Kring Nieuws uitgave van kring
vrienden van ’s‑Hertogenbosch
EXTRA editie stadsrechten sinds 1185
Voorwoord 2 825 jaar Bossche monumenten 3 Heemkunde in een stad
4
Hoe kwam de Bosschenaar aan zijn kostje door de eeuwen heen?
6
De Parade, niet zomaar een plein
8
De halve maan aan het Muntelbolwerk 10 Wapens in het klooster van de Theresiaantjes
12
Groote Stroom, toen, nu en straks
14
Monumenten van de toekomst
16
Kleine Monumenten
18
Op de bres voor religieus erfgoed
20
De molen van Van Esch
22
Binnenstad nog mooier en leefbaarder
24
Het aangezicht van de stad 26 Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch 27 KringNieuws! 28
825 jaar Bossche
monumenten
V 8 Voorwoord
825 jaar Bossche
Jo Timmermans, voorzitter
In 2010 is het 825 jaar geleden dat de stad ’s-Hertogenbosch stadsrechten kreeg van de hertog van Brabant. Het feit zal niet uitgebreid gevierd worden. Feesten doen we alleen bij hele en halve eeuwen en dat vanaf 1885. En meteen al bij de viering in 1885 ontstond een discussie over de vraag of de stad nu gesticht was in 1185, in 1186 of misschien toch in 1195. We zullen ons niet in die discussie mengen.
In 1885 werd het 700-jarig bestaan gevierd, in 1935 het 750-jarig bestaan en in 1985 het 800-jarig bestaan. Met name dat laatste feest zullen veel Bosschenaren zich nog herinneren. Het was ook het jaar dat de restauratie van de Sint-Jan voltooid was en ook dat werd meegenomen in de feestelijkheden.
Als cultuurhistorische vereniging heeft de redactie, in samenwerking met een florerend Kenniscentrum van werkgroepen, deze prachtige uitgave tot stand gebracht. De verschillende werkgroepen geven door middel van diverse artikelen weer waar men mee bezig is, namelijk behoud van, studie over en verspreiding van kennis van ons cultuurhistorische erfgoed waaraan onze stad zo rijk is. Als gastauteur laat Theo Hoogbergen, in zijn geheel eigen stijl, het licht schijnen over het begrip heemkundekring. Ik complimenteer de redactie en de leden van de diverse werkgroepen met het verschijnen van deze, fraai vormgegeven, extra editie en wens eenieder veel leesplezier. juni 2010
We zien de invulling van een lege plek op de hoek van de Brugstraat en de Havensingel. Hier stond het vermaarde cafe Fizaan. Dat werd in 1944 bij een bombardement verwoest. Het nieuwe gebouw is een ontwerp van bureau Tarra, architect was Jeroen van de Ven. Foto voorpagina: Ellie de Vries
2
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Als in 1185 de stad ’s-Hertogenbosch wordt gesticht, kan niemand bevroeden dat 825 jaar later die stad nog steeds bestaat. Evenmin zal iemand zich druk hebben gemaakt over het optrekken van bouwwerken die anno 2010 nog overeind staan. Al vrij snel wordt de stad verwoest en afgebrand, worden de bewoners verjaagd door de jaloerse Heusdenaren. Na klachten bij de hertog van Brabant wordt ’s-Hertogenbosch opnieuw opgebouwd, nu voorzien van stevige muren. De huidige Markt en een kleine ring eromheen, dat was alles. De oervorm van de driehoek bestaat nog, evenals enkele restanten van de oude stadswallen, bijvoorbeeld te zien in de moderne achterbouw van het Stadhuis.
In ver voorbije eeuwen deden de meeste mensen niet moeilijk over de sloop van bijzondere of mooie gebouwen. Wat in de weg stond of vervangen moest worden, werd simpelweg gesloopt. Er waren natuurlijk uitzonderingen. Zo zal waarschijnlijk niemand bedacht hebben: die Sint-Jan kan best tegen de vlakte, kunnen we een nieuwe kerk voor in de plaats zetten. En toch: ook die Sint-Jan, zoals we die nu nog kennen, is de ‘opvolger’ van een eerdere kerk, romaans van stijl, maar op zeker moment te klein geworden. En dus werd in fasen die romaanse kerk gesloopt en vervangen door een gotische. Alleen een deel van de toren is nog romaans. Iets soortgelijks is gebeurd met het Stadhuis. Te klein? Dan trekken we er een pand bij en we vervangen hier en daar delen door modernere stukken. Dat moet kunnen; we leven immers in een levende stad. Vraag is natuurlijk: tot welke prijs? Wat zijn we bereid op te offeren en wat is ‘onvervangbaar’? Veel gebouwen uit vroeger eeuwen staan er nog, soms met een andere voorgevel, want die ging met de mode mee. Alleen de houten puien zijn verdwenen uit het Bossche straatgezicht. Na enkele grote stadsbranden kwam er een verordening, dat alle houten puien vervangen moesten worden door stenen. Het stratenpatroon van de binnenstad is nog nagenoeg dat van de eerste eeuwen van de stad, zo heeft bijvoorbeeld dr. Ad van Drunen, gemeentelijk bouwhistoricus, laten zien. De inname van ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik en de daaropvolgende achterstelling van de stad hebben ervoor gezorgd dat er slechts enkele grootse bouwwerken uit de 17de en 18de eeuw staan. Er waren simpelweg te weinig rijke mensen, als ik het zo kort door de bocht mag zeggen. ’s-Hertogenbosch heeft aan de wieg gestaan van de Monumentenzorg in Nederland. Nadat het kerkbestuur van de Sint-Jan in de 19de eeuw het
monumenten Nik de Vries
Ansichtkaart van het oksaal nog in volle glorie in de Sint-Jan.
prachtige Renaissance-oksaal had verkocht, schreef Victor de Stuers een vlammend artikel. Mede daardoor ontwaakte het besef dat kwetsbare en belangrijke monumenten bescherming behoefden. Inmiddels was men begonnen aan de restauratie van de Sint-Jan, bewijs dat er toch wel zorg was voor het behoud van waardevolle bouwwerken. Zij het voorlopig alleen dat ene, maar wel belangrijke kerkgebouw. Gelukkig werd die Sint-Jan gespaard tijdens de Tweede Wereldoorlog. Andere gebouwen kwamen er vaak minder ongehavend vanaf. Nog vele jaren na de oorlog gaapte er zo een enorm gat aan de Waterstraat. Het prachtige deftige huis dat er ooit gestaan had, is nooit heropgebouwd; integendeel: er verrees een foeilelijke parkeergarage. Ook het prachtige station van ’s-Hertogenbosch overleefde de oorlog niet en ook dit werd nooit herbouwd. Ook hier kwam een niet zo fraai gebouw voor in de plaats. En nu staat er weer een ander stationsgebouw, waarover de meningen sterk verdeeld zijn. In de jaren ’60 van de vorige eeuw leek de geest van Haussmann (dat was de baron die in de 19de eeuw het middeleeuwse stratenpatroon van Parijs verving door een aantal grote en brede boulevards) vaardig te zijn geworden over het Bossche gemeentebestuur. Een groot deel van de Bossche binnenstad moest worden gesloopt om plaats te maken voor grote en brede verkeersboulevards. En dat ongeacht de op de monumentenlijst prijkende panden. Wat in de weg stond, moest verdwijnen. Gelukkig waren er alerte Bosschenaren als Hein Bergé en Jan van der Eerden die alarm sloegen en via acties en het oprichten van een plaatselijke politieke partij
uiteindelijk het tij wisten te keren. Mede dankzij hen staan er in ’s-Hertogenbosch nog de nodige belangrijke panden overeind en is de Binnendieze van een stinkend riool veranderd in een van de grootste toeristische trekpleisters van de stad. Inmiddels is in de tweede helft van de 20ste eeuw een aantal gebouwen uit het stadsbeeld verdwenen. Sommige niet zonder slag of stoot, maar het leek er soms op dat een gebouw dat op de nominatie stond afgebroken te worden, niet meer gered kon worden. Zo verdween de markante Sint-Pieter uit de binnenstad, werd de Sint-Leonardus in ’t Zand gesloopt – en vervangen door een van de lelijkste gebouwen van ’s-Hertogenbosch –, werd de Antoniuskerk in de Muntel vervangen door een appartementengebouw en werd de fabriek van De Gruyter aan de haven met de grond gelijk gemaakt. Zou dat allemaal in deze tijd nog kunnen gebeuren of zijn we inmiddels zo ver in ons denken dat zulke gebouwen een nieuwe bestemming kunnen krijgen? In ieder geval was dan een stukje Bossche cultuurhistorie bewaard gebleven. Aan het begin van de 21ste eeuw bleek ook het gemeentebestuur van ’s-Hertogenbosch dat de verhouding rijksmonumenten – gemeentemonumenten erg scheef was. Er waren te weinig panden als gemeentemonument aangewezen. Daarop besloot men daar iets aan te gaan doen. Met name panden uit de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw werden toegevoegd aan de lijst. Inmiddels is die lijst verder aangevuld met waardevolle panden van na de Tweede Wereldoorlog, waardoor bijvoorbeeld de Bossche School bescherming en verdere erkenning kreeg. Niet alle eigenaren waren hier onverdeeld gelukkig mee. Immers, aan en in een monumentaal pand mag je niet zomaar iets veranderen; daar heb je een aparte vergunning voor nodig. Daar staat echter weer tegenover dat er nu subsidiemogelijkheden zijn. En zo zijn we aangekomen in 2010. De stad ’s-Hertogenbosch kent nu een mooie mix van oud en modern. Er wachten nog enkele mega-uitdagingen. Ik noem slechts de herinrichting van het terrein van het Groot Ziekengasthuis, de Parade, het gebied van het KPN-gebouw en het voormalige Paleis van Justitie. Gelukkig heeft de Kring Vrienden enkele werkgroepen die er bovenop zitten en proberen te komen tot de meest aanvaardbare oplossingen. In 2035, bij de viering van het 850-jarig bestaan van de stad weten we wat er van de mooie en spannende plannen terechtgekomen is. Tot dan…!
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
3
H
Heemkunde in een stad
Wijzen op de wonderlijke dingen in je eigen omgeving is een drijfveer die alle ‘heemkundigen’ van welke aard of snit ook, voortdurend prikkelt tot de verrassendste initiatieven. Ze zijn er ook een beetje gek van, gedreven en steeds op zoek naar veel, dat nog niet binnen hun bereik viel.
Theo Hoogbergen
Van archeologische schatgravers en gretige verzamelaars van de zonderlingste zaken, tot parmantige beschutters (Heemschut) en zorgzame behoeders van waardevolle dingen. Gidsen, onderzoekers, schrijvers, snuffelaars in archieven en spaarders van uiteenlopende curiositeiten, maar ongeneeslijk nieuwsgierig naar heden en verleden. Mensen, besmet met dat virus, vinden daarin tegelijk een zelfreinigend medicijn tegen overdrijving, overijling en overschatting. Wie over het woord ‘heem’ nadenkt, stuit onvermijdelijk op een besloten hof rond een boerenwoning. We kennen nog de uitdrukking ‘huis en heem’. ‘Heemkunde’ heet zelfs lokale, folkloristische aardrijkskunde... Het kan wat belegen gaan ruiken en zich nestelen in een sfeer van kneuterigheid, waar professionele historici vanuit hun ivoren torens te gemakkelijk op neerkijken. De oudste betekenis van ‘heem’ leidt zeker naar een ander woord voor huis, een synoniem voor woning dus, later zelfs voor streek of vaderland (!). En dan zie je het begrip zich beangstigend verengen tot sibbenkunde. Daarmee raakt het verzeild in die zwarte tijd van de Nazi’s, waarin zelfs studie van familieverwantschap met ras, bloed en bodem tot de schandelijkste misdaden leidde. Heem-heimelijk-geheim-heimwee Maar de uitbreiding van dat oorspronkelijke begrip ‘heem’ cirkelde aanvankelijk rond alles wat binnen dat huis plaatsvond, intiem was en om geborgenheid vroeg. En daarom liever ‘geheim’ bleef, onder de pet gehouden. Je deed daar dus, wat beter ‘heimelijk’ kon gebeuren en van ‘geheimhouding’ verzekerd was. Van die heilige santenkraam nam je ook alleen maar langdurig afscheid, want ‘heimwee’ doorsneed je ziel. Banden met het agrarisch milieu liggen voor de hand. Een stad heeft er dus minder affiniteit mee? Dat valt nog te bezien.
Monumentale gebouwen in de Torenstraat nabij de Sint-Jan.
4
’s-Hertogenbosch blijkt rijk gezegend met verenigingen, die zich scharen onder hetzelfde banier: de heemkundekring Rosmalen, De Boschboom, Onsenoort, Engelen (Angrisa), de werkgroep Empel en het Orthense Schaar. De Kring Vrienden is de grootste – circa 3000 leden – niet de oudste. Naar schatting noemen er 375 zich nadrukkelijk actieve leden: vrijwilligers van allerlei slag, naast de groep sympathiserende contribuanten.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Heemkundeverenigingen profileren zich overal door een onstuimige groei en invloed naast een bijna onverklaarbare originaliteit in het opzetten van eigen initiatieven, die soms ware omwentelingen van beleid en bestuur in regio, stad of dorp veroorzaken. Ze kweken een andere, zorgzamer mentaliteit, beïnvloeden de publieke opinie, omdat eenlingen in kleine kring eerst hun idee bevestigt zien, gesteund weten en gedragen door een enthousiaste groep medestanders. Wie iets potsierlijks voorstelt, hoeft zich in een vriendenkring niet te schamen. Het verdwijnt vanzelf of wordt door solidaire amendering tot een aannemelijk voorstel verheven. Noodzakelijke rijping na vriendelijke wijziging! Wat oorspronkelijk een te verwaarlozen ‘huiselijke’ beuzelarij leek, verwerft zelfs in een hoog ontwikkelde technologische samenleving aanzien en gezag. Geen wonder dat ‘heemkunde’ kennelijk een factor van belang blijft. De onstuimige groei van het aantal verenigingen, een nog steeds wassende stroom van leden en vooral de vele succesvolle resultaten werken stimulerend. Groningen en ’s-Hertogenbosch Sinds enkele jaren ben ik ook donateur van een hier onbekende vereniging die een wonderbaarlijke heemkundige activiteit van vrijwilligers koppelt aan wetenschappelijk universitair onderzoek met een verbluffende financiële basis en een opzienbarend resultaat: de Stichting Groninger Kerken. Ver boven de stad Groningen in een vrijwel leeg en volstrekt geseculariseerd land staan tientallen romaans-gotische kerkjes – 52 monumenten – allemaal fantastisch gerestaureerd!
Theo Hoogbergen (gastauteur) De stichting geeft een fraai geïllustreerd tijdschrift uit, met gedegen én toegankelijke artikelen over restaureren, beschrijvingen van preekstoelen, orgels, grafmonumenten, klokken en torens, muurschilderingen, dokzalen, oude gebruiken. Bedrijvige sjouwers en briljante onderzoekers vinden elkaar in festivals van hoog cultureel gehalte, cursussen, lezingen, kunstzinnige ontmoetingen en oecumenische studiedagen. Allemaal in kerkjes met nieuwe bestemmingen!
Fraai hoog pand in de Vughterstraat.
Zonder ook maar iets te willen afdoen aan de vele initiatieven in onze stad lijkt de cursus Boschlogie, – al bijna twintig jaar – een fenomeen en een opzienbarend wonder. Het Koning Willem I college, het stadsarchief en de Kring Vrienden hebben gezamenlijk een opleidingsinstituut opgezet dat nog uniek is in Nederland. De opzet is even eenvoudig als goed doortimmerd. Waar het succes aan te danken is, blijft wat raadselachtig. Zeker aan de combinatie van een uitstekende accommodatie, toegewijde docenten, gevarieerde onderwerpen en geïnteresseerde cursisten. En natuurlijk de aanwezigheid van de altijd vindingrijke en behulpzame organisatoren: Jos van Bruggen, Frans Peters, Ron van der Voort en de onafscheidelijke PR-man Jac Biemans. En om de hele groep Boschlogie compleet te maken: Antoine Visser en de dames Kok de Bekker en Annemarie Verschoof. Ambtenaren en nieuwe Nederlanders vinden er aangepaste cursussen. Toekomstige gidsen leggen daar een stevige basis. Opleiding en kennis op een breed terrein blijkt immers het fundament van alle ‘heemkundige’ activiteiten. Monopolisering van activiteiten tot één vereniging is daarbij uiterst ongewenst.
Bijscholing Het is bij de tientallen afdelingen maar ook daar buiten een goede gewoonte om in de wintermaanden bijscholingscursussen te organiseren voor het stoere leger schippers, gidsen van allerlei objecten en administratieve medewerkers. Zo maakte ik overigens buiten al deze brandende activiteiten onlangs in Engelen een succesvol ‘leerhuis’ mee: drie avonden over één specifiek onderwerp. Woord en instituut zijn ontleend aan bijeenkomsten voor onderricht, van oudsher bekend in de Joodse gemeenschap, maar nu ook toegesneden op allerlei korte cursussen met discussie, vaak verrijkt met een powerpoint en – heel belangrijk – voorzien van een handige syllabus. Op sommige momenten vormen ‘heemkundekringen’ vooral in steden even zovele luizen in de pels: projectontwikkelaars en gemeentebesturen ontmoeten kritische beoordelaars van hun beleid. Juist in steden werken in diensten van openbaar bestuur steeds meer deskundigen die vanuit hun vak, methodisch geschoold en met kennis van de praktische en ook financiële mogelijkheden, het beleid ondersteunen. Zij sturen tijdig het enthousiasme van vrijwilligers bij, die in bescheidenheid hun kritische bijdrage moeten blijven leveren.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
5
H
Hoe kwam de Bosschenaar aan zijn kos
Omdat het Bossche industrieel erfgoed meer aandacht verdiende, richtte het Kringbestuur in 1993 de werkgroep WINDE op. Deze werkgroep moest het industriële erfgoed gaan inventariseren en zo een beeld schetsen van de wijze waarop de Bosschenaar door de eeuwen heen aan de kost kwamen. Tot ver in de 19de eeuw was ’s-Hertogenbosch primair een handelsstad. De aanwezige ambachtslieden vervaardigden producten die door de Bossche kooplieden werden verkocht op de markten van onder andere Antwerpen en Bergen op Zoom. Bossche handelaren voeren ook op de Oostzee en hadden op het Zweedse Schonen (het huidige Skâne) vanaf 1363 een handelspost, waar voornamelijk in haring en bont werd gehandeld. In de 15de eeuw was de Bossche handel voornamelijk geconcentreerd op het Rijnland en de Hanzesteden aan de IJssel.
Volderstraatje en Verwersstraat herinneren aan de lakenindustrie die hier in het verleden een belangrijke plaats innam.
Bossche producten Van de 14de tot de 16de eeuw vervaardigden en verhandelden de Bosschenaren onder andere messen, spelden, lint, leer en daarvan vervaardigde producten. Ter indicatie: in 1550 telde de stad 1200 ambachtlieden, daarvan werkten er 205 als smid, speldenmaker of messenmaker, dat was dus 16% van de beroepsbevolking. In die tijd huisvestte de stad ook bekwame goud- en zilversmeden en waren er al vroeg drukkerijen. Belangrijk was de lakennijverheid, die lakense stof vervaardigde en bewerkte. Van deze stoffen kon kleding gemaakt worden. Ten behoeve van de verhandeling van dat laken kreeg de stad op de markt een Lakenhal. Vanaf het midden van de 16de eeuw, toen de lakenproductie sterk begon terug te lopen, werden er in ’s-Hertogenbosch ook producten van linnen gemaakt. Terugval Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kwam er een terugval en kwam de stad in economisch zwaar weer terecht. In deze periode verdiende de Bosschenaar zijn kostje voornamelijk met het vervaardigen van
ambachtelijke producten die men in het dagelijkse leven nodig had. Deze producten werden in kleine bedrijfjes vervaardigd door smeden, schrijnwerkers, makers van leerproducten, linnen-, wolwevers en bierbrouwers. In 1639 telde de stad 35 bierbrouwerijen. De ambachtslieden waren georganiseerd in gilden. De bedrijvigheid kreeg een extra injectie toen de stad in 1603 een permanent garnizoen kreeg. Kooplieden verhandelden in deze periode koren, vis, bontproducten, linnen en lakense stoffen. Uit deze tijd is geen tastbaar erfgoed van bedrijf en techniek bewaard gebleven, behoudens enkele uithangborden en gevelstenen. Wel herinneren nog veel straatnamen aan deze economische activiteiten. Goederenoverslag In de 17de eeuw werd de doorvoerhandel en goederenoverslag van betekenis. Koloniale waren werden vanuit Amsterdam per schip aangevoerd en in ’s-Hertogenbosch overgeladen op karren, die de goederen vervoerden naar onder andere Luik, Maastricht, Hasselt en Aken. Deze economische activiteit was voor de stad op een gegeven moment zo belangrijk dat het stadsbestuur besloot een kasseienweg naar Luik aan te leggen. De straatweg is nooit afgemaakt en de aanleg daarvan is gestopt toen men tot Best was gevorderd. Een klein deel van deze kasseienweg is, mede door inzet van de werkgroep WINDE, bewaard gebleven en als industrieel erfgoed veilig gesteld. Dit stukje weg ligt in de gemeente Vught ter hoogte van Huize Voorburg. Na het gereedkomen van de Zuid-Willemsvaart (1825) raakten de Bossche goederenoverslag en de daaruit voorvloeiende activiteiten in verval. Tot overmaat van ramp liep de werkgelegenheid terug in de garen-, lintfabrieken en in de garentwijnderijen. Dat waren in het begin van de 19de eeuw belangrijke werkgevers. In de garentwijnderijen werkten in 1812 4300 mensen, in de garen- en lintfabrieken 1420. De bedrijven werden naar elders verplaatst en waren rond 1850 bijna allemaal uit de stad verdwenen. Ontwikkeling van industrieterreinen buiten de wallen. Tot aan de opheffing van de vesting ’s-Hertogenbosch in 1874 waren wonen en werken in de stad nauwelijks van elkaar gescheiden. De bedrijven en de werkplaatsen lagen vaak achter de woonhuizen. De bewoners namen het lawaai en de stank die de bedrijvigheid veroorzaakte voor lief. Alles wat men kwijt wilde kieperde men eenvoudigweg in de Diest, die na verloop van tijd zo ontzettend stonk dat er protesten rezen van omwonenden. Nadat de nieuwe
6
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
stje door de eeuwen heen? Werkgroep Industrieel Erfgoed (WINDE)
De voormalige sigarenfabriek van Goulmy en Baar. Nu zijn er onder andere een poppodium en ateliers in gevestigd.
Op de achtergrond, kijkend over de Dommel, zien we het gebouw van Essent, voorheen PNEM.
Vestingwet bebouwing buiten de wallen toestond, verdween geleidelijk de ambachtelijke en industriële bedrijvigheid uit de binnenstad. De stad had na de aankoop van de vrijkomende militaire terreinen de beschikking gekregen over een gebied ten noorden van de Citadel. Ook een deel van ’t Zand en terreinen langs de Zuid-Willemsvaart werden aangewezen als industrieterrein. Het toenmalige stadsbestuur vond het gebied ten noorden van de Citadel een geschikte plek voor het vestigen van bedrijvigheid die niet meer binnen de muren was
te handhaven. Het terrein was gunstig gelegen, de heersende wind waaide heel vaak uit het westen waardoor de stad verschoond bleef van stankoverlast. Rond de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren de industriële bedrijvigheid en werkgelegenheid gefundeerd op vijf pijlers, te weten: sigaren, schoenen, drukkerijen, metaal, levens- en genotmiddelen. Enkele voorbeelden van industriële bedrijvigheid: – De sigarenfabrieken Goulmy en Baar, Antonio en La Paz. Deze bedrijven waren in 1915 goed voor 30% van de werkgelegenheid van de industriële beroepsbevolking. – De Van den Bergh Stoomschoenenfabiek. – De drukkerijen Teulings en Lutkie & Cranenburg. – De metaalbedrijven Rouppe van de Voort Lewin en Grasso’s Machinefabieken. – De levens- en genotmiddelenbedrijven P. de Gruyter & Zoon, Cooymans en Verkade. Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) vestigden zich op nieuwe industrieterreinen weer andere bedrijven zoals: – De schoenfabrieken Bloch & Stibbe en Van Haren.
– De metaalbedrijven Nicholson File, AMP, Remington Rand en De Kruithoorn. – De Heinekenbrouwerij. – De confectiebedrijven Lambooij & Klunder en NCI. – De Michelin bandenfabriek.
Herbestemming industrieel erfgoed Veel van deze bedrijven zijn inmiddels verdwenen, toch kunnen we in de stad nog sporen terugvinden van deze industrieën in de vorm van gebouwen of objecten van techniek en infrastructuur. Dit erfgoed van bedrijf en techniek heeft na het verdwijnen van de bedrijvigheid een andere bestemming gekregen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de watertoren aan het Hinthamereinde, de Willem II sigarenfabrieken aan de Boschveldweg, het oude hoofdkantoor met de werkplaatsen van de NV PNEM aan de Koningsweg, het fabrieksgebouw en de schoorsteen van Melkinrichting Sint Jan aan de KoningswegGuldenvliesstraat, de sigarenfabriek Gebr. Houtman aan de Handelskade, de voormalige drukkerij van Teulings aan het Emmaplein, de Verkadefabriek, de gebouwen van Grasso’s Machinefabrieken en het Veemarktcomplex. Overigens gaat het niet alleen om gebouwen ook technische- en infrastructurele objecten zijn behouden gebleven. Voorbeelden zijn de draaibrug aan de Oliemolensingel, de oude kasseienweg naar Luik ter hoogte van Huize Voorburg in Vught, een deel van de ejectorinstallatie aan de Oude Engelenseweg die vanaf 1922 tot eind jaren zeventig het afvalwater en de fecaliën van de stad via de Dieze ongezuiverd naar de Maas pompte en de in het nieuwe NS-station geïntegreerde oude stationsoverkappingen. Tegenwoordig verdient de Bosschenaar zijn boterham met andere activiteiten. De fabrieken hebben plaats gemaakt voor kantoren. Industriële bedrijvigheid heeft plaatgemaakt voor dienstverlening en IT-bedrijven. Op termijn komt ook hier WINDE weer in beeld, want ook deze economische bedrijvigheid zal eens ‘Industrieel Erfgoed’ worden!
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
7
D
De Parade, niet zomaar een plein
’s-Hertogenbosch is voortdurend in ontwikkeling. Er worden nieuwe panden gebouwd en oude worden gesloopt. Overheid en burgers moeten daarbij zorg dragen voor de prachtige oude monumenten van de stad. Die moeten een respectvolle plaats behouden. De Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch zet er zich voor in dat oud en nieuw elkaar versterken. Wij, van de werkgroep archeologie, willen één van die monumenten, waarover de afgelopen periode veel is gesproken, de Parade, graag voor het voetlicht halen. De Parade werd een monument nadat het archeologisch erfgoed bijna werd verwoest door de toen gewenste bouw van een ondergrondse concertzaal, die gelukkig niet doorging. De onlangs voorgenomen plannen voor een herinrichting van het plein werden door de nieuwe gemeenteraad van tafel geveegd en vervangen door een meer sobere herinrichting van de Parade. De komende periode wordt door de gemeente een en ander nader uitgewerkt. Daarin wordt het vervangen van de riolering meegenomen. Ondanks deze wijziging in de plannen kan bij het vervangen van de riolering nauwkeuriger dan tot nu toe is gedaan onderzocht worden wat er zich nu onder de grond van de Parade bevindt. Want, ziet u, de Parade heeft een veelbewogen en uiterst interessante geschiedenis. Het plein heeft verschillende functies in het dagelijks stadsleven vervuld. De Parade is niet altijd een plein geweest. Ooit was de ruimte volledig bebouwd.
Uitsnede uit de kaart van Blaeu.
8
Atrium ecclesiae ’s-Hertogenbosch valt aanvankelijk onder de parochie Orthen. Ergens aan het begin van de 13de eeuw wordt het besluit genomen, een kerk in de stad te bouwen. Hier is echter wel ruimte voor nodig. Die vindt men buiten de toenmalige stadsmuren. Daar lag een braakliggend landbouwgebied, de Pepers genaamd. De huidige Peperstraat herinnert daar nog aan. Hier wordt de eerste, Sint-Jan gebouwd. Er zijn aanwijzingen dat er op deze plaats al eerder een kapel heeft gestaan om te voorzien in de pastorale behoeften van een jonge snel groeiende stad. Maar wie gaf precies de opdracht
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
voor de bouw van de eerste Sint-Jan? De meest waarschijnlijke optie is Hertog Hendrik I van Brabant die bekend stond om zijn vele giften. Dat maakt het derhalve zeer goed mogelijk dat Hertog Hendrik de Bossche bakstenen Sint-Jan goeddeels heeft bekostigd. Het kerkdomein, dat wil zeggen het terrein dat de kerk omgeeft en waartoe ook de huidige Parade behoort, werd aangeduid als het ‘atrium ecclesiae’. Dit atrium diende als vergaderplaats van gilden, het uitoefenen van rechtspraak en dus ook als galgenveld. Begijnhof Zo rond 1274 vinden we de eerste vermelding van bebouwing op de Parade. Het gaat om het Groot Begijnhof. Dit hof strekt zich uit tot de Binnendieze achter de Papenhulst. Het is een gemeenschap van vrome vrouwen, ‘de begijntjes’. Deze vrouwen leggen zich toe op een sobere en ingetogen levensstijl en beoefenen op die manier hun geloof. Het hele hof is ommuurd en er staan verschillende gebouwen. Het belangrijkste is het hof voor de welgestelde begijnen; zij wonen met twee tot vijf vrouwen in een woninkje, een zogenaamde refter. Daarnaast zijn er twee verblijven voor arme begijnen die de grote en de kleine infirmerie worden genoemd. De begijnen hebben op het terrein een eigen kapel die gewijd is aan Sint-Nicolaas (zie plattegrond van Blaeu). Tijdens archeologische waarnemingen op de Parade in 1983, als er een nieuwe riolering wordt aangelegd, worden de fundamenten van kleine huisjes, de ommuring en de kerk teruggevonden en nauwkeurig in kaart gebracht (zie foto). Verder legt men een beerput bloot. Uit de inhoud daarvan kunnen we veel leren over het dagelijks leven van de begijnen. De redenen om begijn te worden lopen nogal uiteen; sommige vrouwen verliezen hun man en zoeken uit pure armoede hun toevlucht bij de begijnen. Anderen kiezen ervoor vanwege de maatschappelijke functie die ze als begijn kunnen vervullen of vanwege de mogelijkheid zich volledig in dienst te stellen van het geloof. In de hoogtijdagen is het hof bewoond door wel 300 begijnen. Voor hun eigen onderhoud en die van het hof voeren ze kleine klussen uit en leggen ze zich toe op het weven van stoffen. Ze geven ook les aan meisjes, waaronder Latijn en Spaans. Andere begijnen besteden een groot deel van hun tijd aan bidden. De sterke devotie van sommige begijnen uit zich hierin dat zij zich laten insluiten in een kluis, waar ze in geestelijke en materiële armoede leven en zich volledig kunnen toeleggen op het gebed. De kluis van ’s-Hertogenbosch stond naast de Sint-Nicolaaskerk op het Begijnhof en is zeker vanaf 1372 door één kluizenares en vanaf ca. 1493 door twee kluizenaressen bewoond. Als kers op
Werkgroep Archeologie opgravingen aan het licht gekomen en ligt thans nog op de Parade. De gebouwen raken langzaam in verval en in 1701 stort de kerk in. Exercitieterrein Aan het begin van de 18de eeuw ontstaat een heftige twist tussen het stadsbestuur en de Raad van State in ‘s-Gravenhage over het eigendomsrecht van het terrein van het Groot Begijnhof. Na een schikking laat de Raad van State in 1741 twee lange militaire paardenstallen bouwen op de plaats waar eerder al twee houten loodsen uit 1701 staan. In 1749 worden alle gebouwen van het voormalige Groot Begijnhof gesloopt. Het vrijgekomen terrein wordt ingericht als exercitieterrein voor het garnizoen (zie luchtfoto). Na jaren van verval en een brand worden deze stallen in 1934 op hun beurt gesloopt. Op deze plek wordt de nieuwe Casino Schouwburg gebouwd, het latere Theater aan de Parade.
Opgravingen Parade. Oude luchtfoto van de Sint-Jan en de Parade.
de taart worden er tijdens de waarneming van 1983 sterke aanwijzingen gevonden voor een klein huisje dat tegen de kerk aangebouwd is dat mogelijk het kluizenaressenhuisje kan zijn geweest. In 1629, na de verovering van ’s-Hertogenbosch op de Spanjaarden door Frederik Hendrik namens de staat Holland, mogen de begijnen geen novices meer aannemen. Het aantal bewoonsters van de Begijnhof neemt in de daaropvolgende jaren gestaag af. Uiteindelijk sterft het laatste begijntje tussen 1674 en 1694. De grafsteen van één begijntje is tijdens
Als straks bij de nieuwe inrichting van de Parade gegraven wordt om de riolering te vervangen is er hopelijk tijd en plaats genoeg voor een kleine archeologische opgraving om een duidelijker beeld te krijgen van de ligging van gebouwen van het Begijnhof. Hoofddoel hierbij is het bewaren van die overblijfselen op de plek waar ze nu liggen. Het is te hopen dat er in samenwerking met de gemeente alsnog een ‘Parademuseum’ gerealiseerd kan worden. Door middel van lijnen in de bestrating kan de ligging van de voormalige Sint-Nicolaaskerk zichtbaar blijven. Een route van maquettes neemt u mee door de bewogen geschiedenis van de Parade. Op deze manier kan er voor gezorgd worden dat oud en nieuw elkaar versterken in het monument ‘de Parade’.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
9
D
De halve maan aan het Muntelbolwerk
Eind 2009 is na ruim een jaar restauratie- en reconstructiewerk een nieuw stukje van de Bossche vestinggeschiedenis zichtbaar geworden, de halve maan aan het Muntelbolwerk. De vesting toont daarmee weer iets meer van zijn lange, bewogen geschiedenis. In de loop der tijd werd er namelijk voortdurend gebouwd aan de vesting. Nieuwe inzichten maakten steeds aanpassingen noodzakelijk. Het overgrote deel van de vestingwerken zoals we die vandaag de dag nog kunnen zien dateren uit de zeventiende eeuw. De halve maan brengt één van de achttiende eeuwse vernieuwingen terug in beeld.
Halve Maan Een halve maan behoorde net als het ravelijn tot de buitenwerken van een vesting. Het was een in de hoofgracht gelegen, ongeveer driehoekig verdedigingswerk dat diende tot dekking van de saillant – de punt – van een bastion. De aan de stadszijde gelegen achterzijde – de zogenaamde keel – was meestal naar binnen gebogen. Hieraan dankte het verdedigingswerk zijn naam. In de keel lag vaak ook de toegang.
Overzichts kaartje met de plaats van de halve maan.
De halve maan aan de rivier de Aa.
Modernisering van de vestingwerken Aan het einde van de 17de eeuw krijgt de vestingbouwer Menno van Coehoorn, als ‘DirecteurGeneraal der fortificatiën’, opdracht van de Raad van State om een verbeterd Nederlands vestingstelsel te ontwerpen. Een onderdeel hiervan was de aanpassing van de verdedigingslinie van de Zuidelijke Nederlanden, de Zuider Frontier. Dit Frontier was een waterlinie langs de Maas die liep van Bergen op Zoom via Breda en ’s-Hertogenbosch naar Grave. Die linie bestond uit zelfstandige, losse vestingsteden met daar tussenin een enkel fort. Daardoor ontbrak de strategische samenhang. De Zuider Frontier was dus geen aaneengesloten linie, maar een soort gatenkaas. Daarin wilde de Raad van State verbetering brengen. De Raad gaf Menno van Coehoorn opdracht die verbeteringen uit te werken. Menno ontwierp daartoe tussen de vestingsteden inundatievelden. Deze terreinen konden in tijden van oorlog onder water worden gezet. Doel was het terrein op deze wijze zowel onbegaanbaar als onbevaarbaar te maken. Op de tussengelegen hoger gelegen delen van het terrein werden verdedigingswerken aangelegd. Daardoor ontstond uiteindelijk een samenhangende, aaneengesloten verdedigingslinie. In dit kader dienden ook de vestingsteden gemoderniseerd te worden. Daarom maakte Menno van Coehoorn in het begin van de 18de eeuw
een inspectiereis langs alle vestingsteden en gaf aanwijzingen voor verbetering en modernisering van de vestingwerken. Begin april 1701 bezocht hij ’s-Hertogenbosch, inspecteerde de vesting en gaf ook hier aanwijzingen voor verbeteringen. In verband met de geplande inundaties diende het bestaande sluizenstelsel in de stad en de omgeving te worden verbeterd. Er moesten ook nieuwe sluizen worden aangelegd. Aangezien stadspoorten meestal de zwakke plekken vormden van een vesting, liet Van Coehoorn vóór de stadspoorten een aantal buitenwerken aanleggen. In ’s-Hertogenbosch kwamen die te liggen vóór de Vughterpoort, de Sint Janspoort, de Hinthamerpoort en ook voor de Citadel. In verband met financiële problemen kon overigens pas in de dertiger jaren van de 18de eeuw worden begonnen met de realisatie van deze vernieuwingen. De werkzaamheden rond de Hinthameruitleg werden uiteindelijk pas voltooid in 1739. De nieuwe situatie bij de Hinthamerpoort in zijn meest uitgebreide vorm staat afgebeeld op de kaartuitsnede. Halve Maan Hertell Oude ravelijn van de Hinthamerpoort
Halve Maan aan het Muntelbolwerk Ravelijn Geldria Ravelijn Hollandia
10
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Werkgroep Vestingwerken (Charles Limonard)
Trappen van de halve maan.
Herstelde muur van de halve maan.
De buitenwerken Al deze buitenwerken waren voorzien van bekledingsmuren en langs de beide schuine zijden van de driehoek – de zogenaamde facen –, waren zware aarden wallen aangebracht, waarachter geschut kon worden opgesteld. De afgebeelde kaart is van J.C. van der Mijll, ingenieur bij de Raad van State van 1769 tot 1784. Van der Mijll was van 1772 tot 1773 belast met het toezicht op de verbeteringen van de vestingwerken van ’s-Hertogenbosch. De getoonde kaart is voorzien van een uitgebreide legenda. Daarop staan ook de namen vermeld van de buitenwerken aan het Hinthamereinde. Zo draagt de gerestaureerde halve maan de naam Draack. (ir. J.C. Draeck was in die tijd directeur fortificatiën van het departement NederMaas en Waal, ongeveer het huidige Noord-Brabant.) De andere halve maan voor het Hinthamerbolwerk heet Hertell (ir. C.F. Hertell was in die tijd DirecteurGeneraal der fortificatiën, de baas over alle fortificatiën in de Republiek). De twee ravelijnen voor de Muntelwal kregen de namen Geldria en Hollandia.
De ontmanteling van de vesting De vestingwet van 1874 bepaalde welke vestingsteden, linies en stellingen tot het nieuwe Nederlandse vestingstelsel zouden gaan behoren en welke niet. Bij deze wet werd ’s-Hertogenbosch als vestingstad opgeheven. Het was daardoor toegestaan de vesting geheel of gedeeltelijk te ontmantelen om stadsuitbreidingen mogelijk te maken. Er mocht nu voortaan ook buiten de vesting gebouwd worden. In het kader daarvan werden alle buitenwerken van de Bossche vesting gesloopt. De laagste (muur)delen en de funderingen van de buitenwerken verdwenen toen onder de zandophogingen van de stadsuitbreidingen. Dat is ook het geval bij de Hinthamerpoort. Herinrichting Hinthamerpoort Met het gereedkomen van de restauratie van de halve maan is tevens een begin gemaakt met de herinrichting van het Hinthamerpoortgebied als
stadsentree van de vesting. Bij de herinrichting gaan het ontwerp en de exacte plaats van de nieuwe Bartenbrug, een belangrijke rol spelen. Uit recent archeologisch onderzoek is gebleken dat de noordelijke aanlanding van de nieuwe Bartenbrug precies zou samenvallen met een deel van de keelmuur van het oude ravelijn voor de Hinthamerpoort (zie kaartuitsnede). In die keelmuur is onvermoed een brede stenen trap van tien treden aangetroffen. Vanwege het bijzondere karakter van deze vondst, heeft de gemeentelijke kerngroep Vestingwerken aan de architecten verzocht om te onderzoeken of de resten van dit ravelijn ingepast kunnen worden in het ontwerp van de nieuwe Bartenbrug, zodat deze resten blijvend zichtbaar worden. Het ravelijn zou dan op een vergelijkbare wijze gerestaureerd kunnen worden als de halve maan. Ook zal de vestingrand duidelijker in beeld worden gebracht, door de oever van de Aa aan de stadskant een ander uiterlijk te geven. Op welke wijze dat gebeurt is nog niet bekend. Als al deze plannen uitgevoerd worden, kan de stadsentree via de Graafseweg in de toekomst weer als een zichtbare vestingtoegang ervaren worden.
De Aa-oever langs het Muntelbolwerk met de halve maan is omgevormd tot een publieksvriendelijk stadsparkje dat beslist een bezoekje waard is. U zult verbaasd zijn over het imposante verdedigingswerk en het mooie stadsparkje.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
11
W
Wapens in het klooster van de Theresiaa Tijdens de Open Monumentendag van 10 september 2005 kon men met eigen ogen zien hoe het voormalige klooster aan de Clarastraat gerenoveerd was tot een zeer fraai wooncomplex. Op vrijdag 23 april 2010 presenteerde dr. Denise de Costa (die in 1991 naar deze plek verhuisde) in de voormalige kapel van het klooster haar bijzondere boek Wonen in een klooster (Clarissen, Theresiaantjes, gastarbeiders en kunstenaars). Daarin beschrijft zij in 288 pagina’s uitvoerig over de menselijke aspecten in relatie tot de geschiedenis van het pand. Uit dit prachtige boekwerk zijn in het vervolg van dit artikel ook enkele gegevens gebruikt.
Wapenborden in het Claraklooster.
In de herfst van 1870 werden de fundamenten gelegd voor een karmel te ’s-Hertogenbosch. Het klooster van de Ongeschoeide Karmelietessen (‘de Theresiaantjes’) in de Clarastraat 22 werd daarbij voor een deel gebouwd op de ruïne van de voormalige Clarakerk. Het was nog niet af toen op 5 augustus 1872 acht zusters en een postulante hun karmel in Aelst verlieten en zich vestigden in ’s-Hertogenbosch. In 1874 werden de refter en de recreatie, het voorkoor en het koor gebouwd. In 1879 werden in het klooster zeer fraaie gebrandschilderde ramen geplaatst. Op 18 oktober 1879 was de karmel, inclusief de kapel met Lourdesgrot, helemaal klaar. Na de opheffing van het klooster in 1971 dreigden de gebouwen weer te worden gesloopt. Op 1 september 1978 verkocht het bisdom Clarastraat 22 en 24 aan het Wilmaconcern. Het interieur werd zoveel mogelijk verhuisd naar andere kerken. Zo gingen het hoogaltaar, de communiebanken en zes drie-armige kaarsenhouders naar de Sint-Lambertuskerk in Rosmalen.
Kapel Carmelitessen klooster.
12
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Muurschilderingen Een van de elementen die in het nieuwe wooncomplex nu nog herinneren aan het gedurende bijna een eeuw functionerende slotklooster zijn de muurschilderingen uit de kapel. Deze zijn nu nog terug te vinden in de gangen en de woningen die in ‘de kapel’ zijn gebouwd. Zij maken nu deel uit van één van de belangrijkste historische interieurelementen die bewaard zijn gebleven. Op de eerste verdieping kan men nog steeds de prachtige wapenschilderingen bewonderen van hertogen en graven, die als weldoeners dienst hadden gedaan. De allerbelangrijkste daarvan was onbetwist Graaf Florimond Joseph de Brouchoven de Bergeyck,
antjes Werkgroep Heraldiek (Martien Veekens)
Op de rechter foto wijst René Vroomen op een van de bijzondere helmtekens.
telg uit een roemrijk geslacht voortkomend uit onder andere Gerard van Broeckhoven (* ’s-Hertogenbosch, 25 januari 1580 - † begraven te Lier 7 februari 1638) die eens de titel Heer van Bergeijk droeg. Martien Veekens uit Bergeijk (werkzaam bij het Brabants Historisch Informatie Centrum) heeft hier in het verleden een uitgebreid onderzoek naar gedaan.
Het is dit wapen dat we, door alliantie verbonden met het wapen van de familie Gillès de Pélichy, ook afgebeeld zien op de muurschilderingen in het huidige wooncomplex aan de Clarastraat. Het rouwbord van Caroline Leopoldine de Brouckhoven de Bergeyck (zus van Florimond en getrouwd met de baron Philippe Gillès de Pélichy) maakt dit gegeven nog concreter.
Een bijzondere schenking van Florimond de Brouchoven de Bergeyck aan het Bossche klooster was de bouw van het buitenhuis. Hier had hij jarenlang zijn pied à terre, zijn grafelijk logeerverblijf. De rectorswoning was oorspronkelijk een gedeelte van het buitenhuis. De buitenzusters verzorgden de kapel en het huis van graaf De Brouchoven de Bergeyck en ontvingen gasten. Aan het begin van de 20ste eeuw (Florimond, weduwnaar sinds 1880, stierf in 1908) werd daarnaast een zelfstandige rectorswoning gebouwd. Het buitenhuis werd toen in tweeën gedeeld. Een gedeelte konden de zusters via het klooster bereiken en gebruiken als ontvangstruimte, het andere gedeelte (de voormalige rectorswoning die zij voortaan verhuurden) kreeg een entree via de straat: Clarastraat 24.
Verder onderzoek De Werkgroep Heraldiek van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch kwam door bemiddeling van Ine de Bresser op 16 mei 2007 in contact met dr. Denise de Costa. Denise hoopte dat de Werkgroep Heraldiek wat
Heer van Bergeijck Florimond Joseph de Brouchoven de Bergeyck (*Namen, 12 februari 1839 - † Antwerpen, 3 januari 1908) was tot aan zijn dood Belgisch senator. Hij was lid van de Orde van het Heilig Graf en voelde zich aanvankelijk aangetrokken tot het kloosterleven. Zijn geestelijke leider (pater jezuiët Adolphe Petit) bracht hem op andere gedachten door hem op zijn familieplicht te wijzen, als laatste mannelijke afstammeling van een roemrijke familie. Op 30-jarige leeftijd trouwde hij met zijn volle nicht uit hetzelfde geslacht, dat ook na de Franse revolutie (die de adellijke titels had afgeschaft) in adellijke stijl was blijven leven. Onder hun talrijke kinderen waren vijf zonen die voor nageslacht zorgden. Het was Florimond die de aanvraag deed en op 28 december 1877 adelserkenning kreeg met de titel van ‘graaf’, een titel die zijn voorvaderen (vanaf Joannes Baptista van Broeckhoven c.q. van Brouckhoven de Bergeyck, * ’s-Hertogenbosch, 17 september 1619 - † Toulouse, 13 november 1681, zoon van de eerdergenoemde Gerard van Broeckhoven, Heer van Bergeijk) tot de revolutie al steeds hadden gevoerd. Het wapen was en werd opnieuw een schild ‘van azuur (blauw) met drie molenijzers van goud (geel)’. Of naar de officiële heraldische taal (Frans): “D’azur à trois fersde-moulin d’or“.
meer zou kunnen vertellen over de wapens die onder de afbeeldingen van Teresa van Avila geschilderd waren. Sindsdien zijn de werkgroepleden nog enkele malen heel gastvrij door mevrouw De Costa ontvangen. Verder onderzoek zal nog dienen te gebeuren om met zekerheid vast te kunnen stellen welke personen nu precies met een wapen in de kapel van de zusters mochten worden geëerd. Enige steun kan daarbij worden gevonden in de aanwezigheid van wapenspreuken die bij de wapenschilden zijn geschilderd. Omdat deze in het Latijn zijn gesteld zorgde René Vroomen uit Echt alvast voor de vertalingen: Vulnerat et Sanat (Hij verwondt en geneest); In Æternum non Commovebitur (In eeuwigheid zal ik niet falen: Gillès de Pélichy); Renovabitur et orietur viror (Hij zal vernieuwd worden en er zal jonge kracht ontstaan). Een van deze wapenspreuken wordt ook gevoerd door de familie Ullens; een van de wapens op de muurschilderingen toont grote gelijkenis met het wapen Mutsaert. Kortom: voor de Werkgroep Heraldiek van de Kring Vrienden is er nog voldoende reden voor nader onderzoek.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
13
G
Groote Stroom, toen, nu en straks
’s-Hertogenbosch is in 1185 gesticht aan de benedenloop van de Dommel en de Aa. Een aantal rivierarmen, waaronder de Groote Stroom voerden het water van beide rivieren af naar de Maas. Langs die waterlopen lagen door de natuur gevormde hoge oeverwallen. De eerste Bosschenaren kozen om begrijpelijke redenen die hoger gelegen gronden als woonplaats. Daarop liggen nu, ten oosten van de Dommel, de Markt en Pensmarkt.
Wel-varen van waterpoort tot sluis. 29 mei 2009, Van Roosmalen Van Gassel architecten e.p. Delft.
Al in het eerste kwart van de 13de eeuw wordt een ommuring rond de stad aangelegd. De bevolking groeit explosief en in de 14de eeuw is een uitleg van de stad met een tweede stadsmuur nodig. De Dommel en de Aa worden buiten de nieuwe muren geleid. De waterlopen binnen de muren, waaronder de Groote Stroom, worden samen de Binnendieze genoemd. De stadsmuren zijn niet alleen gebouwd als verdedigingswerk, ze beschermden de bewoners van de stad ook tegen overstromingen ten gevolge van de steeds terugkerende hoge waterstand van de Dommel.
binnenstad. De oude volkswijk De Pijp, ingeklemd tussen de Binnendiezetakken Marktstroom en Groote Stroom was daar een goed voorbeeld van.
Oude ansichtkaart van de gedempte Groote Stroom. Belangrijke vaarroute De Groote Stroom is aanvankelijk de belangrijkste vaarroute van het Binnendiezestelsel. Zij begint bij de instroomopening van de Groote Hekel in de zuidelijke 14de-eeuwse stadsmuur. Langs de Casinotuin, de BethaniĂŤstraat, de Hinthamerstraat en de Orthenstraat vindt de uitstroom plaats in de Brede Haven onder de Kalkbrug. De totale lengte van dit water was 1.596 meter. Van het bevaarbare gedeelte van de Groote Stroom was ongeveer 86% open water; de rest was overkluisd. Omliggende dorpen als Vught, Sint-Michielsgestel en Boxtel zijn via de Dieze, de Binnenhaven, de Geertruisluis, de Groote Stroom, de Groote Hekel en de Dommel verbonden met de Maas. Voornoemde dorpen hadden elk een haven, en maakten veel gebruik van deze verbinding. De vracht bestond onder andere uit hooi, brandhout en bouwmaterialen als baksteen. Naast de Groote Stroom kende de Binnendieze tal van andere aftakkingen. Die waterlopen bepaalden mede het fijnmazige, historische stratenpatroon in de
14
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Gedeeltelijke demping Tussen 1961 en 1963 is het gedeelte van de Groote Stroom tussen de Geertruisluis en het Herman Moerkerkplein ten behoeve van het saneringsplan Tolbrug zonder veel discussie gedempt. Aan restauratie van het waterstelsel werd niet eens gedacht. En tijdens de aanleg van het Tolbrugkwartier had men geen oog voor oude waterlopen en het historische stratenpatroon rond de Markt. Er was slechts plaats voor grote moderne bouwblokken rond een nieuw plein. Het Groot Ziekengasthuis, de verpleegstersflat en niet te vergeten een bovengrondse parkeergarage waren daar het resultaat van. De plannen voor een algehele demping van de Binnendieze zijn gelukkig niet bewaarheid. Wie nu de Groote Stroom per boot of te voet wil volgen, komt eerst langs het wat lange, saaie stuk achter de Hinthamerstraat. En net als het weer interessant gaat worden, komt de reiziger uit bij de dicht gemetselde waterpoort en het zwerfvuil dat zich daar verzameld heeft. Een droeviger einde, letterlijk en figuurlijk, van een prachtige en nuttige waterloop als de Groote Stroom is nauwelijks voor te stellen. Zij is geheel verdwenen onder de hiervoor genoemde bebouwing, en gaat als riool verder naar de Geertruisluis.
Werkgroep Binnendieze Er gloort hoop Bij de geplande sloop van het Groot Ziekengasthuis in 2011 doet zich een historische kans voor om het gedempte gedeelte van de Groote Stroom terug te brengen in haar oude staat. In de eerste plannen voor de invulling van dit vrijkomende stadsgebied, was nog geen sprake van herstel van enige historische waterloop. Vanuit de burgerij heeft een aantal mensen luid en duidelijk zijn verbazing daarover uitgesproken en gelukkig heeft daarna in opdracht van het gemeentebestuur het bureau Van Roosmalen Van Gessel Architecten medio 2009 een studie gemaakt met een aantal schetsen en
stadsblokken en de Stoa door. Waar de waterloop een nieuw aan te leggen weg kruist, maakt een soort ‘open zebrapad’, met beloopbare roosters afgedekt, een blik op het water mogelijk. Op het Burgemeester Loeffplein komt de Groote Stroom weer in de open lucht. Daar komt een verdiept waterplein. Vanaf hier wijkt de mogelijke route af van het oorspronkelijke tracé omdat de bestaande nieuwbouwblokken de passage verhinderen. Gedacht wordt aan een overkluizing onder de Pastoor de Kroonstraat. Vanaf het Straatje van Best tot aan de hoek Geertruikerkhof opent de Groote Stroom zich dan weer. De bestaande flankerende bebouwing komt hier met de voeten in het water te
ideeën voor het herstel van de Groote Stroom, getiteld Welvaren van Waterpoort tot Sluis. Met het door het college mede daarop gebaseerde voorstel heeft de gemeenteraad in de vergadering van 13 oktober 2009 ingestemd. In de plannen is sprake van het herstel van de waterpoort en het zichtbaar maken van de splitsing Marktstroom en Groote Stroom bij het Herman Moerkerk plein. Ook de restauratie van de 13deeeuwse stadsmuur is in de plannen opgenomen. Dit is de enige plek waar de oudste stadsmuur zichtbaar gemaakt kan worden in de openbare ruimte.
staan. Verschillende bruggen zullen toegang geven tot de aanliggende panden. Uiteindelijk sluit het water met een verbreding aan op de bestaande Geertruisluis. De sluis gaat weer functioneren, waardoor boten geschut kunnen worden naar het niveau van de haven en de Zuid Willemsvaart dat ongeveer 50 cm lager ligt. Met deze doortrekking kan in de toekomst weer worden gevaren in de gehele binnenstad.
Troep onder de boog nabij het Herman Moerkerkplein.
Het herstel van de Groote Stroom als waterloop, krijgt in deze voorstellen ook een nadere uitwerking. In de plannen voert het water eerst onder de voormalige Regentenkamer van het ziekenhuis door. De breedte van het water wordt bepaald door de resterende muurwerken die nog in de ondergrond aanwezig zijn. Daarna gaat de Groote Stroom onder de nieuwe
De gemeente laat op dit moment een haalbaarheidsonderzoek doen, om de uitvoerbaarheid te bepalen. Uitgangspunt bij de studie is het benutten van de cultuurhistorische kwaliteit die onder het huidige maaiveld en bebouwing verscholen ligt. Als Kring Vrienden ondersteunen we met kracht, dat de Groote Stroom weer het prachtige monument wordt dat ook onze (klein)kinderen zal leren, wat de historische binnenstad van ´s-Hertogenbosch zo bijzonder en leefbaar maakt.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
15
M
Monumenten van de toekomst
’s-Hertogenbosch is vooral zo uniek doordat de geschiedenis van de stad nog zichtbaar is. De vestingwerken en het middeleeuwse stratenpatroon zijn op veel plekken nog aanwezig. Ook de authentieke verkaveling, het patroon van haaks op de straat geplaatste zadeldaken, de stegen en niet te vergeten de Binnendieze zijn nog zichtbaar. Er is dus nog veel, maar ook is een heleboel in de loop van de jaren verdwenen en vervangen door soms ronduit rampzalige nieuwe bebouwing. Prof. Jacobs toonde eens een staalkaart van lelijke plekken in de stad. We werden er stil van. Hadden we met zijn allen niet een beetje beter moeten opletten?
Kaartverkoop voor de vaartochten over de Binnendieze aan de Molenstraat.
De werkgroep Bouwplannen stelt zich tot taak om nieuwe bouwplannen die binnen het gebied van het beschermd stadsgezicht worden ontwikkeld, te beoordelen vanuit de vraag of met respect wordt omgegaan met het cultuurhistorisch erfgoed in de stad. Respect, dat woord horen we nogal eens vandaag de dag. Maar wat is het criterium? Wanneer toon je bij het maken van een nieuwbouw- of verbouwingsplan respect voor het cultuurhistorisch erfgoed? Sommigen hebben daar een eenvoudig antwoord op, zoals prof. Jacobs. Volgens hem moet je in de binnenstad “historiserend” bouwen. Deze benadering lijkt een beetje al te gemakkelijk. Laten we het daarom eens wat grondiger bekijken.
Een levende stad Een stad is een levend organisme, waarin functies veranderen en waarin ook gebouwen kunnen en mogen veranderen. Gebouwen hebben in principe een langere levensduur dan de functie waarvoor ze zijn gesticht en maken dus een permanente wordingsgeschiedenis door. Meestal krijgen de veranderingen een vormgeving volgens de dan heersende opvattingen. Veel wijzigingen zijn zelfs het directe gevolg van nieuwe inzichten of van nieuwe architectuur- en stijlopvattingen. De in ’s-Hertogenbosch zo bekende en geliefde lijstgevels bijvoorbeeld, waren eigenlijk een modegril; ze kwamen in de plaats van trapgeveltjes die op dat moment een beetje uit waren. Onze eigen Sint-Jan, het mooiste monument van Nederland, is een gebouw waarin diverse stijlen zijn terug te vinden. De toren is romaans, de eigenlijke kerk is gotisch. Gotische architectuur is ontstaan doordat nieuwe bouwtechnieken en materialen werden toegepast. Monumentenbeleid van nu Enkele decennia geleden werd voor monumentale gebouwen vaak gestreefd naar reconstructie van de oorspronkelijke toestand. Wijzigingen en toevoegingen werden doorgaans in een historiserende vormgeving uitgevoerd teneinde harmonie te bereiken. Hiertegen is steeds meer verzet ontstaan. In het huidige monumentenbeleid wordt het belangrijk gevonden dat waardevolle wijzigingen uit latere perioden zichtbaar en dus behouden blijven. De wordingsgeschiedenis
16
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
van een monument blijft zo herkenbaar aanwezig. Een logisch gevolg van deze benadering is dat veranderingen die in onze tijd nodig zijn, evenzeer op eigentijdse wijze mogen worden vormgegeven. Alleen hierdoor komen de oorspronkelijke structuren en elementen uit het verleden tot hun recht. Authenticiteit wordt tegenwoordig belangrijk gevonden. In onze stad zijn diverse voorbeelden te vinden van deze aanpak, zoals de Verkadefabriek, de Citadel, het Bestuurscentrum en niet te vergeten de publieksruimte voor de Binnendieze aan de Molenstraat. Een voorbeeld dat aanvankelijk zeer omstreden was, is het grijskleurige moderne pandje op de hoek Vughterstraat-Sint Jorisstraat: een kavel in het stedelijk stramien, met bijpassende hoogte-maat. Een geslaagd recent project is het pandje de Spie in de Lange Putstraat. Voor de werkgroep Bouwplannen brengt deze nieuwe visie met zich mee, dat met enig wantrouwen wordt gekeken naar bouwplannen die leiden tot historische vervalsingen, zoals nepgeveltjes. Imitatie gaat immers vaak ten koste van de herkenbaarheid van het oorspronkelijke. Behoud door ontwikkeling Binnen de gemeente loopt al vele jaren het project Vestingwerken. De vesting wordt gerestaureerd, maar er worden ook allerlei nieuwe elementen aan toegevoegd, in een heel herkenbare en eigentijdse vormgeving; denk bijvoorbeeld aan het Bastionder. De basisfilosofie van het project is ‘behoud door
Werkgroep Bouwplannen
Het Bastionder is een voorbeeld van een geslaagde combinatie van oud en nieuw. ontwikkeling’. Juist door nieuwe functies toe te voegen kan de historie worden behouden. Dat is een goede zaak, mits dit gebeurt met respect en zorgvuldigheid, zoals bij de vestingwerken zeker het geval is. Als je in de oude stad van ’s-Hertogenbosch voor nieuwe gebouwen alleen ‘historische’ architectuur wilt toestaan, dan wordt het een openluchtmuseum. Dan sla je de stad dood. Als je in een gebouw bij voorbaat geen veranderingen toestaat omdat het een ‘oud’ of ‘monumentaal’ gebouw is, dan doe je hetzelfde. Een verantwoorde monumentenzorg bevindt zich dus voortdurend in een spanningsveld tussen enerzijds conservering en herstel van datgene wat werkelijk van waarde is en anderzijds aanpassing van het object op grond van nieuwe gebruikseisen. Alleen indien we onze monumenten werkelijk kunnen blijven gebruiken, zijn de kosten voor de instandhouding van een breed monumentenbezit op te brengen. Dit geldt niet alleen voor de monumentale gebouwen, maar ook voor de historische stad als geheel.
Nieuwbouw in de oude binnenstad, aangepast en toch bijzonder.
werkgroep vindt dat bij elke ontwikkeling zorgvuldig historisch onderzoek moet worden gedaan naar de nog aanwezige kwaliteiten en dat bij het ontwerp van het nieuwe plan respectvol moet worden omgegaan met die kwaliteiten. Daarbij kijken we niet alleen naar het gebouw zelf, maar ook naar de verschillende schaalniveaus: hoe verhoudt het bouwplan zich tot de omliggende (historische) bebouwing, wat is het effect van gewijzigde of nieuw ingelegde straten op de historische structuur van de stad. ’s-Hertogenbosch is zo interessant, omdat je de geschiedenis van die stad kunt teruglezen in de structuur, de openbare ruimte en de gebouwen. Met andere woorden: juist de veranderingen uit het verleden maken het vandaag zo boeiend. Om diezelfde redenen moeten we niet bang zijn voor de veranderingen van nu en straks. Daaruit worden immers de monumenten van de toekomst geboren.
Nogmaals: respect Wat betekent dit alles nu voor de wijze waarop de werkgroep Bouwplannen opereert? Het betekent zeker niet, dat we tégen historiserende architectuur zijn, zoals het recente project aan de Snellestraat. Het betekent evenmin dat we per definitie moderne architectuur willen voor nieuwe gebouwen in onze binnenstad. Wel betekent het dat we van plek tot plek bekijken of een bouwplan qua schaal, ligging en architectuur past in zijn historische context. De
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
17
K
Kleine Monumenten
In een historische vestingstad zijn er talrijke kleine monumenten te vinden. Om deze allemaal te benoemen is bijna een ondoenlijke zaak. Maar de kleine monumenten kleuren onze stad en geven haar de typische Bossche uitstraling. Een terugkerend onderwerp is het feit dat de Kring, op gezette tijden en op instigatie van de werkgroep: ‘Het Kleine Monument’, een plaquette uitreikt aan de eigenaar van een pand waarin commercie en cultuurhistorie in balans zijn met elkaar. Een initiatief dat beoogt een dam op te werpen tegen de uniformiteit die oude binnensteden teistert. Er zijn volop projecten die nog niet (volledig) zijn gerealiseerd, maar wel blijvend de nodige aandacht vragen.
Enkele huisnaam bordjes in de Hinthamer straat.
18
Een bekende Bosschenaar is Jan van der Eerden. Vooral bekend geworden door zijn niet aflatende inzet in de jaren zestig van de vorige eeuw voor het behoud van de historische Binnendieze. Veel minder bekend is dat hij in 1965 een actie is gestart om de oorspronkelijke huisnamen terug te brengen op de gevels van alle panden van dàt deel van de Hinthamerstraat (Torenstraat tot Zuid-Willemsvaart), dat was voorbestemd om vanaf de Torenstraat een minder belangrijk winkelgebied te worden. Dit was een onderdeel van het beruchte Structuurplan uit 1964 dat beoogde de historische binnenstad beter toegankelijk te maken voor het toenemende autoverkeer. Gelukkig is dit plan nooit uitgevoerd, vanwege de steeds groeiende protesten. Een bijkomend positief gevolg van dit plan is de groeiende aandacht voor de cultuurhistorische waarden in de stad. Het plan voor het aanbrengen van huisnaambordjes in de Hinthamerstraat is feitelijk geboren uit protest tegen het toenmalige gemeentelijke structuurplan. Vanaf 1967 is dit project pas echt goed van de grond gekomen, mede als gevolg van de Jeroen Boschexpositie in het Noordbrabants Museum, toen
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
nog gevestigd aan de Bethaniëstraat. Dit jaar hebben de Werkgroep Het Kleine Monument en enkele eigenaren van panden het initiatief genomen om deze huisnaambordjes te restaureren of terug te plaatsen. Het pilotproject omvat op dit moment twee bordjes: – De Gulden Roos (verdwenen); – De Maghet van den Bossche (te restaureren). Vanuit cultuurhistorisch gezichtpunt is het zeker betekenisvol als de namen van alle panden in dit deel van de Hinthamerstraat weer voor iedereen zichtbaar kunnen worden gemaakt. Het blijft de wens om voor 2016, als in de stad het Jheronimus Boschjaar wordt gevierd, dit project af te kunnen ronden, maar daarbij is de medewerking van de gemeente onontbeerlijk. Het puthuis Eeuwenlang heeft er op de Markt een waterput gestaan. Tot begin 2009 was deze weliswaar een replica maar gezichtsbepalend voor de Markt. Tijdens de herinrichting van de Markt in 2009 is dit puthuis jammer genoeg afgebroken. De Markt zonder puthuis is de ‘Mèrt’ niet meer. Wie weet komt men ooit weer tot het besef dat een fraai puthuis thuishoort op de Markt. Een middeleeuws puthuis zoals is geschilderd op het beroemde schilderij van de Lakenmarkt. De historische markt waarop Jeroen Bosch in zijn tijd al dagelijks op uitkeek. Op 20 maart 2008 stond in het Brabants Dagblad vermeld: ’s-Hertogenbosch schoffelt zijn eigen verleden onder Chinese stenen De werkgroep Het kleine Monument van de Kring heeft ervoor gepleit dat het puthuis (1979) zorgvuldig werd afgebroken en voorlopig opgeslagen op de gemeentewerf. Samen met de gemeente wordt er nu gezocht naar een geschikte locatie om het puthuis een nieuwe plaats te geven. Uiteindelijk is gekozen voor een schiereilandje in een watertje langs het fietspad van de Randweg, vlak bij de School voor de Toekomst, een onderdeel van het Koning Willem I College. Langs deze nieuwe westelijke randweg staat dan aan de ene kant het voormalige ‘tankstationneke’ aan de Vughterweg. Een van de oudste tankstations van Nederland, dat stamt uit 1933 en is ontworpen door de Bossche architect A. Meijlink. Aan de andere kant het voormalige puthuis van de Markt. Een pleisterplaats voor fietsers met banken, een watertappunt en een tekstplaquette met de geschiedenis van het puthuis. Wat zijn de mogelijkheden om de plaats van de waterput op de Markt te markeren? – rondom de plek van de put in natuursteen de zeshoek van het puthuis weergegeven;
Werkgroep Het Kleine Monument (Nort Lammers, Leo Vos) Lamers en dr. Indemans het pand kochten voor hun farmaceutisch bedrijf, schonk men in 1931 de fontein aan de gemeente. De gemeente besloot de hardstenen, uit drie segmenten en een bassin bestaande fontein, in het plantsoen aan de Hekellaan te plaatsen. Van het plantsoen en van de fontein is nu weinig meer over. Slechts het bassin en een segment resten nu nog met enige classicistische versierselen. In 1987 is het bassin opgesierd met een nieuw kunstwerk van herfstbladeren. Deze fontein is al jarenlang een bron van ergernis voor d’n Bosschenaar en de leden van de werkgroep. De fontein op Bastion Baselaar verkeert in een deplorabele toestand. Het ziet er nu naar uit dat na vele jaren een restauratie van de grond komt. Delen van de fontein die gerestaureerd moeten worden zijn ondertussen veiliggesteld en de kunstenares heeft ingestemd met de verwijdering van de herfstbladeren. Nu is de financiering voor de restauratie zo goed als rond en is de gemeentelijke afdeling BAM voortvarend aan de slag gegaan met de restauratie en vernieuwing van de fontein. Voor een geschikte plek waar de fontein in zijn oude luister kan herrijzen, wordt gedacht aan de Mariaplaats (ook wel Bogardenplein genoemd) op de hoek van Weversplaats en Beurdsestraat.
Treurig restant van de Pelikaanfontein op Bastion Baselaar. Zo zal de Pelikaanfonein in 2011 weer in volle glorie op een nieuwe bestemming te zien zijn.
– daarin gegraveerd de Habsburgse Adelaar, symbolen van het Mariakapelleke; – de put dient weer opgemetseld te worden met een glazen afdekking als putdeksel; – verlichting in de putschacht en een hengsel aan het putdeksel. De bedoeling van een hengsel is om het deksel te kunnen verwijderen. Niet alleen voor het nodige onderhoud maar vooral ook om tijdens de Carnaval de put een symbolische rol te laten vervullen, een idee van Gerard Rooijakkers. Wat is er mooier dan bij de onthulling van Knillis het putdeksel op te takelen en de geest van Knillis uit de onderwereld te laten oprijzen om zijn evenbeeld op de sokkel tot leven te wekken! Zo kan bij de ‘begraffenis’ van Knillis de geest weer in de put verdwijnen en kan Boer Knillis levenloos worden afgevoerd. Een manier om een stukje ‘mystiek’ op de Mèrt te laten terugkeren! De Oeteldonkse Club vindt het idee interessant en denkt er nog over na. Als dit wordt gerealiseerd heeft onze stad er weer een boeiend verhaal bij! Om met Domien van Gent te spreken: “Ge wit ooit nooit nie.” De Pelikaanfontein Deze fontein op het Bastion Baselaar stond oorspronkelijk in de tuin van het pand Wolvenhoek 12, destijds eigendom van Rouppe van der Voort. Toen dr.
Veel projecten voor het herstel van kleine monumenten in de stad kennen een ‘lange adem’. De vraag werpt zich op waarom leden zich hiervoor zo blijven inspannen. Het antwoord is bijna vanzelfsprekend. Standbeelden, borstbeelden, sculpturen, plaquettes, gevelstenen, uithangborden, fonteinen, schilderijen en vele andere objecten kunnen een boeiend verhaal vertellen over de stad en haar bewoners. De couleur locale is de ‘jus’ van de stad. De verhalen uit het verleden rijgen zich aaneen als een snoer van pareltjes ter versiering van de stad, vandaag en in de toekomst. Onze kinderen en kleinkinderen kunnen zich net zo verwonderen bij het zien van de Kleine Monumenten en dit ervaren als een verrijking van het leven. Zo blijft de geschiedenis van de stad voortleven!
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
19
O
Op de bres voor religieus erfgoed
Als men de stad vanuit het zuiden nadert, beheersen de koepels en torens van de Sint- Janskathedraal, de Sint-Jacob en de Sint-Cathrien nog steeds de skyline van de binnenstad. Een buitenstaander zal na een stadswandeling met het boekje Hemels wandelen langs kerkelijk erfgoed wellicht de conclusie trekken, dat de stad een bloeiend kerkelijk leven kent, getuige de vele kerken en kapellen die nog prominent in het stadsbeeld aanwezig zijn. Maar schijn bedriegt. Hoe imposant die gebouwen in het stadsbeeld ook zijn, de zorgen om het voortbestaan van menig klooster en kerk groeien en in de laatste halve eeuw hebben al veel kerkgebouwen en kloosters hun functie verloren en zijn herbestemd of ondertussen al lang afgebroken. SintPieterskerk (rk), gelegen Achter de TolbrugCentrum. (midden)
H. Antonius en Barbara of Bartjeskerk (rk), gelegen aan de Graafseweg, (rechtsboven)
SintAntoniuskerk of Muntelkerk (rk), gelegen aan het Kapelaan Koopmansplein. (linksonder)
Het aantal kerkbezoekers daalt, het resterend gedeelte vergrijst en het aantal beschikbare priesters neemt af. Dat geldt niet alleen in ’s-Hertogenbosch, maar is ook elders in Nederland en Europa het geval. En niet alleen de katholieke kerk, die ooit zo prominent in onze stad aanwezig was, heeft daar mee te maken. Ook andere kerkgenootschappen ervaren, dat het steeds moeilijker wordt, om mensen te binden in een kerkelijke structuur met regels en voorschriften. Kerkgebouwen waren lange tijd een uiting van gezamenlijke geloofsbeleving van een dorp, stad of wijk. Geld noch moeite werden gespaard om kunstenaars en architecten in te schakelen bij de bouw en aankleding. Het kerkgebouw was de trots van iedere buurt of wijk. Daar werd het leven van de gelovige even opgetild uit de dagelijkse beslommeringen en in een verheven en eeuwig perspectief geplaatst. Meer dan vier eeuwen kende de binnenstad vier parochies. De Sint-Jan en de Sint-Cathrien kwamen in de 19de eeuw terug in katholieke handen. De parochies van Sint-Jacob en Sint-Pieter bouwden nieuwe kerken, die weer werden afgebroken en groter en mooier werden herbouwd. Pas aan het begin van de 20ste eeuw werd in de wijk ‘t Zand een vijfde parochiekerk gebouwd ten behoeve van de bewoners van deze nieuwe wijk. De groei van de stad was daarna niet meer te stuiten. De stadsuitbreidingen kwamen alle op dezelfde manier tot stand. Steeds werd eerst een uitbreidingsplan vastgesteld en werden er terreinen aangekocht en opgehoogd op de drassige grond rond de stad. Vervolgens werd er een stratenplan aangelegd en woningbouw gerealiseerd. Vanzelfsprekend werd er in iedere nieuwe wijk een parochie gesticht. Scholen, winkels en kerk kwamen dicht bij elkaar te liggen en vormden zo het hart van de nieuwe wijk. In 1970 telde de stad - er waren nog geen randgemeenten geannexeerd - vijftien parochies. De grootte van het kerkgebouw werd door het bisdom bepaald. Er moest voor elke parochiaan plaats zijn in een van de vieringen op zondag. Doordat lang niet
20
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Werkgroep Kerken en Kloosters (Toine Janssen) alle parochianen in het weekend naar de kerk gingen en de kerkelijkheid na 1965 snel afnam, werden de gebouwen te groot of zelfs overbodig. Van de vijftien parochiekerken die er in 1970 nog waren, zijn er in 2010 nog maar vijf in gebruik. Daarnaast zijn er nog twee kleinere kerken gebouwd, die een groter gebouw hebben vervangen. Naar verwachting van het bisdom zal de stad ’s-Hertogenbosch in 2020 nog maar twee parochies tellen. Dat betekent dat in de komende jaren nog meer kerken hun bestemming zullen gaan verliezen en steeds zal de vraag opkomen of een kerk die aan de eredienst onttrokken wordt, gesloopt moet worden of een herbestemming krijgt. Deze vraag geldt ook voor de resterende kloosters in de stad. De protestantse gemeenschap bezit enkele monumentale en beeldbepalende kerkgebouwen in de stad. De Grote Kerk wordt gelukkig al voor veel culturele manifestaties gebruikt, maar ook zij zullen in de toekomst keuzes moeten maken waardoor kerken hun bestemming zullen verliezen. Binnen de werkgroep Kerken en Kloosters wordt er nagedacht over het behoud van het kerkelijk erfgoed van de stad. In 2008 – het jaar van het Religieus Erfgoed - nam de werkgroep het initiatief om betrokken partijen bij elkaar te brengen tijdens een symposium over de toekomst van het kerkelijk erfgoed. Behoud voor de toekomst kan alleen als het gekoppeld
wordt aan een zinvolle herbestemming. Daar willen we graag constructief over meedenken en tijdig aan de bel trekken als verwaarlozing of sloop op de loer liggen. Daarnaast willen we met eigen uitgaven en publicaties in KringNieuws over religieus erfgoed belangstelling en waardering opwekken voor hetgeen het verleden in onze stad op dit terrein heeft achter gelaten. Hierbij enkele foto’s van het kerkelijk erfgoed uit ’s-Hertogenbosch, dat in de laatste decennia uit het stadsbeeld is verdwenen. Niet alleen de binnenstad veranderde daardoor van aanzien, maar ook wijken en dorpen verloren vaak beeldbepalend religieus erfgoed, waardoor een stukje identiteit definitief is verdwenen.
SintLeonarduskerk (rk), gelegen aan de Brugstraat. (links)
De in 1944 verwoeste SintLandelinuskerk (rk) in Empel.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
21
D
De molen van Van Esch
In het gebied van het huidige Heetmanplein heeft heel lang een molen gestaan, eerst buiten de grenzen van de stad (onder andere in Frankenhofstadt). Het was een standerdmolen zoals er zo vele stonden in het gebied rondom ’s-Hertogenbosch. Mogelijk is de eerste molen buiten de stadswal, afgebeeld op de kaart van Jacob van Deventer van 1545, de standerdmolen waarover het oudste molendocument van 16 september 1296 spreekt: ‘Jan II, hertog van Brabant, geeft aan Hendrik van Megen en Jan van Vught, beiden poorters van ’s-Hertogenbosch, toestemming een windmolen te bouwen bij ’s-Hertogenbosch om deze van de hertog en zijn opvolgers te houden tegen een jaarlijkse erfcijns van 10 pond en waarin wordt bepaald dat niemand anders een molen aan de Vughterdijk zal mogen bouwen zonder hun toestemming’. (Camps Oorkondenboek van Noord-Brabant deel 1,2 blz 661).
De molen van Van Esch bij de voormalige Vughterpoort.
Eeuwen lang stonden de molens langs de toegangswegen naar de stad in verband met de vrije windvang. In 1543 had Keizer Karel V bevolen dat de bebouwing binnen een afstand van 500 passen buiten de stadsmuur onmiddellijk afgebroken diende te worden. Dit omdat er een vrij zicht- en schootsveld moest komen. De molens binnen dit gebied liet men toch daar staan. Waarschijnlijk omdat de houten standerdmolens vrij snel afgebroken konden worden bij het naderen van een vijand. In 1580 werd dit bevel
Ilustratie: Tekening Antonie van Wijngaerde 1543, Ashmolean Museum Oxford Engeland.
De molen van Rosmalen staat nog fier overeind en wordt geregeld gebruikt.
22
door het stadsbestuur opnieuw uitgevaardigd, op straffe van dubbele kosten voor de verwijdering als geen gevolg aan dit bevel werd gegeven. De molen is in 1585 (?) door ‘de troubelen ende belegeringe van de stad (?) verbrant ende gants gecaseert geweest door de vijanden van de koning.’ Nadat het molenwarck en de grond lang was leeg gebleven werd de molen – zonder toestemming van Brussel – in 1597-1598 getransporteerd naar de wal bij de Vughterpoort. Op 4 mei 1613 werd, zoals blijkt uit een akte door de Rekenkamer van Brabant te Brussel, alsnog vergunning verleend voor de oprichting van deze molen op een molenberg.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Werkgroep Molens (Liesbeth Verhoeven) Stenen molen Bij de belegering van de stad door Maurits in 1601 werd de molen opnieuw zwaar beschadigd. Waarschijnlijk in 1715 werd de molen in steen herbouwd na het afbranden van de houten voorganger. In 1761 werd de molen omschreven als ‘haar Edeles Steene Cooren wintmolen, staande op deeser Stadswallen bij de Vugterpoort.’ Eigenaren waren A. van Hanswijk c.s. In een huurcontract van 1766 werd bepaald dat de molenaar ‘wanneer er eenige Executie aan de Vugterpoort of daer ontrent geschied, of het Canon voor Haer Hoog of Edele Mogende bij Hoogst derselver arrivement of vertrek of diergelijke gevallen gelost werd’ nooit mensen in de molen mocht toelaten om op de stelling te gaan staan. Deze houten stelling of omloop kon vanwege zijn constructie geen groot aantal mensen dragen. Een opvallende bijzonderheid van de molen was dat het metselwerk voorzien was van ‘lisenen’ (verticale enigszins uit de muur vooruitspringende banden, met een decoratieve functie). Omstreeks 1922 werd deze molen, toen bekend als de molen van Van Esch, gedeeltelijk afgebroken. Het onderste gedeelte van het metselwerk bleef staan tot 1938. Ook de molenberg werd toen afgegraven. Het was de laatste van de 17 molens die op de stadswallen van ’s-Hertogenbosch gestaan hebben. Maar is het ook het einde van de Bossche molengeschiedenis?
Artist impression Zicht vanaf de Vughterbrug op het Heetmanplein.
Een blik op de toekomt Een voormalige vestingstad kan niet zonder molen! Sinds 2003 is er door de Werkgroep Molens van de Kring onderzoek gedaan en geijverd om aandacht te krijgen voor herbouw van een molen op de Bossche stadswallen. Voor vier plaatsen op de wallen (Bastion Oranje, Bastion Maria, Haventoren bij Oliemolenbrug en Bastion Deuteren/Heetmanplein) zijn voor- en nadelen van herbouw van een molen uitgezocht. Nu de Gementweg eindelijk wordt aangelegd, komt er op het Heetmanplein/voormalige Wilhelminapark ruimte vrij om de vesting van ’s-Hertogenbosch beter beleefbaar te maken vanuit de richting Vught. Vele mensen houden zich bezig met de herinrichting van dit gebied, waarin nog wel verkeersafwikkeling moeten plaats vinden. Hopelijk komt hierbij het belang van het gemotoriseerde verkeer niet op de eerste plaats. Dit is een unieke kans om de stad weer te voorzien van een molen, herbouwd in de buurt van zijn oorspronkelijke plaats. Bij het naderen van de Vughterbrug zal men dan weer de molen zien, zoals onze voorvaderen deze al zagen sinds 1296.
Door de molen energie te laten opwekken met behulp van turbines kan het renderend worden gemaakt. In de molen kan een informatiecentrum worden ondergebracht over de molengeschiedenis in de stad en over de toepassing van duurzame energie. De molen kan worden bezocht tijdens een (stads) wandeling of vaartocht. Er zou een presentatieruimte in ondergebracht kunnen worden met een beperkte horecavoorziening. Wat betreft het ontwerp van de molen valt te denken aan een klassieke stellingmolen of een meer eigentijds molenontwerp. Als voorbeeld van een dergelijke molen die energie oplevert komt de Noletmolen in Schiedam in aanmerking.
Bezoek minister In januari 2010 is een orienterend bezoek gebracht aan deze molen door vertegenwoordigers van verschillende politieke partijen, aangevuld met leden van de Hogeschool, de BAI en de werkgroep Molens. De huidige stand van zaken is dat de PvdAfractie een initiatiefvoorstel heeft ingediend voor een haalbaarheidsonderzoek naar en de locatie voor een ‘Klimaatmolen’ in de stad. Dit voorstel is ondertussen door de Bossche gemeenteraad aangenomen. Verschillende Bossche instanties hebben belangstelling voor dit project, dat de warme steun heeft van de voormalige minister van VROM mevr. dr. J. Cramer. Op niet al te lange termijn zal een stichting worden opgericht, die zich speciaal met dit onderzoek en herbouw van de molen gaat bezig houden. Naast de Werkgroep Molens van de Kring is sinds 5 jaar de vereniging Vrienden van de molens van ’s-Hertogenbosch actief. Deze vereniging zet zich in voor het behoud van wat er nog over is van het molenerfgoed en steunt de initiatieven om te komen tot de herbouw van één of meer molens in de stad of haar directe omgeving. Meer informatie over de Bossche molens is te vinden op: www.bosschemolens.nl
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
23
B
Binnenstad nog mooier en leefbaarder
’s-Hertogenbosch heeft een bijzondere binnenstad. Dat beamen zowel de Bosschenaren zelf als de talloze bezoekers van buiten de stad. De binnenstad telt veel historische pareltjes: denk aan de Sint-Jan, de Parade, de Binnendieze, de vestingwerken, een groot aantal monumentale woonhuizen en andere historische gebouwen. Het behouden en verder beleefbaar maken van de binnenstad is en blijft een voortdurend aandachtspunt. Enerzijds moeten de bekende parels gekoesterd worden, anderzijds moet gezocht worden naar mogelijkheden om nog niet ontdekte of nauwelijks zichtbare pareltjes aan het licht te brengen. De Werkgroep Openbare Ruimte van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch wil hieraan samen met gebruikers en belanghebbenden een actieve bijdrage leveren.
Een op zich fraai gebouw aan de Havensingel staat nu te verkrotten.
Voormalige Rijks H.B.S. aan de Hekellaan maakt rommelige indruk.
24
De Bossche binnenstad bevat helaas ook plekken die er minder aantrekkelijk en verwaardloosd uitzien. Zoals de foto’s laten zien zijn het vaak panden met achterstallig onderhoud of lokaties met een rommelig uiterlijk. Daarnaast vraagt de openbare ruimte nadrukkelijk om een kwaliteitsslag. Er zijn teveel straten met te smalle trottoirs, onaantrekkelijke restruimten en plekken die niet uitnodigen om er langer te verblijven. De behoefte aan parkeerruimte eist ook zijn tol, mooie pleintjes en straten zijn dikwijls volgepropt met auto’s. Als regelmatige bezoeker of bewoner van de stad raak je aan dergelijke situaties gewend. Dat is jammer, want samen met de gebruikers en belanghebbenden is het mogelijk verbeteringen aan te brengen en de woon‑, leef- en werkwaliteit van de binnenstad verder te verbeteren. Een eerste stap is het identificeren van de onaantrekkelijke delen van de binnenstad. Tijdens een lezing ging professor Antoine Jacobs van de Universiteit van Tilburg in op een Brussels initiatief om de kwaliteit van de binnenstad te verbeteren. Daar werd regelmatig een top tien van schandvlekken gepubliceerd. De lijst maakte alle betrokkenen bewust van de problematiek en zette het gemeentebestuur en de belanghebbenden aan tot actie om de minder aantrekkelijke kanten van Brussel weg te werken. Voor ’s-Hertogenbosch zou een vergelijkbaar bewustwordingsinitiatief kunnen worden opgestart.
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
Fotowedstrijd In de Bossche binnenstad staat komende jaren een groot aantal projecten op de rol. Denk aan de herinrichting van het terrein van het Groot Ziekengasthuis, de realisatie van de plannen voor de Parade, de aanpak van het Zuidwalkwartier, de ontwikkeling van het Heetmanplein en de veranderingen in het Museumkwartier. De vrees bestaat dat de ontwikkeling en realisering van deze omvangrijke plannen alle beschikbare verbeterenergie opeisen - en meer dan dat. Voorkomen moet worden dat er geen ruimte meer is voor de broodnodige kwaliteitsslag voor de openbare ruimte en het wegpoetsen van de minder aantrekkelijke delen van de binnestad. Een fotowedstrijd zou een mooie start voor het op gang brengen van een bewustwordingsproces kunnen zijn. Bewoners, gebruikers, ondernemers en bezoekers van de stad zouden moeten worden uitgedaagd om voor de verandering niet eens de mooiste plekjes te fotograferen, maar de lelijkste plekken! Dit kan dan uitmonden in een top tien van Bossche schandvlekken.
Aanpak openbare ruimte nodig De uitvoering van de hierboven opgesomde projecten zou logischerwijs moeten worden gevolgd door het aanpakken van de openbare ruimte rondom die projecten. Zo zal de realisatie van de in de plannen voor de Hekellaan opgenomen parkeergarage ertoe leiden dat zo’n zeshonderd geparkeerde auto’s uit de binnenstad kunnen verdwijnen. Dat biedt mogelijkheden om de vrijkomende ruimte zo in te richten dat de (be)leefbaarheid van de stad wordt vergroot. In de Ontwikkelingsvisie Binnenstad doet de gemeente nadrukkelijk een beroep op binnenstadsbewoners, horecauitbaters, winkeliers, ondernemers, bezoekers, en maatschappelijke organisaties om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de binnenstad. In de nota zijn concrete voorstellen
Werkgroep Openbare Ruimte Daarom moet ook worden nagedacht over de wijze waarop die betrokkenheid kan worden gestimuleerd. Standaard inspraak- en voorlichtingsmodellen zijn hiervoor minder geschikt. Het zou interessant zijn het enkele jaren geleden opgerichte centrum voor veranderingsprocessen – het City Change Centre – te vragen met ideeën te komen voor een eigentijdse invulling van inspraak en samenwerking.
Lelijke parkeergarage aan mooie Binnendieze (Waterstraat).
geformuleerd voor het aanpakken van de kwaliteit van de binnenstad via een zogenaamd verbeteringsproces. Daarnaast bevat de nota aanbevelingen op het terrein van de veiligheid, de inrichting van de stad, de gewenste functieversterking en het gebruik van de binnenstad door bewoners en bezoekers. Wat ontbreekt, is een gericht uitvoeringsprogramma om de kwaliteit van de openbare ruimte stelselmatig te verbeteren. De gemeente bouwt feitelijk voort op de al uit 1993 daterende gemeentelijke nota De Binnenstad Buiten. Hierin zette de gemeente haar visie uiteen over de noodzaak om te komen tot een kwalitief hoogwaardigere openbare ruimte. Helaas is deze nota geleidelijk in de vergeethoek geraakt. De Werkgroep Openbare Ruimte ziet echter voldoende kansen om de kernpunten uit de gemeentelijke nota te actualiseren en ze weer onder de aandacht te brengen. Innovatief proces Door het innitieren van een top tien van Bossche schandvlekken kan de Kring helpen de prioriteiten op een rijtje te zetten en zo een bijdrage leveren aan het opstellen van een daadwerkelijk uitvoeringsprogramma. Om te komen tot een breed gedragen programma is het noodzakelijk dat alle belanghebbenden bij de kwalititeitsverbetering worden betrokken. De top tien van Bossche schandvlekken moet als het ware gezamenlijk eigendom worden van alle partijen.
Een flonkerende briljant De gemeente doet terecht in de Ontwikkelingsvisie Binnenstad een beroep op de Bosschenaren om vanuit verschillende rollen hun bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering. Ook de Kring moet die handschoen oppakken - we hebben meer dan genoeg kennis en ervaring in huis om hier een flinke zet in de goede richting te geven. Wil die oproep niet verwaaien, dan is het nodig dat per buurt, per straat, per locatie de betrokkenen samenhangende uitvoeringsvoorstellen formuleren voor de concrete verbetering van de kwaliteit en leefbaarheid ter plaatse. Op die wijze kan interactief en per gebiedje/straat/locatie een concreet verbeterprogramma worden geformuleerd. Met die werkwijze wordt niet alleen de betrokkenheid van de burger, de ondernemer en de bezoeker van de binnenstad vergroot, maar wordt ook bevorderd dat er respectvoller wordt omgaan met de gezamenlijk tot stand gebrachte resultaten. De gemeente moet wel de samenhang tussen de verschillende verbeterprojecten coördineren. De begeleiding van het proces zou opgedragen moeten worden aan personen die goed kunnen kijken en luisteren en vooral denken in termen van mogelijkheden. Naast succesvolle projecten, zal een deel van de projecten uiteindelijk niet succesvol worden afgerond. Dat is inherent aan de manier van werken. Anderzijds zullen succesvolle resultaten nieuwe groepen inspireren. De Kring Vrienden van ’s Hertogenbosch en de leden van de Werkgroep Openbare Ruimte zijn van mening dat op deze wijze de wens om te komen tot een verbetering van de kwaliteit en leefbaarheid van onze binnenstad handen en voeten kan krijgen. Daarnaast kan het gemeentebestuur laten zien dat ze de kwaliteitsverbetering van de binnenstad serieus neemt. Door daarbij vernieuwend te werk te gaan, te weten van vraag naar aanbod, en gebruik te maken van de betrokkenheid van veel met de binnenstad verbonden groeperingen kan de briljant nog mooier gaan flonkeren!
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
25
H
Het aangezicht van de stad Werkgroep Verzamelaars Hertog Jan (Rob Hoogeboom)
De Werkgroep Verzamelaars Hertog Jan heeft zelf en via haar leden een rijke verzameling die vrijwel alle facetten van de stad raakt. Als een na oudste werkgroep van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch kan men bogen op een brede kennis van Bossche zaken. Deze komt soms weer ten goede van andere werkgroepen van de Kring Vrienden. Bovendien maken leden van genoemde werkgroep van tijd tot tijd uitstapjes om de eigen verzameling nader toe te lichten. Voorbeeld van de kaarten uit 1900 met de foto’s uit 2010.
Zo hebben de leden Jan Masselink en Toine Janssen een project ter hand genomen, gestimuleerd door de manifestatie Hertogpost 2010. Dit evenement appelleert niet alleen aan filatelisten, maar is ook voor Bossche verzamelaars de moeite waard. Er mochten bijzondere verzamelingen worden ingestuurd. Mede door de plaats van handeling – de Bossche Brabanthallen – kozen de heren voor het onderwerp Het aangezicht van de stad ’s-Hertogenbosch in 1900 en in 2010. Jan Masselink is in zijn verzameling prentbriefkaarten gaan grasduinen en heeft 96 oude kaarten geselecteerd. Dat zijn op Hertogpost acht kaders van twaalf kaarten. Uitgangspunt bij de selectie was het nu nog herkenbaar zijn van wat op de kaart van toen afgebeeld is. Zo viel de Leonarduskerk af, omdat op die plaats nu het kantoor van het Brabants Dagblad staat.
prentbriefkaarten uit 1900 eenzelfde foto te maken in 2010. Daarbij zijn ook de foto’s uit 2010 in zwart wit weergegeven, net als vaak in 1900. Bij het naast elkaar leggen van de foto’s kan men veel verschillen onderscheiden. Gevel- en rooilijnen zijn anders. Ook allerlei details zijn anders: de kleding die mensen dragen, de bestrating, de verkeersborden, de winkelpuien, de reclames en ga zo maar door. Je kunt stellen dat het aangezicht van de stad in 110 jaar in hoofdlijnen de tand des tijds heeft doorstaan, maar dat ook ’s-Hertogenbosch meegegaan is in de vaart der volkeren. Veel mensen hebben al dit werk op Hertogpost 2010 kunnen zien. En door een ruime beschrijving in de bij de tentoonstelling behorende catalogus is het werk van Jan Masselink en Toine Janssen voor het nageslacht bewaard gebleven. Het geheel is een mooi stukje promotie voor onze stad. Wellicht dat bezoekers van Hertogpost 2010 nog eens terugkomen om ook de rest van ’s-Hertogenbosch te bekijken.
Het was druk bij de opening van Hertogpost 2010. Informatie wordt overhandigd bij de opening van Hertogpost 2010.
26
Foto’s maken Op een aantal mooie dagen in maart 2010 zijn Jan en Toine door de stad gaan wandelen met de kaarten in de hand en de camera in de aanslag. Het grootste probleem was het exact vaststellen van de locatie waarvandaan de foto op de kaart was genomen. Er waren momenten dat Toine moest hangen, liggen, hurken om nagenoeg dezelfde beelduitsnede te krijgen. Opvallend was bovendien dat op veel foto’s uit 1900 geen of vrijwel geen bladeren aan de bomen hangen. Toch heeft Toine geprobeerd aan de hand van de
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
K
Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch Kennis Centrum
Een bijdrage leveren aan onze boeiende stad? De werkgroepen van de Kring, die samen et Kennis Centrum willen U graag informeren over hun werk. Zo kunt u op www.kringvrienden.nl/Kenniscentrum zien wat de activiteiten zijn van de werkgroepen. Meer informatie en gelegenheid tot vragen stellen krijgt u door een bezoekje aan een of meer werkgroepen. Door middel van een mailtje naar algemeen@kringvrienden.nl kunt u aangeven of u interesse heeft voor een bepaalde werkgroep. U kunt ook bellen naar 073-613 50 98.
Monumentaal pand Achter het Stadhuis.
Ook bestaat de mogelijkheid een kennismakings bijeenkomst voor nieuwe leden mee te maken. U kunt zich daarvoor aanmelden op pr@kringvrienden.nl of telefoon 073-612 49 18. Tijdens deze informele bijeenkomsten wordt u ook geïnformeerd over de mogelijkheden voor opleiding tot Stadsgids of Schipper voor de Binnendieze-vaartochten. Ook geven wij dan informatie over de ondersteunende activiteiten als gastheer/vrouw of over administratieve werkzaamheden.
Monument op de hoek Lange en Korte Putstraat. (links)Dit monument aan de Karrenstraat wordt momenteel inwendig verbouwd. (rechts)
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
27
K
KringNieuws!
KringNieuws veranderde in de loop van zo’n dertig jaar van aanzicht, vormgeving en inhoud. Ook de titel deed mee aan de veranderingen: kring-nieuws werd Kringnieuws werd KringNieuws. Was het aanvankelijk een eenvoudig blad met nieuws voor de leden, nu is het een full colour blad met naast nieuws ook andere artikelen. En toch wordt het nog steeds door vrijwilligers gemaakt.
KringNieuws is het minimaal zes maal per jaar verschijnend tijdschrift van Kring Vrienden van ’s‑Hertogenbosch. Redactie: Nik de Vries (voorzitter), Peter van den Dungen, Ed Hupkens, Jan Korsten, Gerard ter Steege, Marjan Vonk, Ellie de Vries (fotografie) en Johan Strang (bestuur). Vormgeving: Egbert van den Berg en Jack van Elten Fotografie: Jack van Elten, Ed Hupkes, Ellie de Vries. Redactie-adres: Secretariaat KringNieuws Postbus 1162, 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: redactie@kringvrienden.nl Druk: Opmeer drukkerij bv, Den Haag Oplage 3.550 stuks Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de redactie.
Het KringNieuws door de jaren heen.
In de beginjaren werd het Kringnieuws ‘op een achternamiddag’ gemaakt. Het ging naar een drukker en als het klaar was, werd het in ieder geval in ’s-Hertogenbosch aan huis bezorgd. Iemand als Jan Kleyne nam daarbij meestal het voortouw: hij sorteerde de exemplaren op stapels en wist dan wie welke stapel in welke wijk kon bezorgen. Vaak nam hij zelf het leeuwendeel voor zijn rekening. De buitenleden kregen het blad per post. Nu kent de redactie per nummer twee vergaderingen. Op de eerste wordt het komende nummer doorgesproken: wat is er te verwachten, wat gaan we zelf schrijven, wie moet er gevraagd worden een bijdrage te leveren? Op de tweede vergadering, de zogenaamde vormgeversvergadering, zijn alle artikelen binnen en is het illustratiemateriaal voorhanden. Tenminste, als alles goed gaat. Soms blijkt er nog ruimte te zijn voor een extra stukje en dat moet dan in zeer korte tijd gemaakt worden. Het blad gaat naar de drukker en die levert het na het drukken aan bij TNT-Post, dat voor de verspreiding zorgt.
De redactie heeft getracht alle rechthebbenden van het illustratiemateriaal te achterhalen. Personen of instanties die desondanks van mening zijn aan deze uitgave aanspraken te kunnen ontlenen wordt verzocht om contact op te nemen met de redactie.
Secretariaat Postbus 1162 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: algemeen@kringvrienden.nl Internet: www.kringvrienden.nl
Ook dit extra nummer heeft de redactie van KringNieuws met plezier gemaakt. We danken de verschillende werkgroepen en gastauteur Theo Hoogbergen voor hun gewaardeerde bijdragen. Natuurlijk staan we, zoals altijd open voor uw opmerkingen. Die kunt u kwijt via ons mailadres. In juli verschijnt overigens ons volgende reguliere nummer.
Betalingen: Postgiro 3.119.716 Jaarlijkse bijdrage minimaal € 17,50 Kringhuis Lombardpassage 14 Kringbalie Parade 23 (Theater aan de Parade) Telefoon 073 - 613 50 98 Telefax
073 - 614 60 21
Ma. 13.00 - 17.00 uur Di. tot en met za. van 10.00 - 17.00 uur,
28
KringNieuws Extra, juli 2010, jaargang 36
zon- en feestdagen van 11.00 - 17.00 uur.