Iris doet wat veel mensen willen: verhuizen naar het buitenland. En om het maar direct goed te doen gaat ze naar Cura ao. Samen met haar man Marc wordt ze manager van de gloednieuwe bed & breakfast The Lodge in Willemstad. Ze genieten met volle teugen van hun nieuwe leven in de Cariben: zon, zee en meer tijd voor elkaar.
Bitterzoet is een meeslepende thriller over een verraderlijke liefde en een gewone Nederlandse vrouw die in een nachtmerrie belandt. Roerloos wacht zij op wat toeslaat.
 Auteur Ellen De Vriend schreef eerder verschillende non-fictie boeken. Als (eind)redacteur bij grote uitgevers heeft ze een feilloos gevoel voor taal.
Bitterzoet
Maar dan wordt een jonge vrouw in zee vermoord. Het wordt Iris steeds duidelijker dat verschillende mensen belang hebben bij haar dood. Donkere wolken pakken zich samen boven het hoofd van Iris en haar eigen leven loopt uiteindelijk ook gevaar.
ELLEN DE VRIEND
Bitterzoet
Bitterzoet is haar succesvolle debuut in het thrillergenre.
UITGEVERIJ VILLAGE w w w. v a n d o r p . n e t
VILLAGE
978 94 61850 461
Bitterzoet
ELLEN DE VRIEND
THRILLER
Bitterzoet
Bitterzoet Ellen De Vriend isbn 9789461850461 paperback isbn 9789461850485 ebook 1e druk juni 2013 Vormgeving: Moirena Schoonbergen Redactie: Marleen Rikkengaa Fotografie: Ronald Watchman, Martin De Vriend Uitgeverij Village een imprint van VanDorp Uitgevers Postbus 42 3956 ZR Leersum Tel. 0343 469972 / 469970 www.vandorp.net / info@vandorp.net CopyrightŠ2013 Uitgeverij Village / VanDorp Uitgevers CopyrightŠ2013 Ellen De Vriend Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd in welke vorm dan ook zonder de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de uitgever.
ELLEN DE VRIEND
Bitterzoet
UITGEVERIJ VILLAGE
4
Proloog ‘Tante, wat gezellig dat u tijd heeft voor een kopje koffie.’ Hij lacht onoprecht en bedenkt wat een verschrikkelijke hekel hij aan haar heeft. Haar superioriteit en invloed. Eindelijk gaat hij de rollen omdraaien. Hij heeft het hele script al precies in zijn hoofd zitten, alleen weet zij het nog niet. Het geeft hem een machtig gevoel. ‘Je bent altijd welkom jongen, dat weet je.’ Ze zet het koffieblad op de salontafel, pakt de koektrommel van het blad en houdt de geopende trommel voor zijn neus. ‘Dat sla ik niet af. Ik ben dol op chocoladespritsen.’ Tante gaat in de stoel tegenover de bank zitten en slaat haar benen elegant over elkaar. Ze is een aantrekkelijke vrouw met haar donkergrijze broek en dunne grijze blouse met roze bloemenprint. Het vlotte, kortgeknipte kapsel maakt haar jonger dan ze is. ‘Had je baas niets meer te doen?’ Ze zet haar tanden in de sprits en kauwt op een stukje koek. Hij kijkt getergd. ‘Was het maar waar. Tussen alle drukke afspraken door wilde ik even weg uit het kantoor.’ Tante lacht. ‘Dus ga je niet met je collega’s gezellig lunchen of naar het park, maar naar de tante van je vrouw.’ ‘Precies!’ Hij doet zijn aktetas open en haalt er een platte fles uit. ‘Ik heb een kleinigheidje voor u meegebracht. Dit drinkt u toch zo graag?’ Hij draait de dop van de fles en houdt hem met een vragend gezicht boven haar koffiemok. Ze knikt. ‘Wat aardig van je, dat je daaraan hebt gedacht. Neem zelf ook wat!’ Hij doet een flinke scheut in haar beker. Tante schiet protesterend van haar stoel en houdt haar hand boven de beker. ‘Ho, stop. Dat is veel teveel.’ Hij schroeft de dop terug op de fles en zet hem op de salontafel.
5
‘Ik zou graag een drankje meedoen, maar dat kan natuurlijk niet omdat ik nog afspraken heb.’ Hij pakt zijn mok van de tafel en roert de koffieroom er doorheen. Dan neemt hij een slok. ‘Heerlijk, veel beter dan die vieze automaatkoffie op het werk!’ Ze pakt haar volle mok voorzichtig van de tafel en proeft. ‘Mmmm…te lekker eigenlijk voor overdag. Dit moet ik ’s avonds doen, dan slaap ik er lekker op.’ Een spottend lachje: ‘Dan neemt u er vanavond nog wat van.’ Zwijgend drinken ze hun koffie. ‘Ik ben vanochtend naar het reisbureau geweest. Ik wil in oktober een cruise gaan maken naar Noorwegen. Dan vaar je met het schip een aantal fjorden in en legt op een paar mooie plaatsen aan. Dus ik hoop dat je je vrouw anderhalve week kunt missen?’ ‘Ze zal het fantastisch vinden. Wij hebben daar geen geld voor.’ ‘Fijn.’ Tante zet haar lege mok op de salontafel en legt haar hand tegen haar voorhoofd. ‘Vind jij het hier ook zo warm?’ ‘Nee.’ Ze ziet ineens erg bleek. Hij loopt met een paar grote stappen naar haar stoel en kijkt op haar neer. ‘Kom, u kunt beter even gaan liggen. Zal ik een dokter bellen?’ Ze schudt haar hoofd en houdt afwerend haar hand op. ‘Wellicht is het een griepje of is de drank verkeerd gevallen. Ik ga inderdaad maar even op bed liggen. Wat erg!’ ‘Welnee. Ik loop even met u mee, dan weet ik dat u veilig ligt.’ Duizelig strompelt ze, ondersteund door zijn sterke arm, naar de slaapkamer. Daar laat ze zich opgelucht op het bed zakken. Ze probeert rustig te ademen. Hij doet de gordijnen dicht en trekt haar schoenen uit. Netjes zet hij ze naast het bed. Daarna legt hij zorgzaam de sprei over haar heen en kijkt op haar neer. De wekker op het nachtkastje tikt de minuten weg. ‘Welterusten’, zegt hij zacht.
6
Haar donkerbruine ogen priemen zich nog één keer in de zijne. ‘Je bent geniaal.’ De stem van tante is nauwelijks verstaanbaar. Ze doet haar ogen dicht. Haar ademhaling is onregelmatig. Ze worstelt, maar het is verspilde energie. Hij loopt de slaapkamer uit en gaat terug naar de woonkamer. Daar stopt hij de fles terug in zijn aktetas en pakt de koffiemokken van de salontafel. In de keuken wast hij de mokken zorgvuldig af. Hij droogt ze af met een stuk keukenrol en zet ze achter in de kast. De keukenrol die hij heeft gebruikt stopt hij in zijn jaszak. Daarna poetst hij de greepjes van de kastdeuren en de deurkrukken. Hij zet zijn aktetas bij de voordeur en stofzuigt de woonkamer en de bank grondig. Als alles er spik en span uitziet pakt hij zijn tas op en doet de voordeur open. ‘Dag tante!’ zegt hij zacht en sluit de voordeur.
7
1 Als eindelijk het lampje ‘riemen vast’ uit gaat gesp ik opgelucht mijn riem los. Van onder de stoel voor me pak ik mijn tas en sta op, blij met wat meer bewegingsvrijheid na de ruim tien uur durende vlucht. Marc pakt onze winterjassen uit de bagagebak boven ons hoofd. Passagiers zoeken hun handbagage en veroorzaken opstoppingen in het gangpad. Sommige doen verward alle bakken open en hebben geen idee meer waar zij hun spullen hebben gelaten. Ik sta me te ergeren aan het oponthoud en geteut, maar kan niet anders doen dan wachten. De te jeugdig geklede vijftiger, die twee stoelen voor ons zat, zit op een leuning. ‘Het duurt lang hè?’ Hij knipoogt amicaal naar me. Ik glimlach vaag en wend mijn blik van hem af. Vanuit mijn ooghoeken zie ik hoe hij me schaamteloos bekijkt van mijn verward zittende bruine krullen, gekreukte groene trui en spijkerbroek tot aan mijn zwarte laarzen. Een eerste glimp van Curaçao zagen we al toen we er overheen vlogen. Omdat ik hoogtevrees heb, was het voor mij niet meer dan een heel korte blik. Met mijn linkerhand rond de stoelleuning geklemd en mijn rechter, die hard in die van Marc kneep, wachtte ik met mijn ogen dicht krampachtig op het landingsgestel dat de grond raakte. Marc zat met zijn neus bijna tegen het vieze raampje gedrukt, enthousiast roepend wat hij allemaal zag. Hij is helemaal vol van zijn nieuwe leven, ons nieuwe leven in de Cariben. Ik weet nog niet zo goed wat ik er van moet denken. De stranden, de zee, altijd zon en meer tijd voor elkaar klinkt allemaal prima. Maar hoe het werkelijk is… dat moeten we nog maar zien. Misschien is er alleen maar tijd om te werken. Het is vreemd om niet door een slurf te lopen, zoals op
8
Schiphol. Op Hato Airport zijn nog gewoon vliegtuigtrappen. En dat is eigenlijk veel leuker, meteen een blik op je omgeving kunnen werpen. Al is dat in ons geval een niet al te fris vliegveld. Een verzengende hitte hangt om ons heen, doordrongen van de stank van kerosine. We lopen als eendjes achter iemand van het vliegveld aan die een schrijfmap omhoog houdt. Marc slaat zijn arm om mijn schouders. ‘Ons nieuwe leven kan beginnen, Iris’, zegt hij enthousiast. ‘Hmm.’ Na drie controleposten staan we eindelijk met onze koffers buiten. Het zweet staat op mijn hoofd door de veel te warme kleren die ik aanheb. Mijn gewatteerde jack heb ik over mijn arm. Vanochtend op Schiphol verschenen nog witte wolkjes boven ons hoofd als we uitademden. Sommige reizigers uit ons vliegtuig vallen in de armen van familieleden en vrienden. Anderen lopen zo snel mogelijk naar de wachtende taxibusjes, waar smoezelige chauffeurs in felgekleurde overhemden luid bij staan te roepen. Er staan ook nog mensen met een karton en papier in hun handen met een achternaam op. Die hebben er geen idee van op wie zij wachten. Ik vind het grappig dat ik, zo ver van huis, overal Nederlands hoor. Jammer dat het al donker is en weinig te zien is van de omgeving. En donker is op Curaçao donkerder dan de allerdonkerste nacht in Nederland. ‘Zou ze er nog niet zijn?’ Marc kijkt zoekend rond. ‘Ik loop even die kant op’, hij wijst naar rechts,’oké?’ Ik pak hem aan zijn mouw vast. ‘Blijf nou maar hier, straks ben ik jou ook nog kwijt.’ ‘Ze weet toch hoe laat we landen, dan kan…’ Een claxon onderbreekt zijn zin. Marloes zit achter het stuur van een roestige pick-up truck waar met grote zwarte letters Div’Ocean op staat. Ze gebaart naar ons om op te schieten.
9
Terwijl we naar de truck lopen denk ik terug aan de eerste keer dat ik kennismaakte met de duikinstructeur van Marc. Ze vertelde dat ze al vier jaar duikinstructeur was. Verder vond ik haar nogal kortaf en onverschillig, net alsof het haar niet interesseerde wat ik vroeg. Maar mogelijk had ze het erg druk. Ze werkt van december tot en met februari in Nederland en daarna negen maanden op Curaçao. Marc heeft twee duikbrevetten bij haar gehaald. Marloes springt uit de cabine, waardoor het korte spijkerrokje dat ze draagt opkruipt over haar mollige billen. Ze trekt het met een ruk naar beneden. Het simpele grijze T-shirt spant strak om haar borsten, maar gelukkig ook om haar vetrollen, zie ik. ‘Hooooi, bon bini na Curaçao’, roept ze terwijl we allebei drie luchtkussen krijgen. ‘Ik sta op een taxistandplaats en daar zijn flinke boetes voor. Kom, dan zijn we weg!’ Marc zet de twee koffers die hij vast heeft in de laadbak. Ongerust volg ik mijn mooie nieuwe lila koffer, die Marloes in de bak van de pick-up zwiept. ‘Beschadigt die zo niet?’ ‘Hoe denk je dat ze op het vliegveld met je koffer omgaan? Dat ze die voorzichtig ergens neerzetten?’ Marloes bekijkt me met één opgetrokken wenkbrauw. Ze knijpt haar lichtbruine ogen een beetje dicht terwijl ze op een antwoord wacht en stopt een paar losse plukken steil haar terug in het elastiekje achterop haar hoofd. Ik weet er een minimaal lachje uit te persen en geef Marc een duwtje om als eerste de pick-up in te klimmen. ‘Wat fijn dat je ons op komt halen’, zegt Marc hartelijk. Ik mime hem in gedachten na. Ik had veel liever gehad dat iemand anders ons op kwam halen. Marloes kijkt even opzij. ‘Graag gedaan!’ Ze doet een tweede poging om de truck te starten. Eindelijk slaat de motor rochelend aan en rijdt ze soepel weg.
10
Terwijl Marc met Marloes praat kijk ik naar buiten. Wat ik er in het donker van kan zien is een enorme zooi. Aan de rechterkant van de weg zie ik een zandweg met allemaal onafgebouwde huizen en daken van golfplaten. Een paar kinderen in vieze kleren schoppen tegen een bal waardoor het rode zand opstuift. Aan de andere kant van de weg is het landschap net zo dor en ligt het vol met plastic, afgedankt witgoed en auto-onderdelen. Waar zijn we terechtgekomen vraag ik me af. Handig ontwijkt Marloes de enorme gaten en kuilen in de weg. Na tien minuten zijn we in de hoofdstad Willemstad. ‘Deze wijk heet Otrobanda’, vertelt ze terwijl ze naar een groen verkeersbord wijst waar nog een paar half weggevaagde witte letters op staan. ‘In het Nederlands betekent dat ‘de overkant’. In het Papiaments is het ‘de andere oever’. Wij wonen aan de andere kant van de Sint Annabaai. Punda heet die wijk.’ Ze schakelt nog een versnelling hoger. Ik houd de deurkruk naast me goed vast, omdat ze voor mijn gevoel als een gek rijdt. Negentig op een vierbaans weg door de stad. De veelal armoedige gebouwen, in allerlei pastelkleuren, flitsen aan me voorbij als een verkeerd gekleurde zuurstok. Rood naast roze en oranje en lichtblauw naast pastelgroen. Ik krijg niet het idee dat de buren met elkaar overleggen in welke kleur ze hun huis willen schilderen. Ik zie auto’s rijden met één koplamp en portieren die met touwen zijn dichtgebonden. Pickups met geiten in de achterbak en werkmensen. En uit alle auto’s klinkt vrolijke muziek. Reggae en soms bekende Nederlandseof Amerikaanse zomerhits. Ik voel me niet zo lekker, alsof ik te lang in een draaimolen zit. We zaten eerst drie uur in de trein en moesten ook drie uur van tevoren op Schiphol zijn voordat we het vliegtuig instapten. En daarna de lange vlucht. Ik moet steeds geeuwen.
11
‘Ben je misselijk?’ De blik van Marc straalt bezorgdheid uit. Ik schud mijn hoofd waarschuwend naar hem als een teken dat hij daar nu niet over moet beginnen. ‘Valt wel mee’, fluister ik. ‘Je kotst niet in mijn auto, hoor’, roept Marloes. ‘Moet ik stoppen? We rijden zo over de Koningin Julianabrug en daar is geen vluchtstrook.’ ‘Nee hoor, er is niets aan de hand.’ Ik slik en duim dat aan deze dollemansrit snel een einde komt. Marloes geeft nog wat meer gas en schakelt terug. We nemen een flinke helling en rijden dan op de brug die vreselijk hoog is. ‘55 meter’, roept Marloes en leunt glimlachend, om Marc heen, naar voren. ‘Wat een schitterend uitzicht hè?’ Ik weet iets instemmends te mompelen. Het zweet breekt me uit, ik voel een straaltje van onder mijn armen langs mijn lichaam lopen. Zo hard ik kan knijp ik in de tas op mijn schoot en in gedachten ga ik na of er een plastic tasje in zit. Nooit rijd ik meer over deze brug, echt helemaal nooit neem ik me voor. Al moet ik er tien kilometer voor omrijden. Marc hangt helemaal tegen mij aan, zodat ik tegen het autoportier geperst wordt, en hij vergaapt zich aan de grote cruiseschepen die in de baai liggen. Hij lijkt niet door te hebben hoe ellendig ik me voel. ‘Elke dag leggen hier cruiseschepen aan. Die kunnen onder deze brug gewoon doorvaren. Het probleem is de Koningin Emmabrug. Die moet wel steeds open voor schepen. Dat is die lage brug, daar rechts’, wijst Marloes. De pick-up slingert een beetje. Net als ik denk dat ik mijn maaginhoud niet langer binnen kan houden, zie ik dat we het eind van de brug bereiken. Met een flinke bocht draait de pick-up de wijk Punda in. Omdat er een paar stoplichten zijn, kan ik alles op mijn gemak bekijken. Ik zie
12
nu dat de vrolijk gekleurde huizen veel op de Nederlandse huizen lijken. Rechts zie ik het Waaigat, de natuurlijke haven waaraan Willemstad ligt. ‘Dit buurtje heet Pietermaai. Een paar jaar geleden kon je hier ‘s avonds beter niet komen maar nu wordt het wel het Cartier Latin van Willemstad genoemd.’ Marloes draait naar links en parkeert de pick-up langs de stoep van een brede straat. ‘Kijk, dit is het… jullie nieuwe thuis!’ Ik zie een donkerblauw geschilderd huis. Het staat tussen een zuurstokroze huis en een felgeel in. Voor het roze huis staat een verroeste container waar een berg rommel rond ligt. Op het gele pand staat met grote letters Div’Ocean. Marloes tilt een koffer uit de laadbak en Marc pakt de andere twee. ‘Je moet hier goed op je spullen letten, alles wordt direct achter je kont gestolen. Er zijn hier in de wijk veel chollers. Kom, we gaan eerst even naar de duikschool, dan kunnen jullie kennismaken met Harm en Anne.’ We lopen over een betegelde voorplaats met een klaterende fontein, waaruit een doordringende chloorlucht komt. Zo’n geur die ook altijd in een zwembad hangt. Zo komen we op een tuinpad, aan de zijkant van het gebouw. Terwijl ik worstel om de wieltjes van mijn koffer op het pad te houden, zie ik palmbomen, grote cactussen, bougainville en daartussen een klein zwembad. Over het pad, waar een paar lampjes naast staan, schieten kleine grijsgroene hagedissen vliegensvlug van de ene naar de andere kant. Ik vraag me af wat chollers zijn en herhaal het woord een paar keer voor mezelf. Iets van dieven of zwervers waarschijnlijk. Een warme wind blaast zacht door de toppen van de bomen en de bladeren ritselen zacht. Ik ruik het zout van de zee die hier vlakbij moet zijn, maar ik heb geen zin om het aan Marloes te vragen. God, wat ben ik moe, meer doen dan me voortbewegen kan ik
13
niet meer. Het lijkt wel alsof ik al een week niet geslapen heb. We gaan naar binnen door een brede deur die open staat en waar zachte muziek klinkt. In de duikschool is het heerlijk koel door de ventilatoren die er staan. Een man en vrouw komen vanuit de kleine kantoorruimte direct op ons af lopen. ‘Daar zijn jullie eindelijk. Wat leuk om jullie te zien’, roept de vrouw hartelijk. ‘Anne’, zegt ze en geeft me drie kussen. ‘Dat mag wel hè?’ vraagt ze daarna. ‘We hebben al zo lang contact via de mail dat ik het gevoel heb dat we jullie goed kennen.’ Ze is halverwege de veertig, slank, met een dikke bos, rode krullen. Ze heeft groene ogen en sproeten op haar neus en wangen, waardoor ze er jonger uitziet. Tegenover de levendige en spontane Anne voel ik me ineens nietig en saai. ‘Bon bini na Korsou, ik ben Harm.’ De handdruk is stevig. ‘Aangenaam. Iris.’ Ik moet een flink stuk omhoog kijken naar zijn vriendelijke grijze ogen. Hij is vast ongeveer twee meter lang, heeft donkere krullen en lijkt, in tegenstelling tot zijn vrouw, de rust zelve. ‘Wat willen jullie drinken, mensen. Een wijntje, bier…?’ Op zijn blote voeten loopt hij naar de ruime bar met allerlei flessen drank voor een spiegelwand en een grote koffiemachine. We lopen achter hem aan en ik hijs me op een kruk. Marc laat zich door Harm een plaatselijk biertje inschenken. ‘Polar is hèt bier van Curaçao. De meeste Nederlanders vinden het lekker. We hebben ook Presidente en Amstel’, zegt Harm terwijl hij zijn eigen flesje proostend omhoog steekt. ‘Dat jullie maar net zo gelukkig op dit eiland worden als Anne en ik.’ ‘Dankjewel, dat hopen wij ook.’ Marc neemt er een flinke slok van en proeft het keurend, waarna de mannen in gesprek raken
14
over de verschillende soorten bier. ‘Ik wil graag gewoon water.’ Dat is het enige waar ik nu nog trek in heb. En in slapen. De keuze om Nederland en alles waar we zo van hielden te verlaten voor Curaçao overvalt en benauwt me ineens. Waar ben ik aan begonnen? Ik dacht dat ik het wel zou kunnen, uit Nederland weggaan voor een rustiger en minder stressvol leven, mooi weer en een heel nieuwe omgeving. Maar als het nog kon zou ik alles nu terugdraaien en lekker in mijn eigen bed kruipen. Harm doet een schep ijsblokjes in een glas en vult het aan met kraanwater. ‘We hebben ook lekkere mixjes hoor’, zegt Marloes terwijl het bierflesje dat onderweg is naar haar mond in de lucht blijft zweven. Ik merk dat ik bloos. ‘Ik vind water lekker…’, stamel ik. Harm zet het glas voor mij op de bar. ‘Water is het lekkerst voor de dorst!’ Dankbaar glimlach ik naar hem en ik neem een paar flinke slokken. Ik veeg mijn mond met de rug van mijn hand af. Nu mijn dorst is gelest, voel ik mijn vermoeidheid nog meer. Anne zwaait met haar arm om zich heen. ‘Wat vind je ervan, lijkt het een beetje op de foto’s die we hebben gemaild?’ Ik kijk nu pas om me heen in de grote ruimte. Op de vloer liggen witte plavuizen en de muren zijn in pastelkleuren geschilderd. Op schappen aan de muren staan duikschoenen, vinnen en duikbrillen uitgestald. ‘Ja, mooi…’ Ik schraap mijn keel en weet niet wat ik verder nog moet zeggen. Natuurlijk lijkt het precies op de foto’s die ze heeft gestuurd. Anne kijkt me aan alsof ze nog meer wil horen. ‘Sorry, ik ben vreselijk moe.’ Ik glimlach verontschuldigend. ‘Natuurlijk. Als je wilt breng ik jullie zo naar je kamer, oké?
15
Ik heb er voorlopig ÊÊn voor jullie gereserveerd, totdat jullie het appartement hebben ingericht.’
16