-1-
-2-
-4-
Voor woord Bladerend door de stoffige pagina’s van verschillende bestiaries viel mij iets op. Het gaat zo vaak over dezelfde monsters. We weten zo veel te vertellen over vampiers. Iedereen weet wat een weerwolf is. We kennen de verhalen over reuzen en elven. Maar weet jij wat de shadawar is, of waar de grootslang vandaan komt? Ik ook niet. En juist daarom ben ik op reis gegaan om meer uit te zoeken over deze fantastische monsters. Niet alleen deze moet ik dan bij zeggen. Ik heb geleerd van het bestaan van veel meer bijzondere wezens, maar ik zal je nog even in spanning houden. Als je wilt weten welke, zou ik zeggen lees de rest van dit boek! Ik heb verhalen verzameld en schetsen gemaakt, en na terugkomst heb ik deze allemaal verwerk in dit boekwerk. Alleen gewapend met mijn schetsboek en een potlood ben ik opzoek gegaan naar monsters waar ik nog nooit eerder van gehoord had. Ik heb verhalen verzameld en schetsen gemaakt, en na terugkomst heb ik deze allemaal verwerk in dit boekwerk in de hoop andere iets te leren over de spectaculaire monsters die er op deze planeet rondlopen. En bovenal hoop ik hier mee te inspireren. Ga op pad, kijk om je heen en leer meer van de monsters die je nog niet eerder hebt gezien. Want soms is het nou eenmaal nodig om zelf opzoek te gaan naar de antwoorden op onze vragen. Ik wens je veel leesplezier en hoop dat je zult genieten van je ontdekkingstocht.
-5-
-6-
De Chua pac a bra Miguel had nog nooit zo iets bijzonders gezien. Als zijn moeder er nu bij was zou ze hem vast en zeker meesleuren om een preek te geven over hoe gevaarlijk dit allemaal wel niet was, maar dat kon hem niet schelen. Daar in hun kleine hooischuur, lag een beest net iets groter dan een hond. Het staarde hem met grote, rode ogen aan, en leek te hijgen van uitputting. Een leeggezogen geit lag naast hem in het stro. Miguel had over het wezen gehoord van zijn buurjongen, die hem voor watje had uitgemaakt nadat hij had laten blijken dat hij toch wel bang was. Op school werd er ook regelmatig over gesproken; dit monster was tenslotte de kinderen niet meer alleen over straat mochten. El Chupacabra. Het dier wat hier voor hem lag leek totaal niet op het gruwelijke monster uit de verhalen van zijn klasgenoten. Dit dier was zwak en gewond. Hij mocht dan wel een geit leeg hebben gezogen, maar Miguel vond dat niet zo veel verschillen van wanneer zijn vader een braadworst voor het avondeten klaarmaakte. Alleen een flink aantal keer groter misschien, en iets rommeliger in de uitwerking.Het dier hijgde weer en keek Miguel verwachtingsvol aan. ‘Heb je dorst?’ vroeg hij. Stomme vraag natuurlijk. Het dier zou niet antwoorden. ‘Ik ben zo terug,’ zei Miguel voor hij weer uit de schuur verdween.Na een paar minuten kwam hij terug met de tuinslang, die hij met het zachte straaltje voorzichtig richting de Chupacabra liet gaan. Het beest keek hem even wantrouwend aan, voor het zijn tong uitstak om het water op te lebberen. Miguel bleef kijken en vroeg zich af of de Chupacabra hem zou kunnen verstaan. ‘Iedereen zegt dat je gevaarlijk bent, maar volgens mij valt dat best wel mee,’ grapte hij. ‘Mijn buurjongen noemde me een watje omdat ik bang voor je was…misschien had hij wel gelijk. Hij zei al dat je niet eng zou zijn.’ De chupacabra keek hem vanuit zijn ooghoeken intimiderend aan, maar ging toen
verder met het gretig opslokken van het water. Toen hij eenmaal genoeg had, stak hij zijn kop onder de straal om zich te wassen. ‘Ach, waar of niet, hij zegt sowieso wel stomme dingen,’ ging Miguel verder. ‘Kan je hem niet ook leegzuigen, net als de geiten?’ Hij lachte om zijn eigen woorden, maar schrok op toen hij zijn moeder in de verte hoorde roepen. ‘Miguel, het eten is klaar!’ Dat was jammer. Hij had graag geprobeerd verder voor de Chupacabra te zorgen. Misschien kreeg hij hem wel zo ver dat hij tam werd, hoewel dat meer een naïeve kinderdroom was. ‘Ik moet nu gaan, maar ik zie je snel weer!’ zei Miguel terwijl hij de tuinslang neerlegde. Het beest keek hem nog even nieuwsgierig aan, voor Miguel zich naar binnen haastte. Toen hij terugkwam was de Chupacabra al lang weg. Het dier was nergens meer te bekennen. Miguel baalde er van. Hij had graag zijn klasgenoten jaloers gemaakt met het feit dat hij een chupacabra bevriend had. Nu zou alleen zijn verhaal moeten voldoen, zonder dat hij bewijs had om te laten zien. De volgende ochtend was het hele dorp echter in rep en roer, waardoor Miguel niet eens de kans had om zijn Chupacabra-verhaal te vertellen. Iedereen leek in paniek, maar bovenal de buren, die huilend voor hun deur stonden. ‘Het is Anthony,’ huilde de buurvrouw. ‘Hij is dood. Leeggezogen door dat monster!’Miguels ogen werden groot. El Chupacabra had dus wel naar hem geluisterd. Hij besloot verder niets te zeggen en zijn eerdere ervaring met de Chupacabra maar voor zich te houden. In het vervolg moest hij het beest maar niet meer op ideeën brengen…
-7-
De chupacabra is een geval apart in monster lore. Waar komt dat door, vraag je? Het feit dat de eerste verhalen van de chupacabra pas rond 1990 opdoken. Origineel komen de verhalen van Puerto Rico. De meeste monsters hebben een uitgebreide geschiedenis, en zelfs recent populaidere monsters zoals Big Foot of Mothman kunnen op de een of andere manier in de geschiedenis teruggevonden worden. Het spektakel rond de chupacabra barstte los op een ochtend in maart 1995. Acht geiten werden dood in het veld gevonden, met drie kleine gaatjes op hun nek. Iets of iemand had al het bloed uit hun lichamen gedronken. De angst voor het monster was echt, op het kleine eiland. Het nieuws verspreidde zich snel. Mensen waren bang hun vee te verliezen en kinderen werden naar school begeleid, uit angst voor een aanval. De aanvallen bleven voorkomen, en tegen de tijd dat het augustus was, waren er 150 boerderijdieren gedood. Rond deze tijd werd het monster ook voor het eerst daadwerkelijk gespot. De eerste beschrijvingen van ‘el Chupacabra’, of wel de geitenzuiger, hadden het over een beest dat op 2 poten stond en een lange rij stekels op zijn rug had. Het had een geschubde huid en grote rode ogen. Sommige beschrijving gaven het ook een set vleermuis-achtige vleugels.
-8-
Geruchten over wat het was verspreiden zich snel. Sommigen zeiden dat het een alien was, andere dat het een Amerikaans militair experiment was. Weer een ander gerucht had het over apen die gebruikt werden voor tests, die ontsnapt waren uit een laboratorium. Tijd verstreek, de aanvallen werden minder en bleven uiteindelijk helemaal uit. Toch bleven mensen zeggen dat ze het wezen gezien hadden.
Rond 2000 veranderen de verhalen en beschrijvingen. Het wezen liep nu op vier poten in plaats van twee en had iets weg van een wilde hond. Het beest had wilde ogen en een vale leerachtige huid. Verder hadden de verhalen zich zo ver verspreid dat het monster nu gezien werd in Mexico en zelfs het zuiden van de VS, zoals Texas. Wat deze waarnemingen anders maakten, is dat het de boeren gelukt is de beesten te kunnen afschieten. Na verdere observatie bleken de lichamen niets meer dat coyotes of wilde honden met schurft. Dit maakte het wezen echter niet minder populair en crypto- zoölogen blijven zoeken naar het beest. Zo nu en dan duiken er wazige foto’s en over onscherpe video’s op die de interesse voor het beest weer aanwakkeren.
-9-
De Ghoul De kou van de avond begint als een deken neer de dalen op de woestijn. De laatste warme zonnestralen verdwijnen in een rap tempo achter de zanderige heuvels. Het zal snel nog kouder worden, en je moet je haasten om terug bij het dorp te komen. Er is iets van een pad dat door dorpelingen, reizigers en handelaars gebruikt wordt. Je volgt het kronkelige stenen pad. In de verte zie je de schemerige omlijsting van het dorp. Gelukkig, je bent er bijna. Je hebt het onmiskenbare gevoel dat iets of iemand je bespiedt of volgt en je kan niet wachten om binnen de veilige muren te zijn. Je passeert het lage zandstenen muurtje die de begraafplaats buiten het dorp omcirkeld. De lantarens bij het verwrongen ijzeren hekje zijn uit, maar je ziet een lichtje op de begraafplaats zelf. Er staat een jonge vrouw. Ze heeft een lantaarn bij zich en staat bij een graf. Ze ziet je kijken en steekt haar hand op. “Ga je terug naar het dorp? Ik wilde ook net gaan, zullen we samen lopen?”, vraagt ze. Je knikt, dat klinkt als een goed idee, je kan nog steeds dat gekke gevoel niet van je afschudden, dus misschien is het maar beter om niet alleen te zijn. Je wacht even op haar bij het hekje, en jullie beginnen dan samen aan de laatste paar
honderd meter. Het is fijn om in het licht van de lantaarn te lopen, maar het gevoel gaat niet weg. De haren achter in je nek beginnen omhoog te staan. Plots dwingt het gevoel je je om te draaien en achter je te kijken. In de schemering zie je twee figuren achter jullie lopen. Lang, slungelig en voorover gebogen komen ze langzaam jullie kant op. Hun witte huid staat af tegen de blauwe schaduwen van de avond. Hun grote uitpuilende ogen glinsteren in het licht van de lage maan. Je draait je om naar de jonge vrouw om te zeggen dat jullie maar wat sneller moeten gaan lopen, maar… Ze ziet er anders uit. De kleur trekt weg uit haar gezicht, haar ogen lijken meer ingevallen, en als ze naar je grijnst zie je vlijmscherpe tanden achter haar lippen vandaan komen. Ze grijpt je arm hard beet en knijpt met meer kracht dan je eerst van haar verwachtte. “Geen zorgen,” kraakt het uit haar keel. “Dat zijn vrienden van mij… Ze komen langs…. Voor het avond eten.”.
-10-
-11-
Wanneer het woord Ghoul valt, zullen de meeste mensen weten over wat voor monster je het hebt. Denk aan uitgemergelde on-doden die in het holst van de nacht uit de schaduw van het kerkhof komen om mensen aan te vallen en op te eten. Je zit er niet ver naast.
Het monster komt origineel uit Arabische folklore en wordt zelfs benoemd in de Koran. Ghouls zijn namelijk djinn (of Jinn) en in de teksten is terug te vinden dat deze net als mensen zijn geschapen, uit rookloos vuur. Verse 55:15 And He created the jinn from a smokeless flame of fire (En Hij maakte de Jinn uit rookloos vuur).
Een ghūl (zoals ze in het Arabisch heten) is een kwaadaardige djinn. Vaak nemen ze de gedaante van een van hun meest recente slachtoffers aan. Des beter ze gevoed zijn, des te beter hun vermomming is. Zo lokken ze nietsvermoedenden naar hun dood. De vermomming is niet altijd even goed, en het wordt aangeraden om naar de voeten te kijken. Deze staan soms achterstevoren of zijn zelf ezels poten. Ook kunnen ze zichzelf veranderen in hyena’s. Deze dieren worden daarom vaak geassocieerd met de ghoul. De ghūl zijn nachtbrakers die rondhangen op kerkhoven, ruïnes en andere verlaten plekken. Ze eten mensenvlees en drinken bloed.
-12-
Oorspronkelijk Arabische verhalen werden in de westerse wereld populair na de publicatie van de vertaling van ‘Duizend-en-een-nacht’ (of ‘Arabische nachten’) door Antoine Galland. Maar zijn zeer losse vertaling heeft ervoor gezorgd dat wij de ghoul anders kennen dat de Arabisch sprekende mensen van de 18e eeuw. Zo heeft hij toevoegingen gemaakt die hebben gezorgd voor de associatie met begraafplaatsen. Qua uiterlijk zijn er maar een aantal verschillen tussen de Arabische en verwesterde versie van de ghoul. Oud-Arabische verhalen beschrijven de ghoul als harig en iets weghebbend van honden. Westerse verbeeldingen geven het monster vaak een heel witte en onnatuurlijk bleke huid, zonder haar, een uitgemergeld gelaat en uitpuilende ogen.
-13-
-14-
De Grootsla ng Op een dag besloot een goudzoeker zijn slag te slaan op een nieuwe plek. Hij had gehoord dat er een verlaten diamand mijn was en was overtuigd dat er nog iets te vinden zou zijn. De verhalen dat er een monster zou wonen besloot hij dan ook te negeren. Hij vertrok naar de grot om hem te onderzoeken en alle waardevolle mineralen die hij er zou vinden voor zichzelf te houden. Zelfverzekerd wandelde hij de grote grot in. Onmiddellijk werd hij overweldigd door de geur van zwavel. Hij stopte en twijfelde maar voor een moment, maar hij schudde zijn hoofd en liep verder. “Het is allemaal maar bijgeloof en verzinsels,” zei hij tegen zichzelf. Terwijl hij zijn weg baande door de gangen, viel hem opeens een geluid op. Het echode langs de muren vanuit de diepte. Een diep, laag gerommel. Het klonk bijna alsof het leefde. Hij stopte en voor een moment hield hij zijn adem in. Toch besloot hij weer zijn twijfels te onderdrukken, en stapte vast beraden voort. Uiteindelijk stopte de tunnel die hij volgde, en mondde uit in een grot. Stalactieten dropen van het plafon en stalagmieten staken als vlijmscherpe tanden uit de vloer. En daar, in de donkerste schaduwen van de grot, lag het. De Grootslang. Een monsterlijk beest, met klauwen zo groot als wielen en blinkende witte slagtanden die uit zijn bek staken. De mijnwerker gilde bijna van angst, maar wist zich nog maar net in te houden. Toch hoorde de Grootslang hem. Het opende een van zijn gifgele ogen een tuurde de duisternis in. “Wie durft mijn huis binnen te dringen?” Zijn lage stem liet de hele grot rommelen. De mijnwerker was zo bang dat hij bijna zijn fakkel liet vallen. “oo, eeehh, het s-spijt me, ik wilde net g-gaan… Het was niet mijn b-bedoeling u te storen. Ik eeehh..zal ergens wel een verkeerde gang genomen hebben..”. Hij begon langzaam naar achter te schuifelen, met de intentie het monster zo snel mogelijk
achter zich te laten. De grootslang had echter andere plannen, en bewoog zich razendsnel naar de mijnwerker. Hij wikkelde zijn staart om de benen van de doodsbange man en tilde hem van de grond. De arme mijnwerker hing nu ondersteboven, zijn gezicht centimeters verwijderd van de gigantische tanden van de Grootslang. “aaaaa, alstublieft! Ik heb geen slechte bedoelingen. Ik heb nog een heel leven voor me, genade!”. De Grootslang gromde, zijn stinkende adem walmde warm langs het gezicht van de doodsbange mijner. Hij wist dat dit het einde voor hem betekende. Maar toen trok iets anders zijn aandacht. Er glom iets, in het light van zijn gevallen fakkel. Diamanten. Bergen en bergen diamanten. Ze blonken en schitterden in het licht van de vlam. Hij wees ernaar. “Oh, U houdt van diamanten!”. Hij stak zijn hand in een van zijn broekzakken en haalde er een handvol schitterende stenen uit. “Ik heb er een paar! Als u me laat gaan, mag u ze hebben. Allemaal!”. Hij stak zijn hand uit en de ogen van de Grootslang sperden zich wijd open. Hij liet de mijnwerker met een oncharmante plof op de grond vallen. “Geef ze aan mij!”. De mijnwerker krabbelde omhoog en begon wild alle diamanten die hij nog in zijn zakken had op de grond te gooien. Hij hoopte met alles wat hij had dat het genoeg was om de Grootslang tevreden te stellen. “En nou wegwezen! En laat me je hier niet nog eens vinden.”, brulde de Grootslang. De mijnwerker wist niet hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. en ging nooit meet terug naar de grot van de Grootslang.
-15-
Dicht bij de Oranje rivier, een bergachtig woestijngebied in het noordwesten van ZuidAfrika, is een grot. Een diepe grot, uitgehouwen door mijnwerkers en gelukzoekers. Tegenwoordig wordt er niet meer gemijnd. Mensen die in de omgeving wonen waarschuwen nieuwkomers en reizigers. “Ga niet naar die grot, of je komt niet meer terug!”. In die grot, die ‘Wonderhol’ of ‘De Bodemloze Put’ genoemd wordt, leeft namelijk een monster. De Grootslang, een oer-wezen zo oud als de wereld zelf en gemaakt door de goden toen zij alle wezens maakten om de planeet mee te bevolken. De grootslangen waren een ras van wezens gemaakt om groot, sterk en sluw te zijn. Ze hadden het uiterlijk van een olifant en een slang. Toen de goden beseften dat ze toch wel iets heel gevaarlijks hadden geschapen, splitsten ze de Grootslangen in tweeën en maakten de olifanten en de slangen. Maar één Grootslang ontsnapte zijn lot en woont daar in die grot, waar hij goud en diamanten verzamelt en waar hij nietsvermoedende prooi, dier óf mens, de dood in lokt. Het uiterlijk van de Grootslang wordt nooit in groot detail beschreven. We weten alleen dat het een combinatie is van een 6 tot 12 meter lange slang met delen van een olifant. Sommige
-16-
afbeeldingen geven het wel voorpoten, andere niet. Er wordt gezegd dat mensen sporen van het beest hebben gezien die wel poten hadden. Een van de bekendere verhalen van de Grootslang is de verdwijning van de Engelse zakenman en ontdekkingsreiziger Peter Grayson. Grayson was naar Richtersveld gegaan met 6 medereizigers. Erg lang duurde de expeditie niet, al op de eerste nacht werd hun kamp aangevallen door een leeuw. Een van zijn metgezellen was dood, een ander ernstig verwond. Een paar dagen later ging er nog iemand dood aan vergiftiging, waarschijnlijk door een slangen- of insecten-beet. Vervolgens werd er iemand ernstig ziek en moest door de laatste twee overgebleven teruggebracht worden naar het dichtstbijzijnde dorp. Grayson besloot in zijn eentje door te gaan en zou gezegd hebben “Ik kan het zelf wel.”. Dat is helaas ook het laatste wat we ooit van hem gehoord hebben. Toen er een week later nog geen teken van leven van hem was, zijn ze gaan zoeken naar hem. Het enige wat ze vonden was zijn verlaten kamp. De meeste geloven dat de Grootslang hem te pakken heeft gekregen. Heel veel meer kon ik niet te vinden over deze meneer Grayson, maar het is een goed verhaal dat wildernisgidsen graag vertellen tijdens avondmalen rond een kampvuur aan hun toeristen. Ik heb zelf geen interesse in net zo eindigen als meneer Grayson, dus ik heb het maar bij de verhalen van de lokale bevolking en safari’s gehouden.
-17-
De Leshy Het is vroeg in de middag, maar het bos is ondergedompeld in schaduw. Het kleine beetje zon dat probeert door de grijze wolken heen te komen, word door de dikke takken en bladeren van het woud tegengehouden. Het is vroeg in de middag, maar het bos is ondergedompeld in schaduw. Het kleine beetje zon dat probeert door de grijze wolken heen te komen, word door de dikke takken en bladeren van het woud tegengehouden. Het is stil, hier en daar klinkt een eenzame vogelzang of het gekraak van een tak die door de wind heen en weer wordt geschommeld. Het bos is wakker aan het worden uit haar winterslaap. De laatste sneeuw is langzaam aan het smelten terwijl elke dag ietsjes warmer wordt. De beer zet voorzichtig haar ene poot voor de ander terwijl ze haar weg tussen de bomen door maakt. Haar metgezel, die haar eerder zoals beloofd wakker is komen maken, loopt achter haar. Ondanks zijn grote maat, is hij verrassend stil. Hij stampt niet, maar zet zijn voeten doordacht neer, en zijn grote handen houden
zich voorzichtig vast aan de door mos overgroeide boomstammen. Ze zijn onder weg naar de ontmoetingsplaats. Elk jaar, na de komst van de lente, komen ze daar bijeen en luiden het nieuwe seizoen in. Zoals elk jaar zal hij wel weer als eerste wakker zijn en zal hij nog even moeten wachten op de anderen. Maar hij heeft geduld. Hij is ouder dan de meeste mensen zich kunnen voorstellen en een paar dagen wachten op zijn familie en vrienden zal voor hem niet veel verschil maken. Hij denkt vast na over alle dingen die ze zullen doen de komende maanden. Dansen en drinken en gokken. En wanneer de mensen het bos weer in zullen komen kunnen ze hen weer voor de gek houden. De jagers en mensen die bessen en paddestoelen zullen ook weer komen.
-18-
-19-
De Leshy is een wezen uit Slavische folklore. Het is een lange man, met een groene huid en een baard van levende bladeren, mos en andere planten en met geitenpoten. Zijn naam betekend ‘meester van het bos’ en dat is dus ook precies wat hij is. Het zijn beschermers van de bossen waar ze in leven. Vaak worden ze vergezeld door groepen wolven of beren. Leshy kunnen hun formaat veranderen, van zo groot als de hoogste boom in hun bos, tot zo klein als een grasspriet. Soms zijn ze een wandelaar in het bos en soms zijn ze de bladeren op de wind. Ook kunnen ze stemmen nadoen en word er gezegd dat ze kinderen en reizigers het bos in lokken en laten verdwalen.
Leshy vertonen ondeugend gedrag en worden soms vergeleken met feeën, die graag mensen voor de gek houden. Ze houden van een feestje vieren in hun bos en zijn bijzonder goed in gokken, wat ze graag doen. Ze wedden dan om de dieren die in hun land wonen. Zo zijn er verhalen die de migratie van eekhoorns wijten aan een leshy die een gokpartij heeft verloren. Het lastige aan leshy is dat ze ontzettend tweevoudig zijn. Soms kidnapte ze mensen maar ze zorgde er ook voor dat dieren niet verdwaalden in het bos, iets dat je als boer graag ziet. Mensen waren bang voor de leshy, maar tegelijkertijd vereerden ze hem op een manier, omdat hij ook zeker goede dingen deed voor de gemeenschap.
-20-
Er is weinig over van Slavische verhalen omdat deze verteld werden en er helaas weinig zijn opgeschreven. De informatie die over is, is veranderd door de jaren heen, door de andere tijden, mensen en geloven die het vertelden. Het Christendom bestempelde hen vroeger als kwaad- aardig en vertelde dat leshy zouden ontstaan als kinderen van een heks en Satan. Ook zouden jagers een pact met de leshy kunnen sluiten, maar hiervoor moest het geloof worden afgezworen. Andere verhalen die proberen te verklaren waar ze vandaan komen zeggen dat het getransformeerde mensen zijn die verdwaald zijn in de bossen, of vervloekt zijn. Wat de leshy ook mag zijn, ik kan niet ontkennen dat het een ontzettend facinerend figuur is en ik hoop dat jij het zelfde denkt.
-21-
-22-
De shadawa r Het was een zonnige lenteochtend toen het majestueuze wezen voor het eerst gespot werd. Een wandelaar had het over een bebloede eenhoorn, wat haast wel moest betekenen dat het dier ten eerste écht bestond en ten tweede duidelijk gewond was. De lokale dorpsbewoners lieten nog net niet alles uit hun handen vallen om het dier te vinden. Ze gaven het de naam Shadawar. De wandelaar vertelde dat hij een vreemde melodie hoorde voor hij de een Shadawar vond. Het klonk eerst mooi en rustgevend, maar naarmate hij dichterbij kwam, klonk de melodie steeds onheilspellender. De wandelaar was ervan overtuigd dat het dier om hulp vroeg, maar hij was te bang geweest dichterbij te komen. Dit was goed nieuws voor de dorpelingen, want een gewond dier op zoek naar hulp was een makkelijk doelwit. Wekenlang werd er intensief gezocht naar de Shadawar, maar zonder enig resultaat. Een aantal mensen begonnen te vermoeden dat de wandelaar gelogen had en er gingen geruchten rond over dat hij het verhaal verzonnen zou hebben als publiciteitsstunt. Hij was sinds hij zijn verhaal had verteld ook nergens meer te bekennen, dus misschien had hij wel gewoon een slechte grap uitgehaald. De dorpelingen begonnen steeds meer aan zijn verhaal te twijfelen, tot een jonge man op een dag door het bos liep en een mysterieus deuntje hoorde. Dat leek haast wel op het geluid wat de wandelaar had beschreven… Zou het dan toch waar zijn? Met grote stappen baande hij zich een weg door het struikgewas, op zoek naar de bron van het geluid. Lang hoefde hij niet te zoeken, want de melodie werd steeds harder en harder. Toen de man eindelijk bij een open plek aankwam, wist hij niet wat hem overkwam. Daar, in het hoge gras, stond de Shadawar waar de dorpelingen zo lang naar op zoek
waren geweest. Het wezen leek echter in geen enkel opzicht op een lieftallige eenhoorn, want op dit moment was het dier vol enthousiasme aan een opengereten karkas aan het knagen. Verder in de omgeving lagen de overblijfselen van kleine dieren, zoals eekhoorns en muizen, hoewel het karkas waarvan het beest nu aan het eten was wel erg groot was. ‘Maar dat is-…’ bracht de man stamelend uit. Dat leek haast wel het lichaam van de wandelaar. Toen de Shadawar hem in de gaten kreeg, besloot de man er als een speer vandoor te gaan. Hij wilde liever niet als dessert eindigen. Zo snel als zijn benen hem konden dragen haastte hij zich naar het nabijgelegen dorp. Toen hij zijn verhaal echter aan de dorpelingen vertelde, verklaarden ze hem voor gek. De Shadawar was een mooi, onschuldig dier. Dit kon niet waar zijn. Hoe fel de man ook bleef volhouden, de dorpelingen beschouwden het als leugens. Nu het erop leek dat steeds meer mensen hun ervaringen met de Shadawar verzonnen hadden, werd onduidelijk waar de grens lag tussen realiteit en verzinsel. Was het dier vredelievend, of gevaarlijk? Zou het de dorpelingen iets opleveren als ze het beest zouden vinden, afgezien van verdoemenis en verderf? Bestond het dier eigenlijk wel echt? Met al deze vragen onbeantwoord, verminderde het aantal mensen wat op zoek ging naar de Shadawar drastisch. Vandaag de dag zijn er nog zelden mensen die er de moeite voor nemen. Maar wie weet… Wellicht zijn er wél mensen die het beest hebben gezien, maar konden ze het alleen niet navertellen.
-23-
De shadawar (ook wel de sadhuzag genoemd) is een interessant wezen. Ik had vóór mijn onderzoek nog nooit eerder van dit beest gehoord, en kwam het voor het eerst tegen in een van de boeken die ik van de bibliotheek geleend had. De shadawar kan vergeleken worden met de eenhoorn zoals wij die kennen. Het heeft iets weg van een antilope en heeft op haar hoofd een lange naar achter krullende hoorn. Deze is hol en heeft een grote hoeveelheid gaatjes. Als de wind hierdoor heen blaast klinkt er een prachtige melodie. Hier komen allerlei andere dieren op af. En voor mensenoren klink het ook erg mooi.
Sommige zeggen dat er tweeënzeventig of vierenzeventig gaatjes zijn. Ik heb de gaten niet zelf geprobeerd te tellen, dus we zullen de verhalen voor nu maar moeten geloven. Sommige verhalen zeggen dat als de shadawar haar hoofd naar het noorden draait de melodie mooi en rustgevend is, maar als ze haar hoofd naar het zuiden draait de toon veranderd en onheilspellend wordt. Sommige bronnen hadden het er ook over dat de shadawar de naar zich toe gelokte dieren zou aanvallen en zelfs opeten, maar dit was inconsistent van vertelling naar vertelling en Ik heb hier zelf niets van gemerkt, en vermoed dat het een verzinsel is om de shadawar enger te maken dat zij eigenlijk is.
-24-
Voordat ik op pad ging, vond ik het moeilijk om de shadawar terug te vinden in andere bronnen en kwam erachter dat het onder meer dan één naam bekend is. Zo kennen mensen het ook als shadavaror of aras. De naam en spelling verschilt niet alleen tussen schrijvers, maar zelfs tussen manuscripten van dezelfde schrijvers! Wat ik kon vinden over de namen is dat de variaties vooral komen doordat het een Arabisch wezen is en het Arabische alfabet soms onnauwkeurig kan zijn. Ik kan dit alleen geloven, want ik spreek zelf helaas geen Arabisch.
-25-
De yoka i Het begon allemaal op een regenachtige avond. Akiko was slechts veertien jaar oud en was volledig aan haar lot overgelaten nadat haar ouders na een lange tijd van ziekte waren overleden. Ze had besloten dat ze naar de stad moest. Dat was de enige plek waar ze kans had een inkomen voor zichzelf te regelen. De tocht was lang, en zelfs na het dagenlange lopen op haar versleten slippers was ze nog steeds niet veel dichter bij haar doel. Uitgeput sjokte ze door het bos. Er leek haast geen einde aan de begroeiing te komen. Bijna had ze zich bij haar lot neergelegd, tot een ouderwetse papieren lantaarn iets verderop uit het niets leek te verschijnen. Alsof dit niet al gek genoeg was, rolde het ding uitdagend een spookachtige tong naar haar uit. Was ze aan het hallucineren, of was dit hoe de reis naar het hiernamaals eruit zag? Welke van de twee opties het ook was, Akiko besloot dat het volgen van een bezeten lantaarn haar nog altijd meer ging opleveren dan het doelloos ronddwalen in een bos zonder einde. Driftig stapte ze vooruit, vastberaden om het ding te bereiken. Telkens als ze dichterbij kwam, schoot hij er weer vandoor. Dit ging een tijdje door, voor Akiko in de verte een huis zag, overwoekerd door planten en duidelijk al voor langere tijd verwaarloosd. De lantaarn leek haar geen kwaad te willen doen, want het ding landde eindelijk op een van de balken van het huis en keek haar verwachtingsvol aan. Spookachtig of niet, het huis was onderdak voor de nacht en beschutting voor de storm. ‘Bedankt,’ zei ze beleefd, terwijl ze een buiging maakte. De lantaarn leek hiermee tevreden, en hupte weg. Eenmaal binnen kwam Akiko erachter dat het interieur van het huis er niet veel beter uit zag dan de buitenkant, hoewel ze te moe was hierover te peinzen. Ze krulde zich op in een hoek en viel al snel in slaap. Akiko droomde die nacht de vreemdste
dromen. Haar teenslippers kwamen tot leven en zongen tot haar oren er pijn van deden, terwijl de papieren schuifdeuren haar ernstig aankeken en weigerden haar naar buiten te laten. Toen ze de volgende ochtend wakker werd, was ze nog uitgeputter dan toen ze ging slapen. Ze besloot er maar weer snel vandoor te gaan. Toen ze door de schuifdeuren naar buiten wilde lopen overviel haar een gevoel van déjà vu. De gaten in de deuren keken haar met grote ogen. ‘Je mag niet weg gaan…’ mompelde de deur. ‘Je bent hier net…je moet ons helpen…’ ‘Ik kan niet blijven,’ probeerde Akiko er tegenin te gaan. ‘Ik moet weg.’ ‘Help ons…’ klonk een stem van achter haar. Toen ze zich omdraaide stond ze oog in oog met een paar teenslippers, die net als in haar droom tot leven waren gekomen. ‘Help ons…je moet het huis voor ons opknappen…alleen dan mag je gaan…’ Akiko schudde haar hoofd. ‘Ik kan niet blijven. Écht niet. Ik moet—’ ‘Maar we boden je onderdak…’ zei de deur. ‘Nu moet je iets voor ons terug doen!’ Daar zat wat in. Zelfs al wilde Akiko door naar de stad, ze was de originele bewoners van dit huis wel wat verschuldigd. ‘Vooruit dan,’ zuchtte ze. ‘Ik zal repareren wat ik kan, maar daarna vertrek ik echt.’ Met de hulp van de yokai begon Akiko aan het huis te klussen. Ze kluste en kluste, en repareerde wat ze kon. Het huis viel sneller in verval dan dat ze kon helpen het te repareren, maar de yokai weigerden haar te laten gaan voor het netjes was. Het gerucht gaat dat Akiko tot op de dag van vandaag nog in het huis aan het klussen is.
-26-
-27-
De Japanse yokai zijn een lastig onderwerp. Het belangrijkste om te vertellen voor ik verder ga, is dat yokai niet één soort monster is, maar het een wijd spectrum van vreemde vogels betreft. Bijna zoals wij in het westen van alles kunnen bedoelen als we het over het feeën volk hebben. Onder yokai vallen ogres, reuzen, spoken en nog veel meer. Ook yokai zijn niet altijd kwaadaardig. Ze hebben allemaal een monsterlijk uiterlijk, maar niet allemaal zijn ze er op uit om je te doden. Een hoop zijn gewoon ondeugend en vinden het leuk om ons voor de gek te houden of te laten schrikken. Een aantal is zelfs goedaardig en houden slechte geesten of monsters op afstand. Ik hoop in de toekomst meer over ze te kunnen schrijven, maar voor dit boek ga ik het houden bij één subgroep. Namelijk, de tsukumogami. Tijdens mijn reis heb ik verschillende oudere gasthuizen en hotels verbleven. In deze traditionele gebouwen zijn de tsukumogami nog genoeg te vinden. De tsukumogami zijn namelijk alledaagse objecten in en rond het huis, die na honderd jaar een eigen ziel en wil krijgen. Ze komen in allerlei vormen. Van het gebroken servies, tot traditionele teenslippers en zelfs de rijstpapieren deuren die we zo vaak in Japanse huizen zien afgebeeld. Zelfs in deze groep is er een flinke variëteit om het over te hebben, maar ik zal jullie vertellen over een aantal die ik zelf heb mogen ontmoeten. De zori zijn van stro gevochten teenslippers en zijn heel populair in Japan. Maar als ze vergeten worden door hun eigenaar kunnen ze veranderen in bakezori. Ze krijgen dan armpjes en beentjes en één groot oog. s’Nachts rennen ze rond in het huis en maken ze herrie. Ze zingen dan hun liedje. “Kararin! Kororin! Kankororin! Drie ogen en twee tanden!” De drie ogen verwijzen naar de drie gaten voor de riempjes van de sandalen, terwijl de twee tanden verwijzen naar de twee houten blokken aan de onderkant van de sandaal. De rest van het rijmpje zijn onomatopee voor het geluid dat de sandalen maken tijdens het wandelen. De chochin obake is een populaire yokai en voor mensen die van Japanse cultuur houden weet ik zeker dat ze deze al eens ergens gezien hebben. Het is een spookachtige papieren lantaarn die dankzij zijn hoge leeftijd is getransformeerd. Het papier scheurt, er rolt een lange tong naar buiten en hij krijgt één of twee ogen. De chochin obake is ongevaarlijk en vindt het vooral leuk om gasten van het huis te laten schrikken.
-28-
De mokumokuren transformeren uit de rijstpapieren schuifdeuren van traditionele Japanse huizen. Als de deuren niet goed verzorgd worden kunnen er gaten in het papier vallen en als deze te lang niet gerepareerd worden, verschijnen er spookachtige ogen die alles wat er in het huis gebeurt in de gaten houden. Mokumokuren zijn niet gevaarlijk, maar wel erg griezelig. Het nare gevoel dat je constant in de gaten gehouden wordt in het eigen huis is niet bijzonder prettig. Als je merkt dat je last hebt van een mokumokuren is het misschien wel een goed idee om er iets aan te laten doen. Het kan wijzen op een grotere yokai plaag. Kyorinrin is een spook dat zich vormt uit oude teksten, rollen, boeken en manuscripten die door hun eigenaar aan de kant zijn gezet om te verstoffen. Boos dat de kostbare kennis zo slecht onderhouden wordt, vormt zich een geleerde draak uit al het papier. De kyorinrin neemt de allermooiste rollen en boeken die hij kan vinden en draagt deze als een soort kimono. De kyorinrin is vooral agressief tegen de eigenaar van de boeken en kennis, furieus dat die het slecht heeft behandeld.
-29-
colofon Jaar van uitgave; 2021 Druk; 1e (1 van 1) Illustratie; Sanne Hoozemans Tekst en verhalen; Anne van ’t Hoof Sanne Hoozemans Vormgeving; Sanne Hoozemans
-30-
-31-
Heb jij je ooit afgevraagd wat er voor fantastische wezens er allemaal op deze planeet wonen? Weet jij al alles wat er te weten valt over vampiers en weerwolven? Ben je klaar om eens nieuwe monsters te ontmoeten? Misschien is dit boekje dan wel iets voor jou! Zet je schrap en maak kennis met zes vreemde vogels waar je wellicht niet eerder van gehoord hebt. We reizen de wereld over om te zien wat andere landen allemaal verborgen houden in hun volksverhalen.
-32-