15 minute read

1 De wereld als systeem

Inleiding

Weet jij waar jouw mobiele telefoon is gemaakt? En waar de grondstoffen en onderdelen die erin zitten vandaan kwamen? Grote kans dat voor je telefoon grondstoffen uit de Democratische Republiek Congo, batterijen uit China en chips uit Taiwan zijn gebruikt. Grondstoffen en onderdelen voor producten en producten zelf worden nu over de hele wereld vervoerd en verkocht. Ook gaat de uitwisseling van informatie tegenwoordig razendsnel door de ontwikkeling van ICT. Een aantal eeuwen geleden was dit nog een heel ander verhaal. In dit hoofdstuk staat de ontwikkeling van de economische en de politieke vervlechting in de wereld centraal. Deze globalisering heeft gaandeweg gezorgd voor ruimtelijke verschillen en overeenkomsten tussen landen en regio’s. Je onderzoekt deze ontwikkeling door de wereld te beschouwen als een systeem. De kennis uit dit hoofdstuk gebruik je in hoofdstuk 2 en 3 om processen en verschijnselen in verschillende regio’s in de wereld te begrijpen en verklaren.

Hoofdvraag

Hoe zijn de huidige ruimtelijke verschillen en overeenkomsten tussen landen en regio’s in het wereldsysteem ontstaan onder invloed van economische en politieke globalisering?

Deelvragen

1 Wat wordt onder economische en politieke globalisering verstaan?

2 Hoe ontwikkelde de wereldhandel zich voor 1945 en welke rol speelden kolonialisme, slavernij, industrialisatie en imperialisme daarbij?

3 Hoe werkt het centrum-periferiemodel als wereldsysteem?

4 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?

5 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tussen 1980 en 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?

6 Welke rol speelt tijd-ruimtecompressie bij de verschuiving van het centrum en de (semi)periferie in de wereld?

7 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld na 2010 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?

8 Wat zijn positieve en negatieve effecten van economische en politieke globalisering en hoe gaan we daarmee om?

Opdracht Meest aansprekend 1

a Blader door dit hoofdstuk en noteer het figuurnummer of W-nummer van een foto die je het meeste aanspreekt. Waarom kies je deze foto?

b Bij welke deelvraag past de foto die je in vraag 1a hebt gekozen het beste? Leg je antwoord uit.

c Bespreek je antwoorden van vraag 1a en 1b met een klasgenoot.

Opdracht Deelvragen 2

Bekijk figuur 8 in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen Lees de hoofdvraag en de deelvragen van dit hoofdstuk.

a Beschrijf wat figuur 8 te maken heeft met globalisering.

b Bij welke deelvraag past de kaart van figuur 8 het beste? Leg je antwoord uit.

Opdracht De wereld indelen 3

Gebruik de atlaskaart Aarde - Ontwikkelingskenmerken, Opkomende markten (Wereld - Globalisering, Opkomende markten). Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen a In welke drie groepen wordt de wereld op deze atlaskaart ingedeeld? b Vanuit welke dimensie wordt de wereld op deze atlaskaart in beeld gebracht? c Welke andere dimensie zal bij deze indeling ook een rol hebben gespeeld? Leg je antwoord uit.

Opdracht Wat heeft het met jou te maken? 4

a Kies in W1 de nieuwskop of quote die je het meest nieuwsgierig maakt.

b Leg op basis van W1 uit waarom het belangrijk is meer te weten over de wereldeconomie en globalisering.

W1

Nieuwskoppen en quotes.

Vrijhandel leidt tot vrijheid, was de gedachte. De werkelijkheid is minder rooskleurig.

Als de VS hun kapitalisme niet beteugelen, is het wachten op een revolutie.

Ship happens

Waarom blokkeerschip Ever Given geen uitzondering was.

Vraag 1

In W2 zijn landen in drie groepen ingedeeld op basis van hun rol in het wereldsysteem.

Noteer achter A t/m C de verzamelnaam van de groepen landen.

Vraag 6

Hoe heet het proces waarbij het economische zwaartepunt in de wereld verschuift?

Vraag 7

Welke letter in W3 hoort bij Nederland?

Taiwan Nepal Japan

Zuid-Korea Peru VS

Brazilië Nigeria Duitsland

Turkije Ghana Singapore

Vraag 2 landbouwproducten mijnbouwproducten

Noteer twee voorbeelden van landbouwproducten en twee voorbeelden van mijnbouwproducten die in Nederland in de negentiende eeuw steeds meer werden ingevoerd vanuit de koloniën.

Vraag 3

Welk begrip past bij elk van de volgende twee historische feiten? Kies uit: vestigingskolonie – exploitatiekolonie

1 In de negentiende eeuw emigreerden Nederlandse boeren naar Zuid-Afrika.

2 Lange tijd haalde Nederland specerijen uit Nederlands-Indië.

Vraag 8

In de achttiende / negentiende / twintigste eeuw werden de meeste landen in Afrika zelfstandig.

Vraag 9

Beschrijf het proces dat je in W4 ziet. Gebruik in je antwoord de begrippen absolute en relatieve afstand

Vraag 4

Hoe heet de verhouding tussen het prijspeil van de exportproducten en het prijspeil van de importproducten?

Vraag 5

Welk land wordt tot de eerste nieuwe industrielanden (NICs) gerekend?

A Kenia (Kenya) C Tsjechië E Zuid-Korea

B Nieuw-Zeeland D Verenigde Staten

Internationale handel tot 1945 1.1

Opkomst van de wereldhandel

Vanaf halverwege de vijftiende eeuw maakten steeds meer zeewaardige zeilschepen verre reizen tussen continenten. De reistijd van Europa naar het Caribische gebied en weer terug was toen zo’n zes maanden (51.196 km). Steeds meer goederen werden zo vervoerd tussen Europa, Afrika, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. De Tres Hombres is een 32 m lange brigantijn uit 1943. Dit schip zeilt sinds een jaar of tien heen en weer van Amsterdam naar het Caribische gebied om daar biologische koffie, cacao en rum te laden. De 9 ton cacao die de Tres Hombres vervoert, is voor een chocolademaker in Amsterdam.

Globalisering

 Tegenwoordig kijken mensen in verschillende landen dezelfde series, zijn er wereldwijd telefoons en kleding van hetzelfde merk te koop, en zijn er wereldwijd dezelfde apps te downloaden. Dit zijn allemaal voorbeelden van globalisering: het proces van internationale vervlechting van de levens van mensen, en de internationale uitwisseling van goederen en geld en van informatie op het gebied van kennis en cultuur.

 Je kunt vanuit verschillende dimensies naar globalisering kijken. Kijk je vanuit de economische dimensie, dan gaat het over de economische globalisering. Kijk je vanuit de politieke dimensie, dan gaat het over de politieke globalisering en kijk je vanuit de culturele dimensie, dan gaat het over de culturele globalisering. De economische en de politieke globalisering zijn sterk met elkaar verweven en staan in dit hoofdstuk centraal. De culturele globalisering komt in hoofdstuk 2 aan de orde.

 Wanneer een voetbalwedstrijd tussen Manchester United en Real Madrid wordt uitgezonden via een pay-per-viewkabelkanaal in Maleisië, en daarin reclame te zien is voor Duitse sportkleding die in Bangladesh is gemaakt, is dat een voorbeeld van economische globalisering.

Goederenstromen in het verleden

 Als je een soja latte bestelt bij een koffietentje in de stad, dan komen de koffiebonen misschien uit Ecuador en de sojabonen voor de sojamelk uit Kansas (VS). Goederen worden over internationale grenzen gekocht en verkocht. Als je deze goederenstromen onderzoekt, krijg je informatie over economische globalisering, de vergaande economische vervlechting van landen over de hele wereld. Economische globalisering was er in het verleden ook, maar kreeg na verloop van tijd een ander karakter. Netwerken van productie, distributie en consumptie zijn radicaal veranderd en zijn steeds meer uitgebreid. Om te begrijpen hoe dit proces van globalisering vorm kreeg, kijken we eerst naar goederenstromen in het verleden.  Voor de vijftiende eeuw was er al sprake van handel over lange afstanden. Zo werden specerijen en zijde in Azië (China, India, het Midden-Oosten) verhandeld en zijn er bewijzen gevonden van eeuwenoude handel tussen inheemse volken langs de westkust van Amerika. Het politieke en economische machtscentrum lag toen in Azië, met name in China, India en het Midden-Oosten.

 Vanaf de vijftiende eeuw gingen schepen uit Europese landen op ontdekkingsreis. Spanje en Portugal stichtten de eerste koloniën in Midden- en Zuid-Amerika en Afrika, en beheersten toen de handel tussen deze continenten en Europa. Nederland volgde in de zeventiende eeuw. Daarna namen de Britten de mondiale machtspositie over. De Europese landen haalden landbouwproducten (bijvoorbeeld tabak, katoen en suiker) en grondstoffen (zoals ijzererts, goud en zilver) uit de koloniën (figuur 1.3).

 De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was in 1602 de eerste multinationale onderneming (mno) op de wereld. Het Nederlandse bedrijf handelde voornamelijk in specerijen, suiker, thee en koffie, had bezittingen van Japan tot Zuid-Afrika en had wereldwijd zo’n 70.000 mensen in dienst. De VOC was in 1637 op de beurs 78 miljoen gulden waard. Omgerekend naar nu zou dat $ 7.900 miljard ($ 7,9 biljoen) zijn. Dat is veel meer dan Apple, Microsoft en Amazon samen waard zijn en ongeveer hetzelfde als het bruto nationaal product (bnp) van Frankrijk en Duitsland bij elkaar opgeteld.

 De meeste koloniën waren exploitatiekoloniën. Daar ging het voornamelijk om winst voor Europese landen en ondernemingen. De totstandkoming van de machtspositie in deze exploitatiekoloniën ging vaak gepaard met onderdrukking, bezetting en geweld. Dit gold bijvoorbeeld ook voor de VOC en de Nederlandse staat in Nederlands-Indië (figuur 1.4).

 Aan de oostkust van Noord-Amerika ontstonden vestigingskoloniën, gebieden waar Europeanen naartoe migreerden. In 1783 maakten dertien van deze gebieden zich los van moederland Engeland. Ze dwongen politieke zelfstandigheid af. Als de Verenigde Staten van Noord-Amerika gingen ze hun eigen weg en breidden hun grondgebied in de negentiende eeuw heel snel in westelijke richting uit.

Potosí, aan de voet van de Cerro Rico (rijke berg) in Bolivia (lange tijd een kolonie van Spanje). Hier werd vanaf het midden van de zestiende eeuw tot het einde van de achttiende eeuw zilver gewonnen. De Spanjaarden lieten tot slaaf gemaakte Inca’s in de mijn werken.

Kolonialisme

 Vanaf de zestiende eeuw is er sprake van grootschalig kolonialisme. Kolonialisme is het systeem waarin vooral Europese landen (overzeese) gebiedsdelen bezetten uit economische en/of politieke overwegingen, of als vestigingsgebied. Hierdoor werden de koloniale gebieden politiek en economisch verbonden met Europa. Militaire macht was een voorwaarde om een kolonie te stichten en te behouden. Met een deel van de opbrengst van de waardevolle grondstoffen (goud en zilver) uit de koloniën kon de politieke greep op de koloniën verder verstevigd worden. De opbrengsten zorgden ook voor het toenemen van de welvaart in de koloniale mogendheden. De handel vond steeds meer op mondiaal schaalniveau plaats.

Beeld van de Atjeh-oorlog tussen Nederland en het Sultanaat van Atjeh (1873 - 1914). Nederland consolideerde zo de macht over NederlandsIndië. De slag bij Kuta Reh was een van de bloedigste van deze oorlog, waar 561 Atjehers doodgeschoten werden, waaronder 189 vrouwen en 59 kinderen.

Slavernij

 Een van de schaduwzijden van het kolonialisme was de slavernij. Landen als Portugal, Spanje, Nederland en GrootBrittannië lieten tot slaaf gemaakten uit landen in Afrika op plantages en in mijnen in de koloniën werken. De zo goedkoop geproduceerde landbouwproducten en grondstoffen konden deze landen weer verkopen en daar winst mee maken (figuur 1.3 en 1.5). Tussen Europa, Amerika en Afrika ontstond de zogenoemde driehoekshandel (figuur 1.6).

 Vanuit West-Afrika vertrokken zeilschepen met tot slaaf gemaakten naar Noord- en Zuid-Amerika en het Caribische gebied. De omstandigheden tijdens het transport waren erbarmelijk en velen stierven. Het werk en het leven op de plantages en in de mijnen was zwaar en er was sprake van onrechtvaardige en zware (lijf)straffen (figuur 1.7). Regelmatig zijn er dan ook opstanden uitgebroken onder de tot slaaf gemaakten.

 Een voorbeeld is Tula (ook bekend als Rigaud), die jarenlang als slaafgemaakte werkte op plantage Kenepa (Knip) in het westen van Curaçao. Hij streefde naar vrijheid en gelijkheid en was de leider van de Curaçaose slavenopstand van 1795. Tula is in 2010 uitgeroepen tot nationale held van Curaçao.

winsten uit slavenhandel Britse schepen Franse schepen goudexport naar Portugal

$ 4 miljoen winsten uit slavenarbeid in Brits West-Indië, 18e eeuw winsten uit Nederlandse specerijenhandel, 1650 - 1780 winsten uit opiumhandel, 1800 - 1840 onttrekking landopbrengsten van India, 1760 - 1810 export vanuit Europese landen of koloniën naar China katoenen goederen

$ 215 miljoen zilverexport naar Spanje en Portugal, 1531 - 1810 goudexport naar Spanje en Portugal, 1503 - 1800 opiumhandel tussen India en China reis van slavenhandelsschip Enterprise

NOORDAMERIKA katoen, suiker, koffie en zilver

West-Indië producten als vuurwapens, buskruit, ijzer en textiel Atlantische Oceaan tot slaaf gemaakten in Nederlands-Indië in 1860 afgeschaft. In 1863 gebeurde dit ook in Suriname en het Caribische gebied. Maar in de wet waarmee dat werd geregeld, stond ook dat tot slaaf gemaakten op de plantages in Suriname nog tien jaar onder toezicht van de staat vielen. Ze werden gedwongen om (betaald) die tien jaar (tot 1873) op de plantages te blijven werken.

De driehoekshandel werd van de zeventiende tot in de negentiende eeuw steeds intensiever.

Industrialisatie

 Vanaf de achttiende eeuw begon in Europese landen het proces van industrialisatie. Dit bracht een verandering tot stand in de verdeling van economische activiteiten over landen, de zogenaamde internationale arbeidsverdeling. Het idee hierbij is dat landen zich bij internationale arbeidsverdeling toeleggen op de productie van die goederen/grondstoffen, waar men relatief goed in is of waar de voorwaarden gunstig voor zijn (bijvoorbeeld de ligging of de aanwezigheid van bepaalde grondstoffen).

 Er waren grote hoeveelheden grond- en hulpstoffen nodig voor de industrie. Daardoor importeerden de Europese landen vanaf deze tijd – behalve goud, zilver en landbouwproducten –ook steeds meer andere mijnbouwproducten, zoals tin en koper, uit de koloniën. Om deze invoer mogelijk te maken, werd geïnvesteerd in het ontsluiten van koloniën en andere veraf gelegen gebieden door het aanleggen van infrastructuur. Het benodigde geld hiervoor haalden bedrijven en koloniale regeringen uit de winsten die verkregen werden door de handel. Zo werden er wegen en spoorwegen aangelegd in bijvoorbeeld Tanzania, Argentinië en Zuid-Afrika (figuur 1.8). Ook gingen er steeds meer en grotere stoomschepen varen. Hierdoor werd de handel sneller en grootschaliger.

 Aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw kwamen er steeds grotere stromen van goederen, zakenmensen, migranten en geld op gang. Een kleine groep mensen kon hiervan profiteren. Zo ontstond in de koloniën en in de koloniale mogendheden een nieuwe zakelijke elite met toegang tot de zich uitbreidende wereldmarkt.

Geopolitiek en imperialisme

 Een staat die met politieke, economische en militaire middelen een overheersende en beslissende rol speelt in de wereld, is een hegemoniale staat. Het verschijnsel dat landen economische, politieke en militaire middelen inzetten om hun invloed op bepaalde gebieden te vergroten, heet geopolitiek Hegemoniale staten zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Italië, Nederland en Duitsland vergrootten in de negentiende eeuw hun greep op de koloniën (figuur 1.5). Dit proces heeft een eigen naam gekregen: imperialisme

 De eerste hegemoniale staten waren Spanje en Portugal. Vanaf de zeventiende eeuw breidde ook Groot-Brittannië zijn macht uit. Duitsland, Frankrijk en Nederland bedreigden aan het einde van de negentiende eeuw de sterke Britse positie. In Zuid-, Zuidwest- en Oost-Azië hadden Frankrijk, GrootBrittannië en Nederland alle drie een grote machtspositie.

 In de tijd van het imperialisme kreeg de handel alle kenmerken van het op winst gerichte kapitalisme. De wereldhandel nam tussen 1850 en 1914 een grote vlucht. In figuur 1.9 zie je de export als aandeel van het bruto binnenlands product (bbp) van de wereld, het wereld-bbp, tussen 1840 en 2020. Dit is een maat voor de economische globalisering. Hoe meer goederen er geëxporteerd worden (dus hoe meer handel er tussen landen onderling is), hoe sterker de economische wederzijdse afhankelijkheid van landen. De winsten uit de industrialisatie en wereldhandel kwamen terecht bij de koloniale machten. Daardoor groeide in die landen de welvaart sterk.

200 km 100 0 spoorlijn bestaand in 1892

 De industrialisatie van de koloniale mogendheden leidde ertoe dat zij niet alleen veel goedkope producten konden maken voor hun eigen bevolking, maar ook voor de export. De koloniën vormden onder andere de nieuwe afzetgebieden. Pretoria bestaand, in aanleg of gepland, 1892 - 1906 natuurlijke hulpbronnen diamant steenkool goud G

 Met de ruwe katoen van de katoenplantages uit de koloniën kon Groot-Brittannië goedkope lappen stof maken. Eerst produceerde Groot-Brittannië deze katoenen stof vooral voor de eigen interne markt en beschermden ze dit product door een importheffing op katoenen lappen stof uit India. Maar al snel stimuleerde Groot-Brittannië (net als veel andere WestEuropese landen) een ‘vrije markt’ gericht op export. GrootBrittannië ging de in het eigen land geproduceerde goedkope katoenen lappen stof in hun kolonie India verkopen. Hierdoor verloren duizenden textielwerkers in India hun baan.

1892 - 1906. FIGUUR

De uitbreiding van het spoorlijnnetwerk

Deelvragen

1 Wat wordt onder economische en politieke globalisering verstaan?

2 Hoe ontwikkelde de wereldhandel zich voor 1945 en welke rol speelden kolonialisme, slavernij, industrialisatie en imperialisme daarbij?

Opdracht Tres Hombres 1

Lees Opkomst van de wereldhandel de website over de Tres Hombres online.

a Met welk doel vaart de Tres Hombres?

b Vergelijk de prijs van de chocoladerepen en de koffie op de website met die in de supermarkt. Noteer twee aspecten die je opvallen.

c Fairtransport kan de chocola voor een concurrerende prijs verkopen, omdat het bedrijf onderdelen van de tussenhandel overslaat. Noteer een voorbeeld van zo’n onderdeel van de tussenhandel.

d Met welke andere activiteit financiert Fairtransport hun manier van werken?

Opdracht Globalisering 2

Lees de theorie van paragraaf 1.1 en bekijk de figuren. Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht en werkwijzen a In de theorie staat een voorbeeld van economische globalisering. Bedenk zelf een voorbeeld van politieke globalisering en een voorbeeld van culturele globalisering. b Vergelijk jouw voorbeelden met die van een klasgenoot. Welke vinden jullie de beste voorbeelden en waarom? c Geef aan waarom economische en politieke globalisering sterk met elkaar zijn verweven. zuidkust van Sri Lanka

Arabische Zee specerijen- en porseleinroute van 10e tot 14e eeuw gebied met veel wrakken

Filipijnenzee kust van Palembang handelswaren naar China: specerijen, schelpen, kokosnoten, glazen kralen vanuit China: porselein, zijde, thee

Opdracht Kolonialisme 4

Gebruik de atlaskaarten Azië - Staatkundig, Azië in 1877 en Aarde - Cultuur, Koloniën in 1937 (Wereld - Kolonialisme, Koloniën in 1914).

a Hoe blijkt uit W6 dat Thailand lange tijd een economisch en politiek machtscentrum was?

Voor de ambassadeurs van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV was Ayutthaya een tweede Parijs. De hoofdstad van Thailand had in de zeventiende eeuw al meer dan 1 miljoen inwoners Het woord globalisering bestond nog niet, maar de heersers van het welvarende koninkrijk lieten al buitenlandse handelaren toe. Vanaf de zestiende eeuw had Ayutthaya contact met Europese landen, te beginnen met de Portugezen en vanaf 1604 ook met de Nederlanders (VOC), maar de betrekkingen met de naburige staten en de grootmachten India en China waren belangrijker. Aan het einde van de achttiende eeuw werd Ayutthaya ingenomen en verwoest door de heersers van Birma.

b Geef aan - hoe Thailand vroeger heette; - in welk opzicht Thailand een uitzondering is binnen Zuid-Azië.

c Welke landen hadden koloniën in Zuidoost-Azië?

d Geef het verschil tussen een exploitatiekolonie en een vestigingskolonie.

e De landen in Afrika zijn veel langer een kolonie gebleven dan de landen in Noord- en Zuid-Amerika. Geef hiervoor een verklaring.

f Bekijk figuur 1.4 en 1.7. Verklaar waarom het vestigen van koloniën zo vaak gepaard ging met onderdrukking, bezetting en geweld.

Opdracht Slavernij 5

Gebruik figuur 1.5 en 1.6.

a Hoe zie je in figuur 1.5 de driehoekshandel uit figuur 1.6 terug? Gebruik in je antwoord voorbeelden van producten die verhandeld werden.

b Bekijk het filmpje online. Hoe deed Nederland mee aan de driehoekshandel?

c Leg uit waarom de verovering van een deel van Brazilië (en later de bemachtiging van Suriname en Curaçao) door de WIC een extra stimulans was voor de handel in tot slaaf gemaakten door Nederland. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten d Bekijk het filmpje online. Wat bedoelen Fresku en Lubach met de zin: ‘Wie het boek wil snappen, moet ook de zwarte bladzijden lezen’? e Lees het artikel en bekijk het filmpje online. Wat vind je van het aanbieden van excuses door de Nederlandse regering voor de rol van Nederland in de slavernij? Noteer je standpunt en argumenten. f Bespreek jouw standpunt met een klasgenoot. Bespreek met elkaar ook de argumenten voor jullie standpunt. Noteer of je standpunt en argumenten na de bespreking veranderd zijn.

Opdracht Honger naar grondstoffen 6

a Beschrijf hoe in W7 het proces van globalisering te zien is.

b Geef aan welke ontwikkeling in de tarweproductie in W8 te zien is.

c Noteer twee oorzaken voor de ontwikkeling in de tarweproductie uit vraag 6b.

d Welke technologische ontwikkeling in het midden van de negentiende eeuw speelde een belangrijke rol bij de ontsluiting van de nieuwe landbouwgebieden in W8?

Een aantal handelsgewassen door de eeuwen heen. W7 tarweproductie (kaart A, B en C) gemiddelde productie hoge productie tarwearealen (kaart D) e Geef

- het verband tussen de industrialisatie vanaf de achttiende eeuw en de verschuiving in de internationale arbeidsverdeling die daardoor optrad;

- aan hoe imperialisme hierbij een rol speelde.

Opdracht Geopolitiek en imperialisme 7 a Geef een voorbeeld van geopolitiek die op dit moment speelt. Leg je antwoord uit. b Hoe zie je in W9 het imperialisme terug? c Welke drie hegemoniale staten hebben in 1914 de meeste invloed buiten hun landgrenzen? d Lees W10 en gebruik W9. Welke drie landen worden bedoeld met Brits West-Afrika? e Geef aan op welke manier W10 een voorbeeld is van: - imperialisme; - kapitalisme. het Britse Rijk moederland eigendom dominion protectoraat invloedssfeer

In het midden van de jaren 1880 begon William Lever (groothandelaar in kruidenierswaren) in Groot-Brittannië met de productie van een nieuwe soort huishoudzeep. Het product bevatte plantaardige olie, zoals palmolie, in plaats van dierlijke vetten. Hierdoor ging het makkelijker schuimen. Ook vernieuwend was dat Lever de zeep een merknaam gaf – Sunlight – en het apart verpakte in losse pakketjes. In de jaren 1890 breidde Lever uit met fabrieken, exportbedrijven en plantages in Europa, in de VS en in de Britse koloniën. Daarna volgde uitbreiding naar onder andere Australië. Het bedrijf was afhankelijk van palmolie. Deze olie werd eerst uit Brits West-Afrika gehaald. In 1911 kreeg het bedrijf eigen palmolieplantages in Belgisch Congo en op de Salomonseilanden. In 1917 breidde Lever het assortiment uit met voedingsmiddelen, waarvoor vis-, ijs- en conservenbedrijven werden gekocht. Het Engelse bedrijf Lever fuseerde later met de Nederlandse mno Margarine Unie tot Unilever.

Japans Keizerrijk eigendom (kolonie) en invloedssfeer

Frankrijk

Duitse Rijk

Keizerrijk Rusland

Japans Keizerrijk

Verenigde Staten onthouden - begrijpen 2c, 4d analyseren 4e, 5d, 6b evalueren 2b, 5e, 5f creëren

Nederland

België

Denemarken Italië

Portugal Spanje zelfstandig land toepassen 1a, 1b, 1c, 1d, 2a, 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4b, 4c, 4f, 5a, 5b, 5c, 6a, 6c, 6d, 6e, 7a, 7b, 7c, 7d, 7e

This article is from: