wk 13 2025 Bevrijdingskrant Apeldoorn

Page 1


rijheidskrant

Vrijheidskrant

80 jaar vrijheid in Apeldoorn

Verhalen over oorlog en bevrijding

Programma herdenken en vieren

Mogelijk gemaakt door

Over Vrijheid

Gedicht geïnspireerd door Timothy Snyder’s boek ‘Over vrijheid’

Als ik volledig mijzelf mag zijn, alle ruimte inneem die ik mij wens, alles zeg wat ik wil, alles doe wat ik wil, alles eet, alles drink, alles tot mij neem, hoe ik wil;

als ik nooit meer iets moet, alle dagen leeg voor mij liggen, geen verwachtingen, geen verplichtingen, als ik alles zelf kiezen mag, wanneer ik wil;

Deventerstraatbrug

als ik overal heen kan gaan, de hele wereld aan mijn voeten ligt, alles zien, ruiken, horen en betasten, alles proeven, beleven en volop verbruiken, waar ik wil;

1941 –Brandstichting synagoge Apeldoorn In de nacht van 1 op 2 augustus 1941 werd de synagoge aan de Paslaan in Apeldoorn in brand gestoken door NSB’ers, wat het startsein was voor de gewelddadige vervolging van de Joden in Apeldoorn.

R.E.N.S.

als ik alle feiten ken, er geen geheimen meer zijn voor mij, als ik alles weet, alles snap en begrijp, er niet meer gelogen wordt tegen mij, wat ik wil;

als ik altijd zorg voor andere mensen, opkom voor de kwetsbaren, alles deel, alles breng, alles oplos, en ik houd niks alleen voor mij; ben ik dan vrij?

2 oktober 1942 –Eerste razzia’s in Apeldoorn De eerste grootschalige razzia’s vinden plaats, waarbij Joodse inwoners worden opgepakt en gedeporteerd.

Oktober 1942 –Verplichte tewerkstelling Veel mannen uit Apeldoorn worden verplicht om in Duitsland te werken.

21 januari 1943 –Ontruiming en deportatie Het Apeldoornsche Bosch Het Joods-psychiatrisch ziekenhuis

‘Het Apeldoornsche Bosch’ wordt door de nazi’s ontruimd. Het grootste deel van de patiënten, en personeel met hun naaste families, worden rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd. Op 22 januari en 2 februari volgen nog twee transporten via Westerbork naar andere concentratiekampen. Meer op pagina 6-7-8

23 september Na de slag om Arnhem verordenen de Duitsers dat alle bewoners de stad moeten verlaten. Meer op pagina 16

Hoofdstraat thv Anne & Max
Kruising Paslaan en Kerklaan
Kruising Generaal van Heutszlaan & Burgemeester Tutein Noltheniuslaan
Piet Joubertstraat bij de kerk
Recht voor Paleis Het Loo Deze foto’s zijn gemaakt door: Erik Nieuwenhuis

Herdenken en vieren in vrijheid

Zolang ik me kan herinneren heeft de Tweede Wereldoorlog in mijn leven een rol gespeeld. Ik groeide op, op onze boerderij in Twente, met de verhalen over de Duitse soldaten die op het erf van mijn grootouders waren

ingekwartierd. Met de verhalen over mijn ooms Gerard en Jan, die in het verzet zaten. En met waarden als rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid en zelfstandig nadenken, die met de paplepel meekwamen.

Dat ik daarna voor een loopbaan bij de strijdkrachten koos, was niet alleen maar de keuze van een besluiteloze puber. Ook dat had te maken met het besef dat onze vrijheid nog maar enkele decennia ervoor zwaarbevochten was.

Als burgemeester van Apeldoorn heb ik vanaf het begin veel aandacht besteed aan herdenken van de oorlog en vieren van de vrijheid. Wat ik daarbij van groot belang vind, is dat we dat op een oprechte manier doen. Niet alléén de heldenverhalen vertellen. Niet alléén parades en medailles. Die horen erbij, zeker. Maar we moeten ook oog en oor hebben voor wat er mis ging en voor de lessen die we –nog steeds - te leren hebben. Oog en oor hebben voor bijvoorbeeld Anton de Kom: Surinaamse verzetsstrijder, pas lang na zijn dood als zodanig erkend en begraven op het Ereveld in Loenen.

Voor Meinarda van Terwisga: leider van de Apeldoornse verzetsgroep ‘Vrije groep

Voorwoord van de redactie

Beste lezer,

De periode 1940-1945 is een periode die voor veel mensen in hun geheugen gegrift staat. Een periode van angst, onderdrukking, spanning. Of erger: van verlies van dierbaren, van opsluiting en ontberingen. Voor de één een zware tijd waarvan nog dagelijks de gevolgen gevoeld worden. Voor de ander een tijd van lang geleden, van ver-van-je-bed. Met deze krant willen wij bijdragen aan

het doorgeven van de verhalen. Van grote en kleine verhalen uit Apeldoorn en omgeving. We willen laten zien dat oorlog geen tijd is van zwart en wit, van enkel helden en slachtoffers. Maar van keuzes maken, met alle gevolgen van dien. Een periode zo zwaar en beladen als de Tweede Wereldoorlog, zorgt voor een eindeloze hoeveelheid verhalen. Het is onmogelijk om al deze verhalen en gebeurtenissen een plek te geven in een krant als deze. Wij hebben ons best

Narda’ die na de oorlog vergeefse actie voerde voor opvang van oorlogsslachtoffers en in eenzaamheid stierf. Over Anton, Meinarda en vele anderen leest u in deze krant. Als we gedaan hebben wat we moeten doen - als we om hebben gekeken, als we onze hand hebben uitgestoken, als we alle namen hebben genoemd en opgeschreven – dan kunnen we zeggen: we gaan verder. We gaan samen verder, met de inzichten die we hebben verworven, met de banden die we hebben gesmeed en met het leven dat we hebben doorgegeven.

Dit jaar is daar een goed moment voor. Het jaar 2025, 80 jaar na het herwinnen van onze vrijheid. Ook ik ervaar dit jaar als een mijlpaal. De Tweede Wereldoorlog zal bij mij altijd op de achtergrond aanwezig blijven, als een les, een waarschuwing. Maar ik hoop vooral dat het ons zal lukken te beschermen wat we eraan over hebben gehouden: 80 jaar vrijheid, democratie en onze rechtsstaat.

80 jaar vrijheid. Alle reden voor feest. Ook in Apeldoorn. Alle reden voor het tonen van dankbaarheid aan onze Canadese

gedaan om zoveel mogelijk verschillende kanten van de oorlog en bevrijding van onze gemeente te laten zien. U vindt hier allerlei verhalen van Apeldoorners, voor Apeldoorners. Een grote dank aan iedereen die zijn of haar verhaal met ons en met u heeft willen delen. Heeft u na het lezen van deze krant nog behoefte om uw eigen verhaal te delen? Hier zijn mogelijkheden voor. Neemt u contact op met de redactie via 80jaarvrijheid@apeldoorn.nl.

bevrijders, voor een feestelijke parade op de Loolaan, voor tentoonstellingen en concerten en andere festiviteiten.

In deze krant, die we u graag aanbieden, vindt u veel terug van wat ik hierboven aanstipte. Alle bijdragen samen vormen een rijk geschakeerd beeld. Het is te veel om in één keer te lezen, te overweldigend ook. Dus ik adviseer u deze krant te bewaren en af en toe eens op te pakken en te herlezen. En mocht u er iets over kwijt willen, u kunt me via de redactie een mail sturen.

Tot slot: ik wens u een mooi en feestelijk 80-jaar-vrijheidsjaar toe! Een memorabel jaar, dat gedragen wordt door de inzet van een groot aantal toegewijde vrijwilligers. Mannen en vrouwen die zich met hart en ziel inzetten voor het vertellen van al deze verhalen, voor het herdenken en voor het vieren. Voor het eren van de doden, en het doorgeven van de vrijheid aan volgende generaties. Aan al deze mensen van de verschillende comités in Apeldoorn en omgeving: heel veel dank.

Ton Heerts Burgemeester van Apeldoorn

COLOFON

Deze Vrijheidskrant is tot stand gekomen in het kader van 80 jaar vrijheid in Apeldoorn en wordt mede mogelijk gemaakt door Gemeente Apeldoorn. Deze krant is met de grootste zorgvuldigheid samengesteld en waar mogelijk met toestemming van betrokkenen of nabestaanden.

Redactie:

Inge Smolders – Gemeente Apeldoorn John Ruisch – Uitgeverij Stedendriehoek Leonieke Terlouw - CODA

Mariska Kingma – Stichting Bevrijding ‘45

Martijn Hendal – Stichting Bevrijding van de Veluwe

Stefan Rutten – CODA Theo de Korte – Stichting Apeldoornsche Bosch

Eindredactie: Inge Smolders – Gemeente Apeldoorn

Vormgeving: Team Stedendriehoek

Uitgegeven door: Uitgeverij Stedendriehoek Postbus 638, 7300 AP Apeldoorn

Contact: 80jaarvrijheid@apeldoorn.nl redactie@stedendriehoek.nl apeldoorn.nl/vrijheid

Niets uit deze uitgave mag overgenomen worden zonder toestemming van de uitgever.

verzameld op het Marktplein en vervolgens afgevoerd voor dwangarbeid aan de IJssellinie en in Kamp Rees. Meer op pagina 18 6 maart 1945 –Executie bij Woeste Hoeve Als vergelding voor de aanslag op de hoge Duitse officier Hanns Albin Rauter worden bij Woeste Hoeve 117 gevangenen door de Duitsers geëxecuteerd. Dit is een van de grootste massa-executies in Nederland tijdens de oorlog. 11 april 1945 –Start operatie Cannonshot bij Wilp Het begin van de bevrijding van de Veluwe. Meer op pagina 9 12 en 13 april 1945 –Executies bij Kruisjesdal Vlak voor de bevrijding worden bij Hoog Soeren zestien verzetsmensen door de Duitsers gefusilleerd. 16 april 1945 –Bevrijding Loenen en Klarenbeek Loenen en Eerbeek werden bevrijd door de Engelse ‘Polar Bears’. Meer op pagina 11 17 april 1945 –Bevrijding van Apeldoorn, Beekbergen, Beemte Broekland, Hoenderloo, Hoog Soeren, Lieren, Radio Kootwijk, Uddel, Ugchelen, Wenum-Wiesel Canadese troepen bevrijden Apeldoorn. De Duitse troepen trekken zich terug, en de inwoners verwelkomen de Canadese bevrijders. Meer op pagina 9-10

LEVEN IN DE OORLOG

Het is bijna niet voor te stellen voor mensen die het niet hebben meegemaakt. De angst voor een bombardement als er een vliegtuig overvliegt. Voor een inval

waarbij zoons, echtgenoten, vaders, broers worden opgepakt om dwangarbeid te verrichten. Het moeten zoeken naar eten. Te moeten onderduiken omdat je leven je niet zeker is. De Tweede Wereldoorlog heeft ook op Apeldoorners een onuitwisbare indruk gemaakt. Op hen die het meemaakten als kind of jongvolwassene, maar ook op nabestaanden, kinderen en kleinkinderen van slachtoffers en overlevenden. Voor sommigen zijn de gevolgen van de oorlog nog dagelijks voelbaar.

Hier leest u verhalen, groot en klein, van ‘gewone’ Apeldoorners. Sommige indrukwekkend en tekenend voor de oorlogsjaren. Andere verrassend luchtig óndanks de oorlogstijd. Nu, tachtig jaar na de bevrijding, blijft het belangrijk om de verhalen door te geven aan volgende generaties. Zodat we niet vergeten hoe het was om te leven onder bezetting, en dat vrijheid niet vanzelfsprekend is.

Een creatieve oplossing

Een ingezonden verhaal van dhr. Van Kollenburg.

Mijn vader, dhr. C. van Kollenburg was koster-organist in de katholieke H.H. Fabianus en Sebastianuskerk aan het Sebastiaanplein in Apeldoorn.

Omdat de kerk tijdens de oorlogsjaren verduisterd moest worden, waren alle ramen afgeplakt met zwart papier. Voor de verlichting stond er hier en daar een kaars. Tijdens het uitreiken van de communie, was er wel meer licht nodig. Daar had mijn vader wat op bedacht. Boven de communiebank hing hij een lang snoer op, met daaraan 4 fietslampen. In de sacristie (kamer achter het altaar) zette hij een oude fiets op de kop, met bij het achterwiel een dynamo. De misdienaar kon zo het wiel laten draaien, waardoor de koplampen gingen branden. Zo was er perfecte verlichting bij het uitreiken van de communie.

Een andere geboortedatum

Een ingezonden verhaal van mevrouw Van Beek.

Mijn moeder, Gerda van Beek-Wilbrink is op 1 oktober 1944 geboren aan de Deventerstraat 497 te Apeldoorn. In die periode was het erg onrustig in Apeldoorn. De vroedvrouw waarschuwde voor de grote razzia op 2 oktober waarbij alle jonge mannen werden opgepakt en naar Duitsland gestuurd. Daarom durfde mijn opa niet naar het gemeentehuis om de geboorte aan te geven. Toen

mijn opa dan toch ging was hij te laat, binnen de gestelde wettelijke termijn om zijn dochter op 1 oktober aan te geven. Uit angst voor de Duitsers en om gedoe te voorkomen heeft hij gezegd dat ze op 2 oktober is geboren.

En zo is mijn moeders geboortedag voor altijd officieel geregistreerd op 2 oktober en weet behalve haar familie niemand dat ze eigenlijk op 1 oktober is geboren. Een bijzonder verhaal vinden wij. Geen nare oorlogservaring, maar wel een direct gevolg van het leven toen.

Oorlogstijd in Ugchelen

Dhr. Maassen werd geboren in 1937 en groeide op aan de Hoog Buurloseweg in Ugchelen. Daar maakte hij tussen zijn derde en achtste levensjaren de Tweede Wereldoorlog mee. Hij vertelt zijn belevenissen als jongetje in oorlogstijd.

De goede Duitser “Mijn vader liep het risico opgeroepen te worden voor dwangarbeid in Duitsland. Dit wilde hij natuurlijk niet. Daarom dook hij, wanneer gevaar dreigde, onder in ons eigen huis. In de keuken was een luik bij de waterpomp. Hier kon hij onder de vloer kruipen. Ik werd dan die ruimte in gestuurd om hem eten te brengen. Tijdens een grote razzia, november 1944, stond er ineens een Duitse militair in de keuken. Vader stond nog maar half in het

Geëvacueerd in Apeldoorn

Dit is het ingezonden verhaal van mw. Wiggers-Steenbergen. Als kind moest zij na de slag om Arnhem evacueren. Haar familie kwam in Apeldoorn terecht.

Op 14 maart 1942 ben ik geboren aan de Johan de Wittlaan in Arnhem, hemelsbreed enkele honderden meters

verwijderd van de Rijnbrug. Na de slag om Arnhem moesten mijn ouders evacueren, samen met de zuster en moeder van mijn vader. Mijn vader heeft blijkbaar een bakfiets weten te organiseren. Via Velp ging het verder naar Apeldoorn. Ik stel me voor dat wij bij de eerste evacuatiegolf in oktober hoorden, want ik heb niets gehoord van kou in een open bakfiets. Waar we zijn ondergebracht weet ik niet, maar mijn vader vertelde dat hij op zondagochtend met mij ging wandelen in de buurt van de Naald. Het moet dus in die buurt geweest zijn, want met een kind van tweeënhalf kun je niet zo ver. Op een gegeven moment zag hij dat Duitsers de straat afzetten. Dit was voor de razzia in oktober ’44. Hij zei tegen mij: “Jeb, zingen!!” en begon als een wildeman rondstampend te zingen:

“Onder de toren lag een hond, één van de jagers schoot ‘m in zijn kont. Au, zei het hondje, kogel in mijn kontje!”

Ik deed even enthousiast mee, want ik kende dat versje van de jongens die in Arnhem van de Ambachtsschool langsfietsten en dat versje keihard zongen. Ik mocht dat niet, vanwege dat stoute woord KONT. Maar nu mijn vader dat zong, mocht het opeens! Mijn vader vertelde dat de Duitsers met open mond stonden te gapen en zo kwam hij met al zijn bravoure door de afsluiting heen.

De Joodse school in Apeldoorn

Tekst: Frans de Heus

De Duitse bezetter neemt bijna dagelijks kleine besluiten om Joden het leven steeds verder onmogelijk te maken. Eind augustus 1941 komt er een dergelijke anti-Joodse maatregel bij. Joodse kinderen mogen niet meer naar niet-joodse scholen. Een speciale Joodse school wordt geopend.

gat, het luik nog open. De Duitse militair was alleen, en keek hem aan. Toen liep hij door naar de voordeur, gooide die open en riep buiten naar zijn maten: “Keiner da, weiter machen” Wat een geluk, vader kroop door het oog van de naald.”

Een Spitfire op de akker waar nu de A1 loopt Op woensdagmiddag in november 1944 verzamelden een aantal jongens uit de buurt zich en haalden het nodige kattenkwaad uit. Aan het einde van de akker liepen we met een aantal vriendjes. Er vloog een groepje vliegtuigen over, het laatste had een sputterende motor. We zagen er al wat roetwolken uitkomen. “Het vliegtuig, een ‘Spitfire’ kwam laag over en landde vervolgens vlakbij op een akker. Dat vonden mijn vriendjes en ik natuurlijk wel interessant. Eropaf! Ik had pech, of geluk, want op een naastgelegen boerderij was mijn oom aan het werk. Hij zag mij en mijn vriendjes, en vatte mij in de kraag. De vriendjes kwamen er ook goed af. Dat was maar goed ook, want nadat het Engelse vliegtuig was geland kwamen de Duitsers al schietend naar het vliegtuig. Wat er met de piloot is gebeurd, weet ik niet. Het ontmantelde vliegtuig heeft nog een tijdje langs de weg gelegen.”

Vanuit diverse openbare scholen in Apeldoorn moeten de kinderen vanaf dan naar de joodse school. Zo komen er 26 kinderen van de Rijksleerschool aan de Molleruslaan (nu Parkenschool), 7 kinderen van school 23 aan de Bleekersweg, 7 kinderen van de Heuvellaanschool en 5 kinderen van de Berg en Bosschool. Op 22 december 1941 start de Joodse school in het gebouw Beth-El aan de Koningsdwarsstraat (nu Waldeck Pyrmontlaan).

De kinderen zitten in twee groepen die geleid worden door juf Marthe Rose Wijler en meester Frits Mozes Cohen. Hij is tegelijkertijd hoofd van de school. De school gaat goed van start, er komt zelfs een fotograaf die foto’s van de kinderen maakt, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Rond de zomer van 1942 zijn er steeds meer gezinnen die gaan onderduiken. Andere gezinnen blijven en die kinderen gaan trouw naar school. Tot de razzia van 2 en 3 oktober 1942, als circa 75 Joodse Apeldoorners opgepakt worden en naar Westerbork worden gedeporteerd. Onder hen ook het hoofd van de school, twee leerkrachten en ongeveer 21 kinderen. Omdat er nu geen leerkrachten meer zijn, neemt één van ouders de lesgevende taken op zich en doet dat tot hij en zijn gezin eind januari 1943 gaan onderduiken. Dit is kort voor de ontruiming van de Joods-psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch. Van de kinderen die het hebben overleefd, zijn er 16 ondergedoken geweest. Soms eerst in Apeldoorn, maar veel kinderen zijn ook naar adressen in Friesland of Groningen gegaan. Van twee gezinnen is bekend dat ze tijdens het onderduiken zijn

ontdekt en alsnog naar Westerbork gedeporteerd.

Veel kinderen zijn bij razzia’s opgepakt en komen via Westerbork in Sobibor of Auschwitz terecht. Daar worden ze vrijwel allemaal direct na aankomst vermoord. Van de 5 leerkrachten die op de school hebben gewerkt, komen er 4 om in een concentratiekamp.

De kinderen die na de oorlog terugkomen in Apeldoorn, hebben allemaal zo goed mogelijk hun leven weer opgepakt. Over de verschrikkingen van de oorlog werd nog maar weinig gepraat.

Oproep

In de afgelopen tijd heb ik de verhalen verzameld van de kinderen en de leerkrachten. Ik wil ze daarmee allemaal ‘een eigen gezicht’ geven. Het is sowieso binnen de Joodse traditie belangrijk dat je de naam blijft noemen van iemand die is overleden. Met de foto’s en verhalen die ik verzamel, probeer ik dat op mijn eigen manier te doen. Ik wil al die verhalen publiceren in een boek. Mocht u na het lezen van dit artikel vragen of opmerkingen hebben of mogelijk aanvullingen, dan houd ik mij zeer aanbevolen. U kunt dan contact opnemen via fransdeheus@hotmail.com of 06 33 055 269.

Het schoolgebouw na de oorlog, ca. 1966, foto archief Vereniging Oud Apeldoorn

Max zat ondergedoken bij Apeldoorns gezin

Tekst en interview: Jos Fluitsma

De opa en oma van Hetty en André Wassink zeiden meteen ja op de vraag of ze een joods kind in hun gezin wilden opnemen om het te beschermen tegen de nazi’s. Zij wisten heel goed dat het gevaarlijk kon zijn, maar dat hield hen niet tegen. Zij waren diepgelovig en vanuit dat geloof waren zij ervan overtuigd te moeten helpen. Hun grote vertrouwen in God gaf hen de moed en de kracht om het te doen.

Dus kwam midden 1942 de 6-jarige Max Groenteman uit Amsterdam met de trein naar Apeldoorn. Samen met haar oudste

dochter haalde oma Wassink hem op. Vanaf dat moment heette Max Maarten. Max had een broertje, Levie. Die ging naar Friesland. De jongens moesten weg uit Amsterdam, omdat ze daar grote kans hadden om te worden opgepakt.

Max werd een kind in het gezin Albertus en Maria Wassink woonden met hun acht kinderen in een kleine vrijstaande boerderij aan het Hogepad 12 aan wat toen de zuidkant van Apeldoorn was. Ze hadden één koe. Het huis, met een groot stuk land eromheen, stond wat apart. In dit gezin werd Max warm onthaald. Ondanks de oorlog was het voor de kinderen een redelijk onbezorgde tijd. Max kon zich vrij bewegen op de boerderij, ging mee naar school en de kerk en speelde met andere kinderen. Hij sliep met de 13-jarige Herman (de vader van Hetty en André) in een bed. De kinderen kregen wel de opdracht met niemand erover te praten dat ‘Maarten’ Joods was. Er was altijd angst voor verraad.

Het gezin heeft veel meegemaakt Oudste zoon Gerrit (26 jaar) overleed na een korte ziekte in 1942. Marinus (20 jaar) moest in Duitsland werken. En eind 1943 werd opa Wassink heel erg ziek, hij overleed begin 1944, 56 jaar oud. Max kon niet mee naar de begrafenis, voor de veiligheid ging hij naar de buren. Na het overlijden van opa is Max blijven wonen. Er brak een zware tijd aan voor oma, die nu alleen het gezin en kleine Max door de moeilijke oorlogsjaren moest slepen. Herman was toen de man in huis. Het was een spannende tijd. De bezetters deden verschillende keren een inval in de boerderij. Een keer stonden soldaten ‘s nachts ineens voor het bed waarin Herman en Max lagen te slapen. De soldaten hielden zich gelukkig precies aan hun opdracht jonge mannen op te sporen voor de Arbeidseinsatz. Naar een kind keken ze niet.

Drie jaar bij de Wassinks gewoond In mei 1945 kon hij net als alle Nederlanders weer de vrijheid voelen. Ook zijn ouders en broertje Levie waren

veilig uit hun onderduikadres gekomen. Vader Groenteman kwam op de fiets vanuit Amsterdam naar Apeldoorn om zijn zoon weer te zien en de terugkeer naar huis te regelen. In december 1945 ging Maarten, nu weer Max, terug naar zijn familie in Amsterdam. Het afscheid was zwaar. Maar er is altijd warm contact blijven bestaan tussen de familie Wassink en de familie Groenteman.

“Pa praatte er nooit over” Dat vertellen Hetty en André. “Toen pa de Yad Vashem-onderscheiding in ontvangst mocht nemen, hoorden we eigenlijk voor het eerst het hele verhaal over Max. Toen realiseerden we ons wat het voor hem en opa en oma betekend moet hebben. Als je dan hoort over invallen van soldaten, het overlijden van zijn oudste broer en vader, zijn andere broer ver weg in Duitsland en later Friesland, en dan was hij 13 jaar oud. Het moet een grote impact op hem hebben gehad.” Hetty en André zijn trots op hun oma en opa en vader.

“We hebben diepe bewondering voor hoe

ze het hebben gedaan. Het past wel bij onze familie om – vooral vanuit ons geloof - iets te doen voor de mensen om je heen. Dat proberen wij ook onze kinderen voor te houden.”

Voor het opvangen van Max zijn Albertus en Maria Wassink in 2004 postuum geëerd met de Yad Vashem-onderscheiding. Deze hoge Israëlische onderscheiding wordt toegekend aan niet-joden die in de Tweede Wereldoorlog met gevaar voor eigen leven joodse burgers hebben behoed voor de ondergang. Herman Wassink (de vader van Hetty en André) nam de onderscheiding voor zijn ouders in ontvangst. De hele familie Wassink was erbij, en Max met zijn familie. Max had het initiatief genomen voor toekenning van deze onderscheiding. De heer en mevrouw Visser die Levie hadden opgevangen kregen postuum dezelfde onderscheiding.

Op de medaille zijn symbolisch de woorden uit de Talmoed uitgebeeld: Diegene die een mensenleven redt, heeft de gehele mensheid gered.

Een kogel door het dak: het geweer zou ontladen zijn

Een ingezonden verhaal van dhr. Leeuwangh. Hij moest als kind van 2 jaar oud met zijn ouders vluchten na het bombardement op Rotterdam. Het gezin kwam in Apeldoorn terecht.

Een namiddag in de oorlog op Leeuwerikweg 7. Mijn moeder zit aan tafel aardappels te schillen. Er wordt gebeld, mijn vader doet de deur open. Een buurjongen van kennissen uit de Korhoenweg komt even op visite. In de hoek van de kamer tegen een kastje staat een stengun (geweer) die mijn vader kennelijk heeft geleend. Waarom? Zulke dingen werden in die tijd niet besproken. De buurjongen is nieuwsgierig en pakt het geweer. Hij bekijkt hem en richt

Een Duits gezin in oorlogstijd

Dit ingezonden verhaal gaat over de familie K. uit Apeldoorn, waarvan de vader en moeder uit Duitsland kwamen. Dit waren de opa en oma van de schrijver van dit stuk.

Voor het begin van de oorlog bestond het gezin uit vader, moeder en drie kinderen. In 1940 kwam er nog een broertje bij. Mijn moeder was de tweede van deze vier kinderen. De oorlog begon en mijn opa moest in Duitse dienst. De kinderen moesten naar een Duitse school, terwijl zij alleen maar de Nederlandse taal kenden. Ze moesten met zijn drieën vanaf het station naar de Heuvellaanschool lopen.

Een meisje bij de Hitlerjugend Mijn oma moest lid worden van de Partij, maar dit weigerde ze. Hierdoor werd ze nergens geaccepteerd. Doordat mijn opa en oma Duitsers waren, kregen ze dubbele voedselbonnen. Mijn oma deelde

deze met de buren. Mijn opa was eerst gelegerd op Teuge en moest later naar Duitsland. De oorlog ging verder. De kinderen moesten van de Partij lid worden van een club. Mijn moeder kwam als 6jarig meisje bij de Hitlerjugend. Ze wist niet wat het inhield. Later vertelde ze: “Je was nog zo jong en deed maar wat.”

Kinderen bleven alleen achter. De oorlog liep ten einde en mijn opa deserteerde en hield zich schuil bij kennissen. Hij werd echter verraden en gefusilleerd in Diepenveen. Aan het einde van de oorlog moesten de Duitsers en NSB’ers zich melden op het politiebureau. Zo ook mijn oma, waarna zij werd weggevoerd. Daar zaten toen mijn moeder, oudere broer en twee jongere broertjes: twaalf, negen, acht en vijf jaar oud, zonder ouders. Ze werden opgevangen door de buurvrouw. Mijn oma werd naar de Willem III kazerne gebracht, daar

speels op mijn moeder. Mijn vader zegt gelijk: “Stop! Dat doe je nooit met een geweer.” Het geweer zou ontladen zijn.

De buurjongen zet het geweer terug op de grond, en er klinkt een enorme knal.

Mijn moeder laat van schrik de aardappelmand vallen.

De kogel die nog in de kamer van het geweer zat, gaat door het plafond naar boven. Vlak langs het bed van de kostganger! De kogel had het dak doorboord en een dakpan eraf geblazen.

mochten de kinderen na verloop van tijd ook naartoe. Eindelijk naar hun moeder. Ze sliepen met veel mensen op één zaal. Na een tijdje moesten alle kinderen daar weer weg, maar waarheen? Ze gingen richting vliegveld Deelen en sliepen op strozakken op de grond. Ze wisten niet waar hun moeder was en of ze nog leefde.

De kinderen werden slecht behandeld, alsof zij schuld hadden aan de oorlog. Na verloop van tijd werden de kinderen over Nederland verdeeld, de jongens naar een kamp in Wehl en de meisjes en kleine kinderen naar een klooster in Nijmegen. Mijn moeder kon geen afscheid nemen van haar broertjes. Alleen haar jongste broertje bleef bij haar.

Geen thuis meer

Mijn moeder kreeg na enige tijd bericht dat haar moeder in een kamp in Lochem

Mijn vader is toen snel het dak op geklommen en heeft er een andere dakpan op gelegd. Dat gat in het plafond is dicht gemaakt, maar altijd zichtbaar gebleven.

zat. Ze kwam nog steeds niet vrij, omdat ze niet kon zeggen waar haar man was. Dit wist ze ook niet. Pas later hoorde zij dat hij gefusilleerd was. Mijn moeder zag haar jongste broertje steeds minder en van haar oudste broertjes wist ze al helemaal niet waar ze waren. Na verloop van tijd mocht mijn moeder wel haar moeder bezoeken in Lochem. Op een dag hoorde ze dat haar vader gefusilleerd was. Na een half jaar mocht mijn moeder naar huis, ze ging naar kennissen omdat er immers geen thuis meer was.

Nadat mijn oma te horen kreeg dat haar man dood was, mocht ze ook naar huis. Ze werd net als mijn moeder opgevangen door kennissen. Mijn moeders broers kwamen ook geleidelijk weer naar huis. De kinderen hadden elkaar anderhalf jaar niet gezien. Mijn moeder heeft nooit over de oorlog kunnen praten. Pas in 1998 heeft zij haar verhaal verteld.

APELDOORNSCHE BOSCH

Over Het Apeldoornsche Bosch

Het is 1909 als in Apeldoorn een bijzondere instelling wordt opgericht: Het Apeldoornsche Bosch. In deze Joodspsychiatrische inrichting wonen en werken Joodse patiënten en medewerkers samen in een rustige en groene omgeving. De instelling staat bekend om zijn vooruitstrevende behandelingen en de warme, gemeenschappelijke sfeer.

Wat Het Apeldoornsche Bosch uniek maakt, is de manier waarop de patiënten behandeld worden. In plaats van strenge regels en isolatie, krijgen de patiënten hier vrijheid en respect. Ze mogen deelnemen aan verschillende activiteiten zoals tuinieren, muziek maken en sporten. Er is arbeidstherapie voor wie dat aankan en er wordt geleefd volgens de Joodse traditie. Zo wordt er koosjer gegeten, is er een synagoge op het terrein en worden de sjabbat en Joodse feestdagen gevierd. Tot ver in de Tweede Wereldoorlog wordt Het Apeldoornsche Bosch door Joden als

een veilige plek gezien. Toch blijkt dat zelfs een inrichting voor geesteszieken niet door de nazi’s gespaard blijft. Voor de bezetter is het terrein van de psychiatrische inrichting zeer gewild als hersteloord voor militairen. In de nacht van 21 op 22

januari 1943 ontruimt de Duitse bezetter, ondersteund door de Ordedienst van Kamp Westerbork, de gehele instelling. In de koude nacht worden de patiënten, vaak gekleed in alleen een pyjama, sommigen in dwangbuis of zelfs naakt, in vrachtwagens

gedwongen. Er is paniek. Het gegil en geschreeuw wordt tot in de verre omtrek gehoord. Aangekomen op het station van Apeldoorn worden de patiënten en een deel van het personeel met hun families in veewagons afgevoerd, rechtstreeks naar Auschwitz. Die nacht worden ruim 1100 mensen gedeporteerd. Op 22 januari en 1 februari worden nog eens 256 mensen naar Westerbork vervoerd, waarna zij zijn gedeporteerd naar vernietigingskampen. Uiteindelijk overleven slechts 21 medewerkers de oorlog. Vandaag de dag herdenken we de slachtoffers en eren we de herinnering aan hen. Het is belangrijk dat we blijven stilstaan bij deze gebeurtenissen zodat we de waarde van vrijheid en menselijkheid nooit vergeten. Op 21 januari van dit jaar werd het vernieuwde Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch geopend. We geven u op deze pagina’s een inkijkje in de levens van vier van de bijna 1400 slachtoffers: leerling-verpleegkundigen Sara en Claartje, en patiënten Greta (16 jaar) en Lida (3 jaar).

Sara bleef bij haar patiënten: Een moedig besluit met fatale gevolgen

Sara Ricardo was nog maar 20 jaar toen ze in 1941 als leerling-verpleegkundige in de Joods-psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch ging werken. Toen de instelling door de Duitsers ontruimd werd, konden Sara en haar vriend Hans onderduiken. Sara koos er echter voor om haar patiënten niet in de steek te laten en zo lang mogelijk bij ze te blijven. Zij kon echter niet met de 1100 patiënten mee die in de nacht van 21 op 22 januari 1943 rechtstreeks naar Auschwitz afgevoerd werden, maar werd later met haar vriend Hans via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar vermoord. Sara werd 22 jaar. Met haar nicht Bertien Minco blikken we terug op het leven van tante ‘Saar’ en de gevolgen van haar overlijden op de familie van Bertien. Hoe is het als een deel van je familie tijdens de oorlog vermoord is? Hoe beïnvloedt zo’n trauma latere generaties? Dit is het verhaal van Bertien Minco, directeur van Herinneringscentrum Kamp Westerbork en nabestaande van Sara Ricardo.

Tekst en interview: Inge Smolders. Eindredactie: Eva Schaap

“Sara Ricardo was de zus van mijn moeder. Ze groeide op in een Amsterdams gezin met drie dochters. Mijn oma, Sara’s moeder, wilde graag dat haar dochters verpleegster werden en zo geschiedde. Nadat de Clara Stichting in Zandvoort, waar Sara haar opleiding begon, ontruimd werd door de Duitsers, vertrok ze net als veel andere Joodse jongeren naar Apeldoorn. Het Apeldoornsche Bosch werd als een veilige plek gezien. Ze beleefde daar een fijne tijd en werd verliefd op Hans (Henry Frankfort) die in Het Apeldoornsche Bosch als stoker of huisknecht werkte.”

Over Saar werd niet gesproken “Ik ben zelf opgegroeid in Groningen, in een naoorlogs Joods gezin. Mijn ouders overleefden de oorlog door onder te duiken. Omdat zij het overleefd hadden, zagen ze het als hun taak om positief te blijven. Niet terugblikken, maar vooruitkijken en weer opbouwen wat kapot gemaakt was. Ze vonden het ook belangrijk om ons mee te geven dat het leuk is om Joods te zijn, niet iets zwaars. Deze positieve houding had als gevolg dat er niet gesproken werd over de familieleden die vermoord waren in de oorlog. Mijn

moeder verloor niet alleen haar zus Sara, maar ook haar beide ouders. Mijn opa en oma figureerden weleens in verhalen, maar echt over ze praten kon mijn moeder niet. Dat er nog een tante was, ontdekte ik min of meer per toeval toen ik een foto van haar vond. Op die foto zag ik een prachtige jonge vrouw met een wijze blik in haar ogen. Later kon ik beetje bij beetje meer van haar verhaal reconstrueren. Helaas blijft het vooral bij feiten en weet ik heel weinig van haar als persoon. Wie was Sara? Had ze gevoel voor humor, waar hield ze van? Vragen die nooit meer beantwoord kunnen worden. Naarmate ik ouder werd en als het gesprek toch eens over Saar ging, merkte ik dat er iets negatiefs om haar persoon hing. Er kwam boosheid naar boven als mijn moeder of tante over haar sprak. Uitspraken als “Saar was een moeilijk meisje” of “Saar was een rotmeid, ze jatte chocola” kon ik moeilijk plaatsen. Hoe kon er zo over haar gepraat worden, terwijl ze vermoord was?”

Heldendaad met grote gevolgen “Ik ben het gaan uitzoeken en stukje bij beetje begreep ik waar die boosheid vandaan kwam. Toen Sara wist dat Het Apeldoornsche Bosch ontruimd zou worden, kwam ze naar Amsterdam om afscheid te nemen. Hans had een

onderduikadres voor hen geregeld, maar Sara weigerde met hem mee te gaan. Ze koos er bewust voor om weer terug te gaan naar haar patiënten: een enorme heldendaad. Maar voor mijn moeder betekende het dat ze haar familie in de steek liet. Sara’s keuze had als gevolg dat mijn moeder haar zus nooit meer zou zien.

Nadat Het Apeldoornsche Bosch in de nacht van 21 op 22 januari 1943 op brute wijze was ontruimd, bleef een deel van het personeel achter. Sara en Hans hoorden bij de groep die op 22 januari naar Westerbork werd gedeporteerd. Vanuit Kamp Westerbork zijn beiden naar Auschwitz afgevoerd, waar Sara op 5 februari 1943 werd vermoord. Hans bezweek daar in april 1943.”

Westerbork, een plek van liefde “Ik ben altijd werkzaam geweest in de culturele sector, heb bij verschillende stichtingen en omroepen gewerkt en heb ook het Jeugdcultuurfonds opgericht. Mijn moeder was een van de oprichters van Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Ik heb lang in de Raad van Toezicht gezeten en heb uiteindelijk de rol van directeur overgenomen. Mensen zeggen weleens tegen mij ‘Wat een vreselijke plek, Westerbork.’ Maar voor mij voelt het

anders. Westerbork was de laatste plaats waar Sara en Hans samen waren. Ze hebben nog geprobeerd te trouwen om aan deportatie te ontkomen. Dat mocht niet meer baten. De toestemming voor het huwelijk kwam binnen terwijl zij al in de trein naar Polen zaten. Toch is het een troostende gedachte dat Sara, in haar veel te korte leven, echte liefde heeft gekend. Ze was gelukkig, daar in Het Apeldoornsche Bosch.”

Ruimte voor trauma en verdriet “Ik heb een aantal jaar geleden een bezoek gebracht aan Auschwitz. Toen ik terugkwam zei ik tegen mij moeder ‘Ik ben blij dat Saar daar meteen vergast is en daar niet heeft hoeven leven’. Mijn moeder schrok daar enorm van. Dat besef, die gedachte, daar hebben mijn ouders nooit aan kunnen beginnen.”

“Ik vind het belangrijk om mijn aandeel te nemen en mijn werk te doen in de context van deze geschiedenis. Mijn kinderen, nu 32 en 28, heb ik altijd verteld over onze familiegeschiedenis. Het raakt hen ook, want het is ook hun verhaal geworden. Ik hoop dat, door erover te vertellen, het voor hen een open verhaal is. De trauma’s zijn naar de oppervlakte gekomen en er is ruimte voor het verdriet om zijn weg te vinden. Verwerken gaat door generaties heen. Doordat we het hebben opengebroken, hoop ik dat het voor mijn kinderen en generaties na hen wat makkelijker is dan voor mij.”

Het unieke verhaal van Sara “In mijn werk bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork ben ik veel bezig met de vraag: hoe doe je 102.000 mensen recht? Er is 102.000 keer een mens vermoord. Allemaal unieke mensen met hun eigen, complexe verhaal. Welk verhaal vertel je en welke niet? Mensen worden herdacht omdat ze vermoord zijn. Maar je wilt liever dat ze worden herinnerd aan iets bijzonders of unieks. Het verhaal van Sara is zo’n uniek verhaal. Ik hoop dat anderen, misschien jongeren, er inspiratie uit halen. Het is een inspirerend verhaal omdat ze koos voor dat wat zij belangrijk vond in haar leven: om van betekenis te kunnen zijn voor anderen.”

Bertien Minco schreef een roman, deels gebaseerd op haar eigen zoektocht: Liever niet op reis. Daarin vertelt ze hoe het verhaal van haar familie juist niet werd verteld.

Bertien Minco bij de opening van het vernieuwde Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch. Links op het scherm haar tante Sara Ricardo. Foto: Martijn Beekman

APELDOORNSCHE BOSCH

Op zoek naar Lida

Mijn zusje Lida Kropveld werd geboren op 18 februari 1939. Ik werd zes jaar later, in 1945, op dezelfde dag geboren. Helaas was Lida toen al niet meer in leven. Dit is het verhaal van Jetty Kropveld. Haar zusje Lida werd tijdens de oorlog ondergebracht in het Apeldoornsche Bosch. Met de ontruiming van 21 januari 1943 is zij afgevoerd naar Auschwitz en vermoord. Lida werd slechts 3 jaar oud.

Tekst: Jetty Kropveld, Mijn ouders woonden voor de oorlog met Lida in Amsterdam, in de Transvaalbuurt. Toen de grote razzia’s begonnen, besloten ze halsoverkop te vluchten. Het was juli 1942. Ze gingen met de trein naar Putten, waar een vriendin van mijn moeder een vakantiehuis had. Toen ze daar aankwamen, stond er al een bord: “Verboden voor Joden”. Ze vonden tijdelijk onderdak

in een tentje in het bos, maar Lida huilde ‘s nachts en overdag mocht ze bijna niet naar buiten. Ze waren bang om verraden te worden. Mijn ouders hebben Lida toen bij mijn opa en oma ondergebracht. Want er werd gezegd dat mensen boven de 50 jaar niet zouden worden weggehaald

Een veilige plek in Apeldoorn Mijn ouders zaten ongeveer zes weken in het tentje in het bos bij Putten, tot er geruchten kwamen dat ze verraden waren. Toen vluchtten ze naar Amsterdam, naar een woning van vrienden. In september 1942 werd onze opa naar een werkkamp gestuurd en keerde niet terug. Oma vluchtte met Lida naar het onderduikadres van mijn ouders. De omstandigheden waren zwaar; mijn moeder was ernstig ziek en Lida had net de mazelen gehad. Lida kon, omdat ze een ontwikkelingsachterstand had, geplaatst worden in het Apeldoornsche Bosch. Dit leek een veilige plek voor haar. Mijn ouders durfden haar niet te bezoeken, maar een tante met een ‘sperre’ (-voorlopige- vrijstelling van deportatie, red.) deed dat wel. Zo wisten mijn ouders dat het goed ging met Lida.

De brieven van Claartje

De achttienjarige Claartje van Aals werkt tot 21 november 1940 bij de NS. Op die datum worden alle Joodse medewerkers in overheids- en semi-overheidsdienst, ontslagen. Claartje vindt werk in Het Apeldoornsche Bosch. Na een inwerkperiode gaat ze aan de slag in paviljoen Hannah, waar rijkere dames wonen die “een beetje de kolder hebben”, zoals Claartje dat noemt.

Claartje is pas 18 jaar en een van de vele jonge mensen die in de instelling aan de Zutphensestraat komen werken en wonen. Velen zijn voor het eerst weg van huis en voelen zich, ondanks de bezetting, vrij in de instelling die zich lijkt te onttrekken aan de zorgelijke ontwikkelingen elders in het land. In Het Apeldoornsche Bosch worden vriendschappen gesloten en mensen worden verliefd. Claartje valt als een blok voor de stoker Arno. Via openhartige brieven houdt ze haar vriendin Aagje in Utrecht op de hoogte.

In september 1941 schrijft ze “Lieve Aag, vandaag naar een lezing geweest met lichtbeelden.[..] Arno zat naast me en we hebben hand in hand gezeten. Knus hè? Hij kan

zoenen, Aag, ik bibber er gewoon van. Hij zegt dat ik absoluut niet zoenen kan en nu krijg ik zoenles…”

Ondertussen komt Claartje te werken in Paviljoen G, waar de moeilijkste vrouwelijke patiënten worden verpleegd. Vrouwen

Te laat

Toen mijn ouders bericht kregen dat het Apeldoornsche Bosch werd ontruimd, probeerden ze dezelfde avond nog een trein te halen om Lida te redden. Mijn moeder nam nog een leeg koffertje mee om Lida’s kleertjes mee terug te nemen. Terwijl ze in de trein zat met dat lege koffertje op schoot, had mijn moeder al een angstig voorgevoel dat Lida er niet meer was. Het lukte pas de volgende ochtend om 5 uur om een trein te halen. Toen ze in Apeldoorn aan kwamen, was het te laat. Wat mijn moeder aantrof op het station van Apeldoorn, was verschrikkelijk. Alle patiënten waren al weggevoerd. De Joodse zusters en artsen werden door de SS’ers naar goederenwagons gedreven. Een zuster vertelde mijn moeder toen dat alle kinderen al weg waren. De zuster kende Lida heel goed. Ze vertelde dat ze altijd van die mooie kleertjes aan had. Ze had Lida nog lekker warm aangekleed, in een bruin pakje met een slobberbroek met borduursels erop. Ze moest warm aangekleed worden, want ze gingen naar een koud land en het was januari. Mijn moeder wist toen al dat ze haar dochter nooit meer zou terugzien.

Komt u het vernieuwde Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch bezoeken? Zutphensestraat 76, Apeldoorn. Geopend op woensdag en zondag van 10.00 tot 16.30 uur. Toegang is gratis. Volg ook de audiotour voor meer achtergrondverhalen van de slachtoffers en betrokkenen. Op 10 mei, 14 juni en 28 september staan rondleidingen gepland onder leiding van het Apeldoorns Gidsencollectief. Meer informatie: apeldoornschebosch.nl

die bij het minste of geringste overstuur raakten en continu zorg nodig hebben. Maar ook in de veilige cocon die Het Apeldoornsche Bosch lijkt, dringen de signalen van buiten steeds meer door.

Op 15 september 1942 schrijft Claartje: “Het is hier extreem druk, bendes nieuwe patiënten. We zitten op het ogenblik zo ontzettend in de rotzooi. Daar heb je werkelijk geen idee van. Volgens de berichten moet iedereen bijna naar Polen. Mijn zusje en haar man zijn ook weg en ik weet helemaal niet waar ze zijn. Mijn zusje haar schoonmoeder heeft zich een poosje geleden verdronken. Bijna al mijn familie is weg. Uit Utrecht moeten alle Joden weg. Het is werkelijk verschrikkelijk. Arno is de enige die ik nog over heb. Voor hoe lang?”

En op 11 november: “Ik heb niets anders dan beroerde dingen te schrijven. Iedereen zit in Westerbork of in Duitsland of in Polen. Ik denk dat we hier zo langzamerhand ook wel weg moeten. Degenen die naar Duitsland doorgestuurd worden daar hoor je niks meer van.”

24 december: “Ik heb een rugzak gekocht voor het geval ik naar Polen moet. Liefst vijfentwintig piek. Arno heeft het me voorgeschoten. Ik heb twee nachten niet kunnen

schrijven want het was verschrikkelijk onrustig op zaal. Het ene knokpartijtje na het andere.” Op 21 januari schrijft Claartje haar laatste brief aan Aag: “Lieve Aag, Meiske schrik niet, maar vandaag gaan we foetsie. Waarheen weten we nog niet en wat er met die mensen gebeurt weten we ook niet. Het is een en al chaos. Ik zit op de gang te schrijven en ben idioot kalm. […] Agie, alles moet ik achterlaten, alleen het hoogstnoodzakelijke kan ik meenemen. Wat zal er van ons worden? Het is net of ik dronken ben. Als ik wil kan ik duiken, maar ik voel me verplicht om met de mensen mee te gaan, want daar gaat je hart toch ook wel naar uit. En als ik Arno niet meer heb dan kan de rest me toch niet meer schelen. Agie, ik schei er uit.”

Deze laatste brief is later door een bewoner van Apeldoorn gevonden en gepost. Claartje bleef na de ontruiming van 21 op 22 januari 1943 achter met de rest van het personeel. Dat werd, samen met de laatste Joodse inwoners van Apeldoorn, afgevoerd naar Westerbork, vanwaar ze vrijwel allemaal werden gedeporteerd naar Polen. Een klein aantal heeft de kampen overleefd. Claartje hoorde daar niet bij. Claartje van Aals. Utrecht, 16 september 1922 – Auschwitz, 5 februari 1943

Tekst: Stefan Rutten
Prinses Margriet heropende het Herinneringscentrum samen met onder anderen voormalig wethouder Johan Kruithof (tweede van links), thans voorzitter van Stichting Apeldoornse Bosch.
Foto: Martijn Beekman
Foto: Rob Voss

APELDOORNSCHE BOSCH

De Joodse Ordedienst en Het Apeldoornsche Bosch

Voor de interne organisatie en bewaking van kamp Westerbork was er een Joodse Ordedienst in het leven geroepen. Gehuld in een (groene) overall waren de OD’ers de onmisbare ordebewaarders in het kamp waarvoor vooral oud-militairen en jongeren in aanmerking kwamen. Voor deze Joodse bewakers was het een duivels dilemma: meewerken of zelf op transport gezet worden?

Soms werd de OD ingezet bij acties buiten het kamp. Zo waren ze betrokken bij de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch, en bij de grote razzia’s in Amsterdam in 1943.

Bestemming Apeldoorn

Op de ochtend van woensdag 20 januari 1943 ziet David Chajes, lid van de Joodse Ordedienst, zijn dienstnummer 116 op het mededelingenbord staan. Op de lijst komen de nummers van in totaal 102 OD’ers voor. David moet zich met de andere aangewezen OD’ers binnen een half uur gereedmaken voor vertrek. Nooit eerder is zo’n grote groep opgeroepen. Om 10.00 uur vertrekken ze met de trein naar een voor hen onbekende bestemming. De trein arriveert in de loop van de middag op het station van Apeldoorn, waar David en de andere opgeroepen OD’ers moeten uitstappen. Na een mars van enkele kilometers eindigt de reis omstreeks 16.30 uur bij de ingang van de psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornsche Bosch’. Spoedig verschijnt ook de commandant van kamp Westerbork, Albert Konrad Gemmeker, bij de ingang van de inrichting. Hij heeft opdracht gekregen om met honderd OD’ers in Apeldoorn te gaan helpen bij het leeghalen en op transport stellen van patiënten en personeel.

(foto: Beeldbank WO2, collectie NIOD, beeldnummer 66043)

Inladen op beestachtige wijze Vroeg in de nacht rijden vrachtauto’s het terrein van de inrichting op. Hieruit springen honderd manschappen van Duitse politie, afkomstig uit Amsterdam en Den Haag. Zij sluiten het hele terrein hermetisch af. Ook de Joodse Ordedienst krijgt het bevel om te helpen met de ontruiming. Ze moeten de patiënten naar de vrachtauto’s brengen. Volgens getuigen worden de patiënten door de OD uit hun bedden gesleept. Tijd om zich aan te kleden krijgen ze niet en ze worden vervolgens de koude nacht ingeduwd. Het inladen van

de patiënten gebeurde op beestachtige wijze. Aanvankelijk kunnen David en zijn collega’s de bedlegerige patiënten voorzichtig op de in de vrachtauto’s aanwezige strozakken leggen. Als de toezichthoudende Duitsers dit zien, krijgen de OD’ers een pak slaag met de opmerking hiermee te stoppen. Een OD’er, die een zichtbaar ernstig zieke patiënt met een deken wil toedekken, wordt tegengehouden, met als reden dat het zonde is om hiervoor een deken te verspillen. Ooggetuigen zien dat op matrassen aangevoerde patiënten vanwege ruimtebesparing in de

laadbakken van de vrachtauto’s bovenop elkaar worden gestapeld. Patiënten lopen in pyjama, sommigen dragen een dwangbuis. Anderen zijn zelfs helemaal naakt. Er is paniek, er wordt gegild en geschreeuwd.

Geen ruimte voor menselijkheid Als de vrachtauto’s vol zijn, vertrekken ze naar het station. Volgens David moeten OD’ers ook mee, met als opdracht de patiënten in de wagons over te laden. Bij de trein probeert David opnieuw een zieke patiënt met zorg in een wagon neer te leggen en wederom is een Duitse militair het niet eens met deze menswaardige behandeling. David krijgt een trap en daarbij het bevel de man zonder bijzondere behandeling in de wagon te gooien. Later krijgt David van zijn collega’s te horen dat de zieke patiënten in de wagons op elkaar gestapeld werden. Er wordt ook nu geen rekening gehouden met de toestand van de patiënten. Mensen met een lichte psychische aandoening worden tussen de zware psychopaten in de veewagons gestopt.

Omstreeks 5.00 uur zijn alle patiënten ingeladen, waardoor de operatie bijna voltooid is. Alleen in het hoofdgebouw van de inrichting zitten nog personeelsleden opgesloten. De groep krijgt de vraag of ze zich vrijwillig bij de patiënten willen aansluiten. Twintig vrijwilligers bieden zich aan, maar dit is niet voldoende. Er worden nog dertig personeelsleden aangewezen.

Rechtstreeks naar Auschwitz Omstreeks 7.00 uur vertrekt de volgepakte trein en rijdt rechtstreeks naar Auschwitz. Een aantal patiënten is tijdens de reis al overleden. De overlevenden worden direct in Auschwitz vermoord.

Greta Swart: een meisje uit Het Apeldoornsche Bosch

Margaretha, of Greta, was 13 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ze woonde in Amsterdam en groeide op in een groot gezin met negen broers en zussen. Haar ouders hadden het financieel zwaar. Haar vader, Jesaja Swart, verdiende de kost op het Waterlooplein, waar hij lompen, metalen en tweedehands kleding verkocht. Het was echter geen winstgevende handel, wat maakte dat hij regelmatig afhankelijk was van de gemeentelijke armenzorg. Hij kwam in aanraking met de politie en werd meerdere keren gearresteerd voor diefstal, illegaal gokken en het beledigen van een agent. Greta ging naar de Joodse school en werkte later

als dienstmeisje. Problemen met de politie begonnen toen ze werd aangehouden voor het overtreden van de avondklok, een maatregel die door de bezetter was opgelegd. Daarnaast raakte ze betrokken bij een incident met een Duitse soldaat. Haar gedrag werd door haar omgeving als ‘moeilijk opvoedbaar’ aangeduid. En dat leidde tot een drastische beslissing... Het Apeldoornsche Bosch: hoop en onheil Greta werd namelijk op 15-jarige leeftijd naar de Joods-psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch gestuurd. Haar ouders hoopten wellicht dat ze daar

veiliger zou zijn dan in Amsterdam, waar de situatie voor Joden steeds gevaarlijker werd. De strenge anti-Joodse maatregelen werden op een steeds hardere manier gehandhaafd.

In haar brieven aan haar familie uitte Greta haar diepe verlangen om hen weer te zien. Ze liep zelfs een keer weg uit de instelling om naar Amsterdam te reizen. Tegelijkertijd beschreef ze hoe de rust in de instelling haar hielp om haar gedrag te verbeteren. De relatief veilige omgeving van Het Apeldoornsche Bosch leverde de instelling de bijnaam ‘de Jodenhemel’ op. Dat gevoel van veiligheid verdween echter als sneeuw voor de zon toen SS-commandant Ferdinand aus der Fünten het terrein inspecteerde en besloot het te gebruiken voor militaire doeleinden. In de nacht van 21 op 22 januari 1943 werd Het Apeldoornsche Bosch op brute wijze ontruimd. Ruim 1100 patiënten, waaronder Greta Swart, en personeelsleden werden met hun directe familie (echtgenoten en kinderen) met vrachtwagens naar het station in Apeldoorn gebracht, vanwaar ze met veewagons rechtstreeks naar Auschwitz werden gedeporteerd en vermoord. Op 22 januari en 1 februari werden nog eens 265 mensen naar Westerbork gebracht, om vanuit daar naar vernietigingskampen te worden gestuurd. Uiteindelijk overleefden slechts 21 medewerkers de oorlog. Greta’s ouders en haar broers Nathan, Max, Hijman en Izak overleefden de oorlog ook niet. Zij werden net als Greta gedeporteerd en vermoord in concentratiekampen. In haar laatste brief aan haar ouders schreef Greta: “Wij gaan vanavond vroeg naar bed, om half negen...”

Lessen uit de geschiedenis

Martine Letterie schreef in opdracht van CODA het boek Hanna’s reis (2012),

gebaseerd op het levensverhaal van Greta Swart. Deze aangrijpende oorlogsroman vertelt het verhaal van de puberende Hanna, die terechtkomt in een instelling voor Joodse kinderen. Het boek en het bijbehorende educatieprogramma is geschikt voor leerlingen vanaf 10 jaar. Met dit lesprogramma worden leerlingen uitgedaagd om op onderzoek uit te gaan naar het levensverhaal van Greta Swart en de geschiedenis van Het Apeldoornsche Bosch.

Meer informatie: www.apeldoornschebosch.nl/educatie.

De vriendschap tussen Apeldoorn en Burlington APELDOORN & CANADA

en ambassadeur van Canada in Nederland, James Lambert

In mei 2005 ondertekende de stad Burlington een officiële partnerstadovereenkomst Apeldoorn. Die zogenaamde jumelage biedt mogelijkheden voor culturele uitwisseling en het delen van ideeën tussen jongeren, burgers en gekozen vertegenwoordigers.

Al voor de ondertekening van de partnerstad-overeenkomst vonden uitwisselingen plaats. Vanaf 1985 en 2010 vonden al uitwisselingen en parades plaats. Ook dit jaar zullen weer Canadese nazaten van gesneuvelde militairen naar Nederland komen voor herdenkingen in het kader van 80 jaar vrede, veiligheid en verbondenheid.

Internationale verbinding

Het Apeldoorn Burlington Comité kijkt met plezier naar de activiteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Tegelijk is er de blik naar voren en denkt het bestuur over mensen en mogelijkheden. Zo is er de wens om het bestuur te ‘verjongen’. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijkheden om het Apeldoorn Burlington Comité actief te laten blijven in de toekomst. Daarbij ligt een accent op

internationale verbinding en wordt een poging gedaan om de vriendschapsbanden met Canada aan te halen.

Wilt u meer weten over het Apeldoorn Burlington Comité? Kijk op apeldoornburlington.nl.

Goed om te weten

In Apeldoorn is er een Burlington park en in Burlington een Apeldoorn park. In beide parkjes staan speciale banken als symbool voor de vriendschapsband tussen beide steden.

Ver van huis, maar toch dichtbij

Major Georde Beal schreef tijdens zijn verblijf in Europa meer dan 100 brieven naar huis

De Canadese 48th Highlanders maakten, samen met vele andere regimenten, deel uit van de bevrijding van Apeldoorn op 17 april 1945. Dit regiment is een van de oudste en meest prestigieuze eenheden van het Canadese leger en maakte deel uit van de 1st Canadian Division.

Ook na de oorlog en de repatriëring bleven de 48th Highlanders in contact met Apeldoorn. Na de bevrijding van Apeldoorn zetten de 48th Highlanders hun opmars voort om andere delen van Nederland te bevrijden. Hun betrokkenheid bij Apeldoorn en de omliggende gebieden wordt tot op de dag van vandaag herdacht, onder andere door optredens van de 48th Highlanders of Holland Pipes and Drums, een doedelzakband die de herinnering levend houdt aan degenen die vochten voor onze vrijheid.

Grote opofferingen voor de vrijheid

De slag om Apeldoorn was een van de laatste grote overwinningen van de 48th Highlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Tijdens Operatie Cannonshot kwamen 19 soldaten van de 48th Highlanders of Canada om het leven, een onverwacht hoog aantal. Een van deze slachtoffers was hun Commanding Officer, Lt.Col. Donald MacKenzie.

De brieven van George Beal Majoor George W (Geordie) Beal MC maakte ook deel uit van Operatie Cannonshot. Hij overleefde de oorlog en ontving het Military Cross voor zijn leiderschap tijdens deze operatie. Hij had vijf jaar in Europa gediend voordat hij in september 1945 werd gerepatrieerd. Gedurende die vijf jaar schreef hij maar liefst 1056 brieven naar zijn vrouw in Canada. Sommige van deze brieven gingen over de gebeurtenissen van de oorlog, maar de meeste richtten zich op het dagelijks leven. Het schrijven over militaire operaties was uiteraard verboden. De brieven werden bewaard door zijn vrouw en doorgegeven aan zijn zoon, Kol. George Beal, CD. Ze zijn inmiddels gedigitaliseerd. Kol. Beal diende ook bij de 48th Highlanders Reserves (19641972) terwijl hij tegelijkertijd een succesvolle carrière als zakenman opbouwde. Van 2000 tot 2009 keerde hij terug

United Pipers for Peace: een grootse muzikale ontmoeting

Ruim 20 doedelzakbands met ruim 400 doedelzakspelers zijn te bewonderen op 2 en 3 mei 2025. Eerst tijdens de taptoe die op 2 mei plaatsvindt op het voetbalveld van Victoria Boys. Daarna op 3 mei in een parade op de Loolaan en als onderdeel van het Liberation Concert in Omnisport. In alle gevallen levert dit een machtig schouwspel op.

De bands komen uit verschillende Europese landen en uit Canada. Dat alles in het kader van de 1945-2025 United Pipers for Peace, Liberation edition, een muzikale herdenking ter nagedachtenis aan de doedelzakspelers die de troepen tijdens de Tweede Wereldoorlog moed inbliezen. United Pipers for Peace Apeldoorn 2025 is een belangrijk evenement passend in deze tijd, waarbij doedelzakbands samenkomen om slachtoffers van alle conflicten, zowel uit het verleden als het heden, te herdenken en het geluid van doedelzakken toe te voegen aan de groeiende roep om blijvende vrede.

Symbolische betekenis streetparade De streetparade op zaterdag 3 mei bestaat uit deelnemers van United Pipers For Peace

samen met kinderen en kleinkinderen van Canadese militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland dienden, en kinderen van Nederlandse veteranen van verschillende missies.

Organisator Peter Mansveld zegt: “Op deze wijze eren we 80 jaar leven in vrijheid en

als Honorary Lieutenant Colonel en later Honorary Colonel, een ceremoniële en eretitelpositie binnen een militair regiment.

Toegewijd vrijwilliger van de 48th Highlanders Colonel George (Geordie) Beal is al vele jaren betrokken bij het 48th Highlanders Museum in Toronto. Beal is een gepassioneerde gastheer en een uitermate onderhoudende verhalenverteller. Hij spreekt met veel enthousiasme over de schermutselingen en inspanningen in Wilp, Twello, Voorst en de bittere strijd richting Apeldoorn. Dit ervoeren de deelnemers van de uitwisselingsreis. “Het was alsof hij zelf daar was geweest,” zei een deelnemer van de reis.

laten we zien hoe belangrijk deze vrijheid is. United Pipers for Peace Apeldoorn 2025 staat ook symbool voor vriendschap tussen volkeren, vrede tussen naties, mannen en vrouwen van alle nationaliteiten. Samen één woord luid en duidelijk uitroepen, in totale eenheid: vrede.”

Indrukwekkend programma

De taptoe vindt plaats op de velden van de eveneens 80-jarige Victoria Boys. Het wordt een uniek evenement. Zowel voor Apeldoorn, Nederland, Europa als in de wereld. Voorafgaand komen parachutisten uit de lucht vallen om de vrijheidsvlag af te leveren. De bands zijn aanwezig vanaf 14:00 uur. Er is ruimte voor 6000 bezoekers. Catering en toiletten (inclusief toiletten voor mindervaliden) zijn ruimschoots aanwezig.

Taptoe 2 mei 15.30 – 17.30 uur

Victoria Boys

Berghuizerweg 153, Apeldoorn

Tickets: €6,00

Meer info: taptoeapeldoorn.nl

Streetparade 3 mei Van Paleis Het Loo naar het Oranjepark 14.00 uur

Foto: 2015 - Opening Burlington Park in Apeldoorn door Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet, toenmalig burgemeester Berends van Apeldoorn

DE BEVRIJDING

Operation Cannonshot en de bevrijding van Apeldoorn

Tekst: Martijn van Essen en Joel Stoppels

Na het mislukken van Operatie Market Garden bleven het westen en noorden van Nederland bezet gebied. De regio Stedendriehoek werd vanaf 11 april tot en met 17 april 1945 bevrijd door de 1st Canadian Infantry Division middels Operation Cannonshot. Deze maakte een begin aan de bevrijding van west-Nederland. Op 11 april staken de eerste amfibische rupsvoertuigen van Gorssel naar Wilp de IJssel over. Aan de overkant werden boerderijen veroverd die door de Duitsers waren bezet.

Deze kaart toont de aanval over de IJssel. Tegelijkertijd staken de Seaforth Highlanders of Canada over, die zwaar artillerievuur en tegenstand troffen in de bossen ten westen van de IJssel. Veertien militairen sneuvelden op 11 april en de

nacht erna, en tientallen raakten gewond. De verliezen drukten zwaar op het moreel van de mannen.

In de opvolgende dagen vochten Canadese militairen met drie brigades een weg naar Apeldoorn en Dieren. Ze kregen daar op verschillende plekken te maken met zware gevechten.

De strijd om Apeldoorn Twee bataljons van de 1e Brigade bereikten Apeldoorn als eerste. De Hastings and Prince Edward Regiment probeerden tevergeefs de Broeksbrug over het Apeldoorns Kanaal te veroveren (nu Anklaarseweg). The Royal Canadian Regiment baande zich een weg langs de Deventerstraat om de Deventerbrug en de

Welgelegenbrug (Molenstraat) te veroveren. Een gedurfde aanval met tanks mislukte en ze waren nu genoodzaakt straatgevechten met de Duitse militairen aan te gaan. De 48th Highlanders of Canada deden dat door Zevenhuizen richting het sluisje. In de vroege ochtend van 15 april arriveerden de tanks van de First Hussars om de aanval voort te zetten. Onder leiding van luitenant Sam Jan van Flymen schakelden ze verschillende Duitse doelen uit. Duitse militairen schoten terug vanaf de Mheenweg, waarbij twee Canadezen omkwamen. Van Flymen leidde zijn tanks naar voren en schakelde de Duitse posities uit. Hiervoor ontving hij later het Military Cross.

De Canadese militairen bereikten het Apeldoorns Kanaal, waar de Duitsers de bruggen opbliezen. De Canadezen moesten met boten oversteken, voorafgegaan door een artilleriebeschieting. De 5e Canadese Pantserdivisie rukte op naar Voorthuizen, waardoor de Duitse militairen in Apeldoorn zich terugtrokken.

Gedurfde actie bij het sluisje

De Canadezen wisten niet dat de Duitsers zich terugtrokken. Daarom planden zij een grootscheepse aanval op Apeldoorn. De commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Apeldoorn, Gijs Numan, hoorde van deze plannen. Hij wilde deze aanval voorkomen. In de nacht van 16 op 17 april stak hij samen met Albert van der Scheur het kanaal over bij het sluisje aan de Vlijtseweg. Dat was een riskante onderneming, Sluipend en kruipend trokken ze door het maanverlichte niemandsland. Toen ze bij de Canadezen aankwamen, bleek het niet makkelijk om

Bij het sluisje aan het Apeldoorns Kanaal, noord van de Deventerbrug, is een gedenksteen. Jaarlijks vindt er op 17 april een herdenking plaats. Meer informatie: apeldoornendeoorlog.nl/monumentenlijst/gedenksteen-bij-het-sluisje

Herinneringen aan de bevrijding

Dhr. Maassen werd geboren in 1937 en groeide op aan de Hoog Buurloseweg in Ugchelen. Daar maakte hij tussen zijn derde en achtste levensjaren de Tweede Wereldoorlog mee. Hij vertelt zijn belevenissen over de bevrijding.

Canadese commandopost in huis “Het was een mooie dag, 17 april 1945. De zussen van mijn vader kwamen met oranje sjerpen om naar ons huis, hier bij hun oudere broer, mijn vader. Mijn vader was kwaad! Hij rukte de sjerpen af.”

“Er waren nog Duitsers gesignaleerd en hij vond het te gevaarlijk. Toch trokken zijn zussen zich er niet zoveel van aan. Zij gingen, samen met mijn moeder op het

geluid van de tanks af. Mijn vader en ik bleven thuis en gingen voor op het hek zitten. Er kwam een motorrijder langs als verkenner, toen de eerste Canadese tank. Het grind van de stoffige grindweg stoof geweldig. De tank ging open, en er kwamen een pakje sigaretten en een reep chocolade uit! We wisten niet wat we zagen.”

“Later kwam er in de voorkamer een Canadese militair, om de voorkamer van het huis te vorderen. In de kamer kwam een commandopost. Een commandant met een aantal mensen met heel veel telefoons, deze telefoons hadden draden met gele stof eromheen. (Deze draden hebben

we nog lang gebruikt om in de tuin lijntjes mee te spannen). De commandopost heeft er zo’n 3 dagen gezeten. Het waren keurig nette soldaten. Ze kregen van de commandant op hun donder als ze hun voeten niet veegden. Toen ze weggingen, kregen we een doos met allemaal blikken eten.”

´Lieber tot, als Slave´ “Vlak voor de eerste Canadese tanks in zicht waren, was er nog een Duitse soldaat in een zwart uniform geweest. Waarschijnlijk een SS’er. Hij had een kaart bij zich en vroeg aan vader de weg richting de zender Radio Kootwijk. Vader stelde hem voor om de mooie damesfiets die

de Canadese luitenant-kolonel Bill Reid te overtuigen. Pas nadat ze een aantal Duitse krijgsgevangenen en een verzetslid hadden opgehaald stemde Reid in met een patrouille over de sluis. De Duitsers bleken inderdaad gevlogen en Apeldoorn ontwaakte in vrijheid. Met deze gewaagde actie voorkwamen Gijs Numan en Albert van de Scheur een zware beschieting van Apeldoorn.

Meer lezen?

Lees het boek Operation Cannonshot van Stichting Bevrijding van de Veluwe. Vanaf 17 april beschikbaar via Flyingpencil.nl Meer info via info@bevrijdingvandeveluwe.nl

hij bij zich had te ruilen voor een wit laken. Want de tanks kwamen er al aan. Maar deze Duitser wilde zich niet overgeven en zei: “Lieber tot, als Slave”. Hij is later dood teruggevonden bij Hoog Buurlo.”

Wit brood en chocolade “In de velden aan de beide kanten van ons huis waren gaarkeukens van de Canadese militairen. Ik heb, naar horen zeggen, niets anders gedaan dan heen en weer pendelen tussen deze twee keukens. De Canadezen vonden het leuk om zo’n jochie als ik, steeds wat toe te stoppen. ’s Avonds was ik ziek van al het eten. Chocolade, soep, wit brood; ik at het alsof het een gebakje was.”

Een vergeten bataljon: Dutch National Batallion

Tekst: Martijn van Essen en Joel Stoppels

Het Dutch National Batallion (DNB) was een vrijwilligerslegioen dat de Canadezen hielp met de bevrijding van Nederland. Het DNB was samengesteld door verzetsstrijders en knokploegers, maar ook veel onderduikers uit de Achterhoek.

Gerda Kim-Gringhuis: “Mijn vader zat destijds ondergedoken in Aalten en meldde zich aan als vrijwilliger. Met het bataljon zijn ze vanuit de Achterhoek bij Wilp de IJssel overgestoken. Uiteindelijk via Apeldoorn, Spakenburg en Harderwijk hebben zij geholpen bij de bevrijding van de rest van Nederland. Het is jammer dat deze groep nooit aandacht heeft gekregen.”

Een compagnie Dutch National Batallion. Jan Gringhuis, zittend onderste rij 3e van rechts.

BEVRIJDING & CANADA

De nacht voor de bevrijding

Dit is een fragment uit het verhaal van Mies Schaake (1921 – 2011), ingestuurd door haar kleindochter Jolanda.

Die nacht was het vreselijk. Het was onze vijfde nacht in de kelder van ons huis aan de Griftstraat. Er werd constant geschoten. We zaten in de vuurlinie, de Canadezen zaten 500 meter van ons vandaan. De Julianakerk was kapot geschoten en de mensen van de andere kant van het kanaal waren allemaal geëvacueerd. Ik had de hele nacht wakker gelegen. Mijn broer ook; zijn meisje was ook bij ons, maar die was ook erg bang. ’s Morgens om half zeven – we waren toch nog even in slaap gevallen – maakte mijn broer me wakker. Hij wees op de deur en hield zijn vinger voor z’n mond. Iedereen sliep nog. We slopen de kelder uit. Ik dacht dat er niets meer van ons huis rechtop zou staan, maar dat viel mee. Alle deuren stonden open en we hadden ’s nachts boven ons ook horen lopen. Mijn vader had alle deuren van het slot gehaald, zodat we konden vluchten als dat nodig was. We slopen door de kamers van de winkel de tuin in. We zagen niets en het was angstig muisstil.

Good morning We liepen de straat in en langs de huizen. We kwamen bij de gasfabriek. Daartegenover, naast dokter Vorster, stond nog een tamelijk nieuw huisje. Je hoorde geen geluid. Opeens kwam er een helm uit een loopgat. Een Canadees! ‘Good morning’, zei hij en hij grijnsde. We kregen allebei een chocoladereep en koek. Wat waren we blij. We hebben gauw alle mensen wakker gemaakt en het was groot feest. Het hele dorp liep uit naar het marktplein, want daar waren de Canadezen. Later die morgen zijn we naar het sluisje gelopen. Daar kwamen de stoottroepen overheen. Ze werden met gejuich begroet. Er werd met spoed een brug geslagen over het kanaal, zodat de tanks in Apeldoorn konden komen en de bevrijders verder.

Herenigd na tweeënhalf jaar Het was 17 april toen Apeldoorn werd bevrijd, maar wij moesten wachten en toen duurde de tijd lang. Want mijn verloofde was nog in Duitsland en we wisten niet hoe het met hem was. We hoorden niets. Elke dag kwamen er mannen terug, maar hij was er niet bij. Je kon ook nergens informeren. Het werd mei en overal werd de bevrijding gevierd. Begin juni kwam er een kaart. Mijn verloofde zat in Vaals in een klooster. Elke dag ging ik naar de Markt. Daar kwamen de jongens aan. Steeds vroeg ik of de jongens hem hadden gezien. Op 5 juni zou ik naar de markt gaan. Ik stond nog even mijn handen te wassen in de keuken, toen mijn moeder binnenkwam. ‘Hij is er’, riep ze. O, wat waren we blij. Tweeëneenhalf jaar hadden we elkaar niet gezien, alleen per brief contact gehad. Nu was voor mij de oorlog voorbij. We gingen elke dag fietsen en op een dag reden we naar Hoenderloo. Daar, aan de kant van de weg, stond een groot geschut. Mijn verloofde maakte een foto, ik sta erbij. Later hoorden wij dat dit geschut gericht was op Apeldoorn. Als de Canadezen die dag niet waren gekomen, hadden de Duitsers met dit geschut Apeldoorn platgeschoten. Of dat waar is weet ik niet, maar van verschillende kanten werd ons dat verteld.

Loenen bevrijd door de Engelse Polar Bears

Niet de volledige gemeente Apeldoorn werd bevrijd door Canadese troepen. Loenen werd, samen met Eerbeek, bevrijd door het Reconnaissance Regiment van de Engelse 49th West Riding “Polar Bear” Infantry Division, onderdeel van het 1st Canadian Army Corps. Dit gebeurde op 16 april 1945. Ter nagedachtenis aan deze Engelse bevrijders staat een monument aan de Eerbeekseweg in Loenen. Hier vindt jaarlijks op 16 april een herdenking plaats. Foto: Arjan Vrieze

Dwars door Apeldoorn langs kaalgeschoren moffenmeisjes

Het ingezonden verhaal van Aloys Melenhorst Ik ben geboren in 1937 en woonde doen bij de Tol. Toen de bevrijding van Apeldoorn begon, hoorden wij al enkele dagen kanongebulder vanuit de omgeving Deventer –Twello. Toen de geallieerden Teuge naderden, werden wij door de Duitsers uit ons huis gezet en moesten wij ergens anders onderdak zoeken. Voor ons was dat bij tante Fien aan de Bloemwijklaan. Na 4 dagen van heftige beschietingen, mochten wij weer naar huis. Op de Regentesselaan werden kaalgeschoren meisjes, zogenoemde ‘moffenmeisjes’ met een hakenkruis van teer op het hoofd, uitgejouwd door het publiek. Wij moesten door, over het kanaal waar geen water meer in stond, naar ons huis. Ons huis bleek, zoals meerdere huizen om ons heen, behoorlijk

Kersen eten

kapotgeschoten. Er was veel werk aan de winkel – letterlijk, want mijn vader had een slagerij. Maar ik heb daar in 80 jaar geen kanonnen meer horen bulderen.

Herinneringen aan de bevrijding van dhr. Kroon, destijds 12 jaar.

Met gierend geluid vlogen tussen 12 en 17 april 1945 granaten over ons huis aan de Asselschestraat. Kort voor ze insloegen was het een seconde stil en dan BOEM. Je wist nooit waar zo’n ding insloeg, maar aan de granaatscherven, die onze dakpannen beschadigden en deden breken, wisten we dat het niet ver bij ons vandaan hommeles moest zijn. Reden voor mijn ouders om de kelder in te ruimen en klaar te maken voor de nacht. Overdag hadden we betrekkelijk weinig last van inslagen. Waarschijnlijk hielden de Canadezen, aan de overzijde van het kanaal gelegerd, rekening met de inwoners van het centrum en de mensen die dichter bij de kazerne woonden.

Mijn vader had op de betonnen vloer van de kelder een dikke laag turven gelegd en daarover een laagje stro. Daarop de matrassen en klaar was Kees. Zo trok de kou niet in de botten en was het best uit te houden. Alleen, die zure lucht van bonen in de Keulse pot maakte me meer dan misselijk. Wat een geur ... ik ruik het nog. In die kelder onder de woonkamer sliepen we vijf nachten. Nu wilde het geval dat mijn moeder in de zomer kersen inmaakte voor later. Achter ons huis stonden twee bomen die overdadig vrucht droegen, ruim voldoende. “Marie”, zei pa tegen mijn moeder, “laten we de kersen opeten. Er staan nog genoeg potten op de plank.”

in de schuilkelder

Moeder keek heel zuinig, want zelfs als de nieuwe oogst zich aankondigde, had ze nog iets onder het deksel. Mijn vader, die de bui al zag hangen, wist haar op bijzondere manier over te halen toestemming te geven. Want je kon zeggen wat je wilde, zij besliste!

“Kijk”, betoogde de jarige Jan, “als de Canadezen aanstonds opnieuw met hun granaten beginnen en er valt er een op ons huis, zijn we er allemaal geweest. Dat zou toch zonde zijn van al je kersen.” Daar was moeilijk iets tegen in te brengen. Ik hoorde de discussie aan en bewonderde de overtuigingskracht van mijn vader. Hierop kon alleen maar bevestigend worden geknikt. Pa had alles tot in de finesses voorbereid. Bij het kaarslicht haalde hij enkele kopjes tevoorschijn en trok met ware mannenmoed de weckring los en trakteerde op de meest heerlijke drank ter wereld: kersensap met kersen. Zelfs kleine Jan, mijn broertje, jaargang ‘43, smakte met zijn tong. Ondanks kaarslicht en kersen waren het spannende nachten, zeker voor mijn ouders. Het was na de ‘boemmm’ steeds weer wachten op de volgende inslag. En toen... Met een ruk trok buurman Broekhof de zandzakken weg van het kelderraam. Daglicht stroomde naar binnen. Hij riep: “Kom eruit. We zijn vrij!! De moffen zijn verdwenen!!” We konden het niet geloven.

Tachtig jaar vrijheid

Tijdens een korte pauze in het geweld van de bevrijding werd de oma van Arie Velthoen plotseling in haar woning getroffen door een Duitse scherpschutter.

Gedicht door Arie Velthoen

Tachtig jaar vrijheid, ongekend. Toch blijft iets in mij knagen Ik raak er nooit aan gewend. Gemengde gevoelens deze dagen.

In de week van Apeldoorns bevrijding, Knalde een Duitse kogel door een zolderraam. Op de Ankelaar rouleerde al ras een droeve tijding, Mijn oma, bleek achter dat raam te staan. Tranen vloeiden van verdriet, Maar natuurlijk ook van vreugd. Het rood wit blauw is wat je ziet. Bejubeld door ouderen en jeugd.

Ieder stortte zich op het bevrijdingsfeest, En dacht aan vrede en een nieuw begin.

Mijn familie, nog nooit zo somber geweest, Ja, er heerste grote droefheid in dat gezin. Bezetting en vrijheid, tegenpolen van elkaar, Zoals deze brute dood, ten opzichte van het leven. Mijn oma, nooit kennis kunnen maken met haar. Haar dood, altijd met dat dubbele gevoel omgeven.

Dood op Bevrijdingsdag en omringd door vragen, Goed bewust, dat vrede niet vanzelfsprekend is. Dus vier en gedenk deze 4 en 5 meidagen. Gelukkig is er vrijheid, maar ook nog steeds gemis.

Herinneringen aan de bevrijding van dhr. Kroon, destijds 12 jaar.

Een woord waarvan ik de betekenis niet kende. Wat is vrij? Wat mag je nu wel wat je eerst niet mocht? De vlag uitsteken: rood, wit en blauw. Je houdt het niet voor mogelijk. “Wim, niet doen. Wachten tot ik het zeg. Er kunnen nog Moffen aankomen en dan is Leiden in last.” Dat was maar even. We zagen de eerste vlaggen uitgestoken. Er was geen houden meer aan. Ik wist de plek waar onze vlag lag en de stok waaraan hij vastgemaakt moest worden. Samen staken we voor het eerst na vijf jaren het rood, wit en blauw uit. Mijn vader en ik! Je kunt je vandaag niet voorstellen wat dat voor ons betekende. Mensen op straat huilden, juichten, dansten. Vrij, vrij! En toen zag ik het, nee, ik hoorde het. Het zware geluid van een aanrollende tank. Daar kwam een oorlogstank aan. Een Sherman, wist iemand met zekerheid. Aan de voorkant van de tank hing een zwaar metalen rek waar met kettingen ijzeren ballen aan hingen die over de grond sleepten. Hiermee werden verborgen

landmijnen tot ontploffing gebracht. Daar hoefden we op de Asselschestraat niet bang voor te zijn, want ze was de rechtstreekse verbindingsstraat met de kazerne. Met het aanbrengen van landmijnen in het wegdek zouden de Duitsers zichzelf in moeilijkheden hebben gebracht. Opzij van de tank, schuin erachter lopend, links en rechts op het trottoir verschenen ze: de geschminkte Canadezen, zwaarbewapende soldaten. Uiteraard met een ‘big smile’ op het gezicht, maar op hun uiterste hoede. Takken op de helm om zo onherkenbaar mogelijk weg te kunnen duiken, mocht dat nodig zijn. En toen gebeurde er iets, wat je nooit voor mogelijk had gehouden. Plotseling maakte een soldaat zich los uit de rij, rende naar voren, sprong over een hek en viel een vrouw om de nek: zijn moeder. Het was een Nederlander in Canadese dienst, die wist dat zijn moeder uit Arnhem op dat bepaalde adres een onderkomen had gevonden. Hoe hij dat wist? Geen flauw idee. Voor mij een beeld om nooit, maar dan ook nooit meer te vergeten. Wat ontroerend mooi! Ina, mijn buurvriendinnetje, gaf me zomaar een arm en zei: “Kom mee, naar het Marktplein. Daar zullen ze feestvieren. Kom mee, wij ook.”

Vrij!

VERZET EN VERRAAD

Familie Opolski: een verhaal van uitersten

Tekst: Leonieke Terlouw

Het verhaal van de familie Opolski is er een van uitersten. Oudste zoon Curt raakt overtuigd van de nazi-ideologie en dient als jachtvlieger voor de Luftwaffe. Hij komt om op 21-jarige leeftijd. Zijn moeder en zus maken heel andere keuzes. Moeder Leonie biedt onderdak aan onderduikers en zus Ninette gaat aan de slag als koerier voor het verzet.

Curt Opolski was veertien jaar oud toen hij in 1932 met zijn moeder en zussen Irene en Ninette naar Apeldoorn verhuisde. Enkele jaren daarvoor was het gezin vanuit Nederlands-Indië naar Nederland gekomen. Vader en moeder scheidden en vader Curt Opolski sr. vertrok naar zijn vaderland Duitsland. In Apeldoorn vestigde moeder zich met haar kinderen Curt, Irene en Ninette in de Parkenbuurt.

Curt: jachtvlieger bij de Luftwaffe In 1936, op zeventienjarige leeftijd, deed Curt eindexamen. Zijn droom was om jachtvlieger te worden, maar omdat hij de Duitse nationaliteit had, kon hij niet in dienst bij het Nederlandse leger. Zijn vader overtuigde hem ervan dat de snelste weg naar zijn droom via de Duitse luchtmacht liep. Ondanks de bezwaren van zijn moeder, meldde Curt zich in 1936 aan voor de Duitse dienstplicht. Hij volgde een opleiding tot jachtvlieger en diende twee jaar in de Luftwaffe. In het voorjaar van 1939 keerde hij met verlof terug naar Apeldoorn. Tijdens een bezoek aan zijn vader in Berlijn in de zomer van 1939, raakte Curt steeds meer overtuigd van de nazi-ideologie. Terug in

Apeldoorn probeerde zijn moeder hem nog van deze overtuigingen af te brengen, maar tevergeefs. Toen de mobilisatieoproep van het Duitse leger kwam, vertrok Curt naar Duitsland. In 1940 werd hij als jachtvlieger ingezet bij de aanval op Noorwegen. Tijdens een gevecht met de Britse Royal Air Force werd hij neergeschoten en stortte hij in zee. Zijn lichaam is nooit gevonden. In Apeldoorn bleven

Mijn vader in het verzet

Dit is het ingezonden verhaal van Herman Kamp, wiens vader Hermanus (Herman) Kamp (1916–1982) als Marechaussee-agent in het verzet zat. Ook hielden zijn ouders een Joods meisje verborgen in hun huis aan de Hertenlaan in Apeldoorn.

“Ik ben geboren in Apeldoorn op 21 april 1945, 3 dagen na de bevrijding van Apeldoorn. Mijn vader was er niet. Hij zat toen in concentratiekamp Wöbbelin.”

Tekst: Herman Kamp

Op 1 maart 1943 werd mijn vader aangesteld als wachtmeester bij de staatspolitie en ingedeeld bij de marechaussee bij verkeersgroep Apeldoorn. In april 1941 trouwde hij met Seina. Ze krijgen in februari 1942 een dochter.

Tijdens de bezetting is hij actief in de illegaliteit, zowel in Elburg als in Apeldoorn. Herman en Seina helpen onderduikers door hen, onder andere, een veilig onderdak te bieden. Vaak waren dit Joodse mensen op doortocht. Vanaf 1943 tot aan de bevrijding verbleef het Joodse meisje Doortje Visser bij hen in huis.

Illegale activiteiten

Mijn vader was, met onder andere, Jan Duinkerken en Frans van Viersen, lid van de verzetsgroep van Henk Wielinga. Hij vervoerde wapens en munitie en regelde een politie-uniform voor Wielinga. Ook bracht hij onderduikers onder en zorgde voor hen. Samen met een collega reisde mijn vader vaak naar Amsterdam om daar Joodse kinderen op te halen. Hij hielp mee aan het vernielen van de spoorlijn tussen Apeldoorn en Zwolle en het laten ontsporen van een trein tussen Apeldoorn en Deventer. Bij hem thuis was alleen het Joodse meisje Doortje op de hoogte van zijn bezigheden. Zijn vrouw Seina, mijn moeder, werd overal buitengehouden.

In de val gelokt

De verzetsgroep zet zich dagelijks met gevaar voor eigen leven in voor anderen. Ze hebben daarmee veel succes. Tot het tij keert in 1944. De groep wordt verraden.

Een agent van de Sicherheitspolizei, Antoine Touseul, deed zich voor als illegaal werker uit Arnhem. Met mooie praatjes

zijn moeder en zussen achter met hun verdriet.

Ninette: koerier bij het verzet Hoe anders liep het pad voor Curt’s jongere zus Ninette. Zij was zestien toen de oorlog uitbrak. Haar moeder vreesde dat Ninette door haar Duitse nationaliteit zou worden opgeroepen om voor de bezetter te werken. Daarom

wist hij het vertrouwen van Duinkerken en Van Viersen te winnen. Duinkerken vertrouwde hem toe betrokken te zijn bij de verzetsgroep van Wielinga. Op 31 oktober 1944 arresteert Touseul, op het distributiebureau (grote villa aan de Emmalaan 1), Duinkerken, Van Viersen en Kamp. Na de arrestatie werden de gevangenen door Touseul verhoord. Deze verhoren waren niet mals. Mijn vader wilde daar liever over zwijgen. Hij enige wat hij mij verteld heeft was: “Ze wisten meer dan ik dacht. Beestachtig was het.”

Via de Willem III kazerne kwam mijn vader op 21 november in kamp Amersfoort terecht. Waarna hij op 2 februari 1945 op transport ging naar Neuengamme en vervolgens naar Wöbbelin. Dit kamp in het noorden van Duitsland moest door gevangenen gebouwd worden in de meest erbarmelijke winterse omstandigheden. Kamp Wöbbelin zou niet meer dan 10 weken dienst doen. Ruim 5000 gevangenen werden in Wöbbelin ondergebracht. Meer dan 1000 gevangenen kwamen om tijdens het korte bestaan van het kamp.

Toen ik op 21 april 1945 werd geboren, was onderduikster Doortje bij mijn geboorte aanwezig. Ik kreeg de naam Herman, omdat mijn moeder bang was dat haar man nooit meer terug zou keren uit Duitsland. Op deze manier had ze toch een ‘’Herman’’.

Op 2 mei 1945 werd Wöbbelin bevrijd door de 82nd US Airborne Division. Terugkeer en herstel Mijn vader werd na de bevrijding van Wöbbelin overgebracht naar het Ludwiglusthospitaal en werd later overgevlogen naar Parijs. Op 2 juni kwam hij per trein aan in Tilburg, daar heeft hij nog negen weken in het ziekenhuis

regelde ze een stageplek in het ziekenhuis van de Diaconessen in Arnhem. Maar toen Ninette daar Duitse soldaten moest verzorgen, weigerde ze dit en keerde terug naar huis. Na haar eindexamen in 1942 schreef ze zich in aan de universiteit, maar toen alle studenten een loyaliteitsverklaring aan de Duitse autoriteiten moesten ondertekenen, weigerde ze en stopte ze met haar studie. Het verlies van haar broer Curt versterkte haar afkeer tegen de nazi’s. Ze besloot zich aan te sluiten bij het verzet. Voorzichtig legde Ninette contact met het verzet in Apeldoorn. In 1944 werd ze lid van de Landelijke Knokploegen en ging ze aan de slag als koerier. Ze verkreeg een vals identiteitsbewijs en kon dankzij een nachtpas ook na de avondklok op pad blijven voor het verzet.

Ontdekt en onderduiken

Ondertussen bood haar moeder Leonie onderdak aan onderduikers. In oktober 1944 hield ze vijf Amerikaanse piloten verborgen, maar tijdens een huiszoeking werd er één ontdekt. Deze Amerikaanse piloot, Bill Moore, werd op 2 december 1944 geëxecuteerd bij de Willem III kazerne. Ninette en haar moeder wisten te ontkomen en moesten in allerijl onderduiken. Leonie kwam in Vaassen terecht en Ninette in Beekbergen. Pas na de oorlog vonden ze elkaar terug. Curt en Ninette, broer en zus, hadden radicaal verschillende keuzes gemaakt. Waar hij koos voor de Luftwaffe en sneuvelde voor nazi-Duitsland, koos zij voor het verzet en vocht tegen de onderdrukking. Hun verhaal is een schrijnend voorbeeld van hoe een oorlog families uit elkaar kan trekken.

gelegen. Begin augustus was hij weer thuis, maar hij moest nog zeker een jaar herstellen van tuberculose. Zijn collega’s, Duinkerken en Van Viersen hebben de kampen niet overleefd.

Het verblijf in de kampen heeft Herman niet alleen lichamelijk, maar vooral geestelijk zwaar geraakt. Tegenwoordig zou je spreken van PTSS, maar dat was toen nog niet. Hij moest zijn huis aan de Hertenlaan verlaten, omdat een collega hoger in rang daar moest gaan wonen. Er volgden nog meer teleurstellingen. Hij voelde zich niet gekend en het zat hem niet mee. Na diverse standplaatsen bij de toenmalige Rijkspolitie gehad te hebben, heeft hij na 25 jaar ontslag genomen. Hij is gaan werken als conciërge bij het Christelijk Lyceum in Zwolle.

Erkenning in 1980

Mijn vader heeft nooit veel kunnen vertellen over wat hij heeft meegemaakt. Alles wat ik weet, heb ik te horen gekregen van Doortje Visser. Als kind vond ik het verschrikkelijk als mijn vader ziek was en koorts had. Hij beleefde dan alle ellende opnieuw. De man ging dan door een hel.

Na lange tijd komt dan toch de erkenning. Op initiatief van Doortje Visser, het Joodse meisje dat ondergedoken had gezeten, ontvangen Herman en Seina op 20 december 1980 de Yad Vashem onderscheiding uit handen van de Israëlische ambassadeur. Twee jaar na deze erkenning overlijdt Herman Kamp.

Verrader Antoine Touseul werd na de oorlog veroordeeld tot de doodstraf, die later is omgezet in levenslang. Hij ontsnapte echter op 26 december 1951 samen met zes andere misdadigers uit de Koepelgevangenis in Breda. Sindsdien was hij spoorloos. Pas in 2009 werd zijn grafsteen gevonden in Aken (D).

VERZET EN VERRAAD

Meinarda van Terwisga: ‘De Apeldoornse Hannie Schaft’

Interview:

Meinarda van Terwisga werd geboren op 24 augustus 1919 als jongste dochter van Jan van Terwisga en Maria Susanna Scheers. Ze had nog een zus, Jantje, die 1,5 jaar ouder was. Het gezin was een hecht Apeldoorns gezin waarvan de vader onderwijzer was. Zijn dochters ambieerden dezelfde carrière, wat best uitzonderlijk was voor die tijd. Na de lagere school, ging Meinarda naar de HBS. Daar haalde ze een heleboel vakdiploma’s in de kantoorsector en werkte ze bij verschillende bedrijven.

Ze was een ondernemende jonge vrouw, want vanaf 1939, dus op haar 20e, had ze al haar eigen bedrijf: een complete kantooropleiding aan de Deventerstraat 31, op de hoek van de Mr. Jhr. Molleruslaan en naast villa Sonnevanck. Er werd lesgegeven, van typen en stenografie tot moderne vreemde talen. Ze was een onopvallende, verzorgde vrouw met kort haar, vaak gekleed in een mantelpakje en ze sprak goed Engels. Ze was opgewekt, moedig, ondernemend en had meer levenservaring dan haar leeftijd deed verwachten.

Verzet

In 1943 besloot Meinarda vanuit haar school verzet te bieden tegen de Duitse bezetter. De aanleiding hiervoor is (nog) onbekend. Onder schuilnamen als mejuffrouw Jansen, mejuffrouw Van Laar en

mejuffrouw De Beer werkte ze dag en nacht voor het verzet, waarvoor zij zo nu en dan haar ‘normale’ werk moest onderbreken. Haar verzetsgroep verrichtte koeriersdiensten, hielp Joden, verschafte onderdak aan onderduikers, vervaardigde persoonsbewijzen en bezorgde distributiekaarten. Meinarda hielp ook bij het ophalen en onderbrengen van geallieerde piloten die in ons land waren gestrand. Verkleed als verpleegster haalde zij eens een RAF-piloot, van wie de identiteit was ontdekt, met een ‘geleende’ ziekenauto uit het ziekenhuis. De verzetsgroep wist geheime zenders en gedropte wapens te verbergen en inlichtingen te verzamelen over de vliegvelden Teuge en Deelen en bijvoorbeeld ook de spoorwegen.

Dankzij de geallieerde wapendroppings op de Veluwe had de verzetsgroep ook een gewapende tak, die distributiekantoren overviel en sabotages uitvoerde. Veel van het werk van de illegaliteit bekostigde ze uit eigen middelen, waarbij ze werd geholpen door de belastinginspecteur. Met zijn medeweten hoefde ze haar inkomsten niet op te geven.

De ‘Vrije groep Narda’ werd de naam van de verzetgroep. Vrij, omdat ze niet behoorden tot één van de landelijke koepels. Het was al bijzonder dat een vrouw de leiding had, maar in dit geval helemaal, omdat de groep verder alleen maar uit mannen bestond. Nieuwe mensen werden niet zomaar toegelaten tot de groep. Eerst moest het vertrouwen gewonnen worden en kregen de nieuwelingen eenvoudige klusjes totdat hun loyaliteit was aangetoond. Ondanks deze procedure is de Vrije Groep Narda verraden op 30 september 1944, dit jaar 81 jaar geleden.

Verraden

De Sicherheitsdienst (SD) arresteerde Meinarda, bezette haar ouderlijk huis aan de Paul Krugerstraat 30 en zette een val op voor de hele groep Narda, waardoor zes leden in handen van de bezetter vielen. Twee ondergedoken geallieerde militairen werden ook opgepakt.

Zij waren ondergedoken bij de moeder van één van de verzetsleden, Joke Bitter. Hij ontkomt, maar zijn 65-jarige moeder, mevrouw Bitter - van der Noordaa werd gearresteerd. Meinarda en de andere gevangenen belandden in het beruchte hoofdkwartier van de SD aan de Van Rhemenslaan 7 aan het Oranjepark. Ze zijn daar streng verhoord en zelfs gemarteld voor meer informatie. In de vroege ochtend van 2 oktober 1944 werden de mannen overgebracht naar terrein van Het Apeldoornsche Bosch, en zijn ze gefusilleerd. Ze wisten wat er ging gebeuren en zongen niettemin, staande voor

Koerier voor het verzet

Dhr. Verhoeff werd geboren op 25 december 1927 in Apeldoorn. Als 17-jarige jongen wil hij tijdens de oorlog een bijdrage leveren aan het verzet. Zijn vader brengt hem in contact met Meinarda van Terwisga. Hij brengt lopend of met de fiets met houten banden berichtjes door naar leden van de Vrije Groep Narda. Soms moet hij zelfs een typemachine afleveren.

Dan wordt de Vrije Groep Narda verraden op 30 september 1944. Dit leidt tot een periode van onderduiken. Dhr. Verhoeff duikt onder bij de molenaar Vorderman.

De moeder van dhr. Verhoeff gaat op 30 september naar het huis van Meinarda om te vragen of de groep een vervalst identiteitsbewijs voor haar man kan

het vuurpeloton, het Wilhelmus.

De Duitsers legden hun lichamen op verschillende plaatsen in Apeldoorn om de bevolking schrik aan te jagen. Dit was ook een wraakactie omdat er bijna niemand gehoor had gegeven aan de oproep voor Apeldoornse mannen om zich te melden voor dwangarbeid. De Duitsers hadden de lichamen onteerd met een bord ‘terrorist’ en iedere voorbijganger werd verplicht te kijken. Een gruwelijke daad. De lichamen moesten op last van de Duitsers enkele dagen blijven liggen. Ravensbrück

Meinarda en mevrouw Bitter zijn via diverse kampen uiteindelijk in concentratiekamp Ravensbrück beland. Dit was een vrouwenkamp waar onder barre omstandigheden dwangarbeid moest worden verricht. Ook werden hier medische experimenten op vrouwen en kinderen gedaan.

Mevrouw Bitter is in Ravensbrück overleden op 6 januari 1945. Meinarda is bevrijd door het Rode Kruis Zweden. Ze

De plaquette voor Meinarda is bijgeplaatst bij het bestaande monument op het terrein van ’s Heeren Loo, het vroegere Apeldoornsche Bosch.

werd naar Zweden gebracht, waar een lange procedure wachtte van registratie en aansterken. Meinarda en de andere zeer verzwakte vrouwen uit Ravensbrück

maken. Aangekomen bij het huis blijkt dat alle leden van de verzetsgroep al gearresteerd waren. Mevrouw Verhoeff wordt hier door de Duitsers bij gezet. Ze wordt gefouilleerd en ondervraagd. Met een smoes dat ze kwam om haar zoon voor typeles op te geven, wordt ze uiteindelijk vrijgelaten. De Duitsers gaan er vanuit dat een moeder van zes kinderen niet bij de verzetsgroep is aangesloten. Mevrouw Verhoeff ziet nog hoe Meinarda van Terwisga afscheid neemt van haar moeder waarna zij werd afgevoerd naar de Van Rhemenslaan 7, waar de SD (Sicherheitsdienst) is gevestigd.

Inmiddels is de avondklok al ingegaan en vader Verhoeff is vreselijk ongerust. Vrezend voor het leven van zijn zoon als koerier voor de verzetsgroep, regelt hij een onderduikadres bij molenaar Vorderman.

Ondergedoken in de molen

Dhr. Verhoeff heeft geweldig positieve herinneringen aan deze tijd bij de molen. Deze molen stond bij de Deventerstraat aan het kanaal. Vanuit de molen kon hij heel ver kijken, tot aan Deventer en Zutphen. De molen had geen wieken meer, maar werd aangedreven door een dieselmotor. Vanaf het platte dak kon dhr. Verhoeff bommenwerpers over zien komen en zag hij hoe bruggen opgeblazen werden. Op een avond kwam er een Mosquito, een Engels vliegtuig. Een kleine verkenningsbommenwerper met twee motoren. Deze gooide lichtkogels om foto’s te maken van het station van Apeldoorn. Toen werd het toestel neergeschoten door de Duitsers. Meneer Verhoeff zag het neerstortende, brandende vliegtuig. Tot de bevrijding is dhr. Verhoeff veilig gebleven in de molen. Zelfs na de oorlog is hij nog bij de molenaar blijven werken.

moesten eerst vrij zijn van besmettelijke ziektes en luizen. Uiteindelijk kwam Meinarda, een aantal maanden na haar bevrijding, terug in Apeldoorn in juli 1945.

Bevrijd, maar levenslang Meinarda heeft diverse onderscheidingen ontvangen voor haar verzetswerk. Ze kreeg de Amerikaanse Medal of Freedom en de Britse King’s Medal for Courage in the Cause of Freedom voor haar hulp aan geallieerde vliegtuigbemanningen. De Bronzen Leeuw ontving ze voor haar hulp aan neergekomen vliegtuigbemanningen tijdens de operatie Market Garden en voor haar spionagewerk voor het Bureau Bijzondere Opdrachten. Ook kreeg zij het Verzetsherdenkingskruis en het insigne van de Binnenlandse Strijdkrachten.

Haar leven was verwoest door haar oorlogservaringen en emotioneel en lichamelijk was ze gebroken. Door de ontberingen van het concentratiekamp, maar ook vanwege haar schuldgevoel over de dood van de acht mannen en mevrouw Bitter.

Ze kon geen normaal leven meer leiden. Haar bedrijf kon ze niet voortzetten en in de loop van de jaren ging het steeds slechter met haar. De levenslange goede zorgen van haar zus Jantje hielpen haar er niet bovenop. Ook de bijzondere vriendschap die ze had met Koningin Wilhelmina kon haar geen troost en rust geven.

Meinarda is nooit getrouwd en heeft geen kinderen gekregen. Op latere leeftijd werd zij bedlegerig en wantrouwend. De telefoon mocht niet worden opgenomen en deur werd niet opengedaan als de bel ging. Er hingen 4 paar overgordijnen voor de ramen, zodat niemand licht kon zien branden.

Meinarda sprak nooit meer over de oorlog, maar ging er wel naar terug. Ze stierf op 31 mei 1997 in verzorgingshuis Casa Bonita in het bijzijn van haar zus, die geen moment van haar zijde week. Ze werd begraven op begraafplaats Heidehof. Jantje mocht als enige haar kist begeleiden naar haar laatste rustplaats.

Het was Meinarda’s eigen keuze zich te verzetten tegen de Duitsers. Ze werd niet doodgeschoten zoals de mannen van haar verzetsgroep, maar ze is evengoed een oorlogsslachtoffer. Haar leven lang.

Meer zien?

Kijk de documentaire ‘De oorlog die nooit ophoudt’ –aflevering 3 via NPO Start

Tekst: Mariska Kingma

VERZET EN VERRAAD

Anton de Kom

Tekst: Sebastiaan Vonk en Piet Kralt

Waarom de Surinaamse vakbondsman en schrijver Anton de Kom in het verzet gaat? We weten het niet precies. Hij heeft zelfs zijn familie daar niets over verteld.

Anton de Kom kan nadat hij zijn boekhouddiploma heeft gehaald in zijn vaderland Suriname, geen goede baan vinden. Hij heeft niet de goede kleur voor een carrière. In 1920 vertrekt hij daarom naar Nederland. Daar gaat hij vrijwillig in dienst en wordt hij uiteindelijk vertegenwoordiger in koffie, thee en tabak. Hij trouwt met een Nederlands meisje, Nel Borsboom: destijds geen doorsnee huwelijk. Ze krijgen vier kinderen. Al gauw publiceert hij kritische artikelen over onder andere het kolonialisme. In 1933 keert hij terug in Suriname, maar uit angst voor onrust zetten de autoriteiten hem gevangen en verbannen hem. Een jaar later brengt hij in Nederland zijn boek Wij Slaven van Suriname uit. Daarin beschrijft hij de geschiedenis van Suriname vanuit Surinaams perspectief.

Verzet tegen de Duitse bezetting Anton de Kom komt in verzet als de Duitsers Nederland bezetten, ondanks dat hij slecht is behandeld door Nederland. Misschien wel omdat hij staat voor democratie, gelijkwaardigheid tussen mensen en medemenselijkheid. Al vanaf eind 1940 of begin 1941 schrijft hij artikelen in het illegale communistische verzetsblad De Vonk. Ook heeft hij thuis een kaart hangen, waarop hij de geallieerde bewegingen nauwkeurig volgt. Die informatie kan hij niet alleen van de radio

Verzetsheld

Gilles Pieter Duuring 13-02-1907 –31-07-1942

hebben. Hij is vaak pas na spertijd thuis. Maar wat precies hij naast zijn schrijfwerk doet, we weten het niet.

Op 7 augustus 1944 wordt hij, voor de familie totaal onverwacht, gearresteerd. De nazi’s beschouwen hem als een ernstig geval. Hij komt in eenzame opsluiting in het Oranjehotel in Scheveningen en later in kamp Vught. Als op 6 september 1944 kamp Vught wordt ontruimd, wordt hij naar concentratiekamp Sachsenhausen vervoerd. Hier moet hij dwangarbeid uitvoeren bij vliegtuigfabriek Heinkel. Hij krijgt er weinig eten en veel slaag. In oktober 1944 wordt hij op transport gezet naar Neuengamme. Daar

van Ugchelen

Gilles Pieter Duuring werd geboren op 13 februari 1907 in Den Haag. Zijn vader werkte bij de P.T.T. en werd later directeur van het postkantoor in Oosterbeek, waar Gilles opgroeide met zijn zussen Ida en Mia. Gilles had al vroeg de ambitie om arts te worden en studeerde geneeskunde in Utrecht. In maart 1934 vestigde hij zich als huisarts in Ugchelen, tot grote vreugde van de lokale bevolking die nu niet meer naar Apeldoorn hoefde voor medische zorg.

Op 28 december 1934 trouwde Gilles met Lenie Schmand. Ze kregen twee kinderen: Marijke, geboren in december 1935, en Gilles Pieter (jr.), geboren in januari 1939. Naast zijn werk als huisarts was Gilles actief in de buurtvereniging Ugchelens Belang. Zijn betrokkenheid bij de gemeenschap maakte hem een geliefde figuur in het dorp.

Oorlogsjaren en verzetsactiviteiten

Toen de oorlog in mei 1940 uitbrak, moest Gilles aantreden als officier van gezondheid in het Nederlandse leger. Na de capitulatie keerde hij terug naar Ugchelen en hervatte zijn werk als huisarts. In het najaar van 1940 richtte hij een verzetsgroep op, die later bekend werd als de ‘Verzetsgroep Duuring’. De verzetsgroep verzamelde en verspreidde militaire inlichtingen en hielp mensen ontsnappen naar Engeland. Gilles werkte hierbij samen met prominente figuren zoals Kolonel Boomsma en jhr. ir Roëll uit Apeldoorn.

Gedurende de oorlog bleef Gilles zijn werk als huisarts uitvoeren, wat hem in staat stelde nauwe contacten te onderhouden met andere verzetsleden. Een van zijn belangrijke contacten was Pieter Kaars Sijpesteijn, die op het landgoed Ruiterserve in Beekbergen woonde. Pieter hielp Gilles met het regelen van financiën

voor Engelandvaarders. Eind maart 1942 werd het landgoed echter overvallen door de Sicherheitsdienst (SD) en de

is het nog slechter. Hij moet er tankgrachten graven in het ijskoude grondwater. De Kom krijgt last van zijn longen, maar belandt weer in een ander concentratiekamp, Sandbostel. Daar bezwijkt hij op 24 april 1945, op de verjaardag van zijn vrouw Nel, en kort voor de geallieerde bevrijding.

Hij was zijn vaderland nooit vergeten, zo vertellen getuigen later. Gloedvol sprak hij over Suriname en over wat slavernij en racisme daar hadden aangericht. Misschien wel omdat hij tot aan zijn dood bleef staan voor zijn waarden: democratie, gelijkwaardigheid tussen mensen en medemenselijkheid.

Erkenning na zijn dood

In augustus 1960 wordt Anton de Kom herbegraven op Nationaal Ereveld Loenen, nadat zijn lichaam eerder dat jaar gevonden is in een massagraf. Er komt daarmee een einde aan periode van onzekerheid voor de familie.

In een brief aan haar vader daarover schrijft zijn dochter Judith: “Je was uit een massagraf met meer dan tweeduizend slachtoffers geïdentificeerd aan de hand van je gebit en een deuk in je schedel. Wat een ironie: de deuk die je had opgelopen door de baksteen die een onverlaat in Den Haag naar je had gegooid, met een racistische scheldpartij. Uitgerekend dat letsel en het gebit waar je zo zorgvuldig voor had gezorgd, brachten je terug naar ons.” De brief aan haar vader sluit ze af met de woorden: “Dag dag dag papa. Ik ben met je meegereisd tot het eind. Ik omhels je onafgebroken.”

In 1982 neemt zijn weduwe Nel het

Ordnüngspolizei, wat leidde tot de arrestatie van Pieter en andere verzetswerkers.

Arrestatie en verraad

In maart 1942 werd de verzetsgroep van Duuring verraden door Anthonie van de Waals, een infiltrant van de SD die onder de naam ‘De Graaf’ opereerde. Gilles werd samen met Johannes F.J. Damm en Kees Vermaat gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, bekend als het ‘Oranjehotel’. Op 26 juni 1942 werden zij ter dood veroordeeld wegens spionage voor de vijand van het Derde Rijk. Ondanks een gratieverzoek van Gilles’ vrouw Lenie, werd het vonnis niet herzien.

Liefde voor het leven

Op 31 juli 1942 werden Gilles Pieter Duuring, Johannes F.J. Damm en Kees Vermaat samen met drie andere verzetsmannen gefusilleerd. De lichamen van Gilles en zijn medestrijders werden gecremeerd en hun urnen werden begraven in Duitsland.

In 1952 werden de urnen van Gilles Pieter Duuring en Kees Vermaat herbegraven op begraafplaats Heidehof in Ugchelen. De urn van Johannes F.J. Damm werd herbegraven op het Nationaal Ereveld in Loenen.

In een afscheidsbrief aan zijn ouders en zussen schrijft Gilles:

‘Ik had zoo’n liefde voor het leven en de menschheid en ik ben zoo blij dat ik zonder haat kan sterven. Jullie moogt ook nooit haten, hoor! God is liefde. Wees dapper en flink, ik tracht het ook te zijn.

Dag mijn lieve ouders en zusjes. In gedachten kus ik jullie als vanouds, en blijf altijd jullie zoo innig liefhebbende zoon en broer. Gilles.’

Het hele verhaal van Gilles Pieter Duuring en zijn verzetswerk vindt u op bevrijdingvandeveluwe.nl/duuring-2.

Verzetsherdenkingskruis in ontvangst, een erkenning voor zijn bijdrage aan het Nederlandse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 2020 wordt De Kom als een venster opgenomen in de Canon van Nederland (een overzicht van belangrijke gebeurtenissen uit de geschiedenis van Nederland, red.).

In datzelfde jaar komt een hernieuwde uitgave van Wij Slaven van Suriname terecht op de eerste plek van de top tien van meest verkochte boeken.

Jaarlijkse herdenking

Sinds 2024 wordt Anton de Kom op Nationaal Ereveld Loenen jaarlijks herdacht op zijn sterfdag. Want, zo zei burgemeester Heerts tijdens de eerste herdenking: “Het wordt tijd dat meer mensen weten wie deze man was. En wie hij nog steeds is. Want zijn stem klinkt nog door, voor wie wil luisteren.” Heerts sloot af met de woorden: “Het graf van Anton de Kom is een herinnering. Maar laat het ons ook een waarschuwing zijn. Om echt vrij te zijn, in verbinding met elkaar, in onze diverse samenleving, is het nodig dat we onze geschiedenis kennen en ermee in het reine komen. Je kunt een zwarte bladzijde pas omslaan, als je echt weet wat er staat.”

Herdenking Anton de Kom

24 april, 19.00 uur

Nationaal Ereveld Loenen

Meer informatie: oorlogsgravenstichting.nl

Stille helpers

Tekst: stichting 4 en 5 mei Beekbergen

De familie Borren woonde midden in het bos van Het Engeland bij Beekbergen. Met gevaar voor eigen leven hielden zij onderduikers verborgen.

Achter hun huis werd een schuilplaats gegraven, waar een radio in verborgen stond om mee naar de uitzendingen vanuit Londen te luisteren. Ze gaven onderdak aan de Joodse verzetsmannen Jacques van de Kar en Lex Waterman. Lex Waterman was in Amsterdam betrokken bij het laten ontsnappen van Joden uit de Hollandsche Schouwburg en de kindercrèche er tegenover. Daarna moest hij zelf onderduiken. Jacques en Lex zetten een illegale berichtendienst op. Ze vingen de radioberichten op en met een stencilmachine maakten ze een krant van vier pagina’s in een oplage van 500, die over de Veluwe verspreid werd.

In de tuin lag buit gemaakte munitie opgeslagen. Razzia’s werden gehouden -ook daar afgelegen in het bos-, er kwamen Duitsers fietsen invorderen en zelfs inkwartiering van 20 Duitse soldaten. Borren en zijn vrouw (je mocht geen meneer en mevrouw zeggen) waren nergens bij aangesloten. Ze deden dat wat in hun overtuiging goed was. En daar werd (ook na de oorlog) over gezwegen

De vergeten oorlog

Op 5 mei vieren we in Nederland het einde van de Tweede Wereldoorlog. Maar 5 mei 1945 was niet overal het einde van de oorlog, zelfs niet in het hele Koninkrijk der Nederlanden. In Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, kwam pas op 15 augustus 1945 een einde aan de Japanse bezetting. En daarna volgde een onafhankelijkheidsoorlog met veel Indonesische en Nederlandse dodelijke slachtoffers. Deze oorlog duurde tot 1949.

Dit deel van de Tweede Wereldoorlog is pijnlijk onderbelicht gebleven. Een ‘vergeten’ oorlog, die wel degelijk onderdeel is van de Nederlandse geschiedenis.

Kolonie van Nederland Vanaf de 17e eeuw tot 1949 was Nederlands-Indië een kolonie van Nederland. De geschiedenis begon met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602. De VOC kreeg het alleenrecht op de handel in specerijen en andere goederen in de regio. Na het faillissement van de VOC in 1799 nam de Nederlandse staat de bezittingen over en werd Nederlands-Indië een officiële kolonie.

Tijdens de koloniale periode moesten de lokale inwoners strenge regels volgen en belastingen betalen. De Nederlanders legden plantages aan en bouwden een infrastructuur, vaak ten koste van de inheemse bevolking. Dit leidde tot economische uitbuiting en sociale ongelijkheid, wat zorgde voor groeiende ontevredenheid onder de lokale bevolking.

Japanse bezetting Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Japan een bondgenoot van Duitsland. In 1942 viel Japan Nederlands-Indië binnen en bezette het gebied. De Japanse bezetting bracht veel ellende met zich mee. De Japanse bezetters gebruikten brute methoden om de bevolking te onderdrukken

en dwongen duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders tot dwangarbeid in de zogenoemde ‘Jappenkampen’. Vrouwen werden vaak gedwongen tot seksuele slavernij als zogenoemde ‘troostmeisjes’. De Japanse bezetting was voor de bevolking van Nederlands-Indië een periode van intens lijden en vele ontberingen.

Overgave en onafhankelijkheidsoorlog

In augustus 1945 wierp de Amerikaanse luchtmacht atoombommen af op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. Hierop gaf de Japanse Keizer zich over op 15 augustus 1945. Hierna ontstond een machtsvacuüm in Nederlands-Indië. Britse soldaten en voormalige Japanse kampbewakers probeerden de rust te bewaren. De Indonesische nationalisten, onder leiding van Soekarno en Hatta, riepen op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Deze periode, bekend als de Bersiapperiode, werd gekenmerkt door gewelddadige conflicten tussen Indonesische nationalisten en de Nederlandse regering. De Bersiapperiode duurde van 1945 tot 1949 en was een tijd van chaos en geweld. Indonesische nationalisten voerden guerrilla-aanvallen uit op Nederlandse soldaten en pro-Nederlandse doelen, terwijl de Nederlandse regering probeerde de controle over haar voormalige kolonie terug te krijgen. De strijd was hevig en leidde tot veel slachtoffers aan beide zijden. Uiteindelijk, na vier jaar van bloedige conflicten en internationale druk, erkende Nederland op 27 december 1949 de onafhankelijkheid van Indonesië. Indo’s en Molukkers naar Nederland Na de oorlog vertrokken ruim 300.000 Nederlanders, Indische Nederlanders (mensen met gemengd bloed) en Molukkers per boot naar Nederland. Noodgedwongen gingen ze naar Nederland omdat er geen werk voor hen was en ze hun bezittingen waren kwijtgeraakt.

Dit werd repatriëring genoemd, terwijl veel Indische Nederlanders nog nooit in Nederland waren geweest.

De Molukkers, afkomstig van de Molukken, een eilandengroep in Oost-Indonesië, hadden een speciale band met Nederland. Veel Molukkers dienden in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en vochten aan de zijde van de Nederlanders. Na de Indonesische onafhankelijkheid voelden de Molukkers zich bedreigd door de nieuwe Indonesische regering en de islamitische meerderheid. Ongeveer 12.000 Molukse soldaten en hun families werden in 1951 naar Nederland geëvacueerd. De Molukkers werden in Nederland aanvankelijk in kampen (zoals voormalig doorgangskampen Vught en Westerbork) gehuisvest

en hadden moeite om zich aan te passen aan hun nieuwe leven. Zij hoopten op een eigen onafhankelijke republiek, de Republiek der Zuid-Molukken (RMS), maar deze werd nooit erkend door Nederland.

Herdenking 15 augustus

De oorlogsgeschiedenis van de Indische Nederlanders is anders verlopen dan die van de inwoners in Nederland.

Op 15 augustus herdenken we sinds vorig jaar, jaarlijks het einde van de Japanse bezetting in voormalig Nederlands-Indië. De herdenking vindt plaats op Nationaal Ereveld Loenen

De oorlog in Nederlands-Indië en doodse stilte daarna

Dit is het verhaal van Laurence van Leeuwen, over zijn beide ouders die de oorlog meemaakten in NederlandsIndië. Een verhaal over gruwelijkheden, trauma’s en weggestopt leed, maar ook over helen en dromen.

Het is december 1941 als Japan NederlandsIndië binnenvalt. Mijn vader, Ruud van Leeuwen, en mijn moeder, Ietje Mauer, wonen ver van elkaar op Java en kennen elkaar nog niet.

Ietjes vader is militair, en daarom worden Ietje, haar moeder en vier broers gevangengezet in een interneringskamp op Celebes. Haar vader wordt naar een ander kamp gebracht. Ietje verblijft drie jaar in het kamp en heeft het zwaar. Ze moet buigen voor de Japanners, krijgt lijfstraffen en heeft honger. Als zevenjarig meisje is dit heel moeilijk.

Ze krijgen via geheime kanalen berichten van haar vader, maar na een jaar, als de berichten uitblijven, blijkt hij te zijn geëxecuteerd. De jaren daarna veranderen Ietjes leven voorgoed. Na de Japanse overgave in 1945 begint de Bersiap-periode, de onafhankelijkheidsoorlog. Ietje, haar moeder en broers leven onder geweld en bedreiging. Zij en haar broers moeten zelfs onder escorte van militairen naar school. Uiteindelijk worden ze bevrijd. In 1949 worden Ietje en duizenden andere Indo’s naar Nederland gebracht. “Het was heel stil hier. Nergens klonken schoten”, zegt mijn moeder.

Van knikkeren naar bloed opdweilen Ruud van Leeuwen, geboren op Soerabaja, wordt niet gevangen gezet in een kamp. Hij moet onder erbarmelijke omstandigheden

werken bij een smid. Hij wordt een ‘buitenkamper’. De bezettingsjaren zijn zwaar voor zijn gezin en vele andere families.

Op 15 oktober 1945, Ruud is dan 14 jaar oud, zit hij met twee vriendjes te knikkeren voor zijn huis. Plotseling komt er een vrachtwagen met pemoeda’s, jonge onafhankelijkheidsstrijders. Ze nemen de jongens gevangen. De jongens zijn bang en weten niet wat er gebeurt. Ze worden naar de Simpang-sociëteit gebracht, het hoofdkwartier van de opstandelingen. Daar moeten ze schoonmaken. Mijn vader vertelde later dat ze, slechts gekleed in hun onderbroek, het bloed moesten opdweilen.

Gruwelijkheden op het netvlies gebrand Het blijkt dat tientallen mensen gemarteld en vermoord waren door de pemoeda’s.

Ruud staat soms tot aan zijn enkels in het bloed en vindt afgehakte ledematen. In een van de toiletten treft hij zelfs een afgehakt hoofd aan. “We werden vernederd en geslagen om niets”, zei hij. “Van het ene op het andere moment zit je te knikkeren en dan ineens ben je bloed aan het wegvegen.” Elders op Soerabaja vinden nog meer razzia’s plaats. Mensen van Nederlandse afkomst worden opgepakt. Ruud wordt naar de Werfstraatgevangenis gebracht, waar hij met 32 man in een cel gevangen wordt gezet waar normaal plek is voor 6 personen. Bijna 2400 mensen worden daar gevangen gehouden. De gruwelijkheden zoals executies en martelingen blijven doorgaan en Ruud moet dit allemaal zien. Deze gruwelijkheden houden bijna een maand aan en staan op zijn netvlies gebrand.

Op 10 november 1945 worden ze bevrijd door de Nederlandse kapitein in dienst van het Australische leger, Jack Boer en 10 Ghurka-strijders (elitetroep van het Britse leger met Nepalese militairen, red.).

Een leven opbouwen in Nederland Ruud maakt zijn school af en neemt in 1949 dienst bij het K.N.I.L. (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). In 1953 vertrekt hij naar Nederland om daar een nieuwe toekomst op te bouwen. Hij en Ietje leren elkaar kennen, worden verliefd en trouwen in 1956. Het leven dat ze proberen op te bouwen gaat niet zonder slag of stoot. Ze moeten knokken om hun plek in de maatschappij te veroveren. Ze slagen erin om een gezin te stichten en doen hun best om de kinderen alles te geven wat zij zelf hadden gemist.

Wat ik als kind vooral ervaren heb, is dat ik opgroeide in een liefdevolle omgeving en

een veilig nest. Wel was mijn vader streng en soms meedogenloos: iets wat ik nooit heb begrepen.

Pas tientallen jaren later wordt mij duidelijk waarom. Over de oorlog en alle ontberingen wordt met ons, de kinderen, weinig tot niet gepraat. Als we met familie of vrienden onder elkaar zijn, komen de verhalen wel los, maar dat betreft overwegend de mooie, leuke en dierbare momenten. Over de donkere kant wordt gezwegen, meer dan 50 jaar lang.

De stilte doorbroken

Tot mijn vader gevraagd wordt voor een documentaire over de bevrijding van de Werfstraatgevangenis. Daarna breekt het letterlijk los. Hij krijgt grote galblaren en belandt in het ziekenhuis. Ruud blijkt, na vele onderzoeken, een zware vorm van PTSS te hebben. Ook bij mijn moeder komen sporen van lang weggestopt leed naar boven. Als ik vraag waarom ze nooit iets verteld hadden, zei mijn vader: “Ik wilde jullie er niet mee lastig vallen.” Na een bezoek sloot ik mijn vader voor het eerst in mijn armen. “Zag je dat meis, mijn oudste heeft mij geknuffeld.” Het is voor hem een openbaring. Ruud knapt op en gaat samen met Ietje in therapie. Het blijkt een intensief traject, maar ze komen er goed uit. Het leed krijgt een plek en ik begrijp mijn vaders karakter beter. De littekens zijn echter onuitwisbaar.

Jaren later schreef ik een vakantieverhaal waarin ik mijmerde over mijn jeugd. In een van de passages schreef ik: “Ik leef mijn vaders droom”, en mijn vader beaamde dat. De geschiedenis is onuitwisbaar, maar ik ben dankbaar dat de tijd de nachtmerrie van mijn ouders heeft veranderd in de droom die zij altijd voor ogen hadden.

BELADEN GESCHIEDENIS

Licht op de schaduwkant

Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA

De geschiedenis van Apeldoorn kent een aantal zwarte bladzijden die om verschillende redenen beladen zijn. Gebeurtenissen, momenten en perioden waaraan we minder graag herinnerd worden. Omdat ze ook jaren later nog gevoelens van schuld, schaamte, onbegrip of machteloosheid kunnen oproepen.De massale Duitse aanwezigheid in Apeldoorn vanaf 1943 is

bij uitstek zo’n stuk beladen geschiedenis dat nooit veel aandacht heeft gekregen, terwijl de dramatische gebeurtenissen in de laatste twee oorlogsjaren zo’n grote invloed op Apeldoorn en de Veluwe hebben gehad. Die beladen geschiedenis negeren helpt niet. Juist door deze te belichten, ontstaat een beeld van het verleden dat veelzijdiger, realistischer en interessanter wordt en dat uitnodigt om met elkaar in gesprek te gaan.

Duits bestuur in Apeldoorn

Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA

De tragedie die de Joodse gemeenschap van Apeldoorn in de jaren ’40 aangedaan is, kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen die zich op landelijk niveau en in Apeldoorn zelf rond die periode voltrekken. Als het nationaalsocialisme in Duitsland de overhand krijgt, heeft dat zijn weerslag in Nederland. De ideologie van het nationaalsocialisme, gestoeld op eeuwen van vooroordelen, antisemitisme en racisme, wordt ook in Apeldoorn gedeeld door een klein, maar niet onaanzienlijk deel van bevolking. Vanaf het moment dat het land bezet is, loopt dit deel van de populatie samen met de bezetter voorop in de Jodenvervolging in Nederland. Discriminatie, antisemitisme en ontrechting worden tot beleid verheven; een beleid dat planmatig uitgevoerd wordt en dat zal uitmonden in de moord op bijna 102.000 Nederlandse Joden.

Het bestuurlijk apparaat dat uitvoering geeft aan dit beleid wordt in de eerste twee bezettingsjaren aangestuurd vanuit het regeringscentrum Den Haag, maar in de loop van 1943 verhuist het naar het veiligere Apeldoorn. Vandaag de dag worden we hier nog steeds aan herinnerd door de betonnen bunker van Arthur Seyss-Inquart aan de Loolaan, voor de witte villa waarin hij kantoor hield. SeyssInquart was de ‘Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden’. Hij woonde in het kasteeltje Het Spelderholt in Beekbergen. Verschillende panden in Apeldoorn worden door de Duitsers gevorderd, om gebruikt te worden als kantoren of privéwoningen. De bewoners van de panden moesten zelf een ander onderkomen zoeken.

Joodse woningen gevorderd

Ook woningen van Joodse Apeldoorners worden gevorderd. NSB-burgemeester Pont laat een lijst met ‘Jodenwoningen’ opstellen waarop tientallen woonhuizen en panden staan die beschikbaar zijn of komen voor de bezetter. Op deze lijst staan onder andere het huis van de familie Noach op Tutein Noltheniuslaan 11, hun winkelpand op Stationsstraat 67, het pand van de familie Trijbits op Paslaan 25 en de woning en praktijk van Isaak Cohen op Regentesselaan 18. Tegen september 1943 zijn alle Joodse bewoners van Apeldoorn en Het Apeldoornsche

Bosch afgevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen, tenzij ze tijdig een onderduikplaats hebben kunnen vinden. In totaal nemen het bezettingsbestuur en de Wehrmacht in de loop van 1943 en 1944 meer dan 800 gebouwen in Apeldoorn gedurende kortere of langere tijd in zijn geheel of gedeeltelijk in gebruik. De gevorderde panden geven ze pas prijs in april 1945 als de geallieerde legers vanuit het oosten en zuiden oprukken om de Veluwe te bevrijden.

Op beladengeschiedenis-apeldoorn.nl vindt u een kaart met alle beladen locaties in Apeldoorn.

Beladen Geschiedenis audiotour en wandeling

Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA

De Beladen Geschiedenis-wandelroute en bijbehorende audiotour voeren je langs Apeldoorn en de beladen geschiedenis van de jaren 1940 tot 1945. De audiotour vertelt het beladen verhaal van Apeldoorn tijdens de Tweede Wereldoorlog. Je hoort over misdadige bestuurders, aarzelende meelopers en twijfelende toeschouwers en ontdekt dat de oorlog geen tijd was van enkel goed of fout, maar een periode

vol moeilijke keuzes. De wandeling start bij CODA. De gratis audiotour is te vinden in de Apeldoorn Stories-app (Google Play Store, Apple App store).

Meer informatie: beladengeschiedenis-apeldoorn.nl

Op 30 maart, 19 april en 23 augustus zijn er wandelingen onder leiding van het Apeldoorns Gidsen Collectief. Zie apeldoornsgidsencollectief.nl

Een Duitse bunker aan de Loolaan

In deze 30 meter lange bunker aan de Loolaan konden Seyss-Inquart en zijn medewerkers schuilen bij luchtaanvallen. De muren zijn 1.20 meter dik, het dak nog dikker. In de bunker bevinden zich een werk- en slaapkamer voor SeyssInquart, een douche en een toilet. Ook is er een telefooncentrale. Na de oorlog werd de bunker geopend voor publiek.

Apeldoornse tekenleraren maakten spotprenten op de muren. In 1953 hebben in totaal meer dan een half miljoen mensen de bunker bezocht. Halverwege de jaren vijftig nam de belangstelling af en werd de bunker weer gesloten.

Helaas is het nu niet mogelijk om de bunker volledig open te stellen voor publiek. Wel is de bunker vanbinnen te bekijken via virtual reality in CODA ExperienceLab.

Koude terugkeer

De Apeldoornse Joden die na de bevrijding van Nederland terugkeren uit de onderduik of uit de kampen in Duitsland en Oost-Europa – afgemat, berooid en getraumatiseerd – worden in Apeldoorn niet met open armen ontvangen, zo bleek uit het onderzoek dat de gemeente hiernaar heeft laten doen door de Radboud Universiteit en dat in 2022 resulteerde in het rapport ‘Joodse burgers in Apeldoorn: onteigening en rechtsherstel’.

Van de officiële instanties hoeven de teruggekeerden ook weinig empathie te verwachten.

Ze zijn beroofd van alles dat ze ooit hadden, maar om hun bezittingen terug te krijgen moeten ze bewijsstukken overleggen die ze zelden meer hebben. Sommigen lukt het om met steun van hun oude netwerk redelijk snel weer de draad van hun leven op te pakken. Anderen kost dat meer moeite. De teruggekeerde Sara Goudsmit moet bijvoorbeeld op zoek naar een ander onderkomen, terwijl de bewoners van haar huis op de Sterrenlaan zitten op het meubilair dat zijzelf in 1942 achter heeft moeten laten. Om haar dochters aan te kunnen kleden is ze aangewezen op tweedehandskleding, een grote vernedering voor haar.

Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA
Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA
Tekst: Stefan Rutten, Eva Schaap – CODA
Arthur Seyss-Inquart bron Nationaal Archief
Bron: Machlien Vlasblom
Bunker Seyss-Inquart aan de Loolaan (bron CODA archief)

BELADEN GESCHIEDENIS

De grote gevolgen van mijn Duitse achternaam

Interview en tekst: Inge Smolders

Dit is het verhaal van Theo Köpcke (1936). Tijdens de oorlog ondervonden hij en zijn familie de grote gevolgen van het dragen van een Duitse achternaam. Hij werd geboren in Apeldoorn, zijn beide ouders ook. Alleen opa van vaderskant kwam uit Duitsland.

“Als je jong bent, ga je mee in wat er gebeurt. Maar er was altijd een schaduw over wat er was gebeurd in ’40-’45. Je leert zwijgen.”

“In 1937 werden alle Duitsers, waar ook ter wereld, verklaard tot Duitser. Mijn ouders hoorden hier ook bij. Ook al werd er thuis nooit Duits gesproken en waren mijn ouders totaal niet Duitsgezind. In 1939 probeerden mijn ouders zich te laten naturaliseren tot Nederlanders. Maar dat kon niet meer. Ze gingen de oorlog in als stateloos volgens de Nederlandse wet. En als Duitsers volgens de Duitse wet.”

Een bloeiend bedrijf

“Mijn grootvader begon in 1910 een chemische wasserij, stomerij en ververij. Eerst aan de Hofstraat, daarna aan de Brinklaan. In 1934 namen mijn ouders de zaak over.”

Aan het begin van de oorlog hebben vader en moeder Köpcke nog een bloeiend bedrijf. Dan krijgen ze opdrachten van de Wehrmacht uit Arnhem. De Wehrmacht wil hun uniformen laten stomen. Die opdracht betekent dat ze altijd voorrang moeten krijgen op andere klanten. Daar hebben de heer en mevrouw Köpcke helemaal geen zin in.

“Mijn ouders overwogen nog om onder te duiken in 1940. Maar er was een

NSB-burgemeester, en het risico was veel te groot. Door het bedrijf kende iedereen onze familie. De Wehrmacht voerde de druk op en alles had spoed. Moeder zei dat iedereen gewoon op volgorde van binnenkomst werd geholpen.

Een paar dagen later kwam er een brief: een oproep voor Duitse dienst voor mijn vader. Mijn zus en ik moesten naar een Duitse school. Mijn moeder bleef achter met twee kinderen en een zaak die ze alleen moest zien draaiende te houden.”

Naar de Duitse Heuvellaanschool Omdat er veel stafmensen van de Duitsers in Apeldoorn wonen, is er vanuit het Duitse bestuur behoefte aan een Duitse school. Vanaf september 1941 is de Heuvellaanschool een Duitse school.

“Die school was een verschrikking. We spraken helemaal geen Duits! Dat was van huis uit ook juist tegengehouden. Mijn moeder vond het vreselijk dat ik naar de Duitse school moest en vond dan ook dat ik geen huiswerk hoefde te maken. Mijn leraren en klasgenoten wisten dat mijn ouders anti-Duits waren. Iedere dag moest ik voorin de klas komen en in het Duits zeggen wat ik voor huiswerk had gemaakt. Dat kon ik niet, want ik had geen huiswerk gemaakt. Dan moest ik mijn handen op het bureau leggen, daar sloeg de lerares met een liniaal op. Tot hilariteit van mijn klasgenoten, wat veelal kinderen waren van Duitsers of NSB’ers.”

Doorgangshuis voor de ondergrondse

Terwijl vader Köpcke in Duitse dienst is, gaat het leven in Apeldoorn zo goed en kwaad als het kan door. Moeder Köpcke probeert haar hoofd boven water te houden en helpt ondertussen ook nog het

Een bijzonder NSB-gezin

Een ingezonden verhaal over een twijfelende NSB-er en zijn gezin. Tekst: W. Kroon.

Omdat mijn vader een steenkolenzaak had, leverde hij onder meer aan het NSB-gezin S. Al ver voor de oorlog was hij hun leverancier. Hoewel hij met S. in politiek opzicht van mening verschilde, bestond tussen hem en mijn vader op zakelijk gebied een goede verstandhouding. Uiteindelijk ging het over de kwaliteit van het te leveren product en niet over de politiek, hoewel de tijden spannend en onzeker waren.

‘Zit ik nu zo verkeerd?’

Ik herinner mij als de dag van gisteren dat S., in het gehate uniform van de NSB,

bij ons in de keuken stond. Ik ving een gesprek op tussen hem en mijn vader. In dat gesprek vroeg S. aan mijn vader: “Kroon, zit ik nu zo verkeerd?”

Deze vraag klinkt tot op de dag van vandaag (ik ben nu 92 jaar oud) nog in mijn oren. Volgens mij heeft hij letterlijk deze woorden gebruikt. Hierop reageerde mijn vader ongetwijfeld met een diplomatiek antwoord. Hoe kon hij anders? Je wist het maar nooit. Iedere uitlating kon tegen je getuigen. Er zal nog wel meer besproken zijn, wat niet zo geschikt was voor jongens-oren. De vraag van S. zit als gebeiteld in mijn geheugen. Twijfelde hij aan zichzelf of stak er meer achter? S. was lid van de WA. Deze organisatie had als taak om de orde te handhaven.

verzet.“ In de buurt zat een bakker wiens zoon bij de ondergrondse zat. Als er een razzia dreigde, werden de onderduikers naar ons huis gebracht. Omdat wij ‘Duitsers’ waren, werd er bij ons niet gecontroleerd.”

“Als er een razzia op komst was, hadden we soms wel 8 mensen in huis. Ons huis fungeerde zo als een doorgangshuis voor de ondergrondse.”

Vader op de vlucht “Ondertussen was mijn vader op verschillende plekken in Nederland gestationeerd, in Zeeland, bij Hilversum en later in Grave. Daar wist hij onder te duiken bij een boer in Beuningen. In september ’44 wilde mijn vader vluchten naar het bevrijde deel van Nederland, richting Eindhoven. In Uden werd hij met twee maten gearresteerd door de Amerikanen. Bijna werden ze gefusilleerd tegen de kerkmuur. Maar de pastoor van de kerk stak daar een stokje voor.”

“We kregen na een paar weken van radiostilte bericht uit Engeland. Dat mijn vader mogelijk gevonden was, doodgeschoten. Mijn moeder geloofde dit niet. Wat er echt gebeurd was? Mijn vader werd via België en Frankrijk naar Engeland gebracht als krijgsgevangene. Eind 1945, al ruim na de bevrijding, kregen we toch bericht dat mijn vader in een kamp zat in Engeland. Uiteindelijk is het mijn moeder gelukt om via een brief aan Prins Bernhard, mijn vader vrij te krijgen. Op een dag kwam er een telefoontje vanuit Hoek van Holland. Mijn vader belde zelf, dat hij met de trein naar Apeldoorn kwam. Zo kwam hij meer dan een half jaar na de bevrijding eindelijk thuis.”

“Op een dag, vlak na de bevrijding, zaten

Getekend door het leven als NSB-kinderen

Tijdens een van de oefeningen moest de groep waartoe ook S. behoorde, aaneengesloten, in een lange rij over een terrein marcheren. Daarbij ontplofte een niet opgemerkte landmijn, die S. dodelijk verwondde.

De echtgenote van S. en zijn beide jonge dochtertjes bleven geheel onverzorgd achter. Een onderwerp van overleg tussen mijn ouders. Wij bewoonden weliswaar geen groot huis, maar ruim genoeg voor dubbele bewoning. Aan de linkerzijde werd het destijds al bewoond door mijn grootmoeder. Opoe Jonker was in 1942 overleden, dus was er ruimte beschikbaar. Er werd met mevrouw S. overlegd, die de aangeboden woonruimte graag

we te eten toen er werd aangebeld. Mijn zus en ik hoorden moeder huilen en roepen. We werden opgepakt en moesten naar de Willem III kazerne. Daar kwamen we terecht in een kamer met vrouwen en kinderen van de Duitse school. Dat waren echte Duitse vrouwen, die keerden zich af tegen mijn moeder. Onderweg naar een ander gebouw zag mijn moeder een vriend van een neef die bij ons ondergedoken had gezeten. Hij was bij de scouting en hielp bij dit ‘gedoe’ op de kazerne. Hij heeft ervoor gezorgd dat we vrij werden gelaten omdat hij kon vertellen dat wij niks fout hadden gedaan en juist het verzet hadden geholpen.”

“Toen vader thuis kwam, had hij het moeilijk. Een zwager van hem, Karreman, had Stoomwasscherij ‘de Nijverheid’ aan de Veenweg. Hij nam de machines uit onze fabriek over en mijn vader is daar gaan werken. Na jaren ging dat niet meer, door alles wat hij had meegemaakt. De familie Karreman had ook veel meegemaakt in de oorlog. Wim Karreman, mijn neef, was een van de verzetsmannen uit de Vrije Groep Narda die zijn vermoord. Ik heb zijn lijk zien liggen vlakbij het station. Afschuwelijk.”

Nooit over gepraat

“Zelfs mijn beste vrienden wisten niet wat er was gebeurd. Ik praatte er niet over, de schaamte was te groot. Ik werd nog vaak aangekeken op de Duitse achternaam, ondanks dat mijn ouders helemaal niets fout hadden gedaan.”

“Dat ik er nu eindelijk over kan praten, is ook een eerbetoon aan mijn ouders. Zij werden ongewild geconfronteerd met een situatie waar ze zelf niet om gevraagd hadden en zagen hun opgebouwde leven in duigen vallen.”

accepteerde. Zo kregen we inwoning van een heel aardige en lieve vrouw met twee meisjes. Ze heeft veel jaren bij ons ingewoond en bleef tot aan haar dood een trouwe vriendin van mijn ouders. Wat zij voor mijn moeder heeft gedaan, nadat zij hulpbehoevend werd, is meer dan ik kan beschrijven. Wat een engelengeduld bracht zij op, dit was door niemand te overtreffen.

Wat mij echt raakt is het lot van de beide meisjes. Die moesten ‘getekend’ door het leven als NSB-kinderen. Vele jaren later dringt dit in volle omvang tot mij door. Het stille verdriet dat zij, geheel onschuldig aan de situatie, met zich meedragen. Een leven lang.

Stroomververij en chem. wasscherij aan de BrinklaanHeuvellaanschool - CODA archief
Arnhemseweg plaats van lijk Wim Karreman

Als zestienjarige in drie maanden volwassen

Het is de strenge winter van 1944. Een Apeldoornse jongen van zestien jaar woont samen met zijn ouders, drie broers en vier zussen aan de Zevenhuizensedwarsweg. De jongen, Arend Jan, is de oudste zoon in huis.

Op 1 december 1944 komt er een bevel in de brievenbus. Alle mannen in de leeftijd van 16 tot 57 jaar moeten zich de volgende dag om 06.00 uur opstellen voor hun woning en zich melden voor de Arbeidsinzet.

Hoewel hij klein van stuk is en jonger lijkt dan 16, besluiten zijn ouders dat hij zich toch moet melden. In de buurt woont namelijk een NSB-er en die kent de samenstelling van zijn gezin maar al te goed.

Razzia

Op 2 december 1944 om 05.15 uur wordt de woning door Duitse soldaten omsingeld. De soldaten bonken op de deur en wanneer zijn moeder de deur opent, wordt ze ruw opzij geduwd. Een soldaat loopt met het geweer in de aanslag de woning binnen en geeft het bevel dat ze naar buiten moeten. Arend Jan en zijn vader moeten meekomen. Er zijn al vele buurtbewoners opgepakt. Onder bewaking worden ze afgevoerd naar het Marktplein. Als je niet snel genoeg loopt of kletst, krijg je met een geweerkolf een stoot in je rug en hoor je “Klappe halten” en “Schnell, Schnell!!”. Aangekomen bij het Marktplein zien ze duizenden mannen en jongens. De gehele markt wordt rondom bewaakt. Ontsnappen is niet mogelijk. Rond 17.00

uur moeten ze zich in rijen opstellen. Een Duitser in een auto rijdt voorop. Naast de rijen lopen Duitsers met geweren en honden.

Zijn moeder heeft hem twee sneden brood meegegeven. Hij wil net zijn laatste snee opeten, wanneer een jongen naast hem om eten vraagt. Zijn vader verbiedt het hem met de woorden: “Niet doen! Zelf opeten! Eerst voor jezelf zorgen!” Hij schrikt van de reactie en eet zijn brood snel op. Deze woorden zullen later nog vaak door zijn hoofd schieten.

Ze worden onder strenge bewaking afgevoerd naar de Mr. Blitzschool. Vanuit daar moeten ze door naar het NS-station.

Trein beschoten

De trein brengt hen met omwegen naar Duitsland. Ze komen op 3 december omstreeks 09.30 uur aan bij het plaatsje Werth, nabij Bocholt. Vlakbij het station

gaat opeens het luchtalarm af. Hij hoort dat er vliegtuigen met gierende vaart naar beneden duiken en de kogels vliegen door het dak van zijn coupé. Ze kunnen geen kant op. Vol angst zit hij ineengedoken op de grond van de wagon. Het blijken vliegtuigen van de geallieerden te zijn. Zij hebben van bovenaf gezien dat er een trein stil staat waarop en naast vele Duitse soldaten zitten en staan. Bij deze beschieting vallen vele zwaargewonden en doden. Gelukkig worden Arend Jan en zijn vader niet geraakt. Na de beschieting is het een chaos en raakt hij zijn vader kwijt. Eenmaal in Zevenaar, bij de Turmacfabriek, vindt hij zijn vader weer. Op 5 december 1944, Sinterklaasavond, worden de ouderen echter van de jongeren gescheiden. Arend Jan moet afscheid nemen van zijn vader, die in Zevenaar blijft. Arend Jan moet door naar Rees. Straflager Rees Samen met zo’n 850 andere mannen uit Apeldoorn komt Arend Jan in Rees aan. Daar staat een dakpannenfabriek die is omgebouwd tot straflager. Hij krijgt een metalen penning met een nummer erop en wordt in een groep van 50, voor hem onbekende, mannen geplaatst. Ze moeten slapen in een droogloods, waarvan het dak stuk is en waar de wind vrij spel heeft. Het vriest soms meer dan 20 graden en het sneeuwt flink. Vaak wordt hij onder een laagje sneeuw wakker. Onder bewaking moet hij 7 dagen in de week, in de barre kou, tankvallen en schuttersputjes graven. Na een dag hard werken is de enige beloning 2 stukjes brood en waterige soep.

Bij gebrek aan een wc of douche moet hij zijn behoeften buiten, in het openbaar doen en zich wassen met sneeuw. Na 3 weken is hij heel erg vies, afgevallen en verrekt hij van de honger. Hij denkt dan vaak aan de woorden van zijn vader. “Eerst aan jezelf denken!”. Het is overleven. Op een dag is de honger zo groot dat hij een bevroren suikerbiet steelt. Als een bewaker dit ziet, krijgt hij 15 stokslagen. Wanneer hij, met open wonden aan zijn rug, terugkomt bij zijn groep krijgt hij geen eten. Niemand deelt zijn eten, want iedereen zorgt eerst voor zichzelf. Er worden vaak mensen afgetuigd die niet meer kunnen werken. Ze worden dan “beter geslagen”. Hij ziet mensen doodgaan van de honger en door ziekte. Schoon water en medicatie zijn er niet.

In februari 1945 worden er ook vele mannen uit zijn groep ziek. De zogenaamd nog gezonde mannen worden overgeplaatst naar het treinstation Empel-Rees. Zo ook hij en een andere jongen uit Zevenhuizen.

Ontsnapt Tijdens een luchtaanval op het station besluiten Arend Jan en zijn dorpsgenoot te ontsnappen. De kogels vliegen hen om de oren. Op goed geluk vluchten ze, en bij Megchelen gaan ze de grens over. Ze worden opgevangen door mensen uit het verzet. Ze worden verpleegd, gewassen en krijgen andere kleding en te eten. Ze worden daarna in het geheim, op diverse plaatsen ondergebracht.

Via via komen ze bij het plaatsje De Steeg aan de IJssel. Het verzet zet hen verkleed als melkmeisjes de IJssel over in een roeibootje. Een gevaarlijke overtocht. Vanaf hier moeten ze zichzelf maar zien te redden. Via Laag-Soeren, Eerbeek, Loenen en Beekbergen lopen de jongens naar Apeldoorn.

Thuis

Op 1 maart 1945 komt Arend Jan weer thuis aan. Hij is broodmager, vies en zit onder de luizen. Zijn vader weet al in december 1944 te ontsnappen uit Zevenaar en moet zich daarna maandenlang schuilhouden omdat er een NSB’er in de buurt woont. Pas in 1999, na 54 jaar zwijgen, vertelt Arend Jan dit verhaal aan zijn zoon, Arend Jan jr. Hier doet hij 3 jaar over. Al die jaren draagt hij het geheim van stil verdriet als een zware last met zich mee. Hij kan er niet over praten en het met niemand delen. Zijn zoon en naamgenoot richt in 2004 de Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn 1940-1945 op en schrijft het boek ‘De verzwegen deportatie, Apeldoornse nachtmerrie in Rees’.

Arend Jan Disberg sr. (11-4-1928 – 04-08-2003)

De executies rond de razzia’s in Apeldoorn van 2 oktober en 2 december 1944, de beschieting van de trein bij Werth en de ontberingen in kamp Rees hebben in totaal 79 Apeldoorners het leven gekost. Tegen een van de kolommen van het stadhuis aan het Marktplein is een monument geplaatst voor dwangarbeiders van Kamp Rees.

De Dwangarbeider is een herinnering aan de razzia’s van 2 oktober en 2 december 1944, de gruwelijke tocht naar het dwangarbeiderskamp in Rees en de slachtoffers van dat kamp. Jaarlijks is er een herdenking op 2 december.

Voor meer informatie zie dwangarbeidersapeldoorn.nl

80 Jaar Vrijheid in Apeldoorn

“Vrijheid is niet vanzelfsprekend” is een gezegde dat al enige jaren met vaste regelmaat te horen is bij herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. Helaas is dit gezegde inmiddels weer keiharde werkelijkheid geworden, nu aan de oostgrens van de Europese Unie en de NAVO een bloedige oorlog woedt tussen Rusland en Oekraïne. En niet veel verder, in het Midden-Oosten en in Afrika is eveneens sprake van zeer ernstig leed en geweld. De dagelijkse beelden van al dat menselijk leed drukken ons allen met de neus op de feiten en maken voor ons opnieuw, of voor het eerst, voelbaar wat ook ons land in de Tweede Wereldoorlog is overkomen. Dit alles doet ons wederom beseffen, dat wij jaarlijks allen die destijds zijn omgebracht of omgekomen moeten blijven herdenken en onze dankbaarheid moeten blijven betuigen aan hen die hun leven hebben gegeven

Lichtpuntjes: hoop als levenshouding

Dit is een column door Micha de Winter, sociaal pedagoog en emeritus hoogleraar pedagogiek. Zijn ouders overleefden de Holocaust.

Juist als de wereld in brand lijkt te staan hebben we als volwassenen de taak om met jonge mensen te zoeken naar lichtpuntjes. De bekende pedagoge Lea Dasberg zei ooit dat we onrecht en ellende in de wereld niet bij kinderen weg moeten houden, maar dat we juist met ze moeten praten over mogelijke oplossingen. Zo’n positieve invalshoek hebben ze broodnodig. Die geeft ze hoop en perspectief op een toekomst die hen kansen biedt op een zinvol leven. Hoop is de motor van de ontwikkeling. Want als je opgroeit met het gevoel dat we met z’n allen richting de afgrond gaan, waarom zou je als kind of jongere dan nog willen leren of iets voor anderen willen betekenen? Lichtpunten zijn er natuurlijk, maar je moet ze wel leren zien. Hoewel oorlogen zoals in Oekraïne en Gaza compleet uitzichtloos lijken, zijn mensen er in de loop van de geschiedenis toch ook vaak in geslaagd om vrede te sluiten. Denk maar aan de bloedige burgeroorlog in Noord-Ierland, of de Hoekse en Kabeljauwse twisten in de late middeleeuwen.

Ook op het gebied van het klimaat is er veel, maar niet uitsluitend kommer en kwel. Er zijn jonge mensen die de plasticsoep in de oceanen helpen opruimen, of die fossiele politici op hun verantwoordelijkheid wijzen. En trouwens: de kikkers en de ooievaars zijn terug van (bijna) weggeweest! Van mijn vader heb ik het belang van hoop als levenshouding geleerd. Hij werkte in de oorlog als keukenknecht in het Apeldoornsche Bosch, verloor zijn vrouw en kind in Auschwitz, maar pakte na vier concentratiekampen toch de draad weer op en zette zich tot op hoge leeftijd in voor een menswaardige samenleving. Hoop houden, lichtpunten vinden, en het besef dat democratische vrijheden nooit vanzelfsprekend zijn. Laten we dat aan de volgende generaties meegeven.

voor onze vrijheid. Ook het jaarlijks vieren van onze bevrijding op 5 mei is een traditie die wij moeten koesteren. Herdenken op 4 mei en vieren op 5 mei zijn immers de twee zijden van één en dezelfde medaille. In dit verband is een korte terugblik op beiden op zijn plaats.

In de eerste decennia na 1945 was de aandacht van de generaties die de oorlog hadden overleefd eerst en vooral gericht op de wederopbouw van ons land. Aan het einde van de zeventiger en het begin van de tachtiger jaren groeide de aandacht voor de duistere oorlogsjaren zienderogen. Dit leidde ook in Apeldoorn tot de start van een nieuwe traditie in 1985, te weten de vijfjaarlijkse, grootschalige herdenking en viering van oorlog en bevrijding. De vele honderden bevrijders die in dat jaar en de zogenoemde ‘jubileumjaren’

Vrijheid

daarna begin mei in onze gemeente neerstreken, bezorgden Apeldoorn de eretitel ‘City of the Veterans’. De eerste keer in 1985 was er nog sprake van enige schroom bij onze bevrijders vanwege de verwoestende, maar onvermijdelijke gevolgen van hun strijd voor onze vrijheid. Maar wat zij aantroffen was alleen maar waardering, blijdschap en vreugdetranen bij onze inwoners, oud en jong!

Op de vraag of de jaarlijkse herdenkingen bij de meer dan vijftig oorlogsmonumenten in onze stad en onze dorpen en het vieren van onze vrijheid ook na 80 jaar vrijheid moeten doorgaan, is wat mij betreft maar één antwoord mogelijk: ja! Lest we forget, opdat wij niet vergeten.

Mr. G.J. (Fred) de Graaf, Oud-burgemeester van Apeldoorn en ambassadeur van de vrijheid

is wat je een ander gunt

Tekst: Leonieke Terlouw

Op 10 februari vertrokken zestien Apeldoornse jongeren van verschillende onderwijsniveaus – vmbo, gymnasium, speciaal onderwijs en havo/vwo – op een indrukwekkende reis. Samen met begeleiders van Herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch en CODA reisden ze naar de Poolse stad Krakau om daar het voormalig concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz te bezoeken.

In het herinneringscentrum van Auschwitz vind je een kaart met alle locaties waarvandaan transporten naar Auschwitz vertrokken. Apeldoorn staat ook op deze kaart. In 1943 werden ruim 1100 patiënten en personeelsleden van Het Apeldoornsche Bosch, en hun directe familie, na een rechtstreeks transport vermoord in Auschwitz. Nog eens 265 mensen werden via Westerbork naar diverse concentratiekampen gedeporteerd. In totaal overleefden alleen 21 medewerkers de oorlog.

In de weken vooraf schreven de jongeren een motivatiebrief om hun deelname te onderbouwen. Sommigen, zoals Dylano, hadden in Nederland al veel plekken bezocht die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog. Anderen maken zich zorgen om de huidige conflicten in

de wereld en hopen door deze ervaring iets te kunnen betekenen in de samenleving. Sommigen kwamen voor verdieping vanuit hun Joodse familiegeschiedenis of kenden familieverhalen, zoals die van de overgrootvader van Luke, die verzetsstrijder was. Wat hen verbond, was hun gedeelde interesse in de Tweede Wereldoorlog.

Auschwitz

Zestien paar ogen zagen in Auschwitz de verschrikkingen van de Holocaust. De krappe slaapbarakken, stapels schoenen, foto’s van uitgemergelde slachtoffers, tekeningen van martelingen, de gaskamer… Het was confronterend, maar “Ik wil het echt weten”, zei Kyara, gedreven door een honger naar de waarheid. Onwerkelijk was het ook en zo kon het gebeuren dat een aantal jongeren wel wilden weten, maar het niet voelden. De vragen van Rafa hielden de groep scherp en toch bleven sommige vragen onbeantwoord. Hoe verklaar je zoveel haat, zoveel sadisme, zoveel slechtheid? Hoe kunnen we het immense aantal slachtoffers bevatten? Daan vond zijn familienaam in de lange namenlijsten van slachtoffers uit Nederland. Die dag in Auschwitz zagen we het misbruik van macht en de mensheid van zijn lelijkste kant. Maar tegelijkertijd zagen de begeleiders ook iets anders: het mooiste dat mensen kunnen zijn. Zestien jongeren, elk met een eigen achtergrond en familiegeschiedenis. Allen geboren in Nederland, maar sommigen met wortels ver weg, in Bosnië of Irak. Gelovig of niet, opgegroeid in veiligheid of geconfronteerd met grote uitdagingen. De diversiteit van de groep en het intensieve samenzijn brachten iets bijzonders: door oprechte interesse, respect en nieuwsgierigheid naar elkaar, creëerden de jongeren een veilige en open groep. Een plek waar iedereen ruimte vond om te delen wie je bent of zou willen zijn.

Wat gun je een ander?

‘s Avonds, na het bezoek aan Auschwitz, stelden we elkaar de vraag: wat gun je mensen die worden buitengesloten of die een plek zoeken in onze samenleving? De antwoorden kwamen zonder aarzeling: een huis, een overlevingskans, een baan, kennis, oprechte interesse,

Wat adviseren deze jongeren de burgemeester?

Milena (16 jaar): Zorg ervoor dat er mogelijkheden zijn voor mensen van verschillende geloven om met elkaar in gesprek te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door het organiseren van bijeenkomsten waar mensen hun geloof aan elkaar kunnen uitleggen en samen kunnen nadenken over hoe we onze stad beter kunnen maken. Dit helpt om begrip voor elkaar te krijgen en elkaar te respecteren. Want geloven hebben meer met elkaar gemeen dan je denkt.

Rafa (18): Mijn advies aan iedereen, ook de burgemeester, is om na te denken over keuzevrijheid. Stel je voor: er zit een spin in je douche. Je hebt twee opties – A: je doodt de spin, of B: je laat hem met rust. Maar er is ook een derde mogelijkheid: C. Je kunt de spin vangen met papier en buiten zetten. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat er in het leven vaak meer keuzes zijn dan je denkt. We moeten mensen laten zien dat er altijd alternatieven zijn en dat ze de vrijheid hebben om dat te doen. Dus als je twijfelt tussen A of B, denk dan ook aan C, D of zelfs E.

een liefdevolle omgeving, vrijheid van meningsuiting en religie, een toekomst, een eigen plek, geluk, vrijheid. Maar wat is die vrijheid? “Vrijheid is dankbaarheid”, zei Narden. “En je vrij kunnen bewegen”, vulde Cornelie aan. “Vrijheid is veilig zijn”, meende Daan.

Na drie intensieve dagen namen we met moeite afscheid. Chris sprak uit dat dit de meest indrukwekkende reis van zijn leven was. Milena voegde daaraan toe: “Wat we hebben gezien, moet worden doorverteld. Dit mag nooit vergeten worden”. Iedereen was het daarover eens. Jurre verwoordde het treffend: “Het mooie is dat we allemaal onze eigen manier hebben om deze verhalen

door te geven. Verschillende perspectieven zorgen voor een breder begrip.” Deze reis draaide om medemenselijkheid. Een open vizier houden voor hen die anders zijn dan jijzelf. Zolang we dat doen, zolang we blijven kijken, luisteren en leren van elkaar, is er een samenleving mogelijk waarin elk mens een waardig leven kan leiden. ‘De jeugd heeft de toekomst’, zeggen ze. En na drie dagen met deze groep samen te zijn geweest, voelen we hoop en vertrouwen. Maar deze generatie heeft het recht om een beroep te doen op de volwassenen. Het is aan hen om de veiligheid te bieden waarin jongeren kunnen opgroeien, zich kunnen ontwikkelen in vrijheid, met gelijke kansen – zonder uitzondering en zonder uitsluiting.

Olivia (16): Vrijheid is het kunnen zijn wie je bent in veiligheid, het is belangrijk voor de burgemeester om een veilige omgeving te maken waarin iedereen zichzelf kan zijn. Hierbij hoort de eerste stap: elkaar begrijpen en vooral elkaar gunnen om jezelf te zijn.

Foto door begeleider Leonieke
Foto door jongere Chris

Programma

80 jaar vrijheid in Apeldoorn

-

17 april - Bevrijdingsbal - Orpheus

Zie pagina 10

17 april - Herdenking bij ‘het Sluisje’ –Kanaal Noord

2 mei - Taptoe ‘United Pipers for Peace’ met 20 internationale doedelzakbands - V.V. Victoria Boys

3 - 5 mei – Liberty Camp en diverse activiteiten – Beekbergen

17 april - Bevrijdingsloop en ontsteken bevrijdingsvuur - Oranjepark

mei - Vrijheidsmaaltijden - diverse locaties

3 mei - Liberation Concert met diverse orkesten - Omnisport

4 mei - Concert ‘Ein deutsches Requiem’ door Bachkoor Apeldoorn - Orpheus 2 – 5 mei - Canadian Pavillion - Oranjepark 5 mei - Bevrijdingsfestival - Marktplein

4 mei - Dodenherdenking Apeldoorn en dorpen - o.a. Oranjepark

mei - BLUE Light Event - Orderbos 4 april - 22 juni Expositie 80 jaar vrijheid –

3 mei - Streetparade met (nabestaanden van) veteranen, voertuigen en muziekPaleis Het Loo naar Oranjepark

5 mei - 50e estafette bevrijdingsvuur uit Wageningen - Beekbergen

5 mei – Bevrijdingsconcerten - Grote Kerk

-

22 juni - Drakenbootfestival - Zwitsal

november - Remembrance Day - Man met twee hoeden

Dit is een greep uit de vele evenementen en herdenkingen die dit jaar plaatsvinden in het kader van 80 jaar vrijheid. Het volledige programma en meer informatie vindt u op: uit.inapeldoorn.nl/vrijheid

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.