7 minute read

Aartje en Saartje (141) - Drie bomen

Het was een kille maar zonnige middag tegen het einde van januari toen het staartmezenpaar Aartje en Saartje besloten om weer eens richting de jachthaven Westergoot te vliegen. Zoals Aartje opmerkte, “Na al die wind de laatste weken, Saartje, kunnen we nu een keertje een rustig winters vliegtochtje maken.” Saartje knikte en zei glimlachend, “Inderdaad. Stormen Gerrit, Henk, Isha en Jocelyn hebben behoorlijk huisgehouden in ons parkje. De bomen hebben het zwaar te verduren gehad. Laten we weer een kijkje nemen en… misschien zien we onderweg die ijsvogel wel die een van de buurtvogels onlangs in de omgeving van de grote ‘bossige bocht’ van het park zag?” Aartje keek dubieus toen hij antwoordde, “Daar zou ik maar niet teveel op rekenen, Saartje. IJsvogels zijn nogal schuw en het is wel erg bijzonder dat er eentje überhaupt zo dichtbij ons weer werd gespot. Maar goed, laten we opletten, je weet maar nooit.”

Beversporen

De twee zwart-wit-roze gekleurde vogeltjes met opvallende lange staarten stegen toen op vanuit de griend, voorbij de vissteiger tot ze aan de grote “bossige bocht” bij de uiterwaard kwamen. “Ik zie wel beverknaagsporen,” zei Saartje, wijzend met een vleugeltje naar een gevelde boom met gehavende stam, “maar helaas geen ijsvogel.” Aartje grinnikte, “Da’s geen verrassing, wat ik al zei.”

Trieste aanblik

Onverschrokken vervolgden de kleine pluisbollige vogeltjes hun tocht richting de jachthaven, toen ze iets zagen waar ze allebei van schrokken. Met open snaveltjes van verbazing landden ze snel op een boomtak om met grote ogen naar het tafereel dat voor hen lag te staren. Een van de bekendste bomen van het park, de scheve es met zijn klimop bedekte onderkant lag nu in een trieste hoop op de grond dwars over een zijpad, met grote voor zich uitgestrekte takken, alsof de boom in een reflex had geprobeerd zijn val te breken. Nu lag de grote reus, kaal in de winterkilte, lang uitgestrekt en bewegingloos. Zijn takken zouden niet meer zuchten in de wind, zijn bladeren zouden dit voorjaar niet tevoorschijn komen. Aartje en Saartje keken elkaar sprakeloos aan. “Vroeger zaten we vaak op die grote tak daar!” zei Saartje verdrietig. “Nu ligt hij op de grond!” Aartje knikte. “Een vreselijk gezicht. Gelukkig waren er geen slachtoffers, zo te zien.”

Terwijl ze somber naar het tafereel keken, herinnerden zij zich de boom zoals hij vroeger was, met zijn halve bedekking van klimop en zijn bladeren ritselend in een zomerse bries. Ze dachten stilletjes terug. Wat hadden ze vaak op zijn takken gezeten, uitkijkend over het spaarbekken, de jachthaven, het park. Hij werd soms liefkozend de “klim op-klimopboom” genoemd. Door zijn scheve stand was hij inderdaad makkelijk te beklimmen en hij was ook deels bedekt door klimop. Een grappige benaming vonden de buurtvogels.

Een laatste groet

Het was dus een bekende en geliefde boom voor vele vogels op de Staart. Als om dat punt te benadrukken, verzamelde een troep luidruchtige kauwen zich in de nabije boomtoppen, gevolgd door een groep kraaien en eksters en een tiental felgroene halsbandparkieten. Allemaal begonnen ze te kraaien en te krassen en te schetteren in hun eigen vorm van rouw –lawaaierig maar indrukwekkend. Toen het opvallende, gezamenlijke geluid langzaam wegebde, vlogen de vogels zachtjes weg en keerde de kille stilte terug.

Het geheel had een imponerend effect op de staartmeesjes. Ze rilden plotseling, en niet alleen vanwege de kou. “Saartje, laten we terugvliegen. We kunnen hier niets meer aan doen,” zei Aartje treurig. “Nee, wacht nog heel even,” antwoordde Saartje met een brok in haar keeltje. Ze vloog naar de statische boom en plaatste heel even een vleugeltje op een grote met zacht groen mos beklede tak. Toen vloog ze weer naar Aartje en keerden de vogels zich om, richting de griend en thuis. “Het was maar een boom…,” begon Aartje, “maar toch….” Saartje zei zachtjes, “We zullen hem missen."

Een moo

Terugvliegend in diepe gedachten misten de staartmezen bijna een ander tafereel, ditmaal opbeurend. In de “bossige bocht”, op een laaghangende tak over de snelstromende rivier het Wantij, stond een prachtig turquoiseblauw vogeltje met een dolkachtige, oranje gekleurde snavel doodstil over het water te turen. “Kijk daar,” zei Saartje zachtjes, verbaasd, tegen Aartje en wees met een vleugeltje, “daar is die ijsvogel die we eerder zochten!”

In stille vreugde keken ze allebei vanaf een boom op een afstandje hoe het vogeltje plotseling in de snelle kakikleurige stroom dook en even later triomfantelijk naar boven kwam met een visje in zijn puntige snavel. Hij sloeg het met een paar krachtige klappen op de tak waar hij stond en behendig liet hij het door zijn keel glijden. “Zo!” riep Aartje toen, “dat heb je wel heel handig gedaan, makker!”

Even kennismaken

De ijsvogel keek even verschrikt op maar toen hij zag dat de spreker een kleine, vriendelijk ogende staartmees was, vloog hij dichterbij om kennis te maken. Al pratend kwamen de staartmezen erachter dat deze mooie ijsvogel Thijs heette en dat hij familie was van de ijsvogeltweeling Duikje en Fuikje, die Aartje en Saartje lang geleden hadden leren kennen maar in een tijd niet meer hadden gezien. “Een kleine wereld,” zei Thijs, “maar ik moet nu maar terug naar de Biesbosch. Ik kom hier zo nu en dan wel weer eens vissen.” Met een glimlach nam hij afscheid van Aartje en Saartje die hem vroegen hun groeten over te brengen aan de tweeling.

een paar krachtige klappen op de tak waar hij stond en behendig liet hij het door zijn keel glijden. “Zo!” riep Aartje toen, “dat heb je wel heel handig gedaan, makker!” Even kennismaken De ijsvogel keek even verschrikt op maar toen hij zag dat de spreker een kleine, vriendelijk ogende staartmees was, vloog hij dichterbij om kennis te maken. Al pratend kwamen de staartmezen erachter dat deze mooie ijsvogel Thijs heette en dat hij familie was van de ijsvogeltweeling Duikje en Fuikje, die Aartje en Saartje lang geleden hadden leren kennen maar in een tijd niet meer hadden gezien. “Een kleine wereld,” zei Thijs, “maar ik moet nu maar terug naar de Biesbosch. Ik kom hier zo nu en dan wel weer eens vissen.” Met een glimlach nam hij afscheid van Aartje en Saartje die hem vroegen hun groeten over te brengen aan de tweeling.“Wat een aardige vogel,” zei Saartje tegen Aartje toen zij weer hun retourvlucht voortzetten. “En een kanjer van een visser!” antwoordde Aartje. “We zijn vandaag wel drie bijzondere bomen tegengekomen: de beverboom, de klimopboom en nu de ijsvogelboom!” Nellie Harrewijneen paar krachtige klappen op de tak waar hij stond en behendig liet hij het door zijn keel glijden. “Zo!” riep Aartje toen, “dat heb je wel heel handig gedaan, makker!” Even kennismaken De ijsvogel keek even verschrikt op maar toen hij zag dat de spreker een kleine, vriendelijk ogende staartmees was, vloog hij dichterbij om kennis te maken. Al pratend kwamen de staartmezen erachter dat deze mooie ijsvogel Thijs heette en dat hij familie was van de ijsvogeltweeling Duikje en Fuikje, die Aartje en Saartje lang geleden hadden leren kennen maar in een tijd niet meer hadden gezien. “Een kleine wereld,” zei Thijs, “maar ik moet nu maar terug naar de Biesbosch. Ik kom hier zo nu en dan wel weer eens vissen.” Met een glimlach nam hij afscheid van Aartje en Saartje die hem vroegen hun groeten over te brengen aan de tweeling.

een paar krachtige klappen op de tak waar hij stond en behendig liet hij het door zijn keel glijden. “Zo!” riep Aartje toen, “dat heb je wel heel handig gedaan, makker!” Even kennismaken De ijsvogel keek even verschrikt op maar toen hij zag dat de spreker een kleine, vriendelijk ogende staartmees was, vloog hij dichterbij om kennis te maken. Al pratend kwamen de staartmezen erachter dat deze mooie ijsvogel Thijs heette en dat hij familie was van de ijsvogeltweeling Duikje en Fuikje, die Aartje en Saartje lang geleden hadden leren kennen maar in een tijd niet meer hadden gezien. “Een kleine wereld,” zei Thijs, “maar ik moet nu maar terug naar de Biesbosch. Ik kom hier zo nu en dan wel weer eens vissen.” Met een glimlach nam hij afscheid van Aartje en Saartje die hem vroegen hun groeten over te brengen aan de tweeling.

“Wat een aardige vogel,” zei Saartje tegen Aartje toen zij weer hun retourvlucht voortzetten. “En een kanjer van een visser!” antwoordde Aartje. “We zijn vandaag wel drie bijzondere bomen tegengekomen: de beverboom, de klimopboom en nu de ijsvogelboom!”

Nellie Harrewijn

This article is from: