Een mooi arbeidzaam leven Mevrouw AngÊlique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds 1948 - 2014 harm peter smilde
Een mooi arbeidzaam leven Mevrouw AngÊlique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds 1948 - 2014 harm peter smilde
Colofon ‘Een mooi arbeidzaam leven’ is een uitgave van: Antoni van Leeuwenhoek Plesmanlaan 121 1066 CX Amsterdam Tekst: Harm Peter Smilde, HP Communicatie Vormgeving: Dirk Bijdendijk, STUDIO MISC. Druk: Deltabach Bindwerk: Kallenbach © 2014 Harm Peter Smilde
Inhoud Woord vooraf
5
Inleiding 6 ‘Het fonds heeft een mooi werkzaam leven achter de rug’
9
Een vermogend man en een echte Ten Cate
13
‘Het fonds heeft veel zinvolle onderzoeken mogelijk gemaakt’
25
Het ‘kankervraagstuk’ in de wereld van toen
29
‘Het belang van de medewerkers van Ten Cate was voor mij altijd een belangrijke drijfveer’
43
Jaren van opbouw en eerste oogst
47
‘Nieuwe technologieën kunnen winst voor de patiënt betekenen’
57
Vruchtbare jaren
61
‘Pijnbestrijding is cruciaal voor de kwaliteit van leven’
75
Het fonds gaat met pensioen
79
‘Het is belangrijk om tijdens de operatie de beschikbare beeldvorming optimaal te benutten’
85
Bronnen 89 Fotoverantwoording 90 Bijlage: stichtingsakte en statuten
91
Woord vooraf In de gezondheidszorg hebben private initiatieven altijd een belangrijke rol gespeeld. Het Antoni van Leeuwenhoek zelf is het resultaat van de visie en daadkracht van particulieren die in 1913 de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Kankerinstituut’ oprichtten. Ook het Mevrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds is een goed voorbeeld van een privaat initiatief. Uit eigen middelen zorgde Doede Doedes Breuning ten Cate in 1948 voor het startkapitaal waarmee in de decennia daarna het wetenschappelijk onderzoek naar kanker werd ondersteund. Het fonds maakte op het brede terrein van kankeronderzoek (deel)onderzoeken en projecten mogelijk die anders misschien niet waren gerealiseerd. Hieruit sprak bovendien een grote maatschappelijke betrokkenheid bij de gezondheidszorg. In die zin is dit fonds een blauwdruk voor het aandeel dat fondsen van bedrijven en particulieren kunnen hebben in de gezondheidszorg. Dit boek is een hommage aan Doede Doedes Breuning ten Cate, zijn kinderen en kleinkinderen. Jarenlang hebben ze op hun eigen wijze hun betrokkenheid bij het kankeronderzoek in daden omgezet. Ook het bedrijf Ten Cate zijn we dankbaar voor hun belangrijke aandeel in het succes van dit fonds. Mede door de jarenlange financiële ondersteuning van het fonds konden we als Antoni van Leeuwenhoek blijven excelleren. De oprichter kon natuurlijk niet voorzien hoe de gezondheidszorg nu geregeld zou zijn. Een aantal bepalingen in de oorspronkelijke statuten is daardoor nu niet meer van toepassing. Ook de manier van besturen van het fonds zouden we in deze tijd anders inrichten. De vorm is dus ingehaald door de tijd en de omstandigheden. Het doel van het fonds is (helaas) nog altijd relevant. Ondanks de in de statuten geformuleerde hoop is het ‘kankervraagstuk’ niet definitief opgelost. Gelukkig is sinds 1948 wel enorm veel vooruitgang geboekt in het onderzoek naar en de behandeling van kanker. Dat is mede te danken aan het prachtige initiatief van Doedes Breuning ten Cate. Het is geweldig dat dit fonds zolang een bijdrage heeft kunnen leveren. Dat laat zien dat private initiatieven echt het verschil kunnen maken. Raad van Bestuur Antoni van Leeuwenhoek
5
Inleiding In 1948 richt Doede Doedes Breuning ten Cate – telg uit het roemruchte geslacht van de textielfabrikanten Ten Cate – een fonds op dat hij naar zijn vrouw Angélique Fanny noemt. Daarmee wil hij het onderzoek naar kanker (waaraan zijn vrouw overleed) ondersteunen en haar naam laten voortleven. In de geschiedenis van dit fonds komen hun levensverhalen, de historie van het bedrijf Ten Cate en de geschiedenis van onderzoek naar en behandeling van kanker in het Antoni van Leeuwenhoek samen. De wereld van nu ziet er anders uit dan in 1948. Het bedrijf H. ten Cate Hzn. & Co dat weefsels vervaardigde, is het huidige TenCate geworden: een hightechorganisatie die zich bezighoudt met innovatieve materiaaltechnologie. Het onderzoek naar en de behandeling van kanker heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt.
6
Het Antoni van Leeuwenhoek speelde en speelt daarin in Nederland een belangrijke rol. En het dagelijks leven is nauwelijks meer te vergelijken met dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Wie was Doede Doedes Breuning ten Cate? Wat stond hem voor ogen toen hij deze stichting in het leven riep? Hoe heeft dit vorm gekregen? Bij het opheffen van de stichting is het goed om terug te kijken en vast te stellen hoe die in de loop der jaren heeft gefunctioneerd. En op welke manier het fonds een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek naar kanker en het ondersteunen van medewerkers van Ten Cate die kanker hadden. In dit boek is te lezen hoe een idee en de vrijgevigheid van ĂŠĂŠn man kon groeien door zo veel mensen die zich met heel hun hart belangeloos inzetten. Het fonds is nu geschiedenis. Maar het is een geschiedenis die het verdient om voort te leven.
7
Eveline Berendsen – Doedes Breuning (1950) ten Cate
Bestuursperiode: 1989 - 2014 Werkzaam als: anesthesiemedewerker
9
‘Het fonds heeft een mooi werkzaam leven achter de rug’ Eveline Berendsen – Doedes Breuning ten Cate (1950) vertegenwoordigde vanaf 1989 in het bestuur van de stichting de familie Doedes Breuning ten Cate. Daarin volgde zij haar vader Berto Doedes Breuning ten Cate op, die op 7 augustus 1989 was overleden. “Ik ben altijd met hart en ziel betrokken geweest bij de stichting”, vertelt Eveline, “misschien ook omdat ik zelf in de zorg zat. Mijn beide broers hadden niet zoveel belangstelling om in het bestuur te zitten, maar ik vond dat wel heel erg interessant. Al vóór zijn overlijden heeft mijn vader daarom het bestuurslidmaatschap
officieel bestuurslid geworden en bleef ik in de praktijk de honneurs waarnemen.” “Voor het bestuur was ik met mijn medische achtergrond een vreemde eend in de bijt. Ik werkte op de operatiekamer als “Het is fantastisch dat we ook kleinere projecten konden ondersteunen waar heel veel mensen concreet baat bij hadden.”
anesthesiemedewerker en zag heel concreet waar in de zorg en in een ziekenhuis behoefte aan was. Als je alleen bestuurder bent, sta je daar toch verder van af. Ik had dus ook inhoudelijk een mening over de aanvragen die bij de stichting binnenkwamen. ‘O, weet je dat allemaal?’ zeiden ze dan. Daar moesten ze wel wat aan wennen. Wel begrijpelijk hoor. Als bestuur deden ze al jaren het werk op een bepaalde manier en dan komt er opeens zo’n blaag binnen die vindt dat het anders moet. Op het moment dat ik in het bestuur kwam, ging feitelijk alle geld naar onderzoek. Maar ik kwam van de werkvloer, de operatiekamer, en zag dat er voor niets geld was. Daarom zijn we vanaf dat moment ook de aanschaf van medische apparatuur financieel gaan ondersteunen. Het werd dus een beetje over een andere boeg gegooid. ‘Ja, zo hebben we het eigenlijk nooit bekeken’, zeiden ze daarover. En uiteindelijk vond iedereen het ook prima om wat verder te kijken dan onderzoek alleen.” Het bestuur zocht altijd naar afgeba-
“Ik werkte in de operatiekamer en zag dat er voor niets geld was. Daarom gingen we ook de aanschaf van medische apparatuur financieel ondersteunen.”
aan mij overgedragen. ‘Jij weet er gewoon veel meer van’, zei hij erbij.” Dat had nog wat voeten in de aarde, want volgens de statuten van de stichting mag alleen een ‘tenminste eens per jaar in Nederland verblijvende mannelijke nakomeling van de stichter in rechte lijn’ deel uitmaken van het bestuur. “We hebben toen geprobeerd de statuten te laten wijzigen, maar dat was zo ontzettend duur, dat vonden we zonde van het geld. We hebben toen de oplossing gevonden door mijn broer Peter op papier zitting te laten nemen in het bestuur, met mij als gevolmachtigde. Na het overlijden van Peter in 2001 is mijn andere broer Erik
11
geven uit de renteopbrengst van dat startkapitaal. “We hebben daarom ook wel eens een jaar geen enkele aanvraag gehonoreerd, omdat er geen opbrengsten waren. Nou, toen kwam de crisis en omdat het kapitaal was belegd in aandelen en effecten, liep op zeker moment het vermogen flink terug. We hebben toen tegen elkaar gezegd: waar zijn we eigenlijk mee bezig? Is het niet een beetje kneuterig, zo veel werk voor zo’n fonds? Ik kwam toen met het idee op het op te heffen. Niet iedereen was het daar direct mee eens, maar uiteindelijk konden ze er wel mee leven. Zeker toen bekend werd dat bij Ten Cate een potje komt voor het deel van het fonds dat bestemd is voor medewerkers van Ten Cate. Bij het besluit om het fonds op te heffen hebben veel specialisten een wensenlijstje mogen inleveren. Met de honorering daarvan hebben we het geld van het fonds feitelijk opgemaakt. Ik vind het bijzonder dat dit fonds zo lang in stand kon blijven: meer dan vijfenzestig jaar. Daarom heb ik er vrede mee het op te heffen. Mijn broer is het daar ook mee eens. Het fonds heeft zijn werkzame leven gehad. Ik denk echt dat het fonds voldaan heeft aan het doel dat mijn grootvader ermee voor ogen had. Daarom laat ik het fonds met een gerust hart met pensioen gaan.”
kende doelen of projecten die met de financiële steun van de stichting volledig konden worden gerealiseerd. Ze deden dus niet aan deelfinanciering van omvangrijke projecten. “We konden natuurlijk minder subsidie geven dan andere, veel grotere fondsen”, zegt Eveline. “Toch kan ook een kleiner project belangrijk zijn. Zo was er een KNO-arts die graag een mal wilde ontwikkelen die te gebruiken was bij de bestraling van patiënten met strottenhoofdkanker. Daarmee kon hij gerichter bestralen. Er was geen geld voor, daarom hebben we hem de financiële middelen gegeven om die mal te ontwikkelen. Later zei hij: ‘Dit is een enorme vooruitgang in de bestraling van strottenhoofdkanker.’ Het was maar een klein project, maar met onze ondersteuning kon hij die mal ontwikkelen en laten maken. Ik vind dat fantastisch. Je helpt dan met een klein onderdeel, maar heel veel mensen hebben er concreet baat bij. We hebben op een gegeven moment “Ik vind het bijzonder dat dit fonds meer dan vijfenzestig jaar in stand kon blijven. Daarom laat ik het met een gerust hart met pensioen gaan.”
ook een vierjarige opleiding van een specialist gesponsord. Dat is natuurlijk weer heel wat anders. Eigenlijk staat in de statuten dat het geld alleen bestemd is voor onderzoek, maar we hebben onszelf de vrijheid gegeven om dit toch te doen. Daarbij handelden we altijd in de geest van de statuten.” Het basiskapitaal – de oorspronkelijke 100.000 gulden – moest altijd intact blijven. Het bestuur mocht alleen subsidies
12
Een vermogend man en een echte Ten Cate
Ten Cate
Behalve in citaten uit officiële documenten is voor de leesbaarheid in de tekst voor het Twentse textielbedrijf steeds de naam Ten Cate gehanteerd. In de loop der jaren heeft dit bedrijf onder verschillende namen gefunctioneerd: tot 1957 H. ten Cate Hzn & Co 1957 – 1982 NV Koninklijke Textielfabrieken ten Cate/KSW (na de fusie met de Koninklijke Stoomweverij in Nijverdal) 1982 – 1995 Koninklijke Nijverdal-Ten Cate 1995 – 2006 Koninklijke Ten Cate NV 2006 tot nu TenCate Donderdag 15 juli 1948 was een tamelijk frisse zomerdag met zon en een enkele regenbui. Die dag was Doede Doedes Breuning ten Cate in Amsterdam. Samen met Willem Frederik Veldhuyzen, geneesheer-directeur van het Antoni van Leeuwenhoekhuis, en Mr. Carel Baron de Vos van Steenwijk, advocaat en procureur, had hij een afspraak bij notaris Johannes Zwart. Die datum was geen toeval. Op twee dagen na was het een jaar geleden dat zijn vrouw op
14
60-jarige leeftijd was overleden. Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate Baronesse van Heeckeren van Molecaten had kanker en stierf op 17 juli 1947 in het Algemeen Ziekenhuis te Almelo. Ter nagedachtenis aan haar wilde Doede het wetenschappelijk onderzoek ‘op het terrein van het kankervraagstuk’ ondersteunen. Daarnaast wilde hij ‘leden van het personeel van H. ten Cate Hzn. & Co N.V. of hun gezinnen’ verzekeren van ‘een aantal vrije beddagen’ (waarover later meer) en van een financiële bijdrage ‘ter leniging van sociale nood’. Uit eigen zak betaalde hij ‘in contanten’ voor een op te richten fonds het startkapitaal van ƒ 100.000. Dat was een fors bedrag. Omgerekend naar deze tijd zou dit kapitaal een waarde van bijna € 440.000 vertegenwoordigen. Hij was dus een vermogend man. Hij was een Ten Cate. In de stichtingsakte staat hij vermeld als ‘wonende te Santa Barbara, Californië, zonder beroep’ en ‘te zijn van NoordAmerikaanse Nationaliteit’. Dat was niet altijd zo geweest. In de eerste helft van de twintigste eeuw was ‘meneer Doede’ – zoals hij in het bedrijf werd genoemd – een van de directeuren van Ten Cate, een bepalend bedrijf in de Twentse textielindustrie. Nu, op 73-jarige leeftijd, zat hij in de Raad van Commissarissen van dit bedrijf en volgde hij het wel en wee ervan in Californië. Op deze iets te koude zomerdag in 1948 moet hij met een zekere bewogenheid teruggedacht hebben aan zijn overleden vrouw. Ter nagedachtenis aan haar richtte hij dit fonds op. Voor haar wilde hij zijn bijdrage leveren aan de strijd tegen kanker. Haar naam wilde hij op deze manier laten voortleven. Daarom kreeg de stichting de naam ‘Mevrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds’ (hierna te noemen: Breuning ten Cate-fonds). Was getekend: ‘D.D. Breuning ten Cate; M. Veldhuyzen; Vos v. Steenwijk; Zwarts, nots.’.
Van handelsfirma tot industrie
Doede Doedes Breuning ten Cate werd op 9 september 1875 geboren als Doede ten Cate. Hij was de tweede zoon van Lambert ten Cate en Julia Catharina Doedes Breuning. Omdat de familienaam van zijn moeder dreigde uit te sterven, werd de achternaam ‘Doedes Breuning’ in 1876 bij Koninklijk Besluit toegevoegd aan de achternaam van hun kinderen. Toen Doede in 1903 als ‘firmant’ toetrad tot Ten Cate, bestond dit bedrijf al bijna 140 jaar. Als officieel startjaar wordt altijd 1766 ge-
15
noemd. In dat jaar begon de Almelose linnenreder Hendrik ten Cate Hzn een ‘Memory boek’. Daarin hield hij de aankoop van garens en de verkoop van weefsels bij. Er was nog geen sprake van een fabriek: Ten Cate kocht garens in (vooral linnengarens uit Duitsland) en liet die vervolgens weven bij Twentse boeren. Al in die tijd keek Hendrik ten Cate Hzn verder: hij gaf ook balen linnen ‘in consignatie’ mee aan zeekapiteins die deze in West-Indië en Curaçao verkochten. Na een jaar of meer kreeg hij de opbrengst terug: een aantal balen koffie en wat gouden dukaten. Toch bleef deze vorm van export beperkt. De belangrijkste afzetmarkt bleef Nederland. In het ‘Memory boek’ worden onder meer leveringen in Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, Delft, Gouda, Leiden en Utrecht genoemd. Ten Cate was op dat moment een handelsfirma en geen fabrikant. Dat veranderde in de negentiende eeuw door toedoen van Egbert ten Cate, de zoon van Hendrik Hzn. Hij nam in 1841 een bijna failliete handweverij in Almelo over, omdat hij op die manier via de Nederlandsche Handel-Maatschappij toegang had tot de export naar Indië. De basis voor het industriële textielbedrijf Ten Cate is feitelijk 5 november 1860. Toen werd de stoomweverij Holland in Almelo in gebruik gesteld, met ongeveer 160 powerlooms, weefmachines die waren ontwikkeld in Engeland. Dat was een gedurfde stap, maar de firma bleef relatief klein. Vanaf 1898 deed Ten Cate pas echt mee, onder leiding van Egbert ten Cate Junior, de kleinzoon van de eerder genoemde Egbert. (Er komen nogal wat Egberts voor in de familie Ten Cate.) Tussen 1898 en 1912 kwamen de grote weverij Java en het complex Indië erbij. Die expansie zette door in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Daarmee was Ten Cate in de jaren dertig groter geworden dan de Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal, waarmee het bedrijf in 1957 zou fuseren.
Tijd van grote verwachtingen
Was het afzetgebied in de negentiende eeuw voornamelijk de binnenlandse markt, vanaf 1890 was Nederlands-Indië een enorme groeimarkt. Ook daar was er sprake van bevolkingsgroei en toenemende welvaart. Ten Cate fabriceerde vooral cambrics voor Nederlands-Indië, een stof die in het Nederlands batist heet. Dat is een fijn geweven stof die gemaakt kan zijn van linnen, katoen, wol of zijde. Het weefsel is zo fijn dat het bijna doorzichtig is. Ten Cate verscheepte de ongebleekte en ongeverfde cambrics naar Nederlands-
16
Indië, waar ze werden gebatikt en tot sarongs en andere kleding verwerkt. Eind jaren dertig was van de productie van Ten Cate zo’n tachtig tot negentig procent bestemd voor Nederlands-Indië. Intussen was Ten Cate in eigen spinnerijen ook zelf garens gaan produceren. Aanleiding was dat belangrijk garenproducent Engeland in de Eerste Wereldoorlog nauwelijks garens wilde leveren aan Nederland uit angst voor doorverkoop naar Duitsland. Omdat de kwaliteit
17
van het Engels garen ook wel eens te wensen overliet, zei men bij Ten Cate: ‘Dan kunnen we het beter zelf doen.’ In 1924 begonnen ze hun eigen spinnerij voor de productie van garens. In die tijd van grote verwachtingen en ontwikkelingen trad Doede als firmant in 1903 aan, samen met zijn boer Julius Egbert (die alweer in 1905 terugtrad) en zijn neef Johannes ten Cate (zoon van Egbert Junior). Doede zal zijn opgeleid zoals men dat bij de Ten Cates
18
altijd deed: werken in de weverij en de ververij, misschien een tijd ervaring opdoen in een Engelse fabriek, een stage in de Verenigde Staten en daarna nog een tijd op een kantoorafdeling van Ten Cate. Pas dan was een Ten Cate klaar om firmant of directeur te worden. Het werd hun dus niet allemaal op een gouden dienblaadje gepresenteerd.
Doede als ondernemer
Rond de eeuwwisseling werden Egbert Senior en zijn zoon Egbert Junior als drijvende kracht van de firma gezien. Daarna zorgden Hendrik, Johan en Doede Doedes Breuning ten Cate voor continuïteit en groei van Ten Cate. Doede ging vanwege de belangrijke afzet in Nederlands-Indië geregeld (per schip uiteraard) naar Batavia en zal ook in Engeland en Amerika goede contacten en zakenrelaties hebben gehad. Hij was een ondernemer in hart en nieren. Dat hij ook een gewiekst zakenman was, blijkt uit de volgende anekdote. Zijn zoon Berto – dit speelt vermoedelijk eind jaren twintig – volgde een technische opleiding aan het Bolton Technical College bij Manchester. Toen hij eens voor de kerstdagen per trein naar Almelo reisde, zat hij in de coupé met een groepje mannen van een Engels bedrijf. Die zouden op bezoek bij Ten Cate, begreep Berto. Hij hoorde alles wat ze bespraken, inclusief hun prijsstellingen en welke bodemprijs ze wilden aanhouden. Thuis in Almelo vertelde Berto dit uiteraard aan zijn vader, die zei dat hij de volgende dag maar mee moest naar de bespreking met die Engelsen. De volgende dag was de afspraak in de zaal van de Sociëteit tot Nut en Vermaak te Almelo, waar belangrijke gasten werden ontvangen. ‘Vindt u het erg als mijn zoon erbij komt zitten?’ vroeg Doede. ‘Dat is goed voor zijn opleiding.’ Dat was geen probleem. Toen kwam Berto binnen. Ze keken elkaar alleen maar aan en de onderhandelingen waren binnen tien minuten afgerond, op de bodemprijs. Het ging de textielfabrikanten in de eerste decennia van de twintigste eeuw voor de wind. Daar hoorde ook een goed inkomen bij. Egbert ten Cate Junior had in de jaren 1918-1919 een gemiddeld jaarinkomen van ƒ 1,4 miljoen, ongeveer € 8 miljoen in deze tijd. Doede bleef daar vermoedelijk niet heel ver bij achter. In een krantenbericht uit 1921 wordt hem over de belastingjaren 1919-1920 een inkomen van ƒ 894.000 toegedicht, omgerekend naar nu iets meer dan € 5 miljoen. Een aantal jaren ervoor, in 1914, had Doede de bouw
19
‘eener villa met garage op den Klinkenbelt te Nijverdal’ aanbesteed en de opdracht voor ƒ 29.665 gegund aan de firma Groothengel te Borne. In 1925 kocht hij voor ƒ 11.000 een woonhuis met stalling op de plantage Pomona, aan de Oude Wierdenseweg in Almelo. Hoewel in de crisisjaren na 1929 ook het inkomen van Doede wat zal zijn teruggelopen, zal hij ook in die jaren en daarna een zeer vermogend man zijn gebleven.
Crisis- en oorlogsjaren
In 1930 trad een jonge directeur aan die nu eens niet Ten Cate heette (maar wel Egbert): Egbert Gorter. Hij was een neef van Hendrik, Johan en Doede, en zou in de jaren van de crisis, in de oorlog en in de jaren na de oorlog binnen Ten Cate een belangrijke rol spelen, ook bijvoorbeeld in de fusiebesprekingen met de Koninklijke Stoomweverij Nijverdal. Gorter zorgde dat de firma opener werd, schafte de herendiensten af, nam als eerste een econoom in dienst en schakelde een extern accountantskantoor in, iets wat in die tijd nog zeer ongebruikelijk was. In 1940 werd de zoon van Doede, Berto Doedes Breuning ten Cate, tot directeur benoemd. Tegelijkertijd kwam ook ‘de jonge meneer Gerhard ten Cate’ in de directie, de zoon van Johannes ten Cate. Door het uitbreken van de oorlog kwam de afzet naar NederlandsIndië volledig stil te liggen. In de oorlogsjaren draaide het bedrijf gewoon door, zij het met veel minder productie, tot 1% in 1944 ten opzichte van de jaren vóór de oorlog. Zelfs daarna noemden de Duitsers Ten Cate een ‘wichtiges Betrieb’ omdat ze nog verbandgaas maakten voor een Duitse militaire instantie. Daarmee voorkwam het bedrijf dat 300 werknemers werden tewerkgesteld in Duitsland. In die tijd sliepen werknemers (en andere inwoners van Almelo) voor hun veiligheid zelfs in de fabriek. Tijdens een razzia in 1944 werd ‘meneer Berto’ opgepakt en naar Duitsland afgevoerd om tankgrachten te graven. Het personeel in Almelo maakte bezwaar tegen de deportatie van hun directeur. Daardoor (en vermoedelijk ook omdat het graven Berto niet zo goed afging) mocht hij na een dag of tien weer naar huis.
Sociaal hart
Onder leiding van Egbert ten Cate jr. was het aantal werknemers gegroeid van driehonderd tot meer dan tweeduizend. Ook andere
20
textielbedrijven als de Koninklijke Stoomweverij en H.P. Gelderman & Co groeiden fors. De textielindustrie was een factor van belang in Twente en veel inwoners van Almelo, Nijverdal en omstreken vonden in deze industrie hun emplooi. Toch was het onmiskenbaar dat Twente in wezen nog een agrarisch en ruraal gebied was. Zo hadden veel werknemers, naast hun werk in de fabrieken, een flinke moestuin of een paar stuks vee. Er was dus wel een verschil tussen
21
de industrie in Twente en die in steden als Amsterdam, Rotterdam of Leiden. Daar kwamen vaker misstanden voor als kinderarbeid, waaraan het beroemde ‘Kinderwetje van Van Houten’ in 1873 een einde moest maken. Er is in de eerste decennia van de twintigste eeuw ook wel in de textielindustrie in Twente gestaakt, maar zeker niet met een felheid en vasthoudendheid die de stakingen in het westen van Nederland kenmerkten. Ten Cate had ook als beleid om de hoogste lonen van Almelo te betalen om verzekerd te zijn van werknemers. Egbert ten Cate sr. was niet zozeer een ‘captain of industry’, maar meer een ouderwetse patroon met hart voor zijn werknemers. Al in 1889 regelde hij een ziekenfonds. Verder gaven de Ten Cates geregeld geld voor onder meer een tbc-fonds. Ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van mechanisch weven in 1910 schonk de firma het enorme bedrag van ƒ 50.000 voor een pensioenfonds. ‘Oude arbeiders, ik heb voor U gezorgd’, merkte Egbert sr. daarbij wat paternalistisch op. In 1923 schonk Egbert jr. aan alle werknemers die vijfentwintig jaar aan Ten Cate waren verbonden een spaarbankboekje met ƒ 100. Ook Doede had hart voor zijn medewerkers. In 1925 schonk hij samen met zijn vrouw het stamkapitaal van ƒ 50.000 (omgerekend naar nu ruim € 350.000) voor het ‘Weduwen- en Weezenfonds’. De naam: ‘Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecatenfonds’. Dit maakte zeker indruk. Nog in het ‘In memoriam’ voor ‘Mevrouw Doede’ in het personeelsorgaan van Ten Cate Het Contact van 8 augustus 1947 werd dit fonds in dankbare herinnering aangehaald. De Ten Cates – in ieder geval die van vóór de oorlog – waren niet alleen puissant rijk, maar ook vrijgevig. Ze voelden zich verbonden met vooral de inwoners van Almelo. Daarbij is het meermalen gebeurd dat een Ten Cate een pand in Almelo aan de gemeente schonk voor een maatschappelijke bestemming. Dat gold bijvoorbeeld ook voor de villa Kloosteresch aan de Wierdensestraat in Almelo, die Doede in 1925 voor zichzelf had laten bouwen. Hij schonk de villa in 1947 aan de gemeente Almelo onder de voorwaarde dat die een sociaal doel kreeg en ze die nooit zouden verkopen. Op dat moment was de villa al in gebruik als politiebureau en dat zou zo blijven tot in de jaren zeventig. Op dit moment is hier Tactus Verslavingszorg gevestigd. Dit is een maatschappelijke bestemming waarvan Doede vermoedelijk nog geen idee had. Hoe dan ook, toen
22
hij in 1948 het Breuning ten Cate-fonds oprichtte stond hij met zijn vrijgevigheid en sociale betrokkenheid in een lange traditie van Ten Cates die zich maatschappelijk inzetten.
Ondernemer met vaste gewoontes
Doede was een echte ondernemer, een vermogend man en een persoon met hart voor inwoners van Almelo in het algemeen en voor medewerkers van Ten Cate in het bijzonder. Maar wat was hij nog meer? Hij wordt omschreven als een redelijk streng, maar rechtvaardig persoon. Doede was zeker sportief. Hij reed paard en tenniste niet onverdienstelijk. Zijn kleinkinderen herinneren zich nog dat hij bij het feest ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag een potje voetbal met hen speelde. Hij was verzot op voetbal en dan vooral op het voetbal van Heracles – Heráákles zoals je dat daar uitspreekt. Mede door zijn toedoen werd al in 1920 de Engelse trainer Horace Colclough bij Heracles aangesteld. Engeland gold destijds als het voetbalwalhalla. Hij steunde het voetbal ook omdat hij het belangrijk vond dat werknemers van Ten Cate zich buiten werktijd konden ontspannen. In 1938 werd de firma Ten Cate om fiscale redenen omgezet in een Naamloze Vennootschap. Het is niet duidelijk of hij daarna ook nog actief in de directie zat, hij was tenslotte toen al 63 jaar. Wel is duidelijk dat Doede direct na de Duitse inval in Nederland het bedrijf alleen nog op afstand kon volgen. In de meidagen van 1940 was hij met zijn vrouw en dochter Emilie Augusta – Mimi voor ingewijden – met vakantie in België. Na het bericht van de Duitse inval gingen ze direct naar de kust van België en scheepten zich in naar Engeland. Vanuit Engeland voer het gezin vervolgens naar Amerika. Doede vestigde zich met zijn vrouw en dochter in Santa Barbara, Californië. Hij had zakelijke contacten in de Verenigde Staten en legde direct beslag op het daar aanwezige geld van de Ten Cates, zodat dit niet in handen van de Duitsers zou vallen. Zijn beide zoons – Berto en Evert – bleven in Nederland en hebben hem formeel laten doodverklaren. Daarmee zorgden ze dat het familiekapitaal ook daadwerkelijk in de familie bleef. Na de oorlog is de doodverklaring uiteraard weer teruggedraaid. Na het overlijden van zijn vrouw in 1947 vestigde Doede zich definitief in Santa Barbara, USA. Hij zat nog steeds in de Raad van Commissarissen van Ten Cate en liet zich door zijn zoons en per post op
23
de hoogte houden. Ook na de fusie in 1957 bleef hij commissaris van de ‘nieuwe’ Koninklijke Textielfabrieken ten Cate/KSW. In Californië bleef hij de gedreven ondernemer met zakeninstinct. Hij kocht daar bijvoorbeeld stukken land waar later olie werd gevonden. ‘Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud’, zei men wel. Ook na zijn definitieve emigratie naar de Verenigde Staten bleef hij voeling houden met zijn vaderland. Hij had de gewoonte iedere zomer twee maanden in Nederland te verblijven. Dan ging hij ook naar het bedrijf Ten Cate waar hij nog steeds zeer geliefd was. Dat blijkt ook wel uit het Ten Cate-personeelsblad Het Contact waarin onder meer zijn tachtigste verjaardag uitgebreid wordt gememoreerd. Zijn kleinkinderen herinneren zich die zomerse bezoeken nog goed. Hij verbleef dan op landgoed ‘De Klinkenbelt’ in Nijverdal en het was onmiddellijk duidelijk dat opa was gearriveerd. Hij hield dan een soort audiëntie, waarbij de kleinkinderen moesten vertellen hoe ze het op school hadden gedaan. Hij was vrij prestatiegericht: als een kleinkind een slecht rapport had of was blijven zitten, dan was hij niet tevreden. Hoorde hij daarentegen dat het goed ging op school, dan was hij apetrots. Een andere gewoonte was dat hij met de verschillende kleinkinderen op stap ging om een verjaardagscadeau te kopen. De enige regel was: je mag één ding kiezen. Wat dat vervolgens kostte, maakte niet uit. Het resultaat was dat het ene kleinkind een skelter kreeg van ongeveer tweehonderd gulden en het andere kleinkind een springtouw van misschien twee gulden. Zolang de kleinkinderen daar blij mee waren, was hij blij. Doede was sowieso een man van vaste gewoontes. Zo was zijn lijfdrankje bijvoorbeeld bessenjenever, een vrij curieuze keuze, ook in die tijd. Die bessenjenever liet hij per kist naar Californië verschepen om ook daar van zijn geliefde drankje te kunnen genieten. Hij vond dat er geleefd moest worden en had daar ook de mogelijkheden voor. Illustratief is dat hij op 85-jarige leeftijd (in 1960) voor zijn rijbewijs een herkeuring moest ondergaan. Daar maakte hij zich wat zorgen over. Nadat hij tot zijn grote geluk was goedgekeurd, kocht hij op de terugweg direct een sportauto om dit te vieren.
24
Arie Roest (1942)
Bestuursperiode: 1985 – 2008 Werkzaam als: economisch directeur Antoni van Leeuwenhoek (van 1978 tot pensionering in 2006)
25
‘Het fonds heeft veel zinvolle onderzoeken mogelijk gemaakt’ Arie Roest is als bestuurslid nauw betrokken geweest bij het Breuning ten Catefonds. “In mijn herinnering trok halverwege de jaren tachtig iemand aan de bel en zei: ‘Hé, we vergaderen helemaal niet meer als Breuning ten Cate-fonds’,” vertelt Arie. “Ik heb toen contact gehad met meneer Berto Doedes Breuning ten Cate en hij wilde er graag over praten om weer te starten als stichtingsbestuur. We hebben begin 1986 weer voor het eerst als bestuur vergaderd in Alberts Corner – nu AC Restaurant – in Holten, langs de A1. Als ik het goed heb, hebben we daar wel vaker vergaderd. In de jaren ervoor was er met het fonds eigenlijk niets gebeurd. Natuurlijk werd het geld wel beheerd, net als voor de andere fondsen van het Antoni van Leeuwenhoek.” “Aanvankelijk – en we hebben het dan over de jaren vanaf 1985 – werden de opbrengsten van het fonds gebruikt voor reizen van wetenschappelijk medewerkers. Het ging dan om iets meer dan 15.000 gulden per jaar. De statuten van de stichting gaven ook de vrijheid om het geld daarvoor te gebruiken. Toch vond men dit binnen het bestuur wat onbestemd. Want ja, wie bepaalt wie waarheen gaat? En zijn dat geen snoepreisjes? In die tijd was Piet Borst wetenschappelijk directeur en hij bepaalde wie voor een vergoeding van een reis in aanmerking kwam. En men hoefde niet bang te zijn dat het om snoepreisjes ging, want Piet Borst was heel streng, voor
zichzelf en voor anderen. Iedere wetenschappelijk medewerker moest van een dergelijke reis ook een verslag maken. Ik weet dat Borst zelf, als hij naar een congres was geweest, al in het vliegtuig terug “In die tijd bepaalde wetenschappelijk directeur Piet Borst wie voor een reisvergoeding in aanmerking kwam. En hij was heel streng.”
het verslag van het congres zat te dicteren. Later heb ik op basis van het aantal wetenschappelijk medewerkers en nietwetenschappelijk medewerkers een soort systeem ontworpen waarmee iedere afdeling ongeveer kon bepalen hoeveel geld ze uit de pot kregen. Zo konden ze een beetje anticiperen op wat ze konden spenderen. Dit soort medische congressen worden tenslotte al heel lang van tevoren aangekondigd.” Tot en met 1990 werden de opbrengsten uit het fonds gebruikt voor reizen van wetenschappelijk personeel. Inmiddels was Berto Doedes Breuning ten Cate – in 1989 – overleden en was ook de samenstelling van het stichtingsbestuur veranderd. Arie: “We hebben toen in het bestuur afgesproken dat we voorstellen zouden doen en zouden beoordelen voor onderzoek of aan te schaffen apparatuur. In eerste instantie liet Piet Borst of ik aan de hoofden research weten dat er een bepaald bedrag was voor projecten. Omdat er soms weinig of geen reacties kwamen, ging ik zelf naar
27
bankwereld. Het dagelijks beheer van het fonds lag feitelijk altijd bij een persoon van het Antoni van Leeuwenhoek. Het Antoni van Leeuwenhoek heeft volgens de statuten de meerderheid binnen het bestuur. In de praktijk kwam het erop neer dat ik in vergaderingen van het bestuur het Antoni van Leeuwenhoek met vijf stemmen vertegenwoordigde. Maar daar is eigenlijk nooit op die manier over gesproken. We spraken op een heel prettige manier over aanvragen en projecten, en namen altijd besluiten in goed onderling overleg. Ik vond het vooral belangrijk dat het geld werd besteed aan zinvol onderzoek of noodzakelijke apparatuur binnen het Antoni van Leeuwenhoek. Daarmee hebben we, vind ik, altijd gehandeld in de geest van de statuten en de bedoeling van de stichter.” “Toen ik hoorde dat het Breuning ten Cate-fonds zou worden opgeheven, moest ik denken aan wat meneer Heyning, de toenmalige penningmeester van het Antoni van Leeuwenhoek, altijd zei: ‘Wat de erflater heeft aangegeven, dat moeten we respecteren.’ Vanuit die optiek vind ik het een beetje jammer dat het fonds ophoudt te bestaan. We konden met onze ondersteuning toch zinvolle projecten steunen. Natuurlijk respecteer ik wat ze hebben besloten. ‘Ik zit niet meer in de commissie’, zeg ik altijd maar. Het is in ieder geval een goed idee om een boek over het fonds te maken. Dat geeft ook een soort verantwoording van wat er in de loop der jaren met die gift van 100.000 gulden is gedaan. Het is mooi om het op die manier af te sluiten.”
de verschillende afdelingen– radiotherapie, KNO, gynaecologie – om te vragen of ze projecten hadden of noodzakelijke apparatuur waarvoor ze financiële ondersteuning nodig hadden. We zochten het altijd wel in de klinische hoek. De voorkeur ging uit naar het ondersteunen van direct toepasbaar onderzoek. De wetenschappers die geld hadden gekregen, moesten jaarlijks verslag doen en zich verantwoorden voor een project of een aangeschaft apparaat. Daar moest ik wel eens achteraan, maar over het algemeen ging dat prima. Sommige wetenschappers gaven zelfs een uitgebreide presentatie over hun onderzoek of project. Ik kan me nog een presentatie met dia’s herinneren van Frans Hilgers van KNO. Die had dan ook voor een groot, meerjarig project meer dan € 150.000 van het Breuning ten Cate-fonds gekregen. Bij financiële ondersteuning van die omvang werd het vermogen van het fonds wel wat kleiner. Dat vonden we op een bepaald moment verantwoord, omdat het vermogen enorm was gegroeid. En het bestuur vond vermogensopbouw als zodanig geen doel.” “Binnen het bestuur was ik in feite de initiator. Ik zorgde voor de projectvoorstellen, maakte de verslagen, regelde de contacten tussen de bestuursleden onderling en zorgde voor het beheer van de beleggingen. Dat laatste deed ik voor verschillende fondsen, in overleg met de penningmeester van het Antoni van Leeuwenhoek. Als er acute financiële zaken waren, belde ik binnen het bestuur degene die daar het meeste kijk op had. Bij het Breuning ten Cate-fonds was dat meestal meneer Spaan van Ten Cate, die zelf ervaring had in de
28
Het ‘kankervraagstuk’ in de wereld van toen
Na de bevrijding in 1945 gaat men in Nederland voortvarend aan de slag om de verwoestingen, de ontwrichting en de verschrikkingen van de oorlog zo snel mogelijk achter zich te laten. De jaren van wederopbouw zijn begonnen. Met het befaamde ‘tientje van Lieftinck’ is in september 1945 een grote geldzuivering doorgevoerd, waardoor in één klap al het (vooral in de oorlog verdiende) zwart geld waardeloos wordt. Wie in 1947 in de stad om zich heen kijkt, ziet misschien de eerste Volkswagen Kever die vanaf dat jaar door automobielbedrijf Pon in Nederland wordt geïmporteerd. Verder rijden er bolides als Packards en Plymouths, voor wie het zich kan veroorloven althans. Want het straatbeeld ziet er volkomen anders uit: heel weinig auto’s (ongeveer één auto per 73 inwoners), veel trams en bussen, karren, fietsen en mensen te voet. De zomer van 1947 is de warmste van de twintigste eeuw. Op radio’s die door de open ramen zijn te horen, klinken The Ramblers met hun jazzy dansdeuntjes, de tropische klanken van de Kilima Hawaiians en de vrolijke Nederlandse liederen van Lou Bandy. In juni 1947 verschijnt Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank, in een oplage van 3.000 exemplaren. Nu is het in zeventig talen vertaald en zijn er wereldwijd ruim 25 miljoen exemplaren van verkocht. In september 1947 richten Shell en Exxon samen de Nederlandse Aardolie Maatschappij op. Naast wat aardolie vinden ze vooral gas, in 1959 wordt een enorm aardgasveld in Slochteren aangeboord waaruit nog steeds aardgas wordt gewonnen. Ook in 1947: de uitvinding van de transistor, die uiteindelijk de basis zal vormen voor moderne radio’s, versterkers en zelfs computers. Nieuwe politieke partijen worden opgericht: de Katholieke Volkspartij (KVP) in 1945, de Partij van de Arbeid (PvdA) in 1946 en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) in 1948. Nederland raakt in de zomer van 1947 verwikkeld in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, toen ‘politionele acties’ genoemd. Die zullen alles bij elkaar tot 1949 duren en nog een lange nasleep krijgen. Ook in 1947 komt minister van Sociale Zaken Willem Drees met de ‘noodwet van Drees’, die de voorloper is van de huidige AOW. Intussen is de Nederlandse industriële productie eind 1947 alweer op vooroorlogs niveau. Dit was het Nederland waar Doede Doedes Breuning ten Cate en zijn vrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten in 1947 vanuit de Verenigde Staten
30
arriveerden. Vermoedelijk was Angélique Fanny toen al (ernstig) ziek. Daarbij hield de diagnose ‘kanker’ in die tijd – hoe hard het ook mag klinken – vrijwel altijd een doodvonnis in. Het is niet bekend of zij nog in het Antoni van Leeuwenhoek (of elders) is behandeld. Daar zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor. Het is zelfs niet precies duidelijk welke vorm van kanker zij had. Familieleden spreken meestal van borstkanker, maar in notulen van het Breuning ten Cate-fonds uit eind 1987 heeft Berto Doedes Breuning ten Cate het over ‘beenkanker’. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten: van borstkanker is bekend dat het kan uitzaaien naar het bot. Alles bij elkaar lijkt het erop dat Angélique Fanny samen met haar man in 1947 in feite naar Nederland kwam om hier te overlijden. En het was een zwaar ziekbed. In 1986 schrijft Berto in een brief aan de nieuwe aspirant-bestuursleden over zijn moeder ‘die aan de vreselijke kankerziekte is overleden en ontzettend geleden heeft’. In die tijd was pijnbestrijding rudimentair: die bestond eigenlijk alleen uit het toedienen van morfine. Die heeft allerlei bijwerkingen als sufheid, misselijkheid, duizeligheid en hallucinaties. Bovendien kreeg men alleen in de laatste stadia vóór het overlijden (in toenemende doses) morfine toegediend. Zeer waarschijnlijk zal dit ook bij Angélique Fanny zijn gebeurd. Op donderdag 17 juli 1947 overleed zij op 60-jarige leeftijd in het Algemeen Ziekenhuis aan de Brugstraat in Almelo, ‘tot onze diepe droefheid’, zoals in de overlijdensadvertentie staat. Ook op de voorpagina van het personeelsblad Het Contact van Ten Cate werd op 8 augustus 1947 aandacht besteed aan het overlijden van Angélique Fanny: ‘Ook van deze plaats gaat onze diepgevoelde deelneming uit naar de zwaar getroffen familie’. Later dat jaar gaat Doede alleen terug naar de Verenigde Staten, om zich definitief te vestigen in Santa Barbara, Californië. Hij werd Amerikaans staatsburger. In mei 1948 kondigde koningin Wilhelmina haar troonsafstand aan. Ze zou op de datum van haar 50-jarig jubileum – 6 september 1948 – aftreden om opgevolgd te worden door haar dochter Juliana. Tegelijk met de aankondiging in mei 1948 maakte koningin Wilhelmina bekend dat zij het te ontvangen ‘Nationaal Geschenk’ wilde bestemmen voor het bestrijden van kanker. In de maanden daarna vond de inzameling voor het ‘Nationaal Geschenk’ plaats. Er werd door burgers en bedrijven driftig geld geschonken, waarbij de genoemde zanger Lou Bandy de opbrengst van twee jubileum-
31
voorstellingen – ruim ƒ 12.500 – aan dit fonds doneerde. Uiteindelijk werd ruim ƒ 2 miljoen ingezameld. Dat werd het startkapitaal van het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF), dat op 14 maart 1949 officieel werd opgericht. De geste van koningin Wilhelmina heeft Doede – naast zijn persoonlijke motieven – misschien wel geïnspireerd om zelf ook een fonds ter bestrijding van kanker te stichten.
Angélique Fanny
Haar naam is al een aantal keer gevallen in de naam van het fonds. Een kennismaking met Angélique Fanny ligt dus voor de hand. Maar dat valt niet mee, want er is opmerkelijk weinig over haar bekend. Ze werd geboren op 21 juni 1887 te Padang, Sumatra. Op 5 mei 1909 trouwde ze met Doede Doedes Breuning ten Cate. Op 17 juli 1947 overleed ze in Almelo. Dat is het zo ongeveer. Er is niemand meer in leven die haar persoonlijk gekend heeft. De kleinkinderen waren tenslotte nog niet geboren toen zij stierf. Er is geen geschilderd portret of een foto van haar. Angélique Fanny blijft een naam zonder gezicht. Misschien is het toch mogelijk door haar afkomst iets van haar achtergrond te schetsen. Vooral over haar vader is namelijk meer bekend. Haar vader, William Baron van Heeckeren van Molecaten, wordt in 1848 geboren in een adellijke familie in Huize Molecaten, Oldebroek. William is de oudste en heeft nog twee broers en twee zussen. Op 16-jarige leeftijd gaat hij – uit ambitie of noodzaak – naar de Koninklijke Militaire Akademie en maakt carrière in het leger. In 1874 gebeurt er iets waarin de contouren van een drama zijn te herkennen: op 4 mei overlijdt zijn broer Willem Frederik op 19-jarige leeftijd en twee dagen erna overlijdt zijn moeder, 49 jaar oud. Het is niet duidelijk of er een oorzakelijk verband is, maar eind 1874 geeft William zich op voor het leger in Nederlands-Indië. Begin 1875 komt hij aan in Batavia. Hij wordt overgeplaatst naar Atjeh en komt terecht in de Atjeh-oorlog. Tijdens een transport van zieken, koelies en dwangarbeiders onder zijn leiding op 21 maart 1876 raakt hij gewond als de kolonne in een hinderlaag van Atjehers loopt. In hetzelfde jaar wordt hij overgeplaatst naar het rustiger Celebes. Daar, in de stad Makassar, moet hij Emilie Augusta van Rhee hebben leren kennen. Ze trouwen in september 1878 en krijgen tussen 1879 en 1883 drie zonen. In 1887 wordt Angélique Fanny geboren in Padang, waar ze dan wonen. Na een verlof in Nederland van 1888
32
tot 1890 lijkt Williams gezondheid te verslechteren. In 1892 gaat hij ‘wegens lichaamsgebreken’ met pensioen. Het gezin lijkt halsoverkop uit Nederlands-Indië te vertrekken: hun inboedel wordt in mei 1892 verkocht en er wordt een advertentie in de Java-Bode geplaatst met de mededeling: ‘Wegens ongesteldheid, verhinderd, afscheidsbezoeken te maken’. In mei 1894 spreekt de arrondissementsrechtbank te Amsterdam de scheiding van tafel en bed uit tussen William en Emilie Augusta, ‘zulks ten verzoeke van laatstgenoemde’. William overlijdt in 1897 in een eenvoudig bovenhuis op de Overtoom in Amsterdam, 49 jaar oud. In 1900 overlijdt ook Emilie Augusta, die inmiddels in Kampen woont, op 40-jarige leeftijd. Angélique Fanny is dan 13 jaar. Ze lijkt dus geen onbezorgde jeugd te hebben gehad. Waar zij en Doede elkaar hebben ontmoet, is onbekend. In ieder geval trouwen ze in mei 1909. In 1910 wordt een zoon geboren: Berto. Tien jaar later, in 1920, krijgen ze een tweeling: Evert Adriaan en Emilie Augusta. De naam van Angélique Fanny duikt nog een paar keer op in de notulen van de Almelose tennisvereniging ‘Luctor et Emergo’. In 1915 vraagt ze of kinderen meegenomen mogen worden naar de tennisbaan (het antwoord is ‘nee’) en bij het aanleggen van een tweede baan spreekt ze haar bezorgdheid uit dat de betere spelers hierdoor de mindere links laten liggen. Waaruit valt te concluderen dat ze misschien wat minder sportief was dan Doede. Maar dat is precies alles wat er te weten valt over Angélique Fanny. Veel meer dan een naam zonder gezicht en zonder karaktertrekken wordt zij niet.
Het Nederlandsch Kankerinstituut
De stichtingsakte van het Breuning ten Cate-fonds vermeldt dat de stichter ‘een som gelds wenst te bestemmen ter ondersteuning
33
van het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het kankervraagstuk’. Zo werd dit destijds omschreven. ‘Het kankervraagstuk’ is ook de letterlijke titel van de beroemde rede die prof. dr. J. Rotgans op 8 januari 1907 uitsprak ‘ter gelegenheid van de jaardag der Instelling voor Hooger Onderwijs van Amsterdam’. Wat is de oorzaak van kanker? Is er sprake van erfelijkheid? Hoe gedragen kankercellen zich? Dat zijn de vragen die Rotgans stelt. In de rede geeft hij een uitvoerig beeld van de stand van zaken in het internationaal kankeronderzoek. Soms trekt hij een conclusie: ‘Algemeen is de meening dat het carcinoom geen uiting is van een afwijking der constitutie.’ Let wel: in die tijd was men druk bezig met onderzoek naar de menselijke chromosomen. Van DNA had men nog geen weet. Rotgans trekt nog een andere conclusie: ‘een berg vragen, een luttel hoopje antwoorden’. Oftewel, we weten wel iets, maar nog veel te weinig over kanker. ‘Er is al wat materiaal, doch nog veel meer, dat voor ’t grijpen ligt of met eenige moeite kan verkregen worden. Dit moet verzameld, opgestapeld, geordend en naar alle kanten bewerkt worden. Stelselmatig naar alle kanten. Alles heeft waarde. Werkcentra zijn noodig om ’t verkregene te bewaren, ’t geheel overzienbaar de maken, eenheid van werken te verzekeren. Uit die centra moeten wederkeerig de impulsen tot nieuwen arbeid, de verspreiding van elk nieuw ontstoken licht uitgaan. […] Dan kan de spreuk bewaarheid worden, die ik dezer dagen las op den gevel van het Institut für Krebsforschung te Heidelberg: “In scientia salus”: “In de wetenschap ’t heil!” Rotgans houdt in zijn rede een pleidooi voor een Nederlands wetenschappelijk instituut dat zich richt op kankeronderzoek. Zes jaar later benaderde J.H. de Bussy, een ondernemer die ook de rede van Rotgans had uitgegeven, Rotgans met het idee een vereniging op te richten die een kankerinstituut zou moeten vormen. Kort daarvoor, in september 1913, was de dochter van De Bussy aan kanker overleden. Op 10 oktober 1913 kwamen in totaal veertien wetenschappers en zakenlieden in het huis van Rotgans bij elkaar om deze vereniging op te richten. Rotgans werd voorzitter van het dagelijks bestuur. Na enig debat besloot dit bestuur dat de naam zou worden: Vereeniging ‘Het Nederlandsch Kankerinstituut’. ‘Het is een duidelijk sprekende naam’, zei Rotgans, ‘de naam klinkt wat hard, maar zal minder hard klinken, naarmate de kansen, de ziekte te genezen, beter worden.’
34
Al snel daarna en gedurende het jaar 1914 werd er werk gemaakt van fondsenwerving. Hiervoor was de vereniging – hoewel men hoopte op subsidie van het rijk en de gemeente – vooral afhankelijk van donateurs. In het hele land vormden vooraanstaande burgers lokale comités om geld in te zamelen. Dat kon al voor ƒ 2,50 (begunstiger) of ƒ 10,00 (lid), maar voor ƒ 1.000 mocht de donateur zich stichter van het Nederlandsch Kankerinstituut noemen. Eind 1914 werd gemeld dat er ƒ 447.000 was opgehaald. De inschatting was vooraf dat er een startkapitaal van ongeveer ƒ 600.000 nodig was. De vereniging liet haar oog voor de vestiging van een kliniek vallen op een vrijkomend pand van de Rotterdamsche Bank aan de Keizersgracht 706 in Amsterdam. In juli 1914 werd begonnen met de verbouwing van het Antoni van Leeuwenhoekhuis, de naam die voor de kliniek was gekozen. Met wat vertraging vanwege het uitbreken
35
van de Eerste Wereldoorlog opende het Antoni van Leeuwenhoekhuis in januari 1915 zijn deuren. In deze voormalige patriciërswoning was een laboratorium gevestigd van twee verdiepingen in een uitbouw, een operatiekamer in een ruimte op de binnenplaats en ziekenzalen voor derde-, tweede- en eersteklas patiënten. In het pand zaten nog schouwen, spiegels en rode zijde op de muren die de vroegere bestemming verrieden. De professoren Rotgans en W.M. de Vries waren respectievelijk directeur van de kliniek en directeur van het laboratorium. Verder werkten er twee artsen: J.H. Kuijer en G.F. Gaarenstroom. Het (verplegend) personeel (vier zusters en vier dienstboden) werd aangestuurd door hoofdverpleegster J. Lintner. Het was een bescheiden begin, maar een begin. Al in het eerste jaar werden er 173 patiënten behandeld, 98 operaties uitgevoerd en 2.747 röntgen- en radiumbestralingen gegeven. Dat aantal steeg naar 477 patiënten en 17.631 bestralingen in 1920. Hiervoor werden in 1916 twee extra röntgenapparaten aangeschaft en een tweede behandelruimte gehuurd op de Prinsengracht. Het uitgangspunt van het Antoni van Leeuwenhoek is altijd geweest de nauwe samenwerking tussen kliniek en laboratorium. Het aantal wetenschappe-
36
lijk medewerkers groeide en er werd (zoals de bedoeling was) naast behandelingen veel fundamenteel en systematisch onderzoek verricht. En de behandelingen begonnen hun vruchten af te werpen: in 1925 was een patiënt met slokdarmkanker al tweeënhalf jaar genezen verklaard. Het pand aan de Keizersgracht was feitelijk al snel te klein en voldeed nauwelijks meer. In 1929 verhuisde het Antoni van Leeuwenhoek daarom (eindelijk) naar het pand van het voormalig Militair Hospitaal en Kledingmagazijn aan de Sarphatistraat. Naast het toenemende aantal behandelingen en onderzoek, bood het nieuwe pand ook meer ruimte voor exposities, voorlichtingsbijeenkomsten en rondleidingen. De gedachte was dat door meer kennis van kanker artsen, medisch studenten, (wijk)verpleegsters en vroedvrouwen beter in staat waren verdachte gevallen voegtijdig te ontdekken. De jaren dertig kenmerkten zich door professionalisering en vooruitgang. Onderzoekers als Remmert Korteweg, Nathaniël Waterman en Willem Frederik Wassink (‘de Grote Drie’) zorgden ervoor dat het Antoni van Leeuwenhoek in het internationaal kankeronderzoek een belangrijke positie innam. In 1939 werd een nieuw type
37
38
bestralingsapparaat in gebruik genomen, de enige van zijn soort in Europa. Omdat deze een spanning hanteerde van 800.000 tot 1 miljoen Volt, werd dit apparaat de ‘miljonair’ genoemd. In januari 1940 bestond het Antoni van Leeuwenhoek 25 jaar. Bij die gelegenheid sprak onderzoeker Korteweg de overtuiging uit dat ‘het op den duur mogelijk zal zijn kanker voor een belangrijk deel te voorkomen.’ Verder viel er daarna niet zoveel te vieren, want de Duitse bezetting zorgde voor beperkingen en een ontregeling van de dagelijkse gang van zaken. Zo werd de joodse onderzoeker Waterman in 1943 opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. Hij en zijn vrouw overleefden het kamp, maar een zoon en dochter keerden niet terug. Verder overleefden tenminste twee medewerkers van het Antoni van Leeuwenhoek de oorlog niet. Toch, ondanks alle beperkingen, gingen het onderzoek en de behandelingen door. In 1940 werden 886 patiënten behandeld, in 1943 waren dat er 1.081 en in 1944 werden nog 1.342 nieuwe patiënten ingeschreven. Veel proefdieren stierven van de kou in de hongerwinters van 1943 en 1944. Onderzoeker Korteweg gaf op een bepaald moment zelfs muizen mee aan medewerkers naar huis zodat de proefdieren toch konden overleven. In de jaren na de oorlog verschoof het onderzoek van het Antoni van Leeuwenhoek van briljante eenlingen naar teams van specialisten. Dat weerspiegelde zich in veranderingen in de organisatie. Op 1 november 1947 werd prof. W.F. Veldhuyzen geneesheer-directeur. Hij gaf algemene leiding aan de kliniek én het laboratorium. Dat benadrukte de eenheid van deze afdelingen binnen het Antoni van Leeuwenhoek nog eens. En deze Veldhuyzen was ook aanwezig bij de notaris toen Doede het ‘Mevrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds’ oprichtte.
Fondsenwerving na de oorlog
In 1913 en 1914 was de Vereeniging het Nederlandsch Kankerinstituut mogelijk gemaakt door een groot aantal donaties van ondernemers en ‘gewone’ mensen. Daarmee was een sterke basis gelegd omdat de donateurs leden, begunstigers of stichters werden, afhankelijk van de grootte van hun gift. Het rijk en de gemeente gaven vervolgens ook subsidie. Met de groei van het Antoni van Leeuwenhoek, en daarmee de groei van het aantal onderzoeken en behandelingen, bleek dat uiteindelijk niet genoeg. In de eerste jaren na de
39
40
oorlog was er daarom de roep om meer geld. Die vond gehoor, onder meer in de toezegging in 1948 van koningin Wilhelmina om het geld van het ‘Nationaal Geschenk’ voor kankeronderzoek te bestemmen. Er zijn verschillende factoren die verklaren dat deze vraag om meer geld voor onderzoek naar kanker weerklank vond. Het aantal sterfgevallen aan kanker per 100.000 inwoners was toegenomen van 110 in 1914 tot 138 in 1939. Dat kwam mede omdat mensen ouder werden. Maar het leidde er ook toe dat kanker nu als ‘nieuwe volksziekte’ werd gezien. Verder keek men naar het buitenland. In de jaren dertig liep het Antoni van Leeuwenhoek internationaal voorop. Nu trok in de Verenigde Staten de regering 100 miljoen dollar uit voor kankeronderzoek, terwijl het Antoni van Leeuwenhoek maar ƒ 35.000 aan overheidssubsidie kreeg. Nederland dreigde in dit opzicht achterop te raken. En er wás meer geld nodig: het Antoni van Leeuwenhoek kreeg te maken met steeds grotere tekorten, van ƒ 68.000 in 1946 tot ƒ 150.000 in 1948. Deze noodkreet – treffend verwoord op 22 mei 1948 in het dagblad De Tijd door journalist Edm. Nicolas – en het idee dat er iets moest worden gedáán, zullen zeker bij Doede door het hoofd gespookt hebben. Zo zat hij in elkaar: als er iets moest gebeuren en hij had de mogelijkheid om te helpen, dan deed hij dat. Dat deed hij voor de werknemers van Ten Cate met het weduwen- en wezenfonds, dat deed hij voor de voetbalclub Heracles met het aantrekken van een Engelse trainer en het financieren van een nieuwe tribune. Dat deed hij ongetwijfeld in nog veel andere gevallen waarbij dit niet zo in het oog is gesprongen. Dat deed Doede ook nu, door dit fonds op te richten. Hij hielp graag met daden als hij iets belangrijk vond. En dit was belangrijk. Hij had tenslotte zijn vrouw verloren aan deze ‘vreselijke kankerziekte’. In 1948 waren er in Nederland twee centra voor kankeronderzoek: het Rotterdams Radio-Therapeutisch Instituut (nu Daniël den Hoed Kliniek) en het Antoni van Leeuwenhoek. Dit laatste was op dat moment veruit het belangrijkste instituut. Dat zal zeker een overweging zijn geweest om de opbrengsten van het fonds grotendeels hiervoor te bestemmen. Want als Doede hielp, moest het wel effectief zijn. Het is zelfs niet uitgesloten dat hij Veldhuyzen – op dat moment belangrijkste man binnen het Antoni van Leeuwenhoek – daar zelf over heeft opgebeld. Hoe het ook precies gegaan is, Veldhuyzen was present bij het passeren van de akte en het fonds was vanaf 15 juli 1948 een feit.
41
Antoni van Leeuwenhoek/ Nederlands Kankerinstituut Eerst was er (vanaf 10 oktober 1913) de Vere(e)niging Nederlands(ch) Kankerinstituut (NKI), de wetenschappelijke instelling. In 1914 werd de naam voor de bijbehorende kliniek het Antoni van Leeu-
wenhoekhuis. Later werd dit het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis/NKI. Nu is de officiĂŤle naam Antoni van Leeuwenhoek. In de tekst wordt voor de duidelijkheid (behalve in citaten of wanneer dit anderszins noodzakelijk is) steeds de huidige naam gehanteerd.
42
Rulanda van Kruysbergen
Bestuursperiode: 2000 – 2014 Werkzaam als: bedrijfsarts Arbo Unie Almelo in Nijverdal
43
‘Het belang van de medewerkers van Ten Cate was voor mij altijd een belangrijke drijfveer’ Rulanda van Kruysbergen ging in 1999 als bedrijfsarts (in dienst van de Arbo Unie) voor Ten Cate werken. In 2000 werd ze
de subsidieverstrekking van het fonds. In de statuten staat dat tien procent van de renteopbrengst kan worden besteed voor ‘vrije beddagen’, financiële ondersteuning van medewerkers van Ten Cate. In de praktijk kwam dit neer op een beschikbaar bedrag van in totaal € 1.500 tot € 2.500 per jaar. Werd dit bedrag in een bepaald jaar niet gebruikt, dan werd het eerst nog een jaar gereserveerd. Daarna ging het, als het niet werd gebruikt, weer terug naar
“In sommige jaren waren er vijf aanvragen vanuit Ten Cate, andere jaren werd er niets aangevraagd. Vijf aanvragen was voor het beschikbare bedrag het maximum.”
bestuurslid van het Breuning ten Catefonds. “Pas op het moment dat ik voor Ten Cate kwam werken, ben ik er door de directeur van onze dienst op gewezen dat dit fonds bestond”, zegt Rulanda. “Binnen Ten Cate was, een enkele personeelsfunctionaris uitgezonderd, vrijwel niemand op de hoogte van deze mogelijkheid. Ik zag het als mijn taak om mensen erop attent te maken dat ze subsidie konden aanvragen. Daar ben ik altijd actief mee bezig geweest. Eigenlijk vroeg ik die subsidie meestal aan uit naam van de patiënt. Dan stuurde ik een brief aan meneer Roest van het Antoni van Leeuwenhoek in de trant van ‘die en die medewerker heeft klachten die verband houden met kanker en zou graag voor subsidie in aanmerking willen komen’, met een rekeningnummer erbij. Dan maakte hij dat bedrag over. Deze aanvraag werd ook eigenlijk altijd gehonoreerd.” De ondersteuning van medewerkers en oud-medewerkers van Ten Cate is altijd maar een klein onderdeel geweest van
“Het is lastig om het over financiën te hebben als mensen kanker hebben. Dan zocht ik naar het moment om het bespreekbaar te maken.”
het vermogen van het fonds. Rulanda: “Het ging overigens maar om een beperkt aantal aanvragen per jaar. In 2013 heb ik nog drie aanvragen gedaan. Er zijn jaren geweest dat er vijf aanvragen waren, maar ook jaren waarin geen aanvragen zijn gedaan. Vijf aanvragen was ook eigenlijk het maximum wat er vanuit het fonds beschikbaar was.” “Op een moment dat mensen met kanker te maken krijgen, hebben ze vaak ook te maken met heel veel meer kosten”, vertelt Rulanda. “Een subsidie van € 500 is dan natuurlijk een druppel op een gloeiende plaat. Toch waren de meeste mensen heel blij met de financiële bijdrage van het fonds. De een kon met de subsidie een
45
om die subsidieaanvragen goed te beoordelen. Eveline Berendsen – die ook een medische achtergrond heeft – en ik keken vooral naar de inhoud van die aanvragen. Daarbij keken we vooral naar de relevantie en naar hoeveel mensen daarvan konden profiteren. Als een aanvraag iets heel specifieks betrof waarbij maar heel weinig mensen in Nederland baat hebben, dan vonden we dat we echt moesten kijken naar projecten waarvan een grotere impact is te verwachten. Dat waren criteria die we aanlegden. Een project dat me is bijgebleven, is een onderzoek naar hoe mensen met keelkanker en een stoma beter konden leren praten. Daarvan dacht ik: ‘Dat is heel praktisch toepasbaar.’ Bij Ten Cate was ook een medewerker die daar zelf baat bij zou kunnen hebben. Zo concreet keek ik wel: ‘Wat hebben mensen in de fabriek aan het ontwikkelen van een techniek?’ Het belang van de medewerkers van Ten Cate is voor mij altijd een belangrijke drijfveer geweest om dit werk te doen. Ik was altijd erg kritisch. Op een moment dat je met zo’n fonds bezig bent en daarvoor staat, dan vind ik het belangrijk dat je goed kijkt of er op de juiste manier met het geld wordt omgegaan. En dat deden we als bestuur dan ook: we keken altijd erg consciëntieus naar de financiën en de aanvragen. Daarom heb ik het zeer plezierig gevonden om met de stichting bezig te zijn.”
pruik kopen, de ander kon het gebruiken om nog een keertje met z’n allen op vakantie te gaan. In het begin moesten ze de extra kosten verantwoorden en daarvoor geld vragen tot een bepaald maximum. Op een gegeven moment hebben we gezegd: ‘Luister, die mensen hebben wel iets anders aan hun hoofd, kunnen we niet gewoon een standaardbedrag afspreken?’ Toen zijn we op die € 500 uitgekomen. Ik weet dat “We keken bij de projectaanvragen vooral naar de relevantie en naar hoeveel mensen daarvan konden profiteren. Dat waren belangrijke criteria.”
iemand dat heeft gebruikt om een huisje voor een vakantie te huren dat hij zich anders niet kon veroorloven. Een ander heeft dat voor de begrafenis gebruikt. Want we hebben het wel over mensen met kanker. Het is dus wel eens gebeurd dat iemand al overleed voordat het bedrag was overgemaakt. Ook oud-werknemers van Ten Cate kwamen in aanmerking voor subsidie. Alleen zijn die vaak uit beeld. Soms hoorde ik via-via dat een oud-medewerker kanker had en die konden dan een aanvraag doen. Maar dat gebeurde niet vaak. En het is ook lastig om het over financiën te hebben als mensen kanker krijgen en bijvoorbeeld nog maar een halfjaar te leven hebben. Daar zijn mensen op dat moment echt niet mee bezig. Het is dan vaak zoeken naar het moment waarop je dat bespreekbaar kunt maken.” “Vanuit het Antoni van Leeuwenhoek werd subsidie gevraagd voor verschillende afdelingen, voor onderzoek of apparatuur. Als bestuurslid vond ik het heel belangrijk
46
Jaren van opbouw en eerste oogst
Doedes Breuning ten Cate was rijk. Hij was hulpvaardig en vrijgevig. Maar hij bleef een ondernemer die de zaken goed geregeld wilde zien, zoals het hem voor ogen stond. Dat bleek toen hij in 1947 bij zijn vertrek uit Nederland de – schitterende – villa Kloosteresch aan de gemeente Almelo schonk. Het pand moest een maatschappelijke bestemming krijgen en mocht nooit door de gemeente verkocht worden. Verder moest de gemeente een plaquette aanbrengen ter herinnering aan zijn overleden vrouw. Dat gebeurde en de plaquette hangt er nog steeds, nu op de muur achter de receptiebalie van Tactus Verslavingszorg die het pand in bruikleen van de gemeente heeft. Ook als het gaat om de ƒ 100.000 die hij uit eigen middelen doneerde, wilde Doede zwart op wit hebben hoe dit geld werd besteed. In de statuten van de stichting staat dus dat de gelden op een solide wijze belegd moeten worden. Verder regelen de statuten precies waaraan de opbrengsten van het kapitaal in welke verhouding worden gedoneerd. Daarnaast is nauwkeurig omschreven hoe het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur is samengesteld en op welke manier zij beslissen over te doneren bedragen. Opvallend is dat in de statuten de (oud-)medewerkers van Ten Cate op de eerste plaats komen. Van de netto-opbrengsten van het fonds moet namelijk eerst een bedrag gereserveerd worden voor ‘twee en veertig vrije beddagen derde klasse in het Antoni van Leeuwenhoekhuis of ander instituut of ziekenhuis.’ Van die vrije beddagen kunnen dan ‘in overleg met de directie leden en oud-leden van het personeel [van Ten Cate] en hunne gezinnen’ gebruik maken. ‘De tegenwaarde van een vrije beddag wordt voor dit artikel berekend op zes gulden.’ Werd het geld voor vrije beddagen niet gebruikt, dan kon het bestuur hiermee andere vormen van ondersteuning bieden, eventueel ook aan ‘minvermogende inwoners van de gemeente Almelo’. Als het geld ook voor deze doelen niet werd gebruikt, dan ging de reservering in het tweede kalenderjaar terug naar het andere doel: ‘ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek naar het kankervraagstuk en alles wat daarmede samenhangt’.
Wetenschappelijk onderzoek leeuwendeel
Medewerkers en oud-medewerkers van Ten Cate hebben nadrukkelijk de aandacht in de statuten. Toch is dit financieel gezien altijd maar een relatief klein onderdeel geweest. In het jaarverslag van
48
1950 staat dat ƒ 609,- is ‘gedisponeerd door H. ten Cate Hzn. & Co N.V.’ Dat zal waarschijnlijk voor deze vrije beddagen of andere ondersteuning van Ten Cate-medewerkers zijn ingezet. Verder is in ieder geval in de jaren 1951 tot 1954 keurig een reservering van ƒ 252,- voor 42 vrije beddagen in de jaarrekening opgenomen. Maar het is niet duidelijk of daarvan in de jaren na 1950 werkelijk gebruik is gemaakt. Vanaf het jaar 2000 is de ondersteuning van Ten Cate-medewerkers op een andere manier ingevuld, waarover later meer. Maar ook toen is daar nooit meer dan tien procent van de opbrengsten van het fonds voor gebruikt, zoals overigens ook de ‘nieuwe statuten’ uit 1963 bepaalden. Het leeuwendeel van de opbrengsten van het fonds is daarmee altijd gegaan naar wetenschappelijk onderzoek ‘en alles wat daarmede samenhangt’. Die verhouding weerspiegelt zich ook in de samenstelling van het bestuur van de stichting. Het Algemeen Bestuur heeft volgens de statuten negen leden, waarvan altijd vijf
49
leden afkomstig zijn van het Nederlands Kankerinstituut. De andere vier leden zijn een nakomeling van de stichter, twee personen van Ten Cate en een ‘practiserend chirurg in de gemeente Almelo’. Verder is er een Dagelijks Bestuur dat wordt gevormd door de voorzitter, de secretaris en de penningmeester van het Antoni van Leeuwenhoek. Vanaf het begin heeft het accent dus altijd gelegen op het Antoni van Leeuwenhoek. Hieruit is af te leiden dat Doedes Breuning ten Cate er het volste vertrouwen in had dat het Antoni van Leeuwenhoek het fonds goed zou beheren en de opbrengsten op een juiste manier zou inzetten. Dat zegt iets over de statuur van het Antoni van Leeuwenhoek (ook) in die tijd. Want, zoals gezegd, Doede was vrijgevig, maar hij was er de man niet naar om zijn geld zomaar over de balk te smijten. En om het kapitaal van ƒ 100.000 nog eens in perspectief te zetten: de totale exploitatierekening van het Antoni van Leeuwenhoekhuis was in 1949 iets meer dan ƒ 500.000 en in 1950 bijna ƒ 850.000. Daarmee vergeleken was het vermogen van het fonds een respectabel bedrag. In latere jaren veranderde die verhouding uiteraard, vooral doordat de exploitatierekening van het Antoni van Leeuwenhoek exponentieel toenam, evenals de financiering van kankeronderzoek door het Koningin Wilhelmina-
50
Vrije beddagen Het is goed het fenomeen ‘vrije beddag’ even toe te lichten. In die tijd werd de behandeling in het ziekenhuis en het verblijf daar apart berekend. De behandeling werd (meestal) vergoed, bijvoorbeeld door een ziekenfonds. Het verblijf moest de patiënt zelf betalen. Het begrip ‘vrije beddagen’ was later niet meer relevant doordat behandeling en ver
blijf beide vergoed werden. Toch is in de jaarrekeningen altijd de term ‘reservering vrije beddagen’ gehanteerd, ook al werd die gebruikt voor aan andere vorm van financiële ondersteuning van Ten Cate-medewerkers. Interessant detail: in 2012 heeft de overheid nog overwogen om een liggeld van € 7,50 per patiënt per dag als eigen bijdrage in te voeren.
fonds. Niemand kon toen voorzien welke vormen de financiering van onderzoek en gezondheidszorg zou aannemen. Gemeten naar de maatstaven van die tijd was ƒ 100.000 een flink kapitaal. Door de groei van dit vermogen zou – zal later blijken – een financiële steun van enige omvang mogelijk worden.
Eerste jaren
In 1948 zitten namens het Antoni van Leeuwenhoek in het stichtingsbestuur prof. dr. A.P.H.A. de Kleyn, C.L. Cosquino de Bussy en D. Bangert. Zij zijn op dat moment respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester van het Antoni van Leeuwenhoek en vormen dus ook het Dagelijks Bestuur. Verder zijn bestuursleden Berto Doedes Breuning ten Cate (tot 1970 een van de directeuren van Ten Cate), Egbert Gorter (directeur van Ten Cate), dr. G. Recter (hoofd van de Sociale Afdeling van Ten Cate) en de Almelose arts dr. J.J. Nierstrasz. De laatste was de ‘practiserend chirurg in de gemeente Almelo’. Over de benoeming van nog twee bestuursleden vanuit het Antoni van Leeuwenhoek zou nog in een latere vergadering worden besloten. Uit die jaren zijn geen verslagen of notulen van vergaderingen te vinden. Het is daarom onbekend of en hoe vaak het Algemeen Bestuur vergaderde. De statuten schrijven voor dat het Algemeen Bestuur minstens één keer per jaar vergadert ‘en wel vóór vijftien mei’.
51
Vermoedelijk is er zeker in de jaren vijftig en zestig keurig vergaderd zoals de statuten voorschrijven. Het kapitaal van ƒ 100.000 moest in stand blijven, alleen de opbrengsten mochten worden gebruikt. Het is daarom logisch dat in de jaren 1948 en 1949 geen bedragen zijn gedoneerd. Het kapitaal werd in eerste instantie belegd in ‘Spaarcertificaten Nederland’ en ‘Nederland 1947’. Dat wierp zijn vruchten af. In 1950 kon het fonds voor het eerst een bedrag schenken aan het Antoni van Leeuwen-
De eerste jaren in cijfers 1950
eerste schenking aan het Antoni van Leeuwenhoek van ƒ 1.262,75
1950
eerste bijdrage uitgekeerd voor medewerkers Ten Cate: ƒ 609,00
1965
aangroei fonds tot ƒ 139.000
1966
koersverlies van ruim ƒ 23.000 waardoor vermogen terugloopt tot ƒ 115.000
Totaal uitgekeerd van 1948 tot 1966 ƒ 63.938 (€ 29.014)
hoek. Het startkapitaal was inmiddels gegroeid. Dat groeide door tot 1965. Bovendien werden in de tussenliggende jaren ieder jaar enige duizenden guldens gedoneerd, onder meer voor genetisch-endocrinologisch onderzoek, radiologisch onderzoek en ‘diverse onderzoekingen’. In 1962 werden ‘geen subsidies van enige omvang verstrekt’. In 1964 kon het Antoni van Leeuwenhoek met de ondersteuning van de stichting onder meer een speciale camera aanschaffen. Het jaar 1966 was geen goed beursjaar, blijkt uit het jaarverslag. Er was een flink koersverlies, waardoor het vermogen van het fonds terugliep. Dat jaar kreeg het Antoni van Leeuwenhoek nog wel een subsidie voor een onderzoek dat al sinds 1965 liep.
Doede en Berto
Op 5 juli 1965 overleed Doede op 89-jarige leeftijd in zijn huis ‘Hope Ranch’, in Santa Barbara, Californië. Hij was tot op hoge leeftijd actief geweest en betrokken bij het bedrijf, ook na het ontstaan van de ‘Koninklijke Textielfabrieken ten Cate/KSW’ in 1957. Zijn begrafenis
52
had nogal wat voeten in de aarde, zo herinneren ook zijn kleinkinderen. Hij wilde klaarblijkelijk – net als zijn vrouw – in Almelo worden begraven. Daarom was zijn lichaam in de Verenigde Staten gebalsemd en volgens toenmalige voorschriften in een met lood beklede kist naar Nederland vervoerd. Deze kist was zo zwaar, dat de auto die hem moest vervoeren nauwelijks op gang kon komen. Met grote moeite werd de kist naar de geopende grafkelder gebracht en op een stellage geplaatst. Toen het moment gekomen was om de kist te laten zakken en de begrafenisondernemer het mechanisme hiervoor in werking stelde, viel de zware kist door de stellage heen met een grote klap in de grafkelder. ‘Zo, die ligt’, moet volgens de overlevering zijn dochter Mimi hebben opgemerkt. Jaren later, toen de grafkelder vanwege een overstroming werd geopend, lag de kist nog steeds zoals die was neergekomen: op zijn kant. Bij de begrafenis, waarvoor grote belangstelling was en waarvan een foto in de plaatselijke krant verscheen, hield zijn zoon Berto een toespraak recht uit het hart. In deze toespraak – die helaas verloren is gegaan – kwam vooral de betrokkenheid van Doede bij de medewerkers van Ten Cate ter sprake. Berto, die namens de Ten Cate-tak van 1948 tot zijn overlijden in 1989 in het bestuur van de stichting zat, was uit hetzelfde hout gesneden als zijn vader. Hij was van 1940 tot 1970 een van de directeuren van het bedrijf en zeer geliefd bij de medewerkers. Daarnaast was hij, mede door zijn maatschappelijke nevenfuncties, een graag geziene man in Almelo en omstreken. Net als zijn vader had hij een zwak voor Heracles, waarvan hij na zijn vader beschermheer werd en zelfs even voorzitter. Verder was hij ereburger van Houston en had in die hoedanigheid het recht om met een sheriffster en stetsonhoed te paard de openbare orde te bewaken. Ook in hulpvaardigheid leek Berto op zijn vader. Sommigen typeerden hem als ‘te goed voor deze wereld’. Op zijn verjaardag – 1 februari – was het een ongeschreven regel om een borrel te halen bij Berto. In 1953 – het jaar van de watersnoodramp in Zeeland – liet hij bij die gelegenheid weten dat hij dit jaar geen verjaardagscadeautjes wenste, maar dat alle bezoekers warme dekens, winterjassen en dergelijke moesten meebrengen. Het resultaat was een enorme bult jassen en dekens in de hal van zijn huis. De volgende dag liet hij die met een vrachtauto van Ten Cate naar het rampgebied brengen. Voor zover bekend heeft Doede zich inhoudelijk niet bemoeid met
53
54
het fonds. In de statuten had hij duidelijk laten vastleggen hoe hij de zaken geregeld wilde zien en op welke manier de opbrengsten van zijn gift moesten worden ingezet. Het realiseren van zijn wens en bedoeling liet hij over aan zijn zoon Berto die namens de Ten Cate-tak in het bestuur kwam. Hooguit heeft hij misschien tegenover Berto zijn voorkeur uitgesproken voor klinisch onderzoek en projecten die een zekere directe toepasbaarheid hebben. In ieder geval liggen de ondersteunde doelen vanaf de beginjaren vooral op dat terrein. Ook in de latere jaren heeft het bestuur een voorkeur voor klinische onderzoeken en concrete doelen, iets wat misschien door Berto is doorgegeven. De constante factoren in het bestuur waren in de loop der jaren vooral Berto en dr. C.G. (Chris) Recter, hoofd van de Sociale Afdeling van Ten Cate. Het bestuur van het Antoni van Leeuwen-
55
hoek wisselde immers een aantal keren. Bestuurslid Egbert Gorter overleed in 1956. In hoeverre de Almelose arts dr. J.J. Nierstrasz meer dan alleen formeel betrokken was, is onbekend. Later werd in elk geval zijn plaats ingenomen door een vertegenwoordiger van de Bedrijfsgeneeskundige Dienst in Almelo en weer later door een persoon van de Arbo-Unie.
Stille groei
Omdat er uit de jaren vijftig tot de jaren zeventig geen notulen of vergaderverslagen zijn overgebleven, is het onduidelijk hoe vaak en in welke samenstelling het bestuur van de stichting vergaderde. Ook is onbekend wat de overwegingen zijn geweest om aan bepaalde projecten of onderzoeken financiële ondersteuning te geven. De enige bron van informatie zijn de jaarverslagen van het Antoni van Leeuwenhoek waarin een winst-en-verliesrekening van het fonds is opgenomen. De statuten van de stichting schreven dit voor: ‘Door het Dagelijks Bestuur zal telken jare in het jaarverslag van het Nederlands Kankerinstituut onder een afzonderlijk hoofd de balans en winst- en verliesrekening worden gepubliceerd, onder toevoeging van zodanige mededelingen als het Bestuur gewenst zal oordelen.’ Uit deze jaarverslagen valt dus op te maken hoe het vermogen van het fonds groeit en wat er met de opbrengsten gebeurt. Vanaf 1967 droogt ook deze bron van informatie op. In het Antoni van Leeuwenhoek-jaarverslag van dat jaar staat: ‘De bezittingen van [namen andere fondsen] en de Stichting Mevrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds bleven in het verslagjaar, afgezien van koersfluctuaties van de beleggingen, nagenoeg ongewijzigd’. Een soortgelijk zinnetje verscheen tot ver in de jaren tachtig in ieder jaarverslag. Ongetwijfeld zijn in die jaren jaarrekeningen van het fonds opgemaakt en zijn de beleggingen van het fonds beheerd. Ook is het niet uitgesloten dat vanaf 1967 tot 1984 vanuit het fonds bedragen zijn uitgekeerd voor onderzoeken of ondersteuning van medewerkers van Ten Cate. Maar het lijkt erop dat vanaf eind jaren zestig of begin jaren zeventig de stichting een sluimerend bestaan leed. Daarbij groeide het vermogen van het fonds wel gestaag door. Het was slechts een kwestie van tijd voordat een vernieuwd bestuur met nieuw elan de vruchten van deze stille groei kon plukken.
56
Theo Ruers
Aanvraag voor: hardware ‘Google Earth-concept’ Werkzaam als: medisch clusterhoofd Heelkundige Oncologische Disciplines in het Antoni van Leeuwenhoek en hoogleraar aan de Universiteit Twente
57
‘Nieuwe technologieën kunnen winst voor de patiënt betekenen’ Bij een tumoroperatie is het belangrijk om de tumor radicaal te verwijderen zonder dat er iets achterblijft. Maar tijdens de operatie is een tumor vaak niet goed te zien en te voelen. Dit leidt ertoe dat in tien
de is het lastiger te introduceren omdat je aan eindeloos veel eisen moet voldoen. Dat maakt het veel duurder en zakelijk minder interessant. De navigatie in combinatie met een speciale camera waarmee je veel meer ziet, kan ervoor zorgen dat tumoroperaties beter verlopen. Doordat we met steun van het Breuning ten Cate-fonds de hardware konden aanschaffen, kunnen we met een aantal experimenten starten om dit in praktijk te brengen.” “De patiënt is het uitgangspunt, die heeft hier baat bij. De winst van het concept is
“Het ‘Google Earth concept’ – navigatie in combinatie met een speciale camera – kan ervoor zorgen dat tumoroperaties beter verlopen.”
tot vijftien procent van de operaties de tumor niet helemaal wordt verwijderd óf dat door te ruim snijden zenuwbanen worden beschadigd. “Tijdens de operatie zijn we vaak blind, terwijl we vóór de operatie wel veel kunnen zien”, zegt Theo Ruers. “Je hebt in de operatiekamer een scherm dichtbij waarop je foto’s kunt zien, maar de computer staat in de hoek. Als chirurg kun je daarop niet zelf zoeken of ‘scrollen’. Dat is een probleem, want de chirurg weet waar hij of zij moet zoeken en kijken.” Begin 2013 deden Theo Ruers en Niels Langhout bij het Breuning ten Cate-fonds een aanvraag om apparatuur aan te schaffen voor wat ze het ‘Google Earth-concept’ noemen. Dat bestaat uit twee delen: navigatie door de chirurg op de operatiekamer en het nog beter in kaart brengen van de tumor. Ruers: “Met de navigatie kun je op het computerscherm zien waar je instrument zich bevindt ten opzichte van de tumor of andere belangrijke structuren. Die technologie is er al, maar in de geneeskun-
“Je hebt ‘seeding money’ nodig om bepaalde ideeën te ontwikkelen en verder te komen. Daarin vervult dit soort fondsen een belangrijke rol.”
dat je die tien tot vijftien procent van de gevallen voorkomt dat de tumor niet volledig wordt weggesneden. En verder dat er minder vaak zenuwbanen worden geraakt. Dat kan veel pijn en erg nare ongemakken bij patiënten voorkomen.” Theo Ruers en Niels Langhout werken al twee à drie jaar aan dit concept. Ruers houdt zich aan de Universiteit Twente bezig met de opdracht om nieuwe technologieën naar de kliniek te brengen. Daarbij toetst hij bestaande technologieën uit andere sectoren op medische toepasbaarheid. “Ik kende het Breuning ten Cate-fonds eigenlijk niet”, vertelt Ruers. “Het is wel leuk dat de stichting zijn wortels heeft in Twente. Het mooie van
59
een dergelijk fonds is: je hebt een goed idee dat je kernachtig formuleert. Vervolgens kijken ze daar kritisch naar en spreekt het hen aan of niet. Er zijn geen ingewikkelde aanvraagprocedures waarmee je als onderzoeker heel veel tijd kwijt bent en waarbij je ook nog eens weet dat er maar vijf procent kans is op succes. Voor ‘grote subsidies’ moet je vaak al aantonen dat een bepaald concept werkt en dat kun je “Bij het Breuning ten Cate-fonds zijn er geen ingewikkelde aanvraagprocedures waarmee je als onderzoeker heel veel tijd kwijt bent en waarbij je ook nog eens weet dat er maar vijf procent kans is op succes.”
vaak met dit soort nieuwe ideeën nog niet. Maar je hebt ‘seeding money’ nodig om bepaalde ideeën te ontwikkelen en verder te komen. Daarom vervult, naast de grotere fondsen, dit soort fondsen naar mijn idee zeker een rol.”
60
Vruchtbare jaren
‘Na ruim 13 jaar zijn een aantal bestuursleden van de b.g. Stichting opnieuw bij elkaar om van gedachten te wisselen over het fonds met name t.a.v. de aanwending van de opbrengsten en hoe het Stichtingsbestuur het beste in de toekomst kan funktioneren.’ Hiermee opent het verslag van de vergadering van 10 februari 1986 in wegrestaurant Alberts Corner in Holten. Aanwezig zijn de heren B. Doedes Breuning ten Cate, dr. C.G. Recter (gepensioneerd hoofd van de Sociale Afdeling van Ten Cate), dr. H. Wieringa (directeur van de Bedrijfsgeneeskundige Dienst in Almelo) en drs. A. Roest (economisch directeur van het Antoni van Leeuwenhoek). Het zijn de jaren tachtig. Na de zogeheten tweede oliecrisis in 1979 komt ook de Nederlandse economie in zwaar weer terecht. De kabinetten Van Agt I, II en III reageren hierop met bezuinigingen. Onder meer de uitkeringen en de lonen worden verlaagd. Die trend van bezuinigen zet zich voort. Vanaf 1982 hanteren de twee kabinetten Lubbers een stevige bezuinigingspolitiek. Het is de tijd van krakersrellen en een recordaantal werklozen van 639.000 in 1983 en 1984. Die wordt vooral bestreden door arbeidstijdverkorting en vervroegde uittreding. Ook de gezondheidszorg ontkomt niet aan de bezuinigingen. Over de periode van 1981 tot 1987 krijgt het Koningin Wilhelmina Fonds flink minder subsidie van het rijk. Daarnaast heeft het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur kortingen aangekondigd voor het Antoni van
62
Leeuwenhoek: voor 1982 ƒ 517.000, voor 1985 ƒ 390.000, voor 1986 ƒ 550.000 en voor 1987 ƒ 760.000. Het Antoni van Leeuwenhoek probeert deze bezuinigingen nog ongedaan de maken, maar de boodschap is duidelijk: ook voor wetenschappelijk onderzoek naar kanker is de financiële situatie nijpend. Toch, en misschien juist daarom, zouden deze jaren de opmaat vormen voor een bijzonder vruchtbare periode van het Breuning ten Catefonds.
Toekomst van het fonds
Berto zou voor de vergadering van februari 1986 het initiatief hebben genomen. Hij realiseerde zich dat al jaren weinig tot niets met het fonds van zijn vader was gedaan en wilde dit graag opnieuw oppakken. Het lag zeer voor de hand om hiervoor contact op te nemen met iemand binnen het Antoni van Leeuwenhoek. Het Dagelijks Bestuur van de stichting werd tenslotte volgens de statuten automatisch gevormd door de voorzitter, secretaris en penningmeester van het Antoni van Leeuwenhoek. Voor de bestuursvergadering ligt er direct een vraag van het Dagelijks Bestuur om de opbrengsten van het fonds structureel te gebruiken voor reizen van wetenschappelijk personeel van het Antoni van Leeuwenhoek. Het Dagelijks Bestuur had in 1984 al eenmalig ƒ 17.000 van de opbrengsten van het fonds gebruikt voor dergelijke reizen. Het bestuur handelde daarmee in overeenstemming met de statuten. Er wordt tenslotte gesproken van ‘wetenschappe-
63
lijk onderzoek […] en alles wat daarmede samenhangt’. De aanwezigen hebben ‘grote moeite’ met het structureel gebruiken van de middelen voor reizen van wetenschappelijk personeel. Afgesproken wordt dit voor een periode van vijf jaar te doen en daarna te kijken of financiële ondersteuning anders kan worden ingezet, ‘b.v. een klein projekt of t.b.v. apparatuur’. De vergadering is ook de aanleiding om over de toekomst van de stichting te spreken. Namens het Antoni van Leeuwenhoek stelt de heer Roest voor om de stichting onder te brengen bij de Stichting Fondsen NKI. De aanwezige bestuursleden gaan niet zonder meer akkoord met dit voorstel. In zijn exemplaar van het verslag heeft Berto in de kantlijn geschreven: ‘nee’. Berto laat in juni 1986 dit verslag sturen naar de heren Wieringa, Recter en Raymakers (uit de directie van Ten Cate) en naar zijn tien jaar jongere broer Evert. Die is na zijn pensionering als directeur van Ten Cate verhuisd naar Villeneuve-les-Avignon. Bij het verslag stuurt Berto ook een kopie van de ‘nieuwe statuten’ uit 1963, die op kleine punten is aangepast. Zo staat er in plaats van ‘H. ten Cate Hzn & Co N.V.’ nu ‘Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal ten Cate N.V.’. Evert reageert nog in juni 1986 per brief. Hij refereert aan een niet bewaard gebleven brief van J.J. de Jong, toen hoofd van de concerndienst Personeel & Organisatie van Ten Cate. Volgens die brief
64
‘doen zich, ondanks alle sociale wetgeving, helaas nog steeds gevallen voor die min of meer tussen de wal en het schip vallen en waarbij personeelsleden van Nijverdal ten Cate erg gebaat zouden zijn met financiële hulp.’ De mogelijkheden die het fonds hiervoor biedt, wil Evert graag handhaven. Berto heeft daarvoor al contact met zijn broer gehad, blijkt uit een brief van de heer Roest uit mei 1986. Het idee om het Breuning ten Cate-fonds op te laten gaan in de Stichting Fondsen NKI is daarmee feitelijk al van de baan. De stichting blijft zoals die is. Maar er moet wel een verjonging doorgevoerd worden. Berto moet zijn leven lang bestuurslid blijven, zoveel is duidelijk. De statuten spreken van ‘de oudste in leven zijnde […] mannelijke nakomeling van de stichter in rechte lijn’. De heer Recter is al een tijd met pensioen en de heer Wieringa gaat bijna met pensioen. En er moet volgens de statuten ook iemand van de directie van Ten Cate in het bestuur zitten. De heer J. Raymakers, een van de directeuren van Ten Cate, komt op verzoek van Berto met drie nieuwe namen: H.J. Hesselink, lid van de Raad van Bestuur van Ten Cate, de al genoemde J.J. de Jong en de heer A.J.C.G. Jenner, directeur-bedrijfsarts van de Bedrijfsgeneeskundige Dienst in Almelo. In oktober 1986 benadert Berto de aspirant-bestuursleden die allen akkoord gaan met hun benoeming in het bestuur van de stichting. Begin 1987 zijn zij officieel bestuurslid en is het fonds ‘weer gereactiveerd’, zoals dit in
65
het vergaderverslag van 11 december 1987 is geformuleerd.
Nieuw begin
Het laatst vermelde vermogen van het fonds in 1966 was ƒ 115.000. In 1984 was dit vermogen aangegroeid tot meer dan ƒ 435.000. Met een gemiddeld jaarlijks rendement van zes tot zeven procent is deze groei te verklaren. Het maakt ook direct duidelijk dat er zeer waarschijnlijk in de periode 1967 tot 1983 geen grote uitkeringen uit het fonds zijn gedaan. Misschien zijn er in jaren met een wat hoger rendement projecten of onderzoeken van het Antoni van Leeuwenhoek ondersteund. Het is ook mogelijk dat in die periode medewerkers van Ten Cate financiële ondersteuning hebben gekregen. Toch zal het totaalbedrag aan uitkeringen per jaar vermoedelijk nooit meer zijn geweest dan enkele duizenden guldens, terwijl in een aantal jaren waarschijnlijk helemaal niets is uitgekeerd. Hoe dan ook, nu het fonds is ‘gereactiveerd’, wil het vernieuwde bestuur dit aangegroeide vermogen voortvarend inzetten voor de doelen die Doede in 1948 voor ogen stonden. De ‘ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van het kankervraagstuk’ bestaat in de jaren 1984 tot en met 1990 uit een financiële vergoeding van reizen van wetenschappelijk personeel van het Antoni van Leeuwenhoek. Daarbij wordt benadrukt dat het om streng geselecteerde reizen gaat die een reiscommissie beoordeelt en waarop de wetenschappelijk directeur, prof.
66
dr. P. Borst, toezicht houdt. Bovendien moeten de medewerkers een eigen bijdrage leveren. Aanvankelijk was het ‘oude’ bestuur niet zo enthousiast over deze bestemming, maar in februari 1987 schrijft Berto aan de heer Roest dat hij en zijn broer Evert er volkomen mee instemmen dat er jaarlijks een bedrag van ƒ 20.000 uit het fonds wordt vergoed voor reiskosten van de wetenschappelijke staf. Het andere doel, de financiële ondersteuning van medewerkers van Ten Cate, is ook toe aan modernisering. In de originele statuten gaat het over 42 vrije beddagen à zes gulden. Alleen al door de inflatie en prijsstijgingen was deze bepaling snel verouderd. In de licht aangepaste statuten van 1963 was dit daarom al veranderd in tien procent van ‘het netto-provenu van het fonds’, te reserveren ‘ter bekostiging, voor zover mogelijk, van 42 vrije beddagen 3e klasse’. In 1987 stelt het bestuur vast dat het fenomeen ‘vrije beddagen’ niet meer relevant is. Daarom spreken ze af dat Ten Cate de jaarlijkse reservering hiervoor van ongeveer ƒ 2.600 zal gebruiken voor het vergoeden van kosten voor specialisten na verwijzing huisarts en kosten voor alternatieve genezers na verwijzing huisarts. Het moet dan wel om (oud-)medewerkers van Ten Cate gaan of hun gezin en om de diagnose kanker. De heren De Jong en Jenner krijgen het mandaat om de aanvragen hiervoor te beoordelen en na hun goedkeuring zullen de aanvragen ook zonder meer worden gehonoreerd. Verder zal De Jong het be-
67
staan van het fonds binnen Ten Cate bekendmaken. Dat was wel nodig, want De Jong zelf – die sinds 1971 bij Ten Cate werkte – had tot 1986 nooit van het fonds gehoord. Feitelijk wisten ook in de jaren vijftig en zestig bij het bedrijf alleen de direct betrokkenen van het bestaan van dit fonds. In het jaar van de oprichting en in de jaren erna is er bijvoorbeeld in het Ten Cate-personeelsblad Het Contact geen woord aan het fonds gewijd. Opmerkelijk, want in dit blad stonden wel veel mededelingen over andere fondsen voor Ten Cate-medewerkers, zoals het ziekenfonds, het pensioenfonds en het sociaal fonds.
Statutenwijzigingen?
Om het Breuning ten Catefonds ook in deze nieuwe periode goed te laten functioneren, spreekt het bestuur al in de vergadering van 1987 over (kleine) wijzigingen in de statuten. Naast kleine veranderingen als de naam ‘Koninklijke Nijverdal - Ten Cate’ en het vervangen van het woord ‘boosaardige’ in ‘kwaadaardige’ gaat het vooral om een wijziging in de bestuurssamenstelling. Omdat Berto graag wil dat zijn dochter Eveline hem in het bestuur opvolgt, zit met name de formulering ‘mannelijke nakomeling’ in de weg. Berto stelt voor naast zijn dochter Eveline ook een dochter van zijn broer Evert in het bestuur te laten plaatsnemen. Een mogelijkheid is dat het Antoni van Leeuwenhoek dan ook een extra bestuurslid levert, waarmee het totaal aantal bestuursleden op elf komt. Het bestuur is hierover eensgezind, maar
68
deze wens om de statuten te wijzigen zou leiden tot een lang traject. In de jaren erna passeren diverse concept-statuten met daarin de wijzigingen opgenomen. Op de bestuursvergadering in mei 1990 verschijnt ook de dochter van Evert, E.E. Kielstra – Doedes Breuning ten Cate (die slechts één vergadering bijwoont en nooit officieel in het bestuur komt). Statutenwijziging blijkt uiteindelijk een juridisch complex probleem, waarvan de oplossingen kostbaar of onwenselijk zijn. Ten slotte besluit het bestuur in 1992 de oude statuten te handhaven. Formeel komt voor de familie de heer P. Doedes Breuning ten Cate in het bestuur. Hij verleent een volmacht aan zijn zus Eveline Berendsen, die de facto al vóór het overlijden van haar vader Berto in 1989 in het stichtingsbestuur zat. In deze samenstelling zal het fonds in de vruchtbare jaren die volgen geregeld vergaderen en veel projecten en onderzoeken financieel ondersteunen. Ze vergaderen, na één of twee keer in het wegrestaurant in Holten, meestal bij Ten Cate, waarvan een aantal keer in de indrukwekkende oude firmantenkamer in het hoofdgebouw in Almelo. Daar stonden nog de oude bureaus van de oude heren Ten Cate. Vanaf de muur keken portretten van oude directeuren neer op de aanwezigen. Later wordt de vergaderlocatie het nieuwe hoofdkantoor (Java-toren) van Ten Cate in Almelo of het gebouw van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam. Tijdens de vergadering van 15 mei 1990 staan de aanwezigen stil
69
bij het overlijden van Berto in augustus 1989. Hij betekende veel voor zijn familie, het bedrijf en de samenleving in Almelo en omstreken. De gedrevenheid en activiteit van Berto in de laatste jaren van zijn leven hebben ook het Breuning ten Cate-fonds een nieuwe impuls gegeven.
Andere koers
De jaren negentig waren voor beleggers een gouden tijd. Tenminste, als men de beleggingsportefeuille verstandig beheerde. En dat was bij het fonds zeker het geval. Het resultaat was dat het vermogen (balanswaarde) flink groeide, van ƒ 466.378 in 1990 tot ƒ 1.351.979 in het jaar 2000. Daarbij werden ook nog eens (vrijwel) ieder jaar substantiële bedragen uitgekeerd voor onderzoeken en apparatuur. In 1990 is – zoals was afgesproken – voor het laatst ƒ 20.000 gedoneerd voor acht reizen van wetenschappelijk personeel van het Antoni van Leeuwenhoek. Daarna verlegde het fonds zijn blik naar financiële ondersteuning voor aanschaf van apparatuur en voor onderzoeken of projecten. De eerste toezegging was direct fors: ƒ 53.500 over de jaren 1991 en 1992 voor de aanschaf van een leukaferese-apparaat. Dit is een apparaat om voorafgaand aan een transplantatie stamcellen uit het bloed van een patiënt te ‘oogsten’. Bij het beoordelen van dergelijke aanvragen kon het bestuur terugvallen op de leden Eveline Berendsen en de heer Jenner, die zelf een medische achtergrond hadden. Dat deze aanvragen
70
kritisch werden beoordeeld, blijkt uit een brief uit januari 1992 van de heer Jenner: ‘Hoewel er sprake is van apparatuur die gebruikt zal worden in het kader van behandeling (stamcelinjectie bij ernstige beenmergbeschadiging ten gevolge van behandeling met cytostatica) lijkt een en ander zich nog in een dusdanig experimenteel stadium te bevinden dat dit past binnen het kader van de doelstelling van de Stichting (bijdragen aan o.a. wetenschappelijk onderzoek). Ik adviseer de overige bestuursleden eveneens in te stemmen met deze aanvraag.’ Uit de opbrengsten van het fonds in de jaren 1993 en 1994 subsidieert het fonds met in totaal ƒ 50.000 de aanschaf van stroboscopische apparatuur voor de afdeling KNO van het Antoni van Leeuwenhoek. Dit is precies het type bestemming dat de stichting zoekt: ‘herkenbaar, concreet ten behoeve van de directe patiëntenzorg, klinische research’ (uit het verslag van 4 april 1995). Datzelfde geldt voor de toezegging in 1996 van ƒ 30.000 voor de ontwikkeling van een pas- en zaagmal die wordt gebruikt voor onderkaakreconstructies. Het vermogen groeit nog steeds en de opbrengsten in die jaren zijn zodanig, dat het bestuur ook omvangrijker projecten ondersteunt. Ze zeggen in 2002 voor vijf jaar een bedrag toe van jaarlijks ƒ 25.000 voor ‘de materiële, technische en financiële infrastructuur van een nieuw in te stellen leerstoel KNO aan de Universiteit van Amsterdam’, een project van prof. dr. F.J.M. Hilgers. In 2005 wijst
71
het bestuur aan dit project nog eens ƒ 41.650 extra toe, zodat Hilgers in totaal een subsidie voor deze leerstoel ontvangt van ƒ 166.650. Daarmee werd het instellen van deze nieuwe leerstoel mogelijk. Alleen al voor dit ene project kon de stichting dus financiële ondersteuning bieden van ruim anderhalf keer het startkapitaal in 1948. Doede kon vermoedelijk niet bevroeden dat zijn genereuze geste ruim vijftig jaar na dato een dergelijke impact had. Tegelijk was dit waarschijnlijk precies wat hem voor ogen stond (ook al was de wereld in 1948 totaal anders): wetenschappelijk onderzoek naar kanker ondersteunen dat niet door een andere instantie wordt gefinancierd. Naast deze grotere projecten gaf de stichting in de jaren 1997 tot 2011 subsidie voor apparatuur, variërend van ƒ 5.000 tot ƒ 48.000. Een belangrijke reden voor Berto en Evert om in 1986 aan te dringen op een voortzetting van de stichting was de ondersteuning van medewerkers van Ten Cate. Zeker vanaf 1983 werd een bedrag gereserveerd voor de zogeheten vrije beddagen, ook al bestond dat fenomeen niet meer. Werd daar geen gebruik van gemaakt, dan werd deze reservering volgens de statuten na twee jaar weer toegevoegd aan het vermogen of later de reservering voor wetenschappelijk onderzoek. Tot 1987 werd geen gebruik gemaakt van het recht op vrije beddagen. In dat jaar spreekt het bestuur af dat de financiële ondersteuning van Ten Cate-medewerkers een ander karakter krijgt. In 1988 keert het
72
fonds voor het eerst ƒ 2.500 uit ‘voor sociale voorzieningen ten behoeve van personeel van Koninklijke Nijverdal Ten Cate N.V.’. Onder sociale voorzieningen rekent men ook bijvoorbeeld gezinshulp aan medewerkers en oud-medewerkers. Daarbij blijft de voorwaarde dat het moet gaan om de diagnose kanker. Deze uitkeringen worden in de jaren erna voortgezet, op basis van de aanvragen hiervoor vanuit het bedrijf. Met ruim ƒ 6.500 in beide jaren zijn in 1995 en 1996 de bedragen zelfs hoger dan de reservering. In 2002 zijn er geen uitkeringen voor medewerkers gedaan. Rulanda van Kruysbergen (die in 2000 de heer Jenner was opgevolgd) zegt in de jaarvergadering van 2003 dat ze graag een eenvoudiger procedure zou zien. Tot op dat moment moet een (oud-)medewerker met kanker of het gezin van de (oud-)medewerker formulieren invullen en nota’s overleggen. Ze stelt voor om een standaardvergoeding van € 500 uit te keren aan medewerkers van Ten Cate die met extra ziektekosten te maken hebben. Het bestuur gaat hiermee akkoord. Vanaf het jaar 2005 keert het fonds die standaardvergoeding uit. Vanaf dat jaar gaat er ieder jaar een subsidie naar een of meer medewerkers van Ten Cate, in totaal minimaal € 500 en maximaal € 2.500 per jaar. Op deze manier heeft dit doel, dat als eerste is genoemd in de oorspronkelijke statuten, een structurele invulling gekregen.
73
Succesfactoren
Terugkijkend is de periode vanaf 1986 te zien als de meest succesvolle periode van het fonds. Het flink aangegroeide fonds bood een solide basis om de doelstellingen uit de statuten te verwezenlijken. Doordat de portefeuille van het fonds klaarblijkelijk verstandig werden beheerd (en het klimaat voor beleggingen gunstig was) kon het vermogen verder groeien. Daarmee heeft het fonds belangrijke en soms relatief omvangrijke projecten kunnen financieren, vooral als het ging om experimentele en innovatieve trajecten. De aanwezige medische kennis binnen het bestuur maakte een kritische beoordeling van aanvragen mogelijk. Door de band met het Antoni van Leeuwenhoek was er ook zicht op waar de meeste noodzaak was voor subsidies en ondersteuning. Daarbij had het bestuur ook veel aandacht voor een nauwkeurige verslaglegging en verantwoording achteraf. In combinatie met een degelijke financiĂŤle controle waren zo de resultaten toetsbaar. In deze periode zijn er onvermijdelijk ook wisselingen geweest in het bestuur. Vooral de vertegenwoordiging van Ten Cate veranderde nogal eens. Maar er waren ook belangrijke constante factoren. Vanuit het Antoni van Leeuwenhoek was dat tot eind 2008 met name Arie Roest, die in de meeste gevallen de vijf stemmen van het Antoni van Leeuwenhoek vertegenwoordigde. De familie Breuning ten Cate werd vanaf 1989 vertegenwoordigd door Eveline Berendsen, die haar vader opvolgde. Voor de belangen van de medewerkers van Ten Cate waren respectievelijk de heer Jenner en Rulanda van Kruysbergen belangrijk. Samen met een goede verslaglegging zorgden deze constante factoren ervoor dat de kennis behouden bleef en het fonds in die jaren goed tot zeer goed functioneerde. Misschien zijn dat ook wel de succesfactoren voor een dergelijk fonds: een goede controle en verslaglegging, toegang tot medische kennis, een kritische beoordeling en een werkbaar en goed beheerd kapitaal.
74
Anne Lukas
Aanvraag voor: Cosman Four-Electrode Radiofrequency Generator (G4) Werkzaam als: anesthesioloog en pijnspecialist in het Antoni van Leeuwenhoek
75
‘Pijnbestrijding is cruciaal voor de kwaliteit van leven’ Kanker wordt door de enorme verbeteringen op oncologisch vlak steeds meer een chronische ziekte omdat patiënten, ook al zijn er uitzaaiingen, steeds langer blijven leven. In die periode – die wel tien
te bestrijden kunnen mensen beter functioneren.” Anne Lukas is opgeleid als anesthesioloog in Duitsland. Daarnaast is ze inmiddels twaalf jaar pijnspecialist, waarvan de laatste tien jaar in het Antoni van Leeuwenhoek. “Een belangrijke inspiratiebron voor mij is Kathleen Foley”, vertelt Lukas. “Zij is een Amerikaanse neuroloog die ruim dertig jaar geleden aan de wieg stond van een nieuwe visie op pijnbehandeling bij kankerpatiënten. Mede dankzij haar zijn opioïden nu wereldwijd makkelijker
“Ik kijk naar de oorzaak van de pijnklachten én naar de mens die onder de pijn lijdt. Dat is het verschil tussen geneeskunde en geneeskunst.”
jaar of langer kan zijn – ervaren ze in verschillende mate pijnsymptomen die hun functioneren beïnvloeden. “Als kanker bijvoorbeeld is uitgezaaid naar het bekkengewricht, is genezing meestal niet meer mogelijk”, zegt Anne Lukas. “Een goede pijnbestrijding is dan cruciaal voor de kwaliteit van leven.” Ze vroeg bij het Breuning ten Cate-fonds financiering aan voor de Cosman G4, een apparaat dat kan worden ingezet bij de bestrijding van pijn in de rug en het bekken. De aanvraag – waarmee circa € 25.000 was gemoeid – werd gehonoreerd. Lukas: “De Cosman Four-Electrode Radiofrequency Generator – G4 – kan
“Nu kanker steeds meer een chronische ziekte is, moeten we nog meer kijken naar ongewenste bijwerkingen van medicatie.”
toegankelijk voor patiënten met forse pijnklachten. Zij heeft mij onder andere geleerd om goed te kijken naar de oorzaak van pijnklachten, maar ook naar de mens, die onder deze pijn leidt. Dat is het verschil tussen geneeskunde en geneeskunst.” “De aparte discipline pijnbestrijding is onderdeel van het totale pakket aan palliatieve zorg. Daar hoort bijvoorbeeld ook psychologische begeleiding bij. Nu kanker minder vaak een kortstondig ziekbed betekent en steeds meer een chronische ziekte is, moeten we nog meer letten op ongewenste bijwerkingen (ook op lange termijn) van dagelijks in te nemen pijnmedicatie. Daarom proberen wij door behandeling met de Cosman G4 aantal en dosis van de
“Zonder het Breuning ten Cate-fonds had ik dit apparaat niet kunnen aanschaffen. Ik was daarom blij verrast.”
meer zenuwen tegelijk doorbranden, we noemen dat ‘denervatie’, zodat het gevoel en de pijn in een heel gewricht kan worden weggenomen. Dat is een drastische ingreep, maar door de pijn op deze manier
77
in te nemen pijnmedicatie te verminderen. Zonder het Breuning ten Cate-fonds had ik dit apparaat niet kunnen aanschaffen. Ik was daarom blij verrast. In april 2013 heb“We gebruiken de Cosman G4 voor ‘denervatie’, zodat het gevoel en de pijn in een heel gewricht kan worden weggenomen. Een drastische ingreep, maar door de pijn op deze manier te bestrijden kunnen mensen beter functioneren.”
ben we de Cosman G4 gekregen en vrijwel direct konden we die inzetten bij de pijnbestrijding.”
hier wat meer tekst?
78
Het fonds gaat met pensioen
Na een sluimerend bestaan in de jaren zeventig was rond 1986 kort overwogen om het Breuning ten Cate-fonds op de laten gaan in de Stichting Fondsen NKI. Berto Doedes Breuning ten Cate koos er toen voor, in overleg met zijn broer Evert, het fonds toch zelfstandig te laten voortbestaan. Naast de functie die het fonds nog steeds kon hebben voor het wetenschappelijk onderzoek naar kanker, was een belangrijke reden het voortzetten van financiële ondersteuning van Ten Cate-medewerkers die kanker hadden. Daar bleek nog steeds behoefte aan. In de decennia die volgden gaf het fonds vrijwel ieder jaar subsidies aan (oud-)medewerkers van Ten Cate én voor wetenschappelijk onderzoek of apparatuur. Door de financiële crisis kreeg het vermogen van het fonds in 2008 een gevoelige klap te verwerken. Door een koersverlies van ruim € 171.000 daalde de balanswaarde van het vermogen aanzienlijk. Later herstelde het vermogen zich weer wat. Gelukkig kon de stichting ook in 2008 en de jaren erna belangrijke subsidies verstrekken voor apparatuur en aan medewerkers van Ten Cate. In de bestuursvergadering van oktober 2010 komt de toekomst van het Breuning ten Cate-fonds (opnieuw) ter sprake. Een overweging daarbij is dat het niet duidelijk is of er binnen de familie Breuning ten Cate een geschikte opvolger is te vinden voor Eveline Berendsen. Het bestuur spreekt af dat voor de volgende vergadering een aantal toekomstscenario’s wordt uitgewerkt. Dat gebeurt in het voorjaar van 2011. Als overwegingen worden genoemd dat het vermogen relatief klein is voor een zelfstandige stichting en dat er mogelijk geen opvolger is voor Eveline Berendsen als zij wil terugtreden (wat strikt genomen volgens de statuten overigens niet kan). Eveline oppert tijdens de vergadering de mogelijkheid dat haar dochter Saskia Angélique Fanny (vernoemd naar haar overgrootmoeder) haar opvolgt, mocht de stichting verder gaan. Dit zou trouwens opnieuw dezelfde problemen opleveren met de formulering ‘mannelijke nakomeling’ in de statuten. En dat is een nog belangrijkere overweging: de statuten zijn nu echt verouderd. Een bestuur van negen leden lijkt voor deze tijd te omvangrijk voor een dergelijk fonds en de samenstelling van het dagelijks bestuur is achterhaald. Er is een aantal scenario’s: aanpassen van de statuten en versimpelen van de bestuursstructuur of de stichting opheffen. In het laatste scenario is fuseren met de Stichting Fondsen NKI een optie. In de vergadering van april 2011 bespreekt het bestuur de verschillende
80
scenario’s. Voor Eveline Berendsen is opheffing ‘een reële optie’. Zelf heeft zij het werk voor de stichting altijd met grote voldoening gedaan, maar verder heeft de familie niet veel meer met de stichting. Haar broer Erik mailt Eveline in juni 2011: ‘Toen opa Doede de stichting Breuning ten Cate oprichtte, kon hij natuurlijk niet bevroeden dat de Nederlandse Staat een stelsel zou gaan ontwikkelen met betrekking tot de gezondheidszorg, dat particuliere initiatieven om personeelsleden van H. ten Cate Hzn te ondersteunen eigenlijk niet meer nodig zijn. Eigenlijk is de stichting achterhaald en zou je kunnen overwegen de stichting op te heffen en het nog aanwezige geld over te dragen aan het KWF of aan een soortgelijke instelling, zoals het NKI. De bestuursleden, afkomstig uit de kringen van het huidige Koninklijke Ten Cate, kunnen zich dan bezighouden met hun corebusiness.’ Een belangrijk punt van aandacht blijft de ondersteuning van (oud-)medewerkers van Ten Cate. De heer Spaan van Koninklijke Ten Cate oppert een aantal suggesties hiervoor waarmee deze steun ook na het wegvallen van de stichting gehandhaafd blijft. Het bestuur neigt naar de variant van een bestuursoverdracht naar de Stichting Fondsen NKI. Maar de familie Breuning ten Cate heeft hierin uiteraard een belangrijke stem, omdat zij tenslotte de stichter vertegenwoordigen. In de bestuursvergadering van maart 2013 valt het besluit, lijkt het. Eveline Berendsen spreekt – in overleg met haar familie – haar voorkeur uit voor opheffing en het besteden van de laatste middelen aan subsidies voor aanvragen van medisch specialisten van het Antoni van Leeuwenhoek. De heer Spaan onderzoekt de mogelijkheden om een eigen fonds in het leven te roepen die een vergelijkbare ondersteuning biedt aan (oud-)medewerkers van Ten Cate. Twee maanden later blijkt dat het besluit van de vergadering van maart 2013 niet rechtsgeldig is. Om de stichting de ontbinden is een gewone meerderheid van stemmen nodig en die was tijdens die vergadering niet aanwezig. Daarom wordt in overleg met de notaris een stappenplan opgesteld om een rechtsgeldig besluit te nemen. In de loop van 2013 keert het fonds de laatste subsidies uit: in totaal € 380.000 voor zeventien aanvragen. Verder is in dat jaar nog € 1.500 uitgekeerd aan (oud-)medewerkers van Ten Cate, voor drie aanvragen. In 2014 valt officieel het doek voor de stichting.
81
82
Hoop
Na hun bezoek aan de notaris op die te koude zomerdag in juli 1948 zijn Doede, geneesheer-directeur Veldhuyzen en advocaat Baron de Vos van Steenwijk misschien nog iets gaan eten in Amsterdam, om dit memorabele moment niet zomaar voorbij te laten gaan. In dat geval zouden ze gesproken kunnen hebben over ‘de vreselijke kankerziekte’ en of de strijd daartegen ooit gewonnen zou kunnen worden. Ja, er was goede hoop, want in de eerste helft van de twintigste eeuw was al veel bereikt. Die hoop had Doede ook verwoord in de statuten: ‘Mocht te eniger tijd het kankervraagstuk definitief zijn opgelost en wetenschappelijk onderzoek ter bestrijding van boosaardige gezwellen niet meer urgent zijn, dan kan het Algemeen Bestuur […] beslissen dat het doel van het fonds gewijzigd wordt, mits de nieuwe bestemming ligt op wetenschappelijk medisch terrein en/ of gericht is op verlichting en/of genezing van het lijden van één of meerdere speciale ziekten van het Nederlandse volk.’ Het liefst had Doede gezien dat zijn fonds overbodig zou worden. Helaas is dat niet gebeurd. Maar er is heel veel ten goede veranderd: de overlevingskans voor mensen met kanker is nu vele malen groter dan in 1948. Dat is mede te danken aan initiatieven zoals dat van Doede. Zijn vrijgevigheid heeft er mede voor gezorgd dat talloze mensen met kanker langer leefden of met hun ziekte beter konden functioneren. Het fonds gaat met pensioen. Het heeft een mooi arbeidzaam leven achter de rug waarin tienduizenden, nee, honderdduizenden guldens en euro’s zijn uitgekeerd en goed besteed. Met haar 66 jaar heeft de stichting haar naamgever overleefd. Want Angélique Fanny werd maar 60 jaar. Wie ze was, hoe ze was, hoe ze eruitzag, het is allemaal in de nevelen van de geschiedenis gehuld. In het fonds dat naar haar is genoemd krijgt Angélique Fanny een nieuw gezicht: hulpvaardig, gedreven en genereus. Doede stichtte het fonds ter nagedachtenis aan zijn echtgenote. Inmiddels heeft de fondsnaam Angélique Fanny én Doede ruimschoots overleefd. Met deze geschiedenis, dit boek, leeft haar naam nog verder voort. Daarom nog één keer ter nagedachtenis: ‘Mevrouw Angélique Fanny Doedes Breuning ten Cate – Baronesse van Heeckeren van Molecaten fonds’.
83
Het fonds in totalen Gedurende het bestaan van het Breuning ten Cate-fonds is in totaal in ieder geval € 895.702 uitgekeerd, waarvan € 35.360 aan (oud-)medewerkers van Ten Cate. Dit bedrag kan nog hoger zijn, omdat voor de jaren 1967 tot 1983 niet is te achterhalen of
er is uitgekeerd. In guldens is het totaalbedrag aan uitkeringen nog indrukwekkender: ƒ 1.973.867. Dit betekent dat ongeveer twintig keer (of meer) het oorspronkelijk vermogen is gebruikt om de doelen te bereiken die Doede in 1948 voor ogen stonden.
84
Koert Kuhlmann
Aanvraag voor: hardware voor krachtige beeldvormende technieken in de operatiekamer Werkzaam als: fellow oncologische gastro-intestinale chirurgie in het Antoni van Leeuwenhoek
85
‘Het is belangrijk om tijdens de operatie de beschikbare beeldvorming optimaal te benutten’ De lever is een massief orgaan van ongeveer anderhalve kilo, met daarin onder meer belangrijke, grote bloedvaten en de galwegen. Bij het operatief verwijderen van een tumor in de lever is het essentieel om te weten waar die bloedvaten, galwegen en tumoren zich precies bevinden. “De dag ervoor bereid je je voor op de operatie door op de computer naar de CT-scan,
mes, schaar en pincet. Je kunt de iPad er tijdens de operatie even bij pakken om de anatomie te evalueren.” Kuhlmann deed een aanvraag bij het Breuning ten Cate“Dit idee is uiteindelijk ook in operatiekamers in andere ziekenhuizen en andere landen te gebruiken.”
fonds voor de financiering van de hardware die dit project mogelijk maakt: de iPads en bijbehorende computers. “Deze ondersteuning is fantastisch, zeker als je een onderzoekslijn begint en je nog gegevens moet verzamelen om aan te tonen dat je idee werkt”, vindt Kuhlmann. “Dat is de rol die een dergelijk fonds kan vervullen: ideeën in een beginstadium mogelijk maken. Dat kan een opstap zijn naar een eventuele grotere subsidie voor een uitgebreider onderzoeksproject. Een fonds als het Breuning ten Cate-fonds is laagdrempelig. Je kunt wat makkelijker een subsidie krijgen, ook al kijken zij natuurlijk ook kritisch naar de aanvragen.” “In deze tijd van krachtige beeldvormende technieken is het logisch dat je kijkt hoe je die beeldvorming tijdens de operatie optimaal kunt benutten”, zegt Kuhlmann. “Daarmee kun je tijdens de operatie beter je weg vinden. Als je dit idee structureel
“Dat is de rol die een dergelijk fonds kan vervullen: ideeën in een beginstadium mogelijk maken.”
MRI en PET-scan van de patiënt te kijken,” zegt Koert Kuhlmann. “Als chirurg sla je de beelden op in je brein waarna je vervolgens met je ervaring, gevoel en inzicht de operatie uitvoert. Je hebt enorm veel kennis over de anatomie van de patiënt die je aan het opereren bent, alleen gebruik je dat tijdens de operatie vrijwel niet. In de hoek van de operatiekamer staat een computer waarop de operatieassistent eventueel beelden kan laten zien, maar dat is het dan.” De oplossing bij leveroperaties is van scans driedimensionale beelden te maken met het open-sourcepakket OsiriX. Die kan de chirurg vervolgens op de operatiekamer raadplegen op een steriel ingepakte iPad. Kuhlmann: “Die ligt op je tafel, naast je
87
inzet, dan zou je misschien zelfs sneller en beter kunnen opereren met minder complicaties.” Inmiddels is het idee al in de praktijk gebracht. Kuhlmann en zijn team “Je hebt enorm veel kennis over de anatomie van de patiënt die je aan het opereren bent, alleen gebruik je dat tijdens de operatie vrijwel niet.”
gebruiken het bij vrijwel elke leveroperatie. De laatste stap is om de verschillende diagnostische informatie uit de verschillende scans als het ware te fuseren. Zo ontstaat er één driedimensionaal beeld van de lever waar alles op staat: galwegen, tumoren, bloedvaten. Kuhlmann: “Chirurgen die dit soort leveroperaties uitvoeren, hebben wereldwijd te maken met het feit dat tijdens de operatie de juiste diagnostische informatie niet zomaar voorhanden is. Dus als dit idee is uitontwikkeld, is het goed mogelijk dat dit ook in operatiekamers in andere ziekenhuizen en andere landen gebruikt gaat worden. Dit is de eerste stap naar veiliger en beter opereren. En daar is het allemaal om te doen.”
88
Bronnen • W .E.M. ten Cate, De Almelose tak van de (van oorsprong doopsgezinde) familie ten Cate uit Borne. Maasland 1991 • Hans Holtmann, De Wierdensestraat verdwenen en bewaard. Almelo 2013 • J.L. de Jager, De draad van de toekomst; Opkomst, tegenslag en voorspoed van de Koninklijke Nijverdal – Ten Cate 1945 – 1999. Zutphen 1991 • Dr. W.T. Kroese, H. ten Cate Hzn. & co; Textielhistorische Capita Selecta 3. Almelo 1978 • G.J. ter Kuile, De geschiedenis van H. ten Cate Hzn. Z.p., z.j., ongepubliceerd • Bas C. van Lier, De som van zorg en onderzoek; Negentig jaar Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Amsterdam 2004 • Ed Roos, Kanker simpel uitgelegd, Amsterdam 2013 • Dr. J. Rotgans, Het kankervraagstuk; Rede gehouden op 8 Januari 1907, ter gelegenheid van den jaardag der Instelling voor Hooger Onderwijs van Amsterdam. Amsterdam 1907
89
• Het Contact 1945 – 1961 • Jaarverslagen Antoni van Leeuwenhoek 1948 - 1985 • Jaarrekeningen Breuning ten Cate-fonds 1985 - 2012 • Stichtingsakte en statuten 1948 • Nieuwe statuten 1963 • Correspondentie, notulen, vergaderverslagen en aanvragen van het Breuning ten Catefonds 1985 - 2013 • Gesprek met Eveline Berendsen – Doedes Breuning ten Cate • Gesprek met Arie Roest • Gesprek met Rulanda van Kruysbergen • Gesprek met Johan de Jong • Gesprek met Erik Doedes Breuning ten Cate • E-mailwisseling met A. Jenner • Krantenberichten en advertenties uit Nederlandsche Staatscourant, Het nieuws van den dag: kleine courant, De Locomotief: Samarangsch handels- en advertentieblad, Bataviaasch handelsblad, Java-bode, De Standaard, De Gooi- en Eemlander, Sumatra-courant, Algemeen Handelsblad, periode 1865 - 1900
Foto’s p. 10 foto Eveline Berendsen p. 14 Doede Doedes Breuning ten Cate, ca. 1960, foto collectie familie Doedes Breuning ten Cate p. 17 Productie Ten Cate rond 1920, foto collectie TenCate p. 18 Productie Ten Cate rond 1920, foto collectie TenCate p. 21 Doede Doedes Breuning ten Cate bij Ten Cate, ca. 1960, foto collectie familie Doedes Breuning ten Cate p. 26 foto Harm Peter Smilde p. 33 advertentie in de Java-Bode, 12 mei 1892 p. 35 Het dagelijks bestuur van de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Kankerinstituut’ in 1920, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 36 Het Antoni van Leeuwenhoekhuis aan de Sarphatistraat, Amsterdam, ca. 1930, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 37 W.F. Wassink met zijn echtgenote C.P.H. Wassink-van Raamsdonk, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 38 Operatiekamer in het eerste Antoni van Leeuwenhoekhuis aan de Keizersgracht, Amsterdam, ca. 1915, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 40 Ziekenzaal in het eerste Antoni van Leeuwenhoekhuis, ca. 1915, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 42 Schematische weergave van het Philipsbestralingsapparaat ‘de miljonair’, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 44 foto Harm Peter Smilde p. 49 Villa Kloosteresch in Almelo, foto Harm Peter Smilde p. 50 Plaquette in villa Kloosteresch, foto Harm Peter Smilde
p. 54 Doede Doedes Breuning ten Cate bij Ten Cate, ca. 1960, foto collectie familie Doedes Breuning ten Cate p. 55 2.500e picanolgetouw bij Ten Cate, 1961, herkomst foto onbekend p. 58 foto Harm Peter Smilde p. 62 Brief van Ten Cate-directeur J. Raymakers aan Berto Doedes Breuning ten Cate, 1 juli 1986 p. 63 Brief van Berto Doedes Breuning ten Cate aan J.J. de Jong, 13 oktober 1986 p. 64 Handgeschreven briefje van Berto Doedes Breuning ten Cate, ongedateerd p. 65 Brief van Berto Doedes Breuning ten Cate aan H. Wieringa, 9 februari 1987 p. 66 Brief van Berto Doedes Breuning ten Cate aan dr. C.G. Recter, 9 februari 1987 p. 67 Prof. dr. P. Borst, foto collectie Antoni van Leeuwenhoek p. 68 Nieuwe statuten stichting Breuning ten Cate, 30 juli 1963 p. 69 Nieuwe statuten stichting Breuning ten Cate, 30 juli 1963 p. 70 Nieuwe statuten stichting Breuning ten Cate, 30 juli 1963 p. 71 Nieuwe statuten stichting Breuning ten Cate, 30 juli 1963 p. 72 Nieuwe statuten stichting Breuning ten Cate, 30 juli 1963 p. 73 Brief van Evert Doedes Breuning ten Cate aan Berto, 12 juni 1986 p. 76 foto Harm Peter Smilde p. 82 Originele stichtingsakte p. 84 Jaarrekeningen Breuning ten Cate-fonds, foto Harm Peter Smilde p. 86 foto Harm Peter Smilde
90
91
92
93
94
95
In juli 1948 riep Doede Doedes Breuning ten Cate ter nagedachtenis van zijn vrouw Angélique Fanny een fonds in het leven. Uit eigen middelen zorgde hij voor het startkapitaal van ƒ 100.000,- waarmee in de decennia daarna het wetenschappelijk onderzoek naar kanker werd ondersteund. ‘Een mooi arbeidzaam leven’ beschrijft wat dit private initiatief ruim 65 jaar heeft betekend voor het onderzoek naar en de behandeling van kanker.
Hierin komen de geschiedenissen van Doede en Angélique Fanny, het bedrijf Ten Cate en het Antoni van Leeuwenhoek op een bijzondere manier samen. Harm Peter Smilde (1966) is neerlandicus en (tekst)schrijver. Eerder publiceerde hij (als co-auteur) de interviewbundels ‘De onvergetelijke leraar’ (2008) en ‘Die oorlog’ (2010). Verder schreef hij het literaire reisboek ‘Naar de Russen. Op reis van Poesjkin naar Paustovski’ (2012).