Vezelbanaan, Musa textilis | Musaceae De vezelbanaan is een – niet eetbaar - broertje van de banaan die we hier uit de winkelschappen kennen. Hij staat bekend onder vele namen: Manila hennep, Abaca, Canamo de Manila, Chanure de manille, Abaca manila, Pisang manila, Pisang benang, Pisang utan, Agotai, Agotag, Amoguid, Lanton, Samoro, Chuoi soi. Het gebied van oorsprong ligt in de Maleisische archipel maar inmiddels wordt de plant ook in de tropen van Zuid-Amerika geteeld. In Afrika vind je hem maar weinig. Het economisch leven van vezelbanaan is 6 tot 15 jaar. Na planten duurt het 1,5 tot 3 jaar voordat voor het eerst geoogst kan worden. Na bijgroei kan dan om de 3 of vier maanden opnieuw geoogst worden. De plant is 1,5 tot zes meter hoog en heeft niet een echte stam, maar spiraalsgewijs geplaatste, dicht op elkaar groeiende schachten. Dit zijn de hoofdnerven van de bladeren die een meter of meer lang en 60 centimeter breed zijn. De bladschachten bevatten de vezels waarom het te doen is. Nadat de schacht van de buitenste laag ontdaan is wordt hij handmatig of machinaal door een blok getrokken waarin een speciaal mes bevestigd is. Dit zorgt ervoor dat de vezels van elkaar gescheiden worden. Na dit strippen worden de vezels in de zon gedroogd. Daarna worden ze gesorteerd op kwaliteit. Deze wordt bepaald door sterkte, kleur, textuur, vezellengte en reinheid. De grootste producenten zijn de Philippijnen en Ecuador. Het bekendste product, dat van de vezels van de plant gemaakt wordt, is touw, onder andere trossen en tuigage voor de scheepvaart. Het is sterk, licht, duurzaam en bestand tegen zout water. Door concurrentie van kunststoffen is er nog maar weinig vraag naar dit touw. Ook kan je de vezels weven en er kleding en tassen van maken of verwerken in meubilair. Het grootste deel van de oogsten wordt tegenwoordig echter verpulpt om er dan speciale papiersoorten van te maken, bijvoorbeeld voor theezakjes, bankbiljetten en capsules voor medicijnen.
Abaca-vezels hangen te drogen op een abaca-plantage, Costa Rica. Foto: John Washington, en.wikipedia.org
Vetiver, Chrysopogon zizanioides | Poaceae Vetiver is een overblijvende grassoort die inheems is in India maar inmiddels over de tropische en subtropische gebieden van de hele wereld verspreid is. Het vormt pollen die 1,5 meter hoog en breed zijn. De meeste gecultiveerde vetiver-rassen zijn steriel, dat wil zeggen, vermeerderen zich niet door zaad. Evenmin vermeerdert vetiver zich door uitlopers van de wortels maar door doordat op de voet van de de moederplant complete jonge plantjes groeien. Het is dan ook betrekkelijk gemakkelijk om uitbreiding van een aanplant van vetiver onder controle te houden. Vetiver heeft een bijzonder wortelstel, anders dan de meeste grassoorten waarvan de wortels een zode vormen die hooguit tien of iets meer centimeters dik is. De wortels van vetiver groeien juist heel diep, recht omlaag tot wel vier meter, met aan deze verticale wortels horizontale zijwortels. Deze bijzondere, matrix-achtige groei van het wortelstelsel zorgt ervoor dat dit gras de grond uitermate goed vasthoudt en wegspoeling ervan door bijvoorbeeld zware regenbuien tegengaat. Om die reden ook is dit gras al sinds eeuwen in India in gebruik als bescherming tegen het afspoelen van hellingen. Na WO II werd het cultuurtechnisch gebruik van het gras onderwerp van wetenschappelijke studie en experiment, eerst in India en later op internationaal niveau, in samenwerking met de Wereldbank. Dit leidde tot het zogenaamde Vetiver Systeem dat gericht is op het gebruik van dit gras voor een duurzaam land- en watermilieu. In projecten in de tropen en subtropen overal ter wereld wordt het gras nu aangeplant om allerlei vormen van bodemerosie te voorkomen en te verhelpen. Maar ook om vervuiling van water en land te voorkomen en te bestrijden, dankzij de grote tolerantie van het gras voor hoge nitraat- en fosfaatniveaus, zware metalen en landbouwchemicaliën. Ook de Botanische Tuin heeft bijgedragen aan onderzoek naar de toepassing van vetiver en wel wat betreft het gebruik ervan in de waterbouw. Daarbij bleek dat aanplanten van het gras op dijklichamen op drie manieren een positive werking had: de wortelmatrix houdt de grondmassa van de dijk stevig bij elkaar; de strook gras aan de voet van de dijk breekt de golfslag; het gras op de dijk breekt het oplopende water. Naast de oude en nieuwe cultuurtechnische toepassingen wordt vertivergras al sinds mensenheugenis voor een volstrekt ander doel gebruikt, namelijk als grondstof voor het produceren van een essentiële olie. De olie is amberkleurig en heeft zoete, houtachtige, rokerige, aardachtige geurtonen. Hij wordt verkregen door het destilleren van de vermalen, in water geweekte wortels. Wereldwijd wordt er 250 ton per jaar geproduceerd. Vetiverolie is bestanddeel van 90% van de Westerse parfums. Ook is vetiver een ingrediënt in traditionele geneesmiddelen. In India en ZuidoostAzië worden de vezels gebruikt voor vlechtwerk en als dakbedekking. Beplanten van steile hellingen op verwaarloosde landbouwgrond in Ecuador. vetivernetinternational.blogspot.nl
Thee, Camellia sinensis | Theaceae Volgens de Chinese legende werd het zetten van thee 5000 jaar geleden uitgevonden door Shennong, wat ‘Goddelijke Boer’ betekent. Door de eeuwen heen werd de manier om de plant te verwerken uitgebreid en verfijnd evenals de rituelen rondom het nuttigen ervan. De eerst bekende handleiding vinden we in ‘Het boek van de thee’ door Lu Yu, geschreven in de 8e eeuw van onze jaartelling. In Europa maakte men pas voor het eerst kennis met thee in het midden van de 17e eeuw. Deze thee was afkomstig uit China en, omdat men daar niets los liet over het productieproces, bleef dat voorlopig zo. Tot Robert Fortune, een Schots botanicus, terugkeerde van een reis van enkele jaren door China. Hij reisde onder een dekmantel, verzamelde vele nieuwe plantensoorten waaronder azalea en chrysant en wist en passant ook de geheimen van de theebereiding aan zijn gastheren te ontfutselen. Hij keerde in 1851 terug naar India met 20.000 zaailingen en stekken van de theeplant en binnen een halve eeuw steeg de productie naar 63 miljoen kilo per jaar. De theeplant, Camellia sinensis, is een groenblijvende heester die tot 17 meter hoog kan worden. Hij komt voor in de tropen en subtropen tot op 1500 meter hoogte. Als hij gebruikt wordt voor het produceren van thee snoeit men hem tot heuphoogte. We kennen vier variëteiten: C. sinensis var. sinensis, C. sinensis var. assamica, C. sinensis var. pubilimba en C. sinensis var. dehungensis. De eerste twee worden gebruikt voor het zetten thee. De bladeren zijn 4-15 cm lang en 2-5 cm breed en bevatten 4% caffeïne. Voor de theeproductie worden de jonge, lichtgroene blaadjes gebruikt, meestal het eindblad en de eerste twee of drie blaadjes aan de twijg. Om de een of twee weken worden ze met de hand geplukt. Na het plukken kunnen de blaadjes op verschillende manieren bewerkt worden. Al naar het type bewerking spreekt men van gefermenteerde en ongefermenteerde thee. De bij ons algemeen bekende zwarte thee is een gefermenteerd theesoort. Het productieproces daarvan gaat in vier stappen. Eerst laat men de blaadjes verwelken. Dit wordt ook wel verflensen genoemd. Vervolgens worden de slappe blaadjes door een rolmachine gevoerd waarbij het bladoppervlak beschadigd wordt en de celsappen vrijkomen. Als derde stap worden de blaadjes in een koele ruimte met een luchtvochtigheid van 95% opgeslagen. Hier vindt het eigenlijke fermentatieproces plaats, dat wil zeggen, de vrijgekomen celsappen gaan een verbinding aan met zuurstof en worden omgezet in geur- en smaakstoffen. Tenslotte worden de blaadjes in een oven met hete lucht gedroogd en krijgen ze hun zwarte kleur. Andere gefermenteerde theesoorten met een afwijkend productieproces zijn blauw-groene thee en rode thee. Bij ongefermenteerde theesoorten blijft beschadiging van de blaadjes achterwege. Er komen dus geen celsappen vrij en de geur- en smaakstoffen blijven in ongewijzigde vorm in de blaadjes behouden. Al naar gelang de aard van het productieproces spreekt men hier van witte, gele en groene thee. Theeplantage in India. Foto: nl.wikipedia.org
Rotan, Calamus rotang | Arecaceae Rotan is een klimmende palm die voorkomt in Zuidoost-Azië. Aanvankelijk groeit de plant verticaal, tot zo’n 10 meter. Daarna groeit de stengel horizontaal verder en kan wel 200 meter lang worden. De bladeren zijn 80 centimeter lang en hebben bladstelen die bezet zijn met stekels waarmee de plant zich vasthaakt aan de omringende bomen en zo z’n weg zoekt door het bladerdak. De plant heeft mannelijke en vrouwelijke bloemen en vruchten met glimmende rood-bruine schubben. De vruchten zijn eetbaar, zowel vers als ingelegd in het zuur. De lange stengels zijn taai, buigzaam en uniform van doorsnede. Om die reden worden ze van oudsher gebruikt voor allerlei vlechtwerk, voor het maken van paraplu’s, wandelstokken en voor verwerking in meubels. De vruchten scheiden een harsachtige substantie af die als kleurstof gebruikt kan worden en drakenbloed genoemd wordt. Kleurstoffen met de naam drakenbloed kunnen echter ook afkomstig zijn van allerlei andere plantensoorten, onder andere de Daemomorops draco van Sumatra en de drakenbloedboom, Dracaena draco, van de Canarische Eilanden.
Penan Dayak-mat. www.jungleartsandflora.com
Peper, Piper nigrum | Piperaceae Piper nigrum is de plantensoort die de ons welbekende peper levert. Het is een houtige klimplant die, gesteund door bomen of hekwerk, 4 meter hoog kan worden. Stengels die de grond raken wortelen daarin gemakkelijk. De kleine bloempjes groeien in trosjes en naarmate de aanvankelijk groene en daarna rood kleurende bessen rijpen kunnen die zo’n tien centimeter lang worden. Andere wat minder bekende pepersoorten die ook gegeten worden zijn Piper cubeba, staartpeper, Piper longum, lange peper en Piper sarmentosum, wilde betelplant. Wat bij ons bekend staat als roze peper is geen echte peper, maar is afkomstig van Schinus terebinthifolius, een in Midden- en Zuid-Amerika voorkomende struik of kleine boom. Peper komt oorspronkelijk uit India waar het sinds mensenheugenis als specerij gebruikt wordt. Via Perzië raakte het ook bekend in het oude Egypte, vandaar bij de Grieken en Romeinen en later in de rest van Europa. Over land werd peper aangevoerd naar de Egyptische havenstad Alexandrië vanwaar het verscheept werd naar Venetië, Genua, Pisa en Florence, de Italiaanse handelssteden die tot het eind van de 15e eeuw het monopolie hadden op de peperhandel, tot in 1498 Vasco da Gama de zeeroute naar het Verre Oosten, rond Kaap de Goede Hoop, ontdekte. Vanaf toen kon peper ook via die andere route naar Europa gebracht worden. Hoewel de aanvoer groter werd bleef peper nog lange tijd een zeldzaam en duur product. De Nederlanders hadden een zeer belangrijk aandeel in deze handel. Vooral na de oprichting van de Verenigde Oostindische Compagnie in 1602. Die positie werd nog versterkt na de Vrede van Breda in 1667 toen, naast het definitieve afstaan van Suriname, de Engelse Oostindische Compagnie zijn belang in de peperhandel opgaf. De prijs daarvoor was onder andere de overdracht van Nieuw-Amsterdam, het huidige Manhattan, aan de Engelsen. De bessen van Piper nigrum worden op diverse manieren bewerkt. De verschillende eindproducten zijn groene peper, witte peper, zwarte peper en rode peper. Groene peper is de onrijpe, groene bes van Piper nigrum. Deze wordt vers, ingemaakt in azijn of gedroogd gegeten. Voor witte peper wordt de rijpe bes gebruikt waarvan de rode schil met zout water is verwijderd; daarna wordt de bes gedroogd. Deze pepersoort is scherper maar minder pregnant van geur en smaak. Om zwarte peper te maken wordt de onrijpe bes gedroogd, kunstmatig of in de zon. De huid van de bes wordt er niet afgehaald en verschrompelt. Dit is de meest aromatische pepersoort. Om rode peper te maken wordt de volledig rijpe bes in een donker vertrek te drogen gelegd en behoudt daarmee zijn bruinrode kleur. Deze pepersoort heeft het breedste geur- en smaakpalet van de pepersoorten. Piper nigrum. thebiggestplantdictionary.blogspot.nl
Oliepalm, Elaeis guineensis | Arecaceae Deze palm komt oorspronkelijk uit West-Afrika. Daar vandaan namen Nederlanders plantmateriaal en zaden mee naar het toenmalig Nederlands-Indië en vanuit ‘s Lands Plantentuin te Buitenzorg werd deze palm verspreid over heel Zuidoost-Azië. Een volwassen boom heeft een 30 meter hoge, rechte stam die bezet is met restanten van oude bladstelen. Hoog aan de stam is de kroon bezet met geveerde, overhangende tot 7 meter lange bladeren. De bloeiwijze bestaat uit vele dichtopeen gepakte, kleine cremewitte bloemen. De trossen met honderden oranje, tot 5 centimeter lange vruchten kunnen wel 25 kilo wegen. Wanneer de oliepalmen 3 à 4 jaar oud zijn, worden de vruchten geoogst. Zowel uit de vrucht als uit de pitten wordt de olie geperst. Vervolgens worden deze oliën gezuiverd, ontkleurd, ontgeurd en gescheiden in een vloeibare en een vaste fractie. Palmolie is de meest gebruikte plantaardige olie ter wereld en wordt verwerkt in food en non-food producten: ijs, margarine, koekjes, lippenstift, zeep, biodiesel en andere. Per jaar wordt wereldwijd 50 miljoen ton geproduceerd op een areaal dat 3 à 4 keer de oppervlakte van Nederland beslaat. Het gaat hier om grote plantages en kleine familiebedrijven. Van de laatste is 30 tot 40% van de totale palmolieproductie afkomstig. De belangrijkste productielanden zijn Indonesië, 24 miljoen ton, en Maleisië, 19 miljoen ton. Ongeveer 5 % van de wereldproductie wordt via Rotterdam ingevoerd, de grootste invoerhaven voor dit product in Europa. Veel maatschappelijke kritiek is er, met name in het Westen, op de methodes die gebruikt werden en worden bij de teelt van oliepalmen. De Nederlandse palmolieverwerkende industrie heeft zich dit ter harte genomen en ambieert, ondanks de hogere prijzen, dat uiterlijk eind 2015 alle voor de Nederlandse markt bestemde palmolie duurzaam geproduceerd wordt.
Palmolie uit Ghana. nl.wikipedia.org/wiki/palmolie
Nootmuskaat, Myristica fragrans | Myristicaceae De nootmuskaatboom is groenblijvend en kan 6 tot 18 meter hoog worden. De plant is tweehuizig, dat wil zeggen er zijn mannelijke en vrouwelijke planten met dito bloemen. De vruchten zijn geel en rond met in de vrucht een rond zaad met een diameter van 2 à 3 centimeter. Om dit zaad zit een prachtig rood vlies dat na drogen bruinachtig verkleurt en foelie genoemd wordt. Het wordt in de keuken als specerij gebruikt evenals het zaad zelf, dat na raspen verwerkt wordt in soepen en vleesgerechten, in bloemkool, sperziebonen, aardappelpuree, kaassaus, in koek en gebak. Smaak en geur zijn pregnant, het woord nootmuskaat is een verbastering van het Latijnse “nuces moschatae”, hetgeen “naar muskus ruikende noten” betekent. Nootmuskaat werd vanaf de 16e eeuw in Europa geïmporteerd door de Portugezen en door de Nederlanders. Het was een van de specerijen waarmee de VOC zijn enorme rijkdom heeft vergaard. Na 1621 verkreeg de VOC zelfs het monopolie op die handel. Dat was het jaar dat Jan Pieterszoon Coen op de Indonesische Banda-eilanden, de enige plaats ter wereld waar de nootmuskaat toen voorkwam, zijn beruchte acties uitvoerde. Met een expeditieleger van 2000 soldaten overrompelde hij de eilanden, joeg het grootste deel van de bevolking over de kling en installeerde een bewind dat volledige controle had op teelt en handel waarbij niet geschroomd werd om plantages te kappen waar die controle niet gewaarborgd was. Alfred Russel Wallace, met Darwin de uitvinder van de evolutietheorie, geeft in zijn boek ‘De Maleisische Archipel’ uit 1863 een beschrijving van de nootmuskaatcultuur op de Banda-eilanden. Hij zegt er onder meer over: ‘Bijna het hele eiland is beplant met nootmuskaatbomen. Ze groeien onder een schaduwdak van Canarium commune. De lichte vulcanische bodem, de schaduw en de hoge vochtigheid van deze eilanden waar het min of meer iedere maand van het jaar regent blijkt uitermate geschikt voor de nootmuskaatboom. Ze hoeven niet gemest te worden en behoeven nauwelijks aandacht. Het hele jaar door zie je bloemen en rijpe vruchten en geen enkele van de ziektes komt er voor die de geforceerde en onnatuurlijke cultures van de nootmuskaattelers van Singapore en Penang geruïneerd hebben.’ Het plukken van nootmuskaat met behulp van stokken op de Banda-eilanden. Tropenmuseum, Royal Tropical Institute (KIT)
Maranta, Maranta arundinacea | Marantaceae Maranta is een kruidachtige eenjarige plant die tot 150 cm hoog wordt. Stengels en bladeren sterven af aan het eind van het seizoen. Dan loopt de plant weer uit, vanuit de ondergrondse overblijvende knolvormige wortelstokken. Het is een zusje van de kamerplant Maranta leuconeura, in het Nederlands ‘tiengebodenplant’, naar de ongeveer tien donkere vlekken op de bladeren. Het oorspronkelijk verspreidingsgebied van Maranta arundinacea is Midden- en Zuid-Amerika. Inmiddels wordt het gewas ook in Australië, Zuidoost-Azië en Afrika verbouwd. Uit de wortel wordt zetmeel gewonnen dat in pakjes en blikjes wordt verkocht als ‘arrowroot’. Het wordt gebruikt als bestanddeel van biscuit, pudding, gelatine, cake en bouillons. Zetmeelsoorten afkomstig van ander planten, onder andere Manihot esculenta (cassave) en Canna edulis worden vaak onder de naam ‘arrowroot’ verkocht. Soms ook het veel goedkopere aardappelzetmeel. In de Caraïben wordt de plant al sinds 7000 jaar als voedingsgewas verbouwd door de inheemse Indiaanse bevolking die er de naam ‘aruaru’ aan geeft. In geval van vergiftigde en andere wonden en insectenbeten wordt een papje van de fijngestampte wortels van de plant aangebracht. Bij maagpijn en diarree heeft de wortel een verlichtende werking.
Arrowroot. www.aziatische-ingredienten.nl
Koffie, Coffea arabica | Rubiaceae Coffea is een geslacht van bloeiende heesters of kleine bomen uit tropisch Afrika en Azië. De bessen bevatten twee bonen die al dan niet geroosterd gebruikt worden om een drank van te brouwen. Het is een van de meest waardevolle en meest verhandelde landbouwproducten ter wereld. Het geslacht Coffea telt meer dan honderd soorten. Het overgrote deel van de koffieproductie is afkomstig van twee van deze soorten: Coffea arabica en Coffea canephora (synoniem Coffea robusta) en de vele cultuurvarieteiten daarvan. Coffea arabica is inheems in het hoogland van Zuidwest-Ethiopië. Meer dan 1000 jaar geleden werd van de bonen van deze soort voor het eerst koffie gebrouwen. De koffiecultuur migreerde naar Yemen en dit land werd het eerste handelscentrum voor het product, met als uitvoerhaven Al Mokha. Van daar werd de koffie vanaf de 10e eeuw geëxporteerd naar het Midden-Oosten. In de 16e eeuw begon men ook in Istanbul koffie te drinken en al snel daarna raakte Europa er bekend mee. Het eerste Europese koffiehuis werd in in 1645 in Venetië geopend; in Amsterdam werd voor het eerst koffie geveild in 1661. Verhandeld werd 21.481 pond ‘Mochase cauwe’, koffie uit Al Mokha. Tevergeefs probeerde de VOC het monopolie te krijgen op de handel vanuit die havenstad. Wél lukte het om zaad en zaailingen het land uit te smokkelen. Dat was het begin van de koffiecultures in het voormalige Nederlands-Indië. Ook nu nog wordt in Yemen koffie geproduceerd van zeer hoge kwaliteit. De koffieplant groeit van nature op een enigszins beschaduwde standplaats en zo ook werd koffie eeuwenlang op plantages verbouwd, in een min of meer natuurlijk milieu met bananen en andere fruitbomen en ruimte voor allerlei dieren en insekten. In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw veranderde dat omdat men grotere opbrengsten wilde. Het schermbos werd gekapt en koffieplantages werden monocultures. Dit kunstmatige systeem kan alleen maar overeind gehouden worden met behulp van pesticiden en kunstmest met als gevolg bodem- en watervervuiling en drastische afname van de biodiversiteit. Die niet voorspelde kwalijke gevolgen zorgen er nu voor dat men omschakelt naar traditionele en naar nieuwe, duurzame teeltmethodes. Verbetering van de werkomstandigheden in de koffieteelt maken daar onderdeel van uit. Wereldwijd zijn er 25 miljoen kleine koffieproducenten. Alleen al in Brazilië, waar een derde van alle koffie geproduceerd wordt, werken er 5 miljoen mensen in de koffiecultures. De teelt is zeer arbeidsintensief en kan nauwelijks gemechaniseerd worden. De wereldproductie van koffie is bijna 8 miljoen ton. Om exporterende landen redelijke prijzen voor hun koffie te garanderen werd in 1962 de International Coffee Agreement, een organisatie van 45 exporterende en 32 importerende landen, opgericht. Het belangrijkste instrument om dat doel te bereiken is het vaststellen van exportquota. Koffieplantage in São João do Manhuaçu, Brazilië. Foto: Fernando Rebêlo, en.wikipedia.org
Kapok, Ceiba pentandra | Malvaceae Deze boom is inheems in Mexico, Midden-Amerika, de CaraĂŻben en noordelijk Zuid-Amerika. Een zeer nabije verwant, Ceiba pentandra var. guineensis, is inheems in tropisch West-Afrika. De boom kan wel 70 meter hoog worden en heeft een dikke flesvormige stam die bezet is met grote stekels. Uit de pegelvormige vruchten steekt een plukje witte watten: de kapok. Dit zijn zachte haren aan de binnenkant van de vrucht. Er is nog een boomsoort, uit een ander geslacht maar dezelfde familie, die ook kapok levert. Dit is de Bombax ceiba, de Indische kapokboom, die inheems is in Zuid-India en Sri Lanka maar inmiddels wereldwijd in de tropen geteeld wordt. De kapok van Ceiba pentandra heeft een betere kwaliteit maar een lagere opbrengst. Kapok is veerkrachtig en weert vlooien, luizen en ander gespuis en is daarom heel geschikt om kussens en matrassen te vullen. Het is licht, fris en waterafstotend en daarom ideaal voor reddingsvesten en andere scheepsveiligheidtoepassingen. Ook is het is een uitstekend thermisch en acoustisch isolatiemateriaal. Een recente Nederlandse vinding is de toepassing als olie-absorberende tissues voor boorinstallaties en raffinaderijen. Nadat de kapok geplukt is kunnen de oliehoudende zaden uitgeperst worden. Kapokolie is een niet-drogende olie met een aangename geur en smaak, die verwerkt wordt in voedsel en in zeep. Het residu na persing, kapokmeel, bevat veel eiwit en wordt onder andere in veevoer verwerkt. Ook geschikt als veevoer is het blad van de boom. Het hout van de kapokboom is zeer licht van gewicht, niet gemakkelijk machinaal bewerkbaar en vatbaar voor insectenvraat en schimmels als het niet geconserveerd wordt. Het wordt verwerkt tot triplex, verpakkingsmateriaal, lichte constructies, papier, meubilair, lucifers.
Kapokvezel groeit uit de peulen van de kapokboom. www.naturepedic.com
Kaneel, Cinnamomum zeylanicum | Lauraceae Tot ver in de Middeleeuwen wist men in Europa niet waar kaneel vandaan kwam. De specerij had een mythische klank in dat christelijke werelddeel omdat hij genoemd werd in de Bijbel, onder andere in de passage waar Salomo de schoonheid van zijn geliefde bezingt. Ook in het oude Egypte en China kende men kaneel. In de Middeleeuwen werd de handel in kaneel beheerst door Venetiaanse kooplieden die wijselijk hun mond hielden over de herkomst van het kostbare product omdat ze hun monopoliepositie niet op het spel wilden zetten. Zij voerden het aan vanuit Alexandrië, de belangrijkste Afrikaanse handelshaven aan de Middellandse Zee, vóór de opkomst van Caïro. De kaneel had dan inmiddels al een lange weg afgelegd: van Zuidoost Azië per schip naar Oost-Afrika en dan over land naar de Noord-Afrikaanse kust. Dit was de handelsroute van kaneel en andere specerijen totdat Vasco da Gama in 1498 de zeeroute om de Kaap naar Azië ontdekte. Enkele jaren na het ontdekken van die nieuwe route vestigden zich Portugese handelaren op Ceylon, het tegenwoordige Sri Lanka, waar al sinds oudsher de Cinnamomum zeylanicum, de echte kaneel verbouwd werd. Zij maakten zich meester van handel en transport en daarmee was het gedaan met het monopolie van de Italiaanse steden. In later jaren werd het kaneelmonopolie overgenomen door de Nederlanders die het op hun beurt weer prijs moesten geven aan de Engelsen, totdat men er in slaagde ook op Java kaneelplantages te stichten. Inmiddels wordt kaneel niet alleen in Azië geproduceerd maar ook elders in de tropen. Kaneel is een verzamelnaam voor een product dat afkomstig kan zijn van vier plantensoorten uit dezelfde familie, de Lauraceae. Het zijn alle vier kleine groenblijvende bomen. Die vier soorten zijn Cinnamomum zeylanicum, of echte kaneel (er zijn enkele tientallen Latijnse synoniemen voor deze soort, waaronder C. verum); C. cassia, Chinese kaneel; C. loureiroi, Vietnamese kaneel; C. burmannii, Indonesische kaneel. De verschillende soorten hebben een vergelijkbaar smaak- en geurcomplex, de één verfijnder dan de andere. Een vijfde soort, C. tamale, wordt soms verhandeld maar de kwaliteit wordt geacht inferieur te zijn. Kaneel wordt gebruikt in de keuken en de bakkerij, in dranken en in sommige geneesmiddelen. Wat wij kennen als kaneelstokjes is de binnenbast van de stam van de boom. Door voortdurend snoeien bereikt zo’n boom nooit z’n natuurlijke grootte. Als reactie op dat snoeien groeien er scheuten vanuit de stamvoet. Die scheuten worden gekapt als ze ongeveer 3 jaar oud zijn; ze zijn dan 2 à 5 centimeter dik. Eerst wordt de buitenbast afgeschraapt. Dan wordt de binnenbast verticaal ingesneden en rondom en in bepaalde lengtes afgepeld, en te drogen gelegd. Tijdens dit drogen krult de bast ineen en krijgt de voor ons bekende vorm. Behalve als stokjes is kaneel ook als poeder in de handel. Vaak is dit een mengsel van verschillende soorten. Kaneelschors pellen. www.culinarytruths.com
Gember, Zingiber officinale | Zingiberaceae Gember is een overblijvende plant uit de tropen en subtropen. Ieder jaar, aan het eind van het groeiseizoen sterft de plant bovengronds af om daarna in het voorjaar weer uit te lopen vanuit zijn wortels met groene, een meter lange rietachtige stengels, bezet met lancetvormige bladeren. Vanuit de wortels ook groeit de bloeistengel met aan het eind een langwerpige tros met dichtopeenstaande witte of gele bloemen. Het wortelstelsel is een aaneenschakeling van knolachtige verdikkingen. Deze knollen worden opgegraven; ze worden al dan niet bewerkt en komen dan op de markt als de ons bekende gember. Gember is inheems in Zuid-Azië maar verspreidde zich na de ontdekkingstochten van de 15e eeuw en de erop volgende kolonisatie al snel naar Afrika en Amerika. Gember wordt in verschillende vormen op de markt gebracht: vers, gedroogd, als poeder of ingemaakt. Verse gember is tegenwoordig een gangbaar product in de Nederlandse winkels. Verpakt in aluminiumfolie kan het op een koele plaats ongeveer een maand bewaard worden. Gedroogde gember is er in twee kwaliteiten, zwarte en witte. Bij zwarte gember worden de niet-geschilde, rijpe wortelstokken in heet water gedompeld en vervolgens te drogen gelegd. Witte gember wordt niet in heet water gedompeld maar geschild en dan te drogen gelegd. Als gedroogde gember vermalen wordt krijgt men gemberpoeder, djahé. Gedroogde gember is sterker, scherper van smaak dan verse. Om gember te conserveren in zoete siroop worden de nog groene wortelstokken gebruikt. Ze worden een kwartier in kokend water gedompeld, dan gewassen met koud water en vervolgens geschild. Daarna worden de stukken wortel in een pot gedaan die afgevuld wordt met een zwak-zoete siroop die in een aantal stappen vervangen wordt door een siroop met een hoger suikergehalte. De overblijvende siroop wordt gefermenteerd tot een alcoholhoudende drank. Een betrekkelijk nieuw product voor de Nederlandse markt is gari, of sushigember. Dit zijn heel dun gesneden schijfjes gember, ingelegd in een marinade van azijn, suiker en een beetje zout. Daarnaast wordt gember ook al meer dan 2000 jaar medicinaal gebruikt, onder andere als verlichting bij spijsverteringsproblemen, bedorven maag, diarree en misselijkheid. De stoffen die maken dat gember zo speciaal ruikt en smaakt zijn zingeron, gingerol en shagaol. Dit zijn vluchtige oliën die chemisch verwant zijn aan capsaïcine en piperine, de kenmerkende bestanddelen van chili- en zwarte peper. Zingeron is geen bestanddeel van verse gember. Deze stof wordt pas gevormd tijdens het koken van de wortel door omzetting van gingeron. Zingeron is minder scherp en heeft een zoetkruidig aroma. Het drogen van gember bevordert juist de omzetting van gingerol in tegenovergestelde richting. De stof die dan gevormd wordt is shagaol. Deze stof is twee keer zo scherp als gingerol. Twee soorten gember op de markt van Haikou, Hainan, China. Foto: Anna Frodesiak, en.wikipedia.org
Bamboe, Bambusa arundinaceae | Poaceae Bamboe is een verzamelnaam voor een groep van ongeveer 1200 planten die allemaal behoren tot de grassenfamilie, de Poaceae. Bambusa arundinaceae is een van die soorten. De verschillen tussen de diverse bamboesoorten zijn groot. De hoogste houtige bamboes kunnen wel 50 meter hoog worden, de laagste zijn niet hoger dan een tiental centimeter. Ze komen in alle werelddelen, behalve Europa, van nature voor; op zeeniveau tot hoog in de Himalaya en Andes. Sommige bamboes zijn gebonden aan tropen en subtropen en overleven de winters op onze breedtegraad alleen maar binnenshuis, andere zijn volledig winterhard. De bloemen van de bamboe zijn weinig opvallend; bestuiving vindt plaats door de wind. Sommige bamboesoorten bloeien jaarlijks, andere soorten bloeien in beperkte clusters. Ook zijn er soorten die zeer zelden bloeien, bijvoorbeeld om de 150 jaar, en na de bloei wereldwijd afsterven. Voor het gebruik van bamboe in de siertuin is het belangrijk te weten of het om een polvormende (pachymorf) of een woekerende (leptomorf) bamboe gaat. De eerste groeit bossig compact en blijft op zijn plaats. De tweede maakt meters lange wortelstokken die ook onder verharding door kunnen groeien en overal in de tuin kunnen opduiken en uitlopen. Na koken zijn de jonge bamboescheuten eetbaar. In technisch opzicht zijn de houtachtige bamboes voor ons het meest interessant. Ze kunnen gebruikt worden voor het maken van 1001 gebruiksvoorwerpen, voor het maken van vloeren, plafonds, deuren, ramen, meubilair en vele andere. Bamboe kan zowel binnen als buiten gebruikt worden. Niet-geconserveerd is de levensduur in de open lucht 1-3 jaar, binnenshuis 10-15 jaar. Conservering verlengt de levensduur voor zowel binnen als buiten met ongeveer 10 jaar.
Bamboeligfiets. lowimpactman.files.wordpress.com
Anatto, Bixa orellana | Bixaceae Bixa orellana, orleaanboom of anattoboom, is een grote struik of kleine boom uit tropisch Zuid-Amerika. Hij werd vernoemd naar Francisco de Orellana, een Spaanse conquistador, die beschreef hoe Indianen die hij op zijn tochten ontmoette, huid en haar beschilderden met een rode kleurstof die afkomstig was van de zaden van deze boom. De Spanjaarden namen zaden van deze struik mee naar Zuidoost-Azie en dus komt hij ook daar nu ook voor, evenals in Afrika. De kleurstof zit in een vlies om het zaad, de zaadrok, en staat bekend onder diverse namen: anatto, roucou, anchiote en andere. De in vet oplosbare component van de zaadrok wordt bixine genoemd, de in water oplosbare component heet norbixine. Anatto wordt gebruikt om allerlei voedsel een gele/oranje/rode kleur te geven, bijvoorbeeld margarine, kaas, vruchtensappen, popcorn, brood. Het codenummer van dit natuurlijk pigment is E160b. In traditionele gerechten wordt anatto mede verwerkt omwille van zijn geur en smaak die omschreven worden als ‘licht peperig met een vleug nootmuskaat’ en ‘licht nootachtig, zoet en peperig’. Behalve in voedsel kan anatto ook gebruikt worden om textiel te verven. Tegenwoordig wordt anatto in vele Zuid-Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse landen geproduceerd. De belangrijkste producenten zijn Brazilië en Peru. De wereldproductie van anattozaad is 14.500 ton. Daarvan wordt 7500 ton gebruikt voor het maken van kleurstof. Het gehalte aan kleurstof is 2%, dus 150 ton. De overige 7000 ton zaad wordt lokaal gebruikt, voornamelijk als smaakmaker in allerlei gerechten.
Foto: Leonardo Aguiar, en.wikipedia.org
Wollemi den, Wollemia nobilis | Araucariaceae In augustus 1994, tijdens een weekendwandeling door de bush van New South Wales niet ver van Sidney, ontdekte boswachter Bob Noble in een afgelegen canyon een boomsoort die hij nog nooit eerder gezien had. Het bosje naaldbomen dat hij aantrof telde 40 bomen en besloeg een oppervlakte van 5000 m2. De bast van de stam was knobbelig, kurkachtig. De kleur van de naalden was lichter dan gebruikelijk bij andere coniferen. De vorm van de naalden leek heel veel op die van een fossiele naaldboom, Agathis jurassica, waarvan de versteende resten gevonden werden in de Talbragar Fish Bed, op minder dan 100 kilometer van de vindplaats van de onbekende soort. Na botanisch onderzoek bleek dat het een tot dan toe onbekend lid was van de Araucariaceae, de apenboomfamilie. Deze familie die 150 miljoen jaar geleden, tijdens het Jura-tijdperk, nog zeer omvangrijk was en over de gehele wereld voorkwam stierf daarna grotendeels uit, min of meer in gelijke tred met het uitsterven der dinosauriërs. De familie komt nu nog met slechts 41 soorten voor en alleen nog maar op het Zuidelijk halfrond. Sinds die eerste vondst in 1994 werden er op nog twee plaatsen kleine bosjes met deze bomen gevonden. Alle vindplaatsen hebben vergelijkbare groeiomstandigheden: ver weg in een diepe kloof, een soortgelijke bodem, lichtval en waterregime. De soort kreeg de naam Wollemia nobilis, wollemi den in het Nederlands. De naam werd ontleend aan de vindplaats, Wollemi National Park. Wollemi is een woord uit de taal van de Aboriginals en betekent: ‘kijk om je heen, houd je ogen open en pas op’. Vanaf het moment van de ontdekking van de wollemi den werd het zaad ervan verzameld en zaailingen opgekweekt die over de hele wereld verspreid werden waarmee de soort voor uitsterven behoed is. Naast het botanische belang van deze boom is hij in technisch opzicht interessant omdat hij stoffen bevat die verwerkt kunnen worden tot kankerremmende medicijnen.
Het bosje naaldbomen dat Bob Noble aantrof telde 40 bomen en besloeg een oppervlakte van 5000 m2. inphoto.blog.hu
Venijnboom, Taxus globosa | Taxaceae Het geslacht Taxus komt met uitzondering van een gebied in Zuid-Celebes, uitsluitend op het Noordelijk halfrond voor. Dit geslacht van coniferen telt acht soorten die zeer veel op elkaar lijken. Zelfs zoveel dat sommige auteurs ze beschouwen als ondersoorten van Taxus baccata, de in Europa inheemse soort. Ook in Nederland vind je veel taxus, vaak aangeplant als hagen of als solitaire boom. Soms als een eeuwenoud exemplaar en een enkele keer in bosverband. Taxus groeit zeer traag, vaak met een lengtegroei van maar enkele centimeters per jaar en een diktegroei van enkele millimeters. De normale hoogte van een volwassen boom is 10 à 15 meter. In een bos vind je hem dan ook in de struiketage of de onderste boomlaag. Taxus bevat stoffen die fataal kunnen zijn voor dieren die ervan eten, doordat ze ademhaling en hartwerking beïnvloeden. Vooral paarden en ezels zijn ervoor gevoelig. Wilde zoogdieren zoals eekhoorns, konijnen en reeën hebben daar geen last van. Enkele van die bijzondere stoffen die taxus bevat worden gebruikt als grondstof voor kankerremmende medicijnen. Ze worden gewonnen uit de bast en de naalden. Een bekende methode om dit te doen is door middel van stoomdestillatie. Om 1 kilo te produceren is 9000 kilo biomassa nodig. De farmaciebedrijven geven de voorkeur aan bastmateriaal van zeer oude bomen. De boom is daarbij ten dode opgeschreven. Hierdoor zijn twee soorten taxusbomen, Taxus brevifolia uit Noord Amerika en Taxus wallichiana uit China en Japan thans met uitsterven bedreigd. Een nieuwe methode, ontwikkeld in de Botanische Tuin van de TU Delft, om deze stoffen te oogsten is om de plantensappen elektrisch te extraheren. Ze worden aan de naalden onttrokken via elektrostatische hydrodynamische atomisering, EHDA® technologie. De naald verdampt via de huidmondjes water en inhoudstoffen die aan het uiteinde van de naald een druppel vormen. Deze druppel wordt in het elektrisch veld tot een conische punt getrokken en breekt op in microdruppels, die vervolgens opgevangen worden. Na verdamping van het water blijft dan de inhoudstof achter. Met deze nieuwe methode van winning kunnen de medicijnen voor chemotherapie aanzienlijk eenvoudiger en duurzamer verkregen worden, waarmee ook een forse reductie op de kosten per behandeling voor de patiënt wordt bereikt. Bovendien, de plant wordt niet gedood zoals bij de traditionele methode en kan na een periode van herstel opnieuw gebruikt worden. EHDA® technologie.
Mangrove Waar het woord ‘mangrove’ nu precies vandaan komt is niet duidelijk. Sommigen verwijzen naar het Maleise woord ‘manggimanggi’, anderen naar het Portugese en Spaanse ‘mangue’, of het Arabische ‘al gurm’. Wat met het woord ‘mangrove’ bedoeld wordt is niet altijd hetzelfde. Dat kan zijn 1) het gehele ecologische systeem op een bepaalde plaats, inclusief de diersoorten. Of, 2) een bepaalde boom- of struiksoort die in dat systeem voorkomt, bijvoorbeeld Avicenna mangle, zwarte mangrove. Of, 3) alle boomen struiksoorten die in dergelijke ecologische milieus kunnen voorkomen. Wat betreft het laatste: het gaat hier om ongeveer 84 plantensoorten verdeeld over ongeveer 89 geslachten uit 26 families. Het zijn allemaal tropische en subtropische planten. Ze groeien langs kusten, estuaria en delta’s in zout, brak, soms bijna zoet water in een omgeving die door stroming en getijde voortdurend in beweging is. Met bepaalde voorzieningen in hun wortelstelsel en gebladerte hebben ze zich aan dit milieu aangepast. Verspreid over 120 landen beslaan mangrovebossen wereldwijd een oppervlakte van 150.000 km². Dat komt overeen met vier keer de oppervlakte van Nederland. Meer dan welk ander type bos op aarde dan ook staat hun bestaan onder grote druk met als oorzaken: afdammen en omleiden van rivieren, overexploitatie door brandhout- en houtskoolwinning, vestiging van industrie, landbouw en aquacultuur. Mangrovebossen beschermen het achterland tegen vloedgolven. Dit bleek bij de tsunami van 2004: landen met veel schade en slachtoffers waren in de voorafgaande decennia 20% van hun mangrove-areaal kwijt geraakt. Kort na deze gebeurtenis werd in de Botanische Tuin van de TU Delft begonnen met het opkweken van mangrove. Dit met het oog op onderzoek van de kustbeschermende functie ervan en het ontwerpen van methodes voor een efficiënt herstel van die bossen.
De scharlaken ibis is een bewoner van de mangrovebossen van Zuid-Amerika en de Caraïben. Foto: Bjørn Christian Tørrissen, en.wikipedia.org
Jeneverbes, Juniperus communis | Cupressaceae De jeneverbes is een conifeer met korte scherpe naalden. Hij heeft een heel groot verspreidingsgebied, in Europa van Noorwegen tot Griekenland. Ook in Azië en Noord-Amerika komt hij voor. In Nederland tref je hem aan op de stuifzanden en de heidevelden van de Veluwe en Drente. Het is een struik of een kleine boom die heel langzaam groeit en die tot maximaal tien meter hoog kan worden. Door de langzame groei heeft het hout een heel dichte struktuur waardoor het zeer geschikt is om potloden van te maken. De ronde besachtige vruchten zijn een halve centimeter of meer groot. Het duurt lang voordat ze rijp zijn en afvallen, ongeveer anderhalf jaar, zodat je aan dezelfde boom de vruchten van twee opeenvolgende jaren kunt zien. Tijdens het rijpen verkleuren ze van groen naar donkerblauw. Evenals het hout geuren ook de bessen bijzonder aangenaam dankzij allerlei stoffen die ze bevatten, onder andere etherische oliën en harsen. In de keuken worden de bessen gebruikt om een bijzondere smaak te geven aan vlees, met name wild, en sauzen. Spaarzaam gebruiken echter, omdat de smaak sterk is en gemakkelijk gaat overheersen. Het zijn ook deze stoffen die aan jenever en gin smaak en geur geven evenals aan de sahti uit Finland en de borovička uit Slovenië. Van oudsher werden jeneverbessen in de volksgeneeskunde gebruikt. Uit het hout van een zustersoort, Juniperus oxycedrus, wordt de zogenaamde Cadeolie gewonnen. Dit gebeurt door droge destillatie van houtsnippers en vindt vooral in Spanje plaats. Deze olie is een grondstof voor de parfum- en de pharmaceutische industrie.
Jeneverbes in Nederland. Foto: Rasbak, en.wikipedia.org
Bos en regen Als er een regenbui over een bos trekt, wat gebeurt er dan met dat water dat uit de hemel valt, waar blijft het? Dit was de vraag bij één van de onderzoeken waarbij de Botanische Tuin in de afgelopen jaren betrokken was. Om dit uit te zoeken werd een apparaat gebouwd om te meten hoeveel van het hemelwater dat op de kroon van een boom valt, door die kroon heenvalt en op de bodem terecht komt en zo beschikbaar komt voor plantengroei. Als je dan ook meet hoeveel regen er in totaal op zo’n moment valt, dan weet je hoeveel water er in het bladerdak van de boom blijft hangen en de bodem nooit bereikt. De uitkomsten waren verrassend. Het bleek dat soms wel de helft van het regenwater op de bladeren en de stam achterbleef, daar verdampte en als waterdamp direct aan de atmosfeer werd teruggegeven. Eén van de conclusies die hieruit getrokken werd hield verband met het verdwijnen van gletsjers op de Kilimanjaro, een berg in Noordoost-Tanzania. De drie vulkanische toppen van deze berg waren aan het eind van de negentiende eeuw geheel bedekt met ijs. Vanaf het begin van de twintigste eeuw tot nu verdween daarvan 80%. Aanvankelijk was het verlies 1% per jaar. Aan het eind van die eeuw liep dat op naar 2,5%. Als het in dit tempo doorgaat zal rond 2030 al het ijs verdwenen zijn. Is dit een gevolg van globale klimaatverandering of is er meer aan de hand? Ja, er is meer aan de hand als je weet dat in de streken rond deze berg sprake is van voortschrijdende ontbossing. Deze wordt aangedreven door de toenemende vraag naar hout voor inlands gebruik en export. Daarnaast door de productie van houtskool, de belangrijkste warmtebron voor huishoudelijk gebruik Als je nu naar bovengenoemd onderzoek kijkt is het dan ook niet logisch dat die gletsjers verdwijnen?! Immers, doordat er minder bos is, wordt minder water van regenbuien direct in de vorm van waterdamp teruggegeven aan de atmosfeer maar spoelt af, verdwijnt. En, dus minder waterdamp die in de opstijgende lucht omhoog gevoerd wordt en op grote hoogte condenseert om als sneeuw weer neer te dalen op de toppen van de berg en de gletsjers te voeden en in stand te houden.
Kilimanjaro door de wolken. Foto: םודנר, en.wikipedia.org
Boomheide, Erica arborea | Ericaceae Boomheide is een plant die thuishoort in het Middellandse Zeegebied, op de Canarische Eilanden, Madeira en het Ethiopisch Hoogland. Het is een broertje van onze dopheide, struikheide en kraaiheide, maar is veel groter en, zoals de naam al zegt, boomachtig, struikachtig. In Nederland wordt hij wel aangeplant maar is niet winterhard. Boomheide heeft zich aangepast aan de langdurige droogteperioden van zijn natuurlijk leefmilieu doordat het hout gemakkelijk vocht absorbeert en kan vasthouden. Bovendien is het hard en hittebestendig. Dankzij deze kwaliteiten is het zeer geschikt om pijpekoppen van te maken. Met name het wortelhout wordt hiervoor gebruikt. In Frankrijk is men hiermee in de negentiende eeuw begonnen. Het Franse woord voor boomheide is ‘bruyère’. Inmiddels is dit woord bijna synoniem met dit rookattribuut.
Kwaliteitsselectie van verzaagd wortelhout. Foto: www.autourdelapipe.fr
Papierberk, Betula papyrifera | Betulaceae Van nature komt de papierberk voor in Canada en het Noorden van de Verenigde Staten met uitlopers naar het Zuiden. Rond 1750 werd de boom geïntroduceerd in Europa waar hij nog altijd veel aangeplant wordt, met name om de decoratieve waarde van zijn witte bast. De boom kan zo’n twintig meter hoog worden. Hij is tweeslachtig; de mannelijke en de vrouwelijke katjes bloeien in het vroege voorjaar; de kleine gevleugelde zaadjes vallen in het najaar. De bast van deze, en van andere berken, laat geen water door en bevat stoffen die het verteringsproces tegen gaan. Dank zij deze eigenschappen werd de bast van oudsher gebruikt als onderlaag voor dakbedekkingen. Er bovenop werd daarna een levende zodelaag aangebracht. Dit zelfde systeem, maar dan veelal met industriële materialen, wordt in onze tijd meer en meer toegepast. Het geeft warmteïsolatie en bovendien houdt het water vast - een nuttige eigenschap in onze tijd met zijn toenemende neerslaghoeveelheden. Dankzij de waterwerende eigenschap werd de bast in Noord-Amerika gebruikt voor het maken van kano’s. Ook voor manden en wiegjes. Vroeger werd de bast, na drogen en gladstrijken, eveneens gebruikt om te beschijven en te beschilderen. Het hout van de papierberk is zeer bruikbaar. Als pulp is het grondstof voor het maken van papier, karton en tissues. Het is geschikt voor draaiwerk en er kunnen meubels, vloeren en allerlei kleine gebruiksvoorwerpen van worden gemaakt. Net als bij andere berkensoorten komt de sapstroom al vroeg in het voorjaar op gang. Om die reden is het onverstandig om berken dan te snoeien omdat ze daardoor beschadigd worden of zelfs doodbloeden. Van dezelfde eigenschap wordt echter ook gebruikgemaakt om juist dan in de stam een holle plug te slaan en het sap af te tappen. Dit gebeurt voordat de blaadjes verschijnen. Het is een heerlijk zoet drankje met een suikergehalte dat wat lager is dan van esdoornsap. Door in te koken kan het geconcentreerd worden tot een siroop of het kan gefermenteerd worden tot berkenbier.
Een dak van zoden op berkenbast. Norwegian Folk Museum, Oslo, foto: Kjetil Bjørnsrud, en.wikipedia.org
Bergden, Pinus mugo | Pinaceae De bergden is een heel langzame groeier, vaak met meerdere stammen en meer een struik dan een boom, die ongeveer vier meter hoog kan worden. Het exemplaar in de Botanische tuin is dertig jaar oud. Van nature komt hij hoog in de bergen voor, in de Alpen en op de Balkan. De bergden en een aantal cultuurvariëteiten ervan worden in ons land veel aangeplant in tuin, park en plantsoen omwille van hun geringe grootte en decoratieve waarde. De naalden zijn vrij kort, 3–7 cm, en staan in paren. De naalden zijn bedekt met een maar heel dunne waslaag, dunner dan bij andere dennen. De functie van zo’n waslaag is het beschermen van de naalden tegen het schadelijke ultraviolette licht. Het feit dat de waslaag van de bergden maar zo dun is wekte de nieuwsgierigheid van onderzoekers. Juist omdat het om een boom gaat die hoog in de bergen groeit en daarom blootgesteld is aan zeer veel uitraviolet licht, door directe en door de sneeuw weerkaatste zonnestralen. Bij het onderzoek bleek dat er iets bijzonders aan de hand was. Niet zoals gebruikelijk bij andere dennen werd het uv-licht geneutraliseerd terwijl de waslaag afgebroken werd. Maar, in die dunne waslaag van de bergden zat een stofje dat het schadelijke ultraviolette licht omzette in niet-schadelijk blauw licht. De stof werd geïsoleerd en hiermee werd de basis gelegd voor het maken van een biologisch uv-filter, toe te passen in zonnepanelen, verf, cosmetica en andere. Deze manier van te rade gaan bij Moeder Natuur wordt in de wetenschap biomimetica genoemd: je bestudeert een natuurlijke verschijnsel en je zoekt uit wat de achterliggende natuurkundige en scheikundige processen zijn. Uitgaande van die processen ontwerp je dan nieuwe technologie.
Pinus mugo in Tirol. Foto: Luidger, pl.wikipedia.org
Blimbing, Averrhoa bilimbi | Oxidalaceae De blimbing is een kleine boom die tegenwoordig overal in de tropen gekweekt wordt. Mogelijk is het gebied van oorsprong de Molukken. De bloemen, en dus ook de vruchten, groeien direct aan de stam en aan dikke takken; dit noemen we cauliflorie. Een andere plant waarbij je dit ziet is bijvoorbeeld de cacao. Het vruchtvlees van de blimbing, Averrhoa bilimbi, is zuur. Anders dan het vruchtvlees van zijn broertje Averrhoa carambola, dat zoet van smaak is. De stof die de vruchten van de Averrhoa bilimbi zo zuur maakt is oxaalzuur. Dat laatste woord vind je ook terug in de naam van de plantenfamilie waartoe de blimbing behoort: de Oxalidaceae, de klaverzuringfamilie. Dit is dezelfde familie als waartoe het ons bekende klavertje behoort. De vruchten van de zure blimbing worden niet rauw gegeten maar verwerkt in rijst- en visgerechten. Of er wordt chutney, jam of siroop van gemaakt. De vruchten van de zoete blimbing kan je wel zo eten. Hier en daar wordt op markten, onder de naam birami, de zure blimbing wel aangeboden. Echter, niet altijd gaat het dan om de zure blimbing maar om een andere, eveneens zuur smakende vrucht, de grosella. Deze groeit aan de Phyllanthus acidus, ook een tropische boom, die veel lijkt op de blimbing, maar in een geheel andere plantenfamilie thuishoort.
Bloeiende Averrhoa bilimbi in MaleisiĂŤ. Foto: Tu7uh, en.wikipedia.org
Chinese mahonie, Cedrela sinensis | Meliaceae Het natuurlijk verspreidingsgebied van deze boom ligt in China, India, Nepal, Birma, Thailand, Maleisië tot Java toe, in berggebieden op hoogtes van 300 tot 2000 meter. In de loop der jaren werd hij ook daarbuiten veel aangeplant. In 1862 werd de boom ingevoerd in Frankrijk en vermeerderd op kwekerijen onder de latijnse naam Ailanthus flavescens, ailante jaune, gele ailant. Want, dacht men, dit is een telg uit de familie der hemelbomen, de Simaroubaceae. Nadat enkele jaren later de kenmerken opnieuw bestudeeerd werden bleek die conclusie onjuist en werd hij ingedeeld bij de familie der Meliaceae en kreeg hij de naam Cedrela sinensis. Inmiddels is die laatste soortnaam wat in onbruik geraakt en vervangen door Toona sinensis. Deze kleine geschiedenis geeft enigszins aan welke spraakverwarring in het land van de plantentaxonomie - de indeling en benoeming van de plantensoorten - regelmatig voorkomt. Het hout van Cedrela sinensis en verwante soorten is waardevol, duurzaam en gemakkelijk te bewerken. Het wordt gebruikt om meubilair, kozijnen en ander hoog kwalitatief timmerwerk van te maken. Het ruikt aangenaam, cederachtig, en wordt daarom ook gebruikt voor theekistenen en sigarendozen. Het jonge blad, dat een ui-achtige smaak heeft, kan gegeten worden. Wegens z’n transparante kronendak is de boom geliefd als schaduwboom op koffie- en theeplantages. Van alle soorten uit het geslacht is Cedrela sinensis voldoende winterhard om in Europa te gedijen. Het is een decoratieve parkboom die zo’n twintig meter hoog kan worden, heeft een onregelmatige open kroon en een mooie herfsttooi.
In zout ingemaakte en verse bladeren van de Chinese mahonie. carolynjphillips.blogspot.nl
01. Vezelbanaan Musa textilis L.B. Vilmont khartasia-crcc.mnhn.fr
02. Vetiver Chrysopogon zizanioides J. Burgoyne www.latimesmagazine.com
03. Thee Camellia sinensis Köhler II, pl. 136
04. Rotan Calamus rotang A. Ypey, www.biolib.de
05. Peper, Piper nigrum Köhler II, pl. 144
06. Oliepalm Elaeis guineensis Köhler III, pl. 77
07. Nootmuskaat Myristica fragrans Köhler II, pl. 132
08. Maranta Maranta arundinacea Köhler IV, pl. 29
09. Koffie Coffea arabica Köhler II, pl. 106
10. Kapok Ceiba pentandra Flora de Filipinas F.M. Blanco
11. Kaneel Cinnamomum zeylanicum Köhler I, pl. 78
12. Gember Zingiber officinale Köhler II, pl. 172
13. Bamboe Bambusa arundinaceae Ill. Dictionary of Gardening G. Nicholson
14. Anatto Bixa orellana D. Nascimento
15. Wollemi den Wollemia nobilis www.mnh.si.edu
18. Mangrove Het leven der planten A. Kerner von Marilaun
19. Jeseneverbes Juniperus communis Köhler I, pl.53
20. Bos en regen Het leven der planten A. Kerner von Marilaun
23. Bergden Pinus mugo W. McArthur hortuscamden.com
24. Blimbing Averrhoa bilimbi B. Hoola van Nooten
25. Chinese mahonie Cedrela sinensis en.wikipedia.org
16. Venijnboom Taxus globosa H.B. Hinton unibio.unam.mx
21. Boomheide Erica arborea J. Kops, Flora Batavia
22. Papierberk Betula papyrifera Silva of North America hortuscamden.com