zwijgen INGRID VANDER VEKEN
U I T GE V E R I J P OL I S
Voor Marie, Justine en Jeff
Als we iets zijn, is dat ons verleden, nietwaar? Ons ver leden is niet wat kan worden vastgelegd in een biografie of in kranten. Ons verleden is ons geheugen. Dat ge heugen kan verborgen of ontoereikend zijn – dat heeft geen belang. Het is er. Het kan een leugen zijn, maar dan wordt die leugen onderdeel van ons geheugen, onder deel van ons. Jorge Luis Borges Conversations, deel 1 Radiodialogen met Osvaldo Ferrari, Deagull Books
En ik ben erachter dat het haast nooit wit of zwart is als het dat toch is, dat het verdacht is. Wannes Cappelle ‘Bouwt ip mie’ Op het album Nie voe kinders van Het Zesde Metaal
Wanneer je schrijft, bestaat te laat niet. Alexandre Jardin Des gens très bien Grasset
5
H
dat alles samenviel. Zijn en haar geheim, de grote geschiedenis en de kleine. Hoe een wereldoorlog kon doorklinken in de intiemste oorlog denkbaar. Hoe hun fouten verstrengeld waren geraakt, elkaar versterkt hadden als geluidsgolven, voor jou pas goed hoorbaar nu hun stem dat niet meer is. et was toen je het kistje openmaakte
Waar had je moeder het al die tijd bewaard ? Hoog in de kast misschien, waar ze naar reikte toen ze van de ladder viel ? Dijbeenbreuk, echt goed was het niet meer gekomen, niet lang daarna overleed ze. Bij het opruimen van haar appartement vond je de sporen van het vergeefse gevecht tegen haar afnemende krachten. Gescheurde, met plakband of grove steken herstelde kleren. In de kast weggemoffelde scherven van porseleinen borden. Met droogbloemen gevulde vazen, barsten en afgebroken hals naar de muur gekeerd om de schade te verhullen. En je vond het kistje. Niet langer weggemoffeld, maar binnen handbereik naast haar bed – de vaste gezel van haar laatste dagen. Zachtgroen beschilderd hout, het deksel versierd met een toepasselijk, pastoraal tafereel. In een weelderig bos staat een meisje dromerig voor 7
zich uit te staren, van achter een boom begerig gade geslagen door een jongen in matrozenpak. Het koperen slot was stuk, de sleutel spoorloos. Maar je had hem niet nodig om te doen wat zij ontelbare keren moet hebben gedaan. Het deksel openklappen, de in houd door je vingers laten glijden. Een notitieboekje, brieven, een foto. Het notitieboekje bevatte een met de hand geschreven novelle. Een liefdesverhaal, met als decor het Meer van Genève, en als protagonisten de ik-figuur en een zekere Anne-Françoise. Het handschrift was niet dat van je moeder, het was dat van de brieven. Ook die waren ge richt aan een zekere Anne-Françoise. Dweperige, romantische liefdesbrieven waren het. Maneschijn en smachtende nachten, voor eeuwig en altijd jij, alleen maar jij. Lang hoefde je niet te lezen om, ondanks de andere voornaam, in de geadresseerde je moeder te herkennen. Maar een nog veel grotere ver rassing wachtte je in de gedaante van jouw kleine ik. De briefschrijver wilde weten of je hard gegroeid was en nog altijd zoveel taterde. Hij had je zo graag nog eens teruggezien. Ma bien-aimée, mon grand et eternel amour. Zowel de novelle als de brieven waren gesteld in een ronkend Frans, een voor je vader om diverse redenen beladen taal, die hij bovendien slecht beheerste. Er zat ook een officiële nieuwjaarskaart van het Belgische leger bij, terwijl je 8
vader daar nooit had gediend, integendeel. Vanaf de bodem lachte een vreemde man in zwart-wit je toe. Het verleden werd een spiegelpaleis. Of misschien was het omgekeerd, zag je er eindelijk de ware contou ren van. Herinneringen kantelden, er vielen je vergeten voorvallen in, wat je dacht te weten kreeg een andere betekenis. Er ontspon zich een heel ander verhaal van oorlog en liefde dan het verhaal dat je tot dusver kende. Wat had zich in die jaren tijdens en na de oorlog afge speeld en waarom was daar zo lang zo oorverdovend over gezwegen ?
9
DE KLEINE KIEREN
Z
en je had net leren zwemmen. Dat moest je bewijzen door die namiddag in je eentje de vaart over te steken. Vanaf de oever sloegen je ouders je gespannen gade, klaar om indien nodig in te grijpen. Je rook kelderlucht, sloeg wolken in het troebele water, alles om je heen werd groen en grijs. Maar je hield vol, tot je vingertoppen vette aarde voelden. Overkant. es was je
Daar waar jij toen aan land kroop, buiten adem en met beslijkte voeten, was het begonnen. Tijdens het inter bellum was op deze oever de ene herberg na de andere geopend. Veerhuizen met ronkende namen als Duike laer, Wenduyne en Westende. Schoten-Bad stak de Noord zeekust naar de kroon. Op zondag voerden nokvolle trams stedelingen aan die kwamen kanoën of spelevaren of zwemmen in tricot badpakken met pijpen. Met de invoering van het be taald verlof werden deze lusthoven opgewaardeerd tot hotel-restaurant. Wie het zich kon veroorloven, bleef er dineren of logeren. De Tweede Wereldoorlog zette een punt achter dat zorgeloze vertier. Van zonsondergang tot zonsopgang gold de avondklok. Straten en huizen moesten worden verduisterd, cafés gesloten. Maar wat verboden was, 12
werd oogluikend toegestaan. Even niet aan de ver schrikkingen denken, of juist heel hard wel. Aan wat nu nog, maar straks misschien niet meer zou kunnen. Drin ken, swingen, zoenen. ‘Mag ik deze dans van u ?’ Je hebt je ouders vaak genoeg op de dansvloer gezien om het je te kunnen voorstellen. Hoe hij zich vooroverboog, haar middel omvatte. Zij zich op haar tenen hees, een hand op zijn schouder legde. Naar hem opkeek, glimlachte. Een buitenmeisje met een baan in de stad. Een stads jongen, beland in het groen. Zouden ze elkaar ooit heb ben ontmoet zonder die oorlog ? Toen hij uitbrak, was zij net twintig en hij zeventien. Enkele jaren later was de strijd beslecht en kon de balans worden opgemaakt. Nooit eerder was de tol zo ongenadig hoog geweest. Meer dan zeventig miljoen slachtoffers, van wie maar liefst twee derde burgers. Een gruwel die elke verbeelding tartte, blootgelegd bij de bevrijding van de concentratie kampen. Op 29 april 1945 huwde de man die hiervoor verant woordelijk was met zijn maîtresse Eva Braun. Een dag later joeg hij haar en zichzelf een kogel door het hoofd. Een dag eerder hadden je vader en moeder elkaar het jawoord gegeven. Haar bleekblauwe, gedrapeerde bruidsjurk kwam uit een haute-couturezaak. Niet dat ze zich als eenvoudige winkel 13
dochter zoveel luxe kon veroorloven. Ze had het model aangewezen in de catalogus, een bevriend naaistertje uit het atelier had het in haar vrije uren nagemaakt. Ze droeg er een tulband bij van dezelfde stof. En schoenen uit de zaak waar ze sinds haar vijftiende werkte, mals cacaokleurig leder met duizelingwekkend hoge sleehakken. Samen goed voor haast een halve meter winst, en die kon ze goed gebruiken aan de zijde van haar bruidegom. Knolleke en Bonestaak noemden vrienden hen pla gend. Zij klein en rond, hij groot en slank. Hem stond alles goed, niet alleen dit elegante, soepel vallende zon dagspak. Ook het bruine uniform dat hij droeg toen ze hem leerde kennen, en dat jij jarenlang voor een soldaten uniform hield. Het was een lieflijke lentedag, zwanger van de nade rende zomer. Omringd door familie en vrienden po seerde het jonge paar op het trottoir voor het smalle rijhuis van zijn ouders. De achterliggende jaren hadden het gezelschap uitgedund. Maar niet alleen de doden lieten verstek gaan. Er ontbrak nog iemand. En toch, later was er geen belangrijk familiefeest of de vrouw dook op uit het niets. Tussendoor kreeg je haar nooit te zien, maar op die ge legenheden hoorde ze er plots bij, in het anders zo nare huis van je grootouders, dat voor de duur van een diner ronkte van warmte en gezelligheid. Om plaats te bieden 14
aan de lange tafel moesten de tussendeuren worden open gezet, en daar zaten jullie dan : schouder aan schouder, net niet op elkaars schoot, geschaard rond veau Orloff met kroketten. Was er een beter beeld van samenhorig heid denkbaar ? Ze zei zelden iets en er werd ook weinig tegen haar gezegd. Ze moest erg slim zijn, besloot je, aangezien ze altijd zo ernstig keek. Ze droeg bontjassen en parelmoe ren halssnoeren, had armen van mousseline in de kleur van theerozen. Je vond haar mooi en mysterieus. Tante moest je haar noemen – tante Irma. Dus moest ze iemands zus of dochter of echtgenote zijn. Maar je kreeg haar niet ingepast in de puzzel van verwantschap pen rond de tafel. Op een dag hield je het niet meer, je trok je moeder bij de mouw. ‘Wie is toch die tante Irma ?’ ‘Dat is de vrouw van je vaders oudste broer.’ Had je vader dan nog een broer, naast de half ka lende man die verderop lachgraag van zijn wijn nipte ? Nooit eerder was over die tweede broer gesproken, er zat ook geen foto van hem in het familiealbum, zoals van je moeders dode vader en zus. Gestorven in de oorlog, fluisterde je moeder je toe. Gesneuveld op het slagveld, nam je voetstoots aan. Dat in de oorlog niet alle mannen soldaat waren, dat som mige heel andere bezigheden hadden, kwam niet bij je op. Er was zo veel aan oorlog wat je niet wist, zo weinig wat men je erover vertelde. 15
E
uropa kreeg zijn marshallplan ,
en je vader had daar het zijne naast gelegd. Daar maakte jij deel van uit, maar daar was je je niet van bewust tijdens die koude februarinacht. Je had geen besef van tijd, laat staan van geschiedenis. Je wist niet hoe de voorbije uren zich hadden opgestapeld tot een nacht en weer een dag. Je kende nog geen taal, kon de klanken die daarnet in sourdine tot je doordrongen niet omzet ten in woorden. ‘Geduld, mevrouwtje !’ Geduld. Terwijl je moeder daar lag te kronkelen en te kreunen. Altijd wisten ze het beter, de nonnen, en altijd in zaken waar ze zelf geen ervaring mee hadden. Zoals die boven lichamelijkheid verheven liefde, die ze haar op school hadden voorgespiegeld – kijk waar die in uit mondde ! Uw kinderen zult gij baren in smarten : wisten ze op haar gevloek geen beter antwoord te verzinnen dan een Bijbelcitaat ? De druk was niet langer te harden. Rond je trok alles zich samen, steeds sneller en steeds heviger. Weg wilde je, naar om het even waar, en je ging over tot actie. Je begon eraan. Paarsblauw was je. Bijna had je het niet gehaald. Maar geen uur later lag je vredig te slapen in haar armen. Zo 16
klein, zo ongelooflijk klein, al beweerde de dokter het tegendeel. ‘Proficiat, mevrouwtje, een stevig meisje !’ Ze kon het niet geloven toen ze in de spiegel keek. Daarnet een gewond dier en nu zo fris, zo jong en zo onschuldig. Ze had haar blonde haren in twee vlechtjes gevlochten, een stola van roze mohair om haar schou ders gedrapeerd. En hem opgewacht, rug tegen de kus sens, baby op de schoot. Hij had haar afgezet bij de kraamkliniek en was naar huis teruggekeerd. Zo deden mannen dat en bovendien had hij zijn slaap hard nodig. Vijf dagen in de week avondschool boven op een voltijdse baan als boekhou der bij een slijterij. Distillerie Kroonpelikaan verdeelde niet alleen advocaat en boerenjongens, maar ook een eigen elixir. Trots werd dat aangeprezen op de vloot bestelwagens die met bolle koplampen en golvende spatborden uitrukte naar afnemers en jaarbeurzen : ‘Mareina, de likeur van het goed humeur !’ De oude tijd moest worden doorgespoeld, het glas geheven op de nieuwe. Zo meteen zou de deur openzwaaien en zou hij bin nenkomen, in zijn aktetas de geboortekaartjes, die zij vooraf had gekozen. Vogeltjes bij een open raam met zicht op een wieg, omkranst door de tekst ‘Door onze woning straalt een zonnig licht’. Dat licht was jij. Je was erbij, maar herinnert je er niets van. Zoals je je niets herinnert van hun eerste blik, eerste 17
aanraking, eerste woord. Zoals je evenmin iets is bijge bleven van er wat zich enkele maanden later heeft afge speeld. Alleen het decor staat er nog, soms kijk je ernaar, op de wandel in hartje Antwerpen. Toen al was deze winkelbuurt gericht op klanten, niet op bewoners. Hier woonden jullie, op de meidenver diepingen van een spookachtig pand, geprangd tussen andere handelszaken. Inmiddels is de onderste gevel helft gemoderniseerd, de schoenenzaak waar je moeder werkte vervangen door een boetiek. Maar bovenaan oogt het gebouw nog net zo, en aan de overkant loopt nog altijd die smalle, inmiddels verkeersvrije straat waar door zij die dag liep. Heen met de kinderwagen, terug zonder. Het was dat vage gevoel. Dat ze iets vergeten was, maar ze wist niet wat. Ze had de mand omgewoeld, in gedachten haar boodschappenlijstje overlopen. Brood, melk, gehakt, uien, wortelen, eieren, sigaretten … Alles klopte. Ze stond op de overloop, aan de voet van de wenteltrap die naar de bovenverdiepingen voerde, toen ze zich realiseerde wat ze miste. Het koude zweet brak haar uit, ze had de mand op de grond gesmakt, was naar beneden gedonderd. De straat over, op bibberbenen, met bonzend hart – stel je voor … Maar nee, de kinderwagen stond nog waar ze hem had achtergelaten, voor de etalage van de slager. Vredig lag je naar de lucht te staren, met wijd open ogen. Zodra je haar zag, begon je te kraaien, je hoofdje 18
heen en weer rollend, verwoed met je voetjes stampend. Ze had je opgetild, tegen zich aangedrukt. Van achter zijn toonbank keek de slager in haar rich ting, een klant volgde zijn blik, zich omdraaiend. In de deuropening verscheen de vrouw van de slager, glim lachend. ‘Ik dacht al, ze zal haar kind toch niet vergeten zijn !’ Nooit zou je het geweten hebben, als ze het niet had verteld. En niet alleen aan jou, ook aan anderen, la chend om het ongeloof waarop het werd onthaald, met een vreemde mengeling van trots en gêne. Dat ze heus op je gesteld was, voegde ze er steevast verontschuldi gend aan toe. Alleen ontbrak het haar aan dat overweldigende moedergevoel waar iedereen de mond vol van had. An ders had ze toch wel wat meer melk aangemaakt, zodat ze niet hoefde te stoppen met borstvoeding omdat jij krijste van de honger. Anders had ze daar niet staan gloeien van schaamte, bij de slager. In geen jaren heb je eraan teruggedacht. Je had de anekdote veilig opgeborgen in een achterkamer van je geheugen. Als ze je weer te binnen schiet wanneer je het kistje met de brieven openmaakt, is het omdat je er dan pas de ware betekenis van inziet. Die ligt minder in het verhaal zelf dan in waar het de voorbode van was : een vervolg dat je moeder evenmin had voorzien. Soms is het geheugen meer dan een verzamelbak van het ver 19
leden. Soms is het een glazen bol waarin je de toekomst ziet. ‘Zodra ik genoeg verdien, hoef je niet meer uit werken te gaan. Dan kan je thuisblijven om voor het kind te zorgen.’ In je vaders Marshallplan lag ook die belofte aan haar besloten. Maar wat als zij dat niet wilde ? Nooit meer tijdens de middagpauze ijsjes eten of baantjes trekken in het zwembad om de hoek. Nooit meer koffiekletsen met de andere winkelmeisjes tussen de muren van schoenendozen in het achterhuis. Nooit meer de voldoening klanten tevreden te stellen, zelfs de verwaandste of veeleisendste. Uitsluitend huisvrouw en moeder zijn, nee dank je ! Niemand die daar een halve eeuw later van zal opkij ken. Toen echter was de gedachte alleen al een vloek. Ze wist zich geen raad ermee : er moest iets mis zijn met haar, ze wilde wel, maar kreeg wens en werkelijkheid niet in elkaar gepast. Niet met het kind, niet met hem, en bij uitbreiding niet met haar leven. Hoe vol ze haar dagen ook propte, hoeveel blijken van genegenheid ze zichzelf ook oplegde, altijd leek er iets te ontbreken of leek ze tekort te schieten. Ze was hier niet klaar voor, kon het dat zijn ? Ze schrok van de bocht die haar leven nam, van wie ze aan het worden was. Een vrouw, verstrikt in zekerheden, haar toekomst voorgoed gestold. Het ging te hard, veel te hard. 20
De gouden jaren, zou ze die later noemen, die van het witte brood en van alles meer. Maar toen ze er mid denin stond, wilde ze alleen maar terug, niet naar het bruine brood en de donkere jaren, maar naar daarvoor. Naar het meisje dat ze toen was : vrij, vol van dromen, alleen maar zichzelf. Het was dat meisje dat bij de slager naar buiten stapte, met flukse tred door de zonovergoten straat liep, bood schappenmand in de hand. Een later tegemoet dat niet vastlag, maar nog alle kanten op kon. Want waar moest ze anders heen met dat onbestemde verlangen dat smeekte om vervulling ?
21
H
et verging je als ieder ander kind .
Je keek door kieren naar het leven van je ouders, wat je ervan opving was slechts een glimp van de wer kelijkheid. Maar een kind weet meer dan het zelf beseft, het heeft voelhoorns voor het verborgene. Hoe konden de vragen die jij je in je onwetendheid stelde anders zo raak zijn ? Waarom ging je vader nooit, maar dan ook nooit, met jou naar de dierentuin ? Waarom was je moe der zo gesteld op de pop die jij zo afschuwelijk vond ? Waarom konden je vader en je oma het niet met elkaar vinden ? De oorzaak van dat laatste meende je te weten. Je vader draaide elke cent om, en die krenterigheid had haar reden. Met zuurverdiend geld hoorde je zorgzaam om te springen, dat had het opgroeien in armoede hem ge leerd. Wilde je hogerop, een betere toekomst tegemoet, dan moest er niet alleen verteerd maar ook gespaard worden. De balans in evenwicht houden is voor een boekhouder een tweede natuur. Je grootmoeder daarentegen liet het geld rollen, ook al kon ze zich dat niet langer veroorloven. Van haar wel gestelde afkomst getuigde alleen nog de flair waarmee ze zich kleedde. Een spaarpot bezat ze niet, het enige 22
wat ze in overvloed had was levenslust, maar die vierde ze dan ook met overtuiging bot op een vaste dag in de maand. Die waarop de postbode haar pensioen bracht. Nog diezelfde namiddag trok ze haar mooiste mantel pak en kanten handschoenen aan en plantte een hoed met een voiletje op haar permanentkrullen. Met kor date tred begaf ze zich op glimmend gepoetste hakken naar de winkelboulevard om de hoek, waar haar waren huizen lonkten met ronkende namen als A l’Innovation, Au Bon Marché of Grands Magasins de la Bourse. Daar moesten de jeukende bankbiljetten worden om gezet in een parelketting, een blouse met geborduurde kraag, een speeltje voor het aan de hand mee drente lende kleinkind – jij. Kroon op de kooporgie was het bezoek aan een tearoom met geëtste spiegelwanden op de bovenverdieping van een van de winkelparadijzen. Nog hoor je het geroezemoes van stemmen, het getik van taartvorkjes op borden, het ongeïnspireerde getin gel van de pianist. Gaten in haar handen, noemde je vader het, en die moest hij de rest van de maand vullen. Niet dat daar niets tegenover stond, want zijn schoonmoeder deed meer dan patience leggen terwijl uit de asbak de rook opkringelde van haar Laurens-filtersigaretten met roze lipstickafdruk. Ze bestierde het huishouden, kookte en waste en paste op jou. Dankzij haar kon je moeder haar baan behouden. Dat zelfs op muntjes voor de kauwgomautomaat moest 23
worden bespaard, toonde aan hoe onontbeerlijk die tweede wedde wel was. Elke aanvulling van de gezinskas was meer dan welkom, zo ook de twee studenten die op een najaarsdag hun intrek namen, een voor elk van de vrije kamers onder de pannen. Ward was een kloeke Kempenzoon met een onver woestbaar humeur en een meer dan stevige appetijt. Zo blozend en rond als Ward, zo bleek en slank was de an dere student. Mathieu heette hij. Alles werd plots heel anders met de twee onderhuur ders erbij. Ontbijt kregen ze op hun kamer, maar ’s avonds aten jullie met z’n allen samen. Je grootmoe der kookte driegangenmenu’s – soep, een hoofdschotel, en dessert toe : kotmadam, stijl kasteeldame. De tafel werd gedekt met kaarsen, servetten en zilveren bestek. Behalve water klokte er ook wijn in de glazen. Met Ward kon je vader wonderwel opschieten. Een boekhouder en een toekomstige wiskundige, twee cijfer hoofden bij elkaar met dezelfde bolle wangen. Ward be schikte over een onuitputtelijk reservoir van grappen, en begreep iemand niet meteen de humor ervan, dan sloeg hij zich wel op de dijen voor twee. Hij praatte zo hard en zijn bulderlach was zo overweldigend dat je hem vaak minutenlang met open mond zat aan te gapen. Mathieu noemde hij, ietwat neerbuigend, ‘een schacht’. Zelf zat hij een jaar hoger, hem kostte het niet de minste moeite plezier en studie te combineren. ’s Avonds haakte 24
hij zijn onder speldjes bedolven studentenpet van de kap stok, dan wenkten hem de cantussen en de ad fundums. Soms hoorde je hem daarna snurken tot in je slaapkamer. Ook daarin was Mathieu zijn tegenpool, hij ging zel den uit. Blijkbaar had hij het nodig met zijn neus in de cursussen te zitten. Hij was ook veel stiller, misschien is je herinnering aan hem daardoor vager. Op die ene, wel zeer concrete na. Voor je vijfde verjaardag gaf hij je een pop cadeau. Je was dol op poppen, maar deze vond in je ogen geen genade. Ze was niet rond maar onwezenlijk slank, dit was geen poppenkind maar een miniatuurvolwassene. En dan die kleren. Een zwarte trui met een boothals en een piratenbroek, met daaronder een rood-zwart geruite bikini. Aan haar voeten zaten met leren riemen om haar enkels geknoopte sandalen. In haar oren ben gelden parels, rood als haar glanzende lippen. Haar haren waren opgebonden in een paardenstaart, haar huid gebronsd alsof ze uren had liggen zonnen. Net zoals je moeder dat deed. Het platte dak achter had ze omgetoverd tot een stadstuin. Rieten matten op de roofing, planten en bloembakken om de horizon van grauwe muren en kantoorramen op te fleuren. Als ze zich daar tijdens de middagpauze uitstrekte om te brui nen, floten de bedienden van de aanpalende bank be wonderend op hun vingers. Ja, ze was best aantrekke lijk, die moeder van je. 25
En al die tijd deelde je grootmoeder dag en nacht met jullie. Elke ochtend wekte ze je met partjes geschilde appel, elke avond maakte haar verweerde duim een kruisje op je voorhoofd. Niets van wat zich afspeelde op de dubbele verdieping waar jullie woonden, kon haar ontgaan. Ook niet dat waarvan ze beter geen getuige was geweest. Op zekere dag bleven de studenten weg. De reden was je een raadsel, maar rouwig was je er niet om. Ein delijk hoefde je niet langer bij je grootmoeder te slapen, je kreeg de kamer van Mathieu. Je moeder richtte die voor je in en gaf zijn verjaardagsgeschenk een ereplaats. Het viel je wel op hoezeer ze op de pop gesteld was, maar je wist niet waarom. Zoals je ook de wrevel van je vader ten aanzien van je grootmoeder voelde, maar de diepere oorzaak ervan je ontging. De kier waardoor je gluurde was te smal, en dat gold niet alleen voor wat er was. Het gold net zo goed voor wat ontbrak. De dierentuin van Antwerpen is een van de vijf oudste van Europa. Een stedelijke topattractie, een bestem ming van schoolreizen en zondagse uitstapjes. Soms nam je grootmoeder je er mee naartoe, heel af en toe ook je moeder. Maar je vader ? Nooit. Zolang je klein was, beperkte je belangstelling zich tot de dieren en het ijsje waarop je werd vergast. Pas later kreeg je oog voor de opmerkelijke architectuur – een Egyptische tempel voor de olifanten, een Moorse voor 26
de nijlpaarden, een Indiase voor de antilopen. Tegelijk echter werd je esthetische genot overschaduwd door ethische bezwaren, in jou welde diepe deernis op voor de gekooide beesten. Hoe kon vrijheidsberoving ooit prachtig zijn ? En nog altijd had je vader met geen woord gerept over wat zich hier had afgespeeld in de nadagen van de bevrijding. Dat zou je pas veel later vernemen, en niet eens van hem, maar van je moeder, die het aanvoerde als een verzachtende omstandigheid voor haar eigen misstap.
27