2 minute read
Camilla Läckberg en Henrik Fexeus
Aan de andere kant van de keukentafel zat een onbekende, volledig in het zwart geklede man.
De onbekende had een scherp gezicht, priemende ogen en warrig blond haar, alsof hij net een muts had gedragen. Boven zijn rechteroog hing een opvallende witte lok. Zijn ene arm rustte losjes op de ongedekte tafel en hij hieldeen cz 75 met geluidsdemper in de hand. Midden op de tafel lag een foto.
Het bevel liet weinig ruimte voor discussie.
Behoedzaam, nog steeds onder de indruk van wat er gebeurde, trok Georgu Golescu een stoel naar achteren en ging zitten. De loop van het negenmillimeterpistool was tussen zijn ogen gericht.
De indringer kende zijn naam, hoe kon dat? Golescu had de man nooit eerder ontmoet.
‘Maak het je gemakkelijk, doe je jas maar uit.’
Golescu liet zijn jas van zijn armen glijden, de groene stof zakte tussen zijn rug en de rugleuning verder naar beneden.
‘Beide handen op tafel graag.’
Golescu legde zijn handen plat op het tafelblad, met de handpalmen naar beneden.
‘Laten we even gezellig praten,’ glimlachte de blonde bezoeker. Hij had de situatie volledig onder controle.
Nu pas merkte Golescu dat zijn belager één groen en één blauw oog had, iets wat hij nooit eerder had gezien.
4 ‘Waarover wil je het hebben?’ vroeg hij met een zwaar OostEuropees accent. Hij kuchte nerveus en dacht snel na over zijn opties. Hij moest tijd winnen en proberen de indringer te overmeesteren.
‘Waar is Petrovic?’ De blonde man wierp een felle blik op Golescu. Die vloekte in zichzelf. Verdomme, hij kent Petrovic…
‘Vooruit, ik heb niet veel tijd. Tien seconden.’
‘Eh, wacht even. Wie bedoel je?’
Een droge metaalachtige knal galmde door de kamer en Golescu viel met stoel en al achterover. Kermend van de pijn voelde hij aan zijn linkerschouder. Zijn dikke witte wollen trui kleurde rood. De pijn was zo hevig dat hij net niet flauwviel.
De indringer was opgestaan en keek vanuit de hoogte naar de bloedende Roemeen. De cilinder van de geluidsdemper wees naar een plek op Golescu’s voorhoofd.
Golescu hijgde, zijn mond vertrok van de pijn. ‘Ben je gek? Ik ken geen Petrovic!’ schreeuwde hij. ‘Ik verlies mijn tijd,’ fluisterde de schutter hoofdschuddend. Hij strekte zijn arm en zijn vinger raakte de trekker.
‘Ik tel tot drie. Eén…’
‘Wacht! Oké, ik zeg het. Maar niet schieten.’
5