Vitruvius januari 2012 - Indonesie special

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS A R C H E O LO G I E l C U LT U U R L A N D S C H A P l M O N U M E N T E N l I M M AT E R I E E L E R F G O E D l V O L K S C U LT U U R

JAARGANG 5

MILITAIRE ARCHITECTUUR

GEDEELDE HISTORIE

I N U M M E R 18 I JA N U A R I 2012

MARITIEM ERFGOED


bouwen voor de eeuwigheid met leisteen

Natuurleien voor restauratie en nieuwbouw 7IJ LEVEREN DE JUISTE KWALITEIT MET EEN BETROUWBAAR EN DESKUNDIG ADVIES

"ATTENWEG !$ -AASBRACHT s 4EL

www.lei-import.nl


JAARGANG 5 NUMMER 18 JANUARI 2012

6

8

14

ERFGOED ALS VERBINDING GEDEELDE HISTORIE & ARCHIEVEN REHABILITATIE KOTA LAMA IN PADANG

MONUMENTENZORG IN INDONESIË BEHEER MARITIEM ERFGOED IN INDONESIË

26

30 36

FORTEN IN INDONESIË

20

REVITALISERING VAN SPOORWEGMUSEUM IN AMBARAWA

4

kort

48

nieuws uit het werkveld

REVITALISERING NOOTMUSKAATPERK OP BANDA BESAR

P

42

recent verschenen

51

voor u gelezen

56


colofon

VITRUVIUS

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur.

NUMMER 18

JANUARI 2012

Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Coverfoto: Op zondag geniet de jeugd van Jakarta op geheel eigen wijze van het erfgoed op en rond het centrale Fatahillah plein. Op de achtergrond het voormalige Stadhuis (1710), nu het Jakarta Historisch Museum. FOTO BEN DE VRIES 2011

SUB-SPONSOR

EEN UITGAVE VAN

Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347, 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 info@shmn.nl www.shmn.nl Joint venture van de Alliantie en Mitros

MEDE-ONDERSTEUNERS

Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 3800 BM Amersfoort www.archeologie.nl

Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl

Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden

Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl

Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl Showroom: Battenweg 12, 6051 AD Maasbracht Tel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.nl Exclusieve natuurleien voor dakbedekking in de restauratie

B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl

COLOFON Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad. UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks EINDREDACTIE Jean Paul Corten Ben de Vries ABONNEMENTEN

4 nrs/jaar: Nederland E 45.- /België E 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending.

2

REDACTIE Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Drs. F.M.E. Snieder Dr. H. van der Velde

REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard The Missing Link/Archeologic mw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft mw. Drs. F.M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente Amersfoort Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft Dr. H. (Henk) van der Velde ADC

Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.

LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN

© Copyrights Uitgeverij Educom BV

Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl.

Januari 2012 / ISSN 1874-5008

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.


VITRUVIUS

NUMMER 18

van de redactie

J A N U A R I 2 012

DIALOOG OVER ERFGOED it is een speciale editie van Vitruvius met een zeer uitgebreid kader over verschillende soorten erfgoed in Indonesië of Republik Indonesia, zoals de grootste eilandstaat ter wereld officieel heet. Bijzonder is dat deze special niet alleen met Nederlandse erfgoedzorgers is gemaakt, maar ook met onze Indonesische collega’s. Tegelijkertijd zou dat eigenlijk ook heel normaal moeten zijn, want het gaat hier over gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Nederlanders en Indonesiërs delen vier eeuwen geschiedenis met elkaar en dat die boeiend en soms beladen is laat deze special zien.

2009 actief bij betrokken. Daarbij is samenwerking gezocht met publieke en private partijen in die prioriteitslanden zelf. In deze special vindt u een groot aantal voorbeeldprojecten van de Nederlands-Indonesische samenwerking.

D

Sinds het jaar 2000 voert de Nederlandse overheid een beleid dat gericht is op instandhouding van gemeenschappelijk erfgoed in acht zogenaamde prioriteitslanden, waar Indonesië er een van is. De ministeries van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geven uitvoering aan dit beleid en het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn hier vanaf

Op het moment van dit schrijven (oktober 2011) wordt het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in zijn geboorteplaats Hoorn teruggeplaatst op zijn sokkel, nadat het van de zomer per ongeluk omver was gereden door een kraanwagen. Het al dan niet terugplaatsen heeft voor de nodige opschudding gezorgd. De hoofdvraag daarbij was of hij nog steeds een standbeeld verdient en of de bijbehorende tekst wel voldoende recht doet aan de geschiedenis. Er zitten altijd twee kanten aan een medaille. Met andere woorden: hoe gaan we om met de zwarte kanten van die gezamenlijke geschiedenis? In een open dialoog en met respect voor elkaar komen we daar wel uit. –– De redactie

4

4

4

4

4

4

Vitruvius: elk kwartaal immaterieel welzijn 4x jaarlijks vakblad Vitruvius ontvangen is ook een mooi geschenk. Neem contact op met Uitgeverij Educom: 010-425 6544, info uitgeverijeducom.nl.

3


kort

VITRUVIUS

NUMMER 18

JANUARI 2012

Spectaculaire ontdekking van 100.000 jaar oude werktuigen Neanderthalers door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

E

en internationaal archeologisch onderzoeksteam onder leiding van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in het Limburgse St.-Geertruid een spectaculaire archeologische ontdekking gedaan: een vindplaats uit het middenpaleoliticum, vermoedelijk tussen de 70.000 en 100.000 jaar oud en mogelijk nog ouder. Slechts van één andere plek in Nederland is een dergelijke intacte vindplaats bekend. De vondst bestaat uit een vuurstenen kern en afslagen, die door de Neanderthalers werden gebruikt om gereedschap van te maken, en twee werktuigen. Neanderthalers waren voorlopers van de moderne mens, die hier pas 40.000 jaar geleden verscheen. Het onderzoeksteam verwachtte niet onmiddellijk iets te vinden. Het doel van dit veldonderzoek was een beeld te krijgen van de ouderdom van de aanwezige stratigrafische niveaus (bodems) en inzicht in de wijze waarop de verschillende niveaus zijn gevormd. Om zo de kans in te kunnen schatten

in dit gebied intacte vindplaatsen uit de vroege prehistorie aan te treffen. De ontdekking is dus een toevalstreffer. De vondst maakt het waarschijnlijk dat op deze plek, de Kaap van Sint-Geertruid in de gemeente Eijsden-Margraten, nog veel meer intacte vindplaatsen uit deze periode te vinden zijn. Jos Bazelmans, Hoofd Sector Kennis Onroerend Erfgoed van de Rijksdienst: “St.-Geertruid is de rijkste vindplaats van los gevonden artefacten uit het middenpaleolithicum in Nederland. De nieuwe vondsten bevinden zich op de plaats waar ze oorspronkelijk zijn achtergelaten. Dat stelt ons in staat de Neanderthalerbewoning exact te dateren. Nu weten we ook in welk klimaat en in welke natuurlijke omgeving ze leefden.” Het archeologiebeleid van de Rijksdienst is er overigens op gericht om zoveel mogelijk archeologische vindplaatsen in de bodem te behouden en zo min mogelijk op te graven. Met behulp

Vuurstenen kern.

van de verzamelde gegevens wordt getracht de in de ondergrond aanwezige vindplaatsen zo goed mogelijk te beheren en te beschermen. Daarnaast kunnen we met deze gegevens kaarten maken met daarop te verwachten vindplaatsen, van welk type, op welke diepte en van welke ouderdom. Q

Vijf partijen werken samen aan erfgoedpark in Lelystad

I

n Lelystad, aan de kust van het IJsselmeer zijn drie organisaties gevestigd die verhalen vertellen over het leven van de Nederlanders met de zee: de Bataviawerf; Nieuw Land Erfgoedcentrum en de afdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Die drie instellingen hebben, samen met de Provincie Flevoland en de Gemeente Lelystad, het plan opgevat om een nieuw erfgoedpark in te richten: Batavialand. Samen hebben zij de collecties, kennis en ervaring om in de polder het grote, natte, Nederlandse verhaal te vertellen. Hoe de zee ons land vormde en voorspoed bracht, maar ook rampen en hoe wij het water wegpompten en nieuw land vonden. Heel Nederland is door mensenhand gevormd. Waar zie je dat beter dan in de uitgestrekte polders van Flevoland?

Samenwerkingsverband In de afgelopen maanden zijn verkennende gesprekken gevoerd die zoveel kansen en mogelijkheden aan het licht hebben gebracht dat besloten is om de ideeën verder uit te werken. Begin 4

oktober is een samenwerkingsverband gevormd waarin de provincie en de gemeente volop participeren. De stuurgroep staat onder voorzitterschap van gedeputeerde Jaap Lodders. Vicevoorzitter is wethouder Jop Fackeldey. Het praktische werk wordt verricht door een projectgroep met de directeuren van de drie erfgoedinstellingen. De projectgroep wordt geleid door kwartiermaker Arnoud Odding, die als adviseur betrokken was bij de ideevorming. In het komende half jaar worden de plannen inhoudelijk, financieel en organisatorisch onderbouwd zodat de leden van het consortium tot een afgewogen oordeel kunnen komen over de haalbaarheid van Batavialand.

Een erfgoedpark Batavialand wordt een erfgoedpark. In een erfgoedpark kun je de geschiedenis op twee manieren beleven. Aan de éne kant wordt het natte verhaal van Nederland zo meeslepend mogelijk verbeeld. Je wandelt door het park, zoals je door een dierenpark of een attractiepark wandelt. Van een scheepswerf waar getimmerd wordt aan het oorlogsschip

van Admiraal de Ruyter naar een tentoonstelling over de zuiderzeewerken en van het handelsschip De Batavia naar een imponerend scheepswrak. Je maakt het mee en je wordt er volledig in opgenomen. Daarbij is Batavialand ook een kennisinstelling met zijn museum- en archieffuncties; met de maritieme rijkscollectie en met de kennis over het bouwen van historische vaartuigen.

Publiek Erfgoedpark Batavialand bereikt twee omvangrijke publieksgroepen. Enerzijds is dat het algemene publiek. Vooral gezinnen met kinderen en toeristen. Anderzijds heb je de liefhebbers, de verzamelaars, de kenners en de wetenschappers. Beide groepen - het algemeen publiek én de special interest groepen - zijn even belangrijk voor de toekomst van Batavialand. Want het zijn de liefhebbers die Batavialand als kennisinstelling kunnen laten bloeien en alleen als kennisinstelling kan Batavialand ook als erfgoedpark bestaan. Batavialand wordt een inhoudelijk attractiepark: een erfgoedpark. Q


VITRUVIUS

NUMMER 18

JANUARI 2012

Originele vondsten VOC-schip Batavia voor het eerst terug in Nederland

kort

Baardmankruik, bruikleen Western Australian Museum, foto Nieuw Land.

K

ostbare archeologische vondsten van VOCschip Batavia zijn tijdelijk ‘terug’ in Nederland. De vondsten zijn met speciaal vervoer overgekomen uit Australië voor de spraakmakende tentoonstelling ‘Schipbreuk, de noodlottige reis van de Batavia’. Spectaculair is het skelet van een jongedame. Zij is één van de opvarenden die de stranding van de Batavia wist te overleven, maar helaas niet wist te ontkomen aan de moordpartijen. Minstens net zo spectaculair is de bruikleen van het Geldmuseum: een grote laat-Romeinse camee, toentertijd de meest kostbare lading van de Batavia. Deze bijzondere objecten zijn vanaf 8 oktober te bewonderen in de tentoonstelling ‘Schipbreuk’.

Niet eerder vertoond De archeologische vondsten zijn in bruikleen verkregen van het Western Australian Museum. Na een lange vlucht vanuit Perth zijn ze in Nederland aangekomen. Na 48 uur verplichte acclimatisering mogen de vondsten uit de vervoerskisten worden gehaald. De voorwerpen

laten veel zien over het leven aan boord van het VOC-schip Batavia. Interessant zijn bijvoorbeeld een baardmankruik, een bronzen scheepsbel en een bronzen kookpot. Maar ook vondsten die oorspronkelijk bedoeld waren voor de handel in Azië of voor de navigatie op zee. Daarnaast zijn in ‘Schipbreuk’ diverse (onderdelen van) wapens te zien en de resten van het menselijk lichaam van één van de opvarenden. Deze bruiklenen zijn nog nooit in Nederland getoond.

Een uniek sieraad Het meest kostbare onderdeel van de lading van de Batavia was een grote camee. Deze camee is rond 315 na Chr. gemaakt in hofkringen rond keizer Constantijn de Grote. Namens de schilder Peter Paul Rubens gaf de Amsterdamse koopman Gaspar Boudaen het juweel mee aan VOC-opperkoopman Francisco Pelsaert voor de verkoop in Azië. Na de schipbreuk van de Batavia heeft Pelsaert dit kostbare kunstwerk uit de golven weten te redden. Koning Willem I kocht het stuk in 1823 en schonk het aan het Koninklijk Pen-

ningkabinet. Hierdoor maakt dit topstuk nu deel uit van ons nationale culturele erfgoed en behoort het tot het selecte gezelschap van de drie grootste cameeën ter wereld. Het juweel is een bruikleen van het Geldmuseum te Utrecht.

Schipbreuk: de noodlottige reis van de Batavia ‘Schipbreuk, de noodlottige reis van de Batavia’ is een spraakmakende tentoonstelling over het VOC-schip Batavia. Een tentoonstelling over de gevaarlijke reis en de barre omstandigheden op het schip. Over de stranding en hoe de opvarenden zich wisten te redden, niet wetend dat de toekomst een hoofdstuk werd vol angst, waanzin en moordzucht. Schipbreuk laat de bezoeker de fatale reis maken, met één van de opvarenden als gids. De tentoonstelling is een samenwerking van Nieuw Land, Bataviawerf en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, afdeling Scheepsarcheologie. Kijk op www.schipbreukbatavia.nl voor de vele activiteiten en meer informatie over de tentoonstelling. Q 5


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

drs. Jean-Paul Corten Coördinator internationale samenwerking RCE

1 – Huizen uit de koloniale periode langs de Kali Besar in het oude centrum van Jakarta (Kota). De restauratie van een aantal huizen in deze wijk is voortvarend ter hand genomen. FOTO BEN DE VRIES

Special Indonesië

Erfgoed als verbinding

I

ndonesië en Nederland delen een geschiedenis die vele eeuwen teruggaat. Hoewel de eerste contacten tussen beide culturen waren gebaseerd op economisch gewin, is het daarbij niet gebleven. Al gauw kreeg de onderlinge relatie ook een culturele dimensie. De getuigen daarvan komen wij nu nog dagelijks tegen. Denk bijvoorbeeld aan de Maleise woorden als amok, piekeren of bakkeleien in onze taal, de nootmuskaat die wij ’s avonds over onze bloemkool raspen, de wonderbaarlijke collectie krissen die wij ’s zondags in een volkenkundig museum bewonderen, de Indische trekken in het gelaat van de buurvrouw of de spannende verhalen over het plantageleven die een verre oom op elk verjaarsfeestje opnieuw vertelt. Ook in Indonesië vinden we nog vele stille getuigen van dit gedeeld verleden. Terwijl de nagelaten erfenis in Nederland vooral immaterieel van aard is, is hij in Indonesië heel tastbaar. Zoals de archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in het Arsip Nasional in Jakarta, de vele forten in alle uithoeken van de archipel, de scheepswrakken op de bodem van de Javazee of de art deco-stad Bandung. Het zijn stuk voor stuk nagelaten fragmenten van een langdurige en complexe relatie tussen twee culturen. Die relatie was niet altijd gelijkwaardig en kende ook

6

onrecht en wreedheden. Nog steeds worstelen beide landen met de scherpe kanten van dit verleden. De inwoners van het Javaanse dorpje Rawagede kregen pas onlangs erkenning voor het leed dat hen tijdens de zogenaamde politionele acties is aangedaan. En op het moment dat minister-president Jan Peter Balkenende enkele jaren geleden Nederland de deugden van de VOC-mentaliteit voorhield, werd hij met hoon overladen. De ondernemingszin van de handelsfirma ging vaak hand in hand met onrecht. Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn heeft najaar 2011 tot heftige discussie geleid. Nog voor die geluwd was, werd de ‘slachter van Banda’ door een onoplettende kraanwagenchauffeur van zijn voetstuk gestoten, wat in alle kranten breed werd uitgemeten. Het zijn tekenen van een onverwerkt verleden. Toch zijn de scherpe kanten van dat verleden al zover gesleten, dat we kunnen spreken van een open dialoog. Met de val van het Suharto-regime in 1998 ontstond in Indonesië een vergevingsgezinder klimaat. Toen Nederland in 2005, op initiatief van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, 17 augustus erkende als de Onafhankelijkheidsdag van Indonesië, was een belangrijk obstakel voor de normalisatie van de betrekkingen weggenomen. En anno 2011 laten Javanen zich op hun vrije dag ongegeneerd fotograferen voor de


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

2 – Kaart van Indonesië. BART BROEX, RCE, 2011

gedenkplaquette van Coen in het oude centrum van Jakarta. Het erfgoed, als herinnering aan dat verleden, vormt een dankbaar onderwerp voor het open debat. Sinds het jaar 2000 voert de Nederlandse overheid een beleid gericht op de instandhouding van het gemeenschappelijk erfgoed in een achttal prioriteitslanden: Suriname, Brazilië, Ghana, Zuid-Afrika, Rusland, India, Sri Lanka en Indonesië. De ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geven uitvoering aan dit beleid en zoeken daarvoor samenwerking met partijen in deze prioriteitslanden. Sinds 2009 spelen ook het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een actieve rol bij de uitvoering van dit gemeenschappelijk erfgoedprogramma. Zij richten zich vooral op scholing en training van de erfgoedexperts in deze landen. Zo worden in Azië in samenwerking met UNESCO onderwaterarcheologen opgeleid. In Brazilië is dit jaar een training georganiseerd voor museumbeheerders. En recentelijk is in Rotterdam een cursus

gehouden over de revitalisering van historische binnensteden. In alle gevallen waren deelnemers uit Indonesië betrokken. Daarnaast kunnen de Rijksdiensten op verzoek van de prioriteitslanden technische assistentie ter plekke bieden, ook dan ter ondersteuning van de lokale experts. Dit themakatern wil inzicht geven in de vele facetten van het gemeenschappelijk erfgoedprogramma in Indonesië. Daarbij zullen de onderscheiden erfgoeden de revue passeren: de onderwaterarcheologie, het gebouwd- en stedenbouwkundig erfgoed, het museaal erfgoed en de archivalia. Tegelijkertijd komen de afzonderlijke disciplines binnen het erfgoedbedrijf aan bod. De inventarisatie en documentatie van forten, de scholing van onderwaterarcheologen, de herontwikkeling van het spoorwegmuseum in Ambarawa, de conservering en ontsluiting van de spoorwegarchieven, de rehabilitatie van de historische binnenstad van Padang en de restauratie van een nootmuskaatplantage in de Banda-archipel. Maar voordat we ons in deze tropische caleidoscoop verliezen, eerst een overzicht van de stand van de erfgoedzorg in Indonesië.

7


Monumentenzorg

1 – Vervallen perkenierswoning op Banda Neira. FOTO BARBARA MENSINK 1991


INDONESIË-SPECIAL

2 – Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), werd in 1893 in zijn geboortestad Hoorn geplaatst. 16 augustus 2010 werd het van zijn sokkel gestoten.

dra. Hasti Tarekat MSc Vertegenwoordiger van de Indonesian Heritage Trust

in Indonesië Geschiedenisles over Nederland In De Pers verscheen op 17 augustus 2011 een foto van het omgevallen standbeeld van gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen in Hoorn met de ondertitel: ‘Gevallen of geduwd?’ Los van de schuldvraag, merkte ik dat de geschiedenis rond de persoon Coen in Nederland nog altijd beladen is. Ook voor Indonesische scholieren is Coen geen onbekende. Wij leerden op school de geschiedenis van ons land vanaf de Portugese periode tot aan de post-onafhankelijkheidsperiode. De Nederlandse periode, die begint bij de aankomst van Cornelis de Houtman in 1595 en eindigt bij de onafhankelijkheid van Indonesië, krijgt daarin opvallend veel aandacht. Rijtjes met belangrijke momenten, namen en data gedurende deze 350-jarige IndonesischNederlandse relatie, moest ik tijdens de geschiedenislessen in mijn hoofd stampen. Tegenwoordig laten veel Indonesiërs zich lacherig vereeuwigen bij de herdenkingssteen van Coen in het Wajang Museum in Jakarta. Dit gedeeld verleden kreeg een heel andere lading toen ik als Indonesiër het geluk had Nederland te bezoeken en allerlei historische figuren in de vorm van standbeelden en voorzien van plakkaten met ronkende teksten op straten en pleinen zag staan. Dat wat je geleerd hebt op school over oorlogen, revoluties en leiders blijkt plotseling te kloppen, zij zijn waar gebeurd; het zijn geen sprookjes. Deze ontmoetingen met het verleden dreunden nog lang door in mijn hoofd. Van mij mag het standbeeld van Coen blijven. Het is onderdeel van onze gezamenlijke – en soms bloedige – geschiedenis. Het functioneert als een eyeopener.

JANUARI 2012

M

onumentenzorg is een betrekkelijk nieuw fenomeen in Indonesië. De begrippen archeologie, geschiedenis en cultuur zijn bekend, net als de begrippen monument, folklore en natuur, evenals de termen wereld, natie, regio en stad. Maar het begrip monumentenzorg als gemeenschappelijke noemer die al deze losse begrippen verbindt, strijdt in de beroepspraktijk nog steeds om bestaansrecht. Het begin van het behoud van en onderzoek naar het Indonesische erfgoed op het gebied van archeologie en etnografie dateert uit 1778, toen J.M.C. Rademacher het ‘Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen’ oprichtte.1 Dit werd in 1885 vastgelegd in een wet die de basis zou vormen voor de huidige bescherming van cultureel erfgoed in Indonesië. De wet werd aangenomen en hield lang stand, totdat deze in 1992 werd vernieuwd. Sindsdien fungeerde de wet als richtlijn voor de monumentenzorg in Indonesië. Maar na twee decennia bleek hij al verouderd en moest hij worden aangepast. De Indonesische regering nam het initiatief om de wet te wijzigen, in overleg met betrokken partijen. In oktober 2010 werd de nieuwe regelgeving officieel van kracht.

De gewijzigde wet van 2010 voorzag in aspecten als een betere beloning voor de ontdekkers van kunstvoorwerpen; zwaardere sancties op overtredingen zoals illegale handel en roof; een grotere rol voor lokale overheden bij de bescherming van cultureel erfgoed; een betere registratie van monumenten. Toch is de nieuwe regelgeving nog altijd sterk op de archeologie gericht. De preoccupatie met deze discipline blijkt ook al uit de lijst van het Werelderfgoed in Indonesië. Hierop staan de tempelcomplexen van Borobudur en Prambanan en de vindplaats van de vroege mens, Sangiran. De lijst is al betrekkelijk lang ongewijzigd, evenals de lijst van Indonesische natuurlijke erfgoederen. Daarop prijken de nationale parken Komodo, Lorentz en Ujung Kulon en (een deel van) het tropisch regenwoud van Sumatra. Pas de laatste jaren heeft de Indonesische overheid haar aandacht verlegd naar het immaterieel erfgoed door wajangpoppen, het traditionele wapen k(e)ris, het traditionele batiktextiel en het inheemse bamboemuziekinstrument angklung als immaterieel cultureel erfgoed te registreren. Al deze erfgoederen zijn tussen 2008 en 2010 door UNESCO erkend.

Sinds de tweede helft van de jaren ’80 van de vorige eeuw begint het Indonesisch erfgoedbestel langzaamaan vorm te krijgen. Er is een toenemende belangstelling van het publiek voor het onderwerp, een groeiende inzet van niet-gouvernementele organisaties en de particuliere sector, een cumulatie van kennis en een steeds grotere belangstelling vanuit het onderzoeks- en onderwijsveld. Om het bestel te completeren en bestendigen is echter een grotere inzet van de overheid nodig. Vanwege de snelheid waarmee de Indonesische steden hun gebouwd erfgoed kwijtraken, is dat een urgente opgave.

9


3 – Restauratie van de Big Ben ofwel Jam Gadang in Bukittinggi, West-Sumatra. Het project is in 2010 door de BPPI, met financiële hulp van de Nederlandse ambassade in Jakarta, uitgevoerd. FOTO: BPPI 2010.

Pelestarian Pusaka Indonesia (BPPI) ofwel de Indonesian Heritage Trust. Vanaf het begin was het eerste en belangrijkste doel van deze verenigingen de sloop van historische gebouwen tegen te houden, waarbij zij als waakhond optraden. Dat is nooit een gemakkelijke taak. In veel gevallen moest er strijd worden gevoerd tegen overheden die vergunningen voor nieuwe projecten gaven (en tegelijkertijd toestemming gaven voor de sloop van bestaande historische gebouwen) en tegen kapitaalkrachtige investeerders. Slechts enkele van die geleverde veldslagen kende een goed einde.

Uitdagingen

In 2011 hoopt de Indonesische regering erkenning te verkrijgen voor de saman, een dans uit Atjeh (Aceh), en zullen er nieuwe aanvragen worden ingediend voor de traditionele Balinese dans, de noken (een attribuut dat vrouwen in het binnenland van Papua gebruiken om baby’s mee in slaap te wiegen en biggen, knollen, groenten en kleren mee te vervoeren) en het miniatuurpark ‘Mooi Indonesië’, ook bekend onder de naam Taman Mini Indonesia Indah in Jakarta.

Maatschappelijke beweging Op het vlak van nieuwe erfgoeddisciplines in de stedelijke sfeer laat de overheid het helaas afweten. Alleen onder geïnteresseerden gaan stemmen op om nieuwe regelgeving in het leven te roepen voor historische gebouwen in stedelijk gebied, in UNESCO-terminologie, stedelijk landschap. Deze regeling voorziet in een actueler inzicht in cultuurerfgoed en objecten en die onder de oude regelgeving geen bescherming genoten.2 De reden voor deze nieuwe aandacht in de particuliere sector is de voortdurende aantasting van

10

het historische landschap door sloop van monumenten en openbare parken. Nieuwe ontwikkelingen gaan zo snel dat het lijkt alsof men graag alle historische gebouwen met de grond gelijk wil maken, vooral in stadscentra. De snelle sloop van historische gebouwen was halverwege de jaren ’80 de belangrijkste reden voor het ontstaan van een erfgoedbeweging onder de Indonesische bevolking. Terwijl de overheid zijn aandacht richtte op opgravingen en kunstvoorwerpen, werd de samenleving zich bewust van de snelle veranderingen in de leefomgeving. Halverwege de jaren ’80 richtten enkele personen die zich hierover zorgen maakten, erfgoedverenigingen op. In die tijd verrichtten drie erfgoedverenigingen pionierswerk in Bandung, Yogyakarta en Jakarta. In 2011 zijn er in heel Indonesië maar liefst tweeënvijftig erfgoedverenigingen, voornamelijk op de eilanden Java en Sumatra en een enkele in het oostelijke deel van het land (Ternate, Bali, Papua). Het toenemende aantal erfgoedverenigingen leidde in 2004 tot de vorming van een nationaal platform genaamd Badan

Aan de andere kant leerden de erfgoedverenigingen wijze lessen van die jaren van strijd. Ze ontdekten dat een reactieve houding niet voldoende was om sloop te voorkomen. In een tijdsbestek van ongeveer dertig jaar werden de activiteiten, die aanvankelijk bestonden uit het louter verdedigen van historische gebouwen, uitgebreid met voorlichting aan zowel publiek als overheid, het op schrift stellen en publiceren van onderzoek en informatie, en het wereldwijd netwerken met zusterorganisaties. Hoewel de sloop van gebouwen moeilijk te stoppen lijkt, bestaat de hoop dat bewust-bouwenprogramma’s het proces zullen vertragen. Een voorbeeld: de Indonesian Heritage Trust is sinds 2010 betrokken bij de oprichting van het Municipality Network of Heritage Cities (JKPI), een netwerk bestaande uit 35 gemeenten die zich inzetten voor het behoud van historische gebouwen en landschappen in hun steden. JKPI en BPPI organiseren regelmatig trainingen om de kennis van monumentenzorg onder overheidsfunctionarissen te vergroten. Het zal vermoedelijk jaren duren voordat zij zich voldoende bewust zijn van het belang van monumentenzorg, maar je moet ergens beginnen. Bovendien dient synergie tussen burgers en overheid te worden gekoesterd. Een ander aspect dat iets is verbeterd maar nog verdere verbetering vergt, betreft de rechtsbescherming en wetshandhaving. Er bestaat op nationaal en lokaal niveau een lijst van beschermde gebouwen. Die op nationaal niveau is in principe veiliggesteld, omdat de lijst uit belangrijke monumenten voor het land bestaat. Op lokaal niveau is het een ander verhaal. Gebleken is dat het feit dat een historisch gebouw op de lijst van een gemeente staat, niet betekent dat het gevrijwaard blijft van sloop. De consequenties van een lokale bescherming zijn niet in de regelgeving of werkwijze van het gemeentelijk bestuur verankerd. Een historisch gebouw wordt op de lijst gezet, maar vervolgens


INDONESIË-SPECIAL

worden de rechten en plichten van de betrokken partijen niet op schrift gesteld. Het betreft dus louter een lijst van gebouwen en adressen. De eigenaars van de gebouwen zijn vaak niet eens op de hoogte van die beschermde status. Zo zijn er verscheidene incidenten geweest bij de sloop van beschermde gebouwen. Verschillende malen is geprobeerd om een overheidsinstelling of investeerder voor de rechter te slepen, maar dan liepen de erfgoedverenigingen tegen het probleem aan dat ze geen geld hadden voor een dure advocaat of de proceskosten. Bovendien zijn dergelijke gevallen onbekend terrein voor het rechtsstelsel in Indonesië; er bestaat geen jurisprudentie die als leidraad zou kunnen dienen. Wetshandhaving is kortom een van de grootste uitdagingen in Indonesië.

en alles daartussen om sloopprojecten te vertragen en de basis voor de erfgoedinfrastructuur in het land te verbeteren. Bovenstaande kenmerken maken de organisaties kwetsbaar. De meeste erfgoedverenigingen overleven jarenlang puur vanwege de enthousiaste inzet van een groep vrijwilligers. Vrijwilliger zijn bij een erfgoedvereniging betekent tijd, energie en vaak eigen middelen ter beschikking stellen, in welke vorm dan ook. Dat kan variërend van financiële ondersteuning tot het beschikbaar stellen van voorzieningen, zoals een auto of zelfs een eigen huis dat als kantoor dienst kan doen. Een groep toegewijde vrijwilligers is geweldig, maar er zijn meer en andere middelen nodig om de problemen te kunnen aanpakken en monumentenzorg op de ontwikkelingsagenda van een land te krijgen. Erfgoedverenigingen moeten zich

JANUARI 2012

op gemeentelijke structuurplannen richten en op de langere termijn gerichte acties ondernemen, maar dat zijn luxes die ze zich niet altijd kunnen permitteren.

Erfgoedinfrastructuur Een ander probleem is dat het zonder bemoeienis van de overheid en de particuliere sector niet mogelijk is monumentenzorg op de ontwikkelingsagenda te krijgen. Er zijn geen middelen beschikbaar om een infrastructuur te bouwen voor de erfgoedbeweging in Indonesië. Hieruit volgt dat we behoefte hebben aan de volgende zaken.

Institutionalisering Erfgoedverenigingen kunnen een belangrijke rol spelen in de documentatie en registratie van erfgoed, maar uiteindelijk is het de overheid die

Kenmerken van erfgoedverenigingen Ondanks alle uitdagingen en problemen blijft het aantal erfgoedverenigingen toenemen. Mogelijk is dit een teken van een groeiend bewustzijn onder de bevolking van het belang van erfgoed. Aan de andere kant kan het ook een teken zijn dat er geen verbetering plaatsvindt in het erfgoedbestel door de overheid. Een slecht functionerend systeem schept altijd weer mogelijkheden elders. De meeste erfgoedverenigingen kennen de volgende gemeenschappelijke kenmerken: 1. Alle organisaties zijn particuliere initiatieven; 2. Wat personeel betreft zijn de organisaties afhankelijk van de individuele bijdragen van vrijwilligers; 3. De organisaties worden op parttimebasis geleid. Erfgoedbeheerder is nog geen beroep; 4. Om te overleven moeten ze lokale bronnen aanspreken en mobiliseren, en een veel voorkomend verschijnsel is dat ze zich aansluiten bij universiteiten, beroepsverenigingen of particuliere bureaus om voor operationele doeleinden logistieke back-up te hebben; 5. Manieren om internet te gebruiken en optimaal te benutten zijn nog steeds te duur. Slechts enkele organisaties kunnen zich een website permitteren en het up-to-date houden van de inhoud is een tamelijk zwak punt; 6. De meeste organisaties richten zich op gebouwd erfgoed dat op korte termijn door sloop bedreigd wordt; 7. Het betreft incidentele, korte termijnactiviteiten, omdat alle organisaties een constante bron van inkomsten missen en afhankelijk zijn van vrijwilligers; 8. De vrijwilligers moeten tactisch en multi-tasking zijn, en activiteiten verrichten op juridisch gebied, publiek bewustzijn, documentatie, acties

4 a - b – Demonstratie van leden van de Sumatra Heritage Trust tegen de voorgenomen sloop van het gebouw van PT. Mega Eltra (het voormalige Lindetevis-Stokvis) in 2002. FOTO’S HASTI TAREKAT.

11


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

over bescherming beslist. Veel inspanningen van erfgoedverenigingen vinden geen weerklank, omdat er geen overheidslichaam bestaat dat die inspanningen kan institutionaliseren. Het zou ideaal zijn als erfgoedverenigingen met de overheid samenwerken. Op dit moment kent de Indonesische regering een Directoraat Geschiedenis en Antropologie dat met erfgoedzaken belast is, maar zoals gezegd komen erfgoedzaken in het algemeen niet aan de orde. Een ander probleem dat betrekking heeft op de overheid is het tekort aan erfgoedspecialisten; zowel praktijkspecialisten als beleidsmakers, met name voor gebouwd erfgoed. Gemeentelijke diensten voor ruimtelijke ordening en openbare werken hebben wel technici in huis, maar voor erfgoed bestaat nog geen zelfstandige afdeling. Op deze wijze vindt het leerproces richting erfgoedspecialist slechts incidenteel plaats en meestal op basis van persoonlijke interesse.

Condities en subsidies De status van ontwikkelingsland wordt door Indonesië vaak als excuus gebruikt voor het ontbreken van monumentensubsidies. Het wordt beschouwd als een tertiaire behoefte zonder prioriteit. Maar de overheid hoeft niet alle restauraties te financieren; er is geen overheid die zich dat kan veroorloven. Wat de overheid wel kan doen, is het scheppen van gunstige voorwaarden voor investeringen.

Een andere stap die kan worden genomen is het creëren van stimulansen voor het behoud van historische gebouwen door middel van fiscaal voordeel en verlaagde tarieven voor water en elektriciteit. De meeste historische gebouwen bevinden zich in dure gebieden, waar de jaarlijkse grondbelasting vrij hoog is. In Indonesië is dit een verplichting waaraan veel eigenaren niet kunnen voldoen. Als hiervoor een gunstige belastingregeling wordt gecreëerd, kan dit aantrekkelijk zijn voor zowel eigenaars als investeerders. De meeste historische gebouwen zijn ook vrij groot, waardoor er hoge water- en elektriciteitskosten aan verbonden zijn.

Politieke wil Ook in Indonesië kennen we het gezegde: waar een (politieke) wil is, is een (politieke) weg. Een politieke keuze is in principe het product van een democratisch besluitvormingsproces, tot stand gekomen in de vertegenwoordigende lichamen. In de praktijk ligt de politieke besluitvorming echter voor een belangrijk deel in handen van bestuurders, zoals burgemeesters, gouverneurs, ministers of zelfs de premier. Als een bestuurder de politieke wil heeft om een historisch gebied in de eigen stad te behouden en restaureren, dan staat dit op de agenda. Helaas is die politieke wil nog steeds een kwestie van individuele voorkeur in plaats van algemeen beleid.

5 – Ondanks demonstraties tegen de sloop van het voormalige gebouw van Lindetis-Stokvis, en ondanks politiebewaking, is het gebouw in 2002 toch gesloopt. Tot op de dag van vandaag (2011) ligt het terrein waar eens het gebouw stond er troosteloos bij. FOTO HASTI TAREKAT

12

Visie Indien er politieke wil in de vorm van consensus bestaat, rijst de volgende, fundamentelere vraag: hoe bepaalt Indonesië haar identiteit als natie door middel van stedelijke ontwikkeling? Het formuleren van een identiteit gaat gepaard met een beslissing omtrent welke gebouwen behouden moeten blijven en welke gemist kunnen worden. Ontwikkeling zonder een helder geformuleerde identiteit leidt louter tot chaos en ontmenselijking. Chaos, omdat verschillende ontwikkelingen elkaar tegenwerken en er geen sprake is van een samenhangend plan of visie. Ontmenselijking, omdat men er, nadat de meeste collectieve herinneringen zijn weggevaagd, geen emotionele binding meer mee heeft. In het geval van Indonesië is het een kwestie van politieke wil om voor een plek een identiteit te formuleren.

Netwerken en gemeenschappelijk erfgoed Zolang we bezig zijn monumentenzorg in Indonesië op de ontwikkelingsagenda te krijgen, moeten zowel de overheid als erfgoedverenigingen zorgen dat ze mondiger en machtiger worden. Een manier daarvoor – die de afgelopen twee decennia al kan worden waargenomen – is netwerken met zusterorganisaties in andere landen. Dit gebeurt op verschillende manieren: De Indonesian Heritage Trust wordt actief lid van de International National Trusts Organisation (INTO) in Londen; UNESCO Asia and the Pacific probeert de initiatieven tot behoud van Aziatisch erfgoed te stimuleren door prijzen uit te reiken. Indonesië heeft al enkele malen een dergelijke prijs ontvangen, maar loopt met het aantal ingediende aanvragen nog steeds achter op andere landen; Opleiding voor erfgoedspecialisten. Sinds 2009 biedt de Universiteit Gajah Mada in Yogyakarta, Indonesië, postgraduate-opleidingen in monumentenzorg aan, daarmee het voorbeeld volgend van andere landen zoals Thailand en Maleisië; Publieksvoorlichting door de gemeente Solo, Indonesië, die in 2010 gastheer was voor de World Heritage Cities International Conference. Met Nederland wordt al jarenlang genetwerkt en enkele resultaten daarvan zijn in deze uitgave van dit tijdschrift te zien. In september 2010 is er in Bandung een bijeenkomst belegd over samenwerking tussen Indonesië en Nederland op verschillende gebieden van gemeenschappelijk erfgoed.3 In het algemeen kunnen beide landen wat gemeenschappelijk erfgoed betreft samen-


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

werken op projectniveau of door middel van scholing en training. Projecten die in gezamenlijkheid zijn uitgevoerd, hebben betrekking op restauratie van gebouwd erfgoed, Heritage Emergency Response en documentatie. Scholing en training hebben plaatsgevonden voor musea, archieven, Nederlandse culturele centra in Indonesië, voor gemeenten met stedelijk erfgoed en op het gebied van erfgoedonderwijs. Samenwerking op het gebied van archieven is een van de oudste vormen van gezamenlijke zorg om een gedeeld verleden. Dit is al in 1968 begonnen op basis van een overeenkomst tussen beide regeringen. In 2000 is deze gewijzigd in samenwerking op instellingsniveau. Een van de grootste uitdagingen voor het Nationaal Archief Indonesië is te voorzien in voldoende personeel dat de Nederlandse taal machtig is. Hier ligt mogelijk een taak voor de Nederlandse culturele centra in verscheidene Indonesische steden die cursussen Nederlands aanbieden. De actuele opgave is archiefpersoneel en het algemene publiek een attractieve cursus Nederlands aan te bieden. Een ander punt dat tijdens de bijeenkomst in Bandung aan de orde kwam, was het feit dat de samenwerking zich voornamelijk op Java concentreert. Het zou goed zijn als erfgoedverenigingen en gemeenten in het westen en oosten van Indonesië ook de gelegenheid krijgen om met Nederland samen te werken. Verder werd aangegeven dat de samenwerking tussen Indonesië en Nederland zich vooral richt op het gemeenschappelijk erfgoed in Indonesië. Denk hierbij aan wetenschappelijke samenwerking. Er wordt door Indonesische wetenschappers vrijwel geen onderzoek gedaan naar gemeenschappelijk erfgoed in Nederland. Er zijn nauwelijks publicaties over dit onderwerp van de hand van Indonesische auteurs en vanuit Indonesisch perspectief. De voor de hand liggende redenen hiervoor is dat het gedeeld verleden in Nederland niet materieel van karakter is en nauwelijks is terug te vinden in de gebouwde omgeving. De Indonesische nalatenschap in Nederland bestaat vooral uit immaterieel erfgoed en zoals bekend, is er weinig aandacht voor deze erfgoeddiscipline. Het gevolg daarvan op de lange termijn is een gebrek aan inzicht in gedeeld verleden aan Indonesische zijde. De meeste Indonesiërs zijn niet op de hoogte van de Indonesische nalatenschap in Nederland. Alle Indonesische kinderen leren vanaf de lagere school over het koloniale verleden tot aan de onafhankelijkheid, maar het lijkt net alsof de geschiedenis daar stopt. Aan gedeeld verleden in de huidige context wordt nog geen aandacht besteed. Het valt te overwegen om de kennis van het gemeenschappelijk erfgoed in gelijke mate over

6a - b – Het gebouw van de Bank Indonesia (vroeger de Javasche Bank) in Padang, WestSumatra, voor en na de restauratie door een expertteam van de BPPI in 2009. FOTO BPPI

Indonesië en Nederland te spreiden. Hoewel de Indonesiërs zelf het initiatief hadden moeten nemen om meer te weten te komen over hun erfenis in Nederland, kunnen wij, die ons al dan niet beroepsmatig met erfgoed bezighouden, de Indonesiërs daartoe stimuleren en daarvoor de voorwaarden scheppen.

Noten 1

Gemeen Goed. Gedeeld Cultureel Erfgoed in het

Museum Nasional Indonesia en het Rijksmuseum voor Volkenkunde. Digitale publicaties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde. 2 12th Forum UNESCO University and Heritage International Seminar, 5th to 10th April 2009, Hanoi, Vietnam. 3 The Indonesia-Netherlands Discussions on Shared Heritage Cooperation Programs, 25 September 2010, Bandung, Indonesia, organized by Indonesia Heritage Trust (BPPI) & The Center for International Heritage Activities (CIE).

13


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

Agus Sudaryadi Coördinator maritieme archeologie, Heritage Preservation Office, ministerie van Cultuur en Toerisme, Jambi, Indonesië

Judi Wahjudin M. Hum, hoofd Heritage Conservation Office in Serang, Banten, Indonesië

Martijn Manders Maritiem archeoloog RCE

GEMEENSCHAPPELIJK BELANG ONDERWATER

I

ndonesië is al vele eeuwen een belangrijke schakel tussen Oost- en West-Azië. Vanaf de 7e eeuw ontstonden voortdurend nieuwe handelscentra op de verschillende eilanden in de archipel. Zij dienden niet alleen de doorvoerhan-

Het beheer van het maritiem erfgoed in Indonesië del, maar zorgden er ook voor dat de enorme variëteit aan natuurlijke producten, die de archipel zelf voortbracht, over het Aziatische continent verspreid raakte. Zowel tijdens het boeddhistische Srivijaya-koninkrijk1 als het latere Majapa-

2 – Advertentie voor reizen naar de Oost uit De Nederlander van zaterdag 6 juni 1914. ARCHIEF M. MANDERS

14

hit-rijk2 was de belangrijkste scheepsroute die door de Straat van Malakka richting de Molukken en de Banda-eilanden, waar specerijen als nootmuskaat, kruidnagel en foelie groeiden. Malakka was aan het einde van de 15e eeuw dè plek waar Arabische, Indiase en Zuidoost-Aziatische handelaren met die van de verschillende Indonesische eilanden samenkwamen. Dat maakte het ook een aantrekkelijke plek voor Europese handelaren, die elkaars aanwezigheid voortdurend bestreden. Na de Portugezen en Spanjaarden gingen eind 16e eeuw ook vier Hollandse schepen voor de haven van Malakka voor anker: De Amsterdam, Hollandia, Mauritius en de Duijfken. Zij werden geleid door Cornelis de Houtman. In 1596 bereikte hij de kust van West-Java en zeilde terug door de straat van Bali. Bij het tweede bezoek van de Hollanders werden de Molukken bereikt en de eerste specerijenaankopen gedaan. Tijdens de daaropvolgende reizen werd de handel geopend met Banten, Banda, Ternate en Tidore. Met de


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

4 – Het majestueuze passagierschip de DMS Indrapoera. In de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog is het ook gebruikt als troepentransportschip naar Indië. Oude ansichtkaart.

3 – Indonesië heeft een rijk maritiem erfgoed onder water. Helaas is tot op heden nog te vaak gefocust op de waardevolle ladingen uit scheepswrakken. FOTO: WWW.WANLICARGO.COM, INDONESIË 2009 .

De eeuwenlange Nederlandse hegemonie over de Indonesische archipel heeft niet alleen op het land zijn sporen nagelaten maar evenzeer onder water. De onderwaterbodems van Indonesië herbergen een omvangrijk maritiem archief dat nog nauwelijks is ontsloten. De samenwerking tussen beide landen, in het belang van beide, moet daar verandering in gaan brengen.

oprichting van de Verenigde Oost Indische Compagnie (VOC) in 1602, wist Nederland zijn positie te versterken. Feitelijk bleef Nederland het dominante handelsland in de archipel tot de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945. De Nederlandse dominantie werd slechts onderbroken door het Engels interregnum tussen 1810 en 1817, toen Nederland onder Frans bewind stond. De VOC, die in 1795 aan een ondragelijke schuldenlast ten onder ging, werd in 1824 opgevolgd door de Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM).3 De NHM, die aanvankelijk alleen de failliete boedel van de VOC beheerde, groeide uit tot een machtige handelsonderneming en werd dan ook regelmatig de kleine Compagnie genoemd.4 De kolonisatie van de archipel in de 19e eeuw zorgde ervoor dat de continue stroom aan handelsvaart werd uitgebreid met een groeiende stroom aan passagiersvaarten tussen de archipel en Nederland. De Nederlandse dominantie was nooit onomstreden en stond voortdurend onder druk van de

binnenlandse sultanaten en de grote Europese concurrenten Portugal en Engeland. Veel gevechten zijn geleverd om het gezag in handen te houden. Niet alleen op het land, maar ook op het water. Bij die gevechten zijn veel schepen gezonken en op de bodem van de zeeën en rivieren terecht gekomen. Toch was dat niet alleen een gevolg van de vele gevechten. Ook door navigatiefouten of slecht weer konden schepen op de talloze gevaarlijke riffen stranden.

Gestrand verleden De Indonesische regering heeft op basis van verschillende historische en archeologische bronnen een lijst van 245 Nederlandse schepen opgesteld die in Indonesië vergaan zijn. Zij vormen een belangrijk historisch archief met gemeenschappelijke waarde op de Indonesische zeebodem. Een van die schepen – misschien wel de bekendste – is de Geldermalsen. Dit spiegelretourschip van de VOC dat in 1752 vastliep op het Gelria’s Droogte Rif in de Riau-archipel en vervolgens zonk, werd in 1984 herontdekt. De lading van

5 – De lading van het VOC-schip de Geldermalsen werd in 1986 bij Christie’s in Amsterdam geveild voor 37 miljoen gulden. FOTO: RCE 1986.

160.000 stukken Chinees porselein en 125 goudbaren is geborgen en in 1986 geveild bij Christie’s in Amsterdam. Dit leverde maar liefst 37 miljoen gulden op. Van de rest van de lading, zoals kisten met thee en zijde, persoonlijke bezittingen, proviand, bewapening en het schip zelf, is helaas maar heel weinig bekend.5 Naast de resten van VOC-schepen bevat het maritiem archief in Indonesische wateren ook wrakken uit de 20e eeuw. Bijvoorbeeld (oorlogs)schepen die tijdens de Japanse bezetting tot

15


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

zinken zijn gebracht, zoals Harer Majesteits Schip (Hr. Ms.) de Ruyter, Hr. Ms. Java, Hr. Ms. Kortenaer, Hr. Ms. Evertsen en HNLMS Witte de With. Zij zonken in februari 1942 tijdens de slag om de Javazee. De Hr. Ms. Piet Hein zonk tijdens de slag om Straat Badung in hetzelfde jaar. Overigens liggen er niet alleen scheepswrakken op de bodem van de Indonesische wateren. Ook zijn in het verleden vliegtuigen neergestort, of soms opzettelijk afgezonken. Zo zijn na de slag in de Javazee acht Fokker T-4A’s en vijf Fokker C-11 W watervliegtuigen in de rivier de Brantas op Oost-Java afgezonken om te voorkomen dat zij

in handen van de Japanse vijand zouden vallen. Eind jaren ’90 is gezocht naar deze unieke vliegtuigen, maar helaas zonder resultaat.6 Een ander type watervliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog, een Catalina PBY5, is aangetroffen voor de kust van Biak, bij Papua. Mogelijk was het eigendom van het Koninklijk Nederlands Indische Leger (KNIL). Het wrak ligt een halve mijl uit de kust op dertig meter diepte en is een populaire duikstek. Het is de bedoeling dat dit wrak op korte termijn het middelpunt wordt van een onderwaterpark, waarin primair koraal gerevitaliseerd wordt, maar ook het vliegtuig een plek krijgt als duikobject.7 Zo heeft iedere periode uit de gedeelde Indonesisch-Nederlandse geschiedenis wel iets achtergelaten op de zeebodem. Samen met andere (im)materiële overblijfselen op het land vormen zij de (stille) getuigen van de relatie tussen twee (en soms meer) verschillende landen en culturen. Door die te bestuderen kunnen we veel over ons verleden te weten komen. Het is van belang de verschillende bronnen in samenhang te bestuderen. Echter, tot nu toe zijn de Nederlandse wrakken in Indonesische wateren nog maar weinig archeologisch onderzocht. Dit heeft voor een deel te maken met de capaciteit die in beide landen voor de maritieme archeologie beschikbaar is. De intensieve samenwerking tussen de twee landen op cultureel gebied heeft in het verleden voor de maritieme archeologie niet veel betekend. Feitelijk zijn de eerste initiatieven pas ontplooid onder het gewijzigde gemeenschappelijk erfgoedbeleid in 2009.8 Hierdoor is het mogelijk geworden Indonesische archeologen te trainen

6 – Deze Catalina zal binnenkort het middelpunt vormen van een nog aan te leggen koraalrif bij Biak. FOTO’S: MINISTERIE VAN MARITIEME ZAKEN & VISSERIJ, 2009

16

tijdens de UNESCO-cursussen voor onderwaterarcheologie in Thailand. Gedurende drie Foundation Courses (2009, 2010, 2011) en gedurende twee Advanced Courses (2010, 2011), zijn maar liefst dertien Indonesiërs opgeleid. Op grond van het gemeenschappelijk erfgoedprogramma is de RCE betrokken bij de organisatie van deze cursussen en training van de Indonesische experts.9

Een rijk onder water Het Directoraat voor het Onderwater Cultureel Erfgoed van het Indonesische ministerie van Cultuur en Toerisme heeft in totaal 1.234 scheepswrakken (inclusief de eerder genoemde 245 Nederlandse) in haar database opgenomen. De gegevens over deze vindplaatsen zijn zowel afkomstig uit historische als archeologische bronnen. Op dit moment is van slechts 186 schepen de exacte locatie bekend. Om meer inzicht te krijgen in haar eigen erfgoed onderwater, is het ministerie begonnen met een gebiedsgerichte inventarisatie. De inventarisaties uit tabel 1 zijn uitgevoerd om het cultuurhistorisch potentieel van de verschillende zee- en rivierbodems te bepalen. De vindplaatsen met hoge waarden komen in aanmerking voor bescherming onder de nationale wetgeving – Wet nummer 11 uit 2010 voor de bescherming van het cultureel erfgoed. Deze Wet vervangt wet nummer 5 uit 1992, die gaat over monumenten en eigendom van cultureel erfgoed. De wijziging in wetgeving toont de verschuiving in de waardering van cultureel erfgoed: van individuele voorwerpen van waarde (waarbij eigen-


INDONESIË-SPECIAL

Tabel 1 Aantal survey-projecten uitgevoerd door het ministerie van Cultuur en Toerisme en door het Nationaal Comité voor Berging en Gebruik van Waardevolle voorwerpen uit gezonken scheepsladingen (voorgezeten door het ministerie van Maritieme Zaken en Visserij). Aantal projecten uitgevoerd door het Indonesische ministerie van Cultuur en Toerisme

2004

2005

0

0

0

2

3

1

Aantal projecten uitgevoerd door het Nationale Comité voor Berging en Gebruik van Waardevolle voorwerpen uit gezonken scheepsladingen

2006 2007

2008

2009

2010

1

1

5

8

2

6

2

1

Tabel 4 Illegale bergingen in Indonesië Nr Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Tabel 2 Bergingscontracten uitgegeven door de Indonesische overheid Nr Vindplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Hoeveelheid objecten (vooral porselein) Pulau Buaya, Kep. Riau 16.031 Batu Hitam, Belitung dan Tuban 10.757 Pulau Seribu (Eks Intan Cargo) 664 Perairan Blanakan 13.590 Karimata Strait (Karang Cina) 31.029 Perairan Laut Jawa, utara Cirebon 271.834 Perairan Karang Heliputan, Kep. Riau 21.521 Perairan Teluk Sumpat, Kep. Riau 15.461 Perairan Laut Jawa, utara Karawang 14.814 Perairan Laut Jawa, utara Karawang 6.442 Perairan Belitung Timur 34.680 Perairan Ujung, Pamanukan 18.469 Gelasa Strait, Bangka Belitung 32.150 Jepara, Jawa Tengah (MSO) 328 TOTAAL

487.770

Tabel 3 Oud RCE-archief scheepswrakken in Indonesië. Bijgewerkt tot 2000 Eeuw Zoekobject

17e

18e

19e

28

15

3

Deels geborgen

5

6

5

Archeologisch onderzocht

0

0

0

33

21

8

TOTAAL

JANUARI 2012

10 11

Waar

2005 In de wateren van het Ujung Kulon Nat. Park (werelderfgoed – natuur) 2005 Uit de kust van Cirebon 2006 Uit de kust van Kalimantan Barat 2006 Uit de kust van Belitung 2006 Uit de kust van Cirebon 2007 Uit de kust van Jepara 2008 Uit de kust van Makassar 2008 Uit de kust van Taman Nasional Kepulauan Pulau Seribu 2008 Uit de kust van Selayar, Sulawesi Selatan 2010 Uit de kust van Blanakan, Cirebon door een visser 2010 Uit de kust van Blanakan, Cirebon door commerciële berger

7 – Een onderscheidingsmedaille met verschillende draagtekens met aanduidingen waar de drager geopereerd had. Een van deze draagtekens is die van de Javazee 1941-1942. FOTO M. MANDERS 2011

8a-b-c – Binnen een paar jaar wil Indonesië ongeveer 100 maritieme archeologen hebben. De capaciteitstrainingen in Indonesië moeten hier een voorschot op geven. FOTO’S: A. SUDARYADI, MINISTERIE VAN CULTUUR EN TOERISME, INDONESIË 2010

17


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

dom belangrijk is), naar het collectief begrip van erfgoed, iets dat we met z’n allen delen. Niet alleen het ministerie van Cultuur en Toerisme houdt zich bezig met het maritiem erfgoed. Ook het Nationaal Comité voor Berging en Gebruik van Waardevolle Voorwerpen uit Gezonken Scheepsladingen, voorgezeten door het ministerie van Maritieme Zaken en Visserij, heeft inventarisaties uitgevoerd (zie tabel 1). Alleen heeft dit comité een ander doel, namelijk het commerciële potentieel van wrakken te onderzoeken. Bij een eventueel hoge geldelijke waarde kan tot berging over worden gegaan, vaak in samenwerking met andere (buitenlandse) partijen. Dit comité is opgericht bij Presidentieel Decreet.10 Volgens de Wet mag de Indonesische overheid eerst een keuze maken uit alle gelichte goederen ten behoeve van de staatscollectie. De rest van de goederen mag verkocht worden en het geld vloeit terug in de staatskas. Echter, geen enkele commerciële berging was ooit winstgevend voor die overheid. De verschillende uitgevoerde bergingen, inclusief het totaal aantal geborgen vondsten, staat in tabel 2. Het rijke culturele erfgoed onderwater in Indonesië heeft niet alleen een aantrekkingskracht op wetenschappers, maar ook op zakenlieden met een commercieel belang, die het niet altijd op hebben met de bescherming van dit erfgoed. Er zijn er die illegaal hun slag slaan. Maar door de hierboven geschetste situatie zijn legale bergingen ook mogelijk. Illegale bergingen kunnen plaatsvinden door professioneel georganiseerde schatgravers die onder de radar van de Indonesische overheid wrakken leegroven. Maar ook op kleinere schaal gebeuren ongewenste zaken. Soms worden vindplaatsen bewust verstoord door visnetten over de wrakken heen te trekken in de hoop dat er archeologisch materiaal in achterblijft. In tabel 4 is een lijst opgenomen van illegale activiteiten op scheepswrakken die aan het licht zijn gekomen en waar door de Indonesische overheid actie op is ondernomen. Vooral in de beginjaren 2005 en 2006 zijn voorbeelden gesteld in de handhaving en zijn mensen voor overtredingen veroordeeld voor celstraffen van vier tot zes maanden.

Beheer van het maritiem erfgoed Het beheer van het maritiem erfgoed is zoals uit het voorgaande kan worden opgemaakt, niet optimaal in Indonesië. Gezien de grootte van het land, de rijkdom onderwater en de vele (afgelegen) eilanden in de archipel is dat niet zo verwonderlijk. Handhaving van de bescherming is lastig. Maar er zijn ook andere redenen. De juridische bescherming van scheepswrakken

18

9 – Het is van belang dat Indonesië zich vooral blijft aansluiten bij de internationale maritiem-archeologische gemeenschap. In Azië zou zij dan op den duur een leidende rol kunnen gaan spelen. De Aziatische aansluiting wordt vormgegeven door de Indonesische deelname aan verschillende UNESCO-cursussen op het gebied van de maritieme archeologie. FOTO: M. MANDERS 2010


INDONESIË-SPECIAL

is afhankelijk van een aantal verschillende wetten die niet allemaal goed op elkaar aansluiten. Zo regelt Wet 5 uit 1992 het gebruik van cultureel erfgoed ten behoeve van educatie, wetenschap, cultuur, religie en toerisme. Het ministerie van Cultuur en Toerisme probeert op basis hiervan het erfgoed te beheren vanwege de wetenschappelijke waarde voor ons allen. Tegelijkertijd gaat het presidentiële decreet Nummer 19 uit 2007 over het Nationaal Comité voor Berging en Gebruik van Waardevolle voorwerpen uit gezonken scheepsladingen en over de toestemming voor de economische exploitatie van het onderwater cultureel erfgoed. Hierbij is het financiële gewin leidend. In een poging een en ander recht te zetten, introduceerde de nationale overheid in 2010 wet nummer 11 over cultureel erfgoed. In deze wet staat expliciet geschreven dat cultureel erfgoed zowel op land als onder water beschermd moet worden en dat beheer duurzaam dient te zijn. Dit is in overeenstemming met de UNESCO-conventie voor de bescherming van het cultureel erfgoed onderwater uit 2001.11 Maar het druist wel in tegen de werkwijze van het Nationaal Comité voor Berging en Gebruik van Waardevolle voorwerpen uit gezonken scheepsladingen. Gelukkig heeft het comité in 2011 nog geen bergingsvergunningen afgegeven en hopelijk blijft dat ook zo. De capaciteit in de maritieme archeologie is beperkt wanneer je de enorme weidsheid van de Indonesische archipel in ogenschouw neemt. De Indonesische kustlijn is maar liefst 108.000 km lang en de archipel bestaat uit circa 13.600 eilanden.12 Op dit moment zijn er 87 duikers actief bij zeventien verschillende afdelingen van het ministerie van Cultuur en Toerisme. Minder dan 30% hiervan is daadwerkelijk geschoold in de maritieme archeologie. Het ministerie streeft ernaar om binnen afzienbare tijd meer dan honderd gediplomeerde maritieme archeologen te hebben. Indonesië zal dàn het land zijn met de grootste capaciteit aan maritieme archeologen in de wereld! Om de capaciteit in onderwaterarcheologie te vergroten heeft de Indonesische overheid tussen 2006 en 2010 acht verschillende trainingen georganiseerd. Deze trainingen waren gericht op het halen van onder andere duikcertificaten en het doen van opgraving en conservering van objecten uit zee. Daarnaast werkt de Indonesische overheid samen met een aantal universiteiten en volgde een select groepje archeologen de hiervoor genoemde UNESCO-cursussen in Thailand. Er zijn plannen om een permanent trainingscen-

trum te bouwen om de capaciteit in Indonesië verder te vergroten en te verdiepen. Het draagvlak voor de bescherming van maritiem erfgoed in Indonesië is nog altijd zeer beperkt. Er zijn regelmatig overtredingen variërend van lokale handel in archeologisch materiaal tot grote professionele illegale bergingen. Een van de mogelijkheden om het draagvlak te vergroten is het organiseren van tentoonstellingen en het publiceren van boeken en artikelen over dit onderwerp. Sinds 2006 zijn maar liefst eenentwintig tentoonstellingen georganiseerd met als onderwerp de onderwaterarcheologie.

Conclusie Ondanks de vele initiatieven die zijn ontplooid in maritieme archeologie en -management, is het effect nog beperkt. Een belangrijke reden hiervoor is het gebrek aan coördinatie tussen de betrokken partijen als overheidsinstellingen, universiteiten en professionele duikbedrijven. De Indonesische overheid zet zich reeds in om dit te verbeteren. Zo organiseert het coördinerend agentschap van het ministerie van Maritieme Zaken en Visserij gezamenlijke inventarisaties, waar overheid, universiteiten en visserijgemeenschappen aan deelnemen. Tegelijkertijd worden de competenties van de verschillende groepen verbeterd door cursussen te organiseren waar al deze groepen aan kunnen deelnemen. Draagvlakvergroting wordt bereikt in samenwerking met musea, media, lokale overheden en bewoners. De bescherming van het maritiem erfgoed wordt gezamenlijk ter hand genomen door het ministerie van Bosbouw, Marine, lokale overheden en de lokale vissersgemeenschappen. Het is daarbij van belang dat Indonesië snel tot een interne overeenstemming komt. De overheid kan dat niet alleen. Zij heeft daarvoor de hulp van andere partijen nodig en van overheden en experts uit andere landen. Nederland kan hierbij behulpzaam zijn. Dat is ook in haar eigen belang want het raakt ook de Nederlandse geschiedenis. Een versterking van de samenwerking zou een continuering en intensivering van het gemeenschappelijk erfgoedbeleid betekenen dat ingezet is in 2009. Daarnaast zou het voor het beheer ook goed zijn samen een extra inspanning te leveren om tot ratificatie van de UNESCO-conventie voor de Bescherming van het Onderwater Cultureel Erfgoed uit 2001 over te gaan.

Noten 1 Het Srivijaya-koninkrijk was boeddhistisch en duurde van de 7e -14e eeuw. 2 Het Majapahit-rijk was hindoe-boeddhistisch en duurde van de 13e eeuw tot omstreeks 1500. 3 In 1799 op 31december werd de VOC officieel failliet

JANUARI 2012

verklaard en nam de staat de bezittingen (waardoor nu staatseigendom van de wrakken) en schuld van 119 miljoen gulden over. In 1803 werden de resterende kamers opgeheven en in 1805 werd de handel vrijgegeven. 4 In latere jaren zou de NHM zich steeds meer richten op bankzaken en als ABN een van de grootste banken van Nederland worden. 5 Zie o.a. het boek van Jörg 1986 over het porselein van de Geldermalsen. 6 Bron: www.metaldec.nl/avianet_xtreme.html. 7 Tahir, 2010. 8 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Buitenlandse Zaken (2008 & 2009). 9 Manders & Underwood, 2011. 10 Presidentieel Decreet 43 van 1998. Overigens is deze later weer vervangen door decreet nummer 19 uit 2007. 11 De UNESCO-conventie voor de Bescherming van het Cultureel Erfgoed Onderwater is opgesteld in 2001 en in 2009 van kracht geworden. Nederland noch Indonesië heeft de conventie geratificeerd. Beide landen zijn wel begonnen met een onderzoek om te zien of zij zich op korte termijn alsnog bij de conventie aansluiten. 12 Ter vergelijking: Nederland heeft 451 km kustlijn.

Literatuur – Direktorat Peninggalan Bawah Air (Publicatie gepland 2011). Profil Direktorat Peninggalan Bawah Air, Direktorat Jenderal Sejarah dan Purbakala, Kementerian Kebudayaan dan Pariwisata. Jakarta. – Hall, D.G.E. (1988). Sejarah Asia Tenggara, Usaha Nasional Surabaya-Indonesia, Cetakan I. Surabaya. – Jörg, C.J.A. (1986). The Geldermalsen. History and Porcelain. Groningen. – Kartodirdjo, Sartono (1988). Pengantar Sejarah Indonesia Baru: 1500-1900 Dari Emporium Sampai Imperium Jilid I, Penerbit PT Gramedia. Jakarta. – Manders, Martijn & Chris Underwood (Publicatie gepland 2012): UNESCO Field School on Underwater Cultural Heritage 20092011, Thailand Capacity building in the Asian and Pacific Region, in: Sila Tripathi (ed) Maritime Archaeology, Goa. – Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ministerie van Buitenlandse Zaken (2008): Beleidsbrief Grenzeloze kunst. Den Haag. – Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ministerie van Buitenlandse Zaken (2009): Beleidskader Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed 2009-2012. Den Haag. – Poesponegoro, Marwati Djoened (1984). Sejarah Nasional Indonesia III, PN Balai Pustaka, Jakarta. – Tahir, Zainab (2010). Underwater Cultural Heritage Into Concept For Tourism and Protection ‘Development of Catalina Wreck (Ex-WW II) as Maritime Conservation Area’ In Biak IslandWest-Papua, intern concept rapport ministerie van Maritieme Zaken en Visserij. Jakarta.

19


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

drs. Arjen Kok Senior onderzoeker roerend erfgoed RCE

Max Meijer TiMe Amsterdam

drs. Ben de Vries Senior beleidsmedewerker internationaal RCE

SPOREN TUSSEN VERLEDEN EN TOEKOMST

De revitalisering van het spoorwegmuseum in Ambarawa I Centraal-Java is de bakermat van de spoorweggeschiedenis in Nederlands-Indië. De eerste spoorlijn werd geopend in 1867 en liep van de havenstad Semarang naar Tangoeng en werd een paar jaar later doorgetrokken via Solo naar Yogyakarta. Deze zogenaamde Vorstenlandenlijn kreeg een zijtak naar het garnizoensstadje Ambarawa, alwaar fort Willem I lag. Het station Ambarawa is dertig jaar geleden herbestemd tot spoorwegmuseum. Inmiddels heeft dit museum te kampen met een sleetse presentatie, een kwetsbare collectie en tegenvallende bezoekerscijfers. De Indonesische spoorwegen vroegen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) mee te denken over een nieuwe toekomst voor het museum. Tijdens een workshop in 2011 werkte de RCE als procesbegeleider en inhoudelijk consultant aan de gewenste kennisoverdracht en capaciteitsopbouw.

20

1 – Welkomstspandoek voor deelnemers aan de vierdaagse workshop over de toekomst van het spoorwegmuseum in Ambarawa. Op de achtergrond het gerestaureerde Lawang Sewu gebouw ofwel het voormalig hoofdkantoor van de NIS in Semarang. FOTO MAX MEIJER, 2011

n maart 2011 reisden de auteurs op verzoek van de Indonesische spoorwegen af naar Centraal-Java voor het geven van een vierdaagse workshop met als inzet de revitalisering van het Ambarawa spoorwegmuseum en z’n omgeving. Dit artikel geeft een impressie van dit bezoek en bestaat uit drie onderdelen: een historische schets van de aanleg van de eerste spoorwegen – 150 jaar geleden – in toenmalig Nederlands-Indië (De Vries); de inzet van het erfgoedondernemingsmodel tijdens de workshop (Kok); en een beschrijving van de aanpak van de workshop (Meijer).

Missie en doel De groeiende Indonesische middenklasse is zich steeds meer bewust van de bijzondere architectuur uit de Nederlandse koloniale tijd; inclusief de bijna zevenhonderd spoorwegstations en de


INDONESIË-SPECIAL

uitgebreide infrastructuur die uit die tijd zijn overgeleverd. Daarom vond in 2009 op verzoek van de erfgoeddivisie1 van de Indonesische spoorwegen, een identificatiemissie vanuit de RCE plaats. Doel was te onderzoeken op welke wijze de RCE een bijdrage zou kunnen leveren aan de revitalisatie van het erfgoed van de spoorwegen. Centraal stond de vraag in hoeverre het stationsgebouw en -gebied op Java, als uiting van een gemeenschappelijk Indonesisch-Nederlands verleden, en veelal gebouwd door Nederlandse architecten, beter in stand kan worden gehouden, waardoor het een positieve uitstraling kan hebben op z’n stedelijke en sociale omgeving, en vice versa. Een van de drie aanbevelingen2 van de missie was: blaas het spoorwegmuseum van Ambarawa, gevestigd in het voormalige station Willem I (1907), nieuw leven in. Het museum wil meer bezoekers trekken, de collectie aantrekkelijker presenteren en de voorzieningen in de omgeving verbeteren. In de buitenlucht staan tweeëntwintig stoomlocomotieven opgesteld 3, waarvan nog een aantal speciaal voor toeristen rijdt op het enige tandradtraject op Java.

1. Het spoor terug Stoomtreinen symboliseren een tijdperk dat achter ons ligt. Soms herleven deze nostalgische tijden, bijvoorbeeld in het spoorwegmuseum van Ambarawa. Een ritje in een houten rijtuig getrokken door een honderdjarige tandradloc is een unieke ervaring. De loc B 2503, afkomstig van de Duitse machinefabriek Esslingen, kreunt, piept en puft als ie langzaam in beweging komt. De aandrijfstangen zuchten, de lucht kleurt zwart van de rook. Acht kilometer klimmen op een steil bergtraject is geen sinecure.

JANUARI 2012

Erfgoeddivisie van de Indonesische spoorwegen De herinrichting van het spoorwegmuseum Ambarawa is slechts één van de vele projecten van de nieuwe erfgoeddivisie van het Indonesisch spoorbedrijf. Het lijkt een exponent van een nieuwe erfgoedbenadering in Indonesië. De erfgoeddivisie werd in 2009 opgericht als zelfstandige afdeling van de PT Kereta Api (NV Indonesische Spoorwegen), een bedrijf dat volledig in handen is van de Indonesische staat. Doel van deze nieuwe divisie binnen het enorme bedrijf is de duurzame instandhouding van alle historisch waardevolle eigendommen. Het gaat dan vooral om tastbare zaken als stationsgebouwen, rollend materieel en archieven. De ruim zeshonderd stations – voor het merendeel gebouwd tijdens het Nederlands bewind – zijn daarbij de grootste zorg voor Ella Ubaidi, Executive Vice-President van de erfgoeddivisie. De inzet van haar ambitieuze restauratieprogramma is de (her)gebruiksmogelijkheden van deze stations te optimaliseren om daarmee hun bestaansbasis te maximaliseren. Desgevraagd geeft zij ruiterlijk toe dat dit het aanzien van het logge bedrijf de broodnodige oppepper moet geven. Maar dat is niet het enige. ‘De instandhouding van deze stations raakt ook een ruimer maatschappelijk be-

Tegenstanders spoorwegaanleg Terwijl in Nederland de eerste spoorlijn tussen Haarlem en Amsterdam in 1839 werd geopend, reed de eerste stoomlocomotief in Nederlands-

lang,’ aldus mevrouw Ubaidi. ‘Door zijn centrale plek in de stedelijke samenleving kan een gerestaureerd stationsgebouw een economische betekenis vervullen. En als daarmee de leefomgeving verbetert, is ook een sociaal belang gediend. Tegelijkertijd verrijkt zo’n restauratie het culturele leven, dat op zijn beurt weer een toeristische, recreatieve of zelfs educatieve rol kan spelen. Persoonlijk ben ik gefascineerd door de blik die deze stations op het verleden bieden; een verbintenis met het verre Nederland, dat tegelijkertijd soms zo dichtbij is.’ De Indonesische spoorwegen staan niet alleen in deze nieuwe erfgoedpolitiek. Er lijkt zelfs sprake van een trend, waarbij steeds meer bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor het erfgoed dat zij beheren. Zo heeft ook de Bank Indonesia – de grootste bank in het land – recentelijk een studie verricht naar de restauratiebehoefte van de vele bankgebouwen in haar bezit; een aantal daarvan is ontworpen door de bekende Nederlandse architect Eduard Cuypers. Het Indonesische bedrijfsleven betreedt daarmee een domein dat wij in Europa aan onze overheden hebben toegekend. Welk het duurzaamst is, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Indië pas in 1867. Parlementaire ruzies tussen conservatieve en liberale politici en andere belanghebbenden waren een belangrijke reden voor de late introductie van stoomtractie in de

3 – Deelnemers aan de workshop kregen na afloop een certificaat van de PT. Kereta Api. 2 – De ruim vijftig Indonesische deelnemers aan de workshop zijn in de centrale hal van het Lawang Sewu-gebouw vereeuwigd. FOTO PT KERETA API 2011

21


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

archipel. Ondertussen werden onbezonnen plannen gelanceerd met geïmporteerde kamelen, Brabantse ezels, olifanten en lama’s. De lobby tegen de aanleg van spoorwegen was sterk en vooral te vinden in kringen van oud-Indischgasten. Zij hadden angst en ontzag voor de natuur. Begrijpelijk, want aardbevingen, vulkanen en landverschuivingen hadden vrij spel en veroorzaakten regelmatig grote schade. Bij de railaanleg door grillige bergketens moesten bovendien technische problemen worden opgelost zonder dat men beschikte over gedetailleerde kaarten. Ook aarzelde men om geld te investeren in een project ten bate van een bevolking, waarvan men dacht dat die niet reislustig was. Al snel bleek dit een misrekening. Een tweede argument was het gevaar voor een buitenlandse, lees Britse, invasie en dat de legers dan snel via deze spoorlijnen zouden kunnen oprukken. Een derde argument om de komst van de trein te vertragen was de opvatting onder met name oud-Indischgasten dat spoorwegen onverenigbaar waren met de bestaande koloniale ver-

houdingen. De emancipatie van de Javaan moest volgens hen worden vertraagd of tegengehouden. ‘Wacht u voor den eersten stap!’, zo waarschuwde in 1863 oud-resident J.D. van Herwerden. In zijn ogen zouden spoorwegen Java voor ‘den naijverigen vreemdeling openzetten en het moederland, met staatsschulden verarmd en van zijn kostbaarste juweel beroofd, in het vorige niet doen terugzinken (...)’. 4

Vorstenlandenlijn In een tijd waarin het Cultuurstelsel (1830-1870) door haar geforceerde opbrengsten tot een overbelasting van het primitieve vervoer per draagbuffel en ossenkar leidde, gingen steeds meer stemmen op voor de introductie van grootscheepse spoorwegbouw. Alleen wie durfde het voortouw te nemen? ‘Handelskoning’ Willem III had in 1860 oud-artillerieofficier T.J. Stieltjes gevraagd een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van een spoorweg op Java. Uiteindelijk werd in 1863 de particuliere Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij (NIS) opgericht en die plaatste, met een rentegarantie

van de staat achter de hand, een jaar later de eerste spade in de grond 5. Na drie jaar zware arbeid onder leiding van oud-genisten werd op 10 augustus 1867 het traject van vijfentwintig kilometer van de havenstad Semarang naar Tangoeng (Tanggung) feestelijk geopend. Later werd de lijn als ‘Vorstenlandenlijn’ doorgetrokken naar Solo en Yogyakarta. Ter hoogte van Kedoengdjati (Kedungjati) werd in 1873 een zijlijn naar het garnizoensstadje Ambarawa aangelegd, waar zich het militaire fort Willem I6 bevond. Naast dit militaire motief, waren er twee andere redenen waarom juist deze lijn werd aangelegd. De politieke invloed van de sultanfamilies in Solo (Surakarta) en Yogyakarta was groot. Beide vorsten stonden gratis grond af in ruil voor een eigen station met een koninklijke wachtkamer. Het laatste argument was dat de lijn dwars door een dichtbevolkt gebied liep, waar men sterk afhankelijk was van de verbouw van suikerriet, koffie, tabak en rijst. Door de ontsluiting van deze gebieden konden de producten gemakkelijk afgevoerd worden naar noordelijke havenstad Semarang, en vandaar naar Europa. De tweede lijn die door de particuliere NIS in exploitatie werd gebracht was die tussen de bestuurscentra Batavia (Jakarta) en Buitenzorg (Bogor).

Staatsspoorwegen

4 – De loc B 2503 afkomstig van de Duitse machinefabriek Esslingen neemt water in tijdens een ritje over het bergtraject Ambarawa-Bedono.

22

Nadat de Nederlandse economie enigszins was aangetrokken, groeide het enthousiasme van de staat om zelf te bouwen en werd in 1875 de Staatsspoorwegen (SS) opgericht, met als doel het binnenland verder te ontsluiten, de bevolking betere vervoersmogelijkheden te bieden en de cultuurondernemingen versneld te ontwikkelen. Het eerste project dat de SS onder handen nam, was de aanleg van een spoorweg tussen de belangrijke haven en marinestad Surabaya en Malang. Door tegenstanders werd het als ‘Rijkspleizierbaan’ (1878) gekwalificeerd. De tijd zou echter leren dat hier de basis werd gelegd voor één van de meest succesvolle lijnen uit de spoorweghistorie op Java: de zogenaamde Vlugge Vijf. Rond 1935 werd dit snelle openbaar vervoer onder de aandacht van het brede publiek gebracht met slogans als: ‘(...) Bliksemschicht, krachtgedicht, fut in ’t lijf, Vlugge Vijf. Of: Van Bandoeng naar Batavia voor zaken of plezier; geen betere gelegenheid dan met de Vlugge Vier’. Of: ‘Berg en dal, waterval, ravijn en rots, S.S. trots. (...)’.7 Hoge bruggen, viaducten en rails van amper een meter breed werden bereden door de snelste trein van het zuidelijke halfrond. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had het spoorwegnet een totale lengte van 7.500 km; 5.500 km op het dichtbevolkte Java en Madura, de rest op Sumatra 8. Sinds het uitroepen van de onafhankelijk-


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

heid van de republiek Indonesië in augustus 1945 zijn er geen of nauwelijks nieuwe lijnen aangelegd of stations gebouwd.

Stationsgebouw als gemeenschappelijk erfgoed Stationsgebouwen waren zonder twijfel sluitpost op de begroting. De NIS bouwde uit zuinigheid veelal kleine stations, meestal gemaakt van hout en bamboe. De grotere stations waren van steen en hadden soms een galerij. De SS zat iets ruimer bij kas en beschouwde het station vaker als z’n visitekaartje. Er kwamen zelfs luxueuze 1e en 2e klas wachtkamers. Tussen 1910 en 1930 verrezen stations9 die er soms uitzagen als Hollandse villa’s in chaletstijl met Indische elementen, zoals een ruim dakoverschot, luifels aan de voorkant en zadeldaken rustend op gietijzeren kolommen met Belgische spanten. Voor het indrukwekkende hoofdkantoor van de NIS in Semarang, lokaal Lawang Sewu genoemd, Duizend Deuren, waren de architecten Jaap Klinkhamer en Bert Ouëndag verantwoordelijk. Dit gebouw uit 1902 wordt wel gezien als het begin van de moderne bouwkunst in NederlandsIndië. Het gebouw leent zich uitstekend voor het tropisch klimaat en is omgeven met galerijen op alle verdiepingen en voorzien van hoge plafonds en uitgebreide natuurlijke ventilatiesystemen. Na een ingrijpende renovatie en herbestemming tot ‘groothandelsgebouw’ heeft de first lady mw. Ani Yudhoyono het gebouw juli 2011 heropend. Sindsdien loopt het storm met lokale en buitenlandse bezoekers, waaronder veel architectuurliefhebbers. En in maart 2011 vormde het statige gebouw de toepasselijke locatie voor de workshop over de toekomst van het spoorwegmuseum Ambarawa.

2. Erfgoedondernemingsmodel Het spoorwegmuseum in Ambarawa verkeert in een ontwikkelingsfase. Het bezoekersaantal kan omhoog en de belangrijkste onderdelen van het museum, zoals de (werkende) stoomlocomotieven en het unieke spoortraject met tandradbaan zijn aan renovatie toe. De vaste opstelling en behuizing van de collectie, zowel de statische locomotieven als de kniptangen en morsetoestellen zijn sterk gedateerd. Bovendien heeft de eigenaar, de Indonesische spoorwegen, behoefte aan een geïntegreerde aanpak waardoor niet alleen het museum zelf een nieuwe impuls krijgt, maar ook het spoorwegnet waar het museum op aansluit, kan worden gerevitaliseerd.

Businessmodel Deze vraag om behoud door ontwikkeling sluit uitstekend aan op het RCE-project ‘Erfgoed dat weer beweegt’, waarin een ‘erfgoedonderne-

5 – Deelnemers van de workshop namen veelvuldig het woord.

mingsmodel’ wordt ontwikkeld. In dit project, dat een vervolg is op een project over de culturele waarde van mobiel erfgoed, wordt de behoudsvraag onder meer benaderd vanuit aan businessmodellen ontleende elementen. ‘Een businessmodel beschrijft de onderliggende structuur waarmee een organisatie waarde creëert, levert en verdiensten genereert.’ Zo formuleerde Alexander Osterwalder het in zijn Businessmodel Generation uit 2009. Erfgoedinstellingen zijn precies daarmee bezig. Ze creëren en leveren culturele waarde en genereren daarmee verdiensten, financieel, maar ook maatschappelijk. In de erfgoedtheorie is sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw het inzicht gegroeid dat erfgoed niet zozeer deel uitmaakt van het verleden, maar primair relevantie ontleent aan het heden. Baanbrekend hiervoor was het werk van David Lowenthal, die stelde dat ‘erfgoed geen geschiedenis is.’ Erfgoed ontleent z’n betekenis aan de waarden die we er vandaag de dag aan toekennen. En die processen van waardetoekenning, van waardering, kunnen en moeten we sturen, als we erfgoed tenminste deel willen laten uitmaken van onze samenleving. Die ontwikkeling van waarden van erfgoed hangt direct samen met de (publieke) functie van erfgoed. Naast inzichten en theorieën op het gebied van businessmodellen worden in het erfgoedondernemingsmodel ook andere organisatiehulpmiddelen gebruikt en geïntegreerd, zoals de PEST (politieke, economische, sociale en technologische factoren), SWOT (‘sterkte-zwakte’-) en

krachtenveldanalyse. Zo krijgt men een beeld van de partners voor wie de ontwikkeling en productie van culturele waarde van belang is. Dit levert een krachtenveld op waarin het publieke en private domein worden aangevuld met de (lokale) gemeenschap en de culturele consument. Belangrijke hypothese bij dit model is dat de ontwikkeling en productie van culturele waarde gericht moet zijn op het creëren van eigenaarschap. In alle vier de domeinen is dat eigenaarschap mogelijk en gewenst om zodoende cultureel erfgoed een gezond draagvlak te geven.

Waarde Deze inzichten over het creëren van waarde, het eigenaarschap van diverse partijen en het ontwikkelen van de collectie en objecten, vormen belangrijke onderdelen van het erfgoedondernemingsmodel, en daarmee het uitgangspunt voor de workshops in Semarang. Ter plaatste bleek het model zich prima te lenen voor het ontwikkelen en uitwerken van verschillende scenario’s of ondernemingsplannen. Het vergt enig abstractievermogen om te begrijpen dat de beslissingen over de restauratie en conservering niet in het object of de collectie zelf besloten liggen. Het zijn altijd keuzes die de erfgoedbeheerder maakt. Expliciet of impliciet. En niets doen is ook een keuze. Het erfgoedonder-nemingsmodel geeft inzicht in de bepalende factoren voor een goed onderbouwde keuze. Welke culturele waarde wil je ontwikkelen in relatie met welke functie en hoe is deze gerelateerd aan een succesvolle borging bij de betrokken partijen?

23


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

6 – In de verte verschijnt de stoomtrein op het allereerste spoortraject in Indonesië, namelijk op de lijn Semarang-Tangoeng. Het 1e stationsgebouwtje uit 1867 had ‘bamboezen’ wanden, later vervangen door stenen muren. Kleurenlitho (naar een oorspronkelijk werk) van J.S. Rappard, 1883-1889. BRON: KIT

Bij het gemeenschappelijk erfgoed in Ambarawa is dit de belangrijkste vraag. De verantwoordelijkheid voor het beheer ligt in handen van de Indonesiërs, met name de Indonesische spoorwegen. Hun keuze is beslissend. Uit de workshop bleek duidelijk dat het concept van erfgoed als een onderneming de betrokkenen sterk aansprak.

Dat vroeg om een open houding bij Indonesische partijen en betrokkenen via het principe van halen-en-brengen. Met andere woorden: de premisse dat een lokale samenleving een museum (of ander erfgoed) alleen omarmt en instandhoudt, als er sprake is van voordelen voor die gemeenschap.

3. Workshop Ambarawa-museum

Dit inzicht leidde tot een ontwikkeltraject dat breed en integraal zou moeten worden opgezet: zowel inhoudelijk als procesmatig. De revitalisering van het Ambarawa-museum en zijn omgeving zou de grootste kans van slagen hebben als het project onderdeel zou uitmaken van een brede planmatige ambitie: de ontwikkeling van een cultuurtoeristische aanbodketen. Daarmee kreeg de revitalisering van het museum de dimensie van een breed gedragen ontwikkelingsproces, waarin publiek-private partijen en de lokale gemeenschap samenwerken. Toon en doel van de workshops waren daarmee gezet. Zo diende de identificatiemissie uit 2009 als aanleiding, het RCE-erfgoedondernemingsmodel als middel en de revitalisering van collectie, gebouwen en omgeving van het Ambarawamuseum als doel.

De uitgangspunten voor deze tweede RCE-missie waren helder: het bijdragen aan lokale capaciteitsopbouw via het delen van kennis en inzichten conform het gemeenschappelijk erfgoedprogramma. Vanaf de eerste besprekingen over de rol en samenstelling van het RCE-team was duidelijk dat duurzame herontwikkeling van het Ambarawa-museum niet gebaat zou zijn bij een kort en eenmalig adviestraject. Vraagsturing en een interactief proces vormden het uitgangspunt.

Publiek-private benadering De missie richtte zich niet primair op advisering over de intrinsieke kwaliteit of het behoud en beheer van het erfgoed in en rond het museum, maar vooral op de ontwikkeling van lokaal draagvlak en eigenaarschap vanuit de samenleving.

24

Programma Zowel voorafgaand aan als na afloop van de workshops, stelde het RCE-team syllabi samen. De eerste bevatte naast praktische gegevens ook informatie over de context van de workshops, de eerder uitgevoerde identificatiemissie en de theoretische en praktische onderbouwing door middel van het erfgoedondernemingsmodel. Bovendien waren zeven beschrijvingen opgenomen van voorbeelden die relevant leken voor de situatie in Ambarawa. Deze cases zijn ook tijdens de workshops als collectief referentiemateriaal ten behoeve van het te voeren gesprek gebruikt. 10 Het workshopprogramma in Semarang besloeg vier dagen en werd vooraf gegaan door een bezoek aan het museum in Ambarawa, excursies over de beide museumspoorlijnen11 en een bliksembezoek aan fort Willem I. De eerste workshopdag verschafte de ruim vijftig deelnemers een grondig inzicht in de huidige situatie in en rond Ambarawa vanuit Indonesisch perspectief. Met bijdragen vanuit de PT Kereta Api, verschillende overheidslagen en universiteiten ontrolden zich tal van beleidsmatige en planologische kansen. Daarbij viel op dat de revitalisering van het museum en het omliggend gebied vooral als een


INDONESIË-SPECIAL

planologisch vraagstuk werd behandeld. Veel visies en schetsen over mogelijke gebiedsinrichting, maar weinig andere invalshoeken, zoals museologische concepten of doelgroepstrategieën. Na de brede probleemverkenning werden de best-practices van het RCE-team gepresenteerd, zoals het Spoorwegmuseum in Utrecht, de Schoener Oosterschelde en het Air Berlin’s Rosinenbomber.12 Op de tweede dag gaf het RCE-team de eigen observaties na aanleiding van de eerste dag ‘terug’ aan de deelnemers, waarna in drie werkgroepen sterkte- en zwakteanalyses aangaande het gebouw, de collectie en de omgeving werden opgesteld. De Indonesische deelnemers toonden zich in dit proces uiterst betrokken, creatief en kritisch. De middag werd besteed aan de introductie van het RCE-erfgoedondernemingsmodel.

Food for thought Op basis van de positieve ervaringen met aansprekende voorbeelden die de interactie op de eerste dag krachtig stimuleerden, presenteerde het RCE-team de derde dag zeven aansprekende basisconcepten voor de toekomst van het Ambarawa-museum. Deze waren de avond tevoren gecomponeerd en van referentiebeelden voorzien. Zo werden scenario’s voor het museum gepresenteerd: Museum of Industrial Technology, Museum of Colonial Everyday Life, Steamfun themepark, ‘Slow’ museum, Consolidation-optie, ‘Ambarawa-connection’ en ‘Upmarket heritage centre’. Dit leidde tot een levendige discussie en dat leverde als achtste optie nog een solide Indonesian National Railway Museum-concept op. Doel van de exercitie was naast het stimuleren van het debat, het bevorderen van het ketendenken vanuit open en brede concepten en het nadenken over verschillende doelgroepbenaderingen. De laatste dag werd afgesloten met een concrete werksessie waar vooral de Indonesische deelnemers aan zet waren: de inventarisatie van de belangrijkste partijen en hun mogelijke stimulerende (of beperkende) rol in het toekomstige revitaliseringsproces. Het leverde lange lijsten op van uiteenlopende betrokkenen uit de publieke en private sector en de lokale gemeenschap, die het beoogde breed gedragen ontwikkelingsproces nog eens overtuigend bewezen.

Aanbevelingen De conclusies van de workshops zijn zowel in aanbevelingen op papier als mondeling op de slotdag gecommuniceerd. Allereerst de onderkenning van de grote potentie van het Ambarawa-museum en zijn omgeving in regionaal,

nationaal en internationaal perspectief, en vanuit verschillende waardestelllende kaders (cultuurhistorisch, toeristisch, maatschappelijk, economisch). Daarnaast zijn enkele aanbevelingen opgesteld. Ten eerste de suggestie de ontwikkeling integraal vanuit één masterplan aan te pakken, waarbij zowel de collectie, het onroerend erfgoed als de omgeving ingezet worden als elementen in de cultuurtoeristische aanbodketen. Zo’n masterplan verdient een multidisciplinaire aanpak. De input vanuit bestaande, vaak autonoom opererende disciplines waarbij (cultuur- en architectuur)historici, sociologen, antropologen, museologen, planologen, architecten en economen elkaar versterken. Tot slot kan er op die manier gewerkt worden aan verdere capaciteitsopbouw, waarbij jong talent uit Indonesië in Nederland na- en bijscholing krijgt in nieuwe kennisdomeinen, zoals museologie, verder onderzoek doet, eigen netwerken ontwikkelt en nader kennis neemt van aansprekende best practices. Om de opgedane ervaringen en aanbevelingen ook in de praktijk op een succesvolle manier toe te passen, zou een verdiepingstraject als vervolg heel zinvol zijn.

Noten 1 Zie: www.indonesianheritagerailway.com. 2 Revitalization of Indonesia’s railway stations and

surroundings. Report of a Dutch identification mission, 2009, door Homme Heringa (adviseur Spoorbouwmeester) en Ben de Vries. De andere twee aanbevelingen zijn: maak een inventarisatie, een waardestelling en uiteindelijk een selectie van de meest bijzondere stationsgebouwen. Dit heeft in 2010 geleid tot een boek met een overzicht van ruim twintig waardevolle stations op Java. En de derde aanbeveling was: kies een stationsgebouw en -gebied en analyseer hoe die elkaar kunnen versterken. Dit onderzoek vond oktober 2011 in en rond het oude, vervallen station Surabaya Kota (1870/1899) plaats. 3 Voor beschrijving van deze bonte, kwetsbare collectie mobiel erfgoed, zie S. Ferrée, p. 6-10 en www.indonesianheritagerailway.com. 4 M. van Ballegoijen de Jong, p. 14. 5 A.J. Veenendaal jr., p. 64-78. 6 Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) bevonden zich in en rond dit fort enkele beruchte gevangenkampen. Hier werden onder erbarmelijke omstandigheden vrouwen en kinderen gevangen gehouden en stierven duizenden. 7 J.J.G. Oegema, p. 199. 8 Op Sumatra werden vier spoorwegmaatschappijen opgericht die vooral werden ingezet voor het vervoer van tabak, steenkolen, olie en militairen. Op ZuidSulawesi (Celebes) werd een lijn van zo’n vijftig kilometer tussen Makassar en Takalar aangelegd, slechts bereden tussen 1922-1930. Op de Billiton lag een tinlijn en op Borneo een kolenlijntje. Op andere eilanden was spooraanleg nauwelijks mogelijk vanwege de bergachtigheid van het gebied of een twijfelachtig economisch nut. Ter vergelijking:

JANUARI 2012

Nederland had in 1940 circa 3.300 km spoor. 9 Karakteristiek is het kopstation Tanjung Priuk (1925), dat door Nederlandse architect C.W. Koch in de passagiershaven van Jakarta is gebouwd. Het witgepleisterde art deco-gebouw is voorzien van een enorme perronoverkapping (40x190 m) en van vakwerkbogen. Het station staat momenteel leeg, krijgt een nieuwe bestemming of wordt weer in bedrijf genomen. Andere staaltjes van stationsarchitectuur zijn: Jakarta Kota (1929, door G.J.L. Ghijsels, H.A. Hes en F.B.H. Asselbergs), Bandung (1928, Eh. de Roo), Yogyakarta Tugu (1927, H. Cousin), Cirebon (1912, P.J.A. Moojen), Semarang Poncol (1914, H. Maclaine Pont) en Solo Balapan (1927, H. Th. Karsten). 10 Reader Workshop Ambarawa Railway Station and Surroundings, Februari 2011, Amersfoort 75 p., en Observations and Recommendations by RCE-team, Workshop Ambarawa Railway Museum, Amersfoort, June 2011, 62 p. 11 Spectaculair tandradtraject Ambarawa-Bedono (9 km) met stoomtractie. Sinds begin 2011 is ook de toeristische lijn Tuntang-Ambarawa (10 km) weer in gebruik. De route voert langs het idyllische Rawa Pening-meer. De rijtuigen worden getrokken door een Krupp-dieseltrein uit 1956. 12 Overige gepresenteerde cases: Eastern & Oriental Express (Thailand/Maleisië/Singapore); Birma-Siam dodenspoorlijn; Hoorn-Medemblik Museum Steam Tram, Medemblik; Netherlands Open Air Museum, Arnhem; en Museum in Flanders Fields, Ieper, België.

Literatuur – M. van Ballegoijen de Jong, Spoorwegstations op Java, Amsterdam 1993. – H. Heringa en B. de Vries, Revitalization of Indonesia’s railway stations and surroundings. Report of a Dutch identification mission 12-21 September 2009. – PT. Kereta Api Heritage Department, Stasiun kereta api di pulau Jawa - Indonesia; Railway stations in Java - Indonesia, Jakarta 2010. – J.J.G. Oegema, De stoomtractie op Java en Sumatra, Deventer 1982. – S. Ferrée, Terug naar Insulinde, tandradlijn Ambarawa weerspiegelt Indisch spoorwegverleden, in: Railhobby, november, 2009. – A. J. Veenendaal jr., Aanleg van het net van spoor- en tramwegen, in: Bouwen in de archipel, Burgerlijke openbare werken in Nederlands-Indië en Indonesië 1800-2000 (red. W. Ravesteijn en J. Kop), Zutphen 2004. – Reader Workshop Ambarawa Railway Station and Surroundings, door A. Kok, M. Meijer en B. de Vries, Amersfoort, Februari 2011. – Observations and Recommendations by RCEteam, Workshop Ambarawa Railway Museum, Amersfoort, juni 2011.

25


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

drs. Roelof C. Hol 1 Programmadirecteur gemeenschappelijk cultureel erfgoed, Nationaal Archief

Gedeelde historie & archieven H

et gemeenschappelijk erfgoedprogramma gericht op de archieven heeft zich in de periode 2000-2009 geconcentreerd op aspecten van behoud. Een voorbeeld is de aanpassing van de bestaande cursus Behoudsmedewerker naar Surinaamse behoeften, waarbij het Nationaal Archief samenwerkte met het toenmalige Instituut Collectie Nederland (nu onderdeel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Ook het adviseren over preventieve conservering was van belang. Kroon op dat werk was natuurlijk de opening in april 2010 van het door Nederland gefinancierde nieuwe gebouw van het Nationaal Archief in Suriname. Daarmee zijn de condities geschapen voor een veilige teruggave van de Surinaamse archieven. Tegelijkertijd is de staf van het Nationaal Archief Suriname opgeleid bij de Nederlandse archiefopleidingen, waarmee de professionele standaarden op een internationaal niveau zijn gebracht. In deze fase zijn ook archiefgidsen verschenen of is de publicatie ervan in gang gezet, zoals in India, Rusland, Ghana en Suriname. In de huidige fase van het gemeenschappelijk erfgoedprogramma (2009-2012) ligt de nadruk op de toegankelijkheid van archieven en collecties en de beschikbaarstelling ervan op internet voor

26

onderzoekers van universiteiten en onderzoeksinstellingen in de betrokken landen. Deze accentuering is vooral ingegeven door de relevantie van materiaal in de verschillende landen voor elkaars onderzoek vanuit bepaalde actuele onderzoeksthema’s, zoals migratie. Voor onderzoek naar de achtergronden van Surinamers met een Javaanse achtergrond bijvoorbeeld, zijn de archieven in beide landen van groot belang. Maar ook als het bijvoorbeeld gaat om onderzoek naar de Nederlanders die net na de Tweede Wereldoorlog naar Brazilië migreerden, waar zij de grootste bloemenproducerende coöperatie ter wereld mee hielpen opzetten. Het is van belang te weten dat het zonder meer op internet beschikbaar stellen van scans van originele documenten nog een omstreden onderwerp is in sommige prioriteitslanden.

Nationaal Archief en Arsip Nasional: een lange relatie De activiteiten met betrekking tot de ‘gedeelde’ archieven met Indonesië zijn voor de periode 2011-2012 vastgelegd in een werkprogramma, dat in november 2010 gesloten is tussen het Nationaal Archief in Nederland (NAN) en het Arsip Nasional Republik Indonesia (ANRI).

Het archivalisch erfgoed in Indonesië van voor de onafhankelijkheid laat zich globaal in twee delen ordenen. Het eerste deel omvat archieven en collecties uit de periode van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Het tweede deel bestaat uit de archieven en collecties uit de tijd van het Engels interregnum en de koloniale periode. Het gaat dan om archieven van instellingen die hier waren gevestigd. Om deze archieven te bewaren en beheren werd in 1880 in Batavia (Jakarta) het Landsarchief opgericht. Het ANRI heeft zich na de onafhankelijkheid over de erfenis van het Landsarchief ontfermd. Dat betreft circa 10.000 meter archief. Hiervan handelt circa 2.500 meter over de periode van de VOC en het resterende deel betreft de periode vanaf 1795 tot het einde van het Nederlandse gezag in Indonesië. Hierin is niet begrepen het Nederlandstalige materiaal dat nog bij provinciale archiefdiensten of stedelijke administraties en archieven in Indonesië berust. De vaak door koloniale machthebbers gebezigde praktijk om archieven naar het moederland te verschepen, ontmoette destijds veel bezwaren in Nederlands-Indië. De archieven waren daar gevormd, gingen over hun dagelijkse gang van zaken en fungeerden daarmee als geheugen voor de Nederlands-Indische samenleving.


INDONESIË-SPECIAL

Bij de moeizame overdracht van het gezag door Nederland aan Indonesië tussen 1945 en 1949 zijn enige ‘archiefverplaatsingen’ te signaleren. Het gaat bijvoorbeeld om documenten van het geallieerde bestuur van vlak na de Japanse bezetting, of om documenten die ten tijde van de zogenaamde politionele acties in beslag waren genomen bij leiders van de onafhankelijkheidsbeweging. Na een periode van betrekkelijke afstandelijkheid kwam in de jaren ’60 en zeker in de jaren ’70 van de 20e eeuw een nauwe samenwerking tussen het toenmalige Algemeen Rijksarchief (de voorganger van het Nationaal Archief) en het ANRI op gang. De nadruk lag toen bij het opleiden van Indonesische archivarissen om het Nederlandstalige bestand in eigen huis te kunnen ontsluiten. Daarbij was de microverfilming van archieven in zowel Den Haag als Jakarta een onontbeerlijke operatie. Op deze wijze konden beide landen beschikken over informatie over het gemeenschappelijke verleden. Daarnaast waren er allerlei bilaterale projecten op het gebied van conservering. Deze vormen van samenwerking kregen in het begin 21e eeuw een sterke impuls in het kader van het zogenaamde TANAP-programma

(Towards a New Age of Partnership). Dit leidde onder meer tot de publicatie van de inventaris van de VOC-archieven.2 Tegelijkertijd nam de Rijksuniversiteit Leiden het initiatief om studenten uit Indonesië via het zogeheten Encompassprogramma op te leiden tot Master of Doctor. Binnen de kaders van het huidige gemeenschappelijk erfgoedprogramma wordt met name gewerkt aan de ontsluiting van het archief van de Algemene Secretarie -de centrale bureaucratische organisatie ten tijde van het koloniaal bestuuren aan de beschikbaarstelling van het materiaal via internet. De studenten en medewerkers uit het Encompass-programma, die nu bijvoorbeeld werkzaam zijn bij het ANRI, spelen daarbij een belangrijke rol. Momenteel wordt ook een project voorbereid dat tot doel heeft de Nederlandstalige archieven en collecties die buiten het ANRI worden bewaard in bijvoorbeeld de provinciale archieven of bij stedelijke archiefdiensten uit de Nederlandse periode vindbaar te maken en – waar mogelijk en nodig – ook toegankelijk te maken. In dit laatste geval blijkt dat de documenten in de Nederlandse taal – die de medewerkers van de betrokken diensten vaak niet meer beheersen – niet snel worden opgenomen in bewer-

JANUARI 2012

De samenwerking tussen het Nationaal Archief in Nederland en het Arsip Nasional Republik Indonesia richt zich op het behoud en de digitale toegankelijkheid van gedeelde archieven. Zo ontstaat een digitale omgeving die bruikbaar is voor huidig en toekomstig onderzoek.

kingsplannen. Verder wordt in samenspraak met het ANRI nagedacht over de mogelijkheden om in Jakarta een Centre of Excellence (of Advanced Studies) onder te brengen in het voormalige Reinier de Klerkhuis voor de bestudering van (in eerste instantie) vooral de VOC-archieven. In dit verband wordt ook gekeken naar andere landen in Zuidoost-Azië die interesse hebben getoond in deze archieven, onder andere vanwege de rol van de VOC in de inter-Aziatische handel. Maar ook de archieven van de Algemene Secretarie zijn voor dit centrum van groot belang om inzicht te krijgen in de werking van het koloniaal bestuur. Tijdens de Mutual Cultural Heritage (MCH) conferentie in Albany (Verenigde Staten) in november 2010 hebben de deelnemende landen afgesproken dat in de gemeenschappelijke website, de zogeheten MCH-Portal, de prioriteit in eerste instantie komt te liggen bij het opnemen van gedigitaliseerde toegangen (inventarissen) van relevante archieven en collecties. Het via internet beschikbaar stellen van scans van originele documenten is een zaak die nog verdere uitwerking en discussie behoeft.3

Het werkprogramma 2011-2012

1 – Archief van de Indonesische spoorwegen in Bandung is nog niet geheel op orde. FOTO ROELOF HOL, 2010

De kern van het hiervoor genoemde werkprogramma vormt de samenwerking tussen het ANRI, het Nationaal Archief en de Universiteit van Leiden voor het vormgeven en de verdere bewerking van het ‘koloniale’ bestand: de Algemene Secretarie. Daarnaast is de digitalisering van kernbestanden uit de VOC-periode nadrukkelijk aanwezig. Daarbij heeft het ANRI ook samenwerking gezocht met derden, in dit geval de Corts Foundation, die de digitalisering van de ‘Dagregisters van Batavia’ ter hand gaat nemen. De Universiteit van Leiden heeft in maart 2011 een overeenkomst met het ANRI en het Indonesische ministerie van Onderwijs gesloten over het vervolg van het Encompass-programma (tot en met 2015). Daaraan zullen ook andere Indonesische universiteiten meewerken. De lasten zullen gelijk verdeeld moeten worden. Indonesië zal de coördinatie voor de samenstelling van de archiefgids ‘Nederlandse archieven in provinciale en stedelijke archiefinstellingen’ vormgeven. Verder

27


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

blijven de standaardelementen van het archiefsamenwerkingsprogramma als capaciteitsopbouw en de deelname aan workshops garant staan voor een blijvende vorm van gespecialiseerde opleiding en training op de kerngebieden van het professionele archiefwerk. Het ANRI draagt ook bij aan de totstandkoming van de MCH-website. Hij zal zich daarbij in de eerste plaats concentreren op de digitalisering van de toegangen. En tot slot: de digitalisering van kernbestanden zal binnenkort van start gaan. De afronding ervan zal in de volgende fase van het gemeenschappelijk erfgoedprogramma ter hand worden genomen en zal dan gekoppeld kunnen worden aan bijvoorbeeld een archivalisch-institutioneel onderzoeksprogramma. De samenwerking tussen het ANRI en het Nationaal Archief stopt hier niet. De basis voor een verdieping is dan gelegd en in een volgende fase kunnen de lasten gelijkwaardiger verdeeld worden over de beide partners.

Casus PT Kereta Api 4 In november 2010 bezocht de programmadirecteur gemeenschappelijk erfgoed van het Nationaal Archief een bezoek aan het complex van de PT Kereta Api, de Indonesische Spoorwegmaatschappij NV, in Bandung. Het bezoek geschiedde in nauwe samenwerking met het ANRI dat de eindverantwoordelijkheid heeft als het gaat om de over te dragen archieven. In maart 2011 werd een vervolgbezoek afgelegd om op maat te kunnen adviseren. De reden voor deze bezoeken was tweeledig. Enerzijds waren er signalen dat de bewaarcondities van de archieven van de Staatsspoorwegen die hier berusten, ernstig te wensen overlieten. Bovendien waren er aanwijzingen dat hier stukken berusten die in Nederland verloren zijn gegaan. Het gaat dan om materiaal dat bij het Technisch Bureau van het ministerie van Koloniën werd bewaard. Al dit materiaal is bij een bombardement op het Haagse Bezuidenhout in het voorjaar van 1945 verloren gegaan.5 Daarmee heeft het in Indonesië bewaarde materiaal een ‘zwaardere’ historische last gekregen. In 2008 verrichtte een delegatie van het Nederlands Architectuurinstituut, het Nationaal Archief en PAC (Passchier Architects and Consultants) onderzoek in het archief van de Dienst Burgerlijke Openbare Werken (BOW) vanwege de voorgenomen bewerking.6 In hun rapport wordt gesproken over de afzonderlijke berging van het materiaal van de spoorwegen, in het bijzonder dat van de Staatsspoorwegen in Bandung. Omdat het onderzoek van deze delegatie een eigen doel diende, valt uit het rapport echter niet op te maken welke delen van het archief van BOW materiaal over de Nederlands-Indische

28

spoorwegen bevatten. Evenmin wordt duidelijk of alles is overgedragen aan de PT Kereta Api in Bandung, noch of er ook materiaal bij andere instellingen berust. Het archiefdepot in Semarang is (nog) niet bezocht. Wel was duidelijk dat het archief van de PT Kereta Api van voor de onafhankelijkheid (in dit geval 1945)7 een grote ‘bewaarverspreiding’ kent. Dit heeft deels te maken met het feit dat met name materiaal over gebouwen, installaties en rollend materieel werd bewaard waar men het nodig had om een goed beheer te kunnen uitoefenen. Tijdens de twee bezoeken in Bandung is het archiefdepot van de hoofdvestiging en een soort tussendepot in een voormalige loods bezocht. Daar is duidelijk geworden dat bij de bewerking zowel een conserverings- als selectieslag gemaakt moet worden. Er liggen honderden, zo niet duizenden kaarten, calques en tekeningen van rollend materieel, maar ook van allerlei utiliteitsgebouwen van de PT Kereta Api en haar voorgangers. En dan spreken we nog niet over het bijbehorende feitelijke archiefmateriaal als correspondentie, een directeursarchief enz. Wat eventueel nog buiten deze bewaarplaatsen in oude stations enz. ligt, is momenteel onbekend. Vanuit de Nederlandse ambassade is tijdelijk een externe consultant ingehuurd om een eerste ordening in de externe locatie in Bandung aan te brengen. De PT Kereta Api zelf organiseert de scanning van met name tekeningen en calques om de informatie nog in het lopende werk te kunnen gebruiken. Over de gebruikte standaard voor dit gedigitaliseerde materiaal is ons niets bekend. Een bijkomende complicatie is dat de historische archieven formeel niet onder de erfgoeddivisie van de PT Kereta Api vallen, maar onder de lopende archiefadministraties (Records Department). Vanuit het oogpunt van de conservering moet gewezen worden op het feit dat de locatie in Cikudapateuh in Bandung wellicht geschikt is voor een tijdelijke bewerkings- en selectieslag, maar niet geschikt is voor de permanente opslag van het materiaal. De conclusie is duidelijk: een op oplossingen gericht beleid moet, met steun van het ANRI, van de grond af worden opgebouwd. Het team van het Nationaal Archief bereidt een advies voor een strategisch en operationeel plan voor.

Tot slot Het lopend gemeenschappelijk erfgoedprogramma (2009-2011) van het Nationaal Archief combineert elementen van vorige (2000-2009) en andere programma’s om een digitale omgeving te

scheppen voor huidig en toekomstig (wetenschappelijk) onderzoek. Daarom richt het Nationaal Archief zich primair op de resultaten waarin het onderzoekselement voorop staat; alles digitaliseren kan niet, is ook niet wenselijk gezien de kosten daarvan, maar vooral ook van het duurzaam opslaan. Het hoeft ook niet op het moment dat de toegangen op de zogenaamde Dutch Records beschikbaar zijn. Daarmee kan de onderzoeker al een eerste opzet van zijn of haar onderzoek vormgeven. Het Nationaal Archief zal overigens de relevante scans wel zondermeer beschikbaar stellen. Dat gebeurt zowel via de MCHwebsite als via de website van het Nationaal Archief. Maar wij zullen ook de emotionele lading achter de aarzelende houding bij sommige landen over de beschikbaarstelling van gescande originelen moeten respecteren. Belangrijker is dat het knelpunt van paleografie en de taal een digitale oplossing –learning by distance– krijgt. De eerste voorzichtige stappen zijn op dit gebied samen met de Universiteit van Amsterdam gezet. En dan wordt mutual wellicht echt global.

Noten 1

Roelof Hol (1950), oud-rijksarchivaris in NoordHolland, is momenteel vanuit het Nationaal Archief aangesteld als Programmadirecteur gemeenschappelijk cultureel erfgoed (GCE). Het GCE-team bij het Nationaal Archief bestaat verder uit Frans van Dijk, Mara de Groot, Jinna Smit en Cees-Jan van Golen. 2 Balk, G.L., Van Dijk, F., Kortlang, D. (e.a.), De archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1795 (Leiden 2007). 3 Vergelijk ook de voordracht van Trudy Huskamp Peterson op het congres Archives without borders in augustus 2010 waar zij spreekt over de (digitale) ‘haves and have nots’ als wij denken aan het digitaal beschikbaar stellen van materiaal buiten het domein van de afzonderlijke landen. 4 Zie ook het hieraan voorafgaande artikel in dit tijdschrift: Sporen tussen verleden en toekomst. 5 CAS, Inventaris van het Commissariaat Indische Zaken 1880-1949. Het betrof hier vooral de aanschaffingen van het Commissariaat Indische zaken vanaf 1927. Het Technisch Bureau was gevestigd in het Bezuidenhoutkwartier, en is bij het geallieerde bombardement op 3 maart 1945 volledig verwoest. Het materiaal van na de Tweede Wereldoorlog betreft vooral aanschaffingen van het ministerie van Koloniën voor Suriname en de Nederlandse Antillen. 6 Verslag van het onderzoek in het archief van het Nationaal Archief ‘Arsip Republik Indonesia’ te Jakarta en het depot van het ministerie van Openbare Werken ‘Pekerjaan Unum’ te Citeurup, Indonesia. 2008. 7 Vanuit Indonesisch perspectief wordt de jaarlijkse spoorwegdag gevierd op 28 september 1945, de dag waarop de Djawatan Kereta Api Repoeblik Indonesia werd ingesteld. Tot 1949 opereerde daarnaast nog het Verenigd Spoorwegbedrijf van de Nederlandse overheid, overigens gerund door Amerikanen.


Sein- en uitkijktoren (1839) gebouwd op restanten van het oude bastion Culemborg, waarvanuit de rede van Batavia in de gaten gehouden kon worden. FOTO BARBARA MENSINK, 1997

29


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

ir. Peter van Dun Adviseur Shared Build Heritage Committee, ICOMOS Nederland

Rehabilitatie van de

Kota Lama in Padang

Dick ter Steege MSc Architect en bouwhistoricus, Atelier voor Bouwhistorie

Peter Timmer MA Senior consulent Erfgoed en Ruimte, RCE

1 – De Batang Arau een jaar na de aardbeving (2009). Het rivierfront heeft veel schade opgelopen. Alleen het betonnen pakhuis links op de foto heeft de aardschokken redelijk goed doorstaan.

2 – De karakteristieke bebouwing aan de Batang Arau vóór de aardbeving. ACTION PLAN, 2010

O

p 21 oktober 2009 viel op de website van Radio Nederland Wereldomroep te lezen: ‘Op het Indonesische eiland Sumatra zijn minstens 146 belangrijke historische gebouwen zwaar beschadigd na de aardbeving op 30 september. Dat blijkt uit onderzoek van een Indonesisch team van erfgoedspecialisten op kosten van het Prins Claus Fonds. Het gemeentehuis van Padang staat op instorten. Slechts tien historische gebouwen zijn nog geheel intact’.1

Ring van destructie

3 – Aardbevingen op en rond Sumatra de afgelopen 10 jaar. Padang valt onder ‘Southern Sumatra’ in deze tabel. USGS, 2010

30

Indonesië ligt in de zogenaamde ‘Ring van Vuur’: een ringvormig gebied rond de Stille Oceaan waar zich geregeld aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s voor doen. Een lijst van aardbevingen van het laatste decennium op en rond Sumatra laat zien dat het niet de vraag is of, maar wanneer de volgende natuurramp zich zal voltrekken. Wetenschappers verwachten dat Sumatra binnen afzienbare tijd opnieuw getrof-

fen zal worden door een aardbeving van minimaal 8,5 op de schaal van Richter.2 De gevolgen zullen ingrijpend zijn. De aardbeving die de stad Padang trof op 30 september 2009 had ‘slechts’ een zwaarte van 7,6 op de schaal van Richter. Zo’n elfhonderd mensen kwamen om het leven. Gebouwen werden compleet verwoest of zwaar beschadigd. Dat geldt ook voor het cultureel erfgoed in de historische binnenstad – de kota lama.3 Meer dan een jaar na de aardbeving is het meeste puin opgeruimd. Momenteel staat de stad voor de opgave de wederopbouw vorm te geven en tegelijkertijd zich voor te bereiden op nieuwe rampen. De gemeente Padang is van oordeel dat hierbij het cultureel erfgoed een richtinggevende rol moet krijgen. Op initiatief van de Indonesian Heritage Trust (BPPI) heeft het gemeentebestuur van Padang de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verzocht om ondersteuning te bieden bij het opzetten en programmeren van het stads-


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

De stad Padang op het eiland Sumatra is in 2009 zwaar getroffen door een aardbeving. Daarbij is veel gemeenschappelijk cultureel erfgoed in de historische binnenstad – de kota lama – beschadigd. Op verzoek van de lokale overheid heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed eind 2010 in samenwerking met de Indonesian Heritage Trust deelgenomen aan een workshop over de rehabilitatie van het erfgoed. Dit heeft geresulteerd in een beleidsadvies aan de gemeente Padang. Conform het uitgangspunt van integrated conservation staat daarbij niet alleen de instandhouding van het historische karakter, maar ook de toekomstige ontwikkeling van de kota lama centraal.

herstel. De RCE besloot vervolgens in samenwerking met ICOMOS Nederland een team van drie personen te sturen, die eind 2010 deelnamen aan een workshop over de rehabilitatie van de kota lama.

Cultureel gemeengoed in Padang Padang ligt op de westkust van Sumatra in het thuisland van de Minangkabau. In de 17e eeuw ontstond langs de rivier Arau een nederzetting met een fort en logecomplex van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Dat trok op zijn beurt veel handelaren en ambachtslieden uit de regio aan. Zoals onder het VOC-bewind gebruikelijk was, leefden zij gescheiden en zo ontstonden wijken met Chinezen, Arabieren, Bengalen en inheemse volkeren zoals Minangkabau, Niassers en Javanen. Voor de VOC was Padang een relatief onbeduidende handelspost, gericht op de handel van peper en goud uit het achterland. De haven van Padang in de riviermonding van de Arau bleek ongeschikt om grote schepen te ontvangen. Goederen dienden dan ook per kleine boot overgebracht te worden naar zeeschepen op de rede. De ondergang van de VOC rond 1800 leidde voor Padang een periode van neergang in. In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de situatie. Door de vondst van exploiteerbare kolenlagen in de Ombilin-regio (Sawahlunto) en de noodzaak deze te vervoeren naar de kust, werd een spoorlijn aangelegd en een nieuwe haven gebouwd. De in 1892 geopende Emmahaven bood toegang aan moderne zeeschepen en werd aangesloten op de nieuwe spoorweg. Reisgidsen spreken in dit verband over ‘de mooiste spoorlijn ter wereld’.4

4 – Karakteristieke woon-winkelpanden en een moskee in de oude handelswijk. 2010

3 – Padang in 1929. Duidelijk zichtbaar is de spoorlijn ten oosten van de stad met verbindingen naar de oude handelswijk langs de rivier en de Emmahaven in het zuiden. Topografische Dienst Batavia, uitsnede ‘Garnizoenskaart van Padang’, Sumatra, blad 1 en 4 (opname 1926-28). BRON: KIT

De (industriële) vooruitgang zorgde voor nieuwe bouwopgaven in de stad. ‘Het fort van Padang verrees niet uit zijne puinhoopen; het terrein, waarop het vroeger stond, werd verkocht en wordt thans door de Chinezen bewoond’.5 Ten noorden van de oude handelswijk en het ‘Chineesche kamp’ werd een nieuw stadscentrum aange-

31


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

legd. Volgens de principes van de ‘Indische stad’ bestond deze uit rechte wegen en grote pleinen met daaromheen de belangrijkste publieke gebouwen en markten.6 Padang werd het economische en administratieve centrum van WestSumatra. Spoorwegstations aan de rand van de stad en in de oude handelswijk, militaire installaties, kerken, hotels, clubgebouwen, handelsgebouwen, banken, woonwijken voor Europeanen en kampongs voor de inheemse bevolking werden aangelegd. De architectuur vertoont een verzameling van uiteenlopende bouwstijlen, zoals de Indische stijl, art deco, neogotiek en een traditionele Chinese vormgeving voor bijvoorbeeld de Chinese tempel. In 1931 kreeg architect Thomas Karsten een opdracht om een nieuw stadhuis aan de alunalun, het centrale plein, te bouwen als trots symbool voor een moderne stad. Na de Indonesische onafhankelijkheid maakte Padang een ongekende groei door en telt tegenwoordig zo’n 850.000 inwoners. De pluriforme samenleving heeft geleidelijk plaats gemaakt voor een islamitische dominantie en de regionale cultuur van de Minangkabau. In het stadsbeeld is dit zichtbaar in nieuw gebouwde moskeeën en nieuwbouw met bergonjong-daken, een vormgeving die geïnspireerd is op de hoorns van de waterbuffel, het culturele symbool van de Minangkabau.7 De

5 – Het stadhuis van architect Thomas Karsten uit 1936 aan de alun alun in het stadscentrum. 2010

32

kolo- niale geschiedenis is nog steeds herkenbaar in de stedenbouwkundige opzet en vele historische gebouwen in de kota lama.

Integrated conservation Stadsrehabilitatie vraagt een benadering die in de aanloopfase sterk afwijkt van de klassieke monumentenzorg, die zich vooral richt op architectuurhistorisch en technisch herstel. Stadsrehabilitatie vereist een politieke en sociaaleconomische benadering van een geheel, meestal historisch samenhangend gebied met als doel ontwikkeling te stimuleren. Deze aanpak wordt in het buitenland integrated conservation genoemd. Ook in Indonesië kan deze aanpak meerwaarde hebben bij historische stadsdelen, die in de loop van de tijd in een neergaande economische situatie zijn gekomen. Een verschijnsel dat ook in Nederland bekend was met betrekking tot de historische stadscentra in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw. De rehabilitatie van de Nederlandse binnensteden was destijds gebaseerd op de zogenaamde quick-scan-methode.8 Een benadering die mogelijkheden biedt voor toepassing in andere landen. Bij deze methode wordt de architectonische karakteristiek van de bebouwing van het betreffende stadsdeel op eenvoudige wijze in kaart gebracht door de beeldkwaliteit aan te geven.

Daarnaast maakt een kaart de technische kwaliteit van de bebouwing duidelijk. Een combinatie van beide kaarten geeft inzicht in het aantal panden in slechte en matige toestand van beeldbepalend (en beeldondersteunend) belang. Tegelijkertijd wordt het gebruik van de panden geïnventariseerd. Op grond van een SWOT-analyse worden vervolgens ontwikkelingskansen en -risico’s bepaald. Hiermee wordt beoogd aan te geven welke ontwikkelingen de karakteristiek van het desbetreffende gebied kunnen behouden en versterken. Deze aangepaste quick-scan biedt besluitvormers in een korte periode een redelijk betrouwbaar inzicht in de instandhoudingsopgave en ontwikkelingspotentie. Inzet van architectuurstudenten van lokale universiteiten, die de eenvoudige methode snel begrijpen en daarmee voortvarend kunnen werken, kan ook een eurocentrische beoordeling van de bebouwing voorkomen. Daarnaast stimuleert deze werkwijze jonge professionals in de toekomst aandacht te schenken aan mogelijkheden tot hergebruik van de bestaande gebouwde omgeving en infrastructuur. De scan is dus een methode om politieke besluitvorming voor te bereiden. Pas daarna volgt de uitvoering. Institutionele verankering, publieksacceptatie en financiële en economische haalbaarheid zijn uiteindelijk essentieel wil cultureel erfgoed een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van

6 – Voor het stadhuis van Padang staat een zogenaamde Julianaboom, geplant in 1909. 2010


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

gebieden. In Indonesië zullen de gelden uit particuliere investeringen en (internationale) fondsen moeten komen. De overheid zal daarvoor een gunstig voorwaardenscheppend beleid moeten creëren. Wanneer op overheidsniveau geen duidelijk standpunt ten aanzien van stadsherstel wordt ingenomen, zullen investeerders dit opvatten als onzekerheid en niet tot actie overgaan.

Padang in 2005 De eerste Nederlandse betrokkenheid bij de kota lama van Padang begint bij de oude mijnstad Sawahlunto, dat meer landinwaarts is gelegen. In 2004 kwam een verzoek van de burgemeester van Sawahlunto om te onderzoeken of deze plaats een recreatieve bestemming zou kunnen krijgen, daar de kolenmijnen gesloten waren en er een grote

7 – Tijdens de workshop in Padang hebben studenten een inventarisatie gemaakt van de beschadigde historische panden in de oude handelswijk (Action 2010).

8 a - b – De St. Leokapel (links) was zwaar beschadigd, maar is dankzij financiële steun van het Prins Claus Fonds gerestaureerd. De rooms-katholieke kerk aan de overzijde van de weg staat op instorten (rechts). FOTO’S PETER TIMMER 2010

33


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

9 – Een jaar na de aardbeving is de verwoesting van de aardbeving nog steeds zichtbaar in de oude handelswijk. De voormalige Javasche Bank (1930, architectenbureau Ed. Cuypers) in de oude handelswijk doorstond de aardbeving. Tegenwoordig laat het als ‘Javasche Bank Café’ een glimp zien van een mogelijke nieuwe toekomst voor het gemeenschappelijk erfgoed.

economisch teruggang voor de stad dreigde. Na het uitvoeren een snelle analyse zijn ideeën geformuleerd voor een ontwikkelingsperspectief. Dankzij de bevlogenheid van de burgemeester profileert Sawahlunto zich tegenwoordig als toeristische mijnstad en zijn verschillende gebouwen gerestaureerd en recreatieve voorzieningen gerealiseerd.9 De landschappelijk gezien zeer aantrekkelijke spoorlijn die Sawahlunto sinds 1894 met de kust- en havenstad Padang verbindt, is recent grotendeels hersteld. Vanaf het hoofdstation te Padang is er een verbinding met de Emmahaven en een aftakking – zij het niet meer in gebruik – naar de oude handelswijk van de stad. Een voorstel deze lijn naar de oude handelswijk te heropenen leidde in 2005 tot een workshop in Padang waarbij de economische en toeristische mogelijkheden van de oude handelswijk zijn geanalyseerd en cartografisch vastgelegd. Aan deze operatie is assistentie verleend door architectuurstudenten van de Bung Hatta Universiteit van Padang. De bestaande toestand van zowel de bebouwing als de economie van de oude handelswijk waren in 2005 niet al te best. De resultaten van de quick-scan en het daarmee geboden inzicht in het verval van de bestaande situatie en zijn ontwikkelingsmogelijkheden (met behoud van karakter en herkenbaarheid van het bestaande) zijn verwerkt in een beknopt rapport.10 Hiermee is beoogd een politiek draagvlak bij de lokale bestuurders en steun van de lokale bevolking te verkrijgen. De toeristische mogelijkheden konden als aanjager voor een algehele economische opbloei van het gebied gelden; er was al een hotel in een historisch bankgebouw ondergebracht en kleine ambachtslui konden aan de bezoekers hun waren verkopen. Er kwamen in die tijd relatief veel toeristen die vooral geïnteresseerd waren in de surfmogelijkheden bij de eilanden voor de kust. Het uitwerken van een realistisch plan zou daarna mogelijk moeten zijn. In Padang is het er in 2005 niet van gekomen. De toeristische afdeling van de gemeente zag wel wat in een verdere uitwerking, maar de formele besluitvorming heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Er is daarom geen plan uitgewerkt en er zijn geen investeerders gevonden die kunnen bijdragen aan de stadsrehabilitatie. Herstel en hergebruik beperken zich tot incidenten of blijven achterwege met verder verval van de historische bebouwing als gevolg.

Padang in 2010

10 – Analyse per deelgebied van ontwikkelingskansen en -risico’s, als onderlegger voor een SWOT-analyse voor de oude handelswijk

34

Op basis van het gemeenschappelijk erfgoedprogramma heeft het gemeentebestuur van Padang de RCE in 2010 verzocht om expertise bij het opzetten en programmeren van een stads-


INDONESIË-SPECIAL

herstel van de kota lama. Aanleiding was de aardbeving in 2009, die desastreuze gevolgen had voor het cultureel erfgoed in Padang. De oude handelswijk is zwaar getroffen en maakt als geheel een deplorabele indruk. In het stadscentrum is het gemeentehuis licht en de rooms-katholieke kerk tegenover het missiecomplex zwaar beschadigd. Alleen de St. Leokapel, onderdeel van het missiecomplex, is met ondersteuning van het Prins Claus Fonds gerestaureerd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in december 2010, met assistentie van BPPI en studenten van de lokale Bung Hatta Universiteit en Padang Universiteit. De workshop vond plaats in de voormalige Javasche Bank. Als onderzoeksgebied werd de oude handelswijk gekozen, omdat die als geheel aan rehabilitatie en revitalisatie toe is. Het veldwerk bood een teleurstellend beeld van de technische staat van de bebouwing en de kwaliteit en omvang van de herstelwerkzaamheden. Bovendien bleken veel levensvatbare functies verloren te zijn gegaan. Zo verkeerde de stad in 2005 al in een verpauperde toestand en was dat sindsdien alleen maar erger geworden. Omdat de eilanden voor de kust geteisterd zijn door een tsunami, is het surftoerisme sterk teruggelopen. De haven – waar de schepen met surfers plachten te vertrekken – ligt er verloren bij, de eigenaar van het in 2005 bejubelde hotel is vertrokken en kleine ambachtslieden – in 2005 nog gezien als een toeristische attractie – zijn verdwenen. De beschadigde Chinese tempel is nog steeds niet gerestaureerd en het voorheen aantrekkelijke rivierfront met zijn pakhuizen ligt er verwaarloosd bij. Incidenteel vindt particulier herstelwerk plaats, voornamelijk in de Chinese wijk, maar de technische staat en daarmee de architectonische uiting van het stadsdeel krijgen hiermee geen bijzondere stimulans. Gedurende de uitvoering van het veldwerk is in Padang tevens een seminar georganiseerd door het Indonesische ministerie van Cultuur en Toerisme gericht op de wederopbouw na de aardbeving. Daarbij stonden de rampgevoeligheid van het gebied, de mogelijkheden hierop te anticiperen en het opstellen van richtlijnen voor restauratie centraal.11 De handleiding Managing Disaster Risks for World Heritage (2010) van UNESCO biedt een uitstekende basis voor een optimale disaster preparedness voor historische gebouwen en gebieden. De lokale overheid is van plan de binnenstad te verlaten en een nieuw bestuurscentrum te bouwen op hoger gelegen grond die minder kwetsbaar is voor natuurrampen. Volgens de toekomstvisie voor 2028 zullen de groene heuvels ten zuiden van de stad getransformeerd worden tot een nieuw zakencentrum met hotels,

winkelcentra en dure appartementen. Deze ontwikkeling zal grote gevolgen voor de kota lama hebben. Niet alleen het hiervoor genoemde stadhuis van Thomas Karsten zal leeg komen te staan. Het vertrek van de publieke voorzieningen is een aderlating voor de binnenstad. Nieuwe economische dragers voor instandhouding van erfgoed zullen gezocht moeten worden. De resultaten van de workshop zijn verwerkt in een rapport en een beleidsadvies met aanbevelingen voor de gemeente Padang.12 De aanbevelingen verschillen niet zo veel van die in 2005 met dien verstande dat de urgentie tot actie inmiddels groter is geworden. De lokale overheid is in overweging gegeven een onafhankelijk agentschap te installeren dat een herstelplan kan ontwikkelen en uitvoeren. Een dergelijk agentschap, samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende belangengroepen, kan ook zelfstandig fondsen voor de implementatie verwerven. Tot slot is aanbevolen de samenwerking met de verschillende betrokken partijen te bekrachtigen in een convenant. Vanuit een gezamenlijke visie zou gekeken kunnen worden naar een duurzaam toekomstperspectief voor de kota lama waar alle betrokken partijen aan bijdragen.

Rol van betekenis Hoewel een integrale benadering van erfgoedzorg in Indonesië nog nauwelijks van de grond is gekomen, zijn er wel ontwikkelingen gaande die aanknopingspunten bieden. De Indonesische maatschappij ontwikkelt zich in rap tempo en erfgoedzorg blijft daarbij niet achter. De opkomende middenklasse heeft nieuwe behoeften en neemt geen genoegen met de verwaarlozing van historische gebieden. Particuliere erfgoedorganisaties roeren zich steeds meer en gaan strategische allianties aan met andere nietgouvernementele organisaties om te komen tot rehabilitatie van het erfgoed. Zij zijn verder actief bezig met het creëren van bewustwording. De kennis over het omgaan met natuurrampen heeft eveneens een vlucht genomen. Nederlandse expertise kan mogelijk bijdragen aan een grotere bekendheid en implementatie van integrated conservation in Indonesië. Uiteindelijk zal de lokale overheid de regie moeten nemen, zo ook in Padang. Indonesische erfgoedorganisaties en Nederlandse adviseurs kunnen daarbij ondersteunen. Door het politieke, economische en sociale belang van integrated conservation inzichtelijk te maken kan de overheid gestimuleerd worden erfgoed een rol van betekenis te geven bij de ontwikkeling van de stad.

Noten 1

Conform het Heritage Emergency Response-beleid

JANUARI 2012

van de BPPI is een Damaged Heritage Rapid Assessment Team opgericht (in samenwerking met o.a. de Bung Hatta University en met ondersteuning van het Prins Claus Fonds) dat de schade na de aardbeving inventariseerde. 2 International Engineering Team. 3 Het woord kota stamt uit het Sanskriet (koeta) en betekent ‘versterkte plaats’, in Indonesië staat het voor ‘stad’. Lama betekent ‘oud’ (of ‘vroeger‘) in het Bahasa Indonesia. 4 Lonely Planet. 5 De Stuers, p. 43. 6 Gill. 7 Colombijn. 8 Ministeries van VRO en CRM. 9 Martokusumo. 10 Corten en Van Dun. 11 Dit seminar was mede georganiseerd door UNESCO en het National Research Institute for Cultural Properties, Tokio, Japan. 12 De resultaten van de workshop met de studenten, BPPI, vertegenwoordigers uit de lokale samenleving, de gemeentelijke en provinciale overheid en de Indonesische spoorwegen zijn verwerkt in het rapport Action Plan, the Rehabilitation of the Inner City of Padang (2010) en het beleidsadvies met de aanbevelingen van de Nederlandse delegatie in Recommendations Workshop Rehabilitation of the Inner City of Padang (2011).

Literatuur - Colombijn, F. (1994). Patches of Padang. The History of an Indonesian Town in the Twentieth Century and the Use of Urban Space. Leiden. – Corten, J.P. & P. van Dun (2005). Revisiting West Sumatra. Trailing Historic Recollections Between Sawahlunto and Padang. Vianen. – P. van Dun, D.A.J. ter Steege en P.J. Timmer (2011). Recommendations. Workshop Rehabilitation of the Inner City of Padang. Amersfoort. – Gill, R.G. (1994). De Indische stad op Java en Madura: Een morfologische studie van haar ontwikkeling. Delft. – International Engineering Team (AIFDR) (2009). Building Vulnerability Assessment, Padang Earthquake. Padang. – Lonely Planet (2000). Indonesia. Victoria. – Martokusumo, W. (2010). The Ex–Coal Mining City of Sawahlunto Revisited: Notions on Revitalization, Conservation and Urban Development. In: Nakhara Journal of Environmental Design and Planning, University Chulalongkorn, vol. 6. Bangkok. – Ministeries van VRO en CRM (1976). Hersteld verleden van dorpen en steden, een wegwijzer voor stads- en dorpsherstel. Den Haag. – De Stuers, H.J.J.L. (1850). De vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter westkust van Sumatra. Amsterdam. – UNESCO-Asia Pacific (2010). Managing Disaster Risks for World Heritage. Jakarta.

35


VITRUVIUS

NUMMER 18

JA-

dr. ing. Hans Bonke Onderzoeker project De identificatie en documentatie van forten in Indonesië

1 – Een middeleeuws kasteel in de tropen: het Portugese fort Tolucco (Ternate).

Forten

in Indonesië

I

n de Indonesische archipel zijn tussen de komst van de eerste Europeanen in het begin van de zestiende eeuw en het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 honderden forten, bergvestingen, bunkers en andere verdedigingswerken gebouwd.1 Portugezen, Spanjaarden, Nederlanders, Britten, Japanners en ook de lokale bevolking bouwden forten langs belangrijke handels- en zeeroutes. De forten maken nu deel uit van het gemeenschappelijk erfgoed, maar hoeveel waren het er eigenlijk? Waar lagen ze? Wat was erover bekend? En niet in de laatste plaats, wat is er nog van over? Al deze vragen waren voor het Departemen Kebudayaan dan Pariwisata (Budpar), ofwel het Indonesische ministerie van Cultuur en Toerisme, aanleiding om van 2007 tot 2009 een groot inventarisatieproject van alle forten op het Indonesische grondgebied te laten uitvoeren.

De inventarisatie en identificatie van forten in Indonesië Het onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door een subsidie uit het gemeenschappelijk erfgoedprogramma. Hierdoor kon in juli 2007 daadwerkelijk worden begonnen met het driejarige project: de ‘inventarisatie en identificatie van forten in Indonesië’. De uitvoering werd opgedragen aan twee private partijen: Pusat Dokumentasi Architektur (PDA) in Jakarta en Passchier Architects and Consultants (PAC) in ’s-Hertogen-

36

bosch. Op lokaal en regionaal niveau werd assistentie verleend door regionale kantoren van Budpar, gemeenten, universiteiten en erfgoedinstellingen. Een fraai voorbeeld van kennisopbouw. Het onderzoek strekte zich uit van Sabang tot Merauke, een afstand van ongeveer 5.000 kilometer. Daarbij werden tientallen, soms moeilijk bereikbare eilanden bezocht. Op elke site werden de overblijfselen en lokale omstandigheden vastgelegd in een gestandaardiseerde vragenlijst met gegevens over locatie, bouwkundige toestand en voorzien van schetsmatige plattegronden, foto’s en video. Het bleef bij een inventarisatie, want het uitgebreid opmeten of opgraven van de overblijfselen viel buiten het budget. Het veldwerk werd aangevuld met een overzicht van de belangrijkste historische informatie, een iconografie en een literatuuroverzicht. Het onderzoek beperkte zich niet alleen tot bestaande forten, maar strekte zich ook uit tot de meer dan honderd verdwenen forten. Dat betekent, dat als er in de nabije toekomst bij grondwerkzaamheden resten van verdwenen forten worden teruggevonden, direct historische gegevens beschikbaar zijn voor de identificatie en voor archeologisch onderzoek.

Forten op de Molukken en Java: 1512-1815 De eerste forten werden gebouwd op plaatsen waar Europeanen als eerste voet aan wal zetten,

namelijk op de Molukken en Java. Op de Molukken in het noordoosten van de archipel herinneren tientallen forten aan meedogenloze oorlogen die daar werden uitgevochten tussen de autochtone bevolking en Europese kooplieden. De inzet was het monopolie in de handel in kruidnagel en nootmuskaat; de kostbare specerijen die alleen op deze kleine eilanden groeiden. In 1512 bereikten de Portugezen als eerste Europeanen over zee deze legendarische specerijeneilanden. De sultan van Ternate verleende hen in 1522, in ruil voor militaire steun tegen aartsvijand Tidore, het monopolie op de kruidnagelhandel en gaf toestemming om het eerste Europese fort in de Indonesische archipel te bouwen: Fortaleza Săo Joăo Baptista (Castelo Gamma Lama). De volgende decennia breidden de Portugezen hun handelscontacten uit en bouwden ook forten op andere eilanden. Na verloop van tijd verslechterden de verhoudingen en verdreven de bewoners van Ternate in 1575 de Portugezen. Op Ambon brak een oorlog uit tussen de coalitie van de katholieke Ambonezen met de Portugezen en de islamitische bevolking. Het lokale Portugese fort, Fortaleza Nossa Seinhora da Annunciada, was de beslissende schakel in de machtsverhoudingen. Die verhoudingen werden op scherp gezet door de komst van andere Europeanen. In 1602 kwamen de eerste schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie


INDONESIË-SPECIAL

(VOC) vanuit Nederland in Azië aan. De Portugezen op Ambon gaven zich zonder verzet over aan de Nederlanders, die het fort herdoopten in Kasteel Victoria. Spanje en Portugal waren sinds 1580 in één rijk verenigd. In 1605 begonnen de Spanjaarden vanuit de Filipijnen aan een tegenoffensief in de noordelijke Molukken en brachten Tidore, Ternate Bacan, Makian en Halmahera onder hun gezag. Al snel daarna heroverde de VOC de helft van het eiland Ternate en bouwde er fort Oranje (1607). Toch slaagde zij er niet de Spanjaarden uit het andere deel van het eiland te verdrijven. Wel lukte het enkele andere eilanden te bezetten. Er kwam pas een einde aan de status quo nadat de Spanjaarden zich in 1664 hadden teruggetrokken op de Filipijnen. De Banda-eilanden in de zuidelijke Molukken waren de enige eilanden ter wereld waar de muskaatnoot voorkwam. De bewoners handelden met Indonesische kooplieden, Portugezen, Engelsen en Nederlanders, maar weigerden om één partij het monopolie in hun lucratieve handel te geven. En van toestemming voor de bouw van een fort was al helemaal geen sprake. De Nederlanders trokken zich daar echter niets van aan en bouwden in 1609 de forten Nassau en Belgica op Banda Neira. De Bandanezen bleven zich echter hardnekkig verzetten tegen de inbreuk op hun rechten. Dit leidde uiteindelijk ertoe dat in 1621 gouverneur-generaal J.P. Coen met een leger van ruim 1.500 zwaarbewapende soldaten de hele bevolking van Banda Neira vermoordde of deporteerde om zodoende plaats te maken voor de nootmuskaatplantages van de VOC.

JANUARI 2012

Tussen 1500 en 1945 werden langs de belangrijkste handels- en zeeroutes in de Indonesische archipel vele militaire versterkingen en forten gebouwd. Ze verrezen in alle soorten en maten, 442 in totaal, het merendeel gericht op de inheemse vijand. In opdracht van het Indonesische ministerie van Cultuur en Toerisme zijn deze verdedigingswerken tussen 2007 en 2010 geïnventariseerd en uitgebreid gedocumenteerd. De resultaten zijn raadpleegbaar via een database. Bovendien staat er een tentoonstelling over deze monumentale verdedigingswerken op stapel.

2 – De verspreiding van de bestaande forten over de Indonesische archipel. (NTT= Nusa Tenggara Timur; NTB = Nusa Tenggara Barat).

3 – VOC en specerijenmonopolie: Fort Concordia (Banda Besar).

Nadat enkele jaren later ook de Britten het eiland Run opgaven en alleen nog hun fort in Bengkoelen (huidige Bengkulu) op Sumatra behielden, hadden de Nederlanders al hun Europese concurrenten uit de Molukken verdreven en protesten uit de autochtone bevolking onderdrukt of afgekocht. Hun Europese en Aziatische vijanden weken uit naar de vrijhaven Makassar op Celebes (huidige Sulawesi) waar een levendige handel ontstond in wat de VOC typeerde als ‘gesmokkelde’ specerijen. Pas na maandenlang beleg kon de compagnie in 1667 het belangrijkste fort innemen. Het controleerde daarna als fort Rotterdam de naleving van het gedicteerde verdrag. De VOC was definitief winnaar van de specerijenoorlog. De ‘illegale’ teelt en smokkel van specerijen werd voortaan bestreden door de combinatie van regelmatige vernielingen van kruidnagelbomen, patrouilleschepen en een keten van kleine forten.

37


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

De VOC opende in 1610 een handelspost in Jayakarta op Java, die moest uitgroeien tot het centrum van haar scheepvaart met Europa en binnen Azië. Toen de lokale prins weigerde toestemming te geven voor de bouw van een fort, liet Coen de pakhuizen illegaal versterken. Het geïmproviseerd fort doorstond een beleg (1619) dat eindigde met een Nederlandse overwinning. Jaya- karta werd verwoest en de versterkte stad Batavia (tegenwoordig Jakarta) gesticht. Dat leidde tot een krachtproef met het Javaanse keizerrijk Mataram, dat in 1628 en 1629 tot tweemaal toe tevergeefs de stad belegerde, waarna de partijen vrede sloten. Tussen 1661 en 1757 raakte de VOC veelvuldig betrokken bij conflicten over de opvolging aan de Javaanse hoven. De zwakste partij riep de hulp van de VOC in, die militaire steun verleende om de pretendent op de troon te helpen. Deze hulp was uiteraard niet gratis. De compagnie kreeg als betaling de beschikking over steeds grotere delen van de noordkust op Java. In de belangrijkste kustplaatsen werden forten gebouwd. Het enige moment dat die forten bedreigd werden, was tijdens de zogenaamde Chinese oorlog (1740-1743) in Batavia. Voor het eerst werd toen een VOCfort door Javanen belegerd en ingenomen. Maar dat was tijdelijk. Na een tegenaanval kwam de compagnie uiteindelijk toch als overwinnaar uit de strijd waarna de machtsbasis van Javaanse vorsten opnieuw werd verkleind. De VOC benadrukte haar macht door de bouw van forten tegenover de paleizen van de Javaanse vorsten in

Banten, Yogyakarta en Soerakarta (ofwel Solo). Enkele jaren later werd ook Oost-Java onder controle van de compagnie gebracht. In de tweede helft van de 18de eeuw keerde het tij als gevolg van de veranderende machtsverhoudingen in Europa en raakte de VOC in verval. De plannen om de forten in Azië te moderniseren, kwamen niet verder dan de tekentafel. In 1795 bezetten de Franse revolutionaire legers Nederland. De Bataafsche Republiek nationaliseerde weliswaar de failliete VOC, maar kon niet voorkomen dat de Britten grote delen van haar handelsimperium bezetten. Het einde kwam pas na de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk van Napoleon Bonaparte. Uiteindelijk bezetten in 1811 de Britten het eiland Java.

Nederlands-Indië: 1815-1945 Het Britse tussenbestuur eindigde met de teruggave van de Indische bezittingen (1815). Nederlands-Indië bestond toen uit Java, de Molukken, enkele kleine enclaves op Sumatra, Borneo (huidige Kalimantan), Celebes en enkele kleine eilanden. Pas in 1910 kwam het hele gebied van de huidige republiek Indonesië onder Nederlands gezag. In de tussenliggende eeuw waren ongeveer zeventig oorlogen en opstanden uitgevochten en werden ter verdediging tientallen forten gebouwd. Sinds 1853 werden de permanent bezette forten in Nederlands-Indië ingedeeld in vier klassen. In 1863 waren er 143 forten (zie tabel), waaronder

137 forten van klasse 3 en 4, die geschikt waren voor de verdediging tegen de inheemse vijand. In de belangrijkste bestuurscentra, zoals Ambon en Makassar, waren dat grote stenen forten. Tabel Permanent bezette forten in 1863 KLASSE

1

2

Java / Madura Sumatra Borneo Celebes Molukken Timor Totaal

2 2

4 4

3

4

Totaal

16 36 4 44 1 5 1 7 9 11 3 31 106

58 48 6 8 20 3 143

KLASSE 1-2: fort tegen buitenlandse vijand

3-4: fort tegen inheemse vijand 2 BRON: STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË 1863

De Atjeh-oorlog (1873-1903) was de laatste oorlog waarin op grote schaal forten zijn gebouwd. Toen het leger er ondanks de bouw van veertig forten niet in slaagde het bezette gebied te ‘pacificeren’, trok het zich in 1884 terug binnen een ring van achttien forten om de hoofdstad Kota Radja (huidige Banda Aceh/Atjeh). In de praktijk leek deze geconcentreerde linie meer op een belegerde vesting dan op koloniale expansie. Kolonel Van Heutsz verving in 1898 de wallen van de forten door prikkeldraad en schakelde over op mobiele oorlogsvoering en actieve contraguerrilla. De tijd van de forten was voorbij. De militairen verhuisden naar moderne kazernes. Op Java, waar de vrees bestond voor een nieuwe Britse invasie, zijn tussen 1830 en 1850 grote zwaarbewapende forten gebouwd, die vergelijkbaar waren met de contemporaine Nederlandse forten van de Hollandse Waterlinie (klasse 1 en 2 in tabel). Ze moesten de vijand na de landing zolang mogelijk vasthouden in de ongezonde kuststrook. Het leger en de regering trokken zich terug in het binnenland in het gebied dat werd begrensd door de forten in Ambarawa, Ngawi, Gombong en Cilicap, gelegen aan de zuidkust. Na 1850 werd de verdediging tegen een buitenlandse vijand overgenomen door het vergrote veldleger. Omdat de laatste fase van die strijd zich zou afspelen rond Bandung, werden daar tussen 1900 en 1918 de betonnen forten van de Preangerstelling gebouwd. De regering had namelijk in 1927 besloten dat het Koninklijk Nederlands Indische Leger (KNIL) verantwoordelijk was voor de verdediging van Java en de marine voor de buitengewesten.

4 – Verdediging tegen een Europese vijand: Fort Willem I (Ambarawa, Java).

38

Na de Eerste Wereldoorlog groeide Japan uit tot een industriële grootmacht, maar was daarvoor afhankelijk van de import van grondstoffen en olie uit Nederlands-Indië. In Batavia vreesde


INDONESIË-SPECIAL

5 – Bescherming oliebronnen tegen Japanse invasie: Nederlandse bunker op vliegveld Tarakan.

JANUARI 2012

6 – Japanse verdediging tegen geallieerde invasie: Japans kustgeschut (Air Salobar, Ambon).

men dat de Japanners zich meester zouden maken van de belangrijkste oliehavens in Balikpapan en Tarakan op Borneo en daarom werden er garnizoenen gelegerd en kustbatterijen gebouwd. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden ook op Ambon en Java militaire versterkingen aangelegd. Het KNIL bleek tijdens de inval in 1942 geen partij voor het mobiele Japanse leger en haar luchtoverwicht, waardoor Nederlands-Indië al op 8 maart 1942 moest capituleren. De Japanners verwachtten een geallieerde invasie vanuit Australië en versterkten de zuidkust van Sumatra tot Timor. De geallieerde opmars vond echter plaats via de noordkust van Nieuw-Guinea (huidige Papua), waarbij onder andere in Biak hevig werd gevochten. Eind 1944 splitste het geallieerde offensief zich op. De Amerikanen gingen richting de Filipijnen en de Australiërs heroverden Tarakan en Balikpapan als eerste stap richting Java, alwaar de Japanners zich voorbereidden op een guerrillaoorlog. De Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 bracht geen vrede, maar was het begin van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Forten speelden nauwelijks een rol bij de ‘politionele acties’. Een aantal forten bleef na de onafhankelijkheid in gebruik als kazerne, politiebureau of gevangenis. Na verloop van tijd werden de verouderde onderkomens verruild voor een modernere behuizing. De forten kwamen leeg te staan. Het verval sloeg toe.

Van verdedigingswerk tot beschermd monument De bescherming van forten als monument gaat in Indonesië terug tot de Nederlandse tijd. In 1905

7 – Documentatie formulier database: achterstallig onderhoud fort Rotterdam (Makassar, Sulawesi).

kreeg fort Speelwijk in Bantam (West-Java) als eerste VOC-object de status van beschermd monument. De Oudheidkundige Dienst inventariseerde in de jaren ’20 van de vorige eeuw alle Europese oudheden. De Monumentenordonnantie (Indisch Staatsblad 1931, no. 238) regelde de wettelijke bescherming van ‘zaken welke voor de prehistorie, geschiedenis en kunst en paleontologie van groot belang moeten worden geacht’. Een bouwwerk werd daarin pas monument, zodra het was ingeschreven in het Openbaar Centraal

Monumentenregister. De ordonnantie werd na de onafhankelijkheid integraal overgenomen in de wetgeving van Indonesië. In 1992 kwam er een nieuwe monumentenwet, waarin een ouderdom van vijftig jaar gold als criterium voor de bescherming van historisch en cultureel erfgoed. Het wettelijk kader is hierin goed geregeld, maar bij de uitvoering deed zich een praktisch probleem voor. Er mag dan wel een wet zijn, maar zowel van de bestaande forten als

39


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

De toekomst van het verleden

8 – Nusantara fort Kuta Batee Mereudeu (Pidië, Sumatra).

9 – Indonesische scholieren op excursie: fort Rotterdam (Makassar, Sulawesi).

van de archeologische sites zijn de locaties en de fysieke omstandigheden onvoldoende bekend. Budpar besloot daarom in 2005 alle forten in de Indonesische archipel te lokaliseren en systematisch te beschrijven. Een eerste bureauonderzoek leverde een lijst van 270 bestaande forten op, maar het was duidelijk dat het er meer moesten zijn. Er was bovendien nauwelijks iets bekend over de verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog.

Onderzoeksresultaten Bij de eindevaluatie van het veldonderzoek in december 2010 bleek dat er geen 270 forten maar 442 forten bestaan. Daarvan zijn 139 ‘koloniale’ forten waarover veel historisch informatie beschikbaar is. Dit staat in schril contrast met de achtergrondinformatie over de 128 ‘Nusantara’ forten, die door de Indonesiërs zijn gebouwd voor de komst van de Nederlanders. Over de meeste van deze forten, die uiteenlopen van aarden wallen tot imposante stenen forten, zijn weinig of geen betrouwbare historische gegevens bekend. Archeologisch onderzoek heeft nauwelijks plaatsgevonden. De datering is vaak onbekend. De inventarisatie van 175 sites met Nederlandse, Japanse en geallieerde verdedigingswerken uit de

40

Tweede Wereldoorlog, kan met recht een pioniersstudie worden genoemd. Voor het eerst zijn deze talrijke, maar onbekende betonnen bunkers en tunnels in kaart gebracht. Door de tijdsdruk en de grote aantallen moest hierbij noodgedwongen worden volstaan met een steekproef. Het eindproduct van het project Inventory and Identifications Forts in Indonesia is een database van forten, die door de Indonesische overheid in het kader van de nieuwe monumentenwet van 2010 wordt geïncorporeerd voor het uitvoeren van en het anticiperen op het erfgoedbeleid. Het uiteindelijke doel is dat er een einde komt aan het willekeurig gebruik en het slopen van deze monumenten c.q. de vernieling van het cultureel erfgoed. De database is tevens bedoeld als de eerste aanzet tot een uitgebreidere studie naar de geschiedenis van de forten in Indonesië. Het projectteam is er namelijk in geslaagd om de vrijwel onbekende en onbeminde forten via workshops, tentoonstellingen, film, publicaties en een website bij lagere overheden, universiteiten, investeerders en – nog belangrijker – bij een breed Indonesisch publiek op de kaart te zetten. Wellicht binnenkort ook in Nederland, want de voorbereidingen voor een tentoonstelling zijn in een vergevorderd stadium.

Erkenning als monument is belangrijk, maar het biedt geen garantie voor de toekomst. De beste optie is hergebruik, maar niet alle forten komen daarvoor in aanmerking. Soms is er niet meer over dan een enkele muur; soms liggen de forten op nauwelijks bereikbare eilanden. Ongeveer zestig forten hebben de potentie voor hergebruik. Het grote voorbeeld is fort Rotterdam in Makassar op Zuid-Sulawesi. Het is niet alleen een toeristische attractie, maar belangrijker, het wordt door de lokale bevolking intensief gebruikt voor uiteenlopende culturele en alledaagse activiteiten. Hetzelfde geldt voor fort Vredeburg in Yogyakarta, waar wordt samengewerkt met de Stichting Nieuwe Hollandse Waterlinie. Andere voorbeelden zijn fort Marlborough in Bengkulu op Sumatra en fort Van Der Wijk in Gombong in Centraal-Java. De promotie van de eigen regionale historie en van cultuurhistorisch toerisme leidde tot de recente restauratie van de forten Otanaha en Ulupahu in Gorontalo in Noord-Sulawesi en van fort Wolio op Buton in ZuidoostSulawesi, het grootste fort in Indonesië. En tot slot, stimuleert de gemeente Tarakan het bezoek aan het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog op het eiland. Kortom, het tweede leven van de forten begint overal in Indonesië vorm te krijgen.

Noten 1

In dit artikel wordt als algemene kwalificatie, analoog aan de algemene betekenis van het Indonesische woord benteng, verder het woord fort gebruikt. 2 De verschillen tussen categorie 1 en 2, en tussen 3 en 4, zijn niet precies bekend, behalve de minimale grootte van de verboden kring. Binnen dit vrije schootsveld mochten geen stenen gebouwen rond het fort worden gebouwd.

Literatuur – Bonke, A.J. (2008). De inventarisatie en documentatie van forten in Indonesië. In: Saillant 4, p. 26-27. – Bonke, A.J. (2009). Tarakan. In: Saillant 3, p. 7-10. – Keppel, J. (2005). Ternate, het klassieke kruidnageleiland. In: Saillant 2, p. 17-22. – Knaap, G.; Teitler, G. (red.) (2002) De Verenigde Oost-Indische Compagnie tussen oorlog en diplomatie. Leiden. – Pusat Dokumentasi Architektur e.a. (2010). Inventory and Identification FORTS in INDONESIA. Jakarta. – Database fortenproject: www.bentengindonesia.org. – Geschiedenis en monumenten van het eiland Tarakan: www.tarakan.nl. FOTOGRAFIE: H. BONKE


De nootmuskaatoogst op Banda Besar. TEKENING DOOR MAURITS VERHUELL CA. 1830. MARITIEM MUSEUM ROTTERDAM

41


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

drs. Jean-Paul Corten Coördinator internationale samenwerking RCE

ir. Emile Grotenbreg Restauratiearchitect Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam

1 – De ruïne van Spantje By vóór reconstructie. FOTO GROTENBREG, 2009

SPANTJ E BY

De revitalisering van een nootmuskaatperk op Banda Besar H

et was nog altijd onrustig op de Molukken toen wij onze reis aanvingen. We schrijven oktober 2001 en ons reisdoel was de Banda-archipel; een groep van zes minuscule eilandjes te midden van de gelijknamige zee, zo’n 150 zeemijlen verwijderd van Ambon. Als exclusieve leverancier van nootmuskaat – een gewild specerij met evenveel bewezen als vermeende eigenschappen – vormden de eilandjes eeuwenlang een bron van grote welvaart. Dat wil zeggen, voor wie zich de productie wist toe te eigenen. Even lang vormden zij eveneens een bron van afgunst en conflict. En daarmee is hun legendarische rol in de wereldgeschiedenis meteen verklaard.

2 – Tekening van Spantje By.

42

Het doel van onze reis betrof nou juist die legendarische geschiedenis van de Banda-archipel, of meer specifiek de materiële overblijfselen daarvan. Onze delegatie, zes in getal, bestond uit architecten, archeologen en historici. Onze opdracht was de archeologische overblijfselen in


INDONESIË-SPECIAL

3 – Nootmuskaat en foelie. FOTO GROTENBREG, 2009

JANUARI 2012

4 – Vloertegel in de kerk van Banda Neira met het monogram van de VOC. Opmerkelijk in de ‘N’ boven het monogram, die vermoedelijk duidt op Neira. Normaliter was deze plek in het monogram voorbehouden aan de kamers van de VOC. FOTO GROTENBERG, 2009

5 – Kaart van de Banda-archipel. BART BROEX, RCE, 2011

In juni 2010 is het gereconstrueerde hoofdhuis van het perk Spantje By feestelijk opgeleverd. Dit perk was altijd al een van de mooiste en productiefste nootmuskaatplantages van de Bandaarchipel. De reconstructie vormt niet alleen een waardevolle herinnering aan een legendarische periode uit de wereldgeschiedenis, maar is tevens een mijlpaal in de revitalisering van de nootmuskaatteelt in de Molukken.

kaart te brengen, de restanten van de ooit uitbundige plantages op te meten en het toekomstperspectief te analyseren. Onze missie, uitgerust door een Haagse mecenas, volgde op een verzoek van het Moluks gouvernement.1 Maar het bleek nog niet zo eenvoudig om aan dat verzoek te voldoen. De reis naar Banda gaat in alle gevallen namelijk over Ambon. En daar waren moslims en christenen in 2001 nog in een gewelddadig conflict verwikkeld. Kort voor ons vertrek was zelfs de Nederlandse ambassadeur tijdens zijn bezoek aan het eiland in een hinderlaag beland.2 En hoewel hij daar ongedeerd uit was geraakt, gold er sindsdien wel een negatief reisadvies voor het eiland. Toch besloten wij onze lang uitgestelde reis door te zetten. Wanneer we zouden reizen onder begeleiding van Des Alwi – de gezagdrager op de Banda-eilanden en nationale bekendheid – moest het mogelijk zijn de Bandaeilanden, waar de strijd toen al was geluwd, ongeschonden te bereiken. Dat betekende een tweedaagse bootreis vanaf Makassar. Bij het

Des Alwi, erfdrager van Banda Des Alwi (1927-2010) was niet alleen de initiatiefnemer van de reconstructie van het perk Spantje By maar was tevens de stuwende kracht achter de instandhouding van het gemeenschappelijk erfgoed in de Banda-archipel. Als telg van een eens roemrucht parelvissergeslacht, kwam Des Alwi al op jonge leeftijd in contact met Mohammad Hatta en Sutan Sjahrir, de grondleggers van de Indonesische staat. Zij waren door het Nederlandse gezag kort voor de Tweede Wereldoorlog vanwege hun politieke opvattingen geïnterneerd op Banda Neira. Tijdens de oorlog, onder Japans bewind, trok Des als pupil van Hatta naar Batavia om deel te nemen aan de onafhankelijkheidsstrijd. Aan het einde van de oorlog was hij getuige van het ‘vlagincident’ in Surabaya, een belangrijk symbool in de strijd om erkenning van de onafhankelijke staat Indonesië. Als verslaglegger was hij aanwezig bij de Proklamasi van 17 augustus 1945, toen Soekarno de onafhankelijke staat Indonesië uitriep. Later keerde hij zich echter tegen Soekarno’s politiek. In de jaren ’60 trad hij op als bemiddelaar in de Konfrontasi, het conflict tussen Maleisië en Indonesië over Borneo dat pas in 1966 werd beslecht. Toen moslims en christen in 1999 op Banda Neira

slaags raakten, wist hij als ‘chrislamist’ – zoals hij zichzelf noemde – de gemoederen te bedaren. Veel van de historische gebeurtenissen waarin hij zelf figureerde, heeft Des op film vastgelegd. Behalve een illuster historisch figuur was ‘Oom’ Des ook diplomaat en historicus. Als zodanig was hij zich bewust van de precaire band tussen Indonesië en Nederland en zocht hij steeds de dialoog met de oud-kolonisator. Dat gold in het bijzonder voor de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die op zijn initiatief sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw betrokken is geraakt bij de instandhouding van het gemeenschappelijk erfgoed in de Bandaarchipel. Als orang kepala lima (bestuursvoorzitter) van de Banda-archipel en voorzitter van de stichting Banda Permai (Mooi Banda) heeft Des zich steeds ingezet voor de instandhouding van dit gemeenschappelijk erfgoed. En niet zonder succes. Door zijn vasthoudendheid is het fort Belgica gerestaureerd, het fort Nassau gestabiliseerd, het voormalig gouverneurspaleis hersteld, de afgebrande kerk op Banda Neira weer opgebouwd en is het VOC-kerkzilver weer teruggekeerd. Recentelijk is de gerestaureerde perkenierswoning Spantje By opgeleverd. Het kan nu weer een rol spelen in de revitalisering van de nootmuskaatteelt.

43


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

passeren van de haven van Ambon dienden wij ons onopvallend te gedragen en aan boord te blijven. Een vliegreis zou een stuk sneller en comfortabeler zijn geweest, maar al lang voor wij onze reis aanvingen, waren de vluchten van Ambon naar Banda om veiligheidsredenen gestaakt. Vliegen naar Ambon was nog altijd mogelijk. Maar wie van het vliegveld naar de zeehaven reist, moet de stad passeren; en dat was op dat moment geen goed idee. Toen wij na twee volle zeedagen arriveerden, lagen de Banda-eilanden er vredig bij. Dat was twee jaar eerder wel anders. Toen was het religieuze conflict dat zich vanuit Ambon had verspreid ernstig uit de hand gelopen. De drie kerkjes die de archipel telt waren daarbij in vlammen opgegaan en ook een aantal stadswoningen op het hoofdeiland Banda Neira. Maar daar was het niet bij gebleven. In de hitte van het conflict was ook het perk Groot Waling door een woedende menigte bestormd, waarbij een groot deel van de familie Van den Broeke het leven liet. De nootmuskaatplantage - die hier wordt aangeduid als perk - was pas enkele jaren voordien verworven door Willem van den Broeke, zelf nazaat van een roemrucht perkeniersgeslacht. Het was de enige perk in particuliere handen sinds de nationalisaties van 1958.3 De frustratie en volkswoede bleken daarmee echter nog niet bekoeld en de daaropvolgende onrust leidde ertoe dat de gehele christelijke gemeenschap de archipel is ontvlucht. Het heldhaftig optreden van Des Alwi daarbij heeft verder bloedvergieten voorkomen.4

De afgelopen tien jaren stonden daarom in het teken van wederopbouw en verzoening. De christelijke gemeenschap is inmiddels grotendeels teruggekeerd, de kerkjes zijn hersteld en ook het historisch kerkzilver heeft zijn weg terug gevonden. De visserij heeft zich al die tijd weten te handhaven en heeft zich bij het wegvallen van het toerisme tot de belangrijkste economische activiteit ontwikkeld. Het toerisme zelf heeft zich nog altijd niet hersteld. Daar staan nieuwe perspectieven in het onderwijs tegenover. De Hatta-Sjahrir Universiteit op Banda Neira is uitge- groeid tot een regionaal onderwijscentrum voor landbouw en visserij. Maar ook de nootmuskaat, ooit de basis van Banda’s bestaan, maakt zich op voor een herintrede.5

Nootmuskaat De vrucht van de nootmuskaatboom lijkt qua vorm, kleur en afmeting op een perzik. De dikke buitenhuid bestaat uit stevig vruchtvlees. Daarbinnen bevindt zich de donkerbruine harde noot, omhuld door een rood membraam: de foelie. De vrucht is rijp voor de pluk als de zachte buitenhuid open barst. Het vruchtvlees, de foelie en de noot worden na de pluk gescheiden. De noten worden vervolgens op een vuur gedroogd tot de dop van de pit loslaat. De dop wordt losgeklopt van de pit en dient weer om het vuur smeulende te houden. Tot slot wordt de pit in kalk geblust om ontkiemen en infecties te voorkomen. De foelie wordt in de tussentijd gedroogd in de zon tot hij zijn kenmerkende gele kleur krijgt. In gedroogde vorm zijn beide onderdelen van de vrucht dan gereed voor de handel. Het vrucht-

6 – De slachting van Banda in 1621, voor het fort Nassau. MUSEUM VAN BANDA NEIRA

44

vlees wordt over het algemeen ter plekke geconsumeerd of soms als jam geconserveerd.6 Al in de 15e eeuw werden nootmuskaat en foelie gebruikt als smaaktoevoeging aan gerechten die in de keukens van Europese elite werden bereid. Daarnaast werd aan de nootmuskaat een geneeskrachtige werking toegeschreven en werd hij gebruikt als conserveermiddel van bederfelijke eetwaren. Tegenwoordig wordt uit nootmuskaat geperste olie ook gebruikt als bestanddeel van dure parfums. En er wordt ook wel beweerd dat het een van de geheime ingrediënten vormt van Coca-Cola. In het 16e- en 17e–eeuwse Europa was de nootmuskaat letterlijk goud waard. De opkomende stedelijke elite toonde zijn welvaart aan de hand van de hoeveelheid nootmuskaat op tafel. De hoge waarde van deze specerij was niet alleen het gevolg van een groeiende vraag naar het prestigieuze product, maar was vooral een gevolg van het geringe aanbod. Lange tijd was de Banda-archipel namelijk de enige plek op aarde waar de nootmuskaatboom een bruikbare vrucht opleverde. De bodem van vulkanisch gesteente en opgestuwd koraal in combinatie met het tropisch klimaat en de hoeveelheid regen, vormden de ideale omstandigheden voor de nootmuskaatbomen. Om de Europese keuken te bereiken, had de noot dus een lange weg te gaan. Tot het begin van de 16e eeuw begon die bij oosterse handelaren, die hem naar de Perzische Golf vervoerden. Van daaruit vervolgde hij zijn weg via de Zijderoute naar Genua en Venetië.7 Een handvol noten was zodoende op de Europese markt al gauw een fortuin waard. Geen wonder dus dat de Portugezen er veel aan was gelegen om een snelle en directe zeeroute naar de nootmuskaateilanden te ontdekken. Al snel na de verovering van Malakka in 1511 slaagden zij daarin. Tot het eind van 16e eeuw waren zij de enigen die de zeeroute kenden en beheerden. Pas in 1599 wist de Compagnie van Verre (de voorloper van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, VOC) de juiste route aan de Portugezen te ontfutselen en begon een concurrentiestrijd tussen beide landen.8 De VOC, die na haar oprichting in 1602 de concurrentie voortzette, had zijn zinnen gezet op een handelsmonopolie op de nootmuskaat. Immers, wie de handel in dit exclusieve product beheerste, bepaalde ook de prijs. Toen was nog niet te bevroeden dat zij bereid was daarvoor ook de uiterste consequentie te aanvaar-


INDONESIË-SPECIAL

JANUARI 2012

den. Wie absoluut zeker wil zijn van de prijszetting, dient de volledige productie te beheersen. En dat betekende automatisch kolonisatie. Een ongebruikelijke en ongekende stap voor een handelsonderneming. Toch gebeurde het zo en daar was grof geweld bij nodig. Toen bleek dat de Bandanezen de eerder gesloten handelsovereenkomst met de VOC schonden, was dit voor gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen aanleiding voor een buitenproportionele strafexpeditie. In 1621 bezette hij de eilanden met een overmacht van ruim 1.500 soldaten. De expeditie eindigde in een waar bloedbad, waarbij een groot deel van de inheemse bevolking in koelen bloede werd vermoord. De rest werd als slaaf afgevoerd naar Batavia (nu Jakarta). De vierenveertig orang kaya, de traditionele voormannen, werden voor het fort Nassau onthoofd en gevierendeeld.9 Het gewenste handelsmonopolie was nu binnen handbereik. Toch was er nog een laatste obstakel voor een volledig monopolie. Het eilandje Run was namelijk nog altijd in Engelse handen. Dit zou pas van eigenaar wisselen aan het eind van de Tweede Engelse Zeeoorlog. Bij de Vrede van Breda in 1667 werd het samen met Suriname geruild voor Nieuw-Amsterdam, het huidige Manhattan.

Perkeneconomie Nu de VOC een ontvolkte archipel in handen had, werd de productie op geheel nieuwe leest geschoeid. Het volledige leven kwam in het teken van de nootmuskaatproductie te staan en alle geschikte grond werd in werkbare productie-eenheden verkaveld. Om de perken, zoals de plantages hier werden genoemd, te bewerken, werden slaven uit de hele regio aangevoerd. Aan het hoofd van elk perk stond een perkenier. Hij opereerde als bedrijfsleider en was in dienst van de VOC. Hoewel de perkeniers een redelijk tot welvarend bestaan leidden, was het de VOC die de condities van hun bestaan bepaalde en bovenal de prijs die zij voor hun specerijen ontvingen.10 Een nootmuskaatperk bestond uit een groot perceel dat werd beplant met nootmuskaat- en kanariebomen. De laatste boden schaduw aan de fragiele nootmuskaatbomen. Aan de rand van het perk en dicht bij de aangelegde ontsluitingsweg werd de perkenierswoning gebouwd, veelal binnen een ommuurd erf. Op het erf bevond zich ook de droogschuur, waar de noten op smeulende

7 – Reconstructievoorstel van het perk Spantje By. TEKENING GROTENBREG, 1998

vuurtjes werden gedroogd. Maar ook de slavenverblijven bevonden zich meestal binnen dezelfde ommuring. Banda Neira werd de hoofdplaats van de archipel, waar het bestuur zetelde en alle voorzieningen en detailhandel zich concentreerden. Veel van de perkeniers bezaten hier een stadswoning, waar zij verbleven als de bedrijfsvoering dat toeliet.11 Om de lucratieve perkeneconomie te beschermen tegen niet-denkbeeldige vijanden, werd een uitgebreid stelsel van verdedigingswerken aangelegd. Op alle strategische plekken in de archipel werden forten gebouwd.12 Overigens verdedigde de VOC zijn monopolie niet alleen op defensieve maar ook offensieve wijze. Telkens als er in de regio een concurrerende nootmuskaatplantage dreigde op te komen, schroomde de ‘handelsonderneming’ niet een expeditie uit te sturen om de bomen plat te branden. Zo heeft een lucratieve perkeneconomie zich tot in de 19e eeuw kunnen handhaven. De exclusieve positie leverde Nederland grote winsten op. Maar toen die exclusiviteit onder druk kwam te staan, kwam er ten langen leste ook een einde aan de perkeneconomie. Twee factoren waren daarbij van doorslaggevend belang: het failliet van de VOC en het tijdelijk Engels bewind. Van 1810 tot 1817 stonden de Banda-eilanden onder bewind van de Engelse kapitein Christopher Cole. Engeland had zich in die tijd meester

gemaakt van de overzeese gebiedsdelen van zijn aartsrivaal Frankrijk, dat toen Nederland in zijn greep had. Kapitein Cole slaagde erin te doen wat niemand voordien was gelukt, namelijk de zaailingen van de nootmuskaatboom te exporteren.13 Zijn zaailingen bleken uitstekend te gedijen op Grenada in het Caraïbisch gebied. In de loop van de 19e eeuw verspreidde de teelt zich naar Maleisië, Sri Lanka en Sumatra. Het monopolie op de productie was daarmee gebroken. Op een vrije markt bleek de concurrentiekracht van de Bandaeilanden niet krachtig genoeg om zich te handhaven. In de loop van de 20e eeuw raakten zij dan ook een steeds groter marktaandeel kwijt aan Grenada, dat uitgroeide tot de belangrijkste producent. Maar al voor de concurrentie zich liet gelden, was er een einde gekomen aan het exclusieve eigendom van de perken en het exclusieve recht op de handel. In 1795 was de VOC failliet verklaard. Het eigendom van de perken, dat aanvankelijk aan de Nederlandse staat toeviel, kwam uiteindelijk in handen van de perkeniers. Ook het monopolie op de handel werd onder druk van de liberale tijdgeest opgeheven.14 Dit betekende dat de perkeniers een veel hogere prijs voor hun specerijen ontvingen. Financieel ging het de perkeniers dus voor de wind in de 19e eeuw. De winsten die eerder afvloeiden naar Amsterdam, bleven nu op de Banda-eilanden hangen. Bij gebrek aan investeringsmogelijkheden staken de

45


VITRUVIUS

NUMMER 18

J A N U A R I 2 012

8 a - b – Reconstructie van Spantje By in uitvoering. FOTO CH. P. PHILIPPUS, 2010

perkeniers veel kapitaal in hun eigen vastgoed. Veel perkenierswoningen werden zodoende omgebouwd tot ware paleisjes. Maar toen de concurrentie in de loop van de 20e eeuw serieuze vormen aannam en de winsten steeds verder slonken, was de onderhoudslast voor de meeste perkeniers niet meer op te brengen. Het langzame verval van de uitbundige bouwwerken is dan ook al sinds die tijd gaande. Het gebrek aan exportmogelijkheden tijdens de Tweede Wereldoorlog betekende de genadeklap voor de nootmuskaatteelt op de Banda-eilanden. Veel nootmuskaatbomen werden gekapt om plaats te maken voor andere gewassen, die nodig waren voor de dagelijkse levensbehoefte. In 1958

46

besloot president Soekarno tot nationalisering van de grotendeels verwaarloosde perken.15

Revitalisering van de nootmuskaatteelt Toch wordt de Bandanese nootmuskaat door kenners nog altijd als een van de smakelijkste beschouwd. Er blijkt bovendien een markt te bestaan voor dit type van fijne specerijen, waarvan de prijzen de laatste jaren stijgen. Er lijkt dus een reële bestaansbasis voor de nootmuskaatproductie op de Banda-eilanden. Een van de beste plaatsen voor de verbouw van nootmuskaat is nog altijd het oude perk Spantje By (mogelijk een verbastering van ‘Spaanse baai’). Het ligt op Banda Besar en grenst aan het eerder genoemde perk Groot Waling. Door de

unieke locatie, in de luwte van de baai van Banda, blijft de plantage uit de wind. Tot in de 20e eeuw was dit verreweg de mooiste en meest productieve plantage. In 1904 verkocht de door schulden geplaagde perkenier A.M. Herreburghs zijn perk en kwam het evenals veel andere perken in handen van de NV Kok. Vanwege zijn elegante voorkomen werd Spantje By het woonverblijf van de familie Kok. Bij de nationalisatie in 1958 werd het eigendom van het perk door de Indonesische staat overgenomen. Sinds 1997 zijn grond en gebouwen in handen gesteld van de stichting Banda Permai (Mooi Banda). Deze stichting – die tot diens recente dood onder leiding stond van de illustere Des Alwi – zet zich in voor de revitalisering van de nootmuskaatproductie. Daarvoor is een programma van rasveredeling opgezet en verbetering van de teeltmethoden. De resultaten zijn zeer hoopgevend.16 Met deze revitalisering is er weer een toekomstperspectief geschapen voor het indrukwekkende perkenierscomplex van Spantje By, dat in de tussentijd tot een ruïne was vervallen. Van het hoofdhuis was niet veel meer dan een aantal muurresten overgebleven. De droogschuur en slavenverblijven lagen er zwaar verwaarloosd bij en van de voormalige ommuring was niet veel meer dan de omtrek te herkennen. De zeewering, die het complex tegen golfslag diende te beschermen, was bijna geheel verdwenen. De steeds verder afkalvende oever dreigde de ruïne te ondermijnen. Vooruitlopend op een restauratieplan en financiering voor herstel, is de zeewering daarom in 1999 hersteld met steun van de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg.17 De uitvoering van het restauratie- en reconstructieplan heeft vervolgens nog tien jaren op zich laten wachten. In 2009 bood het gemeenschappelijk erfgoedprogramma uitkomst. De Nederlandse ambassade kon hierdoor de financiering ondersteunen terwijl de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zorgde voor de technische ondersteuning. Met de kerstdagen van 2009 ging de reconstructie van het hoofdhuis van start. Vanwege de ruïneuze staat van het hoofdhuis, waarvan uitsluitend de bouwmuren nog overeind stonden, was het opstellen van een plan voor een historisch verantwoorde reconstructie niet eenvoudig. Op basis van aanwezige bouwsporen kon de afmeting en samenstelling van de verdiepingsvloer nog wel worden bepaald. Maar voor de kapconstructie – die geheel was verdwenen – was dit veel lastiger. Vanaf een vooroorlogse archieffoto van de familie Kok, kon de oorspronkelijke kaphelling en afstand tussen de daksporen worden afgeleid. Ook de vorm van de kolommenrijen van de veranda’s kon hierop worden


INDONESIË-SPECIAL

bepaald. Aan de hand van de aanwezige restanten kon de vorm van profielen, lijstwerk, basementen en kapitelen goed worden bepaald. Een interview met Jetty Kok, die als kind was opgegroeid in het hoofdhuis, gaf een goede indruk van de materiaal- en kleurtoepassing. Zij herinnerde zich met name de zwarte marmeren tegels op de vloeren van de veranda’s. Met gebruikmaking van een tweede foto van de voorgevel kon de vormgeving van gevel, gevelkozijnen en buitendeuren worden vastgesteld. Uit deze foto bleek dat de kap van oorsprong was bedekt met atap (gedroogde bladeren van de sagopalm). In verband met brandgevaar is bij de reconstructie echter afgezien van dit materiaal. Als alternatief voor de dakbedekking is een stalen panprofiel in kleur toegepast. Over dit onderdeel is veel gediscussieerd en het vormde een ingrijpende concessie op het oorspronkelijke materiaalgebruik en uiterlijke beeld. In juni 2010 is het werk gereed gekomen. Naast de productie biedt het hoofdhuis nu ook plaats voor educatie van studenten van de Hatta-Sjahrir Universiteit en informatie voor toeristen. De feestelijke oplevering, in aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, werd begeleid door een regatta van kora-kora’s, de traditionele oorlogsboten, zoals dat bij bijzondere gelegenheden gebruikelijk is. Niet lang nadien is de initiatiefnemer en drijvende kracht achter de restauratie, Des Alwi, komen te overlijden. Het is nu aan de stichting Banda Permai om de revitalisering van de nootmuskaatteelt te voltooien.

Movement. New York. - Attema, Y. & P.C. Wieringa (1998). Verslag werkbezoek Banda Naira, Lonthor en Ay, 21 tot 23 oktober 1997. Zeist. - Attema, Y. en E. Grotenbreg (2000). Mutual Heritage in Indonesia: Banda Islands, Moluccas. In: Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Over the Border. Zeist. - Corten, J.P. & P. van Dun (2002). Inheritance ‘Van Oom Coen’. Report of a Technical Mission to the Banda Islands. Vianen. – Grotenbreg, E. (1998). Een indruk van de bouwnijverheid op de Banda-eilanden. Medemblik. – De Hondt, P. (1760). Histoire Générale des Voyages Depuis le Commencement du XV-me. Siècle. Onzième Partie. Voyages des Hollandois aux Indes Orientales. Description des Isles Moluques, d’Amboine, de Banda, et des Autres Lieux du Resort de ces Trois Gouvernements. Den Haag. – Hanna, W.A. (1991). Indonesian Banda. Colonialism and Its Aftermath in the Nutmeg

JANUARI 2012

Islands. Banda Neira. – Hanna, W.A. & N. Simmonds (1997), Banda. A journey Through Indonesia’s Fabled Isles of Fire and Spice. Banda Neira. – De Jong, J. (2000). De waaier van het fortuin. De Nederlanders in Azië en de Indonesische archipel, 1595-1950. Den Haag. – Van Leenders, G.J. (1992). Bouwwerken op de Banda-eilanden. Een rapport over het aantal en de bouwkundige staat van bouwwerken met historische waarde. Medemblik. – Lingsma, T. (2009). Noodlottige nootmuskaat. In: NRC Handelsblad 24-25 januari 2009, 26-27. – Seabrook, J. (2001). Soldiers and Spice: Indonesia. Why the Dutch traded Manhattan for a Speck of Rock in the South Pacific in 1667 In: The New Yorker August 13, 2001. – Weissink, A. (2002). Terug naar Banda. In: De Groene Amsterdammer Jrg. 126, nr. 28, 20-23.

9 – Het hoofdhuis van perk Spantje By na reconstructie. FOTO CH. P. PHILIPPUS, 2010

Noten 1 Corten en Van Dun, pp. 3-19. 2 Seabrook (2001). 3 Weissink, pp. 20-23. 4 Seabrook (2001). 5 Alwi (2002), p. 133. 6 Akveld & Jacobs, pp. 112-115. 7 Hanna (1991), pp. 6-24. 8 Hanna (1991), pp. 25-32. 9 Hanna (1997), pp. 77-85. 10 Hanna (1991), pp. 59-78. 11 Attema (1998), pp. 13-20. 12 De Hondt, pp. 93-99. 13 Hanna (1991), pp. 91-102. 14 Hanna (1991), pp. 103-110. 15 Alwi (2002), p. 133. 16 Alwi (2002), pp. 132-133. 17 Attema en Grotenbreg, pp. 10-11.

Literatuur - Akveld, L. & E.M. Jacobs (2002). De kleurrijke wereld van de VOC. Amsterdam. - Alwi, D. (2002). Spantje By, waardevol restant van een imposant verleden. In: B.A. van Tilburg, J.P. Corten e.a. (red.), Een trapgevel in Potsdam. Monumentenzorg over grenzen. Zeist. - Alwi, D. (2008). Friends and Exiles. A memoir of the Nutmeg Isles and the Indonesian Nationalist

10 – Regatta van kora-kora’s tijdens de feestelijke oplevering van het gereconstrueerde hoofdhuis Spantje By. FOTO N. VAN DAM, 2010

47


nieuws

UIT HET WERKVELD

VITRUVIUS

NUMMER 18

JANUARI 2012

Hohenzollern Zeddam recreatief landgoed en historische roman: een nieuw landgoed als economische impuls

I

n 2002 hebben enkele ondernemers in de gemeente Montferland het idee opgevat om een recreatief landgoed aan de noordzijde van Zeddam te realiseren. De mogelijkheid daarvoor diende zich aan omdat het dorp dringend behoefte heeft aan een economische impuls om als gemeenschap prettig te kunnen blijven functioneren. Om dit plan vaste grond onder de voet te geven zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd en zijn de noodzakelijke procedures doorlopen. Een en ander is systematisch op een rij gezet in het rapport Recreatief landgoed De Sedde van maart 2009.

ruim opgezette kavels. Meteen ten westen van de locatie ligt de Montferlandsche Berg. Aan de oostzijde grenst een open broekgebied van de IJssel. Een opvallend ruimtelijke karakteristiek is de wijze waarop een aantal dorpen als een ring rond deze berg is ontstaan. Tussen deze kernen bevindt zich bovendien een aantal historische landgoederen. Vanuit ruimtelijk oogpunt is het ontwikkelen van een nieuw landgoed binnen deze ‘ketting van parels’ (term afkomstig uit het LOP 2008) een logische voortzetting van een historisch proces.

Friso Woudstra Architecten werd begin 2010 uitgenodigd om deel te nemen aan een prijsvraag voor verdere ontwikkeling van de plannen. Bij de uitwerking heeft Friso Woudstra Architecten Res nova betrokken als specialist in erfgoedontwik-keling. Hoewel er een voorgeschreven programma was heeft het team ook een alternatief ontwikkeld: ‘Hohenzollern’ genaamd.

Na een bezoek op locatie voelde het projectteam zich uitgedaagd om nog eens te kijken naar de historische ondergrond van het gebied. Dit startte met cartografisch onderzoek. Hieruit kwam een tot dusver onbekende hoofdstructuur van het landschap naar boven die verraadt dat hier mogelijk al in de achttiende eeuw een padenstelsel volgens bewuste zichtlijnen is aangelegd: in het landschap lag een karakteristieke stervormige infrastructuur. Voor een deel gaat het hier om oude verbindingswegen, maar de kruis- of stervorm doet vermoeden dat hier een bepaalde planmatige opzet aan ten grondslag heeft gelegen.

Deze vrije oefening kwam tot stand door de inspiratie die voortkwam uit de bezinning op het fysieke landschap en de cultuurhistorische achtergrond. Deze blijken creatieve aanjagers van formaat te zijn die een breed scala van mogelijkheden openen. Het ‘alternatieve’ plan ‘Hohenzollern’, waarbij ook de aandachtspunten uit het rapport Recreatief landgoed De Sedde én de kernkwaliteiten van het Landschapsontwikkelingsplan 2008 gemeenten Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek, zijn meegenomen in het ontwerpproces, werd door zowel opdrachtgevers als gemeente met veel enthousiasme ontvangen en kwam als winnaar uit de bus.

Stervorm als uitgangspunt

Een historische roman

Of deze aanleg op toeval berust of werkelijk het resultaat is van een bewuste opzet, is niet echt relevant voor de toekomstige ontwikkeling: wat ten noorden van Zeddam gerealiseerd gaat

F R I S O WO U D S T R A RUBRIEK 48

In de historische roman die op deze plaats geschreven gaat worden, kan de stervormige aanleg, mogelijk als recreatief sterrenbos, toegeschreven worden aan de Duitse vorstenfamilie Hohenzollern-Bergh die in de achttiende eeuw de scepter zwaaide over het graafschap en die resideerde op Huis Bergh. Insteken op deze ‘historische roman’ past bij uitstek in het doel van het LOP 2008: ‘In het buitengebied wonen steeds meer mensen die kiezen voor rust, stilte, een aantrekkelijke woonomgeving en een goede sfeer. In die omgeving zijn de sporen en samenhang uit het verleden overal ervaarbaar voor wie er oog voor heeft. De cultuurhistorie van het gebied wint aan interesse de laatste jaren. De rijke geschiedenis van dorpen, kastelen en landgoederen, wordt als inspiratiebron gebruikt om het landschap te ontwikkelen en aantrekkelijk te maken voor bewoners en bezoekers’. Vandaar dat ook voor de gebouwtypologie aanknopingspunten zijn gezocht in het regionale verleden.

Historisch gegroeide havezate

Ring van landgoederen rond de Montferlandsche Berg

Het projectgebied bevindt zich meteen ten noorden van de bebouwde kom van Zeddam en is op dit moment grotendeels in gebruik als agrarisch gebied, samengesteld uit enkele

worden, staat in dezelfde relatie tot het verleden als de historische roman die de afgelopen decennia – sinds de Da Vinci code – aan zijn rentree begonnen is. Met behulp van verschillende historische ingrediënten (concepten, thema’s en feiten) wordt een verhaal verteld over iets dat zomaar gebeurd zou kunnen zijn. Een verhaal dat verteld kan worden aan alle gasten die resort Hohenzollern in de toekomst zullen bezoeken.

Havezate Hohenzollern, een schilderachtige opzet volgens de uitgangspunten van de pondération (ontwerp C. Janssen, FWA).

De Achterhoek is een gebied dat bekend staat om zijn landgoederen en havezaten. Bij het creëren van een nieuw landgoed in de sfeer van onze historische roman rond Hohenzollern, ligt het dan ook voor de hand om allereerst hier inspratie te zoeken voor de gebouwtypologie. Havezaten als Huis Bergh (het verblijf van de familie Hohenzollern) kenmerken zich door een schilderachtig beeld dat het resultaat is van een organisch groeiproces: een dergelijk kasteel is

info@frisowoudstra.nl Telefoon 0575-519 455 www. frisowoudstra.nl


VITRUVIUS

NUMMER 18

nieuws

JANUARI 2012

UIT HET WERKVELD

is voorzien van laanbeplanting waardoor de aanwezige zichtlijnen worden begeleid. De geleidelijk oplopende beleving van het open broeklandschap naar de beboste flanken van de Montferlandsche Berg wordt versterkt door de aanleg van een wandelbos in de zuidwestelijke hoek van het terrein. Door dit bos loopt, in de traditie van het historische landschapspark, een groot aantal meanderende paden. Hierdoor ontstaat een intiem karakter. Aan deze paden is ruimte voor enkele vrijstaande volumes, waaronder een theekoepel.

Voorontwerp voor de ruimtelijke inrichting van resort Hohenzollern dat aansluit op de historische gelaagdheid van de plek en het huidige landschap (ontwerp M. Bangert, Res nova).

een bijpassende historiserende stijl gebouwen worden gerealiseerd die voldoen aan het luxe profiel voor dit resort. De gebouwen zullen afwisselend langgevels en topgevels aan de straat hebben. Niederzollern krijgt de nederzettingstypologie van een brinkdorp. Niederzollern wordt bereikbaar gemaakt via een poortgebouw dat als centrale entree tot het nieuwe landgoed dient.

een historisch gegroeid complex. Bij het ontwerp van een nieuwe havezate is het de taak van de architect om dit evenwicht te bereiken door doelbewust in te zetten op ‘pondération’: compositorisch evenwicht tussen de samenstellende onderdelen, waarbij bouwmassa’s van ongelijke grootte met elkaar gekoppeld en in balans gebracht kunnen worden. In het door Friso Woudstra Architecten opgestelde ontwerp is de schilderachtige compositie tot een evenwichtig geheel gebracht. Tevens is gekeken naar zicht op een zo gevarieerd mogelijk dakenlandschap vanaf de Montferlandsche Berg. Deze nieuwe havezate wordt het centrum van het landgoed en zal de belangrijkste recreatieve functies (waaronder een hotel) huisvesten. Echter, op het landgoed moet ook een groot aantal recreatieve wooneenheden worden gerealiseerd. Om deze onder te brengen is een aantal bebouwingsclusters bedacht: Aan de noordzijde van Hohenzollern komt het gehucht ‘Niederzollern’ te liggen, waar in

T en zuiden wordt op ‘De Plack’ (een lokaal toponiem) een tweede complex van vakantie/ zorgwoningen volgens de boerderijtypologie gerealiseerd, maar dan in meer monumentale vorm. Ten noordoosten hiervan is in de toekomst eventueel uitbreiding mogelijk. Bij de verdere invulling van het terrein is rekening gehouden met zowel de typologie van historische landgoederen als de landschappelijke kwaliteiten die in de omgeving aanwezig zijn. De havezate, die op een verhoging zal worden gebouwd, vormt het hart van het landgoed. De stervormige infrastructuur die vanuit het huis uitwaaiert richting de kern van Zeddam, de beboste berg en het open landschap,

info@res-nova.nl Telefoon 0475-552 330 www.res-nova.nl

Het noordoostelijke deel van het park kent een veel opener karakter, waarmee aansluiting wordt gezocht op het broekgebied. De tuin wordt ruimtelijk alleen door twee met bomen omzoomde hoofdlanen doorsneden. De overige paden lopen vloeiend over in de grasvelden. Als overgang naar de reeds bestaande overtuin aan de overzijde van de Oude Doetinchemseweg, is nabij de wegkruising een door de tuinarchitectuur van L.A. Springer beïnvloede geometrische tuin geprojecteerd. De oversteek naar de overtuin wordt verbijzonderd via een lommerdgang of een schilderachtig begroeid raamwerk, waardoor de visuele en functionele samenhang nog sterker tot uitdrukking wordt gebracht.

Tot slot

Het door Friso Woudstra Architecten en Res nova opgestelde ontwerp voor een nieuw landgoed te Zeddam laat zien hoe, door het benutten van aanwezige, maar verborgen patronen en thema’s uit het locale en regionale verleden, een vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt passend ontwerp kan worden gecreëerd. Zoals een historische roman historische concepten, thema’s en feiten behandelt, zo wordt ook hier het verleden gebruikt als referentiekader voor een nieuw ‘hoofdstuk’ in de geschiedenis van Zeddam. Don Rackham Res nova De rapporten van Res nova met de hier besproken werken van Friso Woudstra Architecten kunnen ingezien worden via: www.res-nova.nl/uitgever.html.

R E S N OVA RUBRIEK 49


nieuws

UIT HET WERKVELD

VITRUVIUS

NUMMER 18

JANUARI 2012

Cultureel ondernemerschap in de archeologie

O

p 1 september jl. vond in het Rijksmuseum van Oudheden het oprichtingssymposium van de ADC Roel Brandt stichting plaats, bijgewoond door 120 collega’s uit de sector. Cees van ’t Veen, Jan Kolen, Wim Weijland en Willem Willems bogen zich ieder vanuit hun eigen invalshoek over het thema ‘cultureel ondernemerschap in de erfgoedsector en in de archeologie in het bijzonder’. Het is opvallend hoe zeer de archeologische discipline sinds het ontstaan van private ondernemingen is veranderd. Was het vak begin jaren ‘90 nog het speelveld van universiteiten, het RMO en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (inmiddels Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), tegenwoordig zijn het vooral de private partijen en de gemeenten die de werkzaamheden vorm geven en uitvoeren. Je zou kunnen stellen dat de archeologische branche zich ontwikkelt van: 1) Een branche die afhankelijk is van subsidies en sponsoring naar 2) Een bedrijfstak die actief is in de culturele (cultuurhistorische) sector en die een dienst of product verkoopt waar vraag naar is vanuit de markt en waar op prijs wordt geconcurreerd. De markt (opdrachtgevers en maatschappij) zit echter lang niet altijd te wachten op archeologisch producten. Deze markt is door wetgeving afgedwongen en nog steeds vormen –naast ontwikkelaars en bouwbedrijven- (lokale) overheden de belangrijkste klantenkring van deze archeologische bedrijfstak. Willem Willems typeerde deze markt in zijn bijdrage als ‘een verplichte markt’. Toch is er wel degelijk sprake van een markt. Opmerkelijk is dat de archeologiebeoefening bij veel lokale overheden zich in de laatste jaren heeft verplaatst van de wereld van cultuur naar

die van de Ruimtelijke Ordening (RO), mede door de Maltawetgeving. Hierdoor, en door de wens tot zelfregulering, kwam het accent te liggen op processen en op regelgeving, en werd naar verhouding weinig aandacht besteed aan de legitimering: het belang van de archeologie voor de samenleving. Afhankelijkheid van wetgeving alleen is niet voldoende. Het maakt de branche kwetsbaar en het bestaansrecht van archeologisch erfgoed wordt dan uit het oog verloren, bracht Cees van ’t Veen, directeur RCE, naar voren. Wat is de huidige stand van zaken en hoe zou de sector zich verder kunnen ontwikkelen? De sector is nog steeds in ontwikkeling, maar loopt het risico de binding met de samenleving kwijt te raken. De meerwaarde van archeologie zal vooral tot uiting komen wanneer ondernemers samen, als sector, optrekken en zich verder ontwikkelen tot een professionele branche; daarbij zou het betrekken van de samenleving en het publiek de normaalste zaak van de wereld moeten zijn. Op welke wijze zou dat moeten gebeuren? De sprekers op het symposium gingen hier nader op in. Cees van ’t Veen benadrukte het belang van een koepelorganisatie, zodat de sector weer een stem krijgt. Deze suggestie werd zeer positief ontvangen. Jan Kolen benadrukte dat archeologie veel dichter bij de belevingswereld van mensen kan worden gebracht (community archaeology). Hij gaf als voorbeeld het fenomeen ‘geocaching’ dat laat zien hoezeer de sensatie van het ontdekken en vinden bij mensen leeft. Onderwerpen die dicht bij de eigen historie of actualiteit staan (zoals de archeologie van de tweede wereldoorlog) bieden ook goede aanknopingspunten om publiek te betrekken. Wim Weijland wil een brug slaan tussen de

ADC ARCHEOPROJECTEN RUBRIEK 50

prak-tiserende archeologie en de musea; musea zijn immers gespecialiseerd in presentatie en educatie. Tijdens de discussie reikte ook de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) de sector de uitnodigende hand. De grote groep amateurarcheologen kan nog meer bij de sector betrokken worden. Inmiddels worden hier al initiatieven voor genomen. Tijd voor een nieuwe stap dus: het publiek meer betrekken bij de archeologie. Een aantal bedrijven is al heel actief op dit terrein en ook overheden, zowel gemeentelijke als regionale en provinciale, staan dicht bij de burger en doen al veel voor publiek. Juist een systematisch en structureel contact met de samenleving en met het publiek is van groot belang. Voor bedrijven is het belangrijk dat ook de opdrachtgever gestimuleerd wordt mee te denken en te onderkennen dat er ook op dit aspect voor haar een taak ligt. Het is echter voor een gezonde archeologische bedrijfstak nog belangrijker dat partijen samenwerken waar mogelijk: zoek de connectie, is het devies. Concluderend: binnen het bestel nemen culturele ondernemers een belangrijke plaats in en zij kunnen een belangrijke bijdrage leveren: Q door connectief ondernemerschap (samenwerken van private partijen onderling, maar ook samenwerken met gemeenten, overheden en universiteiten) Q door het belang van archeologie mede uit te dragen Q door goed te luisteren naar de vraag en de interesse van het publiek en van de opdrachtgevers Q door mede initiatief te nemen tot het op-richten van een koepelorganisatie Q door musea te betrekken bij onderzoek en resultaten

Postbus 1513, 3800 BM Amersfoort Tel. 033-299 8181 communicatie@archeologie.nl www.archeologie.nl


VITRUVIUS

NUMMER 18

recent

JANUARI 2012

Avondschot - Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatische imperium AUTEUR

J.J.P. de Jong UITGAVE

Boom D E TA I L S

Gebonden, 810 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-94-6105-270-4 Prijs € 34,90

I

n 1949, na vier jaar van conflict, verleende Nederland Indonesië de onafhankelijkheid. Deze laatste jaren worden gewoonlijk beschreven als een Nederlands militair en politiek echec. J.J.P. de Jong komt tot conclusies die volstrekt niet

De koorbanken van Oirschot en Aarschot Gezien door de lens van Hans Sibbelee en Jan Verspaandonk AUTEUR

Christel Theunissen, Paul Maas en Jos Koldeweij (red.) UITGAVE

Vantilt D E TA I L S

Gebonden, 180 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd ISBN 978-94-6004-085-6 Prijs € 24,95

T

ot de verwoesting in 1944 stond in het koor van de Sint-Petruskerk te Oirschot een prachtig vroegzestiende-

Encyclopedie der Nederlanden AUTEUR

Wilma de Rek, Bert Wagendorp en Ien van Laanen UITGAVE

Atlas D E TA I L S

Paperback, 416 pagina’s ISBN 978-90-4501-936-9 Prijs € 24,95

I

n de Volkskrant verschijnt sinds april 2010 de ‘Encyclopedie der Nederlanden’. Bert Wagendorp en Wilma de Rek proberen wekelijks in een even moedige als gewaagde zoek-

VERSCHENEN

overeenstemmen met dit heersende beeld. Het verlies van Nederlands-Indië leidde tot een nationaal trauma. Velen hadden het gevoel dat ‘de hele wereld’ Nederland had gedwongen om de soevereiniteit over te dragen. De meeste historici waren later van mening dat Nederland geen afstand kon doen van zijn kolonie. Maar wat was er in 1948 en 1949 werkelijk aan de hand? Bij nauwkeurige beschouwing was het een buitengewoon complexe periode met allerlei op en tegen elkaar inwerkende partijen – Republikeinen, Nederlanders en Amerikanen –, interne krachten en tegenkrachten. Avondschot is een reconstructie op basis van overvloedig nieuw bronnenmateriaal. J.J.P. de Jong, kenner van de koloniale geschiedenis, komt tot verrassende conclusies. De opvallendste is dat Nederland zich aan zijn eigen haren uit het Indonesisch moeras omhoog heeft getrokken, aanvankelijk zelfs tegen de internationale gemeenschap in. Q

eeuws koorgestoelte, gemaakt door de Eindhovense schrijnwerker Jan Borchmans. Diens laatmiddeleeuwse vakmanschap is nog wel te zien in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Aarschot, waar de rijkversierde koorbanken de oorlog overleefden. Koorbanken – bedoeld als zitplaats voor geestelijken die in het koor de getijden zingen – behoorden in heel West-Europa tot het vaste meubilair van kapittel- en kloosterkerken en op kleinere schaal waren ze ook aanwezig in parochie- en dorpskerken. Het snijwerk van het eikenhouten koorgestoelte combineerde religieuze voorstellingen met wereldse afbeeldingen: van heel devoot tot speels en zelfs obsceen. Door een gelukkig toeval is van de koorbanken in Oirschot een serie foto’s van Hans Sibbelee bewaard gebleven. Met behulp van deze serie en de foto’s die Jan Verspaandonk in Aarschot maakte, belicht De koorbanken van Oirschot en Aarschot het verhaal van deze Brabantse koorbanken en hun maker. Q

tocht te betogen dat prinses Máxima ongelijk had toen zij verklaarde dat dé Nederlander niet bestaat. Daarbij worden ze gesteund door de oer-Hollandse wandtegeltjes van illustratrice Ien van Laanen. De ‘Encyclopedie der Nederlanden’ groeide uit tot een van de meest gelezen rubrieken van de krant. Stamppot, het weer, jenever en seks met het licht uit: de auteurs doken diep in alles waarvan zij – of hun enthousiast meedenkende lezers – dachten dat het ‘typisch Nederlands’ was. Meestal was het niet zo. Soms ook wel. Want brede rivieren hebben ze misschien in het buitenland ook, maar nergens gaan ze zo traag door het oneindige laagland. En er is op de wereld maar één mensensoort die door weer en wind over een grauwe dijk naar de markt fietst om een rauwe haring te verorberen, en daarna thuis in de televisiegids gaat lezen met de gordijnen open. Q

51


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Amersfoortse Muurhuizen Dieventorencomplex en Secretarishuisje AUTEUR

Sandra Siemers-Den Dulk UITGAVE

THOTH D E TA I L S

Paperback met flappen, 180 pagina’s, ca. 100 illustraties in kleur ISBN 978-90-6868-574-9 Prijs € 22,50

D

e Amersfoortse muurhuizen zijn een uniek fenomeen. Het Secretarishuisje, de Dieventoren en de daar tus-

Natuur in Nederland AUTEUR

Frank Berendse UITGAVE

KNNV D E TA I L S

Gebonden, 272 pagina’s, full colour ISBN 978-90-5011-376-2 Prijs € 24,95 (vanaf 1 januari 2012 € 29,95)

N

atuur in Nederland presenteert in één prachtige uitgave alles wat je wilt weten over de Nederlandse natuur: planten, dieren en landschappen, samenhang en ontstaansgeschiedenis, landgebruik en wandelmogelijkheden. Frank Berendse schreef dit indrukwekkende boek

Beleef de natuur in Winterswijk Een inspirerende ontdekkingstocht in Nationaal Landschap Winterswijk AUTEUR

Bernhard Harfsterkamp UITGAVE

Roodbont D E TA I L S

Hardcover, 144 pagina’s, geheel full-colour ISBN 978-90-8740-093-4 Prijs € 19,95 (na 1 december 2011 € 24,95)

H

oogvenen, fraai door bebost landschap kronkelende beken, een dicht patron van houtwallen met daartussen

52

NUMMER 18

JANUARI 2012

senliggende muurhuizen behoren tot één van de meest geschilderde en gefotografeerde plekken in de historische binnenstad. Diepgaand archiefonderzoek heeft tal van nieuwe feiten over de bewoningsgeschiedenis van deze belangrijke monumenten boven tafel gebracht. Het Secretarishuisje is sinds de vijftiende eeuw altijd woonhuis van belangrijke Amersfoortse families geweest. De Dieventoren was eeuwenlang de Amers-foortse stadsgevangenis. De daartussen gelegen muurhuizen hebben een fascineren-de geschiedenis; oorspronkelijk gebouwd als woonhuizen, later geheel of gedeeltijk in gebruik geweest als Bank van Lening, Huis van Arrest en kazerne met militaire bakkerij. In Amersfoortse Muurhuizen komen de verbouwingen aan de orde en worden bijna vijf eeuwen bewoners aan de lezers voorgesteld. Q

in de traditie van de klassieker Wilde Planten. Ook hij behandelt de natuur per landschapstype. Maar hij richt zich zowel op planten als op vogels, vlinders en paddenstoelen. In warme, begrijpelijke taal beschrijft hij tien Nederlandse landschappen, van de Drentse hoogvenen tot de duinen, van de Gelderse beekdalen tot de polders en van het rivierenland tot de Limburgse heuvels. Ook de steden passeren de revue. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk: je zult zijn wandelingen zelf willen maken om al die natuurpracht te kunnen ontdekken. Frank Berendse schetst een poëtisch beeld van de natuurpracht die ons land nog rijk is. Hij plaatst tegelijkertijd kritische kanttekeningen bij ontwikkelingen in heden en verleden die die rijkdom ondermijnen. Wie de natuur goed kent, zo redeneert hij, zal haar waarderen en beschermen. Met Natuur in Nederland hoopt hij daaraan bij te dragen. Natuur in Nederland is prachtig geïllustreerd. Met foto’s van o.a. topfotograaf Ruben Smit, aquarellen van Ed Hazebroek, en tal van kleurrijke kaartjes en figuren. Een fascinerend kijk- en leesboek voor natuurliefhebbers, beheerders, beleidsmakers en docenten. Q

boerenland en fraaie eeuwenoude boerderijen: in de Nationale Landschappen en Nationale Parken van Nederland zijn ze aan te treffen. Maar alleen in het Nationale Landschap Winterswijk is de combinatie van alle vier elementen te vinden. In Beleef de natuur in Winterswijk wordt dit bijzondere Nationaal Landschap nader verkend. Zwerftochten door de hoogvenen, wandelingen langs de mooiste beken en zoektochten naar de fraaiste plekjes in het boerenland laten zien dat natuur en landschap van Winterswijk nog steeds veelzijdig en bijzonder zijn. En dat behoud en ontwikkeling nog altijd de aandacht en inzet verdienen. Ga mee op ontdekkingsreis door het Nationale Landschap en geniet van de beschrijvingen van het gebied en de planten en dieren die er voorkomen. Q


VITRUVIUS

NUMMER 18

recent

JANUARI 2012

Geschiedenis van Oranje De CANON van ons koninklijk huis AUTEUR

Gerben Graddesz Hellinga UITGAVE

Walburg Pers D E TA I L S

Gebonden, 192 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-5730-737-9 Prijs € 29,95 (na 1 juni 2012 € 34,50)

I

n Geschiedenis van Oranje komen alle markante telgen van het geslacht Oranje-Nassau en hun partners aan de orde, geplaatst in de tijd waarin ze leefden. Stadhouders en koningen, avonturiers, vrijheidsstrijders en ware staatslieden. Maar ook klungelaars en geldverspillers, intriganten en schuinsmarcheerders. Zij bepaalden de geschiedenis van ons land

Van waarheden en werkelijkheid De opvattingen van de middeleeuwers in het blikveld van nu AUTEUR

Ludo Milis UITGAVE

Verloren D E TA I L S

Ingebonden, 160 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-90-8704-220-2 Prijs € 19,-

Creatieve fabrieken - Waardecreatie met herbestemming van industrieel erfgoed AUTEUR

Vera Cerutti UITGAVE

C2Publishing D E TA I L S

Hardcover, 160 pagina’s, ca. 360 foto’s/illustraties ISBN 978-90-8176-630-2 Prijs € 27,50

C

reatieve fabrieken vertelt het verhaal van de transformatie van tien voormalige industriële complexen in bruisende plekken van creativiteit en innovatie. Wat gebeurt er allemaal in die fabrieken en wat levert het op? Verkenningen van de Westergasfabriek, het Klokgebouw in Strijp S, de RDM Campus en Vertrekhal Oranjelijn in Stadshavens Rotterdam, de

VERSCHENEN

– en vaak ook van heel Europa – in tijden van oorlog en vrede, welvaart en crisis. Koning Willem II en zijn vrouw Anna Pavlona zagen door hun spilziekte hun enorme vermogen verdwijnen. Ook Willem van Oranje, ooit de rijkste edelman van de Lage Landen, liet bij zijn dood louter schulden na, maar híj besteedde alles aan pogingen om ons land te bevrijden. De stadhouders Maurits, Frederik Hendrik en Willem II pleegden ieder op hun eigen wijze min of meer een staatsgreep. Stadhouder Willem III was bezeten van de strijd tegen Lodewijk XIV. En als koning Willem I verstandiger was geweest zouden België en Nederland misschien nog steeds één staat vormen. Steekpenningen, hofintriges en hele bastaardgezinnen. Kortom, een boeiende reis door de tijd aan de hand van meer dan 50 historische royalty-portretten. Van de ouders van Willem van Oranje tot en met Amalia, de oudste dochter van Willem Alexander en Máxima. Een boek dat geen enkele Oranjefan mag missen! Q

D

e Middeleeuwen lijken een periode die mentaal gezien ver van ons is verwijderd, maar is dat wel zo? Ludo Milis, emeritus hoogleraar te Gent, duikt in middeleeuwse, vooral verhalende teksten, om diepere structuren bloot te leggen van het denken en voelen van toen. Met citaten brengt hij de waarden en normen tot leven zoals tijdgenoten ze zelf formuleerden. Eerst kijkt Ludo Milis naar de houding tegenover God, andere goden en religies, en de problemen die er uit voortvloeiden in de middeleeuwse samenleving. Vervolgens gaat Milis in op de rol van eer en aanverwante waarden als basis van sociaal gedrag. Uiteindelijk wordt gepeild naar de rol van geesten en de onderwereld. Het is verrassend om te zien hoe veel aspecten die voorgoed achter de rug leken, een nieuwe actualiteit en grotere herkenbaarheid krijgen in onze multiculturele samenleving. Q

DRU-fabriek in Ulft, Nieuwe Energie in Leiden, De Caballero Fabriek op de Binckhorst in Den Haag, De Zaanse Chocoladefabriek, Zeche Zollverein in het Ruhrgebied en het Bauhaus Art District 798 in Beijing China leveren een tiental inspirerende transformatieverhalen op met opmerkelijke overeenkomsten en effecten. Creatieve Fabrieken zoekt antwoord op actuele ruimtelijke vragen in een tijd van toename van leegstaande complexen en stagnerende gebiedsontwikkeling: Hoe vind ik een programma en een succesvol concept voor lege complexen? Wat is de rol van Tijdelijke tussenfuncties? Hoe gebruik ik de identiteit en kracht van de plek, de genius loci van cultureel erfgoed? Wat is de Kunst van het Herbestemmen? Maar vooral hoe kan ik de waarde creëren met het herbestemmen van erfgoed; in ruimtelijke kwaliteit, maatschappelijke betekenis, creatieve inspiratie en productinnovatie. Q 53


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Het paleis van de republiek Geschiedenis van het Stadhuis van Amsterdam AUTEUR

Pieter Vlaardingerbroek UITGAVE

WBooks (i.s.m. RCE) D E TA I L S

Gebonden, 288 pagina’s, ca. 250 illustraties ISBN 978-90-4008-661-8 Prijs € 39,95

D

e Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een land van burgers. In plaats van koningen waren provincies en steden de belangrijkste machtsfactoren en Amsterdam de

De Amsterdamse School, Verbeelde Idealen AUTEURS

Menno Jonker en Alice Roegholt UITGAVE

Museum Het Schip D E TA I L S

Gebonden, harde kaft, 224 pagina’s, ca. 400 kleurenfoto’s ISBN 978-90-8143-970-1 Prijs € 45,-

D

it omvangrijke boekwerk (3 cm dik!) geeft een overzicht van de veelheid aan verschijningsvormen van De Amsterdamse School. De stijlfiguren van deze beweging komen niet alleen terug in de architectuur, maar ook in de kunst en de dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Het bijzondere is dat architecten en vormgevers deze stijl op allerlei manieren gebruikten. Of het nu een kleerhanger of een kamerlamp was, een sieraad of een

Langs kloosters in Noordoost-Brabant De oudste kloosters van Nederland AUTEURS

Marga Arendsen (red) en Otto S. Lankhorst(red) UITGAVE

Erfgoedcentrum voor Nederlands Kloosterleven D E TA I L S

Paperback, 96 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd ISBN 978-90-8107-382-0 Prijs € 6,(excl. verzendkosten)

54

NUMMER 18

JANUARI 2012

belangrijkste. De stad wilde haar machtspositie tot uitdrukking brengen in een buitengewoon monumentaal stadhuis, dat ontworpen werd door Jacob van Campen. Hij creëerde het meest koninklijke gebouw van Nederland voor de machtigste stad van Europa. Dit Paleis van de Republiek behield in de eeuwen daarna zijn status als belangrijkste gebouw van Nederland. Bij gebrek aan paleizen liet Lodewijk Napoleon, de eerste koning van Holland, zijn oog vallen op het gebouw en sindsdien heeft het gebouw altijd de paleisfunctie behouden. Dit boek behandelt het stadhuis van Amsterdam binnen een architectuurhistorische context. De ontwerpgeschiedenis komt uitgebreid aan bod en ook het uiterlijk en de betekenis van het gebouw worden verklaard. Daarnaast gaat het uitgebreid in op de herbestemming van het gebouw tot paleis tegen de achtergrond van het hofleven van Lodewijk Napoleon om te eindigen bij de meest recente restauratie. Q

tapijt, overal vallen de wonderlijke vorm, kleur- en materialcombinaties in te herkennen. Het Amsterdamse gemeentebestuur, en in het bijzonder wethouder Wibaut, heeft een belangrijke rol gespeeld in de promotie en de ontwikkeling van De Amsterdamse School. De stad Amsterdam stond in de beginjaren van de twintigste eeuw voor de opgave om op grote schaal arbeiderswoningen te bouwen. De toenmalige jonge garde van architecten gaf een vernieuwend antwoord op deze vraag naar grootschalige stadsuitbreiding. De nieuwe wijken straalden een moderne monumentaliteit uit die in de hele wereld bewondering wekte. De arbeiderspaleizen vormen hierdoor tot aan de dag van vandaag een ware gordel van smaragd, waarvoor de belangstelling met de dag groeit. De Amsterdamse School had haar oorsprong in Amsterdam, maar de invloed strekte zich tot heel Nederland en daarbuiten uit. De beweging wist met het tijdschrift ‘Wendingen’ als bindend element vele architecten en vormgevers te inspireren en zo komt het dat op veel plekken De Amsterdamse School in bouwwerken en sierkunst terug te vinden valt. Van de stad Groningen tot Venlo, van Roosendaal tot Bergen. Q

D

e gids beschrijft de unieke kloostergeschiedenis van Noordoost-Brabant, met Megen in het noorden, Gemert in het zuiden, Schijndel in het westen en Boxmeer in het oosten. De oudst bewoonde kloosters van Nederland zijn, op één na, allemaal te vinden in dit gebied. In de tijd dat elders in Nederland kloosters verboden waren - in de 17e en 18e eeuw vonden kloosterlingen hier hun toevlucht in katholieke enclaves. De gids richt zich met name op deze oudste kloosters in de regio, die elk in een apart hoofdstuk worden beschreven. Vanaf het midden van de 19e eeuw waren er in bijna alle steden en dorpjes kloosters te vinden. Een groot aantal daarvan komt aan de orde in het laatste hoofdstuk. Naast historische achtergronden geeft de gids ook praktische informatie: adressen, websites en gegevens over de toegankelijkheid van de kloostergebouwen. Q


VITRUVIUS

NUMMER 18

recent

JANUARI 2012

Beemden en bouwlanden Het verdwijnende boerenlandschap AUTEUR

Wim Denslagen UITGAVE

NAi Publishers (i.s.m. de RCE) D E TA I L S

Paperback, 192 pagina’s, geïllustreerd in zw/w ISBN 978-90-5662-828-4 Prijs € 19,95

H

et traditionele Nederlandse boerenlandschap dreigt geruisloos te verdwijnen. Grootschalige geïndustrialiseerde landbouw, oprukkende bebouwing, maar ook de ontwikkeling van ‘nieuwe natuur’ leiden ertoe dat het weinige van wat er over is vrijwel volledig is versnipperd. Auteur Wim Denslagen beschrijft Beemden en bouwlanden hoe de

Mythologische voorstellingen op Nederlandse tegels - Metamorphosen van Ovidius, Herders, Cupido’s, Zeewezens AUTEURS

Jan Pluis en Reinhard Stupperich UITGAVE

Primavera Pers D E TA I L S

Gebonden, 288 pagina’s, ca. 800 kleurenillustraties ISBN 978-90-5997-090-8 Prijs € 39,50

D

e invloed van Ovidius’ Metamorphosen reikt verder dan de literatuur. Zijn verhalen over wonderbare gedaanteveranderingen zijn tevens deel gaan uitmaken van de materiële cultuur. De Metamorphosen is niet alleen een inspiratiebron voor beeldend kunstenaars geweest; scènes uit het werk zijn

Lang geleden AUTEURS

Arend van Dam en Alex de Wolf UITGAVE

Unieboek/Het Spectrum D E TA I L S

Gebonden, 143 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-4750-025-4 Tevens op CDROM 978-90-4751-733-7 Prijs € 15,99 (boek) / € 17,50 (CDROM)

D

e Nederlandse geschiedenis bevat veel mooie en spannende verhalen, maar vaak zijn ze te moeilijk voor jonge kinderen.

VERSCHENEN

beeldvorming rond het Nederlandse boerenlandschap is ontstaan en laat zien hoe het denken over het boerenland de afgelopen decennia is veranderd. Natuurbeschermers koesterden het platteland en generaties schilders, schrijvers en dichters lieten zich erdoor inspireren. Nu houden beleidsmakers zich meer bezig met ‘nieuwe natuur’. Het traditionele platteland wordt afgedaan als een nostalgisch plaatje, een anachronisme dat ontwikkeling in de weg staat. In Beemden en bouwlanden brengt Denslagen de beeldvorming rond het boerenlandschap in kaart: van het deskundige landschap van planners en beleidsmakers tot de namaaknatuur van ecologen, van de vervuilde geïndustrialiseerde landschappen tot de postmoderne neorustieke reconstructies van wat nooit geweest is. Boeiend toont Denslagen hoezeer beeldvorming, mythen en idealen de waardering van het traditionele boerenland bij zowel voor- als tegenstanders kleuren. Het resultaat is een pleidooi voor de plaats voor het kleinschalige traditionele boerenland juist voor de toekomst van ons landschap. Q

ook terug te vinden in allerlei vormen van toegepaste kunst. Er was echter nog geen onderzoek gedaan naar de verbeelding van de Metamorphosen in de decoratie van de Nederlandse wandtegel. Dit prachtig geïllustreerde boek maakt dat ruimschoots goed. In het eerste hoofdstuk presenteert Reinhard Stupperich van het Archeologisch Instituut van de Universiteit van Heidelberg, de context van de Metamorphosen en de invloed van het werk in de Westerse cultuur. In daaropvolgende hoofdstukken beschrijven Jan Pluis en Reinhard Stupperich de afzonderlijke voorstellingen en wordt de lezer geholpen deze te herkennen en te duiden. Behalve Ovidius’ verhalen komen ook andere mythologische thema’s aan bod, zoals cupido’s, zeewezens en arcadische taferelen. De auteurs hebben ernaar gestreefd bij iedere voorstelling ook de grafische bronnen af te beelden of te vermelden. Een bijzonder en smaakvol vormgegeven boek over de doorwerking van de klassieke oudheid in de Nederlandse toegepaste kunst. Q

Arend van Dam heeft de belangrijkste gebeurtenissen toegankelijk gemaakt voor kinderen vanaf zeven jaar. ‘Lang geleden’ bevat verhalen over jagers en verzamelaars, boeren en vissers, koningen en koninginnen. Maar ook over beroemde figuren als Rembrandt van Rijn, Jacoba van Beieren en Michiel de Ruyter. Voor de nieuwsgierige lezer is achter in het boek een geïllustreerde tijdbalk en een korte toelichting per verhaal opgenomen. ‘Lang geleden’, de met een Zilveren Griffel bekroonde voorleesbundel van Arend van Dam en Alex de Wolf, is ook beschikbaar als luisterboek. De vijftig toegankelijke voorleesverhalen over de Nederlandse geschiedenis staan garant voor uren luisterplezier voor jong en oud. Sommige verhalen klinken bijna te sprookjesachtig om waar te zijn, maar ze zijn allemaal echt gebeurd. Q 55


voor u

VITRUVIUS

GELEZEN

NUMMER 18

JANUARI 2012

Stadsrandenatlas van de zuidvleugel agnfgznzfm AUTEUR

LOLA landscape architects UITGAVE

Provincie Zuid-Holland / Provinciaal adviseur voor ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland RECENSENTEN

Jaap Evert Abrahamse en Edwin Raap D E TA I L S

Gebonden, 367 pagina’s, kleur PRIJS

De atlas is op aanvraag verkrijgbaar via pazh@pzh.nl

D

e discussie over verrommeling van het landschap woedde de laatste jaren in alle hevigheid. Deze discussie richt zich niet alleen op het snelweglandschap, maar vooral op de gebieden waar (volgens onderzoek van het Ruimtelijk Planbureau) de ruimtelijke dynamiek het hoogst is: de overgangen tussen stad en land. Op instigatie van Eric Luiten, provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland, heeft LOLA landscape architects uit Rotterdam een volledige inventarisatie gemaakt van de 370 stadsranden van die provincie. Dit initiatief verdient alle lof, alleen al omdat Luiten inspeelt op de decentralisatie van het beleid met betrekking tot ruimtelijke ordening (denk bijvoorbeeld aan het afschaffen van de rijksbufferzones). Planvorming zal zich in toenemende mate op regionaal of gebiedsniveau afspelen. De Stadsrandenatlas beoogt greep te krijgen op het karakter van de overgangen tussen stad en land, of zoals Luiten het in ontwerpersjargon noemt: de ‘ruimtelijke differentiatie van de buitenkant van de Zuidvleugel’. De basis van de atlas ligt in een typologische benadering: er worden in totaal 10 soorten stadsranden onderscheiden. Elk type bestaat uit een unieke combinatie van eigenschappen van stadszijde, de randzone zelf en de landzijde. De verschillende typen hebben een naam gekregen die de essentie in één woord samenvat. Zo staat ‘Loodsenland’ voor bedrijventerreinen die direct aan het boerenland grenzen, ‘Zichtlocatie’ voor bedrijventerreinen met een duidelijke oriëntatie op de weg die er langs loopt. Per type wordt in algemene termen uitgelegd wat de kenmerken zijn. Van elk type worden twee voorbeelden nader uitgewerkt. Beleidsmakers en ontwerpers kunnen aan de hand van de bevindingen in de atlas nagaan met welk type stadsrand ze te maken hebben. Tussen de 370 onderscheiden randen zijn veel overeenkomsten, waarvan de meeste bekend voorkomen. Naast de al genoemde bedrijventerreinen die plompverloren aan de rand van de bebouwde kom staan en begrensd worden door boerenland, de rondweg die het dorp keurig afsluit van het omliggende landschap er geen enkele verbinding mee heeft en de recreatiegebieden die wel proberen een graduele overgang tussen stad en land te bewerkstelligen.

56

Het simpele feit dat het type Loodsenland bijna in ieder dorp wel een keer voorkomt, toont aan dat lokale planologie niet leidt tot ordening. Een duidelijke sturing op een hoger schaalniveau – door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of de provincie – is nodig om de lukrake bouw van wijkjes en bedrijventerreinen tegen te gaan. De verontrustende constatering dat de veel voorkomende overgang Groene Grens tussen bebouwing en landschap meer en meer transformeert tot een recreatiezone, de Groene Gordel, de laatste jaren is heel belangrijk. Het geeft aan dat de notie ‘groen in en om de stad’ in Zuid-Holland in ieder geval tot stand is gekomen. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is die ontwikkeling te betreuren. Oude, open cultuurlandschappen veranderen op grote schaal in beboste groene uitloopgebieden. Het levert op sommige plekken zeker (gebruiks)kwaliteit op, maar per saldo wordt de eenvormigheid alleen maar groter. Een punt van kritiek betreft de opzet en vormgeving van de kaarten. In een boek als dit horen duidelijke, bruikbare kaarten, die aangeven wat waar ligt en hoe de verschillende typen verdeeld liggen over de ruimte. Dat nu is onvoldoende het geval. Niet alleen zijn veel overzichtskaarten te klein afgedrukt om er iets op te kunnen onderscheiden, de ontwerpers zagen hun kans schoon om af te rekenen met de topografische traditie van ons land. De gepresenteerde kaarten hebben een kale topografische ondergrond, zodat je wel heel goed moet weten waar welke stadsrand ligt. Dit is geen juiste keuze: topografie leidt niet af, maar biedt een kader en pint de stadsrandentypologie vast op de ondergrond. Het gaat niet om een tekening op een wit vel, er zitten meer lagen in het landschap en die moet je ook tonen. De analysekaarten Landschap komen vreemd over: bodem bestaat onder meer uit zavel en de aard van de rand kan ‘landvorm’ zijn: pardon? Een gekartelde rand tenslotte is echt iets dat alleen een landschapsarchitect kan verzinnen: weinig anderen zullen er iets mee kunnen. Maar de overige tabellen, tekeningen, grafieken en (lucht)foto’s maken dit soort dingen ruimschoots goed. Om het in geografische termen te stellen: geeft deze atlas antwoord op de vragen wie-wat-waar-waarom daar – so what? Ten dele. De wie-wat-waar vragen worden overtuigend beantwoord. De waarom daar-vraag laten de auteurs links liggen. Weliswaar komen ze op pagina 41-42 en 81 met enkele conclusies als ‘de groene grens komt veruit het meest voor’, ‘de meeste stadsranden liggen op klei’, ‘de stadsrand is niet duur’ en ‘ieder verstedelijkt dorp heeft zijn eigen Loodsenland. De typologische indeling en het beeld van de verspreiding van de typen over de provincie zijn heel waardevol. De ‘so what?’vraag komt niet aan de orde. Dat is een legitieme keuze: door de opgave te beperken ligt er nu een alleszins overtuigend tussenresultaat. Maar de belangrijkste vraag is natuurlijk: wat gaan we nu doen? De Stadsrandenatlas is een goede inventarisatie, en deze vraagt om een aantal coherente vervolgacties, onder het motto ‘noblesse oblige’: een gedegen analyse, waarin de vraag wordt beantwoord hoe deze toestand is ontstaan, op basis waarvan een impuls kan worden gegeven aan de planvorming, voor de verschillende typen stadsranden of per gebied. Q


De Singel te Amsterdam

DONATUS VERZEKERT VERTROUWD SINDS 1852

In 1852 wordt Antoni Gaudí geboren in de Catalaanse stad Reus. Hij wordt later een der grondleggers van de ‘organische architectuur’. In datzelfde jaar wordt Donatus opgericht. Sinds die tijd verzekeren wij kerkgebouwen, monumenten en zorginstellingen. Zonder winstoogmerk. Met veel expertise. Voor meer informatie zie www.donatus.nl of bel 073 - 522 17 00.


Oog voor cultureel erfgoed

Stadsherstel Midden-Nederland zet zich in om het monumentale vastgoed in het hart van Nederland te behouden. Momenteel is zij verantwoordelijk voor het behoud en beheer van ongeveer 240 monumenten in Utrecht en Amersfoort. Restauraties en herbestemmingen worden met zorg ĂŠn met oog voor cultureel erfgoed gerealiseerd. Op deze manier houdt Stadsherstel Midden-Nederland de binnensteden van Utrecht en Amersfoort levendig en blijft het cultureel erfgoed ook voor volgende generaties behouden.

Postbus 842 3800 AV Amersfoort Bezoekadres: Muurhuizen 104

Tel. 033-460 5020 info@shmn.nl www.shmn.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.