een fotoboek
Nederland Nederlanders EN De
Maarten van Rossem Jean-Pierre Geelen
Prinsjesdag, Den Haag
Afrikaanderplein, Rotterdam
Moederdagconcert, Capelle aan den IJssel
Meent, Rotterdam
Gaasper Pleasure, Amsterdam Zuidoost
Utrecht
Zuidhorn
De Toppers in Concert, Amsterdam-Arena
Fans FC Twente, Enschede
Maarten van Rossem
Wie zijn wij eigenlijk?
Een nationale identiteit?
De Nederlandse natie is al meer dan tien jaar in mineur. Een meerderheid van de Nederlanders is van mening dat de natie op de verkeerde weg is. Dat is ronduit merkwaardig, omdat een zeer ruime meerderheid van de Nederlanders – zo rond de 90 procent – tegelijkertijd tevreden tot zeer tevreden is over het eigen leven. Kennelijk vinden al die Nederlanders dat hun eigen leven volledig losstaat van het welbevinden van de natie als geheel. Hoe vreemd dat ook is, het gaat er nu om uit te vinden waarom een meerderheid van de Nederlanders zich zorgen maakt over de koers van het vaderland. Die zorgelijke stemming lijkt voornamelijk veroorzaakt te zijn door de omvangrijke immigratie in de laatste drie decennia van de vorige eeuw. Veel Nederlanders zijn bang dat al die immigranten de essentie van het vaderland zullen aantasten, dat wat we houden voor de ‘nationale identiteit’, met als gevolg dat we onszelf niet meer kunnen zijn, dat we veroordeeld zijn tot een verweesd bestaan in een natie die haar eigenheid heeft verloren. Dat betekent dat de Nederlanders ook vinden dat de immigranten zich onvoldoende aanpassen aan onze levenswijze en aan onze normen en waarden. De immigranten blijven zich geheel of gedeeltelijk identificeren met het land van herkomst. Een miljoen immigranten hebben zelfs twee paspoorten. Dat tweede paspoort naast het Nederlandse paspoort is veel Nederlanders een symbolische doorn in het oog. De vreemdelingen blijven kortom vreemdelingen. Deze hele redenering impliceert dat er een Nederlandse, nationale identiteit is waar de vreemdelingen zich snel aan zouden kunnen aanpassen als ze maar van goede wil waren. Zo’n 60 procent van de Nederlanders is van mening dat een dergelijke nationale identiteit daadwerkelijk bestaat. Daar beginnen echter de problemen. Moeten de Nederlanders duidelijk maken wat die identiteit eigenlijk inhoudt, dan blijven ze steken in simpele en nogal schrale observaties. Nederlanders zeggen zich vooral Nederlander te voelen als ze kijken naar sportevenementen waar hun landgenoten het goed doen en op nationale feestdagen, waarbij onveranderlijk Koninginnedag wordt genoemd. Als onze nationale zelfdefinitie werkelijk zou blijven steken in deze tweedimensionale Oranje-emoties, dan zou de toestand inderdaad zorgelijk zijn, al was het maar voor die talloze Nederlanders die niets hebben met de prestaties van ons nationale voetbalelftal en die op Koninginnedag voor geen geld de deur uitgaan. Dat er zo veel Nederlanders zijn die liever niet met een oranje klomp op het hoofd in de nationale polonaise aansluiten, doet al vermoeden dat de kwestie van de
nationale identiteit complexer is dan zij op het eerste gezicht lijkt te zijn. De onrust over de immigranten en de daaruit resulterende discussie over onze nationale identiteit heeft vooral duidelijk gemaakt dat we niet precies weten wat die nationale identiteit eigenlijk is. Nu het erop aankomt al die immigranten duidelijk te maken hoe ze zich als Nederlander hebben te gedragen, blijken we zelf niet precies te weten wie we eigenlijk zijn. Met louter Oranjesentimenten komen we er in elk geval niet. Vanwege deze onzekerheid en verwarring hebben neonationalistische intellectuelen en politici opgeroepen de nationale identiteit nauwkeurig te expliciteren en vervolgens te codificeren. Als dat eenmaal is gebeurd, als de nationale identiteit na gedegen studie onomstotelijk is vastgesteld, zijn we uit de problemen. Dan kunnen we de vreemdelingen in mooie inburgeringscursussen uitleggen wie we zijn en wat zij moeten doen om net zoals wij te worden. We zullen dan niet langer verweesd zijn, maar weer eensgezind met zijn allen ergens bij horen, weer een overtuigend gezamenlijk verhaal hebben. Daarom heeft de politiek de afgelopen jaren diverse wetenschappers en museale deskundigen op pad gestuurd om ons nationale verhaal te achterhalen. Het lag voor de hand daarvoor het verleden te raadplegen. Zo werd er een canoncommissie benoemd, die een nationale historische canon moest ontwerpen die kinderen op de meest gevoelige leeftijd duidelijk moest maken wie wij waren en zijn. Tevens werd besloten een Nationaal Historisch Museum op te richten, dat alle bezoekers een vastomlijnd beeld van de natie zou kunnen geven. De gewenste helderheid hebben deze initiatieven in het geheel niet kunnen bieden. De canoncommissie zag de bui al direct hangen en nam in een vroeg stadium afscheid van het begrip ‘nationale identiteit’, dat zij bedrieglijk en gevaarlijk noemde. Wel een canon dus, maar niet ten behoeve van de nationale identiteit. Het Nationaal Historisch Museum, weten we nu, zal er nooit komen. Na langdurige ruzies in de voorbereidende fase, die al met al nog vijftien miljoen euro heeft gekost, heeft het kabinet-Rutte besloten het museum te schrappen. Een gedetailleerde beschrijving van die ruzies zou overigens op zijn minst een deel van onze nationale identiteit helder kunnen belichten. Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid boog zich over het vraagstuk van de nationale identiteit. Zij produceerde in 2007 een verstandig rapport onder de titel Identificatie met Nederland, waarin het idee van een simpele nationale identiteit van de hand werd gewezen en werd gekozen voor een multidimensionale aanpak, die allerlei vormen van identificatie mogelijk achtte. Bij de presentatie van dit rapport zei prinses Máxima in een toespraak, die zij ongetwijfeld niet zelf had geschreven, dat zij dé Nederlander niet had gevonden en dat dé nationale identiteit niet bestond. Ondanks
Maarten van Rossem
haar grote populariteit kreeg ze te maken met woedende, ja, licht hysterische reacties. Heel neonationalistisch Nederland viel over haar heen. Ook intellectuelen die beter hadden moeten weten, lieten zich kritisch uit. Wat Máxima had gezegd, kon niet waar zijn! Natuurlijk was er een nationale identiteit! Niemand maakte echter overtuigend duidelijk wat die identiteit dan was die volgens Máxima niet bestond. Laat staan dat dé Nederlander zich meldde aan het nationale loket. Zo zijn we in de afgelopen jaren niet erg opgeschoten met de definitie van de nationale identiteit. De agressieve neonationalisten vinden de Oranjesentimenten waarschijnlijk al ruim voldoende en zij die iets weten van ons complexe verleden en al even complexe heden zien geen heil in de definitie en codificatie van een nationale identiteit die in de gewenste eenvoud helemaal niet bestaat. Laten we daarom voorafgaand aan een korte verkenning van het vaderlandse verleden eerst eens kijken naar de feiten en de cijfers. Die geven weinig gelegenheid voor emotionele identificatie, maar wel alle reden voor nationale tevredenheid.
De feiten en de cijfers
Het Nederlandse grondgebied omvat 41.526 vierkante kilometer. Grondgebied is hier lichtelijk misleidend, want van dat grondgebied bestaat 7650 vierkante kilometer uit water. Op het resterende daadwerkelijke grondgebied wonen tegenwoordig ruim zestien en een half miljoen inwoners, dat zijn er ongeveer vierhonderd per vierkante kilometer. De bevolking is bepaald niet evenwichtig over het hele land verdeeld. Een kleine helft van de bevolking woont in de Randstad, een eigenaardige ringvormige metropool waarvan alle grote Nederlandse steden – die overigens afzonderlijk relatief klein zijn – deel uitmaken. De provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht hebben daarom ook verreweg de grootste bevolkingsdichtheid. Zuid-Holland spant de kroon met ruim 1200 inwoners per vierkante kilometer. Provincies als Friesland, Drenthe en Zeeland hebben zo’n duizend inwoners per vierkante kilometer minder. Daar is het vergeleken met de Randstad nog opmerkelijk landelijk en rustig. Jammer genoeg duidt deze rust er ook op dat de economische vitaliteit van deze provincies niet groot is. Jonge mensen hebben de neiging weg te trekken uit de periferie van het vaderland naar de Randstad of het snelgroeiende overloopgebied van de Randstad, waarbij we kunnen denken aan steden als Amersfoort en Apeldoorn en de dubbelsteden Ede-Veenendaal
en Arnhem-Nijmegen. De echte extremiteiten van Nederland, zoals Zuid- en Oost-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, Oost-Groningen en Noord-Friesland hebben al te maken met demografische krimp, die in de komende decennia nog veel sterker zal worden. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de Nederlandse bevolking in de volgende kwart eeuw nog doorgroeien tot 17,5 miljoen zielen. Vanaf 2038 zal Nederland beginnen aan een trage demografische krimp. Het gaat hier overigens om trends. Als het gemiddelde Nederlandse echtpaar zou besluiten om voortaan niet twee maar drie kinderen te krijgen, ziet het er demografisch alweer heel anders uit. De 16,5 miljoen Nederlanders produceren met zijn allen een bruto binnenlands product van 595 miljard euro – 871 miljard dollar. (Hierna worden allerlei economische cijfers in dollars vermeld, omdat internationale statistische overzichten onveranderlijk in dollars worden uitgedrukt.) Naar grootte is de Nederlandse economie de zestiende economie van de wereld. Daarmee was zij in 2008 net iets groter dan de Turkse economie en net iets kleiner dan de Zuid-Koreaanse. Turkije heeft echter ruim 75 miljoen inwoners en ZuidKorea ruim 48 miljoen. Per hoofd van de bevolking verdienden de Nederlanders 52.960 dollar. Rekenen we uit wat daarmee daadwerkelijk gekocht kan worden, dan hadden de Nederlanders het op één na hoogste inkomen van de 27 landen van de Europese Unie; alleen de Luxemburgers verdienden aanzienlijk meer. Voor wie niet onder de indruk is van het pure materialisme van de koopkracht, heeft de Unesco de Human Development Index bedacht: daarin worden inkomen, levensverwachting en alfabetisering gecombineerd. In die index staat Nederland met 96,4 punten uit een mogelijk totaal van honderd op de zesde plaats. De eerste tien landen op deze lijst vertonen slechts minimale verschillen. Noorwegen is nummer één met 97,1 en Zwitserland nummer tien met 96. Ter vergelijking: Niger, de laatste van deze lijst, scoort 34 op de hdi. Van de omvangrijke (77 procent van het bbp) Nederlandse export gaat bijna 30 procent naar Duitsland, ruim 16 procent naar België en 10 procent naar zowel Frankrijk als Engeland. Een kleine 80 procent van de Nederlandse export gaat naar de zevenentwintig landen van de eu. Van de bijna even omvangrijke import (69 procent van het bbp) komt bijna 20 procent uit Duitsland en bijna 12 procent uit China. De import uit China groeit in een verbluffend tempo en is in de laatste tien jaar verdrievoudigd. Bijna de helft van onze import is afkomstig uit de eu. Nederland heeft een vrijwel permanent ruim overschot op zijn betalingsbalans. Op het moment van schrijven bedraagt het overschot op jaarbasis ruim 6 procent van het bbp, dat is relatief gezien meer dan kampioenexporteurs zoals China (3,6 procent) en Duitsland (5,1 procent). De Nederlandse handel bedraagt 4 procent van het wereld-
Maarten van Rossem
handelsvolume en daarmee staat Nederland na China, Duitsland, de Verenigde Staten en Japan op de vijfde plaats, een indrukwekkende prestatie voor zo’n klein land, zeker als we beseffen dat ons handelsvolume dus groter is dan dat van landen als Frankrijk en Engeland. De Nederlandse economie vertoont ook een gezonde groei: tussen 2003 en 2008 groeide de economie jaarlijks met 2,7 procent. Van 1995 tot 2008 bedroeg de werkloosheid gemiddeld 4,4 procent. Dat is uitzonderlijk laag. Anders dan in veel andere eu-landen is ook de jeugdwerkloosheid in Nederland uitzonderlijk laag. Qua arbeidsparticipatie bevindt Nederland zich in de top van de eu-landen. Omdat veel Nederlanders – in het bijzonder vrouwen – parttime werken, is het gemiddelde aantal gewerkte uren per jaar in Nederland laag, namelijk slechts 1300. Voor degenen die fulltime werken, is dat cijfer 1740 uur. Amerikanen werken bijvoorbeeld aanzienlijk meer uren, maar daar staat tegenover dat de Nederlandse arbeidsproductiviteit beduidend hoger is dan de Amerikaanse. Wat overheidsuitgaven betreft, zit Nederland met 50,3 procent van het bbp een fractie onder het eu-gemiddelde. Dit is overigens het percentage van 2009, toen de overheden overal aanzienlijk meer uitgaven dan normaal teneinde de kredietcrisis te bestrijden. De collectieve uitgaven in 2007 bedroegen in Nederland 45 procent van het bbp. Ook de belastingdruk is hier niet bijzonder hoog, aanzienlijk lager bijvoorbeeld dan in de Scandinavische landen. Datzelfde geldt voor het uitkeringsvolume. De rechtse propaganda dat een relatief kleine groep ‘hardwerkende Nederlanders’ de kost moet verdienen voor een omvangrijke groep van uitvreters en profiteurs, heeft niets te maken met de maatschappelijke werkelijkheid. Je zou het niet zeggen na de paniekverhalen van de laatste jaren, maar Nederland heeft het beste pensioenstelsel ter wereld. Dat komt vooral omdat er daadwerkelijk is gespaard voor de overheidspensioenen. Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds is een van de grootste beleggers ter wereld. In vergelijkbare landen wordt een simpel omslagstelsel gebruikt, dat een aanzienlijke extra druk op de overheidsuitgaven betekent. De Nederlandse overheid heeft 780.000 mensen in dienst. Dat betekent dat Nederland een niet al te omvangrijk overheidsapparaat heeft. Van de Nederlandse huishoudens bevindt 8 procent – dat zijn er in totaal 545.000 – zich onder de door de eu gedefinieerde armoedegrens. Dat lijkt wellicht veel, maar is comparatief gezien zeker niet ongunstig. De welvarendste Nederlandse gemeentes zijn Rozendaal, Bloemendaal en Abcoude. Van de eerste twee had ik dat wel gedacht, maar van de derde toch eigenlijk niet.
Er is ook minder goed economisch nieuws: Nederland heeft relatief de grootste hypotheekschuld ter wereld, en dat terwijl maar 54 procent van de Nederlanders in een koophuis woont. Het oecd-gemiddelde ligt op 67 procent. De hypotheekschuld bedraagt 625 miljard euro, meer dan de hele Nederlandse economie jaarlijks voortbrengt. Het imf heeft Nederland al eens gewaarschuwd voor de mogelijke effecten van deze schuld en er worden nu voorzichtige pogingen gedaan de exuberante hypotheekverstrekking aan banden te leggen. Zoals bekend ontbreekt het de vvd en het cda aan de politieke moed om de aftrek van de hypotheekrente – volgens vrijwel alle deskundigen een contraproductieve maatregel – aan te pakken. Op de Global Competitive Index staat Nederland op de twaalfde plaats. Vanwege onze zeer hoge ict-scores (computerbezit en -gebruik, breedbandverbindingen enzovoort) staan we wereldwijd op de tweede plaats op de Technological Readiness Index, na Zweden. Daar staat weer tegenover dat het met onze bestedingen aan onderzoek en ontwikkeling verhoudingsgewijs pover is gesteld. We geven daar minder aan uit dan België! Per hoofd van de bevolking geeft Israël zelfs driemaal zoveel uit aan onderzoek en ontwikkeling. In de lijst van Nobelprijzen voor de natuurkunde staat Nederland op een prachtige vijfde plaats. Dat komt deels doordat Nederland zo’n honderd jaar geleden meedraaide in de absolute wereldtop op het gebied van de bètawetenschappen. Gaat het om de aanpak van milieuproblemen, dan scoort Nederland matig tot slecht. Van een samenhangend en standvastig beleid is in de afgelopen decennia eigenlijk geen sprake geweest. Vóór de recente bezuinigingen op de defensiebegroting behoorde Nederland tot de twintig landen met de hoogste defensie-uitgaven; per hoofd van de bevolking besteedden we daar 738 dollar aan. De Amerikanen gaven per hoofd van de bevolking driemaal zoveel uit. In Nederland rijden 7,5 miljoen personenauto’s, 75.000 vrachtwagens en 875.000 bestelauto’s rond. De Nederlander rijdt per jaar 12.000 kilometer in zijn particuliere auto. Zakelijk gebruikte auto’s maken ruim het dubbele kilometrage. Gemiddeld rijden al die miljoenen auto’s echter slechts 13.700 kilometer per jaar. Daarmee is de auto een relatief duur en weinig efficiënt gebruikt vervoermiddel. Er wordt in Nederland aanzienlijk meer diesel dan benzine getankt – 7,5 miljoen tegen 5,5 miljoen liter – terwijl er minder dieselauto’s zijn. De reden daarvoor is natuurlijk dat diesels voornamelijk zakelijk worden gebruikt. Rekenen we uit over hoeveel auto’s per duizend inwoners Nederland beschikt, dan valt dat nogal mee, namelijk 467. In Luxemburg zijn dat er 664, liefst tweehonderd meer, en in Italië 609. Laten we hopen dat het in Nederland niet zover komt. Dat zouden we eventueel kunnen realiseren door meer met de trein te reizen. Nederlanders leggen per jaar 922
Maarten van Rossem
kilometer per trein af, daarmee staat Nederland mondiaal nog op de elfde plaats als het gaat om treingebruik. De Zwitsers, die met ruime voorsprong op de eerste plaats staan, leggen per jaar echter 2300 treinkilometers af. Daarmee vergeleken kunnen er in Nederland nog grote vorderingen worden gemaakt. Vanzelfsprekend is dat alleen mogelijk als de Nederlandse spoorwegen even betrouwbaar en efficiënt gaan opereren als de Zwitserse. Daar ziet het voorlopig echter niet naar uit. Op één punt is Nederland volstrekt uniek: de Nederlanders bezitten samen 19 miljoen bruikbare fietsen, dat wil zeggen 1,1 fiets per inwoner. Nummer twee op de wereldranglijst, Denemarken, heeft 0,8 fiets per inwoner, de Verenigde Staten 0,5, Spanje 0,2. Reden voor deze uitzonderlijke fietslust is ongetwijfeld dat Nederland een vlak land is met kleine afstanden. Bovendien heeft de overheid gezorgd voor een netwerk van fietspaden dat 17.000 kilometer omvat. De gemiddelde Nederlander fietst zo’n 900 kilometer per jaar, dat betekent dat alle Nederlanders samen 15 miljard kilometer per jaar op de fiets afleggen; 60 procent daarvan is werkgebonden, de rest recreatief. Van alle verplaatsingen vindt 25 procent per fiets plaats. Al dat gefiets is goed voor de gezondheid en spaart een omvangrijke CO2-uitstoot uit. Mochten we ooit komen tot een omschrijving van onze nationale identiteit, dan zal de fiets daarvan een belangrijk onderdeel blijken te zijn. De Better Life Index van de Organization for Economic Cooperation and Development (oecd, een samenwerkingsverband van de rijke landen) geeft voor Nederland steeds bovengemiddeld goede resultaten. Het is hiervoor al vermeld, maar een tweede keer kan geen kwaad: een verbazingwekkende 91 procent van de Nederlanders meldt tevreden tot zeer tevreden te zijn. De Nederlanders behoren, als we de metingen mogen geloven, al decennia tot de gelukkigste mensen op aarde. Het oecd-gemiddelde als het gaat om tevredenheid, is slechts 59 procent! Gaat het om een prettige balans tussen werk en leven, dan hoort Nederland tot de topscorers, alleen Denemarken en Noorwegen doen dat beter. Van de Nederlanders heeft 80 procent vertrouwen in de medemens, voor de hele oecd bedraagt dat percentage maar 59. Dat maakt Nederland tot een zogenoemde high trust society, volgens deskundigen een bijzonder prettige en nuttige omstandigheid. Hoe dat precies is gemeten weet ik niet, maar volgens internationale comparatieve onderzoeken zijn de Nederlandse kinderen de gelukkigste kinderen ter wereld. Zo schijnt er nergens anders in de wereld een jeugdjournaal te zijn. De levensverwachting bij geboorte is in Nederland op dit moment 80,6 jaar. Dat is het gemiddelde van mannen en vrouwen, vrouwen worden gemiddeld een kleine vijf jaar ouder dan mannen. Daarmee zijn we bepaald geen topsco-
rers, we staan wereldwijd op een negentiende plaats. Japan staat op de eerste plaats met 83,7 jaar. Hoe reëel dat cijfer is, is echter de vraag, aangezien kort geleden bleek dat veel Japanners niet aan de autoriteiten melden dat hun ouders zijn overleden teneinde van hun ouderlijk pensioen te kunnen blijven genieten. De levensverwachting stijgt nog steeds relatief fors, zo’n drie jaar in de afgelopen tien jaar. Jammer genoeg stijgt de leeftijd die zonder medische zorgen wordt gehaald niet. Mensen met een hbo- of universitaire opleiding leven gemiddeld zeven jaar langer dan laaggeschoolden. Bovendien kunnen zij rekenen op 72 gezonde jaren, terwijl dat er voor laaggeschoolden maar 53 zijn. Dat zijn schokkende cijfers, die op zijn minst duiden op twee aanzienlijk verschillende levenspatronen. Ten aanzien van levensloop en gezondheid is in elk geval geen sprake van dé Nederlander! Op het punt van de zuigelingensterfte doet Nederland het ronduit slecht; we halen zelfs niet de top twintig van deze lijst, terwijl vrijwel alle andere West-Europese landen daar wel bij staan. Aan artsen hebben we geen gebrek. Er is in Nederland één arts op elke 255 inwoners en dat levert op de ranglijst een tiende plaats op. Nederland besteedt 8,9 procent van het bbp aan gezondheidszorg, dat is evenveel als Noorwegen en Montenegro. Frankrijk, dat volgens deskundigen de beste gezondheidszorg ter wereld heeft, besteedt er 11 procent van het bbp aan. De Verenigde Staten hebben een zeer matige gezondheidszorg, maar besteden daaraan nota bene bijna 16 procent van hun bbp. Van de Nederlanders van twaalf jaar of ouder rookt 27 procent, dat is verhoudingsgewijs veel. Van de Nederlanders van twaalf jaar of ouder is 20 procent geheelonthouder, 10,4 procent is een zware drinker. Dat laatste percentage geeft aan dat op zijn minst honderdduizenden landgenoten een alcoholprobleem hebben. Terwijl men zich in onze cultuur geweldig opwindt over allerlei marginale groepen van verslaafden, wordt dit massale verslavingsprobleem kennelijk gezien als een acceptabel maatschappelijk verschijnsel, slechts met uitzondering van de jeugdige ‘comazuipers’. De helft van de Nederlandse mannen is te zwaar. De vrouwen doen het een fractie beter met 43 procent. Het aantal echtscheidingen is in Nederland frappant laag voor een rijk en hoog ontwikkeld land; we halen zelfs de top vijftig niet. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat in Nederland veel mensen samenwonen zonder getrouwd te zijn. Samenwoners die ermee stoppen, komen niet terecht in de echtscheidingsstatistieken. Van alle Nederlanders voelt 20 procent zich weleens onveilig en 3 procent voelt zich vaak onveilig. Ruim 12 procent doet ’s avonds en ’s nachts de deur niet open als er gebeld wordt. Tussen de 20 en 30 procent van de Nederlanders meldt desgevraagd in het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van een of ander delict. De twee meest voorkomende delicten zijn vandalisme en vermogensdelicten, die maken samen driekwart van alle delicten uit.
Maarten van Rossem
Geweldsdelicten, waarvan verreweg het grootste deel bestaat uit bedreiging, vormen ongeveer 20 procent van het totaal. Meer dan een derde van de vermogensdelicten bestaat uit fietsdiefstal. Wat deze cijfers comparatief precies betekenen, is niet duidelijk, omdat de wijze waarop de criminaliteit wordt gemeten in de diverse landen zeer verschillend is. Laat ik daarvoor een enigszins merkwaardig maar zeker verbazingwekkend voorbeeld geven. Volgens de internationale statistiek heeft BelgiÍ 1837 berovingen per 100.000 inwoners. Het staat daarmee wereldwijd veruit aan de top. De Verenigde Staten zijn nummer acht met 142 berovingen, Zimbabwe nummer 16 met 71 berovingen. Nederland komt in de top twintig helemaal niet voor. Hier moet simpelweg sprake zijn van totaal verschillende registratiemethoden of -principes. Misschien boeken de Belgen elke winkeldiefstal als een beroving. Verreweg de meest betrouwbare cijfers betreffen moord en doodslag, dat wordt vrijwel overal redelijk bijgehouden. In Nederland werden in 2008 176 mensen vermoord. Daarmee zitten we ver onder het oecd-gemiddelde en dat geeft toch aan dat Nederland een weinig gewelddadig land is. Van de slachtoffers van moord en doodslag bestaat 70 procent uit mannen. Bijna de helft van de vrouwelijke slachtoffers wordt vermoord door hun partner of ex-partner. Hoewel de cijfers niet volstrekt eenduidig zijn, kan wel geconcludeerd worden dat de criminaliteit eerder afneemt dan toeneemt. In elk geval is het aantal gedetineerden van 2005 tot 2008 afgenomen van 17.600 tot 13.500. Vandaar dat er in Nederland een cellenoverschot is, dat deels wordt gehuurd door de Belgische overheid – wellicht om al die Belgische rovers op te bergen! In de eerste twee decennia na de Tweede Wereldoorlog was er in Nederland sprake van een babyboom. Na de late jaren zestig nam het aantal geboorten snel af tot een normaal West-Europees niveau. Door deze onevenwichtigheid in de Nederlandse bevolkingsopbouw zal het aantal 65+’ers in de komende kwart eeuw verdubbelen, terwijl het aantal Nederlanders tussen de 15 en de 65 met een miljoen afneemt. Deze onvermijdelijke ontwikkeling, die we overigens al decennia konden zien aankomen, zal aanzienlijke kosten en problemen meebrengen. Daar staat dan weer de zekerheid tegenover dat de babyboomers halverwege deze eeuw vrijwel allemaal dood zullen zijn. In 2009 zei 56 procent van de Nederlandse bevolking wel iets te geloven. Intussen gaat de groei van de groep die helemaal niets gelooft gestaag door. In 2000 geloofde 41 procent van de bevolking niets, acht jaar later was dat alweer 44 procent. Meer dan de helft van de bevolking mag dan zeggen nog steeds iets te geloven, dat neemt niet weg dat 73 procent van de Nederlanders nooit naar de kerk gaat. Slechts 10 procent van de Nederlanders gaat weke-
lijks naar de kerk. Uit onderzoek blijkt dat regelmatige kerkgang essentieel is voor het behoud van het geloof. Wie niet wordt opgevoed in het geloof in combinatie met kerkgang, zal later in het leven in het algemeen niets met geloof hebben. Dat doet vermoeden dat de gelovigheid in Nederland in de naaste toekomst nog aanzienlijk verder zal aftakelen. In feite zijn het alleen de gereformeerden die de religieuze moed er nog een beetje in houden. In Barneveld worden nog reusachtige nieuwe kerken gebouwd. Elders in het land worden kerken afgebroken of tot appartementencomplexen vertimmerd. De moslims zijn al evenmin erg plichtsgetrouw in hun geloofsuitoefening: slechts 25 procent van de moslims gaat elke week naar de moskee, ruim 60 procent doet dat minder dan één keer per maand. Het komische idee dat alle moslims fanatieke gelovigen zijn die vol ongeduld wachten op het begin van de jihad, is een product van de paranoia van de islamofobe populisten. Het aantal hooggeschoolden neemt in Nederland nog steeds toe. Op dit moment heeft 27 procent van de bevolking tertiair onderwijs genoten. Dat percentage zal nog wel wat stijgen, maar deskundigen menen dat verdere groei beperkt zal blijven. De kwaliteit van het hbo staat ter discussie. Terwijl Nederland wat een aantal wezenlijke zaken betreft steeds in de top van de internationale comparatieve statistiek te vinden is, zijn er ook een paar beleidsterreinen waarop het vaderland verhoudingsgewijs matig presteert. Dat zijn vooral onderwijs en onderzoek, die karig worden gefinancierd, milieubeleid, waar continuïteit en diepte-investeringen ontbreken, het matige veiligheidsgevoel van de burgers, en het door velen gevoelde gebrek aan transparantie van het overheidsbeleid. In hoeverre de twee laatste punten reëel zijn, valt niet goed na te gaan bij gebrek aan overtuigend vergelijkingsmateriaal. We zouden kunnen concluderen dat Nederland meer moet investeren in zijn toekomst (zeker als we de ambitie hebben tot de top vijf van de kenniseconomieën ter wereld te behoren), dat de overheid zich minder autistisch zou moeten gedragen en dat de Nederlandse politie effectiever en sneller zou kunnen optreden. In vergelijking met bijvoorbeeld het optreden van de Duitse politie in Rijnland-Westfalen is het optreden van de Nederlandse politie niet indrukwekkend. Overigens scoort Nederland ook op deze minder goed functionerende beleidsterreinen ruim boven het oecd-gemiddelde. Volgens 37 procent van de Nederlanders is de kwestie van de immigratie en integratie van immigranten het ernstigste probleem waar onze natie mee te maken heeft. Dat betekent ook dat een vrij ruime meerderheid van de bevolking deze kwestie niet als het ernstigste nationale probleem ziet. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek waren er in 2010 in Nederland 13.215.000 autochtonen en 3.362.000 (=20,3 procent) allochtonen. Zo gesteld geeft dat
Maarten van Rossem
de indruk dat ruim 20 procent van de bevolking uit ‘vreemdelingen’ bestaat. Dat is de facto onzin! Allochtonen worden gedefinieerd als personen die minstens één ouder hebben die in het buitenland is geboren. Het grootste deel van de allochtonen kan evengoed tot de autochtonen worden gerekend – ze zijn helemaal geen vreemdelingen. Neem nu de koninklijke familie: allemaal allochtonen, maar zo worden ze niet ervaren. Het verdient aanbeveling de huidige, zeer ruime definitie van ‘allochtoon’ af te schaffen. Mijn vader was volgens de gangbare definitie een allochtoon, omdat mijn oma een Engelse was. Het zou ronduit absurd zijn hem en zijn broers en zusters als ‘vreemdelingen’ te definiëren. Allochtonen worden verder discriminerend verdeeld in westerse (9 procent) en niet-westerse (11 procent) allochtonen. Door populistische politici wordt nog steeds boos en alarmerend gesproken over de ‘massa-immigratie van kansarmen’, terwijl daar al jaren geen sprake meer van is. De immigratie is inderdaad nog steeds omvangrijk: in 2008 ontving Nederland 143.500 immigranten, in 2009 147.300. Wat daar door de paniekzaaiers over de immigratie nooit bij wordt verteld, is het aantal emigranten. In 2008 vertrokken er 117.800 mensen uit Nederland, een jaar later 110.800. Het netto aantal immigranten is dus beperkt. Verreweg het grootste deel van de immigranten bestaat uit terugkerende Nederlanders en eu-burgers. Precies datzelfde geldt voor de emigranten. Eigenlijk zou deze omvangrijke groep uit de immigratiestatistiek moeten worden gehaald, omdat het hier niet gaat om echte immigranten. Nederlanders hebben het volste recht om te vertrekken of terug te keren, en dat geldt ook voor de eu-burgers, met uitzondering van Bulgaren en Roemenen, die wat betreft hun verblijf in Nederland aan tijdelijke beperkingen onderhevig zijn. Als het gaat om de dringende noodzaak om de instroom van ‘kansarmen’ te beperken, wordt meestal bedoeld dat de immigratie van moslims uit de traditionele immigratielanden moet worden beperkt. Laten we eens kijken naar de cijfers voor Marokko in 2009. In dat jaar vertrokken er 1400 emigranten vanuit Nederland naar Marokko. Vanuit Marokko kwamen 2400 immigranten naar Nederland. Netto was dus sprake van 1000 Marokkaanse immigranten. De cijfers voor Turkije wijken daar niet wezenlijk van af. De instroom van moslims in Nederland wordt voornamelijk gevormd door asielzoekers uit Irak en Somalië. Het totale aantal ingewilligde asielverzoeken bedroeg in 2009 9100, dat is minder dan Fortuyn indertijd zeer wel acceptabel achtte. Aangezien er al tien jaar geen sprake meer is van massa-immigratie, wordt de Nederlandse politiek dus door een fantoom gegijzeld! Bezwaren tegen de retoriek over de ‘massa-emigratie’ worden vaak gepareerd met de observatie dat allochtonen veel meer kinderen krijgen dan autochtonen en dat die demografische onevenwichtigheid er in de loop van deze eeuw
toe zal leiden dat de allochtonen – maar in het bijzonder natuurlijk de moslims – ‘de macht over gaan nemen’. Hoewel sommige allochtonen, met name die van Marokkaanse afkomst, inderdaad een hoger geboortecijfer hebben dan autochtonen, is dit toch niet meer dan paniekzaaierij. De geboortecijfers van de allochtonen zakken namelijk in een aanzienlijk hoger tempo dan werd verwacht, terwijl een lichte stijging van het geboortecijfer van de autoch tonen in Europa wordt verwacht. Volgens berekeningen van het cbs zal de groep Nederlandse moslims halverwege deze eeuw maximaal 9 procent van de bevolking vormen, nu is dat 5 procent. Pew Research gaat ervan uit dat het aantal moslims in de eu de komende twintig jaar zal toenemen van 4 tot 8 procent van de eu-bevolking. De islamofoben gaan er onveranderlijk van uit dat de moslims in Europa niet alleen een coherente groep vormen, maar door hun verblijf in Europa gedurende tientallen jaren ook in geen enkel opzicht zullen veranderen. Zij zullen kortom onverzoenlijke tegenstanders van de westerse beschaving blijven. Voor dergelijke veronderstellingen is geen enkele grond. De integratie mag dan niet zo voorspoedig verlopen als gehoopt, er is wel degelijk sprake van integratie. Van politiek-culturele coherentie onder de moslims is juist geen sprake. Onderzoek onder de verschillende groepen moslims in Nederland heeft aangetoond dat zij positiever staan ten opzichte van de Nederlandse autochtonen dan ten opzichte van elkaar!
‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’ Resumerend keren we terug naar de al eerder gesignaleerde paradox. Nederlanders zijn uiterst tevreden met hun eigen leven, maar zijn van mening dat het slecht gaat met de natie. Dat er natuurlijk een oorzakelijk verband is tussen hun eigen tevreden leventje en het sociaal-economische succes van Nederland, lijken zij vreemd genoeg niet te beseffen. De vraag is hoe Nederland aan die collectieve zwaarmoedigheid is gekomen. Vreemd genoeg lijkt het basismateriaal daarvoor al te zijn ontstaan in de late jaren negentig, toen er een diffuse nationale irritatie leek te groeien – ondanks de verrassende economische groei – over kwesties als het falen van de Nederlandse Spoorwegen en de wachtlijsten in de gezondheidszorg. Daarbij was het nationale politieke theater in die jaren wel bijzonder mat, vanwege een ministerpresident zonder ideologische veren en een kabinet waarin de twee traditionele erfvijanden van de Nederlandse politiek, vvd en PvdA, technocratisch maar lusteloos samenwerkten. Grotendeels onderhuids accumuleerde het ongenoegen over de omvangrijke immigratie, die zeer zichtbaar werd door de explosieve groei van het aantal asielzoekers. Dat was het brandbare materiaal
Maarten van Rossem
dat Fortuyn, geholpen door een plotselinge mediahysterie, wist te gebruiken voor zijn populistische revolte. Ineens sprak de goegemeente van de ‘puinhopen van Paars’, zonder acht te slaan op de verbluffende economische groei van Nederland in de late jaren tachtig en de jaren negentig. Zo kwam een van de allersuccesvolste economieën van de eu met het puinhoopetiket te zitten en dat hebben de diverse populistische partijen vervolgens zonder ophouden gebruikt. Overigens had ook Balkenende er een handje van de problemen van het vaderland schromelijk te overdrijven vanwege zijn beleidsmatige agenda. Ook nu nog hebben tal van politici de neiging de malaisestemming te handhaven, ondanks alle objectieve bewijzen van het tegendeel. Nederland heeft te maken met structurele problemen waarmee alle rijke landen worstelen, het geniet daarbij echter het voordeel dat het er sociaal-economisch gunstig voorstaat. Zo gunstig zelfs dat het op de middellange termijn een aanzienlijke behoefte zal hebben aan hooggeschoolde immigranten. Voor het obligate cultuurpessimisme, dat zijn genezing tracht te vinden in het vuvuzela-getoeter van het Oranjenationalisme, is geen enkele reden. De gunstige macro-economische omstandigheden leveren evident geen enkele bijdrage aan de zoektocht naar de nationale identiteit. Men zou denken dat de neonationalisten er trots op zouden kunnen zijn, maar nee, ze zoeken liever hun electorale heil in angstige cultuurpaniek over de veronderstelde ondergang van de westerse beschaving. We hebben overigens al gezien dat een analyse van de nationale sociaal-economische cijfers ook een aanzienlijke heterogeniteit aan het licht brengt, die wellicht een deel van de ontevredenheid kan verklaren. De periferie van Nederland blijft economisch achter en de laaggeschoolden verschillen in hun leefwijze zo sterk van de hooggeschoolden dat zij jaren minder lang leven en dat ook nog eens in slechtere gezondheid. De populisten doen het relatief goed in de periferie en onder laaggeschoolden. In de discussie over de nationale identiteit is steeds de indruk gewekt dat voor de noodzakelijke definitie en codificatie van die identiteit, die de neonationalisten noodzakelijk achten, gezocht moet worden in het vaderlandse verleden. Daar waren de canoncommissie en het Nationaal Historisch Museum voor bedoeld. De canoncommissie reduceerde ons verleden tot vijftig ‘vensters’, maar liet zich niet verleiden, zoals eerder gesignaleerd, tot een definitie, laat staan een codificatie van de nationale identiteit. Hoewel er voor die vijftig vensters gemakkelijk en geheel historisch verantwoord ook vijftig andere vensters kunnen worden verzonnen, valt er niet zo veel aan te merken op de veertien hoofdlijnen die de canoncommissie hanteerde om een zekere educatieve orde in het vaderlandse verleden te brengen. Het gevaar van de canon als overheidsinitiatief schuilt natuurlijk in het feit dat anderen dan
de verstandige commissieleden die canon wel gaan gebruiken als een soort fundament voor een passende nationale identiteit. Samen met nog een paar andere semiofficiële beknopte beschrijvingen van de Nederlandse geschiedenis groeit zo haast ongemerkt een gesimplificeerd en langzaam verstenend beeld van het vaderlands verleden, dat we dan nog decennia meeslepen in versleten schoolboeken. Misschien zou het nuttig zijn elke tien jaar een geheel nieuwe canon te laten ontwerpen, waarbij minimaal veertig van de vijftig vensters worden vervangen.
Een heterogeen verleden
Het opvallendste aspect van de Nederlandse geschiedenis is misschien wel dat het volstrekt onmogelijk is om er een coherente nationale identiteit uit te destilleren. Je zou denken dat zo’n klein land toch een vrij homogene geschiedenis en culturele erfenis zou moeten hebben, maar dat is in het geheel niet het geval. Wat in het oog springt, is nu juist de heterogeniteit. Het huidige Nederland vindt zijn oorsprong in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die het onverwachte eindresultaat was van een chaotische en langdurige opstand tegen het Habsburgse gezag in deze landen. Adel en burgerij waren daar samen aan begonnen, omdat zij zowel de bestuurlijke centralisatie als de toenemende belastingdruk en de religieuze repressie onacceptabel vonden. In de Unie van Utrecht van 1579 kwamen de opstandelingen overeen te streven naar lokale autonomie, behoud van traditionele privileges en godsdienstvrijheid. Toen de opstandige gewesten zich zo’n drie decennia later hadden ontwikkeld tot een succesvolle nieuwe staat, bleek dat zij die uitgangspunten grotendeels hadden gerealiseerd. Bestuurlijk was de Republiek een uitzonderlijke constructie. Een centraal gezag was er niet, de zeven gewesten waren autonoom en binnen die autonome gewesten bestuurden de steden ook weer zichzelf. Ten behoeve van gezamenlijk beleid moest er eeuwig worden overlegd in de Staten-Generaal, die in Den Haag vergaderden. Gelukkig voerde het gewest Holland, dat voor 60 procent van de financiën van de Republiek zorgde, daar de boventoon. Van volledige godsdienstvrijheid was het niet gekomen, de gereformeerden hadden ogenschijnlijk een religieus monopolie. In de praktijk heerste er echter godsdienstvrijheid, al moest er wel betaald worden voor de tolerantie van de stadsbestuurders. In Amsterdam konden joden zelfs burgers van de stad worden. Die tolerantie was een pragmatische zaak; de regenten zagen niets
Maarten van Rossem
in religieuze scherpslijperij en de daaruit resulterende twisten. Ruzie over de godsdienst was slecht voor de zaken. De jonge Republiek, die nooit meer dan ongeveer 2,5 miljoen inwoners had, vertoonde een ongekende vitaliteit op vrijwel elk gebied, of het nu de handel, de financiële technologie, de cultuur of de wetenschap was. Zonder omvangrijke immigratie was de spectaculaire bloei van de steden in de Republiek niet mogelijk geweest. In het bijzonder de omvangrijke groep immigranten uit de zuidelijke Nederlanden leverden daartoe een onmisbare bijdrage. We zouden de toenmalige Republiek wellicht het best kunnen vergelijken met het tot voor kort zelfstandige Hongkong of met Singapore. Hoewel na het begin van de achttiende eeuw een relatief verval inzette, bleef de Republiek nog heel lang het rijkste land ter wereld. Het is ter verklaring van de al meermaals genoemde heterogeniteit wel van belang ons te realiseren dat de Republiek anders in elkaar stak dan het huidige Nederland. Kern van de Republiek was het gewest Holland, toen nog niet gesplitst in Noord- en Zuid-Holland. Zeeland minus Zeeuws-Vlaanderen, Utrecht en Friesland completeerden het hart van de oude Republiek. ZeeuwsVlaanderen en de huidige provincies Brabant en Limburg vormden de zogenoemde Generaliteitslanden, zij hoorden niet tot de Republiek en kunnen het best worden beschouwd als bezet buitenland. We hebben ze voornamelijk te danken aan de militaire successen van Frederik Hendrik. Aan de bevolking in deze gewesten werd toegestaan rooms-katholiek te blijven. Pas nadat de oude Republiek in de Franse tijd was opgedoekt, werden de Generaliteitslanden deel van de nieuwe eenheidsstaat. Dat de Generaliteitslanden een andere politieke en culturele geschiedenis hebben dan de onderdelen van de voormalige Republiek, is zeer lang goed te merken geweest en is deels nog steeds te merken. Ook de oostelijke gewesten speelden in de Republiek maar een beperkte rol, zij hadden meestentijds meer economische contacten met hun achterland dan met de kern van de Republiek. Hoe klein ook, Nederland bestond welbeschouwd uit vier delen: Holland, Zeeland en Utrecht, de noordelijke gewesten, de oostelijke gewesten en de voormalige Generaliteitslanden. Tot op zekere hoogte is die vierdeling nog steeds zichtbaar: de Randstad bevindt zich in Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht, dan volgt het overloopgebied van de Randstad in delen van Brabant, Flevoland en Gelderland. En de hele rest van het land kunnen we beschouwen als de weinig dynamische periferie, met daarin hoogstens hier en daar een succesvol regionaal centrum, zoals Groningen. Na de napoleontische tijd vormde Nederland gedurende anderhalf decennium een middelgrote natie samen met België. Het idee daarachter was dat Nederland samen met België een nuttige buffer tegen nieuwe Franse ambities zou zijn. Maar het huwelijk tussen de Lage Landen die ooit samen in opstand
tegen de Spanjaarden waren gekomen, werd niets. Ze waren zo lang gescheiden geweest dat ze cultureel en economisch volledig anders geprogrammeerd waren geraakt. De Belgen kwamen in opstand en gingen zelfstandig verder. Het gedumpte Nederland raakte in een soort existentiële crisis: wat nu? Wat had een klein land met een grote geschiedenis, dat nu ongetwijfeld machtspolitiek blijvend gemarginaliseerd was geraakt, nog te betekenen? Alleen als koloniale macht stelde Nederland nog iets voor. De Europawijde revolutie van 1848 maakte een einde aan de nationale depressie. Met zijn grondwet vervaardigde Thorbecke een raamwerk voor een moderne democratie, al zou die maar traag tot ontwikkeling komen. Dat raamwerk – en trouwens de hele negentiende-eeuwse Nederlandse natie – was het werk van een liberale, burgerlijke elite in de Hollandse steden, de erfgenamen van de regenten die de Republiek hadden beheerd. Voor zover er in de late achttiende en de vroege negentiende eeuw een nationaal besef was, leefde dat alleen in die burgerlijke, stedelijke elite. Als alle Nederlanders in 1848 hadden mogen kiezen tussen de prenationale loyaliteitsgevoelens die zij op dat moment koesterden voor dorp, kleine stad en streek, inclusief streekgewoonten en -dialect, en het moderne Nederland dat in de volgende driekwart eeuw tot stand zou komen, zouden zij ongetwijfeld het eerste hebben gekozen. Ambitieuze projecten die het politieke en economische raamwerk verruimen zijn onveranderlijk eliteprojecten. De modale kiezer is in essentie een bange, conservatieve dorpeling. Een groot deel van de Nederlandse bevolking was helemaal niet gediend van de natievorming op liberale voorwaarden. Rooms-katholieken en gereformeerden verzetten zich tegen de ‘modernisering’, die naar hun gevoel het wezen van hun geloofsidentiteit zou aantasten. Ze wilden hun kinderen niet naar liberale scholen met een vaag christelijk tintje sturen. Ze wilden eigen scholen, waar het geloof naar behoren zou worden onderwezen. Dat leidde tot een schoolstrijd met de dominante liberalen. Wilden ze de liberalen electoraal kunnen overbieden, dan was het ook zaak dat het zeer beperkte kiesrecht zou worden vervangen door algemeen kiesrecht. Om de politieke strijd te voeren was een hechte organisatie noodzakelijk en zo kwam de verzuiling tot stand, een vorm van collectieve emancipatie door isolatie. In de late negentiende eeuw voegden de socialisten zich bij de gelovigen. Ook zij wensten algemeen kiesrecht en bovendien grotere sociale rechtvaardigheid. Ook de socialisten vormden een soort zuil. De aanvankelijk dominante liberalen hebben nooit een zuil gevormd, maar speelden desondanks op veel maatschappelijke terreinen de eerste viool. De zuilen waren scherp begrensde leefgemeenschappen met eigen scholen, eigen kranten, eigen gezelligheidsverenigingen, eigen radiozenders en alles wat men verder maar op verzuilde grondslag kon
Maarten van Rossem
organiseren. Elke zuil creëerde zelfs een eigen variant van het nationale verleden. Was men toen op het idee van een nationale canon gekomen, dan waren er wel vier canoncommissies nodig geweest. Je vraagt je daar eigenlijk direct bij af over welke vensters ze het wel eens hadden kunnen worden. Zo werd het moderniserende Nederland een ware multiculturele samenleving, een beter woord is er niet voor. Nederland wás natuurlijk al een multiculturele samenleving, maar dat kreeg nu ook een strakke organisatorische uitwerking. Van de scherpe tegenstellingen tussen de diverse geloofsgemeenschappen kunnen we ons nu maar moeilijk een voorstelling maken. Katholieken trouwden niet met gereformeerden en omgekeerd – ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen!’ Nog in de jaren vijftig koesterde niet-katholiek Nederland een achterdochtige vrees dat de katholieken, die zich in een ongekend tempo voortplantten, ergens in de jaren zeventig in de meerderheid zouden zijn, met mogelijk vervelende gevolgen. Die vrees leek heel wat realistischer dan de huidige vrees voor de moslims, aangezien de katholieken al ruim 40 procent van de bevolking vormden. Voordat het zover kon komen, implodeerde de katholieke zuil in nog geen decennium, tussen 1967 en 1977. Terwijl de katholieken – eeuwenlang gediscrimineerd – een enorme emancipatorische inhaalslag moesten maken, hadden de gereformeerden meer de neiging zichzelf te zien als de ziel van de natie. Ook vele niet-gereformeerden hadden de neiging dat te denken. Nederland, zo zei men, en zo hoort men nog weleens zeggen, was en is een ware calvinistische natie. Dat is echter een misvatting. Inderdaad was het zo dat het calvinisme in de Republiek de enige van overheidswege erkende godsdienst was, maar dat zei niet zo veel als men zou denken. Slechts een betrekkelijk kleine minderheid was belijdend lidmaat van de gereformeerde kerk. Dat is altijd zo gebleven. Nederland, althans boven de grote rivieren, was geen calvinistische, maar wel een protestante natie. Solide gereformeerd waren alleen de Nederlanders in een strook die schuin door Nederland loopt van het Kamper Eiland naar de Zeeuwse eilanden. Ten zuiden van de grote rivieren was Nederland stevig katholiek. Katholieken en socialisten streefden naar gelijkwaardigheid, terwijl de liberaal-burgerlijke elite en de gereformeerden streden over de vraag wie de natie mocht definiëren. Hoe dan ook vielen er in Nederland zeker vier groepen te onderscheiden met een zeer verschillende culturele programmering. De restanten daarvan zijn in ons politiek-culturele landschap nog steeds gemakkelijk te onderscheiden, ondanks de vergaande ontzuiling van de afgelopen halve eeuw. Zo is al duidelijk dat ons verleden geen panklare nationale identiteit kan leveren. Integendeel, er zijn allerlei identiteiten, ongetwijfeld nog wel meer dan de vier genoemde, want ook ik heb de boel versimpeld.
Nederland van buitenaf bekeken
Als we dan zelf kennelijk niet precies weten wie we zijn, is het dan wellicht mogelijk te rade te gaan bij buitenlandse waarnemers? Die hebben er sedert de zeventiende eeuw geen moeite mee gehad om een nationale identiteit te zien en die hebben daar nog steeds geen moeite mee. In de zeventiende eeuw was de Republiek een wereldwonder en bovendien verreweg het rijkste land ter wereld. De beschrijvingen van het Nederlandse ‘volkskarakter’ waren zodoende een mengeling van bewondering en jaloezie. Men vond ons goed hartig, gematigd, eerlijk, trouw, kalm, netjes, ijverig en tolerant, maar anderzijds ook geldzuchtig, gierig en drankzuchtig. We hebben altijd, zelfs tot op de dag van vandaag, de reputatie gehad van een speciaal soort botte hufterigheid. Bijna altijd figureert ook het calvinisme in de karakterisering. Dat zou ons dan hebben gemaakt tot zwaarmoedige, maar ijverige jeneverdrinkers. Dergelijke karakteriseringen zijn wel vermakelijk, maar wetenschappelijk hebben ze geen enkele waarde. Ze horen tot de onuitroeibare clichévoorstellingen die van elk volk bestaan. Dergelijke clichés gaan soms eeuwen mee. Wie er even over nadenkt, zal beseffen dat ze vrijwel niets met de werkelijkheid van doen hebben. Ze zijn gebaseerd op de impliciete veronderstelling dat een hele natie kan worden beschouwd als een sociaal-economisch homogene dorpsgemeenschap. Ook het feit dat ze de eeuwen trotseren, geeft te denken: zouden normen en waarden, dus de culturele programmering, werkelijk eeuwenlang onveranderd blijven? Zouden we al vierhonderd jaar drankzuchtiger en gieriger zijn dan andere West-Europeanen? Finnen, Tsjechen en Duitsers drinken nu in elk geval aanzienlijk meer dan Nederlanders. Alleen al sedert de jaren vijftig zijn de normen en waarden in Nederland ingrijpend veranderd! Losse typeringen van het ‘volkskarakter’ gaan ook voorbij aan de enorme verschillen in gedragspatroon tussen de diverse sociale klassen, aan de nog steeds bestaande verschillen tussen stad en platteland, aan regionale cultuurverschillen en aan zoiets simpels als gedragsverschillen bij verschillende leeftijden. Neem bijvoorbeeld het verschil in levenspatroon tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden, nog afgezien van de reeds genoemde gezondheidsverschillen. Hooggeschoolden hebben een andere relatie met de taal dan laaggeschoolden, hooggeschoolden lezen, laaggeschoolden doen dat zelden, hoog- en laaggeschoolden luisteren naar andere muziek, gaan naar andere vakantiebestemmingen, geven hun kinderen andere namen, laten hun kinderen andere sporten beoefenen, besteden hun vrije tijd anders, rijden in
Maarten van Rossem
andere auto’s en richten hun woningen heel anders in. In feite lijken hooggeschoolden cultureel gezien meer op hooggeschoolden in andere landen dan op laaggeschoolden in het eigen land, en hetzelfde geldt voor laag geschoolden. Natuurlijk is nationale herkomst van betekenis, al is het maar vanwege de moedertaal, maar ten aanzien van de culturele programmering is die herkomst toch aanzienlijk minder belangrijk dan weleens wordt gedacht. Het bestaan van een nationale identiteit is een mythe die alleen in leven kan worden gehouden – die haar vanzelfsprekendheid alleen kan bewaren – als zij niet onderzocht wordt. Verliest een natie haar zelfvertrouwen en begint zij een onderzoek naar dat wat geen onderzoek kan velen, dan zullen de twijfel en onzekerheid alleen maar toenemen. Ik wens iedereen veel genoegen met het massaal verkochte boekje The Undutchables of met vergelijkbare luchtige analyses van wat Nederlanders tot Nederlanders maakt, maar ik waarschuw bij voorbaat dat zij, afgezien van een enkele rake observatie, voornamelijk kletskoek bevatten.
Op reis in eigen land
Natuurlijk had Máxima groot gelijk: dé Nederlander bestaat helemaal niet. Dat kan iedereen zelf constateren door in Nederland op reis te gaan, van Vaals naar Roodeschool en van Oldenzaal naar Hoek van Holland. Ga in Maastricht op een terras zitten en bemerk dat je in het buitenland bent. De autochtonen spreken een onverstaanbaar dialect, baksteen en rode pannendaken ontbreken en het doet daar op het Vrijthof op een zomerse dag een beetje Frans aan, wie weet omdat de Maastrichtse elite nog heel lang Franstalig is gebleven. Zonder twijfel is Limburg onze vreemdste provincie – niet alleen zijn er bergen, althans voor Nederlandse begrippen, maar ook het klimaat is er anders dan in het westen van het land. Het is er aanzienlijk warmer maar minder zonnig dan in Den Helder. Limburg wilde, heel begrijpelijk, in 1830 liever met de Belgen mee, maar daar heeft Nederland een stokje voor gestoken. Dat heeft tot gevolg gehad dat de Limburgers de onderdrukkers in Den Haag nog steeds met achterdocht bejegenen en dat zij hun commissaris van de koningin uit dwarsigheid liever gouverneur noemen. Wie bij een lezing de suggestie doet Limburg alsnog aan de Belgen te schenken, kan benoorden de grote rivieren nog steeds op een applausje rekenen. De Limburgers weten dat en hebben ook wel een beetje last van een minderwaardigheidscomplex.
Wie vanuit Maastricht naar het noorden reist, zal tot zijn lichte verwondering merken dat de Limburgers in bijvoorbeeld Sittard weer een ander onverstaanbaar dialect spreken. Van de Generaliteitslanden is Limburg zonder meer het meest buitenlandse onderdeel, maar overal bezuiden de grote rivieren beseft de Noord-Nederlander die daar een beetje gevoelig voor is dat de cultuur toch een graadje anders is dan de grotestadscultuur van West-Nederland. Bovendien is het in Zeeuws-Vlaanderen toch weer heel anders dan in Limburg. Dat de rooms-katholieke kerk in Brabant en Limburg tot voor kort de cultuur volledig domineerde, valt overal ook nog goed te zien en te merken. Misschien waren en zijn ze bezuiden de grote rivieren ook wel wat gemoedelijker en vriendelijker dan in de Randstad. De bemanning van een ambulance met wie ik eens in gesprek raakte en die regelmatig op en neer pendelde tussen Eindhoven en ziekenhuizen benoorden de grote rivieren, verzekerde mij dat de ontvangst in het zuiden altijd menselijker was. Daar kreeg je koffie en vriendelijke aandacht, boven de rivieren niet. Het is bepaald geen wetenschappelijk gefundeerd cultuurverschil, maar mij kwam het wel waarschijnlijk voor. In het zuiden is het sociale leven ook wat exuberanter, zowel in het café als bij bruiloften en partijen. Toen de dienstplicht nog bestond, was het aantal dienstweigeraars in de voormalige Generaliteitslanden ook altijd talrijker dan in de rest van het land. Men identificeerde zich daar minder met Nederland dan elders. Overal langs onze grenzen zal de reiziger ook opmerken dat de overgang naar het buitenland vloeiend is, zowel wat betreft de taal als wat betreft de plaatselijke gewoonten. Bij al die gezamenlijke eigenaardigheden van de Generaliteitslanden blijven overigens ook daar de verschillen groot tussen de sociale klassen en tussen stad en platteland. Wie dan vanuit Sittard naar Leeuwarden reist via Kampen en ook Urk even aandoet, merkt vanzelf hoe groot de regionale verschillen in Nederland zijn. Ik durf het nauwelijks te schrijven, maar Nederland is inderdaad nog steeds een multicultureel land, helemaal afgezien van de recente immigranten. In Kampen is men gereformeerd en dat is te merken. Ik stipte het al even aan, maar Nederland heeft zijn eigen Bible belt, die loopt van Meppel tot Vlissingen. In deze ‘refoband’ wonen verhoudingsgewijs veel gereformeerden, al vormen zij nergens de absolute meerderheid. Gereformeerden gaan nog wel naar de kerk – denk aan die refopaleizen in Barneveld – en krijgen veel meer kinderen dan andere Nederlanders. Ze zijn ook gezonder dan de modale Nederlander, ongetwijfeld als gevolg van hun sobere en godvruchtige bestaan. Teneinde de gereformeerde indrukken nog eens te onderstrepen moet ook Urk bezocht worden. Urk was tot 1939 een eiland en cultureel is het dat nog steeds. Het plaatselijke dialect, het Urkers, wordt nog veel gesproken en wijkt sterk af van andere dialecten in de omgeving. Urk is de meest kerkelijke gemeente van Nederland. Alle partijen in de gemeenteraad hebben een
Maarten van Rossem
christelijke grondslag. De huwelijksvruchtbaarheid is ‘op’ Urk bijna tweemaal zo hoog als het landelijk gemiddelde. In Leeuwarden zijn we duidelijk in de noordelijke gewesten. De modale Fries is wat stugger dan de modale Maastrichtenaar. Ook hier spreekt men weer een slechts ten dele verstaanbare taal: het Fries, dat door de eu officieel als op zichzelf staande taal is erkend. Het Saksisch, dat in Twente wordt gesproken, en het Limburgs zijn officieel erkende streektalen. Welk Limburgs dialect dan officieel erkend is, is mij echter niet helemaal duidelijk. Voor de opkomst van het Algemeen Beschaafd Nederlands in de late negentiende eeuw konden de meeste Nederlanders elkaar helemaal niet verstaan. Al is die situatie grondig veranderd, nog steeds valt gemakkelijk vast te stellen waar een Nederlander zijn moedertaal heeft leren spreken. Ook onze grote steden hebben nog steeds een herkenbare eigen taal. Het abn is dan wel onze standaardtaal geworden, maar dat betekent helemaal niet dat het niet verandert. Dat doet het zelfs in een hoog tempo. Alleen al in de laatste decennia is tot verdriet van veel oudere Nederlanders de uitspraak van sommige klinkers sterk veranderd (‘Hai zai ik wil een ai’). Van Leeuwarden reist de reiziger vervolgens naar Harlingen, waar hij de boot naar Terschelling of Vlieland kan nemen. De eilandbewoners zijn, voor wie er gevoel voor heeft, ook weer een geheel eigen slag. Eigenwijze jutters tot de laatste man, zou je haast zeggen als dat geen onverantwoorde generalisatie was. In de zomer is het mogelijk om per boot van Vlieland naar Texel te varen. Dat grootste Waddeneiland is in mijn nogal subjectieve optiek WestNederland zoals het ooit was in een notendop. Ook daar heeft de meedogenloze verwoesting van de vernieuwing huisgehouden, maar toch beduidend minder dan op het vasteland. We slaan het zonnige maar ongelukkige Den Helder over en reizen door naar onze zeventiende-eeuwse steden, of wat daarvan over is. De Hollandse steden zijn zo hier en daar nog een spiegel van het wereldwonder van de Republiek. Aan een Nationaal Historisch Museum is helemaal geen behoefte, elk Nederlands gezin kan tegen zeer beperkte kosten een bezoek brengen aan het voormalige stadhuis – nu paleis – op de Dam en daarna een wandeling langs de Amsterdamse grachten maken. Vervolgens met een familiekaartje naar Haarlem, waar de Grote Markt en de schitterende St. Bavo al evenzeer de moeite waard zijn. Ik weet niet of er op de dag van dit familie-uitje dan nog tijd over is, maar die moet dan maar besteed worden aan Delft. Delft verdient een stille novembermiddag met een beetje motregen, authentiek Nederlands weer. Hier moet het praalgraf van Willem van Oranje worden bekeken, waar ooit de kleine Van Speyk met een vooruitziende blik droomde van zijn eigen
glorieuze moment in de nationale geschiedenis. In de snel vallende schemer is er dan nog net tijd voor de immer kille Oude Kerk met zijn scheve toren en grafmonument van Willem Harpertsz. Tromp. Helden, die hebben we weer nodig. Willem van Oranje werd hier om de hoek in het Prinsenhof doodgeschoten, Tromp sneuvelde aan boord en Van Speyk blies liever zichzelf en zijn scheepje op dan zich over te geven aan de Belgische landverraders. Echte helden zijn echter jammer genoeg mythische wezens uit de negentiende eeuw. Wij hebben alleen televisiehelden en die komen zo dichtbij dat we al snel zeker weten dat ze gewone, zondige mensen zijn en geen helden. Televisiehelden bestaan bij gratie van hun uiteindelijke ontmaskering en vernietiging. Nee, een Nationaal Historisch Museum hebben we niet nodig, Nederland is een reusachtig openluchtmuseum – een museum van het vaderlandse verleden Ên van de vaderlandse diversiteit. Ik heb in het bovenstaande misschien de heterogeniteit te sterk aangezet, wie weet omdat Nederland in mijn jeugd inderdaad heterogener was dan nu. In de afgelopen halve eeuw is Nederland aanzienlijk gehomogeniseerd door de voortdurend stijgende welvaart en de snelle ontzuiling na 1965, die overigens ook voornamelijk een gevolg was van de welvaartsstijging. Ruim een kwart eeuw groeide de economie met ongekende percentages. Die groei bood al in de jaren vijftig tallozen een kans op individuele emancipatie, en die individuele emancipatie was de doodsteek voor de collectieve emancipatie van de verzuiling. Wat een bromfiets, een grammofoon en een betere opleiding dan je ouders al niet vermochten. De welvaart homogeniseerde ook de leefomgeving, eerst in de vorm van de nu alweer verpauperende massale nieuwbouw van de jaren vijftig en zestig en vervolgens het wat duurdere hutjemutje van de moderne vinexwijken. In alle stadscentra kwamen voetgangersgebieden met een volledig gestandaardiseerd winkelaanbod. Je kunt de bewoners van Sittard nog steeds niet verstaan, maar wees gerust, er zijn een Blokker en een Kruidvat. Voor het straf georganiseerde religieuze leven dat zo veel Nederlanders in de jaren zestig, zeventig en tachtig waarschijnlijk met een gevoel van opluchting en bevrijding achter zich hadden gelaten, kwam eigenlijk geen nieuwe culturele binding in de plaats, of het zouden de televisie-emoties moeten zijn. Ooit wortelden de nationale sentimenten mede in de politieke, culturele en religieuze gevoelens die door de zuilen werden gebundeld. Zeker, er was ook een omvangrijke groep niet zuilgebonden, maar die voornamelijk liberale elite had in de loop der tijd een civic religion ontwikkeld waardoor zij niet ontheemd raakte. Een aanzienlijk deel van de ontzuilden maakt wel een ontheemde indruk. Ze moeten het nu bij geboorte, leven en dood stellen zonder rituelen, zonder bindend en betekenisgevend verhaal. Vandaar dat er
Maarten van Rossem
stemmen opgaan die nieuwe rituelen wensen, een nieuw verhaal. Het afscheid van het verzuilde bestaan lijkt ook een traditionele binding met de publieke zaak verbroken te hebben. De van de zuil verkregen identiteit, zowel politiek als cultureel, gaf ook vorm aan het idee van burgerschap. De ontzuilden hebben zo te zien elk idee van burgerschap verloren. Op zijn best weten ze nog of ze links of rechts zijn, maar een uitgesproken politiek-culturele binding hebben ze niet meer. Ze zijn alleen nog maar consumenten. Misschien verklaart die diffuse behoefte aan een nieuwe, seculiere geloofsgemeenschap van politiek-culturele aard wel de virulentie van het neonationalisme. Als het nieuwe nationalisme het vacuüm moet vullen dat door het verdwijnen van de religie is veroorzaakt, ja, dan ga je wellicht redeloos om je heen slaan als je denkt dat ook dat vage houvast kan worden aangetast of kan verwateren. De televisie verschaft ook wel nieuwe rituelen, maar die maken toch een nogal armzalige indruk. Televisie is in toenemende mate emotie televisie geworden. We mogen graag snikken – ‘kun je nog snikken, snik dan mee’ – bij allerlei zaken die een schraal substituut zijn voor een geloofs gemeenschap, bij stille tochten als er iets naars is gebeurd, bij begrafenissen van bekende Nederlanders die via de televisie tot een soort virtuele vrienden zijn geworden, en bij allerlei nationale plechtigheden. Veel Nederlanders – ze zeggen het zelf – voelen zich pas echt Nederlander met een flesje bier in de hand, een oranje petje op en een lange reeks van stomvervelende voetbalwedstrijden waarin het nationale elftal participeert. Dat geeft dan een tijdelijk gevoel van eenheid, de geloofsgemeenschap van de nationale voetbalopwinding. Misschien verklaart dit perspectief ook de verbazingwekkende en meelijwekkende semireligieuze gevoelens die ‘onze Pim’ bij een deel van de bevolking wakker riep. De natie kan echter geen overtuigende geloofsgemeenschap bieden, en al evenmin een verhaal waarin allen zich moeiteloos kunnen herkennen. Daarvoor is de natie te complex en te veelvormig. Voor ieder van ons is de natie een imagined community, en eenieder kan daarbij zijn eigen verbeelding aan het werk zetten. De moderne, ontzuilde, individueel geëmancipeerde burger zal zelf in alle vrijheid moeten uitvinden hoe hij zijn betrokkenheid bij de publieke zaak, of, zo men wil, de natie, vorm wil geven, wat voor burger hij wil worden. Hij mag daar best wat meer voor doen dan louter naar de televisie kijken. Een keuze voor een simpele, tweedimensionale nationale identiteit, die voornamelijk lijkt gedefinieerd om anderen uit te sluiten, is niets anders dan bang escapisme.
Pinkpop, Landgraaf
Thunderdome, Rai, Amsterdam
Hillesluis, Rotterdam
Gay Pride, Canal Parade, Amsterdam
Mysteryland, Haarlemmermeer
Dragonder-Oost, Veenendaal
Saendelft, Assendelft
Hoeksche Waard
Saendelft, Assendelft
De Meern, Utrecht
Nesselande, Rotterdam
De Groote Wielen, Den Bosch
Stad van de Zon, Heerhugowaard
Ikea, Haarlem
Nieuwbouwwijk Brandevoort, Helmond
Luchtkasteel Het valt pas op wanneer je even bent weg geweest. Steek de grens over, en nog vóór Wuust wezel regeert de vrije wil. De springerige gevelrij, een muurtje hier, regenpijp daar. Schots en scheef soms, maar spring levend in al zijn geschiedenis. Het contrast is groot. Door het vlakke land van Nederland stroomt de gelijkheids gedachte. Wij kennen slechts één soort woning: de tekentafelhuizen, rij aan rij. Elke blokkendoos hetzelfde. Of je wilt of niet: het individu heeft geen keuze. Intekenen dus. Andere smaken hebben we niet. De kleine provinciestadjes koesteren nog hun Anton Pieck. Een kerktoren, het carillon, het eeuwenoude gemeentehuis aan de Markt – het is er nog. Het ruikt er naar haring en verse stroopwafels, elke dinsdag en vrijdag. Door het kloppende hartje slingert een levensader van Kruid vat, Blokker en Zeeman, onderbroken door koddige winkeltjes als de broderie, de snackerette en de HaarEnZo. Wat eromheen ligt, ontleent Nederland aan zijn rijke landbouw. De Nederlander is er terug in zijn hok, in een eindeloze legbatterij. Buitenlucht komt er niet meer binnen, daar heerst de bedwelmende damp van prefab gipsbeton. Binnen vijf jaar is de tuin verzakt. Wie zijn arm strekt, reikt nog net niet aan het plafond. De vrije uitloopruimte is ommuurd door schuttingen van ‘Bang kirai ribbelprofiel Classic scherm met
V-trellis’. Op Bloempot 23 hangt een beschilderde dakpan bij de voordeur. Trendje: oud is het nieuwe nieuw. Of omgekeerd. Nieuwe huizen moeten weer oud lijken. Met de kwaliteit van nu graag. Geluiddempende betonnen vloe ren, onderhoudsvrije kunststof kozijnen, leidingen netjes weg gefreesd en inter netaansluitingen in elke kamer. Maar ook glas in lood. Ornamenten op het plafond en ‘echte’ art-decolijnen over de schouw. Nederland omarmt het traditionalisme. De veertigers van nu betrekken woningen uit vervlogen tijden. Niet hun eigen jeugd – die zich grotendeels voltrok in doorzon woningen uit de jaren zestig en zeventig – maar die van hun ouders is het nieuwe ijkpunt. Terug naar de veiligheid van vroeger. Ganzenborden bij de radio. Vader leest de avondbode. Op zijn iPad. Dat is het dorp, de middelgrote stad. De grote stad trakteert zijn bezoekers tegen woordig op een zandbak. Er wordt volop gegraven. Metrotunnels zullen er komen, treinstations worden verbouwd en herin gericht. Het oude pleintje maakt plaats voor een achtlaagse parkeergarage, stevig verankerd aan een kubistische kantoor zone die de stad moet klaarstomen voor de nieuwe eeuw. Theaterzalen alweer twintig jaar oud? Alles op de schop voor een multifunctioneel cultureel ontmoe tingsoord, tien jaar langer en zeven maal duurder dan begroot. Maar voor de ware speeltuin moet je toch naar buiten. Naar het ingepolderde gras land, de broedplaats van de bouwers, die Jean-Pierre Geelen
er hun ei leggen. Een sprookjeswereld. Architecten en planologen dromen er hardop, van beton. Ze zijn bezeten van dadendrang. Kantoorpanden en industrieterreinen zijn de resten van hun speelkwartier. Spiegelpaleizen. Versteende luchtkastelen. Gestolde grootheidswaan. Alles kan in sprookjesland. Een bolus. Vliegende schotels. Zaans groene huisjes op elkaar gestapeld. Het hoofdkantoor langs de Ring, in de vorm van een veel potig insect. Een immense indiaan langs de A44 – de directie zetelt in zijn veren tooi op de vierentwintigste. Zo pakken ze hun vijand in. Ze spin nen een web van wegen om hem heen. Ze strooien snippers van steen over het groene polderland. De spiegelwand verblindt de ogen. Morgen willen ze een luchthaven in de Waddenzee. ‘Gewoon, omdat het kan.’
Inntel Hotel, Zaandam
Leidsche Rijn, Utrecht
Oud-Empel
A4, Leiderdorp
Beusichem
Dordrecht
A2, Leidsche Rijn
Reeshof, Tilburg
Nieuwe natuur En dan, wat is natuur nog in dit land? Een wipkip, met zijn kop in ’t zand. Wat ooit traag door oneindig laagland mocht gaan, is inmiddels bedwongen. Stilgezet of drooggelegd. Ingepolderd in structuurnota’s en beleidsnotities van werkgroepen, adviesorganen en horden ambtenaren. Elke centimeter Nederland is nu bedacht. Elke grasspriet is gekamd. Er is een parkeerhaven gegraven langs de lange Lindelaan. Er staan nu achttien laagblijvende bomen, in de mathema tisch rechte lijn van de tekentafel. Aan de overkant loopt hekwerk langs een strook van dertig centimeter gras. Honden uitlaatzone, voorzien van plasticzakjes automaat. Ademen doe je in het park. Vers aange legd, op de vruchtbare aarde van onver werkte baggergrond. Op oude vuilnisbel ten schieten golfbanen als paddenstoelen uit de grond. Groene glans, schone schijn. In de polder staat een bord: ‘Stiltegebied’. Twintig meter lager raast het dieselverkeer door een tunnel. Tuinieren doe je op het dak. Mens en dier wanen zich in een oase. Mama meerkoet in de stadsgracht voelt zich prima in haar nest van verwaaide boterhamzakjes en shampooflessen. Anders was ze wel weggegaan. Drie kuub zand langs de Maasoever en de Rotterdammer droomt zich aan de Rivièra. De Nederlander voelt zich een jonge god, en schiep de Nieuwe Natuur. De oude
voldeed niet meer. Niets is de nieuwe scheppers te dol. De spade gaat de grond in. De duinen doorgebroken om het getijdewater zijn wassende werk te laten doen. Twee duizend heckrunderen bijeengepakt op de afgerasterde Oostvaardersplassen – zodra ze door koude en voedseltekort in hun natuurgevangenis authentiek uitgemergeld zijn, mogen ze authentiek verdrinken in een authentieke plas water. De kadavers zijn zo goed voor de wilde insecten. Nederland mist een echte berg? Gaan we maken. Het paradijs staat open voor alles wat bloeit of aaibaar is. De zalm terug in de rivier. Oost-Duitse kweekbevers in de polder. De hamster, de knoflookpad. De zeearend broedt alweer. ‘Echte’ wilde zwijnen zien? Op naar de ‘wildwand’ van de Hoge Veluwe, voeder tijd van kwart voor vier tot vier. Alles kan in de maakbare mensenwereld. Schotse Hooglanders op Hollandse heide. Net echt. Grazende ganzen op het boerenland? Leuk, maar net één atlasblok te ver over gestoken. Vergassen maar. Graaf een kuil tje, zet er water in en de grutto’s komen er groepsgewijs bijeen – opgejaagd door de maaiers van de boer verderop. Bord, gezien bij grassprieten naast het bedrijvenpark: ‘Natuurgebied’. ‘Jubeljoho’ klinkt ons lied.
Jean-Pierre Geelen
Oostvaarders足 plassen, Lelystad
Jean-Pierre Geelen
De Kampina, Oisterwijk
Boekelermeer, Alkmaar
Kroondomeinen, Vierhouten
Duinsafari, Noordwijk
Laren
Zandvoort
Zuidas, Amsterdam
Amsterdam Zuidoost
Druk Het is allemaal onderzocht en bewezen, dus het moet wel waar zijn: de stad is een broedplaats van gekte, de nieuwe volksziekte nummer één. Een greep uit de verontrustende krantenberichten van afge lopen jaren: de stadsmens, een algemeen voorkomende holbewoner die zich dage lijks vanuit zijn vierkante betonnen grot in de openbare ruimte waagt, lijdt anderhalf keer vaker aan hartkwalen en astma, en gaat een jaar eerder dood dan gemiddeld. Hij lijdt vijf keer vaker aan eetverslaving dan plattelanders. De anonimiteit van de stad is de pest voor de slanke lijn. Hoe groter de massa wordt, des te meer mensen langs elkaar heen gaan lopen. Nergens is het zo lekker eenzaam als samen met z’n allen. In de stad. Laatste nieuws: de stadse stress tast de hersenen aan. Gevolg: schizofrenie, angst stoornissen en depressies. Wetenschappers hebben de exacte oor zaak van dat alles nog niet ontdekt. Terwijl het zo eenvoudig is. Eureka: het geheim schuilt in de stroperigheid van massa, de bron van alle ergernis. Nergens ziet de amateur-antropoloog zijn gelijk zo bevestigd als in de stad. Het Centraal Station Amsterdam is goede grond voor het experiment. Wacht in de spitsuren op een intercity uit de richting Schiphol. Ruim een derde van de uitstap pende reizigers zal bestaan uit buiten landse toeristen, een uur eerder vanuit verre windstreken op Nederlandse bodem geland. Kofferzakken zijn het. De kofferzak zeult zijn bagage in voor
waartse richting, stapt de treintreden af en plaatst pal voor de uitgang zijn loodzware vracht, aldus de doorgang voor alle andere passagiers belemmerend. Op het perron blikt de kofferzak aarzelend om zich heen, wachtend op een reisgenoot achter zich. De gepreste forens op weg naar zijn baas staat machteloos achteraan. Waar is hier de nooduitgang? Met slakkengang komt zo een mensen massa op stoom die zich in colonne door een trechter laat persen: de roltrap beneden naar de stationshal. De eerste kofferzak plant zijn plunje op de trap, gaat staan en wacht bewegingsloos tot hij beneden staat. De tweede volgt, en al na drie kofferzakken is er geen houden meer aan: de achterblijver resteert slechts het moedeloze wachten op het verglijden van de kostbare tijd. Ziehier de wet van de stroperigheid, waar te nemen in alle winkelstraten en door gangswegen – de massa plakt aan elkaar en komt nauwelijks vooruit. De meute is zo traag als de langzaamste. De stroperigheidquotiënt valt te berekenen met de volgende formule: aantal hoofden (oftewel: massa) maal de traagheid van de sloomste slak. Hoe hoger het getal, des te groter de ergernis en stress. Met alle gevolgen van dien: files en opstoppingen. De mens lijdt aan massale constipatie, de symptomen variëren van geschreeuw en gevloek tot opgestoken middelvingers. Het recept: doorlopen, want wij willen vooruit. En snel een beetje, want wij zijn druk, druk, druk. Jean-Pierre Geelen
PC Hooftstraat, Amsterdam
Hakken / Pakken Run, Zuidas, Amsterdam
Flashmob Smart & Sexy, Amsterdam
Amsterdam
Vondelpark, Amsterdam
Koopavond Korte Lijnbaan, Rotterdam
Vrijgezellenfeest, Nieuwendijk, Amsterdam
IJburg, Amsterdam
Haarlemmerdijk, Amsterdam
Amsterdam - Oost
Schouwburgplein, Rotterdam
Boogschutterplein, Amersfoort
Cruijff Court, Rotterdam
Miljonair Fair, Amsterdam
Lekker weg Goedemorgen. Lekker weg in eigen land. We hebben weer een spannende reeks attracties en evenementen voor u in petto. Zo komt u een dagje helemaal tot rust in de file naar de Keukenhof. Lekker in uw eigen comfortabele auto om u heen kijken en genieten van de bontgekleurde snel wegpracht. Links van u bloeit de nieuwe Lancia in lentekleur, rechts in de berm staat bij een oude Ford een schitterend rode gevarendriehoek. Achter u groeit de rij gestaag. Doet u liever iets actievers, denkt u dan eens aan de jaarlijkse Huishoudbeurs in Utrecht. Heerlijk graaien en alles proe ven, een genot voor het hele gezin. Wilt u zichzelf eerst eens lekker verwen nen, bezoek dan eens een Ikea in de vroege morgen. U ontbijt er al voor een euro, met een echt croissantje, een hard gekookt ei, en let op: het tweede kopje koffie is helemaal gratis! Een buiten kansje voor elke lekkerbek. Wees er wel op tijd bij, want na 11.00 uur wordt de afslag naar het meubelpaleis afgezet vanwege alle drukte. Geen nood, voor wie zich verveelt, is er altijd nog de binnenstad. Vandaag is het alweer koopzondag. Ontdek het avontuur gezellig met z’n allen door een veel te nauwe winkelstraat – geef u eraan over, laat u meevoeren door de mensenmassa, en u vindt vanzelf de uitgang. En wie weet komt u er nog een leuk koopje tegen ook. Wilt u wel eens een andere file zien? Ga dan vandaag nog naar Nationaal Park
De Hoge Veluwe. Voor zestien euro per persoon mag u er gratis fietsen op witte fietsjes, lekker vrij op smalle slingerpaad jes achter elkaar naar het Kröller-Müller Museum of de pannenkoekenboerderette. Naar de dierentuin? Ga eens aapjes kijken op de Miljonair Fair. Trek uw bont jas aan en waan uzelf een nummer in de Quote 500. Proeft u liever de buitenlucht, dan kunt u deze hele week nog naar de Libelle Zomerweek. Volg vanuit Utrecht het lint van auto’s, op weg naar hetzelfde. Sieneke vertelt er vanmiddag over haar veelbewogen leven en ze signeert er haar nieuwe cd. Een dagje naar het strand? Bij Wassenaar is een duinkabouterspeurtocht uitgezet. Richting Renesse staat u drie dagen in de file voor Concert at Sea. Gaat u liever naar Bloemendaal aan Zee? Sla bij Haarlem af en volg de aanwijzingen van de verkeers leiders in oranje hesjes. Als alles goed gaat, bereikt u de zee nog net voor zons ondergang. Wilt u eens over het water lopen, kom dan tijdens het vijfjaarlijkse spektakel Sail naar Amsterdam. De grachten liggen vol met bootjes, u stapt zo van sloep naar sloep in een rechte lijn de stad door. Probeer het anders eens op Koningin nedag, tijdens de Gay Pride, bij het grachtengordelconcert of een willekeurige huldiging op het Museumplein. Nog even en de Winter Efteling is weer open! Genieten voor jong en oud. Maak een sprookjeswandeling door echte opge Jean-Pierre Geelen
spoten nepsneeuw. Wees er snel bij, want als u bij dit bordje staat, bedraagt de wachttijd nog anderhalf uur. En er is nog zo veel meer. Drie congres hallen vol hobbycomputerdagen. Cd’tjes ruilen op het grootste muziekevenement van Europa. De vijftigplusdagen. De Toppers een volle week in de Arena. In tropische sferen raakt u tijdens het Cara ïbische carnaval over de Coolsingel; aan de Maasoever klinkt het geloei van een Formule 1-race. Van de vlootdagen in Den Helder naar de Alliantie Almere Haven Dagen. De kampeer- en caravandrie daagse. Natuurlijk ook op Tweede Paas dag geopend. En dan is het al bijna weer tijd voor de Vakantiebeurs. Droom met zakken vol brochures uw eigen droomvakantie. Want u wilt er weleens even helemaal tussen uit. Snappen wij; u bent doodmoe van een heel jaar jakkeren. Dit was het. Wilt u alles nog eens nale zen? Kijk dan op onze website. Lekker weg in eigen land. Maak er een mooie dag van!
Winkelcentrum Spazio, Eindhoven
Beurstraverse, Rotterdam
Maffe Marathon, de Bijenkorf, Amsterdam
Alexandrium, Rotterdam
Voorstraat, Woerden
Gouda
Winkelcentrum Boven ’t IJ, Amsterdam
Retail Park, Roermond
Ikea, Delft
Wieringermeer
Tull en ’t Waal
Oud-Valkeveen, Naarden
Libelle Zomerweek, Almere
Slagharen
Scheveningen
Nieuwjaarsduik, Scheveningen
Scheveningen
Valtifest, Amsterdam
Zomercarnaval, Rotterdam
Heineken Dance Parade, Rotterdam
Baja Beach Club, Rotterdam
Pornorockband Erocktica, Valkenswaard
Zwarte Markt, Beverwijk
Koninginnedag, Prinsengracht, Amsterdam
EO - Jongerendag, Arnhem
Amsterdam
Museumplein, Amsterdam
Weesp
Revolutie! Het is gelukt. De dromen van de jaren zestig zijn uitgekomen, de verworpenen der aarde zijn eindelijk ontwaakt. Karl Marx kan zich tevreden omdraaien in zijn graf, het proletariaat is aan de macht. Ze hebben gewonnen, de arbeiders, of zoals hun extremistische propagandaorgaan De Telegraaf het omschrijft: ‘de hardwer kende ruggengraat van de Nederlandse samenleving’. Ze heten Henk en Ingrid. Rechts is hun nieuwe links. In de nieuw-socialistische heilstaat zal de nivellering spoedig een feit zijn. Heel Nederland wordt gelijkgemaakt, met een dikke laag asfalt. De verlichte arbeiders razen er met 130 kilometer per uur over heen, op vleugeltjes van geluk. Het is hier fantastisch. Eindelijk verlost van het hinderlijke gekweel en gejammer dat de rust maar verstoorde vanuit con certzalen. Van ónze belastingcenten, ja?! In plaats daarvan organiseert het minis terie van Cultuur drie maanden lang elke avond concerten van de drie of vier Top pers, in de Arena. Omdat wij allen gelijk zijn, kent de culturele revolutie zijn wet telijke kledingvoorschrift: wit, en extra vagant. In de heilstaat wordt het geluk uitgeschreeuwd. Nooit meer gedwongen naar het museum met oma op zondagmiddag – we hebben de kunst gewoon afgeschaft. Weg met die vervuilende subsidievreterij van de oude cultuurkliek. Dood aan de kunstpausen van de linkse kerk. Een beetje revolutie eist nu eenmaal slachtoffers.
Publieke omroep? Oud-linkse zakken vullers! Naar het schavot ermee! Ontwikkelingshulp? Laat die luie flikkers daar eerst zélf eens gaan werken, in plaats van in de zon hangen en bij ons hun handje ophouden. Natuur? Me reet. Voor een konijn of een ree ga je maar naar de poelier. Deze revolutie zal de mens verheffen. Eindelijk is het afgelopen met dat ver moeiende intellectualisme. Was vroeger in het café een exemplaar van Vrij Nederland of – beter nog – Le monde diplomatique vereist om de onweerstaanbare status van politiek correcte geleerde te bevesti gen (twéé volle krantenpagina’s interview met GPV-Kamerlid Schutte!), tegenwoor dig is openlijke onkunde het brevet van vermogen en aanzien. Kennis is onmacht. Weg ermee. Leve de leegte. Het televisielandschap biedt een bevrij dend uitzicht op een oase van onwetend heid. Nadat Big Brother’s eerste knuffel beer Ruud (‘laot oew eige nie gek maoke’) eind vorige eeuw de weg bereidde, paradeert aan het begin van de eenen twintigste eeuw een nieuw sterrenlegioen over onze nationale beeldbuis. Sterretje, Jokertje en Barbie zijn de onbetwiste helden van onze revolutie. De elite mag en wil – uit lijfsbehoud – niet achterblij ven, en haast zich de blonde bimbo Britt aan de borreltafel uit te nodigen voor een goed gesprek. Britt, bekend uit het filo sofische praatprogramma Echte meisjes in de jungle en vermaard om haar mening Jean-Pierre Geelen
dat Nelson Mandela de bekendste Suri namer is. Schijnt iets niet aan te kloppen, maar in het paradijselijke universum van Hilversum heet dat ‘onweerstaanbaar onnozel’. Televisie is het voertuig van de heden daagse revolutie. In hijgende hyperigheid krijgt de bozige onderklasse zijn nieuwe politieke leiders voorgeschoteld, ze trak teren het bange volk op de doembeelden die het maar horen wil. Fortuyn, Wilders – hun ster zou nooit zo zijn gerezen wan neer televisie hen niet avond aan avond op het schild had gehesen. Met Wilders in het vliegtuig om te zien hoe hij in Londen geweigerd zou worden – daar moeten we bij zijn, met dertig cameraploegen tege lijk. Op jacht naar het zalige niets van het nieuws. Het gaat om het plaatje. De soundbite. Wij doen niet moeilijk. Houden Henk en Ingrid niet van. Arabische lente? Finan ciële crisis in Europa? De wereldvrede? We gaan er uitgebreid over praten, met onze gasten Gordon en Patty Brard. Straks, na de reclame. Dat is het mooie van deze revolutie: iedereen is gelukkig. Eindelijk.
Amsterdam
Pretorialaan, Rotterdam
Woensel-West, Eindhoven
Stadsstrand, Amsterdam - West
Duindorp, Scheveningen
Volkstuin, Nijmegen
Alexandrium, Rotterdam
Eindhoven
Lekker gek Daar staat ie dan, in de voortuin. Een Abraham die tot boven het dak van het huis reikt. Geinig. Groot, groter, grootst. Mega moet het zijn. Hoe gekker, hoe kekker. Lang sloegen vrouwen angstig op hol wan neer een potloodventer zich met open regenjas vanuit de bosjes van het park opdrong. Nu is exhibitionisme alom geac cepteerd. Iets waarmee we onszelf en elkaar feliciteren. Express yourself: met een grote gipsen Venus bij de schutting. Er staat al jaren een paard in de gang, bij buurvrouw Jansen. Duim omhoog. Vind ik leuk. Nederland werkt aan zijn identiteit. Op de tv in de huiskamer staat Ik hou van Holland te pruttelen. Europa wordt groter, Neder land wordt kleiner. We bakenen ons ter ritorium af binnen de grenzen van de eigen achtertuin. Het achterplatje is ons eigen kleine koninkrijkje, waar alles kan en mag. Ruimte zat voor een reuzentrampoline. Een jacuzzi met straalverwarming in de tuin? Doen. Vijf levensgrote koeien van kunst stof. Bij het WK spuit je ze oranje. De gevel ook. Pardon: we behangen de hele straat, gehuld in Lederhosen met vuvuzela. Alle dagen feest. Vanuit de polder dreunt Dance Valley door de nacht. In de stad klinkt de massieve tred van een volk dat zich vermaakt. Koninginnedag, Gay Pride, Uitmarkt, Sail, een huldiging, beachvolley op het zand van de Dam. Zet een oranje klomp op je kop. Olé, olé, olé. Creatief met Kerst: dit jaar gaan we uit van de basiskleuren rood en wit, met een klein
blauw accentje. Met hulp van de lokale doe-het-zelfzaak wanen we ons een god in het diepst van onze gedachten. Vanaf augustus grossiert Intratuin in zakken vol blinkende kerstparafernalia. Doet u mij maar drie Kerstmannen. Nee, maak er maar vier van. Drie sterren, twaalf goud glanzende ballen en twintig meter gevel kabel. De uitbundigheid van de kerstdis heeft zich uitgebreid tot aan de buiten muur. Daar staan edelherten en arren sleeën in file bijeen. Heilige bezinning anno nu: de Kerstman is een glazenwasser. We hebben het gezellig; wij wel. En dat zullen ze weten ook, die vreemde lui van de overkant. En als het ze niet bevalt, dan hoepelen ze maar op. Wij eisen geluk, en wel nu meteen. Wij doen wat we willen – zeggen wat je denkt. Wij zijn uniek, en hoe. Wij hebben allemaal de X-Factor. Iedereen Idol. Zestien miljoen mensen, die laat je in hun waarde. Wij leven, en hoe. Tot voorbij het graf. Eeuwenlang dwong de dood tot nederig heid. Maar dan kennen wij de moderne mens nog niet. Die zal hem wel klein krijgen. We voeren als David tegen Goliath de strijd tegen de eindtijd, met steeds zwaardere middelen. Po is onze nieuwe afgod. In rouwadvertenties spreken we de overledene toe. Tussen de achterblijvers de afdruk van een hondenpoot. En van Snuf de cavia. Eeuwig zullen wij voortleven. Dood en begraven in de eenentwintigste eeuw: fuck it. Het nieuwe geloof: wij laten ons niet meer kisten.
Jean-Pierre Geelen
Huwelijk, Maastricht
Fans van Dean Saunders, Hoorn
Amsterdam
Hooglanderveen, Amersfoort
Nijmegen
Filmwijk, Almere
Teteringen
Bennekel, Eindhoven
Oudjes Leeftijd bestaat niet meer. De oudere van nu is jonger dan ooit. Hij kleedt zich als Mick Jagger: eeuwig jong, en toch de roze strippenkaart al ver voorbij. Het trekt eropuit, reist de wereld rond. Patri cia Paay is het rolmodel voor de bejaarde vrouw van nu. Blond, strak en gelift, met een nieuwe vriend van 27. Krasse knarren, zoals Koot en Bie ooit voor hen bedachten. Alles doet het nog. Niet kapot te krijgen, desnoods dankzij een stoet aan hulpmid delen. Vrij verkrijgbaar bij uw steunpunt om de hoek: rollators, elektrofietsen, geheel overdekte scootmobiels, elektri sche rolstoelen en trapliften. De ouder dom heeft de toekomst. Niet zonder risico’s: je moet als kwieke modelvader tegenwoordig niet vreemd meer opkijken wanneer je wandelend op de stoep van de sokken wordt gereden. Geen dwarse puber op de fiets, maar een voorbijsnellende rollator met straalaan drijving. Een brombejaarde, voorzien van een licht aandrijfmotortje op zijn fiets. Levensgevaarlijk, die jeugdige onbezon nenheid. Relatief nieuw in zijn arsenaal is de brom mobiel: een vierwielige tweecilinder die eruitziet als een auto, maar voor de wet een brommer is. Je mag er 45 kilometer per uur mee, maar met een beetje opvoe ren ga je met 60 door de bocht. Zo hip, dat ze populair zijn geworden onder de schooljeugd, die met zestien jaar mag plaatsnemen achter het stuur.
De krasse knarren laten zich niet uit het veld slaan. Opgeveerd uit hun sta-opstoel zijn ze begonnen aan een lange mars. Ze hebben hun eigen politieke partij. Ze hebben hun eigen bladen, een eigen driedaagse in de Utrechtse Jaar beurs. Een eigen tv-zender, waarop ze – geholpen door de MAX Geheugentrainer – ‘hun’ goeie ouwe tijd lekker opnieuw beleven met Catherine Keyl en Willeke Alberti. Telkens weer. Ze zijn tot op hoge leeftijd actief, in verenigingsleven, als vrijwilliger of als schrijver. In 2010 eerde The New York Times een Nederlandse schrijver als ‘een geniaal auteur’, behorend tot ’s werelds beste schrijvers; Hans Keilson was toen honderd. Het geheim van de ouderdom: de kracht van het getal. De oudjes zijn met steeds meer, dankzij de vergrijzing van verzor gingsstaat Nederland. En het gaat ze steeds beter. Mannen werden tegenwoor dig – althans, bij het ter perse gaan van dit boek; morgen al kan het perspectief nóg rooskleuriger zijn – gemiddeld 78,4 jaar, vrouwen zelfs 82,4. ‘De kans dat mannen de leeftijd van 85,5 halen is in minder dan een eeuw tijd bijna verdrie voudigd,’ schreef weekblad HP / De Tijd eens. En tot 2050 zal de levensverwach ting van de Nederlander met nog eens zes jaar toenemen. Leve de welvaart, weten schap, voeding en gezondere leefwijzen. Fluitend is de jongbejaarde op weg naar zijn onsterfelijkheid. Eitje.
Jean-Pierre Geelen
Rollatorloop, Oosterpark, Amsterdam
Amsterdam
50PlusBeurs, Utrecht
Delft
Oudegracht, Utrecht
Floradorp, Amsterdam - Noord
Nordic walking
Spakenburg
Scheveningen
Nijmegen
Publieke rouw Daar was laatst een meisje dood. Gewurgd door de gestoorde buurman. We konden het allemaal volgen, dagenlang, op televisie. De radeloze ouders die een oproep deden, het graven van de politie in de achtertuin van een gestoorde buur man. Verslaggevers van tv-rubrieken stonden bij de witte politiehekken, live in inge laste programma’s. Het liefst hadden ze het levenloze lichaam zelf uit de aarde staan trekken, als de hekken hen niet hadden weerhouden. Met uitgestreken tronie deden zij hun heilige ‘plicht’, met lege handen en een mond vol loze kreten. ‘Wat vindt u ervan?’ ‘Ja, het komt nu wel dichtbij natuurlijk.’ Zelf kan hij er ook niets aan doen, maar ergens rond André Hazes moet het begon nen zijn. Roem in de lage landen: ein digen als de asresten in de punten van afgeschoten vuurpijlen. Een bomvolle Arena ziet je uiteenspatten, de achter blijvers volgen het live op tv. Door het succes van Big Brother, Idols, X-Factor en The Voice lijkt de sterren status bereikbaarder dan ooit. Iedereen beroemd, allemaal een held. Wij kijken naar de nieuwe sterren en zien steeds meer onszelf. Geen leven is meer zinloos. De elite had Harry Mulisch, weggedragen onder een mythische regenboog en de klanken van Mahlers adagio uit de Vijfde. Aan gene zijde van de sterrenhemel bevindt zich Nel zaliger. Nel Veerkamp, van De Veerkampjes. In 2004 had het tv-programma Man bijt hond haar ‘ach
ter de geraniums vandaan geplukt’. Ze werd hoofdrolspeelster van een met een knipoog gemaakte reallifesoap. De ket tingrokende en diepgegroefde Nel werd populair om haar voorliefde voor tijgervelletjes en hartgrondig vloeken en tieren in plat Amsterdams. Tussen camp en kitsch: Nel (82) werd een avond lang uitgeluid op de buis. Ze had ‘een zwaar leven gehad’, leerden de tv-rubrieken: haar man vroeg overleden, een zoon verloren. Nu zat ze enkel nog thuis, ‘truckies’ te tellen die voorbij kwamen aan het raam met uitzicht op snelweg. In twee uur tijd had ze er zo driehonderd gespot. ‘Prachtig.’ Sterrenwachter Albert Verlinde zag de avond na haar heengaan lichtpuntjes in haar bewolkte bestaan. ‘Ineens krijg je de laatste jaren van je leven cadeau dat je beroemd wordt. Dan zie je dat iemand helemaal gaat genieten. Ze was toch maar lekker Bekende Nederlander geworden.’ Het echte drama: Nel was langzaam gaan geloven in haar sterstatus. Het liefst wilde ze in de Arena uitgeluid worden, als André Hazes, zo had ze haar dochter gezegd. Het werd café De Bult, ‘voor alle fans’. Ze gaat in een glanzend witte kist, bekleed met tijgerprint. ‘Nog mooier als de koningin,’ had ze gezegd. De ‘fans’ kregen een zakje zaad mee: vergeet-menietjes. De Hilversumse potgrond zou onvruchtbare aarde blijken. Willem Duys, Ramses Shaffy, Antonie Kamerling – ze worden avondvullend Jean-Pierre Geelen
beweend op de buis, tot na de uitvaart. Een gepast eerbetoon, heet het. Groot leed is nooit meer klein of inge togen. Het moet getoond en gedeeld. Nederland heeft zijn sluizen geopend voor de vloedgolf van publieke tranen. Een collectieve obsessie. Gezinsdrama’s, ontvoeringen, misbruik, moord: de media hebben een gevoelige snaar gevonden, die met graagte bespeeld en beluisterd wordt. De ondertoon van die muziek: uw verdriet is het onze. Het onheil loert om elke hoek en kan ons allen treffen. Duizenden jaren beschaving, geen millimeter verder geko men. De pest is onder ons, de Middel eeuwen zijn terug. Hodie mihi, cras tibi. Er moet publiekelijk gehuild en gebeden om de demonen te bezweren. Internet, blogs, Twitter en de tv-camera zijn onze hedendaagse voertuigen voor de collectieve uitdrijving. Carice van Houten laat per ‘videoboodschap’ weten dat ze het een ‘heel, heel triest bericht’ vindt. Ruud de Wild vond het ‘heel goed’ dat Carice dit deed. Frits Sissing was ‘geschokt’. En zo werd iedereen een beetje beter van het dode meisje. Morgenavond een stille tocht voor een mishandelde hond. Hart van Nederland: ‘Uiteraard zullen wij van die tocht verslag doen.’ Logisch.
Nijmegen
Herdenkings足 bijeenkomst, Apeldoorn
Afscheid Anton Geesink, Utrecht
Rotterdam
Hoensbroek
Uitvaart Coen Moulijn, Rotterdam
Wiesje Peels, 2010
Ronald van den Heerik, 2010
Otto Snoek, 2009
Amaury Miller, 2009
Otto Snoek, 2009
Thomas Schlijper, 2009
Gerard Til, 2008
Marcel van den Bergh, 2010
Roger Cremers, 2010
Jiri Buller, 2011
Thomas Schlijper, 2009
Martijn van de Griendt, 2007
David Rozing, 2008
Paul van Riel, 2007
Amaury Miller, 2007
Inge van Mill, 2010
Herman Wouters, 2005
Ad van Denderen, 1999
Bas Beentjes, 2005
Arie Kievit, 2007
Peter Hilz, 2007
Marcus Peters, 2007
Bas Beentjes, 2007
Guus Dubbelman, 2010
Werry Crone, 2008
GĂŠ Dubbelman, 2011
Jan Lankveld, 2009
Goos van der Veen, 2010
Bas Beentjes, 2009
Jan Banning, 2007
Guido van Dooremaalen, 2005
Thomas Schlijper, 2010
Dolph Cantrijn, 2005
Martijn de Jonge, 2007
Marcel van den Bergh, 2010
Bas Beentjes, 2011
Herman Engbers, 2008
Marco Okhuizen, 2011
Bert Verhoeff, 2008
Arie Kievit, 2010
Jan Boeve, 2009
Ad Nuis, 2009
Roel Visser, 2011
Jan Boeve, 2011
Joost van den Broek, 2010
Marcel van den Bergh, 2009
Jan Boeve, 2011
Otto Snoek, 2001
Thomas Schlijper, 2011
Phernambucq, 2010
Thomas Schlijper, 2006
Marieke van der Velden, 2008
2007
Marcel van den Bergh, 2004
David Rozing, 2008
Amaury Miller, 2010
Peter Hilz, 2009
Peter Hilz, 2010
Amaury Miller, 2010
Peter Hilz, 2005
Felix Kalkman, 2004
Peter Hilz, 2011
Johannes Abeling, 2010
Siebe Swart, 2010
Otto Snoek, 2010
Peter Hilz, 2009
Hoogteyling, 2010
Bert Verhoeff, 2009
Elmer van der Marel, 2010
Inge van Mill, 2011
Roel Visser, 2008
Martijn Beekman, 2011
Maarten Hartman, 2006
Cleo Campert, 2010
Guido Benschop, 2009
Ronald van den Heerik, 2004
Otto Snoek, 2001
Peter Blok, 2007
Bert Verhoeff, 2010
Truus van Gog, 2011
Marcel van den Bergh, 2011
Bert Verhoeff, 2010
Joost van den Broek, 2010
Herman Wouters, 2007
Herman Wouters, 2009
Otto Snoek, 2010
Marcel van den Bergh, 2009
Joost van den Broek, 2009
Martijn Beekman, 2010
Frank Muller, 2009
Peter Hilz, 2010
Jos Lammers, 2010
Chris Keulen, 2009
United Photos, 2011
Natalia Toret, 2011
Bram Petraeus, 2010
Marcel van den Bergh, 2009
Joost van den Broek, 2009
Reinout van den Bergh, 2007
Marcel van den Bergh, 2009
Marco Okhuizen, 2011
Kick Smeets, 2008
Bert Verhoeff, 2010
Arie Kievit, 2006
Henk Braam, 2010
Joost van den Broek, 2010
Theo van Pelt, 2010
Bert Verhoeff, 2008
Otto Snoek, 2000
Flip Franssen, 2011
Henk Braam, 2010
Joost van den Broek, 2009
Roel Visser, 2009
Arie Kievit, 2011
Merlin Daleman, 2011
Wiesje Peels, 2010
Bert Spiertz, 2010
Kees van de Veen, 2010
Nederland en de Nederlanders is een samenwerkingsproject van Hollandse Hoogte en Nieuw Amsterdam Uitgevers. Alle foto’s zijn afkomstig uit de beeldbank van Hollandse Hoogte en zijn in de afgelopen jaren gemaakt door fotografen die bij dit fotobureau zijn aangesloten. © 2011 Maarten van Rossem © 2011 Jean-Pierre Geelen © 2011 de fotografen Alle rechten voorbehouden Samenstelling Ton van Luin en Philip Stroomberg Vormgeving Philip Stroomberg Beeldselectie namens Hollandse Hoogte Natalia Toret, Wendelien Schmidt en Louis Zaal Foto voorzijde Roger Cremers Foto achterzijde Otto Snoek Foto Maarten van Rossem Otto Snoek Foto Jean-Pierre Geelen Martijn Beekman NUR 686, 653 ISBN 978 90 468 1106 1 www.nieuwamsterdam.nl/ vanrossem
Gebruikte literatuur Pocket World in Figures, 2011 Edition (The Economist, London 2010) Statistisch Jaarboek 2010 (Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag 2010) De website van het CBS: www.cbs.nl Your Better Life Index van de OECD: www.oecdbetterlifeindex. org Maarten van Rossem, Typisch Nederland (Diemen / Utrecht 2004) Identificatie met Nederland (Rapport van de Wetenschap pelijke Raad voor het Regerings beleid, AUP, Amsterdam 2007)
Maarten van Rossem is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Van hem zijn verschenen: De Verenigde Staten in de twintigste eeuw, Amerika – Voor en tegen, Heeft geschiedenis nut?, De Tweede Wereldoorlog in 28.215 woorden, De wereld volgens Maarten van Rossem, Drie oorlogen, In Amerika, Waarom is de burger boos?, Kapitalisme zonder remmen en diverse hoorcolleges op cd en dvd. Jean-Pierre Geelen is journalist. Momenteel werkt hij als dagelijks tv-recensent voor de Volkskrant, waar hij eerder mediaredacteur was. Daarvoor werkte hij onder meer voor HP / De Tijd. Onlangs verscheen van hem Blinde vink. Hoe ik vogels leerde kijken.
‘Dat er zo veel Nederlanders zijn die liever niet met een oranje klomp op het hoofd in de nationale polonaise aansluiten, doet al vermoeden dat de kwestie van de nationale identiteit complexer is dan zij op het eerste gezicht lijkt te zijn.’ Maarten van Rossem ‘Wij doen niet moeilijk. Houden Henk en Ingrid niet van. Arabische lente? Financiële crisis in Europa? De wereldvrede? We gaan er uitgebreid over praten, met onze gasten Gordon en Patty Brard. Straks, na de reclame. Dat is het mooie van deze revolutie: iedereen is gelukkig. Eindelijk.’ Jean-Pierre Geelen
Nederland EN De Nederlanders Gezien: een vliegende schotel in een winkelcentrum, ‘Gebied beveiligd met DNA-spray’, een metershoge opblaasbare ooievaar in de voortuin, in de rij voor het afscheid van Anton Geesink, palmbomen aan het Gooimeer, heel veel tattoos en ‘Amsterdam is vol!, Keer om! Kijk de wedstrijd elders!’. In Nederland en de Nederlanders wordt in ruim 100 foto’s het aanzien van Nederland en de mentaliteit van de Nederlanders in beeld gebracht; een caleidoscopisch beeld van Nederland nu. Van hyperconsumptie tot hufterig gedrag, van alomtegenwoordig exhibitionisme tot collectief rouwen. Het is hier fantastisch. ‘Fuck you. We’re from Eindhoven!’ Maarten van Rossem vraagt zich in zijn uitgebreide essay af of er zoiets bestaat als een nationale identiteit, of dé Nederlander. Jean-Pierre Geelen, tv-recensent van de Volkskrant, geeft zijn kritische kijk op hedendaagse fenomenen als de Libelle Zomerweek, de Ikea-toerist en de stenen Venus in de achtertuin. ‘Alle dagen feest. Wij zijn uniek, en hoe. Wij hebben allemaal de X-Factor.’ Nederland en de Nederlanders is een uniek journalistiek fotoboek over de opmerkelijke tijd waarin wij leven.
www.nieuwamsterdam.nl