Werkcollege Communicatiewetenschappen Academiejaar 2011-2012 Lesgever: Prof. Dr. Veroline Cauberghe Assistente: Katarina Panic Begeleider: Dimitri Schuurman
Nieuwe Media: De rol van de eindgebruiker bij innovatie
Living Labs en Smart Cities
Familienaam: Smolders Voornaam: Thomas Studierichting: 2e Bachelor Communicatiewetenschappen Studentennummer: 01005048 1
Inhoudstabel Voorblad
1
Inhoudstabel & abstract
2
Inleiding: probleemstelling
3
Living Labs
4
Living Labs volgens Mitchell
4
Living Labs volgens Følstad
4
Netwerken
5
Voor- en nadelen
5
En in Vlaanderen?
6
Algemene definitie
6
Smart Cities
6
In theorie
6
Traditionele steden worden Smart Cities
6
Een ‘slimme’ stad
7
Knowledge cities
7
Digital cities
8
Rankings
9
Netwerken
10
‘Ghent Living Lab’ & ‘Amsmarterdam’
10
Gent als knowledge/smart city
10
Besluit
12 Discussie
12
Suggesties voor verder onderzoek
12
Bronnenlijst
13
Abstract Met deze literatuurstudie hebben wij getracht om de concepten ‘Living Labs’ en ‘Smart Cities’ te kaderen in een ruimer geheel van onderzoeken. Deze twee concepten worden vaak gebruikt wanneer het gaat over de rol van de eindgebruiker bij innovaties. We keken naar de definities die onderzoekers hanteren en of er verschillende vormen van beide concepten bestaan. Nadien gingen we na of er in Vlaanderen, en meer specifiek in Gent, dergelijke initiatieven bestaan en of deze voldoen aan de verschillende definities die wij gevonden hebben.
2
Probleemstelling Innovaties in de ICT volgen elkaar steeds sneller op. Wie een computer of gsm van nu vergelijkt met modellen van 10 jaar geleden staat versteld van de verschillen, zowel op vlak van mogelijkheden als toepassingen. Bedrijven ervaren een druk om zichzelf steeds te vernieuwen en proberen de lat bij elke productrelease opnieuw hoger te leggen. Om de kans op een mislukking zoveel mogelijk te reduceren gaat men steeds vaker de eindgebruiker bij alle fasen van het innovatieproces betrekken (Eriksson, Niitamo & Kulkki, 2005). Sinds enkele decennia maakt men hiervoor onder andere gebruik van ‘Living Labs’. Er is nog relatief weinig concreet onderzoek gebeurd naar ‘Living Labs’. De meeste literatuur is eerder oppervlakkig of houdt zich bezig met enkele case-studies. Zo onderzochten Schuurman et al. (2011) een case rond mobiele televisie en Asbjørn Følstad (2008) ging dieper in op een onderzoek rond de ontwikkeling van online community services. Aan de hand van een literatuurstudie willen we dan ook een degelijke definitie van het begrip ‘Living Labs’ opstellen, en nagaan of er verschillende types bestaan. Naar aanleiding van het onderzoek rond Ghent Living Lab focussen we daarnaast ook op de zogenaamde ‘Smart Cities’. Ghent Living Lab is een samenwerking tussen verschillende partners, waaronder Stad Gent, IBBT en Ugent. Dit project focust onder andere op concepten als e-government en digitale innovatie. Om in onze opzet te slagen zullen we ingaan op enkele deelvragen: Wat zijn Living Labs en Smart Cities?
•
Wat zijn de voor- en nadelen voor de verschillende partijen (onderzoekers, bedrijven, de eindgebruikers en/of de overheid) van Living Labs?
•
Definitie en typering van het begrip Living Labs
•
Waarin verschillen Living Labs van traditionele testmethodes?
•
Wie participeert in Living Labs?
•
Wat is een Smart City exact? Is Gent een Smart City?
•
Een vergelijking tussen eerdere ‘Smart City’-onderzoeken
3
Living Labs Prototypes maken van een (gebruiks)voorwerp of een technologie is één ding, ze nadien gaan commercialiseren of een nieuwe industriesector beginnen is iets anders. Aan de hand van enquêtes, experimenten en onderzoeken peilen bedrijven naar wat de consument zelf wil. Zo verkrijgt men gegevens die gebruikt worden om een innoverend product te ontwikkelen en technologie te testen. Volgens Ballon et al. (geciteerd in Følstad, 2008a) zijn er zes verschillende types van platforms waar zo’n onderzoek kan gebeuren. Naast veldonderzoek en testbeds noemt hij ook Living Labs. Er zijn verschillende vormen van Living Labs, en zowat elke onderzoeker geeft zijn eigen invulling aan het concept, maar algemeen vertrekken ze allemaal van dezelfde basispremisse: de eindgebruiker wordt gedurende lange tijd (enkele weken of maanden) onderzocht terwijl hij/zij een bepaald product of een nieuwe dienst in een realistische omgeving gebruikt. Living Labs volgens Mitchell Het concept Living Lab komt van het MIT in Boston, waar prof. William Mitchell de term voor het eerst gebruikte. Hij omschreef het als een experimenteel platform waar de gebruiker bestudeerd wordt in zijn of haar dagdagelijkse habitat. Zijn definiëring is gebaseerd op de ideeën van onder andere Von Hippel en Thomke. Zij zien de gebruikers als een bron van innovatie: als onderzoeker of bedrijf moet je toegang zien te krijgen tot hun ideeën en kennis (Schumacher & Feurstein, 2007, p. 281-282). Enkele onderzoekers (Schuurman & De Marez, 2009, p. 5) maken het onderscheid tussen Amerikaanse en Europese Living Labs. Deze eerste zouden speciaal gebouwd worden voor het onderzoek, waarna gezinnen er voor een redelijk lange tijd in komen wonen terwijl ze bestudeerd worden. In Europa zou men eerder opteren om de onderzoeken te laten plaatsvinden in de dagelijkse omgeving van de participanten zelf. Living Labs volgens Følstad Na een grondige literatuurstudie van alle wetenschappelijke publicaties over Living Labs die tot dan toe verschenen waren somde Følstad (2008b, p. 47 – 58) negen verschillende eigenschappen op die vaak voorkomen bij Living Labs. 1. Bijdragen aan het innovatie- en ontwikkelingsproces via Living Labs a. Ontdekking van onverwacht gebruik en mogelijkheden b. Co-creëren met de gebruikers
4
c. Evaluatie door eindgebruikers d. Technisch testen van de innovatie in een realistische context e. Onderzoek in de gebruikerscontext 2. De context van een Living Lab a. Gebruik in familiaire context b. Beleving en experimenten in een echte omgeving 3. Eigenschappen van Living Lab studies a. Onderzoek op medium- of lange termijn b. Op grote schaal (dit past meer bij Smart Cities, cfr. infra) Følstad (2008a, 99 – 131) opperde dat vier van deze kenmerken er uitspringen, namelijk het ontdekken, waarbij men inzicht krijgt in onbekend ICT gebruik en mogelijkheden voor nieuwe services, de evaluatie, de familiaire context waarin het onderzoek plaatsvindt en het feit dat dit onderzoek op medium- of lange termijn gebeurt. Netwerken In hun SWOT-analyse noemen Schuurman en De Marez (2009, p. 6-7) de netwerken die tussen de (Europese) Living Labs bestaan een positieve opportuniteit. Via netwerken als ENoLL (European Network of Living Labs) wordt de coöperatie tussen de Living Labs bevorderd. Het delen van ervaringen kan leiden tot positieve veranderingen in het innovatiebeleid. Ook het IBBT, LeYLab (Kortrijk), Ghent Living Lab en het Flemish Living Lab Platform zijn lid van dit netwerk. Voor- en nadelen Zowat alle onderzoekers noemen het betrekken van de eindgebruiker in de innovatie een groot voordeel (Schumacher & Feurstein, 2007; Følstad, 2008; Eriksson, Niitamo & Kulkki, 2005; Schuurman & De Marez, 2009). Een ander voordeel is dat het onderzoek plaats vindt in een natuurlijke omgeving, waardoor het vertonen van sociaal wenselijk gedrag verminderd wordt. In hun SWOT-analyse halen Schuurman en De Marez (2009, p. 6-7) ook enkele nadelen aan. Zo zouden Living Labs veel tijd en budget vragen en is er een hoog risico op drop-out. Omdat er vaak gewerkt wordt met kleinere groepen zou veralgemenen naar een grote populatie moeilijk worden.
5
En in Vlaanderen? Ook in Vlaanderen is men dit onderzoeksparadigma aan het ontwikkelen. Zo onderzochten Schuurman, De Moor, De Marez & Evens (2011, p. 271-282) of mobile TV hier zou kunnen doorbreken door gebruikers een aantal weken te onderzoeken die zo’n toestel ter beschikking kregen. Een van de doelen van dit onderzoek was ook kijken naar hoe men beleid zou moeten voeren rond deze ICT-vorm. Daarnaast worden ook in de Mediatuin, Ghent Living Lab en LeYLab onderzoek verricht aan de hand van Living Labs (in het Nederlands vaak ‘proeftuinen’ genoemd). Algemene definitie Wanneer wij zelf trachten een definitie op te stellen kunnen wij niet om het werk van Følstad heen. In zijn lijvige literatuurstudie heeft hij de kern van het concept Living Labs zo goed mogelijk proberen vatten. Daarbij heeft hij ook bewezen dat het onmogelijk is om een definitie op te stellen die voor alle Living Labs geldt en waar alle onderzoekers zich in kunnen vinden. De begrippen die zeker niet mogen ontbreken zijn volgens ons dezelfde die Følstad (cfr. supra) al aanhaalde.
Smart Cities In theorie Sommige bedrijven en organisaties gaan nog een stap verder in het betrekken van de eindgebruiker bij de onderzoeken naar innovatie. Daar waar bedrijven en onderzoekers vroeger via een of enkele Living Labs gebruikers bestudeerden gaat men nu soms heuse steden stichten die voorzien zijn van state of the art technologie. In deze ‘maakbare steden’ wordt onderzocht hoe men duurzaamheid kan koppelen aan deze technologieën. Een voorbeeld hiervan is de stad SongDo City die de firma Cisco in Zuid-Korea stichtte. Het bedrijf voorziet onder andere in de netwerkinfrastructuur in deze stad. Ook in Portugal is er zo’n stad die ontworpen is als software. De bedrijven die hierin participeren claimen dat deze steden oplossingen bieden voor typische grootstedelijke problemen in verband met openbaar vervoer, milieuvervuiling, energieverbruik etc. Voor sommigen is dit een utopie, anderen claimen dat het gebruik van de (open) data die deze steden voortbrengen in strijd is met hun recht op privacy (Oliver, 2011). Traditionele steden worden Smart Cities Er zijn maar zeer weinig van deze echte ‘gefabriceerde’ steden. De laatste jaren is er ook heel wat onderzoek verricht naar hoe traditionele steden ICT en technologie kunnen gebruiken om te innoveren
6
en duurzamer met energie om te springen. Ook deze steden, zoals Gent, gaat men vaak als smart cities benoemen. Het merendeel van de onderzoeken naar steden vindt plaats in de zeer grote metropolen, terwijl het grootste deel van de bevolking nochtans in een stad van middelmatige grootte woont. Op sommige vlakken (bv. de aanwezigheid van grondstoffen en de grootte van de populatie) scoren deze kleinere steden minder goed dan de metropolen, maar vaak hebben ze ook dingen te bieden die niet verkrijgbaar zijn in grotere steden, stellen Giffinger, Fertner, Kramar & Meijers (2007, p. 3) Een ‘slimme’ stad In zijn onderzoek stelt Winters (2011, p. 253-270) dat een van de belangrijkste aspecten van een smart city de aanwezigheid van een universiteit is. Deze zou een zeer belangrijke spil zijn in de verdere ontwikkeling van de stad en een indicatie voor de productiviteit. Het aantal mensen met een diploma in een stad zou een goede indicatie zijn voor de groei van de stad in de toekomst. De hoger opgeleiden die vaak ‘blijven plakken’ in een stad nadat ze afgestudeerd zijn zouden ook zorgen voor een verhoging van de levenskwaliteit: ze stemmen meer, begaan minder misdaden, stimuleren de culturele activiteiten in de stad… Ook Shapiro (2005, 1-35) onderzocht de correlatie tussen menselijk kapitaal en de lokale tewerkstelling. Daarbij kwam hij tot de conclusie dat hoger opgeleiden zorgen voor meer lokale productiviteit, wat leidt tot hogere lonen. De regio’s waarin zij wonen kennen een snellere groei in de kwaliteit van leven omdat de hoger opgeleiden meer invloed op de beleidsvorming hebben en dankzij hun grotere koopkracht meer goederen consumeren. Tijdens Gent M #19 sprak Dave Carter van het Manchester Digital Development Agency (persoonlijke mededeling, 2012, 22 mei) deze bevindingen tegen. Hij vond de relatie universiteit – stedelijke groei veel te rechtlijnig en verwees naar de situatie in zijn thuisstad, Manchester, enkele decennia geleden waar er een enorme werkeloosheid was ondanks het feit dat de stad meerdere universitetiten had. Knowledge cities Voor de term Smart Cities bestaan verschillende synoniemen die allemaal min of meer op hetzelfde neerkomen. Zo hebben sommige onderzoekers (Ergazakis, Metxiotis & Psarras, 2004) voor de term ‘Knowledge City’ geopteerd. In een knowledge city gaat de overheid ‘waarde creëeren aan de hand
7
van kennis’. Deze kennis bekomt men via onderzoek, technologie en intellect. Er wordt dan ook veel geïnvesteerd in onderwijs, training en onderzoek. In hun paper halen Ergazakis et al. het verschil tussen een knowledge city en een moderne, goed ontwikkelde stad aan. Naast de gebruikelijke aspecten (betrouwbaar transport, een business-cultuur, een goede economie…) heeft een knowledge city ook: 1. Bezit of toegang tot nieuwe communicatietechnologieën voor alle inwoners 2. Goede onderzoekscentra die een platform aanbieden voor nieuwe kennis 3. Het toegankelijk maken van kennis voor de inwoners op een systematische, efficiënte en effectieve manier 4. De mogelijkheid om hooggeschoolde inwoners op verschillende vlakken aan te trekken, voort te brengen en te houden 5. Openbare centra die openstaan voor een divers publiek en face-to-face contacten bevorderen Digital Cities Aan het begin van de jaren 2000 hadden veel onderzoekers (Schuler, 2002 & Hiramatsu & Ishida, 2001) het niet over smart cities maar eerder over digital cities. In deze online communities wordt een fysieke stad, of aspecten daarvan, vertegenwoordigd op het internet. Schuler haalde verschillende types van deze digital cities aan in zijn onderzoek. Zo sprak hij over gemeenschapsnetwerken waarop burgers heel wat informatie (zoals de openingsuren van openbare instellingen) en fora online kunnen vinden. Het initiatief van deze sites gaat vaak uit van de burgers zelf, die ze via crowdsourcing aanvullen, en niet van de overheid. Daarnaast had hij het ook over commerciële netwerken waar de focus eerder lag op commerciële informatie, bv. recensies van restaurants en de openingsuren van winkels. Het hoofddoel hier was extra inkomen voor de beheerders en de winkeleigenaars bezorgen. De rol van deze commerciële netwerken is vandaag de dag, dankzij apps als Foursquare en OpenTable, zo goed als helemaal uitgespeeld. Hiramatsu en Ishida deden in 2001 een aantal voorspellingen die vandaag de dag realiteit zijn geworden. Volgens hen zouden open data leiden tot een nieuwe laag aan informatie waar iedereen via het internet op een handige manier gebruik van zou maken. Zo voorspelden ze dat er op mobiele telefoons ‘interface agents’ zouden zitten aan wie men met behulp van spraaktechnologie vragen zou kunnen stellen. Met behulp van de informatie over verschillende plaatsen in steden, zoals
8
openingsuren en locaties, zou deze interface agent dan hulp kunnen bieden. Met de komst van Siri op de iPhone 4S en Google Voice is deze voorspelling na 10 jaar uitgekomen. Ook steden zouden gebruik maken van open data. Zo spraken Hiramatsu en Ishida ook over een Google Streetview avant la lettre waarbij inwoners door een virtuele 3D-versie van een stad kunnen ‘wandelen’ om zo informatie op te vragen en maakt ook Gent hiervan gebruik (cfr. infra). Rankings Een kenmerk van deze smart cities is dat men ze via rankings gaat ordenen. In deze rankings krijgt elke onderzochte stad een score, waardoor de onderzoekers kunnen afleiden welke stad ‘betere’ resultaten haalt dan een andere. Het doelpubliek van zo’n ranking zijn bedrijven die hun expats in een bepaalde stad moeten plaatsen en uiteraard ook de lokale overheid. Een voorbeeld van zo’n ranking is de ordening die Giffinger et al. (2007) maakten van 60 middelgrote Europese steden. OECD en EUROSTAT bieden met hun Oslo Manual een interessante toolkit waarmee onderzoekers consistente indicatoren voor de stad in kwestie kunnen berekenen. Niet alleen de kwaliteit van de ICTinfrastructuur is van belang: ook menselijk kapitaal en opleiding spelen een rol, zoals eerder werd aangehaald in het werk van Winters en Shapiro. Het Centre of Regional Science aan de Universiteit voor Technologie in Wenen ontwierp een systeem waarbij de score van een stad wordt gemeten aan de hand van zes verschillende ‘assen’ die elk een aantal aspecten onderzoeken (Caragliu, Del Bo & Nijkamp). Zo staat Smart Economy onder andere voor de innovatieve spirit en productiviteit van een stad, Smart Mobility voor de aanwezigheid van ICT-infrastructuren en de bereikbaarheid van de stad en Smart Environment voor de luchtvervuiling (pollutie) en de maatregelen die het stadsbestuur neemt ter bescherming van het milieu. Op de as Smart People wordt onder andere de creativiteit van de inwoners onderzocht en op de as Smart Living de veiligheid en sociale cohesie. Ten slotte meet Smart Governance de openheid van het beleid en de mate waarin de inwoners betrokken worden bij het maken ervan. Onderzoekers gaan voor elke as dus nagaan hoe goed een stad op elk aspect scoort. Daarna worden deze scores gestandaardiseerd, zodat vergelijking tussen verschillende steden mogelijk wordt. Deze scores leggen de sterktes en zwaktes van een stad bloot. Dit kunnen de steden gebruiken in de beleidsvorming of hun ‘marketing’. Er komt meer publieke aandacht voor het beleid, en er wordt vaak een discussie gestart over de strategie die de stad zou moeten hanteren.
9
Netwerken Net als bij de Living Labs zijn netwerken ook hier een groot voordeel. Door te kijken hoe de problemen in een gelijkaardige stad werden aangepakt wordt veel overbodig werk bespaard, op voorwaarde dat de steden en de problemen uiteraard zo veel mogelijk op elkaar lijken (Giffinger et al., 2007, p. 5). Ook tussen Vlaanderen en Nederland ontstaan netwerken die moeten zorgen voor betere innovaties en ontwikkeling van deze regio’s. Het onderzoeksrapport ‘De Lage Landen 2020 – 2040’ (Ketelaars, 2011, 1-136) is daar een uitstekend voorbeeld van. Na een onderzoek van zes maanden werd dit rapport opgesteld waarin mogelijke beleidskeuzes voor de komende decennia voorgesteld worden. Hierbij werd ook vertrokken van de zes assen die typisch zijn in een Smart City, maar dan vertaald naar een groter gebied. ‘Ghent Living Lab’ & ‘Amsmarterdam’ Ook in Gent werd aan de hand van ICT en nieuwe technologieën al onderzocht hoe de stad op een duurzamere manier kan ontwikkelen. Onder de noemer ‘Ghent Living Lab’ werken verschillende partners, waaronder het IBBT, deze doelstellingen verder uit. Het project moet nog voor een groot deel opgestart worden en heeft dus het geluk om zich te kunnen baseren op soortgelijke initiatieven in het buitenland. Zo staat Amsterdam al zeer ver met haar project ‘Amsmarterdam’ (Ferreira, Fulli, Kling, L’Abbate, Faas & Lopes, 2010, p. 1-6), waarbij niet alleen het energiebeheer maar ook mobilteit, werk en huisvestiging worden onderzocht. Gent als knowledge/smart city Ook Gent zou volgens de verschillende definities een smart city zijn. Met haar universiteit en verschillende hogescholen slaagt ze erin om ‘menselijk kapitaal’ aan te trekken, wat past in de definiëring die Winters en Shapiro aan het concept geven. Ook als we kijken naar het concept knowledge city (Ergazakis et al., 2004) slaagt Gent op alle punten: De gratis WiFi-verbinding die aangeboden wordt op verschillende plaatsen in de stad zorgt ervoor dat de inwoners toegang krijgen tot de nieuwe communicatietechnologieën. Het IBBT (Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie) biedt een platform voor nieuwe kennis terwijl de Waalse Krook (het nieuwe digitale baken in de stad die ook de bibliotheek zal huisvesten) een goed voorbeeld is van een openbaar centrum dat openstaat voor een divers publiek. Enkele opmerkelijke initiatieven die we ook kunnen noemen zijn de infraroodfoto’s die de stad eind vorig jaar vrijgaf waardoor elke
10
Gentenaar kon zien hoeveel warmte er verloren ging in zijn of haar huis door een slechte isolering en de iMarkt, waarbij de stad (i.s.m. Gent M/Avenue L) de man in de straat in contact wil brengen met nieuwe technologie.
11
Besluit Discussie Living Labs hebben nog veel groeipotentieel. Er is nog niet veel onderzoek gebeurd naar wat de concrete resultaten van een Living Lab zijn, maar de cases rond o.a. mobile tv hebben het nut van deze methode bewezen, zowel bij de ontwikkeling van de innovaties als bij het opstellen van het beleid. In zijn theoretische betekenis vinden we het concept smart cities (cfr. supra: de stad die Cisco in ZuidKorea mee hielp oprichten) voorlopig meer een buzzword. Persoonlijk denken wij niet dat bedrijven de komende jaren veel van die steden zullen ontwikkelen omdat er eventueel een zekere terughoudendheid kan zijn bij de eindgebruikers. De onderzoeken die gevoerd werden rond deze smart cities blijven redelijk oppervlakkig. De alternatieve manier om naar smart cities te kijken, namelijk naar die van een traditionele stad die met behulp van ICT en technologieÍn duurzamer met energie gaat omspringen, zal daarentegen steeds belangrijker worden omdat groeiende steden nu eenmaal meer en meer met problemen beginnen te kampen. De toekomst is onvoorspelbaar, zeker omdat deze steden heel vaak enkel een visie op korte termijn hebben. Suggesties voor verder onderzoek Zoals wij hierboven aanhaalden is er nood aan concreter onderzoek dat het effect van Living Labs en smart cities aantoont. Het zou ook interessant zijn om, net zoals Følstad voor de Living Labs heeft gedaan, ook rond de concepten smart cities, digital cities en knowledge cities een grondig literatuuronderzoek te maken.
12
Bronnenlijst Almirall E. (2008). Living Labs and open innovation: roles and applicability. The Electronic Journal for Virtual Organizations and Network, 10 (Special Issue on Living Labs), 22 – 46. Bergvall-Kareborn B., Holst M. & Ståhlbröst A. (2009). Concept design with a Living Lab approach. Proceedings of the 42nd Hawaii International Conference on System Sciences, 1 – 10. Bergvall-Kareborn B. & Ståhlbröst A. (2009). Living Lab: an open and citizen-centric approach for innovation. International Journal of Innovation and Regional Development, 1 (4), 356 – 370. Bliek F., van den Noort A., Roossien B., Kamphuis R., de Wit J., van de Velde J. & Eijgelaar M. (2010). PowerMatching City, a living lab smart grid demonstration. Paper gepresenteerd voor de IEEE Conference ISGT. Piscataway, NJ: IEEE. Caragliu A., Del Bo C. & Nijkamp P. (2009). Smart Cities in Europe. Paper gepresenteerd voor het 3rd Central European Conference in Regional Science ’09, Kosice. Cox L. (2011). Truth in crowdsourcing. IEEE Security & Privacy, 9 (5), 74 – 76. De Moor K., Ketyko I., Joseph W., Deryckere T., De Marez L., Martens L. & Verleye G. (2010). Proposed framework for evaluating quality of experience in a mobile, testbed-oriented Living Lab setting. Mobile Networks And Applications, 15 (3), 378 – 391. Ergazakis K., Metaxiotis K. & Psarras J. (2004). Towards knowledge cities: conceptual analysis and success stories. Journal of Knowledge Management, 8 (4), 5 – 15. Eriksson M., Niitamo V. & Kullki S. (2005). State-of-the-art in utilizing Living Labs approach to usercentric ICT innovation – a European approach. Lulea University of Technology, 1 – 13. Ferreira H., Fulli G., Kling W.L., L’Abbate A., Faas H & Lopes J.P. (2010). Distributed generation in Europe: the European regulatory framework and the evolution of the distribution grids towards smart grids. IEEE Young Researchers Symposium in Electrical Power Engineering Proceedings, 5, 1-6. Følstad, A. (2008a). Living Labs for innovation and development of information and communication technology: a literature review. The Electronic Journal for Virtual Organizations and Network, 10 (Special Issue on Living Labs), 99-131.
13
Følstad, A. (2008b). Towards a Living Lab for the development of online community services. The Electronic Journal for Virtual Organizations and Network, 10 (Special Issue on Living Labs), 47-58. Franke N., von Hippel E. & Schreier M. (2006). Finding commercially attractive user innovations: a test of lead-user theory. The Journal of Product Innovation Management, 23, 301 – 315. Gao H., Barbier G. & Goolsby R. (2011). Harnessing the crowdsourcing power of social media for disaster relief. IEEE Intelligent Systems, 26 (3), 10 - 14. Ghafele R., Gibert B. & DiGiammarino P. (2011). Driving innovation through patent application review: the power of crowdsourcing prior art search. Journal of Intellectual Property Rights, 16, 303 – 308. Ghent Living Lab (2012, 30 maart). Ghent Living Lab. Geraadpleegd op 16 april 2012 op het World Wide Web: http://www.openlivinglabs.eu/livinglab/ghent-living-lab Giffinger R., Fertner C., Kramar H. & Meijers E. City-ranking of European medium-sized cities. Paper gepresenteerd voor de IFHP Congres ‘07, Copenhagen Helal S. (2011). IT Footprinting – Groundwork for future smart cities. IEEE Computer Society, 44 (6), 30 – 31. Hiramatsu K. & Ishida T. (2001). An augmented web space for digital cities. Paper gepresenteerd voor Applications and the internet ’01, San Diego. Intille S. (2002). Designing a home of the future. Pervasive computing, 1 (2), 76 – 82. Ketelaars P. (2011). De Lage Landen 2020 – 2040. Vlaams-Nederlandse strategische economische samenwerking op middellange termijn. Steunpunt Buitenlands Beleid, 1 – 136. Oliver N. (2011). Urban Computing and Smart Cities: opportunities and challenges in modelling large-scale aggregated human behavior. Paper gepresenteerd voor Human Behavior Understanding. Second International Workshop ’11, Amsterdam. Pallot M., Trousse B., Senach B. & Scapin D. (2010). Living Lab research landscape: from user centred design and user experience towards user cocreation. Paper gepresenteerd voor de First European Summer School ‘Living Labs’, Paris.
14
Schaffers H., Komninos N., Pallot M., Trousse B., Nilsson M. & Oliveira A. (2011). Smart cities and the tuture internet: towards cooperation frameworks for open innovation. Lecture Notes in Computer Science, 6656, 431 – 446. Schaffers H., Sällström A., Pallot M., Hernández-Muñoz J., Santoro R., Trousse B. (2011). Integrating Living Labs with Future Internet experimental platforms for co-creating services within Smart Cities. Paper gepresenteerd voor de 17th International Conference on Concurrent Enterprising. Piscataway, NJ: IEEE. Schuler D. (2002). Digital Cities and Digital Citizens. Lecture Notes in Computer, 2362, 567 – 576. Schumacher J. & Feurstein B. (2007). Living Labs - a new multi-stakeholder approach to user integration. In Jardim-Gonçalves, R., Müller, J.P., Mertins, K., Zelm, M. (Eds.), Enterprise Interoperability II: New Challenges and Approaches (pp. 281 – 285). New York: Springer. Schuurman D. & De Marez L. (2009). User-centered innovation: towards a conceptual integration of lead users and Living Labs. Paper gepresenteerd voor de The Good, The Bad and The Challenging. Koper, Slovenia: ABS-Center. Schuurman D., De Moor K., De Marez L. & Evens T. (2011). A Living Lab research approach for mobile TV. Telematics and Informatics, 28, 271-282. Shapiro J. M. (2005). Smart Cities: quality of life, productivity, and the growth effects of human capital. NBER Working Paper Series, 1 – 35. Winters J. V. (2010). Why are smart cities growing? Who moves and who stays. Journal of Regional Science, 51 (2), 253 – 270.
15