5 minute read

De Watersnood van 1953

Tekst: Arie Sas

In deze editie komt de rubriek ‘de leugenhoek’ te vervallen doordat we het volgende ingezonden stuk ontvangen hebben van de heer Arie Sas.

Advertisement

In de nacht tussen zaterdag 31 januari en zondag 1 februari 1953 kwam een buurjongen van ons, Wim Stam, die twee huizen verder in Klein-Indië woonde, na middernacht terug van een avondje stappen in Dordrecht. Zoals gebruikelijk fietste hij vanaf de Oranjelaan over de Noordendijk richting Klein-Indië. Het was bar slecht weer. Wim kon met moeite vooruitkomen en werd zowat met fiets en al weggeblazen. Voorbij het gemaal “De Jantzon” werd alles nog erger. Stug doorzetten zorgde dat hij thuis belande, zijn fiets wegzette en het bed indook. Onderweg had hij iets gezien wat niet tot hem was doorgedrongen. Wim dacht “laaghangende mist boven de weilanden” zoals dat wel meer voorkwam. In werkelijkheid stond er al meer dan een meter water in de Stadspolder.

Pas dagen later komt het bevoegd gezag de schade bij de Zeedijk opnemen. Rechts de versterkingen die de bewoners hebben aangebracht.

(foto RAD; 552_316624)

Luttele uren later kwam de broer van mijn vader, oom Bas die een paar honderd meter in de richting van de Vissersdijk ook aan de Noordendijk woonde, bij ons op de ramen en deuren bonzen. Wakker worden!!!! Hoog water! Noodtoestand! Water staat al tot boven aan de dijk! Allemaal het bed uit, aankleden, Pa naar boven op de dijk om te kijken, komt snel terug. Heel de polder staat vol, Het water staat tot aan de kruin van de dijk. Angstig afwachten, weer gaat Pa op de dijk kijken. Wij willen ook gaan kijken. Als Pa terugkomt kunnen we met z’n allen naar boven op de dijk. Het weer is bar en boos en richting Stadspolders, zover we konden kijken alleen maar water. Golven met schuimkoppen. Besloten wordt verder te gaan kijken. Alle huizen aan de buitenkant van de dijk staan in het water. Alle hokken, schuurtjes en soortgelijk gedoe aan de stadspolderzijde staat onder water of zijn weggespoeld. Bij bakker Honders staat de hele bakkerij, ovens, bakkerskarren, broodvormen, schietplanken etc. in het onderhuis onder water. De in een apart staand schuurtje opgeslagen bakkerijgrondstoffen drijven rond. Van het schuurtje is niets meer te bekennen. Angstig vraagt ma naar Ab Kraak. Die woonde vroeger in Klein-Indië, maar is de kermissen af gaan reizen met een illusionisten-act. Hij overwinterde meestal in zijn woonwagen achter op het erf bij bakker Honders. Gelukkig blijkt hij dit jaar niet gekomen te zijn. Verder langs de dijk, bij Roodnat, komt iemand door een dakraam naar buiten klimmen. Heeft getracht nog iets in veiligheid te brengen, maar dat is onbegonnen werk. Voorbij de Vissersdijk wordt het nog erger. De kippenhokken van Roodnat drijven tussen de spoordijk en de Noordendijk. De kippen zijn allemaal verdronken. Bij Jan de Pet zijn alle koeien en paarden in de stal verdronken, verschrikkelijk, de mensen staan te huilen op de dijk. Dan plotseling wordt de dijk, vanaf de Loswalweg, richting Kop van het land afgesloten. Een rijkspolitieman zegt dat niemand de dijk meer op mag. Er klonteren wat mannen samen voor café t ’Fort. Waarom mogen ze de dijk niet op en van wie mogen ze de dijk niet op? De rijkspolitieman zegt; “De burgemeester en de dijkgraaf komen zo” Ja die willen ze wel spreken. Pa zegt: “Gaan jullie naar huis Ik wacht even om te luisteren wat ze te zeggen hebben en dan kom ik ook” Later komt Pa thuis: “We zijn toch de dijk opgegaan” zegt hij. “Tot voorbij de Oliepijp valt het mee maar tussen de Bovenhoek en de Kop is het rampzalig. We moeten wat gaan doen. Iemand weet een grote bult zand, een ander heeft heel veel linnen zakken. Een aannemer stelt al zijn steigermaterieel ter beschikking. Iemand gaat vrachtauto’s halen. We gaan zoveel mogelijk mensen erbij proberen te krijgen. We proberen meer zakken te krijgen. Dan gaan we de dijk versterken met zandzakken. “En wij dan?” vraagt ma. Hij zegt: ”ik leg een hamer, een bijl en een zaag op de vliering. Als er wat gebeurt probeer je maar een gat in het dak te hakken ga daarna op het dak om hulp zitten roepen.” Hij pakte zijn fiets en ging weg. ‘s’ Avonds heel laat komt hij weer thuis, geen droge draad meer aan zijn lijf. “Het lijkt erop dat we het gehouden hebben”, zegt hij. “Ik ben met broer Wim in het gat gaan staan, omdat men dacht dat wij wel goed en stevig zakken konden stapelen. We zijn toch gewend zakken met meel en graan te stapelen in ons werk. Het was echt hopeloos. Alle zakken die we in het gat stapelden, spoelden direct weer weg. Tientallen misschien wel honderden. Gelukkig kwamen er ook palen en ander steigermateriaal die we achter de zakken in de grond konden slaan. Daarna bleven er steeds meer zandzakken liggen en konden we doorstapelen. Toen de auto’s iets verder durfden te rijden en er steeds meer mensen bijkwamen werden de zandzakken sneller aangevoerd en kregen we meer vastigheid. Ook zakte het water een keer een stukje. Misschien omdat er ergens anders een polder volliep. Daarna hebben een aantal mensen aan de buitenkant nog zeilen laten zakken zodat er wat minder druk op de dijk stond. Meer kunnen we nu niet doen.” Uiteindelijk is, dankzij een handvol anonieme mannen, die nog meer anonieme mannen wisten te mobiliseren, met bijeengesprokkeld, geleend materiaal en spontaan ter beschikking gesteld transport, de Zeedijk en daarmee Dubbeldam behouden gebleven. De slaperdijken zoals Zuidendijk en Oudendijk zijn immers veel te laag om van enige betekenis te zijn. Op maandag 2 februari 1953 nam het Bevoegd Gezag de boel weer in de hand en begon met groot vertoon de aangebrachte versterkingen te verbeteren. Er is nooit meer over gesproken, men wist wel beter als op te gaan lopen scheppen dat men het Bevoegd Gezag in het hemd had gezet.

This article is from: