Kring Nieuws uitgave van kring
vrienden van ’s‑Hertogenbosch
Jaargang 37 nummer 2 maart 2011
Paradepaardjes 3 Sint-Jan ouder dan we dachten 5 Industrieel erfgoed vastgelegd 6 Open Depot BAM in de maak 7 Nieuw tijdschrift
8
Jubileumjaar vaartochten Binnendieze 9 De architecten Van Groenendael
12
Hendrik’ verleidt…
14
Op bezoek bij … Martijn van Meurs
15
Van stadsregering naar gemeentebestuur(1)
16
Geschiedschrijving en het gewone leven
18
Korte berichten
19
Subsidies voor Jheronimus Bosch 500 20 Nationaal Monument Kamp Vught 21 Een Sacramentshuis in de Sint-Jan?
22
Wie kent ze nog: Piet van Kessel
24
Korte berichten
25
Kapucijnenmuseum 26 Notre Dame en Sint-Jan
27
Beeld van Sint-Pieter
28
25 jaar varen
Binnendieze
V P Vooraf
Paradepaardjes
Nik de Vries
Zoals u al op de voorpagina gezien hebt, is 2011 een jubileumjaar voor de schippers van de Binnendieze. KringNieuws besteedt dit en komende nummers uitgebreid aandacht aan het jubileum en de daarbij horende activiteiten. De Paradepaardjes, de sinds januari opgenomen nieuwtjes van het bestuur, zijn dit keer langer dan normaal. Helaas zijn drie prominente Kringmensen overleden en daar besteden we uiteraard aandacht aan. Marjan Vonk is begonnen met een nieuwe reeks artikelen. Vorig jaar nam ze ons mee onder de titel Dat gaat naar Den Bosch toe, dit jaar schrijft ze over Van stadsregering naar gemeentebestuur. In dit nummer leest u deel een. Ook een nieuwe reeks wordt die van (bijna) vergeten Bosschenaren uit de 20ste eeuw. In dit nummer de eerste: architect Piet van Kessel. Andere architecten vinden we in de familie Van Groenendaal. Ton Vogel schrijft over hen en zijn artikel hebben we in twee delen geknipt. In mei kunt u het tweede deel lezen. Voorts hebben we aandacht geschonken aan de dubbele subsidie die Jheronimus Bosch 500 in de wacht heeft gesleept. Tot slot, naast andere interessante artikelen, besteden we aandacht aan Kamp Vught, dat een erkenning als nationaal museum heeft ontvangen. Uiteraard wensen we u weer veel lees- en kijkplezier. En mocht u zelf iets willen schrijven: wij staan er open voor, ook voor goede suggesties. Tekst graag digitaal aanleveren via het mailadres van de redactie. Illustraties via het Kringhuis. Binnenkort zijn ook richtlijnen voor auteurs beschikbaar, dus als u iets wilt schrijven, kunt u deze opvragen bij de redactie. Kopij kunt u aanleveren tot 15 april 2011.
Foto voorpagina: Jack van Elten.
2
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Afscheid In betrekkelijk korte tijd hebben we van drie mensen – twee oud-voorzitters en een oud-adviseur, generatiegenoten - afscheid moeten nemen. Op 8 oktober 2010 stierf op tachtigjarige leeftijd Wout Kuysten, in de periode van maart 1992 tot maart 1993 voorzitter van de Kring. Cor Gillhaus, erelid, die van mei 1999 tot mei 2003 voorzitter was, stierf op 27 januari 2011, 78 jaar oud. Op 13 januari 2011 stierf plotseling op 78-jarige leeftijd Jacques Stienstra, die een aantal jaren adviseur van de Kring was.
Wout Kuysten… …was van maart 1983 tot maart 1992 bestuurslid van de Kring. Samen met de toenmalige voorzitter, Herman van den Heuvel, heeft hij mee de aanzet gegeven voor de oprichting van de Stichting Binnendieze. Tijdens het voorzitterschap van Nort Lammers heeft hij de elektrische boten op de Binnendieze ‘het licht doen zien’ waarmee een einde kwam aan het tijdperk van het bomen. In zijn tijd heeft hij vele vrijwilligers geïnspireerd voor de stad vooral waar het om de Binnendieze en Jheronimus Bosch ging. In maart 1992 volgde hij Nort Lammers op als voorzitter van de Kring. Hij vervulde die functie slechts één jaar waarna hij in maart 1993 de voorzittershamer overdroeg aan Hein Kurvers. Dat was ook het einde van zijn bestuurlijke inzet voor de Kring. Wout Kuysten was het voorbeeld van een onvervalste Bossche vrijwilliger. Niet alleen was hij actief voor de Kring, ook in andere organisaties was hij dat. Jarenlang was hij vrijwilliger voor de raadsgroepering Knillis. Sinds 1994 was hij ook vrijwilliger bij de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) van de gemeente. Als inspirerend voorzitter was hij betrokken bij de Stichting Jeroen Bosch Atelier, die zich met de fotocollecties van de werken van Jheronimus Bosch bezig hield. Deze stichting is opgegaan in het Jheronimus Bosch Art Center, waar hij zich ook weer als vrijwilliger inzette. We mogen dankbaar zijn voor zijn trouwe en jarenlange inzet voor de Bossche cultuurhistorie. Cor Gillhaus… …was van januari 1999 tot mei 2003 voorzitter van de Kring. Hij nam de voorzittershamer over van Hein Kurvers die Wout Kuysten in 1993 was opgevolgd. Hoewel zijn gezondheid de laatste jaren afnam, kwam zijn overlijden op 27 januari 2011 toch onverwacht. We hebben Cor Gillhaus samen met vele anderen op 3 februari 2011 uitgeleide gedaan vanuit de kathedrale basiliek van Sint-Jan. Op zijn bidprentje stonden de volgende teksten: “Verbreed in het vrijwilligerswerk en
Bestuur daar nooit weg geweest. Een gedreven en verrassend precieze man. Zelfverzekerd, bereid te doen wat eigenlijk niet kan. Een man met een grote drive en ambitie. Loyaal, principieel, gepassioneerd en vol traditie.” Treffende woorden waarmee ook de Kring zich Cor Gillhaus zal herinneren. Hij was geen onbekende in de Kring en in de cultuurhistorie, zeker niet in de militaire. Vooral Cor Gillhaus heeft voor altijd de militaire component van de Bossche cultuurhistorie en geschiedenis voor het voetlicht weten te brengen en die daar ook te houden. Met niet aflatende inzet en ijver was hij op de hem bekende wijze daarmee bezig. Hem komt de eer toe om de vesting ’s-Hertogenbosch in het brandpunt van de belangstelling te hebben gekregen. Hij gaf de aanzet voor de oprichting van de werkgroep Vestingwerken van de Kring. Daarnaast hield hij zich vol vuur bezig met de opzet van het onderdeel vestingwerken voor de cursus Boschlogie. Hij werd wel eens de vader van de Vestingboschlogen genoemd. Vele publicaties heeft hij over de vestingwerken en het daarbij behorende landschap het licht doen zien. Voor dit alles is hij op 18 januari 2008 terecht geëerd met de Coehoorn mortier, de hoogste onderscheiding van de Stichting Menno van Coehoorn. Die stichting kende Cor Gillhaus ook, jarenlang was hij lid van het hoofdbestuur. Ook van de werkgroep Toponymie was Cor Gillhaus de ‘founding father’. Tijdens zijn voorzitterschap heeft hij er aan gewerkt om te benadrukken dat het vrijwilligerswerk niet vrijblijvend is maar ook verplichtingen schept. Het meest bekend was voorzitter Cor Gillhaus om zijn talloze memo’s en briefjes, handgeschreven en vrijwel altijd eindigend met “alvast bedankt, Cor”. Het hoogtepunt in zijn voorzitterschap zal ongetwijfeld zijn geweest de viering van het dertigjarig bestaan van de Kring in 2003. Uit handen van de toenmalige wethouder Roderick van de Mortel ontving hij de Jeroen Bosch klok, die hij met een brede lach aan de aanwezigen toonde. Bij zijn afscheid als voorzitter in mei 2003 benoemde de Algemene ledenvergadering hem tot erelid, waar hij zeer trots op was. De Kring is Cor Gillhaus dankbaar voor wat hij voor de Bossche cultuurhistorie en in het bijzonder voor het militaire onderdeel er van heeft gedaan. Jacques Stienstra… …heeft een groot deel van zijn leven in ’s-Hertogenbosch besteed aan cultuur en cultuurhistorie. Van talloze stichtingen op dit gebied was hij initiator of bestuurder en dikwijls ook maecenas. Een van zijn laatste daden was de plaquette ter herinnering aan Hein Bergé en Jan van
der Eerden die een plaats kreeg in de Molenstraat bij de opstapplaats van de Binnendieze (zie het vorige nummer van KringNieuws). Zijn activiteiten bleven niet onopgemerkt: in juni 2002 speldde prins Bernhard hem de Zilveren Anjer op als blijk van waardering voor zijn grote inzet op dit terrein. In 2006 kreeg hij daarvoor ook de provinciale onderscheiding Hertog Jan. Tot die inzet voor cultuur en cultuurhistorie behoorde ook dat hij zich enkele jaren heeft verbonden aan de Kring als adviseur van het bestuur. Jacques Stienstra liet daarbij zijn bestuurlijke vaardigheden blijken, vooral bij de zeer complexe onderhandelingen tussen de Kring en de gemeente ’s-Hertogenbosch over de vaarconcessies van de Binnendieze, in het bijzonder de Groote Stroom. De Kring is ook hem voor die inzet dank verschuldigd. We wensen de nabestaanden van Wout Kuysten, Cor Gillhaus en Jacques Stienstra kracht en sterkte toe om dit verlies te dragen. Parade 12 De verbouwing van het nieuwe Kringhuis vordert gestaag. Wanneer u dit KringNieuws ontvangt, is de aannemer met de laatste loodjes bezig. De bouwkundige oplevering van de verbouwing staat nog steeds gepland voor begin april 2011. Daarna moet het gebouw worden ingericht, er moet worden verhuisd en nog veel meer. De verwachting is dat de Kring in de loop van mei 2011 het nieuwe onderkomen in gebruik kan nemen. Zodra het Kringhuis in gebruik is genomen, willen we zoveel mogelijk leden de gelegenheid geven om het nieuwe gebouw met eigen ogen te zien. Daarvoor worden nu ideeën uitgewerkt. In een volgende editie van het KringNieuws leest u daarover meer. Nieuwe activiteitenfolder Eind februari is de nieuwe activiteitenfolder van de Kring uitgekomen. Het bestuur heeft er voor gekozen om een algemene folder te laten maken waarin alle activiteiten van de Kring zijn opgenomen. Uiteraard wordt hierin aandacht gegeven aan de salonboot Frederik Hendrik, een nieuwe activiteit van de Kring. Naast de algemene folder is er een losse bijlage waarin de prijzen, tijdstippen en dergelijke van alle activiteiten worden vermeld. De folder wordt breed verspreid en is ook verkrijgbaar aan de balie van het Kringhuis.
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
3
P S
Sint-Jan ouder dan
Binnendieze 25 jaar Dit jaar is het 25 jaar geleden dat de Kring de Stichting Binnendieze heeft opgericht. Daarmee is ook het varen op de Binnendieze begonnen. In de loop van dit jaar zal een aantal activiteiten plaats hebben om dit feit onder de aandacht te brengen. Een werkgroepje van vrijwilligers van de Kring heeft daarvoor in de afgelopen maanden een programma gemaakt. Als een van de eerste activiteiten zal er bijzondere aandacht zijn voor de opening van het vaarseizoen op de Binnendieze op vrijdag 15 april 2011. Ook in het KringNieuws wordt aan dit jubileum aandacht geschonken (zie ook elders in dit nummer).
Gastvrouwen/gastheren Met het in gebruik nemen van het nieuwe Kringhuis aan de Parade ontstaat er ook behoefte aan uitbreiding van het aantal gastheren en -vrouwen. Deze vrijwilligers zorgen –in dagdeeldiensten: morgen, middag of avondvoor de ontvangst van bezoekers en regelen de verzorging bij ontvangsten en vergaderingen in het Kringhuis. Zij zijn met recht de gastheren en gastvrouwen van de Kring. Graag komen we in contact met personen die de functie van gastheer of -vrouw als vrijwilliger willen vervullen. Als u belangstelling hebt, kunt u contact opnemen met onze voorzitter, Joop Thissen.
In een mudvolle Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch is in november 2010 een nieuw boek over die kerk ten doop gehouden. Het is een prachtige uitgave geworden. Een van de interessante nieuwe feiten is dat de huidige Sint-Jan ouder is dan tot nu toe werd aangenomen. In plaats van 1380 als startjaar wordt helder gemaakt dat dat 1350 mag zijn.
Die vroegere datering wordt aannemelijk door dendrochronologisch onderzoek aan houten kapconstructies. Daarbij wordt aan de hand van jaarringen bepaald wanneer de boom gekapt is, waarvan het hout gebruikt is bij de bouw. Niet alleen de start van de bouw kan zo bepaald worden, ook de volgorde van de werkzaamheden aan de gotische SintJan.
Van romaans naar gotisch De eerste Sint-Jan is een romaanse kerk, helemaal naar de mode van de tijd. Rond 1210, de stad ’s-Hertogenbosch is dan 25 jaar jong, begint men aan de bouw van een nieuwe kerk, even buiten de dan bestaande stadsmuren. Met de bouw van een toren rond 1250/1260 is de kerk helemaal af. Met duidelijke tekeningen van plattegronden laten de auteurs zien hoe die eerste kerk paste in de huidige plattegrond. Die tekeningen staan door het hele boek heen, zodat de lezer/kijker steeds kan zien hoever de verschillende bouwfasen vorderen. Ze maken ook duidelijk hoe de kerk in de loop van vele decennia bouwen langzaam verandert. Veranderingen zijn noodzakelijk door de
4
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
n we dachten Nik de Vries groei van de bevolking van de stad en de daarmee gepaard gaande economische bloei. Er moet een grotere kerk komen, een mooiere, aangepast aan de nieuwe mode van de gotiek. Die bouwstijl komt overwaaien uit Frankrijk, waar in en rond Parijs de eerste bouwwerken verrijzen die hoger, lichter en luchtiger, maar vooral groter en grootser zijn. Bij die veranderingen aan en in de Sint-Jan verdwijnt langzamerhand veel van de oorspronkelijke romaanse kerk. Door archeologisch en bouwhistorisch onderzoek is echter het een en ander terug gevonden, veelal verborgen of hergebruikt, tot buiten de Sint-Jan toe. Zo is bijvoorbeeld bij opgravingen in de Kerkstraat veel materiaal gevonden.
Vlak voor de demontage van het oksaal in 1866.
Beginnende beeldhouwers hakten hogels en pinakels.
Branden en ander onheil Zo wordt er gestaag verder gebouwd. Een enkele keer breekt er brand uit in de middeleeuwse stad. Bekend is bijvoorbeeld de grote stadsbrand van 1463, die Jheronimus Bosch als kind beleefd heeft en later in diverse schilderijen ‘verwerkt’. De Sint-Jan lijkt hiervan nauwelijks te lijden te hebben gehad, ondanks het feit dat de brand vooral langs de Hinthamerstraat hevig gewoed heeft. Ernstiger is de blikseminslag van 1584 in de hoge middentoren. Daardoor ontstaat een grote brand in de kerk, waarbij vrijwel al het middeleeuwse kerkmeubilair verloren gaat. De middentoren is nooit herbouwd, maar zoals iedereen nog kan zien, vervangen door een koepelconstructie met aan de binnenzijde het oog van God. Ook het kerkmeubilair is vervangen. Zo kwam er bijvoorbeeld ruimte voor een mooi nieuw oksaal (koorafscheiding) in een fraaie renaissancestijl, naar een ontwerp van Coenraad van Noremborgh. Helaas is dat oksaal in 1866 verkocht door het kerkbestuur. Sinds 1871 staat het te pronken in het Londense Victoria and Albert Museum. Na de inname van de stad in 1629 door de Staatse troepen onder Frederik Hendrik vervalt de Sint-Jan aan de protestanten. Aangezien die in aantal gering zijn, wordt er weinig aan onderhoud gedaan. Daardoor komt er langzaam maar zeker veel verval. Pas halverwege de 19de eeuw pakt het katholieke kerkbestuur – de SintJan is inmiddels teruggegeven aan de katholieken – het plan op voor een grote restauratie. Het zal het begin worden van een aantal restauraties die tot nu toe uitgevoerd worden. Nu kan de kerk er, na elf jaar restauratie, weer een hele tijd mooi bij staan. Veel bijzondere terzijdes Het boek De Sint-Janskathedraal van ’s-Hertogenbosch, Geschiedenis van de bouw telt twaalf hoofdstukken. Niet alleen de kale bouwgeschiedenis wordt verteld,
maar de auteurs hebben daaromheen tal van wetenswaardigheden opgenomen. Zo kunnen we veel te weten komen over de romaanse kerkarchitectuur, de kerkfabriek en de bouwloods, de Brabantse gotiek, schilderingen en natuursteen, de altaren, hoe beelden gehouwen worden en zelfs over begraven worden in de Sint-Jan.
Voor mensen die meer willen weten, is een uitgebreide literatuuropgave aanwezig. Een verklarende woordenlijst met (bouw)technische termen maakt het boek echt af en maakt het ook begrijpelijk voor de leek. Door het hele boek heen staan vele illustraties: foto’s van Marc Bolsius, reconstructietekeningen van Gary Scanlan. Ze vormen een prachtige aanvulling op de heldere teksten van Harry Boekwijt, Ronald Glaudemans en Wim Hagemans. De vormgeving is gedaan door Grafisch Ontwerpbureau Storm in Someren en de gebonden uitgave is gemaakt door Gijs Wortel Binding in Someren. Het geheel is een schitterende uitgave, die zowel als paperback als als gebonden editie is verschenen. Het boek hoort in de kast van iedereen die de Sint-Jan aan het hart gaat – dus van elke Bosschenaar –. En als u het zich kunt veroorloven, koop dan de speciale editie met prachtige uitklapplaten.
De Sint-Janskathedraal van ’s-Hertogenbosch, Geschiedenis van de bouw is een uitgave van Uitgeverij Veerhuis. Het boek is ook bij de Kringbalie te koop. Het telt 320 pagina’s en is rijk geïllustreerd. Het kost € 24,95 (paperback) of € 39,95 (gebonden).
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
5
I
Industrieel erfgoed vastgelegd Werkgroep WINDE
Het idee voor een grensoverschrijdend project voor fotografiestudenten komt van de Stichting Brabants Industrieel Erfgoed, de BrIE (zie www.brabantserfgoed.eu), een organisatie die in het gebied van het oude hertogdom Brabant aan beide zijden van de landsgrens het industrieel erfgoed onder de aandacht wil brengen. Het doel was om de diverse aspecten van industrieel erfgoed door fotografiestudenten te laten vastleggen.
Productiehal Grasso (l), licht door ramen van restaurant Verkadefabriek (r).
Fotograferende deelnemer in de Verkadefabriek (l), trappenhuis in de Melkfabriek (r). Het Comité Leuven-’s-Hertogenbosch en de beide stadsbesturen werden betrokken bij het project, evenals de opleidingsinstellingen in die steden op het gebied van beeldende kunst en fotografie. Van de hogeschool Avans in ’s-Hertogenbosch werden acht fotografen bereid gevonden mee te doen; aan de Academie voor Beeldende Kunst in Leuven zeven fotografen en een documentairemaker. Voor de keuze van de industriële objecten en voor de plaatselijke organisatie van de dag is contact gezocht en gevonden met de Werkgroep Industrieel Erfgoed (WINDE) van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch. Deze werkgroep heeft de keuze voorgesteld van en contacten gelegd met de bedrijven en instellingen die geschikt leken als onderwerp. Als onroerend industrieel erfgoed zijn de gebouwen van Grasso, de Verkadefabriek, het oude PNEM-hoofdkantoor en de melkfabriek ingebracht. Voor het roerend erfgoed bleek Grasso bereid het bedrijf open te stellen voor de fotografen. Om het immateriële erfgoed in beeld en geluid te brengen zijn oud-werknemers van de PNEM en van Verkade bereid gevonden te vertellen over hun vroegere werkzaamheden. Om deze verhalen ook als verhaal vast te houden is Erfgoed Brabant bereid gevonden om door middel van hun Buurtbank (zie www.buurtbankbrabant.nl) de verhalen in beeld en geluid vast te leggen.
6
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Uitvoering De uitvoering van het project vond plaats op 19 november 2010. Na de ontvangst van alle deelnemers bij Grasso is een korte inleiding gehouden over industrieel erfgoed in ’s-Hertogenbosch om de fotografen van een goede start te voorzien. Daarna hebben groepen van steeds vier fotografen (twee uit Leuven en twee uit ’s-Hertogenbosch) alle vier de locaties uitgebreid kunnen zien en vastleggen. De verhalen van de oud-medewerkers van de PNEM en Verkade werden in de Verkadefabriek door de Buurtbank opgenomen en tevens werden deze oudmedewerkers gefotografeerd. Omdat er wat tijd over bleek te zijn op die dag, is ook de oude trambrug over de Dommel in het programma opgenomen. De onderlinge contacten tussen fotografen en documentairemaker en de begeleiders van BrIE, WINDE en Buurtbank zijn verstevigd tijdens de lunch bij Grasso en de afsluitende bijeenkomst in het Kringhuis van de Kring. Allen waren tevreden met de bereikte resultaten en de gelegde contacten. Door de BrIE is aangekondigd dat er begin 2011 een tweede dag georganiseerd zal worden, ditmaal in Leuven. De foto’s en de documentaire van de dag worden ter beschikking gesteld aan de deelnemende partijen, om die voor promotiedoeleinden of intern gebruik te benutten. Er wordt naar gestreefd om van de beste foto’s een tentoonstelling te houden in de Academie voor Beeldende Kunst te Leuven en wellicht ook in het Kringhuis. Foto’s: Nina Vossen (Grasso lasser) Onbekend (fotograferende deelnemer in de Verkadefabriek) Alexander Moerland (licht door ramen van restaurant Verkadefabriek) Fren Nabuurs (trappenhuis in de Melkfabriek)
O
Open Depot BAM in de maak Op woensdag 26 januari 2011 was in de oude Sint-Jacobskerk aan de Bethaniestraat de première van de films Verhalen uit Bossche bodem en Bouwhistorisch onderzoek. Beide documentaires geven een goed beeld hoe een archeologische opgraving en bouwhistorisch onderzoek in de praktijk in hun werk gaan.
Aandachtig publiek in oude Sint-Jacob.
“Hoe wisten jullie dat hier iets zit?”, “Wat hebben jullie bij die opgraving gevonden?” en “Hoe oud zijn die middeleeuwse plafondschilderijen nu precies?” zijn vragen die veelvuldig worden gesteld door bezoekers aan een archeologische opgraving of bouwhistorisch onderzoek. Ze geven aan, dat er veel interesse is van het publiek voor het speurwerk naar het verleden. De gemeentelijke afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM), die het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek coördineert of uitvoert, stelt zich als publiekstaak om informatie over dit werk te geven. Met regelmaat komen groepen, schoolklassen of studenten Boschlogie op bezoek bij de BAM. In de oude Sint-Jacobskerk krijgen bezoekers tekst en uitleg over archeologie en bouwhistorie. Tevens krijgen ze de gelegenheid archeologische en bouwhistorische vondsten in het echt te zien. Verreweg het leukste is natuurlijk een opgraving of bouwhistorisch onderzoek daadwerkelijk mee te maken, maar daartoe zijn – vanwege allerlei redenen - de mogelijkheden beperkt. Om toch aan geïnteresseerden een en ander duidelijk te kunnen maken, heeft de BAM twee documentairefilms laten vervaardigen.
Hans Meester, hoofd afdeling BAM. Goed beeld Op de uitbreidingslocatie voor het Noordbrabants Museum werden in de zomer van 2010 archeologische onderzoeken verricht. Op de opgravingen van het toekomstige Museumkwartier werd filmisch vastgelegd hoe de resten van middeleeuws ’s‑Hertogenbosch werden blootgelegd. Deze film is getiteld Verhalen uit Bossche bodem – archeologisch onderzoek in
Ed Hupkens een middeleeuwse stad en is gemaakt door Ellen van Kempen (Bureau Verleden Tijd) en Patrick Timmermans (Erfgoed Brabant). Bouwhistorisch onderzoek in verschillende panden aan de Hinthamerstraat is te zien in de film Bouwhistorisch onderzoek – een filmische impressie van Annelies Uittenbogaard (Studio Zicht). Onder meer houten bouwconstructies en middeleeuwse plafond- en muurschilderingen passeren de revue. Met beide films krijg je een goed beeld van wat er allemaal komt kijken bij een archeologische opgraving of bouwhistorisch onderzoek.
Open Depot Ondanks de verplichting tot bezuinigen is de BAM van plan om haar voorlichtende functie naar het publiek – het zogenaamde Open Depot – voort te zetten. Op korte termijn is de eerste stap hiertoe het vergroten van de publiekstoegankelijkheid van de oude Sint-Jacobskerk. Er komen bouwkundige aanpassingen op enkele onderdelen. Er komt een nieuwe ingangspartij met hellingbaan, zodat gehandicapten met rolstoel beter toegang krijgen. Een ruime toiletpartij wordt aangelegd ter plaatse van de huidige brandvrije ruimte en aangrenzend depot. Het laboratorium wordt uitgebreid en gerenoveerd, waarbij de inrichting zodanig wordt dat bezoekers via een looproute werkzaamheden kunnen volgen. In het middenschip komt verwarming en algehele verlichting. De deuren van het voorportaal van het schip worden vervangen door glazen deuren. Tegen een aantal wanden komen kasten en presentatiemogelijkheden voor de films over archeologie en bouwhistorie. De BAM heeft een Klankbordgroep in het leven geroepen om ontwikkelingen aangaande het Open Depot te bespreken; enkele Kringleden hebben er zitting in. Foto’s: Ed Hupkens
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
7
N J Nieuw tijdschrift
Jubileumjaar vaart
Redactie
Een rariteit van ‘een banale geest’. Dat zou je moeten zien wanneer je over de snelweg langs ’s-Hertogenbosch rijdt. Althans, volgens de kritiek van eind jaren zestig van de vorige eeuw, toen men voor het eerst het provinciehuis van NoordBrabant in aanbouw zag – in die tijd het hoogste kantoorgebouw van Nederland. Een artistiek, monumentaal gebouw dat oorspronkelijk misschien nog immenser overkwam dan tegenwoordig. Op 12 november 2011 is het veertig jaar geleden dat Hare Majesteit Koningin Juliana de officiële opening verrichtte van deze creatie van architect Hugh Aart Maaskant (1907-1977). De bouw van dit kantoor heeft heel wat voeten in de aarde gehad.
Auteur Bert van der Linden vertelt in de eerste In Brabant van 2011 over de roerige ontstaansgeschiedenis van dit moderne monument. Hierbij komen ook de architectonische en kunsthistorische kanten van het provinciehuis aan bod, niet alleen in hedendaags beeld, maar vooral ook door middel van interessant archiefmateriaal, zoals een maquette die begin jaren zestig is gemaakt om te kijken hoe zeer de skyline van ’s-Hertogenbosch aangetast zou worden wanneer het provinciehuis in het hartje van de stad geplaatst zou worden. Het nummer is begin februari verschenen.
In Brabant In Brabant is een erfgoedtijdschrift waarmee de inwoners van Noord-Brabant in contact gebracht worden met hun geschiedenis, hun monumenten, hun landschap, hun gewoonten, hun gebruiken, hun taal en hun leefomgeving. In Brabant wil het totale Brabantse erfgoedveld bestrijken. Dus met aandacht voor het nieuws uit het historische veld. Naast nieuwsberichten en de achtergronden die hierbij horen, is er ook ruimte voor interviews, columns, cartoons en reacties van lezers. In Brabant zal ook uitgebreidere onderzoeksartikelen bevatten, gebaseerd op de bevindingen die archeologen, historici en volkskundigen in hun onderzoek hebben gedaan. In Brabant richt zich zo op de wetenschapper én de liefhebber Maquette uit 1962.
Foto: Provincie Noord-Brabant
Als op zaterdag 16 april de boten weer gaan varen op de Binnendieze, betekent dat de start van het 25ste vaarseizoen. Officieel begonnen in 1986 zijn de vaartochten op de Binnendieze uitgegroeid tot een (inter)nationale toeristische attractie van formaat.
Als in 1185 de nederzetting ’s‑Hertogenbosch stadsrechten krijgt, is van een Binnendieze nog geen sprake. Ook na de bouw van de eerste ommuring stroomt het water van de Aa en de Dommel als een gracht om de stad heen. De Dieze zorgde toen voor de afwatering naar de Maas. In 1318 wordt de stad uitgelegd door de bouw van een nieuwe stadsmuur. Daardoor komen de beide riviertjes met de bijbehorende zijtakken binnen de ommuring te stromen. Al snel kreeg dit stelsel de naam Binnendieze. Om de regelmatige overstromingen in de stad tegen te gaan besloot men de stad op te hogen. Het gevolg was dat er keermuren moesten komen. Aanvankelijk waren dat houten beschoeiingen. Maar als in de 16de eeuw wordt begonnen met het bouwen van stenen togen en huizen, worden de keermuren ook versteend. Het waterniveau van de Binnendieze kwam hierdoor lager te liggen dan het stratenniveau in de stad. ’s-Hertogenbosch was naast een vestigingstad een handelsstad met veel ambachtslieden. Hierdoor was er veel bedrijvigheid. Door het gebrek aan bouwgrond binnen de vesting werd de Binnendieze overkluisd met bruggen en togen. Met kleine houten platbodems werden de handelsgoederen door de één meter diepe waterlopen gevaren. Door de smalle delen en de drukke bezigheid op het water werden de bootjes voortbewogen met behulp van een boomstok. In de loop van de eeuwen is door het graven van verschillende zijtakken de infrastructuur verbeterd. Demping De waterlopen vervulden vele eeuwen een belangrijke functie is in de stad als vaarwater, viswater, waswater etc. In 1779 werd het verboden om in het water te zwemmen omdat dit toen onbeschaafd werd gevonden.
8
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
tochten Binnendieze
Binnendieze. Leo nog altijd actief.
Tot ver in de vorige eeuw werden de waterstromen ook gebruikt om afval in te lozen. Veel ambachtlieden, zoals bierbrouwers, wolververs, lakenvollers, leerlooiers, messenmakers enzovoort hadden zich gevestigd aan het water. Het water werd gebruikt bij de fabricage en daarna vervuild weer geloosd. Mede door het graven van de Zuid-Willemsvaart verloor de Binnendieze langzamerhand de vaarfunctie. Van een nuttig stadriviertje werd de Binnendieze geleidelijk tot een stinkende sloot waarbij ernstig verval optrad. Het laat zich raden dat dit ziekten en epidemieën in de stad veroorzaakte. Dempen leek de enige remedie om de stank uit de stad te bannen. Er was namelijk geen geld beschikbaar voor restauratie. In 1887 kreeg de stad beschikking over een eigen waterleiding. Later in de 20ste eeuw werd begonnen met de aanleg van een riolering, wat het verval alleen maar verergerde. In de zestiger jaren besloot het gemeentebestuur over te gaan tot demping van de waterlopen binnen de stadsmuren. Zo ver is het nooit gekomen. De politieke groepering Beter Bestuur van Hein Bergé en Jan van der Eerden verzette zich met succes hevig tegen de omstreden dempingplannen. Dit resulteerde in 1972 tot het aanmerken van de Binnendieze tot beschermd stadsgezicht. Uiteindelijk werden de 3,5 kilometer waterlopen, die nog redelijk intact waren, gerestaureerd. De restauratie duurde 25 jaar en werd in 1998 voltooid.
Vaartochten Nieuwsgierig als Bosschenaren zijn, duurde het niet lang of omwonenden wilden met eigen ogen wel eens zien wat de restauratie precies inhield. Tijdens een buurtfeest in de tuin bij de zusters van de Mariënburg werd het idee geboren om op de Binnendieze te gaan varen. In een klein bootje werden vanaf het water de restauratiewerkzaamheden in ogenschouw genomen. Onder de indruk van deze werkzaamheden ging men vaker kijken. In 1982 werd zelfs Prins Carnaval meegenomen in een bootje onder het genot van bier en brandewijn. De eerste ervaringen op het water smaakten naar meer en geleidelijk groeide de belangstelling voor het organiseren van kleine vaartochten. De Stichting Uilenburg Actief, de Vereniging Rond Janus en Bet en de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch sloten gezamenlijk een overeenkomst met de gemeente om te gaan varen. In een geleende boot van de gemeente werd begonnen met het organiseren van vaartochten. Bomers van het eerste uur waren onder andere: Jan van Kollenburg, Pieter Hoogveld en Jan van Lieshout. In het begin viel de belangstelling behoorlijk tegen wat leidde tot onderling geharrewar. Uiteindelijk kreeg de Kring in 1986 het alleenrecht voor de vaartochten op de Binnendieze. Volgens het gemeentebestuur bood de Kring de beste garanties voor vaartochten ook voor de langere termijn. De Kring op haar beurt bracht de vaartochten weer onder in de Stichting Binnendieze. Herman van de Heuvel was de eerste voorzitter van deze stichting. De belangrijkste doelstelling was en
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
9
J Het schuurtje.
10
is het varen op de Binnendieze te bevorderen. Door de huur van de benedenverdieping van het pand aan de Molenstraat kwam er meer structuur. De van de gemeente geleende boot werd overgenomen en een tweede aangeschaft. Naast de administratie kwam in de Molenstraat een heuse balie voor de kaartverkoop. Jo van Liempt werd de eerste coördinator van de vaartochten en kreeg daarbij onder meer de steun van Leo Hendriks. Leo is de langst varende schipper, die heden ten dage nog steeds volop actief is bij de Binnendieze. Ondertussen gingen de restauratiewerkzaamheden onder leiding van Peter Verhagen gewoon door. Delen van de
Verwersstroom en Vughterstroom kwamen beetje bij beetje beschikbaar om met bezoekers te gaan bevaren. Tijdens de vrijwilligersdag van 1999 kondigde Cor Gillhaus, de toenmalige voorzitter van de Kring, vol overtuiging aan: “Hoe dan ook, volgend jaar gaan we met onze boten op de Singel varen.” Maar pas op 28 juni 2002 opende de toenmalige staatssecretaris Remkes de nieuwe Kruisbroedershekel. Deze nieuwe doorgang tussen de Parklaan en de Spinhuiswal vervangt de oorspronkelijke kleinere hekel aan het begin van de Spinhuiswal. Na het gereedkomen van deze nieuwe doorgang zijn de deelvaartochten omgezet in rondvaarten. Immers de boten konden van de Binnendieze door de vestingmuur op de Singelgracht komen en via de Grote Hekel de stad weer invaren. In de loop van de tijd nam het aantal boten geleidelijk toe totdat vandaag de dag het maximum van 17 boten is bereikt. De nieuwe boten kregen namen van (oude) waterlopen of van personen die direct of indirect met de Binnendieze of met ’s-Hertogenbosch zijn verbonden. In 2000 werden twee boten vernoemd naar Hein Bergé en Jan van der Eerden. Verder kreeg een
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
van de boten de naam Cor Gillhaus. De vaartochten op de stadsrivier hebben in de loop van de tijd een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. De opvolger van Jo van Liempt als coördinator was Wil Wingender. Met name Wil heeft een uiterst belangrijke rol gespeeld bij de verdere professionalisering van de vaartochten. Dit was nodig om de jaarlijks groeiende stroom bezoekers op een verantwoord wijze op te kunnen vangen. Wat in de 25 jaar bleef zijn de vrijwilligers. Schippers, baliemedewerkers, technici en de (water)leiding zijn dagelijks belangeloos in de weer om voor de stad, in de stad en door de stad de bezoekers een onvergetelijke vaartocht te bezorgen. Gevelsteen Geen enkele bezoeker van de Binnendieze ontkomt eraan. In de Verwersstroom wordt onder een toog doorgevaren waarop een schuurtje staat. Op het schuurtje een gevelsteen met de tekst: DE STRIJD IS GESTREDEN DE DIEST IS GEBLEVEN EN DEZE TOOG HERREZEN (1961–JvdE–1999) Het schuurtje is eigendom van Jan van der Eerden. In 1961 was de gemeente overgegaan tot de sloop van dit schuurtje, zonder toestemming van de eigenaar. De gemeente was aan de slag gegaan onder het motto: ‘Dempen en als we toch gaan dempen, doen we dat radicaal en snel’. Maar men had buiten de waard gerekend. Het verzet tegen de demping van de waterlopen nam toe en resulteerde in 1972 tot de aanwijzing als Beschermd stadsgezicht met als gevolg de restauratie. Ook Jan van der Eerden kreeg na een lange strijd in 1999 zijn schuurtje terug. Met de tekst op de gevelsteen geeft hij dit treffend weer. Door het verzet van velen kunnen de bezoekers vandaag de dag nog genieten van dit bijzondere water. In de boten vertellen de schippers over de geschiedenis van de stad en van de gerestaureerde waterlopen. De gasten genieten van historische panden, van prachtige doorkijkjes en beleven de delen van de overkluisde stadsrivier op een indrukwekkende wijze. Commissie Het komende vaarseizoen gaat als de 25ste editie van start. Een jubileum dat onomstotelijk aantoont, dat deze vaartochten een niet meer weg te denken plaats innemen binnen het Bossche culturele leven. Al vele maanden is een commissie in de weer om ervoor te zorgen dat het jubileum niet ongemerkt voorbij gaat. Jaap Schinkel, Annie Aarens, Ger Wiegers, Toos Neijndorff en Frans Maas hebben een programma samengesteld waarbij maandelijks in het vaarseizoen de datum van 25 centraal staat. De jubileumcommissie
schipper neemt de belangstellenden aan de hand van videobeelden mee over de verschillende waterlopen en gidst ze virtueel door en onder de stad. Op zondag 25 september komen de vrijwilligers van de Kring centraal te staan. De jaarlijkse vrijwilligersdag krijgt een ongebruikelijk middagprogramma in het kader van het 25-jarig bestaan. Deze activiteit wordt daarna gevolgd door de feestelijke Kringavond. Op 30 oktober wordt de vlag bij de Binnendieze gestreken. Het 25ste vaarseizoen is dan voorbij. Tijd voor de slotavond van het seizoen onder het motto: Door en voor de vrijwilligers van de Binnendieze. Foto’s: Gerard ter Steege, Stadsarchief
Jubileumcommissie: v.l.n.r. Frans, Annie, Ger, Jaap en Toos.
Varen.
is geslaagd in de opzet om een gevarieerd maar ook verrassend programma te presenteren. In het komende toeristenseizoen zullen weer vele bezoekers naar de oude vestingstad komen. Met de Sint-Jan, het Noordbrabants Museum en de Bossche Bol zijn de vaartochten op de Binnendieze al vele seizoenen een grote trekpleister in ’s‑Hertogenbosch. Jubileumprogramma Op 15 april wordt het vaarseizoen officieel geopend voor genodigden en de vrijwilligers van de Binnendieze. Vanuit Bastion Oranje wordt naar de Molenstraat gevaren om daar de vlag feestelijk te hijsen. Op zaterdag 16 april gaat de balie weer open en staan de schippers klaar om met de gasten te gaan varen. Op woensdag 25 mei wordt met de bewoners van de panden aan de Binnendieze gevaren. De aanwonenden zien en horen dagelijks de bootjes langs komen. Nu krijgen ze de gelegenheid om zelf in de bootjes plaats te nemen om te genieten van de sfeervolle waterlopen en van een muzikaal intermezzo. Op zaterdag 25 juni staan de vrijwilligers van Vivent en Divers centraal. Deze mensen zijn belangeloos actief bij de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden. Een duidelijke reden om deze vrijwilligers mee te laten genieten van een heerlijke vaartocht. Op maandag 25 juli komt de klant centraal te staan. Bij iedere 25ste bezoeker wordt de scheepsbel geluid en kan de bezoeker rekenen op een onverwachte verrassing. Daarnaast worden de vrijwilligers van de balie in de Molenstraat in het zonnetje gezet. D’n Diest komt naar U toe is een bijzondere activiteit op donderdag 25 augustus. Schippers verlaten de boten om in de gemeentelijke zorgcentra de bewoners te gaan verrassen met een virtuele tocht over de Binnendieze. Deze bewoners zijn fysiek vaak niet meer in staat om naar en in de boten komen. De
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
11
D
De architecten Van Groenendael
De architecten uit de familie Van Groenendael (uit de tweede helft van de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw) hebben veel monumentale bouwwerken ontworpen in het westen en zuiden van ons land: kerken, pastorieën, kloosters, patronaatsgebouwen, scholen en internaten. Wie heeft echter wàt gebouwd? Daarover bestaan wel eens misverstanden. Enkele jaren geleden is er op verzoek van een nakomeling van deze bouwmeesters een onderzoek gedaan door G. Louwe uit Rotterdam. Twee zeer degelijke rapporten, een boeiende genealogie uit 2004 en een overzicht van uitgevoerde werken van J.H.H. van Groenendael uit 2006, waren het resultaat. Ze werden binnen de familie verspreid. Van een nakomeling die in ’s‑Hertogenbosch woont, Alexander van Groenendael, mocht ik deze bronnen raadplegen. In monumentenkringen wordt het trotse bouwwerk uit Sint-Michielsgestel, het Instituut voor Doven aan de Theerestraat, beschouwd als een belangrijke schepping van architect Hubert van Groenendael (1868-1942). Het U-vormige complex, gebouwd tussen 1908 en 1910, werd uitgevoerd in laat neogotische stijl met Jugendstil elementen. Het is een van de tientallen bouwwerken van J.H.H., Hubert genoemd. Is het moederhuis van het klooster Mariënburg aan de Sint Janssingel 98 in ’s‑Hertogenbosch uit 1897 ook door Hubert ontworpen? Nee, hoewel soms anders beweerd wordt. Wat weten we van deze architectenfamilie?
RK Instituut voor Doven te SintMichielsgestel 1910.
12
Grootvader Jan (1799-1880) en vader Jan van Groenendael (1835-1912) Joannes van Groenendael (1799-1880) uit Nunhem bij Roermond was van beroep metselaar. Het plaatsje Nunhem is niet zo bekend, maar de naam doet eraan denken dat het een ‘heim’ was, waarnaar je heimwee kon krijgen. Dat zal nog blijken te kloppen ook. Deze metselaar was de eerste van de familie die werkzaam was in de bouw. Tot op hoge leeftijd was Jan een bijzonder krasse man. Graag vertelde hij aan de
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Ton Vogel kleinkinderen over zijn herinneringen aan de veldtocht van 1830-1831 naar België die hem nog helder voor de geest stond. Zijn eerste zoon Joannes werd in 1835 geboren in dezelfde plaats, hij werd ook metselaar. Na het vak van zijn vader geleerd te hebben, nam hij regelmatig zelfstandig bouwwerken aan. Aanvankelijk nog in Limburg, vanaf 1880 in het westen van het land. Daarom ging hij in ’s-Gravenhage wonen. Hij voerde onder meer werk uit van P.J.H. Cuypers: ook de SintVituskerk te Hilversum uit 1890. Dit was de reden dat hij in dat jaar naar Hilversum verhuisde. Hij werkte samen met een vast gezelschap van voortreffelijke handwerkslieden, zoals metselaars, timmerlui en schrijnwerkers die hij in Nunhem en omgeving had verzameld. Hij stond bekend als een zeer betrouwbare aannemer. Bovendien was hij een vroom man, die met het gezin en personeel vaak de rozenkrans bad. Zijn liefde voor de muziek bleek onder meer uit het oprichten van het kerkkoor te Nunhem, waarvan hij tevens dirigent was. Vaak was hij overigens niet thuis, zijn vrouw bestuurde het huishouden en was zeer serieus. Ze kon zijn gulheid en humor niet goed verdragen, deze Anna Maria Klinkenberg. Het geld diende besteed te worden aan kleding en
eten, echter niet voor vermaak en plezier. In 1912 overleed Jan van Groenendael en werd begraven op het kerkhof van de door hem gebouwde en bekostigde Sint-Servatiuskerk in zijn geboorteplaats. Zijn naam is vereeuwigd op een gedenksteen in het torenportaal. Zijn vrouw werd na haar overlijden in 1917 daar in het familiegraf bijgezet. Het hoogaltaar en een glas-in-lood raam werden ook door beide echtelieden geschonken.
Moederhuis Marienburg; op achtergrond rechts de gebouwen van JMJ in de Postelstraat.
Jean van Groenendael en zijn vrouw Jeannette van Boxtel.
De oudste zoon, Jean (1863-1919) De twee oudste zoons, de architecten en aannemers Jean en Jacques, die eerst nog meehielpen in het bedrijf van vader, zetten kort na 1890 ieder een eigen onderneming op. Jean had als doopnamen Joannes, Hubertus. Hoewel hij geen opleiding als architect had gevolgd, verwierf hij een zekere reputatie die te danken was aan in de praktijk opgedane ervaringen. Hij ontwierp kerken te Lisse (Sint-Agatha) en in Katwijk aan de Rijn ( Johannes de Doper). Van Jean is ook het Bossche Mariënburgklooster uit 1897. Ook bouwde hij het pensionaat met de kapel van Notre Dame des Anges te Ubbergen. In 1904 werd aan Jean de bouw van de Rembrandtzaal in het Rijksmuseum van Pierre Cuypers gegund. Hij had in Amsterdam een eigen werkplaats om de St. Joire kalksteen te verwerken. Zijn vrouw Jeannette van Boxtel (1866-1946) en hij hadden zich al in 1892 gevestigd in de P.C. Hooftstraat 160, later op het adres Oosterpark 6 en tenslotte op Oosterpark 15. Deze ‘Amsterdamse’ Van Groenendael overleed in 1919 op 56-jarige leeftijd. Jeannette was een zeer muzikale vrouw, componeerde en zong liederen en speelde piano, ze was zeer extravert en liet vaak het familiebezoek genieten van haar muzikale gaven. Het echtpaar bleef kinderloos, zij overleefde haar man tientallen jaren. De tweede zoon, Jacques (1864-1932) Nicolaas Jacobus Hubertus van Groenendael werd Jacques genoemd. Eenmaal gevestigd als zelfstandig architect, bouwde hij vooral in het bisdom Breda. Zijn opdrachtgevers waren voornamelijk kerkbesturen en kloostercongregaties. Zijn eigen timmerfabriek De Mark, opgericht in 1905 en gelegen aan het riviertje de Mark, produceerde interieurstukken voor de kerken: banken, biechtstoelen, bidstoelen en voor
de ontworpen internaatsscholen: tafels, telramen, schoolborden, kapstokken en schoolbanken. De timmerfabriek lag even voorbij de suikerfabriek, gezien vanuit Breda. Jacques was ondernemend en begon met enkele andere heren aan de ontginning van een bruinkoolveld bij Brunssum; later kocht hij 300 hectare grond in ‘de ontginning’ tussen Chaam en Baarle-Nassau. Daar werd een boerderij op gebouwd met de naam Martina’s Hoeve, genoemd naar zijn eega Martina Gorter. Vanwege het faillissement van de Hanzebank, eind 1923, raakte Jacques helaas in financiële en gezondheidsproblemen. Op bestuurlijk niveau was hij ook actief. Jarenlang was hij lid van de gemeenteraad van Breda en ook van het R.K. Armbestuur van de parochie O.L. Vrouw Hemelvaart, binnen welke parochiegrenzen het gezin woonde. Van de 8 zonen en 7 dochters werden er velen actief in het bedrijf van de ouders. Eén van de zoons, Jacques, ( Jacques, Henri, Albert, Marie), geboren te Breda in 1915 en te Sittard overleden in 1984, werd architect en ontwierp scholen in Nijmegen en Sittard. De derde zoon, Mathieu (1867-1936) Deze Petrus, Mathijs, Hubertus van Groenendael, ook geboren in Nunhem, heeft het grootste deel van zijn leven in Aywaille geleefd, in de Belgische Ardennen. Al vroeg in zijn jeugd ontving hij onderricht in fijn timmerwerk van vaklieden. Als achttienjarige werd hij door zijn vader als uitvoerder aangesteld in het West-Brabantse Kruisland bij de bouw van de SintGregoriuskerk. In 1887 beheerde hij voor zijn vader een natuursteengroeve in Aywaille. De hardsteen voor de kolommen van de Sint-Clemenskerk te Baardwijk, gebouwd naar ontwerp van zijn broers Jacques en Hubert, werd geleverd door Mathieu. In 1911 liet hij zich naturaliseren tot Belgisch staatsburger. Het leven in België bracht hem echter geen geluk. Er waren veel tegenslagen op zakelijk en financieel gebied. De hulp van broer Frans (1870-1892), de intellectueel van de familie, door zijn vader naar Mathieu gestuurd om hem bij te staan en een faillissement te voorkomen was zeer welkom. Deze jongen overleed helaas aan tyfus op 22-jarige leeftijd in Aywaille. Een zware slag voor de hele familie. Een gebroken zuil markeert zijn graf in Aywaille-Sougné. Mathieu moest na dertig jaar strijd tegen faillissementen het hoofd buigen. De productie van graniet en marmer leverde slechts verlies op. Zijn zes kinderen zijn allen in Aywaille geboren. Zelf overleed hij in Brussel, waar hij met zijn derde echtgenote was gaan wonen, op 69-jarige leeftijd. Foto’s: Ton Vogel
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
13
H O Hendrik’ verleidt…
Op bezoek bij … M
Redactie
Van 5 april tot en met 15 mei 2011 is in het Noordbrabants Museum een bijzonder initiatief te zien: Hendrik’ maakt zijn opwachting. Hendrik’ is bedacht door Van Riet Ontwerpers in ’s-Hertogenbosch. Geïnspireerd door het werk van Jheronimus Bosch ontwierpen zij een aantal moderne dessins. Vervolgens benaderden ze ontwerpers om met deze dessins aan de slag te gaan. Hendrik’ is best wel een beetje tegendraads: hij wil het ingesleten solisme van kunstenaars doorbreken en ze verleiden tot samenwerking in design.
Navolgers Jheronimus Bosch Diverse ontwerpers hebben inmiddels de uitdaging aangenomen en de dessins toegepast in hun eigen vakgebied. De toepassingen zullen te zien zijn in de museumzalen op de eerste verdieping van het oude Bossche paleis. Hier wordt de Wereld van Bosch getoond, met werken van navolgers en voorwerpen uit zijn leefwereld. Door tussen deze eeuwenoude voorwerpen de moderne ontwerpen te tonen, ontstaat een spannende mix van oud en nieuw, allemaal geïnspireerd op het werk van Bosch.
Op 9 december 2010 bezocht werkgroep Verzamelaars Hertog Jan Martijn van Meurs. Hij woont vlak bij de molen van Maaskantje. Martijn is geboren en getogen in Den Dungen. Hij verzamelt ansichtkaarten van Den Dungen en Maaskantje, maar ook van ’s-Hertogenbosch en omliggende dorpen. Daarnaast heeft hij interesse in topografische kaarten van de Meierij. In zijn dagelijks leven werkt hij bij Arcadis. Tot slot is hij lid van de gemeenteraad van SintMichielsgestel. Als lid van de heemkundekring Op die Dunghen werkte hij in 2007 mee aan het boek Dorpsalbum – Den Dungen in ansichten, uitgegeven bij het 40-jarig bestaan van de kring. Met behulp van zijn verzameling is een historisch overzicht geschetst van Den Dungen en omgeving.
Kleding, servies en sieraden Tot de mensen die zich inmiddels door Hendrik’ hebben laten inspireren, behoren onder andere schoenenontwerper Jan Janssen, lingerieontwerpster Marlies Dekkers en couturier Addy van den Krommenacker. Op de tentoonstelling zal ook behang te zien zijn van BN International, keramiek van Manita Kieft, Henk Wolvers en Pols’ Potten, sieraden van Corina Rietveld en hoeden van Liesbeth van Well. En dat is nog maar het begin… Meer over Hendrik’ en zijn nog steeds groeiende schare vrienden is te lezen op www.hendrik.nu Schoen Jan Jansen.
Foto’s: Noordbrabants Museum
Jurk Addy van den Krommenacker.
14
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Band met ’s-Hertogenbosch Den Dungen heeft een bijzondere band met ’s-Hertogenbosch. Tot 14 mei 1810 hoorde het dorp bij de Vrijdom van de stad. Hierna werd Den Dungen een zelfstandige gemeente. Al die eeuwen heeft de Dungenaar dezelfde rechten en plichten gehad als een poorter van ’s-Hertogenbosch. Den Dungen had en heeft een sterke economische band met de stad als groente-, fruit- en fruitleverancier. Marktkooplui uit het dorp hebben nog steeds een vaste plaats op de Bossche markt. Ook de Hertogboeren uit Den Dungen zijn een bekend fenomeen. Maaskantje viel onder het gezag van de bisschop van Luik. Het was tot 1798 in leen uitgegeven aan de heren van Herlaer. De grens tussen Den Dungen en Maaskantje liep dwars door het dorp. Bijzonder was de aanwezigheid van een molen in Maaskantje. Inwoners
Martijn van Meurs Rob Hoogeboom van Den Dungen moesten vanwege de Vrijdom hun meel laten malen bij de molen langs de weg van Den Dungen en Berlicum. Daarvoor moest men belasting betalen. Het was echter voor de Dungenaren makkelijker en goedkoper om te laten malen in Maaskantje. Op 1 juni 1996 werd Den Dungen samengevoegd met Sint-Michielsgestel. Dat heeft ook leuke kanten. Zo vond ooit een gemeenteraadsvergadering plaats in de schuur van een Hertogboer. De zaal was met een glazen wand gescheiden van de koeienstal.
Een deel van zijn kaartenverzameling.
Boek over Den Dungen.
Filatelistisch interessante achterkant kaart.
Bossche verzameling Martijns verzameling bestaat ook uit honderden Bossche ansichten. We zagen enkele kaarten die we niet eerder aanschouwden. Vooral de kaarten van Loretz vielen op. Die gaf kaarten uit van Hintham, Orthen, Rosmalen, Engelen en Deuteren. Filatelistisch viel er vooral voor Huber van Werkhoven te genieten. Omdat Martijn nog altijd bezig is met de geschiedenis van Den Dungen, was het bijzonder dat de Groene Vesting in 2008 zijn pad kruiste. De kaart van Rob de Vrind was hierbij de start. Ook Martijn is daardoor gaan zoeken naar topografische kaarten van rond
1629. In dat jaar had Brederode tijdens het beleg van de stad zijn kampement in Den Dungen. Vanuit onze werkgroep gaat Jan Masselink zijn kennis delen met Martijn. Ook boeken over die tijd zijn Martijns interesse gaan wekken. Door de feiten en verhalen hierin is er wellicht een link te leggen met andere heemkundekringen, zoals de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch. Martijn haalde een boek in het bijzonder aan, Staatsvormend geweld 1572-1629. Het was toen geen pretje in de buurt van ’s-Hertogenbosch te wonen. Dat gold overigens ook voor het platteland rond andere grote steden. Er werd veel geplunderd en verwoest; hele dorpen werden platgebrand. De Staatse troepen voerden een waar schrikbewind. Wat is er nieuw in de menselijke geschiedenis als macht en geld in het geding zijn? Themaverzamelingen Martijn heeft ook enkele themaverzamelingen: veemarkten in Nederland (ongeveer 200 kaarten, waaronder 20 van de Bossche veemarktlocaties), de Zuid-Willemsvaart (ongeveer 250 stuks, van de Breede Haven tot Weert). Daarnaast heeft hij veel kaarten van het Brabantse dorpsleven. Daarbij valt op dat er kaarten zijn uitgegeven van verschillende dorpen met allemaal dezelfde afbeeldingen van koeien, karren, schuren en omgeving. Foto’s hiervoor zijn in Den Dungen gemaakt door Herman de Ruiter; de kaarten zijn uitgegeven door Loretz in ’s-Hertogenbosch. De kaarten werden ook landelijk verkocht. Martijn heeft een krantenartikel uit 1930 van de opening van een postkantoor in Breda. Op de foto is een standaard te zien met de bekende dorpsleven kaarten Op die Dunghen De heemkundevereniging Op die Dunghen is een actieve club met ruim 300 leden. Vier keer per jaar verschijnt het blad Het Griensvenneke. Elk jaar zijn er verschillende lezingen, bijvoorbeeld door Theo Hoogbergen en Arnoud-Jan Bijsterveld. Men verzorgt wandelingen en excursies in en rond Den Dungen. In het gebouw De Blauwe Scholk bevindt zich een eigen documentatie- en archiefruimte. Ook voor Boschlogen valt hier wel wat te vinden. De gastvrijheid van Martijn werd beloond met de traditionele flessen bier. In dit geval Liniebier 1629 met extra informatie. Bronnen: www.opdiedunghen.nl www.degroenevesting.nl Foto’s: Rob Hoogeboom
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
15
V
Van stadsregering naar gemeentebestuu Het verhaal van de stichting van onze stad is bekend. In de 12de eeuw ontstaat een nederzetting van handelaren aan de samenloop van de Aa en de Dommel. Brabant wordt in die tijd bestuurd door hertog Hendrik I. In 1185 geeft hij stadsrechten aan de nederzetting. Daarmee begint de geschiedenis van ’s-Hertogenbosch. Die stadsrechten houden een overeenkomst in. De burgers van de stad zijn verplicht belasting aan de hertog af te dragen en manschappen te leveren in tijden van oorlog. Op hun beurt krijgen de handelaren vrijstelling van het betalen van tolgelden en andere privileges. Hanengevecht tijdens optocht 1885.
Al snel na de stichting van de stad wordt een stadsbestuur ingesteld. Dat stadsbestuur is in hoge mate zelfstandig. Het heft belasting van de burgers en bepaalt zelf hoe hoog die belasting is. Het stelt ook de hoogte van accijnzen vast op onder andere graan, bier, laken en wijn. De verdediging van de stad is ook een verantwoordelijkheid van het stadsbestuur. Het roept, als dat nodig is, weerbare mannen op om de stad te verdedigen. ’s-Hertogenbosch is, net als andere steden in de 13de eeuw een stad-staat, een stad met een eigen beleid. De burgers worden beschermd en ieder kent de regels waar men zich aan moet houden en de verplichtingen die men na moet komen. Die politieke rust en zekerheid is goed voor de handel. De stad groeit dan ook snel doordat veel mensen zich in ’s-Hertogenbosch willen vestigen. De verplichtingen van de stad zijn ook niet gering: de hertog vraagt regelmatig een bijdrage, soms in geld en soms in mensen, voor zijn dure hofhouding en zijn oorlogen. Stadsregering Het stadsbestuur, ook stadsregering genoemd, bestaat uit een schout en schepenen. De schout wordt benoemd door de hertog. Hij is voornamelijk belast met politietaken en de rechtspraak. De burgers kiezen uit hun midden eerst vijf en later zeven schepenen ‘die ghenomen soude worden van de rijckste, notabelste en nuttighste mannen die men daer toe vinden konde’. Dat lijkt heel democratisch, maar dat begrip bestaat nog niet in de 12de eeuw. De schepenen komen uit de stedelijke elite. Zij vervullen hun functie één jaar. Het volgende jaar benoemen zij hun eigen opvolgers. Natuurlijk kiezen zij daarvoor familie of betrouwbare vrienden. Zo vormt zich al snel een gesloten groep, een stedelijk patriciaat. Een van die notabele heren is Henrick Beckerlijn. De overlevering wil, dat hertog Hendrik I het huis De Moriaen voor hem heeft laten bouwen. Beckerlijn krijgt ruzie met een andere voorname stadgenoot, Jacob Coppetyn. Het loopt hoog op, andere notabele heren kiezen partij. Er is sprake van onlusten, roofovervallen, moord en doodslag op
16
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
burgers. Tot in de 16de eeuw wordt de vrede na deze burgertwist op vastenavond herdacht, met het houden van hanengevechten op de Markt.
Groeiende macht van de gilden Zijn het eerst de kooplieden, de renteniers en hoge geestelijken die de stedelijke bovenlaag vormen, vanaf de 14de eeuw komen ook de gilden van de ambachtslieden op. De lakenindustrie en de handelaren in landbouwproducten leveren inmiddels een aanzienlijke bijdrage aan de welvaart van de stad. En zij willen inspraak, al kennen ze dat woord nog niet. Het stadsbestuur komt onder druk te staan. Immers: de schepenen bepalen de accijnzen op de producten en beïnvloeden daarmee de prijzen en de bestaansmogelijkheden van de ambachtslieden. In 1336 sluiten de hertog en de gilden een verdrag. In het vervolg benoemt de hertog de schepenen. Daarnaast benoemt de hertog twee ‘beursdragers’ die toezien op het financieel beleid. De gilden krijgen ook meer macht: accijnzen kunnen niet vastgesteld worden zonder hun goedkeuring. De macht van de hertog Als Johanna van Brabant in 1356 haar vader Hendrik opvolgt, brengt ze een formeel kennismakingsbezoek aan alle Brabantse steden en dus ook aan ’s-Hertogenbosch. Zo’n bezoek gaat natuurlijk met veel feestelijkheden gepaard, vandaar de naam: de
ur(1) 1200-1500 Marjan Vonk door de hertogin benoemde schepenen te erkennen en de gilden vergaderen zonder dat de door de hertogin aangestelde schout daarbij aanwezig is. Philips de Goede bemiddelt in het geschil en geeft de stad op een groot aantal punten gelijk. In 1408 proberen de ambachtsgilden opnieuw meer invloed te krijgen. De nieuwe hertog Anton grijpt in. De macht van de gilden wordt beperkt. De samenstelling van het stadsbestuur ondergaat opnieuw een verandering. Het bestaat in het vervolg uit drie geledingen. De eerste groep zijn de door de hertog benoemde schepenen. Die schepenen treden na een jaar af maar behouden nog een jaar hun plaats in het stadsbestuur als gezworenen. Dat is de tweede geleding. De gezworenen mogen na één regeringsjaar aanblijven als lid van het stadsbestuur. Zij worden dan raadslieden en hebben weinig inbreng meer. De vertegenwoordigers van de ambachtslieden, de gildedekens, vormen de derde groep. Het dagelijks bestuur ligt bij de schout, de schepenen en de gezworenen, samen een college van 15 personen. Twee rentmeesters controleren de boeken. Dit stadsbestuur beslist wanneer ze de raadslieden en de ambachtsdekens oproepen voor overleg of besluitvorming. Daarbij blijven de gildedekens zeggenschap houden over het financieel beleid en de
Praalwagen met Hendrik I tijdens optocht 1885.
Grafmonument hertog Hendrik I in Leuven.
Officieel document van de Blijde Incomste van hertogin Johanna.
Blijde Incomste. Dat bezoek is een goede gelegenheid om de verhouding tussen hertogin en stad opnieuw af te stemmen. In de nieuwe overeenkomst wordt opgenomen dat de hertogin geen vreemdelingen in het stadsbestuur zal benoemen. Verder garandeert Johanna dat kooplieden vrijheid van beweging door geheel Brabant krijgen, zonder dat zij tol hoeven te betalen. Deze bepaling draagt in belangrijke mate bij aan de economische opbloei in latere jaren. In geen enkel gewest in Nederland hebben kooplui deze bevoorrechte positie ooit gekregen. Maar de controle op het financiële beleid van de beursdragers, later ook rentmeesters of borgermeesters genoemd, wordt strenger. Dit mede op verzoek van de Bossche gilden. Zij vinden het stadbestuur te verkwistend, en dringen aan op beperking van de consumptie van wijn en afschaffing van de overvloedige maaltijden tijdens de vergaderingen van het stadsbestuur. Zij vinden de kledingtoelage voor de schepenen ook ongewenst. Terecht vindt Johanna, komen de schepenen niet voort uit de rijkste families van de stad? Nieuwe onrust In 1399 ontstaat opnieuw onrust. Hertogin Johanna is van oordeel dat ’s-Hertogenbosch haar financiële verplichtingen niet nakomt. Ook weigert de stad de
heffing van accijnzen. Het stadsbestuur in deze vorm blijft bijna honderd jaar bestaan. De 16de eeuw start met een economische neergang. Er komen godsdiensttwisten en een vrijheidsstrijd die uitmondt in de Tachtigjarige Oorlog. Deze ontwikkelingen hebben uiteraard gevolgen voor het stadsbestuur. Daarover de volgende keer. Bronnen: Anton Schuttelaars, Heren van de raad, Bestuurlijke elite van ’s-Hertogenbosch in de stedelijke samenleving 1500-1580 Mr. B.M.C. Jacobs, Justitie en politie in ’s-Hertogenbosch voor 1629 Foto’s: Stadsarchief
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
17
G
Geschiedschrijving en het gewone leven
Op maandag 24 januari 2011 gaf Arnoud-Jan Bijsterveld een lezing over het belang van familieverhalen van gewone mensen voor de officiële geschiedschrijving. Ruim 100 personen waren naar Perron-3 in Rosmalen gekomen, en maakten een boeiende voordracht over een interessant onderwerp mee. Waarom verdienen herinneringen of brieven van gewone mensen het om in een boek te worden uitgegeven? Wat is het historische belang van het documenteren van gewone mensen in het recente verleden? Deze vragen stonden centraal in de lezing van historicus Arnoud-Jan Bijsterveld. Geschiedschrijving en geschiedenisonderwijs zijn eeuwenlang over grote en belangrijke mannen gegaan. Alleen de volkskunde onderzocht ‘het gewone volk’, met de nadruk op de volksziel of het volkseigene, en vaak in contrast met de eigen elite. Er zijn amper schriftelijke bronnen over gewone mensen. In archieven is materiaal te vinden “over”, maar nooit “door” de gewone man. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam aandacht voor geschiedenis over ‘de gewone mens’: arbeiders en vrouwen. Publicatie van mondelinge geschiedschrijving via interviews (oral history) werd vrij populair. Verscheidene projecten werden uitgevoerd - ook in Brabant - die onder de noemer ‘emancipatoire geschiedschrijving’ geplaatst kunnen worden. Na enkele decennia verdween de belangstelling echter. Hernieuwde belangstelling De laatste jaren laten een heropleving zien in de belangstelling voor levensverhalen van gewone mensen; volgens Bijsterveld is zelfs sprake van een heuse hausse. Hierbij richt de aandacht zich op twee bronnen: (opnieuw) oral history en egodocumenten. Het woord egodocument staat voor autobiografische teksten, zoals dagboeken, brieven, memoires en reisverslagen. De term werd rond 1955 bedacht door de historicus Jacques Presser. Hij definieerde egodocumenten als teksten waarin de ‘ik’, de schrijver, als schrijvend en beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig is. Ook vanuit de wetenschap is een groeiende interesse merkbaar. In 1983 startte onderzoeker Rudolf Dekker een langlopend project, een inventarisatie van Nederlandse egodocumenten geschreven tussen 1500 en 1918. Dekker is verbonden aan het Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. Zijn lijst inventarisaties tot 1814 omvat 630 egodocumenten (dagboeken en memoires) en 497 reisverslagen. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie heeft de beschikking over ruim 1400 oorlogsegodocumenten.
18
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Bevorderende factoren Op 1 januari 1901 werd de leerplichtwet effectief, waardoor een sterke alfabetisering van de bevolking tot stand kwam. De behoefte om te lezen en te schrijven nam enorm toe. Het schrijven van brieven en dagboeken en het sturen van ansichtkaarten kwam in de mode. Tegelijkertijd kwam het maatschappelijke proces van sociale ontvoogding en emancipatie op gang. Grote maatschappelijke gebeurtenissen – zoals oorlog, economische depressie – hebben een enorme impact op miljoenen gewone mensen. Levensverhalen bieden een menselijke maat om dit soort ingrijpende processen, die het verstand vaak te boven gaan, te kunnen begrijpen. Ze bieden ook mogelijkheden om grote zwart-wit tegenstellingen te nuanceren, zoals de begrippen fout-goed met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog. Het levensverhaal biedt een psychologisch houvast voor bijvoorbeeld dementerende ouderen. Zelfs bij het verwerken van bepaalde trauma’s kunnen levensverhalen een niet te onderschatten rol spelen. Een en ander is aangetoond bijvoorbeeld in het proces van de dekolonisatie van NederlandsIndië of bij de verwerking van de Watersnoodramp van 1953. Via levensverhalen kom je dichter bij de ‘grote geschiedenis’, herkenning en empathie daarvoor kunnen daardoor tot stand komen. In het onderwijs kun je jongeren hiermee sneller bij de officiële
K
Korte berichten
Ed Hupkens
Oproep
historie betrekken. In de literatuur laten boeken over levensverhalen (zoals De Eeuw van mijn vader van Geert Mak) je niet los, je kijkt als het ware over de schouder van de schrijver mee. Op de televisie worden genealogische programma’s zeer goed bekeken.
Lastige bronnen Als bron zijn levensverhalen wetenschappelijk ‘lastig’, ze zijn subjectief en gekleurd. Ter voorkoming van de valkuilen ‘subjectiviteit’ en ‘gekleurde bril’, adviseert Bijsterveld om de levensverhalen altijd te checken en ze bovendien in een context te plaatsen. Het geheugen kan spelletjes met mensen spelen, en dat moet je altijd onderkennen. Verifiëren en vergelijken kan door middel van ‘harde middelen’, zoals kranten, archieven en internet. Na de pauze ging Bijsterveld in op een concreet voorbeeld ter illustratie: de dagelijkse zorgen en genoegens van een Brabants echtpaar in de crisisjaren dertig van de vorige eeuw. Bijsterveld was in het bezit gekomen van een blik met brieven en (bid)prentjes, die hadden toebehoord aan zijn grootouders Doortje en Noud Bijsterveld. Arnoud-Jan kreeg een ‘historische sensatie’ bij het lezen van de brieven, prentbriefkaarten en bidprentjes. “Je leest over zaken die niet voor jouw ogen bestemd zijn.” Hij kreeg er een heel ander beeld van zijn grootouders door dan hij eerst had. In de brieven kwamen geen grote geschiedenissen voor, wel details van de tijdgeest. Een onderwerp als de depressietijd kwam uitgebreid aan de orde: “Ze ontslaan zelfs de jonge arbeiders!”. In de kranten van die tijd werd met geen woord over de massaontslagen gerept; de krant fungeerde als spreekbuis van de fabrikanten en regenten. Ook onderwerpen als rellen, vrijetijdsbesteding, gezondheid, geld, de kerk passeerden de revue. Een kleurrijk beeld hoe mensen hun gewone leven leidden. Al met al was het een boeiende lezing over de wijze waarop het verhaal van gewone mensen kleur en nuance kan geven aan grote geschiedverhalen als economische depressie en oorlogsdreiging.
Trudy Kuipers
De Commissie Opleiding Stadsgidsen zoekt nog enkele enthousiastelingen m/v, om deel te nemen aan de Kringopleiding tot Stadsgids. Wij starten in de tweede helft van september 2011; de gehele opleiding zal ongeveer 8 maanden duren.
Naast uw enthousiasme stellen we nog enkele eisen: – de certificaten Boschlogie 1 en 2; – tenminste HBO of vergelijkbaar niveau; – beschikken over een goede fysieke conditie; – persoonlijke eigenschappen: representatief, flexibel, zelfstandig, stressbestendig; – beschikbaarheid van minstens twee dagdelen per week gemiddeld over het hele jaar; – lidmaatschap van de Kring. Als u denkt hieraan te voldoen, zien wij graag uw reactie, binnen 14 dagen tegemoet! Mocht u nog niet in het bezit zijn van de vereiste Boschlogie vooropleiding, dan raden wij u toch aan te reageren. U kunt dan instromen bij een volgende Kringopleiding. Aanmelden kan bij Trudy Kuipers, tel. 073 – 656 46 44.
Reactie
S.J. Brenninkmeijer
Naar aanleiding van uw bespreking De kunst van De Gruyter in het KringNieuws nr 1 2011 kan ik u melden dat ook in het Nederlands Tegelmuseum te Otterlo zich een ruime collectie van De Gruyterkeramiek in de vorm van tegeltableaus bevindt! Met vriendelijke groet.
Foto: Stadsarchief
Prof. dr. Arnoud-Jan Bijsterveld (1962) is historicus. Sinds 1999 is hij bijzonder hoogleraar Cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg. De door hem gehouden lezing is onderdeel van het project Van wie bende gij d’r ene? van het Stadsarchief en Bibliotheek ’s-Hertogenbosch. Deze coproductie is een symbolisch voorschot op de toekomstige, gezamenlijke huisvesting op het GZG-terrein.
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
19
S
Subsidies voor Jheronimus Bosch 500 Redactie
Stichting Jheronimus Bosch 500 heeft de afgelopen maanden twee grote subsidies toegewezen gekregen. In november ontving de stichting € 755.000 voor drie jaar uit de pot van het Operationeel Programma Zuid-Nederland (OP-Zuid). Onlangs werd bekendgemaakt dat de bankgiroloterij 2,5 miljoen voor vijf jaar schenkt.
Beeld van de Bosch Parade 2010.
De subsidie van OP-Zuid is bedoeld voor de Bosch Parade, het Bosch diner en het Stadsluik. Hiermee brengt de stichting nieuwe sociale verbindingen tot stand en creëert zij impulsen voor de Bossche economie en cultuur. De andere subsidie gaat naar het Noordbrabants Museum als bijdrage in de voorbereiding van de grote Bosch tentoonstelling in 2016. In dat jaar wordt, zoals bekend, de 500ste sterfdag van Jheronimus Bosch herdacht.
Doel subsidie OP-Zuid De evenementen waarvoor stichting Jheronimus Bosch 500 subsidie ontvangt, zijn speciaal bedoeld voor de inwoners van ’s-Hertogenbosch. In de visie van de gemeente bevorderen evenementen als Bosch Parade en Bosch Diner de verbondenheid en solidariteit onder de bewoners en versterken zij de identiteit van ’s-Hertogenbosch. OP-Zuid onderschrijft met de toezegging het belang van de manifestaties voor de stad en haar bewoners.
Beeld van de Bosch Parade 2010.
20
Mensen leven, wonen, werken en recreëren graag in de Brabantse hoofdstad. ’s-Hertogenbosch staat stevig in de top 5 van de ranglijst van favoriete Nederlandse steden. Deze plaats dankt de stad onder meer aan haar overzichtelijke schaal casu quo menselijke maat, sociale opbouw, Bourgondisch joie de vivre en verknoping van haar laat-middeleeuwse karakter en cultuurhistorie met stedenbouwkundige dynamiek. In de opmaat naar 2016, wanneer de 500ste sterfdag van de schilder wordt herdacht, zal de
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
manifestatie Jheronimus Bosch 500 het ‘eigene’ van de stad nog meer versterken. Dit onderscheidende is ook kenmerkend voor de Bossche icoon Jheronimus Bosch. Zijn leven en werk vormen de inspiratie voor fantasierijke en grensverleggende activiteiten voor en door bewoners. Activiteiten die niet alleen bijdragen aan lokale culturele en economische ontwikkelingen en kansen voor talenten, maar ook aan de totstandkoming van nieuwe sociale verbindingen en verbetering van het stadklimaat. Bosch in 2010 en 2011 In 2010 trokken de eerste editie van Bosch Parade en Bosch Diner veel publiek. Bosch Parade is een kunstzinnige vaartocht over de Binnendieze die in juni vijf keer te zien was. Professionele kunstenaars ontwierpen in de geest van Jheronimus Bosch 25 boten die in samenwerking met amateurkunstbeoefenaars, verenigingen en vrijwilligers zijn gebouwd. Bosch Parade trok naar schatting 30.000 bezoekers. Met het Bosch Diner kwamen 500 vrijwilligers uit tien verschillende Bossche wijken samen om voor en met elkaar te koken. De 500 Bosschenaren aten op 16 mei gezamenlijk aan lange tafels op de Markt en maakten zo kennis met nog onbekende buurtgenoten. Het blijkt dat het eerste Bosch Diner diverse nieuwe vriendschappen en netwerken heeft opgeleverd. In 2011 vaart Bosch Parade uit op 17, 19, 22, 24 en 26 juni; op 4 september is het tweede Bosch Diner. Alle evenementen voor de stad organiseert Bosch 500 in samenspraak met amateurs en het verenigingsleven, de (culturele) organisaties en de inwoners van de stad. Het werk en leven van de schilder Jheronimus Bosch vormen de inspiratiebron en rode draad bij de samenstelling van het programma. Bosschenaren zien Jheronimus Bosch als het boegbeeld van ‘hun’ stad, blijkt uit onderzoek. Foto’s: Nik de Vries
N
Nationaal Monument Kamp Vught
De Stichting Nederlands Museumregister heeft Nationaal Monument Kamp Vught onlangs de status van Geregistreerd Museum toegekend. Hiermee voldoet een museum aan alle eisen van een volwaardig museum. Ruim 400 musea zijn opgenomen in het Nederlands Museumregister, waarbij elke vijf jaar getoetst wordt of het museum nog aan de eisen voldoet.
Doosje, gemaakt door gevangene G. Wind tijdens zijn werk in het PhilipsKommando. Voorzijde van ansichtkaart tentoonstelling ‘der Ewige Jude’. Wenen 1938.
De basisregistratie van duizenden objecten en documenten in de collectie was de laatste stap om in aanmerking te komen voor opname in het museumregister. Deze is in de afgelopen periode voortvarend en zorgvuldig ter hand genomen en kon dankzij subsidies worden voltooid. Directeur Jeroen van den Eijnde is verheugd over de erkenning als Geregistreerd Museum. “Dit predicaat is vooral een kwaliteitskeurmerk en geeft bezoekers, maar ook subsidieverstrekkers en sponsoren, de garantie dat wij op een verantwoorde wijze omgaan met het bijzondere erfgoed dat wij beheren. Ik zie het ook als een pluim op de hoed voor alle medewerkers, vrijwilligers, bestuursleden, adviseurs en andere betrokkenen.” Kamp Vught Nationaal Monument kamp Vught was in eerst instantie opgezet als herinnering aan Konzentrationslager Herzogenbusch, een van de concentratiekampen van de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Veel joodse mensen werden in eerste instantie hierheen getransporteerd. Ze moesten er werken, bijvoorbeeld in het zogenaamde PhilipsKommando. Later gingen ze verder op transport naar het oosten. De meesten van hen werden daar in vernietigingskampen vermoord. Ook politieke gevangenen en verzetsmensen kwamen in Vught terecht. Ook zij moesten er werken. Vele tientallen gevangenen werden op de fusilladeplaats terechtgesteld.
Redactie Nu schenkt het museum, naast aandacht aan het verleden, ook aandacht aan vervolgingen en gruwelen door oorlogen in het heden. Zo is er nog tot en met 27 maart de expositie De mannen die mij vermoordden te zien. Deze tentoonstelling belicht de situatie van overlevenden van seksueel geweld in Rwanda tijdens de genocide in 1994.
Post uit de vergetelheid Eveneens tot 27 maart is de expositie Post uit de vergetelheid: brieven en kaarten uit getto’s en nazi-kampen te bezoeken. De tentoonstelling laat een unieke collectie zien van poststukken uit de oorlog. Naast stukken uit de reizende expositie, samengesteld door Bennie Vlaskamp, is correspondentie van gevangenen uit Vught te zien. Vlaskamp is een echte verzamelaar. Zijn eerste brieven uit het concentratiekamp Dachau kocht hij op een vlooienmarkt in Warschau. Zijn collectie bevat bijzondere voorbeelden van propaganda, zoals een briefkaart uit 1938 met de voorstelling van ‘der Ewige Jude’. Ook te zien zijn persoonlijke brieven van gevangenen, voor wie deze brieven het enige contact met de buitenwereld betekenden. Nationaal Monument Kamp Vught Lunettenlaan 600, Vught, www.nmkv.nl dinsdag t/m vrijdag 10 - 17 uur zaterdag en zondag 12 - 17 uur
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
21
E
Een Sacramentshuis in de Sint-Jan? Paul van Hoek
Een ets van de Sacramentskapel in 1874 vervaardigd door A. Barbére was aanleiding tot een debat over de vraag wat voor kerkmeubel er zich in deze kapel aan de rechterzijde tegen de zogenaamde traptoren bevindt. Is het een orgel, biechtstoel of Sacramentshuis? De meningen waren verdeeld. Voor het juiste antwoord nemen we een duik in de geschiedenis van onze Sint-Jan. Volgens Jan Mosmans1 stond er al vanaf 1494 op deze plaats een orgel. In 1533 werd bij de laatste uitbreiding van de Sacramentskapel een nieuw orgel geplaatst. Het viel ten prooi aan de sloopwoede bij de Beeldenstorm in 1566. Er is toen niets meer voor in plaats gekomen. Eerst in 1843 is er volgens C. Peeters2 een reusachtige biechtstoel geplaatst. Deze biechtstoel was maar liefst 9 meter hoog en werd vervaardigd door Louis Veneman. Veneman 3 was van 1859 tot 1863 restauratiearchitect van de Sint-Jan. In 1878 werd deze biechtstoel gesloopt. Veneman was ook de beeldhouwer van de bisschopstroon die in het koor van de Sint-Jan staat.
Sacramentskapel in 1874 met rechts de biechtstoel.
Vraag! Biechtstoel en orgel zijn bekende kerkmeubelen, maar wat is een Sacramentshuis? Deze vraag nu was de aanleiding van dit artikel namelijk na te gaan wat een Sacramentshuis is en of onze Sint-Jan er ook ooit een rijk was. Definitie Een Sacramentshuis is een laatmiddeleeuwse bewaarplaats voor de H. Eucharistie (‘het lichaam van Christus’, de geconsacreerde hostie), voorloper van het ons bekende tabernakel. Doorgaans vrijstaand architecturaal, torenvormig bouwsel van hout, steen of metaal geplaatst aan de evangeliezijde (noordkant) van het koor in de nabijheid van het hoogaltaar. Vlaams equivalent: Sacramentstoren. Er moet in de Sint-Jan al vóór 1566 een Sacramentshuis hebben gestaan, want (zo lezen wij bij Mosmans) bij de Beeldenstorm in augustus 1566 werd onder meer ook dit kostbare kerkmeubel vernield. Functie In de late Middeleeuwen was het sacrament van de Eucharistie voor de gelovigen vooral een visuele aangelegenheid geworden. In 1215 werd door het Vierde Lateraans Concilie de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het geconsacreerde brood en de wijn bevestigd. Het kerkvolk hechtte in die tijd meer waarde aan het zien van de hostie tijdens de opheffing waaraan zelfs bijna magische effecten werden toegeschreven. Mensen verdrongen elkaar dan ook om een glimp van het Allerheiligste op te vangen of gingen van altaar tot altaar om zo veel mogelijk
22
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
opheffingen mee te maken met als gevolg dat het kerkvolk huiverig was om te communie te gaan. In veel middeleeuwse kerken zijn de sporen, die het streven naar het zien van de hostie heeft achtergelaten nog altijd zichtbaar. Ook het Sacramentshuis had hierin een functie en dit ontwikkelde zich geleidelijk van een veilige opbergplaats in de 13de eeuw tot een open vitrine waarin de hostie ter verering tentoon werd gesteld. Door het aanbrengen van voorstellingen op of rond het Sacramentshuis werden de devote gedachten die het zien van de hostie bij de beschouwer opriep in goede banen geleid.4 Het eerste Sacramentshuis In zijn boekwerk over de Sint-Jan beschrijft dr. C.F. Xaverius Smits5 het eerste Sacramentshuis, wat hij duidt als Tabernakeltoren: “Omtrent het midden der 15e eeuw klom uit den ringmuur, die het koor van den omloop afscheidt, een tabernakeltoren op van aanzienlijke hoogte. Hij stond tusschen de pijlers ter Evangeliezijde en was in den kooromloop door een metalen hek afgesloten, waarop geregeld kaarslicht onderhouden werd. Binnen in het koor was die tabernakeltoren van eene zware metalen deur voorzien, waarachter het Allerheiligste werd bewaard. Het Christenvolk, dat niet dan bij uitzondering in het presbyterie werd toegelaten, bezocht geregeld en vol godsvrucht het Heilig Sacrament.
kerkenraad een onderzoek in “naar wat religieus en wat superstitieus (dwaas) is”, het eerste mag blijven, het tweede moet weg. Vooral het albasten Sacramentshuis is de leden van de kerkenraad een doorn in het oog en ondanks een verbod van het stadsbestuur en de bescherming die het op last van Frederik Hendrik vanwege zijn kunstwaarde genoot, begon men het in 1639 alvast te demonteren en werd het in 1647 (na het overlijden van Frederik Hendrik) toch verder gesloopt. Ook toen was er al zoiets als burgerlijke ongehoorzaam.
Fotomontage van de situatie in 1641 geplaatst in de huidige situatie. Gelijk uit de beëedigde getuigen voor de rechtbank in Den Bosch op 11 September, 11 en 14 Juli 1567 is af te leiden was deze hooge tabernakeltoren met de beelden der Apostelen en anderen gesierd, die bij den beeldenstorm (1566) tot den grond toe afgeworpen werden. Drie dagen na den grooten beeldenstorm lag, op last van Cornelium den predicant, het vermaarde monument nagenoeg geheel tegen den grond.” Het tweede Sacramentshuis Bij C. Peeters wordt de geschiedenis van de bouw van het tweede Sacramentshuis in het kort samengevat. Het werd geplaatst in 1614, de periode waarin de kerk nog van de brandschade van 1584 (afbranden van de 104 m hoge middentoren) hersteld werd en tegelijk aangepast aan de nieuwe contrareformatorische smaak en ideeën. De Sint-Jan kreeg toen onder meer een nieuw hoogaltaar, een nieuw Sacramentshuis, een nieuw orgel en een nieuw oksaal met orgel. Het Sacramentshuis stond tussen de twee pilaren rechts van de huidige bisschopstroon, wat geheel voldoet aan de eerder vermelde definitie. Op deze pilaren is bij de restauratie van 1978-1981 ook de decoratie teruggevonden die in 1614 hierop is aangebracht. Op de plaats van de huidige bisschopszetel stond toen het grafmonument van bisschop Ghisbertus Masius, overleden op 11 juli 1614. Het monument was gewend naar het Sacramentshuis. Nu staat het (omgekeerd) naast de ingang van de sacristie. Sacramentshuis opnieuw vernield Rond 1634, vijf jaar nadat de Sint-Jan na de inname van ’s‑Hertogenbosch door Frederik Hendrik (1629) in protestantse handen was overgegaan, stelt de
Hoe het was Door middel van de fotomontage is getracht een beeld te geven van hoe het hoogkoor van de Sint-Jan er van 1614 tot 1647 uitzag. Het zal u duidelijk zijn dat het afgebeelde Sacramentshuis op deze foto nooit in de Sint-Jan heeft gestaan. Met dank aan het kerkbestuur van de Basiliek van de H. Bartholomeus in het Limburgse Meerssen is hier gebruik gemaakt van een foto van het Sacramentshuis dat zich thans nog in deze Basiliek bevindt. Grafmonument bisschop Masius Waarom het graf van bisschop Masius juist op deze wel zeer ongebruikelijke plaats werd gesitueerd is niet bekend. Het motief hiervoor was wellicht het markante feit dat bisschop Masius op 16 juli 1614 overleed en dat in datzelfde jaar ook het Sacramentshuis gereed kwam. De bisschop kijkt dan ook apert in de richting van het Sacramentshuis. Men mag aannemen dat hij bij het ontwerpen en uitvoeren ervan zeer betrokken is geweest. Opmerkelijk is ook dat het Sacramentshuis moest verdwijnen, maar dat het monument van bisschop Masius gespaard bleef. Rond 1822, toen de bisschopstroon en een nieuw hoofdaltaar werden geplaatst, kreeg het monument zijn huidige plaats naast de ingang van de sacristie. Tenslotte Bij een zoektocht op internet vindt men zeer verrassend circa 200 items die direct maar heel vaak ook indirect te maken hebben met het begrip Sacramentshuis of Sacramentstoren. Men vindt er afbeeldingen van nog bestaande Sacramentshuizen (torens), onder meer in de Dom van Keulen, de SintMartinuskerk te Kortrijk en de Sint-Jacobs- en SintPieterskerk te Leuven. Literatuur 1. Jan Mosmans, De St. Janskerk te ’s-Hertogenbosch, 1931 2. C. Peeters, De Sint Janskathedraal, 1985 3. Louis Veneman: zie C .Peeters blz. 9 4. Uit: Madoc Tijdschrift over de Middeleeuwen, Jaargang 20, nr. 4, 2006 5. Dr. C.F. Xaverius Smits, De Kathedraal van ’s-Hertogenbosch, 1907 Illustraties: Paul van Hoek
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
23
W
Wie kent ze nog: Piet van Kessel In de vorige eeuw waren er in ’s-Hertogenbosch mensen actief die op een of andere manier een culturele stempel op de stad drukten. Hun namen en daden zijn echter vaak vergeten. Een van hen was Piet van Kessel, architect. In 1935 vierde ’s-Hertogenbosch op grootse wijze het 750-jarig bestaan van de stad. Een van de attracties was een nagebouwd stukje oud-’s‑Hertogenbosch in de Casinotuin en aan de Hekellaan. Er waren een raadhuis, enkele winkels en een gelegenheid om iets te drinken. Oud-’s-Hertogenbosch werd tijdens de festiviteiten druk bezocht. De ontwerper van dit gereconstrueerde stadsdeel was de architect Piet van Kessel.
Ontwerptekening van Piet van Kessel voor de Veemarkt.
24
Levensloop Petrus Heinrich, Piet, van Kessel werd in 1895 in Wijchen geboren. Na de lagere school en de ULO werkte hij in het timmerbedrijf van zijn vader. Daarna was hij als tekenaar en uitvoerder in dienst bij verschillende architecten in Nijmegen en Den Haag. Tijdens deze werkzaamheden behaalde hij een aantal teken- en bouwkundediploma’s. Hij was een self-mademan. Na een korte periode als medewerker bij architect Valk, onder andere bij de bouw van de Bartjeskerk aan de Graafseweg, volgde in 1925 zijn aanstelling bij de gemeente ’s-Hertogenbosch. Hier werkte hij als technisch ambtenaar op diverse niveaus. Het eerste grote project waar Van Kessel aan meewerkte, was de nieuwe Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht (KTA) aan het Duhamelplein (nu Kapelaan Koopmansplein) in ’s-Hertogenbosch. Het U-vormige gebouw van twee verdiepingen werd uitgevoerd in gele baksteen. Het gebouw werd geroemd als voorbeeld van een mooi schoolgebouw. De stijl waarin het gebouwd was, had elementen van de zogenaamde Amsterdamse school in zich. De KTA werd in 1927 in aanwezigheid van prins Hendrik plechtig geopend. Het gebouw onderging later diverse verbouwingen en dient nu als wooncomplex.
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
Geert Donkers Meer gebouwen Tot de jaren ‘30 werd de veemarkt in de stad in de openlucht gehouden. Op een terrein buiten de stad, aan de westkant, ontwierp Piet van Kessel in 1932 een opzienbarend nieuw veemarktcomplex. Het complex bestond uit een aantal hallen met een grote overspanning en een interessante voorbouw. In de voorbouw waren behalve bedrijfs- en woonruimten ook de ontvangst- en restaurantfuncties gesitueerd. Opvallend aan dit gebouw was de aandacht voor het detail. De langgerekte gevel werd in het midden onderbroken door een 25 meter hoge toren. De voorbouw werd gerestaureerd toen de veemarkt de functie van expositie- en congrescentrum kreeg. In hetzelfde jaar ontwierp Van Kessel het voormalige belastingkantoor aan de Wolvenhoek. De karakteristieke gevel bleef gehandhaafd in het nieuwe stadskantoor. Ook dit gebouw kreeg een torentje. In beide gebouwen paste Van Kessel een stijl toe die het midden hield tussen een regionale variant van de Amsterdamse school en een meer traditionele bouwwijze. Dezelfde stijlmiddelen wendde hij ook aan bij de aanbouw die hij in 1936 achter het stadhuis realiseerde. Voor zijn inmiddels grote gezin ontwierp hij een vrijstaande woning aan de Graafseweg 243. In het R.K. Bouwblad van december 1936 werd het plan gepubliceerd. Het huis was een voorbeeld van een woning waarbij de functie boven de esthetiek ging. Een opvatting overigens die ook van toepassing was op het andere werk van Piet van Kessel. Het huis is nog steeds als zodanig in gebruik. Restauraties Naast het ontwerpen van gebouwen liet Piet van Kessel nog een ander talent zien: de restauratie van monumenten. Hij redde het Refugiehuis aan de Spinhuiswal in 1941 van de ondergang door het grondig en deskundig te restaureren. Later volgden nog de restauratie van het in- en uitwendige van het Stadhuis en het Kruithuis. Ook enkele oude woningen, zoals De Put en de Drij Hamerkens kregen een opknapbeurt. Na de oorlog was Piet van Kessel onder andere betrokken bij de wederopbouw van de Wilhelminabrug. Hij werkte hier samen met Frans van der Burgt die aan de pilonen van de brug de geschiedenis van de stad in reliëf verbeeldde. Dezelfde beeldhouwer leverde de gevelstenen bij de woningen aan de Zusters van de Orthenpoort die Van Kessel ontwierp. Zijn veelzijdigheid bleek verder bij het ontwerp voor stadion De Vliert. Dit sportcomplex deed dienst tot 1997. Hij werkte tussen 1952 en 1963
K
Korte berichten
mee aan nieuwe plannen voor de binnenstad. In de stad zouden vier pleinen en een ringweg komen en er zou ruimte worden gemaakt voor nieuwbouw van de provinciale overheid. Dit plan kwam, gelukkig voor de stad, niet verder dan de tekentafel. Piet van Kessel voerde al deze activiteiten uit in zijn hoedanigheid van stadsarchitect en adjunct-directeur van Gemeentewerken. Tijdens de oorlog maakte hij een uitgebreide documentatie van met name de monumenten in de stad. Bij de wederopbouw kwam dat werk goed van pas. In 1946 volgde de eervolle benoeming tot restauratiearchitect van de Sint-Janskathedraal. Bij zijn aantreden toonde hij zich een adept van de behoudende AKKVvoorman M. Granpré Molière. Van Kessels eerste en belangrijkste taak was het herstel van de oorlogsschade aan de kerk. Een grote restauratie vond onder zijn bewind niet plaats. Vanaf 1966 werkte hij samen met architect C. van der Veken, zijn beoogd opvolger. Deze samenwerking was echter geen succes. Nadat Van Kessel de heer Teering als restauratiearchitect had ingewerkt, nam hij in 1967 afscheid. Besturen en tekenen Naast zijn werk als architect was Piet van Kessel op andere terreinen actief. Hij was lid van verschillende organisaties zoals de Bond van Nederlandse Architecten, van de AKKV (Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging) en van het Sint Bernulphusgilde. Na de oorlog was hij lid van het dagelijks bestuur van de cursus kerkelijke architectuur. Deze cursus gaf richting aan de wederopbouw van katholieke kerken die in de oorlog verwoest waren. Een deel van de ontwerpen werd bekend onder de term Bossche School. Na zijn pensionering hield hij zich onder andere bezig met tekenen. Hij was een niet onverdienstelijk tekenaar van huizen en gebouwen en hij maakte tijdens reizen fraaie impressies. Voor zijn vele verdiensten werd Piet van Kessel benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau en tot ridder in de kerkelijke orde van Sint Sylvester. Hij overleed op 24 april 1970.
Wandeling door het verleden: Noordbrabants Museum presenteert online tijdlijn Redactie
Op de website van het Noordbrabants Museum, www.noordbrabantsmuseum.nl, wordt sinds enkele maanden een interactieve tijdlijn getoond. Hierop zijn de topstukken uit de collectie in chronologische context geplaatst. De tijdlijn geeft in vogelvlucht de kunst, geschiedenis en cultuur van Zuid-Nederland weer, van prehistorie tot nu. Op de site kon men al langer meer dan 27.000 objecten raadplegen. Nu is het ook mogelijk te zien in welke tijd de topstukken, zoals de Romeinse helm en schilderijen van Van Gogh, zijn vervaardigd. Als virtuele bezoeker kunt u een chronologische wandeling door het verleden maken of inzoomen op een bepaalde periode. Als u meer details wilt, kunt u terecht in de database van de collectie. Voor uw Engeltalige gasten is een versie in de Engelse taal online gezet. Ook deze is te bereiken vanaf de homepage.
Wedstrijd
Redactie
Het Stadsarchief en de bibliotheek organiseren een familieverhalenwedstrijd. Dit gebeurt in het kader van het stamboomproject Van wie bende gij d’r ene? U kunt uw familieverhaal, waarin de (lokale) geschiedenis een rol speelt, in maximaal 1000 woorden voor 18 april inzenden via het mailadres van het stadsarchief, onder vermelding van ‘verhalenwedstrijd’. De uitslag wordt tijdens een gevarieerde avond op 16 mei bekendgemaakt.
Bij zijn afscheid van de gemeente in 1960 gaf hij blijk over profetische gaven te beschikken. De stad zou naar zijn idee moeten groeien tot aan de Maas. Anno 2010 is ’s-Hertogenbosch inderdaad stad aan de Maas geworden. Bronnen Bossche encyclopedie, Brabants Dagblad, informatie Peter van Kessel Foto: Stadsarchief
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
25
K
Kapucijnenmuseum
Het Kapucijnenmuseum is een museum dat beslist de moeite waard is om te bezoeken, maar onbekend maakt onbemind vandaar dit artikel.
Harry Soors Vanaf de officiële opening op 4 oktober 2008 (Franciscusdag) heeft de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch de vererende opdracht gekregen om rondleidingen te verzorgen. Iedere zaterdag kan men om 14.00 uur een bezoek brengen, echter wel voor 13.00 uur kaartjes bij de balie aan de Parade kopen. Ook is het voor groepen tot maximum15 personen mogelijk om een combinatie te maken met een bezoek aan het klooster Marienburg. Dit arrangement is alleen mogelijk op donderdagen en moet uiterlijk 14 dagen vooraf worden gereserveerd via de balie aan de Parade. “Vrede en alle Goeds “ Foto’s: Nik de Vries
Potten en pannen in de keuken.
Doodsbed.
26
Het museum bestaat al sinds 1936 toen er in de kelderruimtes van het nieuwe Provincialaat (bestuurscentrum van de Nederlandse kapucijnen) ruimte werd geschapen voor een museum en archief. De grondlegger van het museum is pater Desiderius van Vogelenzang. Daarna hebben respectievelijk Benedictus Huijbers en Ambrosius van de Stam zich actief bezig gehouden met museum. Gaandeweg was de ruimte echter propvol geraakt met van alles en nog wat en begon deze meer te lijken op een uitdragerij. Begin 2007 kreeg broeder Cor Verhoeven van het kapittel de opdracht het museum nieuw leven in te blazen Hij had vanaf het begin al een idee hoe hij te werk wilde gaan. Het museum zou een getuigenis moeten zijn van het leven dat de Nederlandse kapucijnen in hun eenvoud en soberheid en hun aandacht voor de zwakken hebben geleefd Het museum is dan ook meer dan een tentoonstelling. Het is een monument dat getuigenis aflegt van een manier van leven die toegang geeft tot de rijkdom waarover Franciscus in zijn Zonnelied zingt. Het concept om het vernieuwde museum vorm te geven als een ‘miniklooster’ met een koor, een refter, een keuken, een cel et cetera. is consequent uitgewerkt. Een aparte ruimte is in gericht met vitrines waar de kostbare kelken, cibories en monstransen zijn geplaatst. De museumbezoeker krijgt te zien welke kleren een kapucijn droeg,in wat voor bed hij sliep, hoe het koorgebed verliep, welke zorg er aan de eredienst werd besteed, hoe de kapper, de kleermaker, de kok et cetera in het klooster werkzaam waren.
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
N
Notre Dame en Sint-Jan
In de Middeleeuwen was het niet ongebruikelijk om bij een opdracht tot bouw van een kathedraal te kijken naar geslaagde voorbeelden elders. Door aan de bouwwerkzaamheden van een kerk deel te nemen kon een toekomstig bouwmeester zijn opleiding volgen en voltooien. Zo wordt wel aangenomen dat de bouwmeesters van de Sint-Jan inspiratie opgedaan hebben in Amiëns bij de Notre Dame aldaar. Het is verleidelijk bij het bezichtigen van de Sint-Jan te fantaseren hoe de kerk geworden zou zijn als deze voltooid was volgens Frans model in casu dat van Amiëns. Het schip van de kerk zou dan 9 traveeën hebben in plaats van de huidige 7. Bovenal zou de kerk twee westtorens, – met alle symboliek van dien – hebben, tegen nu de verhoogde romaanse toren van de eerste kerk op deze plaats (1220/1225). De Sint-Jan toont ons zijn historie: een laatgotisch koor, gotische dwarsbeuken en schip. De onderste geledingen van de toren in romaanse bouwstijl. Daar bovenop een gotisch klokkenhuis, bekroond met een classicistische spits. Na de brand van 1584 is de middentoren afgebouwd in renaissancestijl. Binnenkort als de steigers verdwenen zijn, kunnen we de basiliek in volle glorie en pracht zien.
Ton Graus De Notre Dame van Amiëns is de best bewaarde gotische kathedraal van de wereld. Tijdens de Franse Revolutie is dreigende afbraak afgewend door er een hoge muur omheen te bouwen. Restanten daarvan zijn nog steeds zichtbaar. De kerk is prachtig gerestaureerd; in het bijzonder de twee westtorens met hun samenhangende symboliek, vormgegeven in drie monumentale portalen. Een licht- en kleurspel bij avond geeft aan hoe mogelijk de oorspronkelijk gepolychromeerde beelden er hebben uitgezien. Alles wat in de nabijheid van de kerk gebeurt, wordt beoordeeld vanuit dat middeleeuwse monument. Elke bebouwing wordt ‘in stijl’ uitgevoerd. Bovenstaande herinneringen kwamen bij mij terug toen ik dacht aan de plannen om bij de Sint-Jan een bezoekerscentrum te realiseren. Een hoge glazen toren en een toegang tot de kerk via het noorderportaal vormen daarvan belangrijke onderdelen. Wordt de Sint-Jan en zijn directe omgeving daardoor aangetast? Ik vrees van wel. Met name de grootschaligheid van het project zo nabij de kerk lijkt mij bedreigend. Ik wil ervoor pleiten, alvorens definitief over dit plan te besluiten, naar het voorbeeld van Amiëns, de kerk en zijn omgeving allesbepalend te laten zijn. Ons belangrijkste en grootste cultuurhistorisch erfgoed verdient dat. Foto: verzameling Nik de Vries
Amiens (Somme), kathedraal Notre-Dame. Begonnen in 1220. Schip en koor.
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2
27
B
Beeld van Sint-Pieter Geert Donkers
KringNieuws is het minimaal zes maal per jaar verschijnend tijdschrift van
Op de hoek Achter de Tolbrug-Eerste Straatje van Best staat op een grasveldje een beeld van de apostel Petrus. Deze plek was vroeger de pastorietuin van de Sint-Pieterskerk. De Sint-Pieter, vanouds een van de parochiekerken van de stad, was in 1843 naar een ontwerp van de Bossche architect-aannemer J.H. Laffertee gebouwd. Het was een gebouw in zogenaamde waterstaatsstijl. In een nis in de voorgevel stond een beeld van Sint-Petrus, de patroonheilige van de kerk. De kerk kwam in de jaren ’70 van de vorige eeuw leeg te staan, werd ernstig verwaarloosd en stond op de nominatie om gesloopt te worden. Een poging om de kerk op de monumentenlijst te krijgen en een handtekeningenactie tot behoud mochten niet baten. In 1982 werd de kerk gesloopt, maar het beeld van Sint-Pieter bleef behouden. Op initiatief van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch en met steun van de firma Van Lanschot werd het beeld in 1992 op een sokkel in de voormalige pastorietuin geplaatst. De apostel Petrus was een visser uit Galilea. Hij werd de leider van de apostelen na de dood van Christus. Hij predikte in Korinthe, Klein Azië en Antiochië. Hij werd gevangen gezet door Herodes, maar werd door een engel op wonderbaarlijke wijze bevrijd. Hij trok daarop naar Rome en stichtte hier de eerste christengemeente. In het jaar 64 werd Petrus op bevel van keizer Nero gekruisigd: op zijn eigen verzoek met het hoofd omlaag. Op zijn graf in Rome werd de beroemde Sint-Pieter gebouwd. Sedert eeuwen is deze plek een van de meest bezochte bedevaartsplaatsen. Petrus wordt vaak uitgebeeld met een korte gekrulde baard en een kale plek op het hoofd, de zogenaamde tonsura Petri. Hij draagt sleutels of een boek of wordt vergezeld door een haan. Aan de sleutels van Petrus werd ook nog symbolische waarde toegekend. Voor de een waren het de sleutels van de hemel en de hel. Voor de ander was het een teken voor de wereldlijke en geestelijke macht van de paus. Petrus wordt in de kunst voorgesteld als apostel, als martelaar of als paus in vol ornaat. Het Petrusbeeld in de voormalige pastorietuin van Sint-Pieter werd, met een hoogte van 250 cm, gehakt uit natuursteen Op een sokkel van ongeveer 90 cm is het een imposant geheel. In de uitbeelding werd gekozen voor de traditie. Petrus draagt een lang gewaad en is blootsvoets. Hij heeft een korte krullende baard en op het hoofd een kale plek. Van de rechterhand is de wijsvinger in een spreekgebaar geheven. In de linkerhand draagt hij de sleutels. Het beeld is omstreeks de inwijding van de Sint-Pieterskerk in 1843 gemaakt. De maker is niet bekend, maar het is aannemelijk dat het beeld in een van de Bossche ateliers gemaakt werd. Dit beeld van Sint-Pieter houdt in ieder geval de herinnering levend aan een van de verdwenen Bossche kerken. Bronnen Bossche Encyclopedie; J.Timmers Christelijke symboliek en iconografie. Foto: Ellie de Vries
Kring Vrienden van ’s‑Hertogenbosch. Redactie: Nik de Vries (voorzitter), Peter van den Dungen, Ed Hupkens, Jan Korsten, Gerard ter Steege, Ellie de Vries (fotografie) en Johan Strang (bestuur). Vormgeving: Egbert van den Berg en Jack van Elten Redactie-adres: Secretariaat KringNieuws Postbus 1162, 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: redactie@kringvrienden.nl Druk: Opmeer drukkerij bv, Den Haag Oplage 2.600 stuks Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de redactie. De redactie heeft getracht alle rechthebbenden van het illustratiemateriaal te achterhalen. Personen of instanties die desondanks van mening zijn aan deze uitgave aanspraken te kunnen ontlenen wordt verzocht om contact op te nemen met de redactie.
Secretariaat Postbus 1162 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: algemeen@kringvrienden.nl Internet: www.kringvrienden.nl Betalingen: ING Bank 3119716 Jaarlijkse bijdrage minimaal € 17,50 Kringhuis Lombardpassage 14 Kringbalie Parade 23 (Theater aan de Parade) Telefoon 073 - 613 50 98 Telefax
073 - 614 60 21
Ma. gesloten Di. tot en met za. van 10.00 - 17.00 uur, zon- en feestdagen van 12.00 - 16.00 uur.
28
KringNieuws maart 2011, jaargang 37 nummer 2