23 minute read

1.1 Een nieuwe grondwet

Deelvraag Welke gevolgen had de grondwet van 1848 voor het bestuur van

Nederland?

© Publiek domein

BrON 4 Berlijn in maart 1848.

Grof geweld in Berlijn

In de Breite Strasse (Brede Straat) hebben mensen barricades opgebouwd. Daarvoor is allerlei rommel gebruikt: lege biervaten, kratten, houten balken, straatstenen. De mannen op de barricade juichen, net als de mensen op de daken. Blijkbaar is er iets gebeurd waar ze blij mee zijn. Misschien hebben de soldaten van de koning zich zojuist teruggetrokken? Achter de mannen ligt iemand op straat, zo te zien is hij dood. Maar weinig mensen lijken zich daar druk om te maken. Ook voor de brandende gebouwen is weinig aandacht. De mannen op de barricades vechten een strijd uit die voor hen zó belangrijk is, dat ze de doden en brand kennelijk voor lief nemen. Die strijd ging om macht. Deze mensen hadden nauwelijks inspraak in het bestuur en dat wilden ze veranderen. Met geweld.

Niet alleen in Berlijn kwamen in 1848 mensen in opstand. In veel Europese landen was het onrustig. Toen ook in Nederland rellen uitbraken, nam koning Willem II direct maatregelen. Misschien zou er net zo hard gevochten worden als in Berlijn? Of net als in Parijs, waar uiteindelijk de keizer werd afgezet! Daarom gaf de koning de relschoppers gauw hun zin: de macht in ons land werd anders verdeeld. In deze paragraaf lees over deze nieuwe machtsverdeling.

Het Nederlandse volk had in die tijd nauwelijks invloed op de politiek. Koning Willem II besliste vrijwel alles zelf. Er waren wel ministers en een parlement, maar zij hadden weinig te vertellen. Een groep rijke burgers vond dit oneerlijk: zij mochten nergens over meepraten, terwijl zij wél belasting moesten betalen. Deze liberalen wilden dat burgers meer macht kregen en de koning minder. De overheid zou moeten zorgen voor orde en veiligheid in het land en zich verder zo weinig mogelijk moeten bemoeien met het leven van de burgers. Daardoor zou er meer vrijheid zijn voor mensen, zodat iedereen in zijn leven kon bereiken wat hij wilde. Om dit te regelen, moest de grondwet worden veranderd. Toen er ook in Nederland rellen uitbraken, gaf koning Willem II een groep mensen de opdracht om een grondwetsherziening te schrijven. De leider van deze groep mensen was de liberale politicus Johan Thorbecke.

Wie was Johan Thorbecke?

De liberaal Johan Thorbecke (1798-1872) werd in 1844 lid van de Tweede Kamer. Hij probeerde de koning ervan te overtuigen dat de macht in Nederland anders verdeeld moest worden, maar de koning wilde dat niet. Vier jaar later veranderde Willem II van mening en vroeg hij Thorbecke om de grondwet te wijzigen. Het parlement kreeg toen meer macht en de koning minder. Thorbecke vond dat alleen rijke en goed opgeleide burgers verstand konden hebben van politiek. Daarom kregen alleen mensen die rijk genoeg waren om minimaal een bepaald bedrag aan belasting te betalen kiesrecht. Dit beperkte kiesrecht heet censuskiesrecht. Thorbecke was tot aan zijn dood in 1872 afwisselend minister en Tweede Kamerlid.

© Rijksmuseum, Amsterdam

Wie waren Willem II en Willem III?

Koning Willem I (1792-1849) werkte vaak achttien uur per dag, omdat hij alles zelf wilde regelen. Hij trok zich niets aan van het parlement en beschouwde de ministers als zijn hulpjes. Zijn zoon vond dat het volk meer invloed moest hebben op het bestuur. Maar toen deze in 1840 zelf koning werd, wilde Willem II (1792-1849) net zo min de macht met iemand delen als zijn vader vóór hem. In 1848 veranderde dat. De nieuwe grondwet beperkte de macht van de koning, want in een constitutionele monarchie moet iedereen zich aan de wet houden, ook de koning. Al een jaar na invoering van de nieuwe grondwet overleed Willem II.

Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Willem III (1817-1890). Deze vond de grondwet maar niets. Hij wilde weer terug naar de situatie van vóór 1848 en, net als zijn grootvader, zélf alle macht in handen hebben. Willem III kon de grondwet echter niet meer ongedaan maken. Daarin was namelijk de ministeriële verantwoordelijkheid geregeld. Dit betekent dat de koning niets mag doen of zeggen waarmee de ministers het oneens zijn. De koning zelf is onschendbaar, omdat de ministers verantwoordelijk zijn voor wat hij doet of zegt. Willem III had regelmatig woedeaanvallen en ook met minister Thorbecke maakte hij vaak ruzie. Toen Willem III eens een wet moest ondertekenen waarmee hij het niet eens was, brak hij woedend zijn pen in tweeën. ‘Majesteit, daar had ik op gerekend’, zei Thorbecke kalm en haalde een nieuwe pen uit zijn zak.

© Publiek domein

Koning Willem II

© Rijksmuseum, Amsterdam Koning Willem III

Door de grondwet van Thorbecke werd Nederland een parlementaire democratie. Elke vier jaar bepalen de Nederlanders die kiesrecht hebben wie er namens hen het land mogen besturen. De volksvertegenwoordiging – het parlement – heeft sinds 1848 veel macht, maar niet alle macht. De macht is in ons land namelijk in drie stukken opgedeeld: • De macht om wetten te maken en wetten te veranderen, heet de wetgevende macht.

Deze is in handen van het parlement. • De macht om wetten uit te voeren, heet de uitvoerende macht. De regering heeft deze macht. • De macht om mensen te straffen die zich niet aan de wet houden, is de rechterlijke macht. Deze is in handen van rechters.

Iemand kan maar bij een van de drie machten horen. Je mag bijvoorbeeld niet tegelijkertijd rechter én Tweede Kamerlid zijn. Door de verdeling van de machten kan nooit één persoon of één groep alle macht in handen krijgen.

Klassieke grondrechten

Wat als de overheid als geheel – dus de drie machten samen – te machtig wordt? Dat kan nare gevolgen hebben, want een machtige overheid kan burgers gaan onderdrukken. Om dat te voorkomen, waren er al vóór de tijd van Thorbecke klassieke grondrechten in de grondwet opgenomen. De belangrijkste zijn: • • Vrijheid van godsdienst. Je mag geloven wat je wilt. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. Je mag alles zeggen en schrijven zolang je niet discrimineert of aanzet tot haat. Thorbecke nam deze grondrechten in zijn nieuwe grondwet over en voegde er enkele toe: • Vrijheid van vereniging en vergadering. Mensen mogen zich organiseren en bij elkaar komen om met elkaar te praten. • Vrijheid van onderwijs. Iedereen mag een school beginnen, mits het niveau van het onderwijs voldoende is om een diploma te halen. Iedereen mag ook voor zijn kinderen de school kiezen waarvan het onderwijs het best past bij zijn ideeën of geloof.

Waarom zijn grondrechten zo belangrijk? Ten eerste omdat ze burgers beschermen tegen de overheid. Ook de overheid moet zich aan de wet houden. Door de grondrechten mag de overheid burgers dus niet discrimineren of een geloof verbieden. Ten tweede kan er nooit een wet worden aangenomen die in strijd is met de grondrechten. Iedere nieuwe wet moet kloppen met de grondrechten, dus met de belangrijkste afspraken die in ons land gelden en die in de grondwet staan.

gemeenteraad

STEM BUS

Provinciale Staten

parlement Eerste Kamer (75 zetels) Tweede Kamer (150 zetels)

enkele politieke partijen die samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer, bepalen wie in de regering komen regering koning + ministers

STEM BUS STEM BUS STEM BUS

burgers met kiesrecht

BrON 5 Het politieke stelsel van Nederland.

In de tijd van Thorbecke waren er in ons land nog geen politieke partijen. Je stemde op een persoon omdat je zijn ideeën goed vond. In onze tijd is een politicus lid van een politieke partij. Dat betekent dat hij zich moet houden aan de ideeën van die partij. Na de verkiezingen worden de zetels van de Tweede Kamer verdeeld. Als een partij twaalf zetels haalt, dan komen er namens die partij twaalf mensen in de Tweede Kamer. Het is nog nooit voorgekomen dat één partij de meerderheid van de zetels kreeg. Wie mag dan het land besturen als er geen meerderheid is? Zonder de steun van een meerderheid in de Tweede Kamer is regeren vrijwel onmogelijk. Daarom gaan vertegenwoordigers van de partijen met elkaar praten. Als de grootste politieke partij met enkele andere partijen een meerderheid in de Tweede Kamer heeft en deze partijen het met elkaar eens zijn over de meeste onderwerpen, kunnen zij een coalitie vormen. De partijen die niet in de coalitie zitten, worden de oppositie genoemd. De regering bestaat uit mensen uit de coalitiepartijen, ook wel regeringspartijen genoemd.

Taken van het parlement

Het parlement – de Eerste en Tweede Kamer samen – heeft twee taken. 1 Het maken en goedkeuren van wetten. De Tweede Kamer heeft daarbij twee rechten die de Eerste Kamer niet heeft: • Recht van amendement. Leden van de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel van een minister wijzigen of aanvullen. • Recht van initiatief. Leden van de Tweede Kamer mogen zélf een wetsvoorstel indienen. 2 Het controleren van de regering. Het parlement heeft daarvoor drie rechten: • Recht van budget. De ministers moeten het parlement vertellen waaraan zij het geld van de belastingen besteden. Het parlement moet die bestedingen goedkeuren. • Recht van interpellatie. Het parlement mag een minister om informatie vragen. De minister is verplicht die informatie te geven en hij moet daarbij eerlijk en volledig zijn. • Recht van enquête. Het parlement kan, buiten de minister om, zelf een onderzoek laten doen naar iets.

© Getty Images

BrON 6 Het Binnenhof in Den Haag. Hier vergaderen onder meer de Eerste Kamer, de Tweede Kamer en de regering. Ook zijn er honderden kantoorruimtes voor politici en ambtenaren. Het ronde torentje links op de foto is de werkkamer van de minister-president.

Stap 1 een minister of een Tweede Kamerlid doet een wetsvoorstel

Stap 2 de Tweede Kamer stemt over het voorstel

voor tegen

Stap 3 de Eerste Kamer stemt over het voorstel

voor tegen

Stap 4 de nieuwe wet wordt aangenomen

BrON 7 Van wetsvoorstel tot wet.

de minister of het Tweede Kamerlid moet het voorstel aanpassen

Problemen om Luxemburg

Willem III was behalve koning van Nederland ook groothertog van Luxemburg. Dat land was lid van de Duitse Bond. In die tijd bestond het land Duitsland nog niet. Wel waren er een heleboel Duitse landen en landjes die met elkaar samenwerkten. Ze noemden hun samenwerking de Duitse Bond. Frankrijk werd ongerust toen de Duitse Bond steeds machtiger werd en wilde daarom Luxemburg kopen. Zonder Luxemburg zou de Duitse Bond een deel van zijn macht verliezen, zo was het idee. Willem III stemde in met het plan en ook zijn ministers vonden het goed. Willem III stuurde zijn zoon naar Parijs om het te regelen. Maar de leider van de Duitse Bond ontdekte het plan en verklaarde dat dit een reden tot oorlog was. Op een vergadering in Londen werd de zaak gesust: Luxemburg zou niet meer bij de Duitse Bond horen, maar ook niet aan Frankrijk verkocht worden. Daarmee werd een oorlog voorkomen. De Luxemburgse Kwestie kreeg in Nederland een politiek gevolg. Koning en ministers hadden het parlement niet ingelicht over de plannen voor de verkoop van Luxemburg en over de oorlogsdreiging. Het parlement hoorde dit pas achteraf. De parlementsleden vonden dat zij geen regering konden controleren die belangrijke informatie achterhield. Daarom moest de regering aftreden, besloot het parlement. Maar de ministers weigerden dat en Willem III steunde hen daarin. Tegen de koning kon het parlement niets ondernemen, want volgens de grondwet is de koning onschendbaar. Maar de ministers tot aftreden dwingen kon het parlement wel, namelijk door alle fi nanciële plannen af te keuren. De regering kon daardoor geen geld meer uitgeven en kon dus niet meer regeren. De enige oplossing was toen: vertrekken. Sindsdien neemt een regering altijd ontslag als de meerderheid van het parlement dat wil.

Opdrachten

Dit weet je al

1 Politiek

a Welke politieke partijen kennen jullie? b Op welke politieke partij zou jij nu stemmen? Waarom juist op die partij? c Zijn de volgende zinnen goed of fout? Bespreek het samen. Verbeter de foute zinnen, maar zoek daarvoor niet eerst informatie op. Verbeter dus de zinnen met wat je nú weet. 1 De leden van de Tweede Kamer worden ook wel ministers genoemd. 2 Ministers zijn de hulpjes van de koning. 3 Ministers worden tijdens verkiezingen gekozen door burgers van achttien jaar en ouder. 4 Nederland is een republiek. 5 De leden van de Tweede Kamer moeten doen wat de koning wil.

Basisstof

2 Onrust en geweld

Je oefent: bruikbaarheid van bronnen

Lees: Grof geweld in Berlijn. Bekijk: bron 4. a Welk woord vind jij het best passen bij bron 4?

Kies uit: demonstratie – rellen – opstand – oorlog – anders, namelijk … b Leg je keuze bij opdracht a uit aan de hand van ten minste twee beeldelementen in bron 4. c Lees: bron 8. Ook in Amsterdam was het onrustig. Wat deed de overheid hiertegen, volgens bron 8? d Wat vindt de schrijver van bron 8 van de gebeurtenissen waarover hij schrijft: vindt hij die goed of keurt hij die af?

Leg uit door welk woord of door welke woorden je het antwoord weet. e Stel: je doet onderzoek naar de gebeurtenissen in 1848. Jouw onderzoeksvraag is: Hoe verliepen de rellen en opstanden in 1848? Zijn bron 4 en 8 bruikbaar voor jouw onderzoek?

Leg je antwoord uit. f Je doet opnieuw onderzoek. Nu is jouw onderzoeksvraag: Wat waren de oorzaken van de rellen en opstanden in 1848? Zijn bron 4 en 8 bruikbaar voor jouw onderzoek? Leg je antwoord uit. g Bedenk zelf nog een onderzoeksvraag waarvoor bron 4 en bron 8 bruikbaar zijn.

Een krantenbericht beschrijft gebeurtenissen in Amsterdam:

“12 uur: de Dam is gevuld met een menigte mensen die steeds groter wordt. Van een paar winkels worden de ruiten ingeworpen. Er zijn geen soldaten te zien. Half 1: een grote menigte loopt langs de grachten. Enige kinderen gaan voorop en slaan met stokken gewapend de ruiten van aanzienlijke huizen in. Ook het huis van de burgemeester is niet gespaard gebleven. Alle winkels worden gesloten. 2 uur: soldaten bezetten de Dam. Militaire patrouilles te paard en te voet doorkruisen de stad. 3 uur: enkele jongens en mannen zijn opgepakt. Zij hebben ergerlijke baldadigheden gepleegd in twee zilverwinkels. Men hoopt de onrust snel te kunnen beëindigen. Nu en dan hoort men de kreten: ‘Leve Willem II! Willem II moet onze koning blijven!’”

Naar: Vlissingsche Courant, 28 maart 1848.

BrON 8

3 Revolutiejaar 1848

Lees: Revolutiejaar 1848.

a Welke zinnen over de liberalen in de negentiende eeuw zijn waar? ☐ ☐ ☐ ☐ Liberalen wilden liever een republiek dan een monarchie. Liberalen wilden dat de overheid goed voor hen zorgde. Liberalen wilden dat de overheid hen zo veel mogelijk met rust liet. Liberalen wilden dat burgers meer macht kregen en de koning minder. b Leg de zinnen uit die je koos bij opdracht a: waarom wilden de liberalen dat? c In 1848 braken in veel Europese landen rellen en opstanden uit.

Denk je dat de liberalen het eens waren met die relschoppers? Leg je antwoord uit. d Hoe reageerde koning Willem II toen er in Nederland rellen uitbraken? e Vind je dat een verstandige reactie, of juist niet? Leg je mening uit.

4 Wie was Johan Thorbecke?

Lees: Wie was Johan Thorbecke?

a Leg uit waarom Thorbecke de grondlegger van de Nederlandse democratie wordt genoemd. (Zoek eventueel de betekenis van het woord ‘grondlegger’ op.) b Hoe democratisch vind jij Thorbecke? Leg je antwoord uit.

5 Wie waren Willem II en Willem III?

Lees: Wie waren Willem II en Willem III?

a De liberalen verwachtten dat Willem II, toen hij koning werd, de macht in het land anders zou verdelen. Waarom verwachtten ze dat? b Welke zin is juist? In een constitutionele monarchie ... ◯ staat de koning boven de grondwet. ◯ staat de grondwet boven de koning. ◯ staan de ministers boven de koning. c Eén koning kreeg als bijnaam ‘koning Gorilla’. Was dat Willem II of Willem III, denk je?

Haal uit de tekst een argument voor je mening. d Waarom kon Willem III de grondwet niet gewoon afschaffen? Hij was toch koning? e Op Prinsjesdag leest de koning de troonrede voor. In die toespraak worden de plannen van de regering voor het komende jaar bekendgemaakt. De koning schrijft de troonrede niet zelf, dat doen de ministers. Bedenk waarom dat is. Gebruik het begrip ‘ministeriële verantwoordelijkheid’ in je antwoord.

6 Verdeelde macht

Lees: Verdeelde macht. Bekijk: bron 5 en bron 6.

a De leden van de volksvertegenwoordiging worden gekozen door mensen met kiesrecht.

Nederland heeft op drie niveaus een volksvertegenwoordiging. Welke zijn het? 1 Lokaal (plaatselijk): … 2 Per provincie: … 3 Landelijk: … b De Eerste Kamer wordt indirect gekozen door het volk. Leg deze zin uit. c Welke drie machten zijn er? d Vul de zinnen in. Kies steeds uit je antwoorden bij opdracht c de juiste macht. 1 Een minister heeft … macht. 2 De gemeenteraad heeft … macht. 3 De Eerste Kamer heeft … macht. 4 Het parlement heeft … macht. 5 De regering heeft … macht.

e Welke twee machten vergaderen op het Binnenhof? Leg je antwoord uit. f Iemand kan nooit tegelijkertijd bij twee machten horen.

Lees de laatste zin van Wie was Johan Thorbecke? nog eens.

Hoe kan het dat hij minister én Tweede Kamerlid was?

7 Klassieke grondrechten

Lees: Klassieke grondrechten.

a Maak de zin af. Klassieke grondrechten zijn bedoeld om burgers te beschermen tegen … b Welke klassieke grondrechten stonden al vóór 1848 in de grondwet? c Welke grondrechten kwamen er in 1848 bij? d Welke van de klassieke grondrechten van opdracht 7b en 7c vind jij het minst belangrijk?

Leg je keuze uit. e Welke vind jij het belangrijkst? Waarom?

8 Vrijheid van meningsuiting

Het belang van geschiedenis: De rechten in de grondwet gelden voor elke burger en dus ook voor jou. Geschiedenis kan je helpen daarover na te denken.

a Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt niet altijd, want je mag niet alles zeggen.

Welke soort uitspraken mag je niet doen, volgens de wet? b Bespreek samen opdracht a: wat vinden jullie hiervan? Doe dat door de volgende twee vragen te beantwoorden. Leg steeds je mening uit. • Zou er een totale vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je altijd en overal alles mag zeggen wat je wilt? • Of zou er juist minder vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat het niet meer is toegestaan om iemand te kwetsen of te beledigen?

9 Het politieke stelsel

Lees: Coalitie en oppositie. Bekijk: bron 5 en bron 9.

a Hoeveel zetels heeft de Tweede Kamer? b De meerderheid is de helft plus één. Welk aantal zetels is een meerderheid in de Tweede

Kamer? c Gebruik bron 9. Hebben de politieke partijen PvdA en VVD samen een meerderheid? d Na de verkiezingen van 2012 gingen de PvdA en de VVD met elkaar overleggen. Over de meeste onderwerpen werden ze het eens. De PvdA en de VVD vormden een coalitie.

Wat is een coalitie? e Leg uit waarom een politieke partij die aan een coalitie deelneemt, niet al zijn verkiezingsbeloften kan waarmaken. f Stel dat de PvdA en de VVD het in 2012 niet eens waren geworden. Er was dan een coalitie van andere partijen gekomen. Bijvoorbeeld een coalitie van: PvdA + SP + D66 + CDA.

Hoeveel zetels zou die coalitie hebben? g Bedenk nog een mogelijke coalitie.

Schrijf je berekening erbij.

Partij voor de

Dieren (2) PvdA (38)

GroenLinks (4) D66 (12) 50PLUS (2) VVD (41) CDA (13)

BrON 9 Zetelverdeling in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2012.

SP (15) PVV (15) ChristenUnie (5) SGP (3)

10 Coalitie en oppositie

Lees: Coalitie en oppositie, en: bron 10.

a Wat is de oppositie? b Neemt de regering een maatregel waarmee de oppositie het oneens is, dan zal de oppositie er veel kritiek op hebben. De regering weet dat.

Leg uit dat dankzij de oppositie de kwaliteit van het bestuur beter wordt. c Hoe blijkt uit de eerste zin van bron 10 dat de SP in de oppositie zit? d Welke twee dingen zou de SP anders doen als zij een regeringspartij was? e Stel, veel mensen zijn het met Marijnissen eens. Wat gebeurt er dan waarschijnlijk met de

SP bij de volgende verkiezingen?

Jan Marijnissen, leider van de politieke partij SP, zei in 2002:

“Ik weet zeker dat de kiezers de besluiten van deze regering niet willen. De tweedeling tussen arm en rijk wordt niet opgeheven, het geld dat nodig is voor zorg, zieken en ouderen verdwijnt in toys voor de militaire boys. Ze schaffen subsidie op energiezuinige auto’s af. Ze beschermen het milieu niet, maar laten de natuur volbouwen door mensen met poen. Over armoede spreekt de regering niet.”

Bron: Algemene beschouwingen, 2002.

BrON 10

11 Taken en rechten van het parlement

Lees: Taken van het parlement.

a Welke twee taken heeft het parlement? b Vul het schema in: 1 Schrijf in de eerste kolom de vijf parlementaire rechten. 2 Kruis in de tweede kolom de rechten van de Eerste Kamer aan en in de derde kolom de rechten van de Tweede Kamer. 3 Geef in de laatste kolom van het schema aan welke parlementaire rechten in 1848 voor het eerst in de grondwet stonden.

Recht Eerste Kamer? Tweede Kamer? Nieuw in 1848

c Lees: bron 11 en bron 12 op de volgende bladzijde. Geef bij elk nieuwsbericht aan van welk recht er gebruikgemaakt wordt. Leg je antwoorden uit.

“Zo’n 250.000 kinderen in ons land leven in armoede. Ze zijn hierdoor minder gezond, voelen zich vaker eenzaam en presteren minder goed op school. Begin juli presenteerden Kamerleden Gijs van Dijk (PvdA) en Don Ceder (ChristenUnie) daarom een initiatiefwet waarin staat dat het aantal arme kinderen vóór 2030 minimaal gehalveerd moet worden, en uiteindelijk naar nul moet worden gebracht. ‘Het is een ramp,’ zegt Van Dijk. ‘Het aantal kinderen in armoede groeit de afgelopen tijd zelfs weer.

Dat moet echt anders.’ Hoe de daling in kinderarmoede gerealiseerd moet worden, wil Ceder aan het kabinet zelf overlaten. ‘Er zal jaarlijks moeten worden gemeld wat gedaan wordt om die vermindering te halen. Deze wet is een eerste stap,’ zegt het

Kamerlid. ‘Laten we armoede nooit normaal gaan vinden en ons maximaal inspannen, zodat geen enkel kind meer zonder eten naar school of naar bed hoeft te gaan. Hoe eerder er iets verandert, hoe beter’.”

Bron: nu.nl, 18 juli 2021.

BrON 11

“Het Nederlandse leger heeft een groot tekort aan munitie. Militairen moeten tijdens schietoefeningen nu zelf ‘pang-pang-pang’ roepen, zegt Jean Debie van de militaire vakbond VBM. Verschillende Kamerleden hebben zaterdagavond op het bericht gereageerd. CDA-Kamerlid Raymond Knops zei dat zijn partij het tekort aan munitie al in 2014 voorzag. De Kamerleden Van Klaveren en Bontes willen opheldering van minister Hennis over deze ‘beschamende vertoning’.”

Bron: nu.nl, 1 augustus 2015.

BrON 12

12 Van wetsvoorstel tot wet

Bekijk: bron 7. Lees: bron 13.

a Maak de zin af.

Een wetsvoorstel kan worden ingediend door een … of door een lid van de … b Welk wetsvoorstel wil minister Van der Steur indienen? c Welk argument geeft hij voor zijn wetsvoorstel? d Welk argument geeft Kamerlid Oskam tegen het wetsvoorstel? e Het wetsvoorstel uit bron 13 werd geen wet. Bij welke stap van bron 7 liep het wetsvoorstel vast?

“Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft voorgesteld de wet te wijzigen zodat gevangenen voortaan moeten meebetalen aan hun verblijf in de gevangenis.

‘Diegene die door strafbare feiten hoge kosten veroorzaakt, moet ook een bijdrage betalen voor deze kosten’, aldus de minister.

In de Tweede Kamer is er weliswaar voldoende steun voor het plan, maar in de Eerste

Kamer niet. Het plan zal daardoor vermoedelijk stranden. Het CDA vreest dat het plan ertoe kan leiden dat ex-gevangenen hun oude slechte gewoontes weer oppakken.

‘Wij zijn bezorgd dat de criminaliteit toeneemt bij mensen die met schulden uit de gevangenis komen’, aldus CDA-Kamerlid Oskam.”

Bron: Trouw, 18 juni 2015.

BrON 13

13 Problemen om Luxemburg

Lees: Problemen om Luxemburg.

De Luxemburgse Kwestie had twee fases: • • Fase 1: Het internationale conflict tussen Nederland, de Duitse Bond en Frankrijk. Fase 2: Het binnenlands conflict in Nederland. a Vat fase 1 in maximaal drie zinnen samen.

Maak daarin duidelijk wat elk van de drie partijen wilde, en wat er vervolgens gebeurde. b Tijdens fase 2 was het parlement boos omdat het een van zijn taken niet had kunnen uitvoeren. Welke taak was dat, en waarom kon het parlement deze taak niet uitvoeren? c Kijk nog eens naar het schema bij opdracht 11b. Met welk parlementair recht kon het parlement de regering dwingen tot aftreden? d Welk doel had het parlementair recht uit opdracht c? e Volgens sommige mensen heeft het parlement in de Luxemburgse Kwestie misbruik gemaakt van dit recht. Leg dat uit. f Maak de zin af. Wanneer de koning iets onverstandigs zegt of doet, dan is hij daar niet zelf verantwoordelijk voor, want hij is … g Wie zijn wél verantwoordelijk voor de fouten die de koning maakt? Gebruik in je antwoord een begrip uit deze paragraaf.

Vat samen

14 De nieuwe grondwet

a Vul de ontbrekende woorden in.

In 1848 werd een nieuwe … (1) gemaakt door de liberaal … (2) Er veranderde veel. Nederland werd een … (3) waarin ook de … (4) zich aan de grondwet moest houden. Voortaan waren de ministers … (5) voor de politieke daden en uitspraken van de koning. Dat betekende dat de koning zelf niets meer mocht beslissen over het bestuur. In de grondwet stond ook dat de burgers … (6) mochten kiezen. Zij namen plaats in de … (7) Alleen mannen die minimaal een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen. Deze vorm van kiesrecht heet … (8). b Schrijf in het schema in de juiste kolom:

Eerste Kamer – ministers – parlement – regering – Staten-Generaal – Tweede Kamer – volksvertegenwoordiging.

Wetgevende macht Uitvoerende macht

Verdieping

15 Jouw politieke partij

Het belang van geschiedenis: iedereen mag een politieke partij oprichten. Door na te denken over wat jij zou willen bereiken met een politieke partij, breng je onder woorden wat jij belangrijk vindt in de samenleving.

a Stel, jullie vormen een nieuwe politieke partij.

Bedenk drie dingen die jullie in Nederland willen veranderen. Geef aan: • • waarom je die dingen wilt veranderen hoe je die dingen wilt veranderen (hoe het moet worden) • waar je het geld vandaan haalt. b Bekijk: bron 14. Maak de zinnen af. • Op een verkiezingsposter wordt meestal samengevat wat een politieke partij belangrijk vindt. D66 vindt dat Nederland moet worden geleid door … . D66 vindt vrijheid belangrijk, maar daarbij moet wel worden opgelet dat … . • Ook zie je op de poster de naam van de partij en een foto van een politicus. De poster heeft veel / weinig kleur. c Bij opdracht a hebben jullie ideeën voor de politiek bedacht. Verwerk die ideeën in een verkiezingsposter. Of maken jullie liever een verkiezingsfi lmpje? Overleg het met je docent.

BrON 14 Verkiezingsposter van D66 uit 2021.

Havo-opdracht

16 Koningschap toen en nu

Je oefent: continuïteit en verandering a Vergelijk het koningschap van Willem III met het koningschap van Willem-Alexander. Let daarbij op de politieke rol van de koning en op de wijze waarop elke koning omgaat met die rol. Geef voorbeelden van continuïteit én van verandering. b Is er volgens jou in anderhalve eeuw koningschap vooral sprake van continuïteit of van verandering?

Onthouden: 1a-c, 3d, 7a-c, 9a-d, 9f, 10a, 11a-b, 12a, 13a-d Begrijpen: 2a-d, 3a-c, 3e, 4a, 5a-e, 6a-f, 7d-e, 9e, 9g, 10b-e, 11c, 12b-e, 13e-g Toepassen: 2e-g, 4b, 8a-b

This article is from: