Koninkrijk Parelina
Pareleiland
BloemBloemmeer
gebied
Knikkereiland
Zidder
Bloemstad Nieuw Regenboogstad
Rondastad
Regenboogrivier
Knikkeroceaan
Regenboogstad
Het huisje van Blanco
Glittermeer
Glittergroene
Moriag Moriagmeer
Mindermeer
Woud
Knikkerland Paarse Gebergte De Bron
Vinidal
Miglo
KnoikaWoestijn
Sn
aan olb r l e
Oostzee
Knoika
Groenevecht
Inhoud
De Regenboogfontein Het Slingerhuis
De Knikkerkermis
8
17
26
Wensen bij de fontein
33
De Regenboogfontein is kapot
44
Een slapende stad
55
Knikkerroosje 39 Het paleis van Magenta
48
Afscheid 59 De stadsmuur
65
Het Glittergroene Woud
76
De opdracht
Het verhaal van Blauwwouter Bellen en Kleefknikkers De rivier over Het feest
70
85 91
100
108
Woestijn 113 Het juiste spiegelbeeld
117
Het grootste monster
122
Terug in Regenboogstad
136
Het Bronwater In de spiegel
128 142
Thuis 147
Voor Jace, Opdat je elke dag ‘wondert’ alsof het de eerste is.
Wittie en de Regenboogfontein
Marloes Bloedjes 7
De Regenboogfontein Wittie staat op de allerhoogste Knikkerberg en kijkt naar beneden. De daken van de huizen hebben alle kleuren van de regenboog.
En ook de wegen en rolbanen zijn geel, oranje of paars. Maar het mooist gekleurd zijn de knikkers zelf. Als de zon schijnt,
bewegen ze als glinsterende steentjes door de straten en over het grote plein.
8
9
Rond de fontein, die in het midden van het plein staat, is het een
drukte van belang. Hier haalt Wittie elke dag Regenboogwater. De kleurige knikkers kunnen niet zonder; ze blijven er gezond en mooi van.
Voordat Wittie de rolbaan in stapt, kijkt ze nog even naar de huizen op de berg. Het huis van de doorzichtige knikkers is
helemaal van glas. Wittie kan zien wat ze binnen doen, omdat alle muren ramen zijn. Die worden door een paar Doorzichtigen gelapt.
Bij de Kleurtjes kun je juist niets zien, omdat ze een hoog, gekleurd hek om hun terrein hebben gebouwd.
Op de hoogste top van de berg wonen de Slingers. Alle huisjes
zijn rond één groot plein gebouwd. Het huisje van Lila en Wittie
staat hier ook. Wittie houdt van het Slingerhuis en van de beek aan de andere kant van de berg. Maar het leukste van op een berg wonen is toch wel dat je ervan af kunt rollen!
Ze gaat in de gele rolbaan staan en houdt zich vast aan de randen. Dan tilt ze haar voeten op en zet ze zich af. Meteen daarna trekt ze haar armpjes en beentjes in en glijdt ze naar beneden. Wat gaat
het snel! Ze gaat zeker honderd keer per minuut over de kop. Ze krijgt er kriebels van in haar buik. En een knikker is alleen maar
buik, met een paar kleine armen en benen eraan. Daarom kriebelt
alles. Ze probeert iets te zien van de Knikkerberg. Bomen, lucht, bomen ondersteboven… Au! Nu rolt ze over haar ogen heen. O ja, die kun je beter dichtdoen.
Al heeft Wittie haar ogen dicht, ze weet precies waar ze is. Wanneer de buis een scherpe bocht maakt, is ze in het laatste deel van de rolbaan.
De bovenkant is dicht, zodat de knikkers er niet uitvallen. 10
Wat hoort ze daar? Iemand zingt het Knikkervolkslied. ‘Knikker, knikker, knikkerland! Knikker in de bergen!’
Het geluid komt steeds dichterbij. Wittie knippert even met haar ogen. Een grote, doorzichtige, glazen knikker zit stil in de rolbaan. Het is dikke Door. Hij is weer eens blijven steken. ‘Door!’ roept Wittie. ‘Doorrollen!’
Door blijft gewoon zitten en zingt verder, alsof er niets aan de hand is. Net nu de baan op zijn steilst is.
‘Rol je de buizen in en uit… Knikker, knikker… knikkerland,’ zingt hij sloom.
Wittie heeft te veel vaart en kan niet meer remmen. ‘Ga snel, anders…’
Maar het is al te laat. Ze ketst tegen Door, waardoor hij in beweging komt.
‘Wittie! Dank je! Ik zat vast.’
Ze blijft een stukje achter hem, zodat ze niet nog eens tegen hem aan botst. Na hem rolt ze de buis uit, in het zachte gras. ‘Sorry, Wittie.’
Als ze nergens krassen of deukjes op haar
glazen lichaam ziet, kijkt ze naar Door. Wat is hij dik!
11
Hij heeft meer de vorm van een ei dan van een knikker.
‘Logisch dat je vast bleef zitten in die buis. Je hebt te veel gegeten.’
In zijn helemaal doorzichtige glas drijven op zijn minst drie
gebakjes, een stuk broccoli, een hotdog en iets wat eruitziet alsof het frietjes waren.
‘Ik had honger en nu is alles op. Ik moet van mama naar de markt. Nieuw eten kopen.’
Wittie veegt het stof van haar glas en staat dan op. ‘Oké, ik moet de andere kant op. Zie je later!’
Ze zwaait naar Door en steekt de straat over. Het Regenboogplein
is omringd door mooie gebouwen. Wittie loopt langs het kleurige paleis, dat meer torentjes heeft dan alle paleizen van Knikkerland bij elkaar. Het zijn er zo veel dat ze de tel kwijt raakt.
Dan loopt ze naar de fontein. Wat is het fijn dat ze nu vakantie heeft en zich niet hoeft te haasten! Ze ploft neer op de marmeren rand bij de vijver.
De zon schijnt warm op haar glas. Achter zich hoort ze het
gespetter van de fontein. Verderop klinkt de muziek van de kermis en ze ruikt de geur van suikerspinnen.
Ze kijkt naar de knikkers die voorbijkomen. Een paar gespikkelde
rollen in volle snelheid over het plein. De groene Olieknikkers
lopen op hun beentjes, zodat ze om zich heen kunnen kijken. De
kleintjes zien er hetzelfde uit als hun vader en moeder. Door het zonlicht glanzen ze extra mooi.
Daarna komen de Kleurtjes langs. Voorop een paar grote, daarachter de kleintjes. Groene, gele, blauwe, oranje. Ze lopen naar de picknickplaats onder de kastanjeboom.
Een knikker zo rood als een aardbei komt naar de fontein. Hij is even groot als Wittie en draagt een dik boek. 12
Wittie heeft hem niet eerder gezien.
‘Hoi! Wat een mooie fontein!’ roept hij.
Ze knikt. ‘Ja hè, dat vind ik ook. Maar heb je hem nog nooit gezien?’
De rode knikker gaat naast haar zitten. Hij legt het boek op de rand. ‘Nee, ik logeer voor een paar weken met mijn moeder bij de Kleurtjes.’ Hij wijst naar de berg waar ook Witties huis staat.
‘Maar je moet toch elke dag Regenboogwater drinken? Waar halen jullie dat vandaan?’ vraagt Wittie.
‘Wij drinken het water uit deze fontein. Het gaat met de
vrachtrolbaan naar mijn stad en daar kun je het in de winkel kopen.’
Dat wist Wittie niet. Ze staart naar het bruisende water. Zou er dan genoeg zijn voor alle knikkers in Knikkerland? En dat elke dag opnieuw?
‘Weet je wat ik ook nooit eerder heb gezien?’ vraagt de rode knikker.
Ze schudt haar lichaam van links naar rechts. ‘Een knikker met witte streepjes.’
O nee, krijgen we dat weer! De meeste knikkers in Regenboogstad zijn er nu wel aan gewend dat zij wit is. Maar dit is een knikker die het nog nooit gezien heeft. Wittie kijkt naar haar spiegelbeeld
in het water: een doorzichtige knikker met heel dunne, witte streepjes dwars door haar glas.
‘Ze hebben zeker een foutje gemaakt,’ mompelt de rode knikker. ‘dat ze je vergeten zijn met inkleuren...’
Een foutje? Er mogen dan geen andere witte knikkers in
Regenboogstad wonen, maar een foutje is ze zeker niet! ‘Misschien zijn ze bij jou juist uitgeschoten met de rode verf!’ 13
‘Ik ben anders heel blij dat ik zo rood ben. Ik heb namelijk
ontzettend last van zomersproeten, maar geen knikker die er wat van ziet!’
Ze ziet inderdaad nergens sproeten.
‘Zijn je vader en moeder ook wit?’ vraagt hij.
Wittie staart naar het water. ‘Dat weet ik niet, ik ben gevonden. Ik woon bij de Slingers.’
‘Wauw! De Slingers, die van die mooie feestslingers kunnen maken!’
14
Ze begint hem net aardig te vinden als hij weer naar haar kijkt alsof ze niet normaal is.
‘Maar je bent geen Slingerknikker. Jij hebt eerder streepjes. Eén,
twee…’ telt de rode knikker, ‘drie, vier, vijf, zes, zeven witte streepjes. Dat is echt heel zeldzaam!’
Zeldzaam? Wat is dat? Het is vast niet goed. Ze moet er een beetje
van blozen. Ze pakt de kruik die naast haar op de rand staat en houdt hem onder water. Het duurt even voordat er wat in stroomt. De rode knikker kijkt nog steeds vol verwondering naar haar.
‘Het is superhandig, dat rood. Je ziet nooit dat ik verlegen ben. Nou ben ik ook helemaal niet verlegen. Ik heet Rodus trouwens. En jij?’
De rode knikker steekt zijn hand uit en kijkt haar vriendelijk aan. ‘Wittie,’ zegt Wittie verlegen. Ze kijkt naar de kruik. Luchtbelletjes schieten omhoog als hij bijna vol is. Ze haalt hem uit het water en schroeft de dop er weer op. Daarna schudt ze Rodus’ hand.
‘Natuurlijk, net als ik genoemd naar je kleur. Ik denk dat wit zijn ook nuttig kan zijn,’ zegt hij.
‘Nuttig?’ Wittie begrijpt hem niet.
‘Ja, nuttig. Zoals dat je op mijn rood geen sproeten ziet. Alle
knikkers hebben wel zoiets. Meestal heeft dat te maken met hoe
ze eruitzien. Zo zijn Doorzichtigen erg goed in glas maken. Dat lijkt niet zo bijzonder, omdat heel veel Doorzichtigen dat doen. Maar stel je voor, dat niemand meer glas blies...’
Wittie stelt zich de huizen voor zonder ramen. De Doorzichtigen zouden zelf niet eens een huis hebben. ‘Maar waar is wit dan handig voor?’
Dan hoort ze iemand roepen: ‘Rodus!’
Een grote knikker, nog roder dan Rodus, loopt in de richting van de fontein. Haar muts lijkt op het hoedje van een aardbei. 15
Ze houdt een parasol vast die al even felgekleurd is. Zou ze soms smelten van het zonnetje? Wittie ziet het al gebeuren dat haar kleur er zo af druppelt en een spoor van rood achterlaat op de tegels.
‘Rodus, kom mee! En hier is je parasol!’
‘Over wit zijn weet ik niets... Ik ga eens kijken in mijn boek. Daar staat namelijk alles in.’ ‘Alles?’
‘Wat ik wilde weten wel, tot nu toe.’
‘Rodus! Grote Bron, ik wou dat je iets beter kon luisteren dan lezen!’ Zijn moeder wordt nog roder van boosheid.
Rodus staat op. ‘In ieder geval hoef jij niet met zo’n belachelijke parasol te lopen!’ Wittie lacht.
‘Leuk om je te ontmoeten, Wittie!’ Met het boek onder zijn arm loopt Rodus naar zijn moeder, die nu met twee parasols zwaait.
Wittie loopt een rondje om de fontein heen tot ze de regenboog
ziet. Ze telt de kleuren op haar vingers. Rood, oranje, geel, groen,
blauw, violet, indigo. Het zijn er zeven. Maar er zit geen wit tussen. Dan pakt ze haar kruik en gaat in de richting van het Slingerpad dat naar haar huis boven op de berg leidt.
16