4 minute read
"Mijn bewogen harde leven..."
Zo noemt ze het zelf, mevrouw Dekker, die kortgeleden 100 jaar werd. Ze vraagt mij wat ik eigenlijk wil weten. Ja, wat maak je allemaal mee in 100 jaar? Dan vertelt ze mij over de watersnood in 1953.
“Ik was toen dertig, reken maar uit, het is 70 jaar geleden. Wij lagen in Antwerpen en alles stond onder water. We konden niet varen door het hoge water en het stormde ook heel hard. Toen we weer gingen varen wisten we niet wat we zagen, alles was water, één grote zee. En er dreef van alles: beesten, ledikanten en mensen ook. We zagen mensen op een stuk dijk staan, die konden nergens heen. Die hebben we onze roeiboot gegeven. Wij konden ze niet meenemen, wij moesten met twee schepen naar Rotterdam. Later hebben we bakken gesleept met zuigerzand voor in de caissons om de dijken dicht te krijgen. Ik moest steeds die kabel in halen en aan de zuiger vastmaken, dat was zwaar werk. En je stond van ’s morgens 4 tot ’s avonds 9 of 10 uur op je benen. Dan zat mijn ketelpak helemaal onder het vet van die stalen draden. Die moesten wel dik in het vet zitten, anders roesten ze weg door het zoute water. We hebben daar negen maanden gevaren. Bijna niemand wilde dat, want het spookte daar altijd, je had de Noordzee voor opper*. Ja, ik ben altijd leergierig geweest, ik wilde alles kunnen, nou dan moet je het ook doen.”
Advertisement
Bent u een schippersdochter?
“Nee, ik ben geboren in Waardenburg, aan de Waal, vlakbij Zaltbommel. Op 22 januari 1923, in een arbeidersgezin. Ik had 12 zussen en 4 broers. Al jong moesten we thuis meehelpen. Toen ik 14 jaar was ging ik al werken bij een keuterboertje. Toen ik 15 werd moest ik thuiskomen, mijn moeder kreeg het twaalfde kind. De baker was er acht dagen, daarna moest ik het overnemen. Ik mocht de baby wassen, dat vond ik prachtig. Lekker met het kindje kroelen, dat hebben baby’s ook nodig. Tot overmaat van ramp kreeg mijn moeder trombose en moest in bed blijven. Ik moest dus voor het hele gezin zorgen, wassen, eten koken, opruimen en alles. Na drie weken was mijn moeder weer op, maar ik ben altijd voor mijn kleine zusje blijven zorgen. Zij woont nu in Wassenaar, ze is verpleegkundige geweest, we hebben nog altijd een goede band.”
Hoe kwam u dan op die sleepboot terecht?
“Nou, die schipper ruilde bij ons in Waardenburg kolen voor spek en vlees. Hij overlaadde mij met cadeaus en zo ben ik aan die man blijven hangen. Ik had geloof ik meelij met hem, hij had al zoveel meegemaakt. Ik was ook naief, je kwam nergens, ik was altijd aan het werk. Het was in de oorlog, in 1946 zijn we getrouwd. Er was toen niet veel, we hadden niks. Ik kon suikerzakken kopen, de letters heb ik er uitgekookt met chloor, toen waren ze wit. Daar heb ik lakens van gemaakt. De in beslag genomen boot kregen we weer terug, het achteronder gesloopt, maar voorin konden we wonen. Daar hebben we een half jaar mee gevaren. Ik was leergierig, heb het varen geleerd en ook het vastmaken. Later gingen we met mijn schoonouders op een grotere boot varen. Mijn schoonmoeder mocht mij niet, ik was niet goed genoeg voor haar zoon. Op den duur ging het niet meer en hebben we een tijdje in Waardenburg gewoond. Inmiddels had ik twee kinderen gekregen, maar mijn man kon het niet wennen aan de wal en nam een betrekking als zetkapitein op een sleepboot.”
Hoe kwam u in Dordrecht te wonen? “Mijn man kreeg glaucoom en kon steeds slechter zien, eerst voeren we nog een tijdje, maar toen het niet meer ging, moesten we aan de wal. Mijn derde kindje, een meisje, is verdronken toen ze drie jaar was. Pas weken later werd ze gevonden, weggedreven helemaal naar Rotterdam, en konden we haar begraven. Mijn man heeft dat nooit goed kunnen verwerken. Daarna, ik was al 39, kreeg ik nog een zoon, dat had een meisje moeten zijn, vond hij. Ik woon hier aan de Bleijenhoek heel fijn, ik kom niet veel meer buiten, alleen als het mooi weer is ga ik weleens een boodschap doen op de scootmobiel. Het lopen gaat niet meer goed, de rollator is mijn rechterhand in huis. Ik heb hulp voor alles, iemand helpt mij formulieren in te vullen, mijn handen willen ook niet meer. Misschien heb ik teveel gewerkt. Ik had een hard leven, altijd maar werken, werken, werken...”
* Opper, dat is waar de wind vandaan komt.
Ria Besjes