Vitruvius oktober 2012

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE l CULTUURLANDSCHAP l MONUMENTEN l IMMATERIEEL ERFGOED l VOLKSCULTUUR

JAARGANG 6

I NUMMER 21 I O K TO B E R 2 012

HERBESTEMMING MONUMENTALE GEVANGENISSEN

NIEUW JAARLIJKS

MONUMENTENCONGRES

KANDIDATEN EUROPEES ERFG OEDLABEL G E Z O C H T

M E E T L AT AGRARISCH

CULTUURLANDSCHAP


Netwerken: Adverteren in Vitruvius:

Informeer naar onze nieuwe advertentietarieven en speciale actie-aanbiedingen Kom voordeliger dan ooit onder ogen van 4500 erfgoedspecialisten met een advertentie of special in Vitruvius. Neem contact op met Uitgeverij Educom BV: 010-425 6544 of mail naar info@uitgeverijeducom.nl.

Uitgeverij Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet


JAARGANG 6 NUMMER 21 OKTOBER 2012

C U LT U U R HISTORIE IN HET BOSBEHEER

4/32

16

KORT

6

8

NIEUWS VAN HET WERKVELD

BETEK ENI S E R FG OED VOOR V ESTI G I NG S- E N LE E FK L I M A AT

TERRITORIAAL KAPITAAL

HERBESTEMMING MONUMENTALE GEVANGENISSEN

22

28 VOOR U GELEZEN & RECENT VERSCHENEN

1


colofon

VITRUVIUS

NUMMER 21

OKTOBER 2012

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur.

Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

SUB-SPONSOR

EEN UITGAVE VAN

Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 info@shmn.nl www.shmn.nl Joint venture van de Alliantie en Mitros

MEDE-ONDERSTEUNERS

Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl

B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl

Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl Showroom: Battenweg 12, 6051 AD Maasbracht Tel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.nl Exclusieve natuurleien voor dakbedekking in de restauratie

COLOFON

Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad.

UITGEVER/ BLADMANAGER

Robert Diederiks

REDACTIE

Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks

REDACTIERAAD

Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit

S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Drs. F.M.E. Snieder

Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE mw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova

4 nrs/jaar: Nederland € 45.- /België € 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn. LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN

Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl.

© Copyrights Uitgeverij Educom BV

Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft

Oktober 2012 / ISSN 1874-5008

mw. Drs. F.M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente Amersfoort

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft

2

ABONNEMENTEN


VITRUVIUS

NUMMER 21

OKTOBER 2012

van de redactie

KWALITEIT BEHOUDEN IN SOBERDER VORM elen denken dat vakblad Vitruvius een uitgave is vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en dat alle edities door hen worden gefinancierd of gesubsidieerd. Dat beeld klopt niet. Hoewel de RCE en een aantal sponsoren uit het veld naast een redactionele ook een financiële bijdrage leverden, wordt veruit het grootste deel van de kosten gedragen door ons, Uitgeverij Educom. Particulier initiatief dus!

V

In de afgelopen periode is Vitruvius een gedegen vakblad, een platform, geworden voor en door het werkveld van archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg. Daarin hebben wij veel tijd, energie en geld gestoken. Na vijf jaargangen is de naamsbekendheid van en waardering voor Vitruvius uitstekend en velen willen graag in het vakblad publiceren. Maar de financiële ondersteuning schiet tekort. Men wil Vitruvius graag ontvangen, maar dan zonder de abonnementskosten! En organisaties willen publiceren, maar adverteren en/of toetreden als sponsor/ondersteuner van het vakblad, neen!

Het is voor ons niet meer haalbaar om Vitruvius grotendeels te blijven bekostigen in de luxe vorm waarin zij is verschenen. Wij hebben besloten om het blad voorlopig in een eenvoudigere vorm te laten verschijnen. Een besparing in vorm, uiteraard niet in kwaliteit. Wij hopen dat de overtuiging groeit om Vitruvius, met een enorm bereik onder erfgoedprofessionals, niet te laten verdwijnen. Dat zou eeuwig zonde zijn van wat tot op heden is bereikt. Gelukkig hebben wij in de afgelopen jaren (en nog steeds) een aantal trouwe partijen die Vitruvius mede in de lucht houden. Wij zijn hen zeer erkentelijk en dankbaar. Wij blijven ons uiterste best doen inhoudelijke kwaliteit te leveren. Hopelijk mogen wij de komende tijd meer abonnees, adverteerders en sponsors verwelkomen die helpen dit mogelijk te blijven maken. Voor informatie over de mogelijkheden kunt u mailen naar info@uitgeverijeducom.nl en/of bellen naar Uitgeverij Educom, 010-425 6544. –– De uitgever

3


or t k Een nieuw jaarlijks Monumentencongres VITRUVIUS

p 8 november 2012 vindt de eerste editie plaats van een nieuw, jaarlijks Nationaal Monumentencongres. Dit congres is een initiatief van de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM), daarin ondersteund door het Nationaal Restauratiefonds, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en BOEi. Het congres heeft de ambitie de steeds breder

O

wordende groep van mensen en organisaties, die actief zijn bij het beheer en de herbestemming van monumenten, jaarlijks bij elkaar te brengen. Inmiddels hebben meerdere landelijke organisaties hun medewerking toegezegd. Het congres vindt plaats in de Rijtuigenloods in Amersfoort (foto). Het congres kan gezien worden als de opvolger van de Nationale Monumentenstudiedag die jarenlang werd georganiseerd door het Nationaal Contact Monumenten. De laatste jaren lag de organisatie van de studiedag in handen van sectorinstituut Erfgoed Nederland, dat eind juli de deuren sloot. Met het nieuwe initiatief zetten een aantal zowel publieke als private partijen een oude traditie in een nieuw jasje voort.

Brede doelgroep Het Nationale Monumentencongres is bedoeld voor alle partijen die actief zijn op het

NUMMER 21

OKTOBER 2011

gebied van monumentenzorg en de (her)ontwikkeling en herbestemming van historisch vastgoed in hun lanschappelijke of stedelijke context. Hieronder vallen erfgoedorganisaties, kenniscentra, overheden en bestuurders, projectontwikkelaars, woningcorporaties, vastgoedbeheerders, adviesbureaus, steunpunten en erfgoedhuizen, architecten, stedenbouwers, planologen en restauratiebedrijven.

Niet te vermijden Het Nationaal Monumentencongres moet hét jaarlijkse evenement zijn waar partijen elkaar kunnen ontmoeten en kansen voor samenwerking kunnen ontdekken. De initiatiefnemers willen het monumentenveld daarnaast een platform bieden waarop kan worden stilgestaan bij de actuele situatie rond het gebouwde erfgoed en de kansen die er zijn in relatie tot de economische en maatschappelijke ontwikkelingen 쮿

Nederland zoekt kandidaten Europees Erfgoedlabel et Europees Erfgoedlabel is een nieuw instrument om de Europese historische en symbolische waarde van erfgoed (plaatsen en gebouwen, maar ook andere culturele objecten en bijvoorbeeld immaterieel erfgoed) zichtbaar te maken. Deze sites die in aanmerking komen, zijn niet alleen in eigen land van belang en aantrekkelijk, maar ook voor een breed Europees publiek. Het label moet het wederzijdse begrip tussen de Europese burgers vergroten door hen meer inzicht te geven in het huidige Europa en zijn gemeenschappelijke culturele erfgoed.

H

In 2006 namen Frankrijk, Hongarije en Spanje het initiatief voor het Europees Erfgoedlabel. Inmiddels is dit voorstel opgepakt door de hele Europese Unie en in Nederland maakt staatssecretaris Halbe Zijlstra van OCW zich sterk voor dit initiatief. Voor Nederland heeft het ministerie op advies van de Raad voor Cultuur vier thema’s aangewezen. Voorstellen voor sites moeten tenminste binnen één van deze thema’s vallen: – Tolerantie en recht; – Mobiliteit en maakbaarheid; – Cultuur en sport;

4

– Geld en koopmanschap. Bovendien moeten voorstellen voldoen aan onderstaande criteria van de Europese Commissie: – De site heeft een grensoverschrijdende en pan-Europees karakter en is zowel in het heden als in het verleden van betekenis voor Europa; – De site heeft een plaats en rol in de Europese geschiedenis en integratie en is gekoppeld aan Europese evenementen, personen of bewegingen; – De site heeft een plaats en rol gehad in de ontwikkeling en verspreiding van gemeenschappelijke waarden die de Europese integratie onderbouwen. Nederlandse sites die voldoen aan de doelstellingen en criteria van het Europees Erfgoedlabel, kunnen worden aangemeld door de site holder. Dit is de eigenaar of instantie die verantwoordelijk is voor instandhouding van de site.

Belangrijke data Alle aanvragen kunnen voor 15 oktober 2012 bij SICA worden ingediend. SICA controleert of de aanvragen aan de formele eisen voldoen. De Raad voor Cultuur adviseert de staatssecretaris van Cultuur over welke sites

voor te dragen aan de Europese Commissie. Uiterlijk 1 maart 2013 stuurt de staatssecretaris de eerste vier voordrachten naar de Europese Commissie. Vervolgens beoordeelt een Europese jury van onafhankelijke deskundigen de aanvragen. Begin 2014 wordt duidelijk welke sites het Europees Erfgoedlabel krijgen toegewezen. In 2015, 2017 en 2019 kunnen per jaar maximaal twee sites worden voorgedragen, waarvan er één het Europees Erfgoedlabel kan krijgen. Meer informatie over het label en de procedure vindt u op de website van SICA Dutch Centre for International Cultural Activities: www.sica.nl/europeeserfgoedlabel. Aanmelden kan met een digitaal formulier op de website. SICA verzamelt de aanmeldingen en controleert of deze voldoen aan de formele eisen. Contactpersoon SICA: Ellen Adriaanssen, (020-612 9522 / e.adriaanssen@sica.nl). Voor inhoudelijke vragen over bijvoorbeeld de thema’s en de criteria, neem contact op met de Nationale Coördinator Europees Erfgoedlabel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Aart de Vries (033-421 7367 / a.de.vries@cultureelerfgoed.nl). 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 21

OKTOBER 2011

Meetnet Agrarisch Cultuurlandschap: 20% landschapselementen bedreigd andschapsbeheer Nederland toont met het Meetnet Agrarisch Cultuurlandschap aan dat 20% van de geïnventariseerde elementen in 20 onderzochte gebieden wordt bedreigd. De belangrijkste bedreiging is verwaarlozing. In 8 provincies is meer dan 9.200 ha landschap geïnventariseerd en zijn ruim 9.800 elementen geregistreerd. In het analyserapport dat naar aanleiding hiervan is geschreven staan enkele opmerkelijke conclusies. De 20 gebieden betreffen in alle gevallen planologisch ‘rustige’ gebieden. Desondanks wordt 20% van de voorkomende elementen in het voortbestaan bedreigd, met name als gevolg van verwaarlozing en het niet uitvoeren van beheer. Zo blijkt ook dat 18% van alle elementen binnen 1 jaar beheer nodig heeft en 30% binnen 5 jaar. Slechts een klein deel

L

hiervan betreft regulier jaarlijks beheer. Bedreigde elementen zijn voor het overgrote deel nog vitaal, dus tijdig beheer kan snelle aftakeling voorkomen. Afgelopen jaar is er in enkele gebieden samengewerkt met het Kadaster. De resultaten van de inventarisaties aldaar verhoogden de kwaliteit van de gegevens aanzienlijk doordat gebruik is gemaakt van zeer goede luchtfoto’s tijdens de voorbereiding op de veldopname. Het volledige analyserapport is te downloaden van de site van Landschapsbeheer Nederland

Meetnet Agrarisch Cultuurlandschap

wordt in vooraf geselecteerde steekproefgebieden van 250 tot 740 ha. de gesteldheid van alle individuele landschapselementen vastgelegd aan de hand van vooraf bepaalde kenmerken en criteria. Alles wordt geregistreerd in een Geografisch Informatiesysteem (GIS). Jaarlijks analyseren we de opgenomen data en doen we uitspraken over de staat van ons landschap. De steekproef is in totaal ca. 60.000 ha groot. Jaarlijks wordt ca. 1/5 gemonitord. Het volledige rapport is te downloaden van de site van Landschapsbeheer, www.landschapsbeheer.nl. 쮿

In het Meetnet Agrarisch Cultuurlandschap

Hoeve Lichtenberg met bakhuisje, Maastricht FOTO NATUURMONUMENTEN)

Structurele herbestemmingssubsidie voorziet in behoefte e animo voor de nieuwe Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten is groot. Voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek kregen 166 karakteristieke gebouwen subsidie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In totaal is ca. 3 miljoen euro verdeeld. Het onderstreept dat behoud van erfgoed sterk leeft. En dat is hard nodig ook.

D

De komende tien jaar raakt 2 miljoen vierkante meter aan monumentale panden in onbruik. Elke week komen er meer kerken en kloosters leeg te staan, om maar niet te spreken van de vele fabrieken, scholen, postkantoren en boerderijen die hun oude functie verliezen. Eigenaren, omwonenden, gemeenten en anderen zetten hun schouders onder de herbestemming van zulke gebouwen.

Met de nieuwe subsidieregeling faciliteert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek naar de haalbaarheid van herbestemming en het tijdelijk wind- en waterdicht maken van leegstaande, historisch waardevolle en karakteristieke gebouwen. Ze trekt daarvoor jaarlijks 2,4 miljoen euro uit, 1 miljoen voor onderzoek en 1,4 miljoen voor het wind- en waterdicht maken. In de eerste ronde (2011-12) was het bedrag voor onderzoek eenmalig opgehoogd met 1,6 miljoen euro van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk. Bijzonder is dat de regeling geldt voor beschermde monumenten, maar ook voor ander historisch waardevol erfgoed. Veel gehonoreerde aanvragen voor onderzoek

in deze eerste ronde betreffen industrieel (53) en religieus erfgoed (35). Zo worden er voor de grijze silo in het Havenkwartier van Deventer, daterend uit 1961, nieuwe functies en gebruikers gezocht. Deze markante toren vormt samen met de zwarte silo uit 1923 een beeldbepalende entree van de stad. Herbestemming heeft een uitstralingeffect naar het hele Havenkwartier als inspirerende werk- en woonplek. Voor de silo heeft de stimulans zich bewezen in de herbestemming tot nieuwe horecafunctie. Voor hoeve De Lichtenberg uit 1815 kan cultuurhistorisch en bouwtechnisch onderzoek worden verricht en worden de gebruiksmogelijkheden in kaart gebracht. Voor de voormalige visserijschool in Katwijk onderzoekt de eigenaar functionele, technische en financiële mogelijkheden. Voor het tijdelijk wind- en waterdicht maken van waardevolle, leegstaande gebouwen is tot nu toe voor 18 monumenten subsidie verstrekt. Een ervan betreft weverijcomplex De Ploeg in Bergeijk, een ontwerp van Gerrit Rietveld door Woningcorporatie Wooninc. in 2007 aangekocht. Met de subsidie worden de lekkages en wateroverlast aangepakt, en maatregelen tot behoud genomen. 쮿

5


nieuws

UIT HET WERKVELD

De Wientjesvoort ca. 1900 en de voorgevel kort vóór de verbouwing. Rechts: na de verbouwing.

E

ven buiten Vorden, langs de weg richting Kranenburg en Ruurlo ligt het enkele jaren geleden gerestaureerde landhuis de Wientjesvoort. Friso Woudstra Architecten bna raakte in 1999 betrokken bij de restauratie van dit ernstig in verval geraakte huis. De wijze waarop dit van de ondergang geredde gemeentelijk monument is gerestaureerd, is kenmerkend voor de door het architectenbureau gedragen visie op en de passie voor historische panden en historiserende stijlen. De waardering vanuit de gemeenschap voor dit herstel in oude luister is gebleken uit het mogen ontvangen van de Parel van Vorden in 2001, een prijs/eerbetuiging die jaarlijks door de werkgroep Leefbaarheid Vorden wordt toegekend aan een pand waarvan men vindt dat het de leefbaarheid van het dorp Vorden vergroot.

Een korte geschiedenis Het landhuis de Wientjesvoort werd in de periode 1850-1852 gebouwd in opdracht van enkele telgen uit het adellijke geslacht van Dorth tot Medler. Zij woonden voorheen op het nabijgelegen kasteel Het Medler. Wie de architect van het landhuis is, is onbe-

NUMMER 21

OKTOBER 2012

Een vervallen landhuis in ere hersteld kend, maar de naam Pierre J.H. Cuypers wordt wel genoemd. Hoewel het zou betekenen dat de Wientjesvoort een van zijn eerste projecten zou zijn, is dit niet uit te sluiten. In het nabijgelegen dorp Kranenburg bevindt zich een groot aantal gebouwen dat is ontworpen door de befaamde architect. Behalve de Antoniuskerk, in 1856 gesticht in opdracht van de familie van Dorth tot Medler, zijn ook de pastorie (1868), het processiekapelletje (1871), de school (1879-1880) en de schoolmeester woning (1879-1880) van zijn hand. Bij de Wientjesvoort is Cuypers verder nog verantwoordelijk voor de verbouwing van onder andere het koetshuis (1855).

ping verwoest door de vlammen. Helaas was er geen geld voor de wederopbouw van het pand en werd de overkapping provisorisch gedicht. Een jaar later werd het tijdelijke dak tijdens een storm van het huis getrokken en eindigde het in de tuin. Hierbij werden ook de bovenbouw en de karakteristieke timpaan meegenomen. Sindsdien lag het landhuis er verloren bij en kreeg het klimaat vat op de Wientjesvoort, waardoor ook in het interieur aanzienlijke schade door wateroverlast en vochtproblemen werd veroorzaakt. Nadat het huis ook nog eens systematisch werd leeggeroofd en vier jaar door krakers werd bezet, was het ooit zo trotse landhuis tot een troosteloze ruïne verworden.

Het landgoed heeft tot 1968 als thuis gediend voor een groot aantal eigenaren van adellijke afkomst. In het genoemde jaar wordt het huis getroffen door een felle schoorsteenbrand en wordt het huis onbewoonbaar. De toenmalige eigenaren namen hierna hun intrek in het naastgelegen koetshuis.

Hoewel het huisarchief niet meer aanwezig is en waarschijnlijk tijdens de brand is verwoest, is er een aantal foto’s bekend waarop de Wientjesvoort in al haar glorie zichtbaar is. Dergelijke historische bronnen, in combinatie met de voor handen zijnde kennis en expertise over de typologie en verschijningsvorm van historische architectuur, vormden de basis waarop de restauratie en reconstructie van de Wientjesvoort werd uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in

Het pand voor en na de verbouwing Bij de brand werden het dak en de zolderverdie-

FR I S O W O U D S T R A R U B R I E K 6

VITRUVIUS

info@frisowoudstra.nl Telefoon 0575 - 519 455 www.frisowoudstra.nl


VITRUVIUS

NUMMER 21

OKTOBER 2012

de huidige situatie, waarbij de oorspronkelijke opstand, plattegrond en detaillering in ere zijn hersteld. Geheel in overeenstemming met de negentiende-eeuwse landhuisarchitectuur bevond de entree van het pand zich niet aan de straatzijde, maar aan de achterzijde van het huis. In de oorspronkelijke situatie was er sprake van een bescheiden hardstenen trappartij die toegang gaf tot de hoofdingang op de bel-etage. Het belang van de entree is versterkt door tegen de gevel een breed terras met classicistische balustrade te bouwen. Onder dit terras bevindt zich de aparte toegang tot het souterrain, oorspronkelijk alleen bedoeld voor het personeel. De aanbouw maakt vanwege de eenvoud waarmee hij is opgebouwd geen inbreuk op het historische beeld en vervult eerder een beeldversterkende functie. Bij de bouw van het terras zijn de oorspronkelijke hardstenen traptreden hergebruikt. Gevelelementen die te restaureren waren, zijn bij de werkzaamheden zorgvuldig hersteld en teruggeplaatst. Dit geldt onder andere voor het fraaie gietijzeren siertraliewerk van de souterrainvensters. In de westelijke gevel zijn twee gevelopeningen in het souterrain toegevoegd om de achterliggende keuken van voldoende licht te voorzien. Voor deze raampartijen zijn identieke gietijzeren traliewerken vervaardigd. Dit oog voor kwaliteit en detail is kenmerkend voor de hele restauratie van het pand. Zoals blijkt uit de oude foto’s, is de bekroning van het huis naar het oorspronkelijke beeld hersteld, waarbij niet alleen is gelet op de plaatsing van de nieuwe mezzaninovensters, maar ook op de profilering van de kroonlijst. In tegenstelling tot de oorspronkelijke situatie is de bekroning niet uitgevoerd in schoon metselwerk, maar afgewerkt met een witte pleisterlaag. Hierdoor lijkt dit ‘fries’ meer integraal deel uit te maken van het hoofdgestel en wordt de nadruk op het classicistische karakter gelegd.

info@res-nova.nl Telefoon 0475-552 330 www.res-nova.nl

nieuws In het timpaan is de oorspronkelijke wijzerplaat teruggeplaatst. Deze was na de stormschade verdwenen en is na veel speurwerk weer teruggekeerd naar haar oorspronkelijke locatie. De gevels zijn zorgvuldig gerestaureerd, waarbij de ernstig verweerde, platvolle voegen met dagstreep met zorg zijn uitgeslepen en vervangen door snijvoegen. De raampartijen waren volledig verrot en zijn allemaal vervangen. De nieuwe exemplaren zijn qua roedeverdeling en dikte van

De achtergevel vóór en ná de verbouwing. de roeden identiek aan de oorspronkelijke situatie. Ook alle persiennes zijn vervangen door nieuwe, gelijksoortige raamluiken. Bij de reconstructie van het dak is een stalen constructie toegepast. Hoewel dit niet aansluit bij de oorspronkelijke situatie, is dit wel één van de kenmerken van een vooruitstrevende maar respectvolle visie: correct historiserend bouwen maar dan met contemporaine technieken. Deze werkwijze sluit overigens naadloos aan bij de

UIT HET WERKVELD

traditie van zijn negentiende-eeuwse vakgenoten. Ook toen waren architecten continu bezig met het verenigen van historiserende stijlen en de voor die tijd baanbrekende en innovatieve materialen en constructiemethoden. In het interieur is dit samengaan van restauratie en behoud van het historische beeld enerzijds en het voorzien van moderne technieken en gemakken anderzijds, tot in de finesses doorgevoerd. De plattegronden van de bouwlagen kenmerken zich door de eenvoudige en overzichtelijke authentieke plattegrond, waarbij op de bel-etage in het centrale deel de grote vestibule/tuinkamer en de logistieke ontsluiting zijn gevestigd met aan weerszijden de woonvertrekken. De huidige situatie laat ook duidelijk zien hoe de bewoners en het personeel zoveel mogelijk van elkaar werden gescheiden, door een aparte trappartij voor het personeel, in het onderscheid in detaillering en in de maatvoering van de deuren. Wat betreft de nagelvaste interieurelementen is datgene wat te restaureren was, behouden en hersteld. Elementen die in de loop der jaren (deels) waren verdwenen, zijn vervangen. Onder de nieuwe vloeren is elektrische vloerverwarming aangebracht. Hierdoor is niet alleen het woongenot versterkt, maar ook de noodzaak voor de plaatsing van uit de toon vallende radiatoren vermeden. Om de vier verdiepingen makkelijker te ontsluiten is een lift in het huis geplaatst. De locatie van de lift is met zorg gekozen en maakt minimale inbreuk op de oorspronkelijke situatie. Bij het op een verantwoorde wijze restaureren (en reconstrueren) van een dergelijk in verval geraakt monumentaal pand, is de expertise die een gedegen adviesbureau kan leveren onontbeerlijk. Friso Woudstra architecten bna en Res nova trekken om deze reden met grote regelmaat gezamenlijk op om in verval geraakte monumentale panden als de Wientjesvoort een nieuw leven in te blazen.

R E S N OVA R U B R I E K 7


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

Joks Janssen Hoogleraar ruimtelijke planning en erfgoed, Wageningen University

1 – Oude stedelijke kenniscentra profiteren ook in de nieuwe economie het meest van hun verleden. CANSTOCK PHOTO INC

Over de betekenis van erfgoed voor h e t v e s t i g i n g s - e n le e f k l i m a a t 1

Territoriaal kapitaal

K

an erfgoed een bijdrage leveren aan de economie? Dat was de centrale vraag van een symposium georganiseerd door het Netwerk Erfgoed en Ruimte en Blauwe Kamer op 7 februari j.l. in Wageningen2. Zowel buitenlandse bedrijven als hoogopgeleide creatieve ondernemers en toeristen zien erfgoed in toenemende mate als vestigingsfactor. Ook lokale overheden zijn zich steeds meer bewust van de positieve bijdrage die erfgoed levert aan het vestigings- en leefklimaat. Niet voor niets staan behoud en ontwikkeling van erfgoed hoog op veel stedelijke beleidsagenda’s. Overal zijn steden actief om monumentaal erfgoed in te zetten voor nieuw gebruik. Steeds vaker wordt daarbij gebruik gemaakt van het economisch argument.

8

Erfgoed verhoogt de vastgoedwaarde, weegt mee in de locatiekeuze van bedrijven en particulieren en heeft een aantrekkende werking op toeristen. Kortom, erfgoed wordt gezien als waardemaker voor stedelijke ontwikkeling. Dat mag plausibel klinken en bevat ongetwijfeld een kern van waarheid, maar in de praktijk blijkt het niet altijd eenvoudig om aan te geven wat en hoe groot de bijdrage van erfgoed aan de economie daadwerkelijk is. Wat is nu precies het verband tussen erfgoed en de aantrekkelijkheid van het vestigingsen leefklimaat? Is erfgoed een vestigingsfactor voor bedrijven, bewoners en bezoekers? Wat zijn de effecten van erfgoed op het locatiegedrag? In welke mate versterkt cultureel erfgoed het aantrekken en binden van toeristen en creatieve bedrijvigheid?

In zowel wetenschap als praktijk groeit de behoefte aan inzicht in de relatie tussen erfgoed en economische ontwikkeling. Op basis van een eerste verkenning van recente internationale literatuur ga ik in deze bijdrage na wat erfgoed en economie elkaar te bieden hebben. Eerst beschrijf ik de achtergrond van de toegenomen aandacht voor de bijdrage van erfgoed aan stedelijk-economische ontwikkeling. Die aandacht heeft, zo betoog ik, te maken met de opkomst van de ‘nieuwe economie’ en een steeds intensiever proces van globalisering, waardoor steden gedwongen worden te concurreren om bedrijven, bewoners en toeristen. Stedelijke ‘amenities’ (‘plaatsgebonden factoren die het leven veraangenamen’) zijn een belangrijke vestigingsplaats- en attractiefactor geworden (Van Oort


VITRUVIUS

Het concurrerend vermogen van steden en stedelijke regio’s – hun vermogen om zich als vestigingsplaats te profileren ten opzichte van andere steden en regio’s – is in de hedendaagse, geglobaliseerde economie van levensbelang. Als gevolg van de concurrentiestrijd om bedrijven, kenniswerkers en bewoners,

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

neemt de aandacht voor de economische waarde van erfgoed toe. Investeren in gebouwd en landschappelijk erfgoed kan zowel direct als indirect een ‘verrijkend’ effect hebben op het vestigingsen leefklimaat. Erfgoed is zodoende een belangrijke, ‘meekoppelende’ ontwikkelingsbron voor de nieuwe, stedelijke economie.

2006). Erfgoed, opgevat als een omgevingsfactor waarvan een zekere aantrekkingskracht uitgaat, heeft in dat verband ook een economische waarde voor de stad. Vanuit dat perspectief kan erfgoed op verschillende manieren een ‘verrijkend’ effect hebben op de stedelijke economie. Ik onderscheid op basis van de literatuurverkenning een viertal directe, dan wel indirecte effecten van erfgoed op stedelijke economie: 1. waardevermeerdering van vastgoed, 2. beïnvloeding van locatiebeslissingen en/of woonvoorkeuren van huishoudens, 3. stimulering van toerisme en/of recreatie, en 4. aantrekkingskracht op creatieve en/of culturele bedrijvigheid. Omdat de meeste onderzoeken naar de relatie tussen omgevingsfactoren en stedelijke economie de erfgoeddimensie slechts impliciet meenemen, is nader onderzoek nodig om de precieze effecten te doorgronden. Desondanks kan op basis van de huidige literatuur worden geconcludeerd dat erfgoed economische baten oplevert voor de stad. Erfgoed is territoriaal kapitaal dat door middel van goed beleid ten gunste van de economische ontwikkeling van de stad kan worden aangewend. De (slot)vraag is echter of het effect van een dergelijk beleid voor alle steden even groot is.

Stedelijke concurrentiestrijd In het laatste kwart van de vorige eeuw heeft zich een opmerkelijke economische omwenteling voorgedaan, door sommigen aangeduid als de overgang van het Fordisme naar het post-Fordisme, ofwel van ‘Keynes’ naar ‘Schumpeter’. Een economie gebaseerd op industriële ontwikkeling maakte plaats voor een economie gebaseerd op het inzetten van creatief en innovatief vermogen. Processen van mondialisering, post-industrialisering en informatisering grepen in toenemende mate in elkaar, resulterend in een nieuwe economische groeidynamiek. Die dynamiek had belangrijke consequenties voor de ontwikkeling van steden. Kennis en creativiteit verdrongen de aanwezigheid van fysieke hulpbronnen als cruciale ontwikkelingsfactor van de stedelijke economie. Aspecten die verband houden met de lokale kwaliteit van leven werden voor steden van strategisch belang (Hall 2000). Creatieve industrie, cultuur en vrijetijdsontwikkeling staan sindsdien sterk in de belangstelling (Ernste & Boekema 2005).

2 – Creatieve bedrijvigheid komt vaak af op oude, industriële panden en locaties. Bij het voormalige Philips fabrieksterrein Strijp S in Eindhoven wordt nadrukkelijk ingespeeld op de economische potentie van de creatieve industrie: media, design, ontwerp en cultuur. BRON: PROVINCIE NOORD-BRABANT, ’S-HERTOGENBOSCH.

Tegelijkertijd met de structurele veranderingen in de economie vond een proces van snelle globalisering plaats. Met het wegvallen van de grenzen voor het economisch verkeer en de toegenomen mobiliteit in fysieke en communicatieve zin kwamen steden in directe concurrentie met elkaar. Het ‘concurrerend vermogen’ van de stad als vestigingsplaats werd ontdekt. De globalisering resulteerde in een grotere bewegingsvrijheid van bedrijven, bewoners en toeristen. Sommigen spraken over een ‘footloose’ economie. Desondanks bleek de toegenomen bewegingsvrijheid niet te leiden tot een afnemende betekenis van plek en plaats. Eerder omgekeerd: steden moesten zich op basis van hun vestigingsplaatscondities beter ‘verkopen’ aan potentiële klanten. Het is de verdienste van auteurs zoals Saskia Sassen, Edward Glaeser en Michael Storper dat ze hebben aangetoond dat hierdoor de brandpunten van de economische globalisering sterker geconcentreerd raken in specifieke plaatsen. Niet voor niets geven zij aan dat met name global city regions (zoals New

York, Londen en Tokyo) in een mondiale concurrentiestrijd zijn verwikkeld (Sassen 2001). Maar ook minder grote en mondiaal georiënteerde steden zien zich als gevolg van de nieuwe economie en globalisering voor de noodzaak geplaatst om bedrijven, bewoners en bezoekers aan te trekken. Prominente geografen en economen, Richard Florida voorop, stellen dat steden en stedelijke regio’s tegemoet moeten zien te komen aan de voorkeuren van de werkers van de creatieve economie. Nu stedelijke economieën het in toenemende mate moeten hebben van kennis en innovatie, zou het attractief maken van een stad voor de creatieve klasse een noodzakelijke conditie zijn om succesvol te kunnen functioneren (Florida 2000, 2002, 2005). In deze opvattingen betekent aansluiting vinden op de economie van de mondialisering en informatisering dus niet per definitie meer bedrijventerreinen, wegen en fly-overs. Die aansluiting zal onvoldoende lukken als niet ook het woon- en leefklimaat op orde is.

9


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

Het groeiend belang van ‘zachte’ vestigingsvoorwaarden voor de aantrekkingskracht van steden heeft niet alleen te maken globalisering en de hiervoor beschreven transformatie van de economie, maar ook met de toegenomen welvaart. Deze heeft in het laatste kwart van de twintigste eeuw de keuzevrijheid van veel consumenten met midden en hogere inkomens vergroot. Een deel van de particuliere welvaart uit zich in consumptieve en culturele thema’s binnen de dagelijkse leefomgeving, zoals musea, theater en cafebezoek. De toegenomen welvaart heeft zodoende een bredere, maatschappelijke ontwikkeling in gang gezet waarbij een groter belang wordt gehecht aan ‘secundaire’ levensbehoeften (Inglehart 1997). Mensen hechten steeds meer waarde aan een aantrekkelijke en inspirerende omgeving, aan culturele voorzieningen, groen en landschap in hun woonomgeving.

Vestigingsplaatscondities in de ‘nieuwe’ economie Dit type omgevingsfactoren, in de Amerikaanse literatuur aangeduid als ‘amenities’, trekken dan ook veel aandacht als indicator om groeiverschillen tussen stedelijke regio’s in de nieuwe economie te kunnen verklaren. Deze belangstelling vindt zijn oorsprong in de jaren vijftig toen in Amerika voor het eerst werd waargenomen dat mensen bleken te gaan wonen waar ze wilden, aan de kust van Californië. Op die plek bleek ook de werkgelegenheid sneller te groeien. Sindsdien is er in de economische literatuur een groeiende aandacht voor het belang van het woon-, werk- en verblijfsklimaat voor regionale economische ontwikkeling (Ullman 1954). Verschillende internationale wetenschappers betogen, voortbouwend op de inzichten van Ullman uit de jaren vijftig, dat in de hedendaagse kenniseconomie ‘amenities’ belangrijke vestigingsplaatsfactoren zijn, met name

3 – Florida: esthetiek en historiciteit.

10

voor (kennis)werkers, de creatieve klasse en voor bedrijven met kantoorgebonden werkgelegenheid (Gottlieb 1995). De groeitheorie die uitgaat van de aantrekkelijkheid van stedelijke regio’s, veelal aangeduid met de term amenity-growth theory, stelt het aanbod van menselijk kapitaal (en dan met name de hoogopgeleiden) centraal. Hoogopgeleiden lijken meer waarde te hechten aan natuur en cultuur. Ze zijn daarom bereid een groter deel van hun inkomen uit te geven in culturele voorzieningen en aan een woning in een aantrekkelijke omgeving. Ze hebben doorgaans ook een hoger inkomen, waardoor ze zich dit kunnen permitteren. Vanuit deze gedachtegang is de aanname dat kenniswerkers en creatievelingen kiezen om te gaan wonen op de voor hen meest aantrekkelijke plekken; bedrijven vestigen zich waar mensen willen wonen, en niet andersom, zo luidt de redenering. Leefomgevingsfactoren kunnen in dat verband voor een concurrentievoordeel zorgen (Rappaport 2009). Een diversiteit aan ‘amenities’ zou daarnaast een positief effect hebben op de stedelijke economie (Shapiro 2006). Verschillende empirische studies in Amerika hebben inmiddels aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen een aantrekkelijke leefomgeving en economische groei (Nichols Clark e.a. 2002, Mathur & Stein 2005, Deller e.a., 2008). Dit geldt zowel voor landelijke als stedelijke regio’s. Zo presteren rurale gebieden in Noord-Amerika met een grote diversiteit aan territoriaal kapitaal, in de vorm van natuurgebieden en een aantrekkelijk landschap, beter dan rurale gebieden zonder dit kapitaal. Met name voor kenniswerkers in de technologische sector blijken recreatiemogelijkheden (fietsen, wandelen, sporten, etc) in de openlucht belangrijk, evenals natuurgebieden in de nabijheid van

de woon- en werkomgeving. Voor stedelijke regio’s geldt dat de economische dynamiek wordt gestimuleerd door een variëteit in soorten gebouwen en functies in de stad. De kenniswerkers die werkzaam zijn in de culturele sector willen in een stad wonen met een aantrekkelijk leefklimaat. Met name Florida heeft aangetoond dat de esthetiek en historiciteit van de bebouwing en het landschap een belangrijke rol speelt bij de keuze van de creatieve klasse voor een woonplek. En niet alleen om in te wonen, maar vooral ook in combinatie met cultuur en uitgaansleven. Theaters, cafés en restaurants hebben volgens Florida voor de stedelijke bevolking meer waarde als ze in een historisch pand gevestigd zijn of zich in een historische omgeving bevinden. De herontwikkeling van historische gebouwen levert door hun karakteristiek en cultuurhistorische waarde een belangrijke bijdrage aan de identiteit van een gebied. Creatieven noemen in Amerikaans onderzoek de uitstraling van herontwikkelde gebouwen als een belangrijke vestigingsreden. Historiciteit appelleert aan een bepaalde behoefte aan authenticiteit. De aanwezige cultuurhistorie vervult zodoende een rol als symbolisch kapitaal, dat consumenten en producten (in de vorm van bedrijven, maar ook in de vorm van hoogopgeleide kenniswerkers) kan aantrekken.

Omgevingsfactoren en economische groei: de Nederlandse context Hoewel de aanwijzingen over een positief verband tussen economische groei en een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat zich opstapelen, moeten we wel beseffen dat deze grotendeels zijn gebaseerd op de Amerikaanse situatie, waarin niet alleen de natuurlijke en geografische, maar ook de bestuurlijke en sociale omstandigheden sterk afwijken van de Nederlandse context. Zo is de verhuisbereidheid van burgers er bijvoorbeeld groter dan in Nederland. Amerikanen zijn bereid om huis en haard te verlaten en opnieuw te beginnen in een regio met meer kansen op werk en een aantrekkelijker leefklimaat. De Nederlander daarentegen kent een lage bereidheid tot verhuizen voor een betere baan. Daarnaast ontbreekt in Amerika een sterke traditie van (nationaal) ruimtelijke ordening, die de verstedelijkingsopgave, en daarmee (indirect) de bevolkingsgroei, reguleert. Het verband dat in de Amerikaanse literatuur wordt gevonden tussen de groei van een stedelijke regio en zijn aantrekkelijkheid, gaat dan ook slechts ten dele op voor de Nederlandse situatie. Recente studies van onder andere Marlet (2009) en het Centraal Planbureau (2010) tonen aan dat in de afge-


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

4 – Cultureel erfgoed trekt, vaak in samenspel met het omringende landschapsschoon, toeristen die voor gemeenten economisch interessant en soms zelfs van levensbelang is. Deze potentie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met zijn vele forten is daar een mooi voorbeeld van. BRON: PROVINCIE NOORD-BRABANT, ’S-HERTOGENBOSCH.

lopen decennia de grootste bevolkingsgroei plaatsvond in Almere, Purmerend, Zoetermeer en Lelystad. Dit zijn nu niet direct de steden die hoog scoren als het gaat om een aantrekkelijk leefklimaat. In Nederland worden verschillen in bevolkingsgroei tussen steden vrijwel volledig verklaard door (nationale, regionale en lokale) overheidsbeslissingen in de sfeer van ruimtelijke ordening, in het bijzonder het verstedelijkingsbeleid.3 Geen van de economische factoren en omgevingsfactoren die een stad in theorie tot een aantrekkelijke stad maken, hangen dus overtuigend samen met bevolkingsgroei. Een betere indicator voor (de groei van) attractiviteit dan bevolkingsgroei, zijn de prijsstijgingen op de woningmarkt c.q. huizenprijsverschillen. De aanname daarbij is dat mensen bereid zijn meer te betalen voor een huis in een aantrekkelijke stedelijke, dan wel landschappelijke en/of natuurlijke omgeving. Deze aanname blijkt voor de Nederlandse context wel op te gaan, in die zin dat ‘aantrekkelijke’ steden (steden met een mooie historische binnenstad, een groene omgeving en bereikbare natuur) meer kapitaalkrachtige en hoogopgeleide bewoners aantrekken, die bereid zijn meer te betalen voor vastgoed. Het succes van Nederlandse steden (uitgedrukt in de mate van verschil in werkgelegenheidsgroei tussen steden) kan, aldus Marlet, voor meer dan 60% worden verklaard door de bevolkingssamenstelling en de bevolkingsgroei, die weer (ten dele) steunt op de omgevingsfactoren die het leven veraangenamen, in de vorm van een historische binnenstad,

culturele voorzieningen en natuur en landschap. Rekening houdend met de nuanceringen ten aanzien van het verband tussen attractiefactoren en economische groei in de Nederlandse context, zijn er ten minste vier verschillende manieren waarop cultuurhistorie en landschap (economische) baten kunnen genereren. Baten die een positief effect hebben op het woon-, werk- en leefklimaat en daarmee bijdragen aan langetermijn economische doelstellingen van stedelijke regio’s. Gebouwd en landschappelijk erfgoed, opgevat als omgevingsfactoren waarvan een zekere aantrekkingskracht uitgaat, kan leiden tot: 1. een waardevermeerdering van vastgoed, 2. locatiebeslissingen en/of woon- voorkeuren van huishoudens beïnvloeden, 3. het toerisme en/of de recreatie stimuleren, 4. een aantrekkende werking hebben op creatieve en/of culturele bedrijvigheid.

Vestigingsplaatsbaten van erfgoed Ten aanzien van het eerste effect kan worden opgemerkt dat inmiddels voor diverse (afzonderlijke) projecten is aangetoond dat de herontwikkeling en/of herbestemming van gebouwd en landschappelijk erfgoed kan leiden tot waardevermeerdering van vastgoed. Zo creëert revitalisering van bijvoorbeeld industriële erfgoedlocaties niet alleen nieuwe waarde op de locatie zelf, maar kan door middel van externe (spill-over) effecten eveneens leiden tot waardevermeerdering van onroerend goed in de directe omgeving, bijvoorbeeld door stijging van de WOZ-

waarde.4 Een inmiddels bekend voorbeeld is de Westergasfabriek in Amsterdam. Het indirecte effect van deze gebiedsontwikkeling was dat het aantal hoog opgeleide inwoners in de nabijgelegen buurten toenam, met versterking van de lokale koopkracht tot gevolg. Voor natuurlijk en landschappelijk erfgoed zijn soortgelijke gegevens bekend. In Nederland heeft onder andere Luttik onderzoek verricht naar de relatie van omgevingskenmerken – en met name natuur en landschap – op de woningprijs. Op basis van het bestuderen van 3000 huistransacties in 8 regio’s in Nederland en de aanwezigheid van groen en water, kwam zij tot de conclusie dat woningen met groen in de omgeving een meerwaarde hebben van 4 tot 30% (Luttik 2000). Financiële waardetoevoeging wordt onder meer gerealiseerd door de nabijheid van toegankelijke, hoogwaardige natuur en door uitzicht over oppervlaktewater. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat dit effect optreedt tot een afstand van 400 meter. Andere studies hebben vergelijkbare resultaten laten zien (Visser & Van Dam 2006, Bervaes & Vreke 2004). Ook op een hoger schaalniveau blijkt dit principe te gelden. Zo hangt de nabijheid van natuurgebieden en de Noordzeekust significant samen met verschillen in huizenprijzen tussen de Noordvleugel en de Zuidvleugel van de Randstad. Ook de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle structuren met behulp van juridisch instrumentarium (denk aan monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten)

11


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

door UNESCO beschermde landschappen is op dit vlak nog geen cijfermatig materiaal beschikbaar. Desondanks wordt veronderstelt dat de plaatsing op de UNESCO-Werelderfgoedlijst in economische zin gunstig is, vooral door het toenemende toerisme. Dit zou onder meer blijken uit het feit dat tussen 1970 en 1991 het aantal bezoekers van Werelderfgoedlocaties met 100 procent is gestegen (Ministerie LNV 2005).

5 – De Amsterdamse Westergasfabriek (1885) ooit een van de grootste steenkoolgasfabrieken in Nederland. Vanaf 2000 succesvol herontwikkeld tot cultuurpark, wat in de omliggende buurten voor een positieve impuls zorgede. FOTO: CANSTOCK PHOTO INC.

blijkt positieve effecten te hebben op de ontwikkeling van vastgoed. Ruijgrok (2006) bijvoorbeeld, heeft de economische waarde van erfgoed onderzocht aan de hand van het hanzestadje Tiel. Haar studie wijst uit dat woningen die onderdeel uitmaken van het historisch beschermde stadsdeel 15 procent meer waard zijn op de vastgoedmarkt. Buitenlandse studies naar de economie van erfgoed laten een soortgelijk beeld zien. Zo heeft Deodhar (2004) het prijsverschil tussen beschermd en niet-beschermd vastgoed in Sydney onderzocht. De auteur concludeert dat vastgoed dat een beschermde status kent gemiddelde 12 procent meer waard is dan niet-beschermd vastgoed. Dit komt overeen met diverse internationale studies die aantonen dat mensen bereid zijn meer voor hun huis te betalen in een stad met meer monumenten. Naast effecten op de waardeontwikkeling van vastgoed, kan erfgoed zoals aangegeven ook de locatiebeslissingen van huishoudens (en daarmee indirect van bedrijven) beïnvloeden. In een recente studie van het bureau SEO (2007) over de economische betekenis van cultuur en erfgoed is bijvoorbeeld onderzocht in hoeverre het culturele aanbod van invloed is op de vestiging van hoogopgeleide huishoudens in Nederlandse steden. Met name het aanbod podiumkunsten, maar ook het monumentaal erfgoed, laten een positief verband zien. In steden met een ruime voorraad oude huizen wonen relatief meer hoger opgeleiden dan in steden met veel nieuwbouw. In ‘oude’ steden, zo laat SEO zien, steeg in de periode tussen 1996 en 2004 het aantal hoger opgeleiden, als percentage van de totale stadsbevolking. Vooral de aanwezigheid van een historische binnenstad oefent een grote aantrekkingskracht uit op hoogopgeleiden, die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de

12

lokale economie. Recent empirisch onderzoek van Van Duijn en Rouwendal (2012) bevestigt dit beeld. Hoewel over de vestigingsklimaatbaten van landschappelijk erfgoed minder bekend is dan van stedelijk erfgoed, laten een aantal studies zien dat er wel degelijk een verband bestaat tussen natuur, landschap, quality of life en economische ontwikkeling.5 Dit verband toont vooral aan dat landschappelijk erfgoed enerzijds de woonvoorkeuren en locatiebeslissingen van huishoudens kan beïnvloeden en anderzijds positieve effecten kan genereren voor de toeristisch-recreatieve sector. Natuur en landschap, opgevat als locatiespecifieke omgevingsfactoren, worden door (buitenlandse) kenniswerkers hoog gewaardeerd, en spelen een rol in de afweging om zich in een specifieke stad of regio te vestigen. Opvallend is dat dit voor beta-kenniswerkers in nog sterkere mate het geldt. Zij hechten in hun woonvoorkeuren minder waarde aan stedelijke voorzieningen en juist meer aan gemak in en om huis en aan natuur en landschap onder handbereik (Van Oort e.a. 2003). Het aanwezige natuurlijk en landschappelijk erfgoed in een stad of regio kan via het bevorderen van nationaal of internationaal toerisme de lokale of regionale economische groei beïnvloeden. Dat blijkt onder meer uit Zwitsers onderzoek waarin is aangetoond dat mensen zich aangetrokken voelen tot gemeenten met een grote variëteit aan hoogwaardige natuur- en landschapsgebieden (Waltert & Schläpfer 2007). In een Nederlands onderzoek naar de Tielerwaard blijkt eveneens het welvaartsverhogend effect van het aanwezige landschap, voornamelijk in de vorm maatschappelijke baten: de recreatieftoeristische en ‘verervingswaarde’. Voor de

Tot slot kunnen bedrijven in de creatieve industrie en diensteneconomie mogelijk aangetrokken worden door cultureel erfgoed en bijvoorbeeld een belangrijke gebruiker zijn van panden op verouderde bedrijventerreinen en binnenstedelijke locaties. ‘New ideas must use old buildings’, zoals good old Jane Jacobs eens opmerkte. Deze aantrekkelijkheid geldt niet alleen voor panden in een stedelijke omgeving, maar ook voor landelijke gebieden. Onderzoek in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië laat zien dat het buitengebied vooral voor zelfstandigen en kleine bedrijven in de commerciële dienstensector een aantrekkelijke vestigingslocatie vormt, waarbij het wonen en werken in een pand worden gecombineerd (Clark 2000). Agrarisch erfgoed, in de vorm van boerderijen, of militair erfgoed, in de vorm van forten en andere gebouwen, kan daarbij voor een aantrekkelijke huisvesting zorgen. Dergelijke bedrijfsvestigingen kunnen voor startende ondernemers als ‘broedplaats’ fungeren (Daalhuizen 2004).

Substraat van de nieuwe economie In het voorafgaande zijn tentatief enkele inzichten ontwikkeld over de rol van gebouwd en landschappelijk erfgoed als vestigingsplaatsfactor. Hoewel veel van het aangehaalde onderzoek een impliciete benadering hanteert van de erfgoeddimensie, kan desondanks worden beargumenteerd dat erfgoed inmiddels een niet te veronachtzamen onderdeel is geworden van geavanceerde steden en verstedelijkte regio’s. Dat heeft alles te maken met het groeiend belang van menselijk kapitaal in de hedendaagse economie en, daarmee samenhangend, de concurrrentiestrijd tussen steden om arbeid, kapitaal en kennis. In de postindustriële samenleving van vandaag is de culturele kwaliteit van steden in toenemende mate doorslaggevend voor de economische ontwikkeling ervan. Bestuurders en beleidsmakers zijn zich in toenemende mate bewust van de sneeuwbaleffecten die erfgoed teweeg kan brengen voor de sfeer en het leefklimaat van een stad (Rouwendal 2012).. De historisch-culturele uitrusting – het erfgoed – van een stad doet ertoe in de nieuwe economie. Zowel vanwege de noodzaak van en de behoefte aan identifi-


VITRUVIUS

catie en eigenheid, als vanwege de veronderstelde positieve relatie tussen cultuur en economische ontwikkeling, wordt het in de stad aanwezige erfgoed ingezet en geëxploiteerd als substraat van de nieuwe economie. Het in een stad aanwezige erfgoed wordt in toenemende mate dienstbaar gemaakt aan de stedelijk-economische ontwikkelingsagenda. De vraag is echter of die dienstbaarheid in alle gevallen loont. De aanwezigheid van erfgoed en het aanwezige cultureel klimaat zijn immers plaatsspecifiek en afhankelijk van de historische ontwikkeling die een stad heeft doorgemaakt. Het erfgoed is een vorm van plaatsgebonden territoriaal kapitaal, dat niet alleen kansen biedt voor onderscheiding en identificatie, maar ook beperkingen oplegt. Het erfgoed is immers medebepalend voor de historische carriere van steden, die in de praktijk veel padgevoeliger verloopt dan stadsbestuurders hopen. Niet iedere stad blijkt zich in de praktijk succesvol als kenniscentrum of creatieve stad te kunnen manifesteren (Engelsdorp Gastelaars 2006). De nieuwe economie blijkt zich vooral te binden aan de oude universitaire, handelsen bestuurscentra, zoals Amsterdam, Leiden en Delft. Niet geheel toevallig blijken de monumentale en schilderachtige historische stadskern die kenniswerkers, bezoekers en toeristen zozeer waarderen, voornamelijk aanwezig te zijn binnen diezelfde, sinds lang bestaande stedelijke centra. Er mag dan sprake zijn van een positief verband tussen erfgoed en stedelijk-economische ontwikkeling, niet iedere stad profiteert in gelijke mate van haar erfgoed. Auteur Joks Janssen is buitengewoon hoogleraar ruimtelijke planning en erfgoed aan Wageningen University. Zijn leerstoel maakt onderdeel uit van het interuniversitaire netwerk Erfgoed en Ruimte (www.netwerkerfgoedenruimte.nl).

Noten 1 Dit artikel is een bewerking van een gelijknamig essay dat in 2011 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is geschreven in het kader van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 2 Het verslag van deze bijeenkomst is te downloaden via de website van het netwerk Erfgoed en Ruimte: http://www.netwerkerfgoedenruimte.nl/actueel/nieuws/2012/erfgoed-alseconomischefactor-een-verslag-van-het-debat-werelderfgoeden-topsec 3 Het is overigens zeer wel denkbaar dat dit verschil met de Amerikaanse situatie naar de toekomst toe zal vervagen als gevolg van enerzijds de afbouw van het nationaal volkshuisvestingsbeleid en anderzijds de decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar regio’s en gemeenten. Nu de navelstreng van de gesubsi-

dieerde volkshuisvesting is doorgesneden kun- nen steden niet meer rekenen op een automatische bouwstroom en moeten ze via de markt van koopwoningen gaan werven om bewoners. Daarnaast krijgen steden en omliggende gemeen- ten meer ruimte voor de invulling van de verstedelijkingsopgave. 4 De spill-over effecten van de herbestemming van stedelijk erfgoed kunnen in beeld worden gebracht met de zogenaamde hedonistische prijsmethode (HPM). De HPM leidt de waarde van erfgoed af uit gerealiseerde verkoopprijzen van huizen. De methode is vooral geschikt voor het meten van de vestigingsklimaatbaten van cultureel erfgoed, in de vorm van zowel monumenten als landschappen. 6 ‘With improved environmental amenities, a region will attract more firms and workers and thus will enjoy a larger scale economy. Consequently, workers in those places will be more productive and thus will invest more on human capital, which will drive further economic growth.” Wang en Wu, ‘Natural Amenities’.

Literatuur - Bervaes, J. en J. Vreke, De invloed van groen en water op de transactieprijzen van woningen, Wageningen 2004. - Centraal Planbureau, Stad en Land, Den Haag 2010. - Clark, M., Teleworking in the countryside. Homebased working in the information society, Londen 2000. - Deller, S., Lledo, V. en D. Marcouiller, ‘Modeling Regional Economic Growth With a Focus on Amenities’, Review of Urban Regional Development Studies 1, 2008, pp. 1- 21. - Daalhuizen, F., Nieuwe bedrijven in oude boerderijen, Delft 2004. - Deodhar, V., ‘Does the Housing Market Value Heritage? Some Empirical Evidence’, Australia Economic Research Papers No. 403, Sydney 2004. - Ernste, H. en F. Boekema, De cultuur van de lokale economie, de economie van de lokale cultuur, Assen 2005. - Florida, Richard, Competing in the age of talent: environment, amenities and the new economy, Pittsburgh 2000. - Florida, Richard, The Rise of the Creative Class, New York 2002. - Florida, Richard, Cities and the Creative Class, New York 2005. - Gottlieb, P.D., ‘Residential amenities, firm location and economic development’, Urban Studies 32, 1995, pp. 1413-1436. - Hall, Peter, ‘Creative cities and economic development’, Urban Studies 37, 2000, pp. 639-649. - Inglehart, R., Modernization and Postmodernization, New York 1997. - Janssen, Joks, ‘Geef steden de ruimte’, Socialisme & Democratie 9, 2010, pp. 44-50. - Janssen, Joks, ‘De toekomst van het verleden’, Tijdschrift voor Openbaar Bestuur 5, 2011, pp. 14-18.

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

- Luttik, J., ‘The Value of Trees, Water and Open Space as Reflected by House Prices in the Netherlands’, Landscape and Urban Planning 48, 2000, pp 161-167. - Marlet, Gerard, De aantrekkelijke stad, Nijmegen 2009. - Mathur, V. en S. Stein, ‘Do amenities matter in attracting knowledge workers for regional economic development?’, Papers in Regional Science 2, 2005, pp. 251-269 - Ministerie van LNV, Het economisch effect van een benoeming tot UNESCOWerelderfgoedlocatie, Den Haag 2005. - Nichols Clark, T, Lloyd, R. en K. Wong, ‘Amenities drive urban growth’, Journal of Urban Affairs, 5, 2002, pp. 493–515. - Oort, F. van, Weterings, A. en H. Verlinde, ‘Residential Amenities of Knowledge Workers and the Location of ICT-Firms in The Netherlands’, Journal of Economic and Social Geography 4, 2003, pp. 516-523. - Oort, F. van, Economische vernieuwing en de stad kansen en uitdagingen voor stedelijk onderzoek en beleid, Den Haag 2006. - Rappaport, J., ‘The increasing importance of Quality of Life’, Journal of Economic Geography 6, 2009, pp. 779-804. - Ruijgrok, E., ‘The Three Economic Values of Cultural Heritage: A Case Study in The Netherlands’, Journal of Cultural Heritage 7, 2006, pp. 206-213. - Sassen, Saskia, The Global City: New York, London, Tokyo, New York 2001. - SEO en Atlas voor Gemeenten, Cultuur en creativiteit naar waarde geschat, Utrecht/ Amsterdam, 2007. - Ullman, E., ‘Amenities as a Factor in Regional Growth’, Geographical Review 1, 1954, pp. 119-132. - Shapiro, J. ‘Smart Cities: Quality of Life, Productivity, and the Growth Effects of Human Capital’, The review of Economics and Statistics 2, 2006, pp. 324-335. - Visser, P en F. van Dam, De prijs van de plek, Den Haag 2006. - Waltert, F. en F. Schläpfer, The role of landscape amenities in regional development:a survey of migration, regional economic and hedonic pricing studies (Working Paper 0710), Zurich 2007. - Wang, C en J. Wu, Natural amenities, increasing returns and urban development, Journal of Economic Geography, 11(4), 2011, pp 687-707. - Duijn, M. van & Rouwendal, J., Cultural Heritage and the Location Choice of Dutch Households in a Residential Sorting Model, Paper provided by European European Regional Science Association, Amsterdam 2012. - Engelsdorp Gastelaars, R., De nieuwe stad. Stedelijke centra als brandpunten van interactie, Rotterdam/Den Haag 2006. - Rouwendal, J., Cultureel erfgoed is als bloemen op de tafel, Financieel Dagblad, 2 juni 2012. 쮿

13




VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

Ir. Martijn Boosten Senior adviseur bosbeheer en bosaanleg Stichting Probos

Ir. Patrick A.G. Jansen Directeur Stichting Probos

1 – Inventarisatie. Bosbeheer begint bij ‘weten wat je hebt’. Voor cultuurhistorie betekent dit dus dat de bosgeschiedenis en de cultuurhistorische relicten in het veld in beeld moeten worden gebracht. FOTO MARK VAN BENTHEM

Cultuurhistorie in het bosbeheer

I

n het bosbeheer is er de afgelopen jaren een toenemende aandacht voor cultuurhistorie. Er verschijnen regelmatig nieuwe boshistorische studies.1 Verspreid over Nederland worden er bovendien cultuurhistorische inventarisaties uitgevoerd in bossen en worden er cultuurhistorische relicten of historische (bos)landschappen hersteld.2 De afgelopen halve eeuw is er al in verschillende perioden aandacht geweest voor bosgeschiedenis en cultuurhistorie in bossen3, maar nog nooit was de aandacht zo groot als nu. Cultuurhistorie krijgt dan ook steeds meer een volwaardige plek naast andere bosfuncties en -waarden, zoals natuur, recreatie en houtproductie. Dit is onder andere te danken aan het feit dat er naast de geschreven bosgeschiedenis ook aandacht is gekomen voor de cultuurhistorische relicten in bossen (zie ook kader Naamgeving). Dit tastbare erfgoed sluit aan op de belevingswereld van de bosbeheerder. De beheerder kan met dit erfgoed namelijk concreet aan de slag door bijvoorbeeld een grafheuvel zichtbaar te maken of een oude wildwal te herstellen. Ruim acht jaar geleden heeft Stichting Probos het onderwerp cultuurhistorie in het bosbeheer opgepakt. Het eerste wapenfeit was het verschijnen van het boek ‘Historische boselementen’ (Jansen & Van Benthem, 2005),

16

waarmee een overzicht verscheen van de cultuurhistorische elementen en structuren die in bossen kunnen worden aangetroffen. Na het verschijnen van het boek bleek al snel dat bosbeheerders erg enthousiast waren over het onderwerp, maar dat ze nog wel met veel vragen zaten zoals: Welke cultuurhistorische relicten herstel je wel en welke niet? Hoe waardeer je cultuurhistorie ten opzichte van je andere bosfuncties, zoals natuur, recreatie en houtproductie? Probos heeft via voorbeeldprojecten en andere studies de afgelopen jaren steeds meer kennis en ervaring opgedaan over dit onderwerp. Door middel van excursies, artikelen, praktijkboeken, cursussen en dergelijke probeert Probos beheerders praktische handvatten te geven om cultuurhistorie een plek te geven in het bosbeheer. Dit artikel beschrijft de visie en ervaringen van Probos op dit onderwerp.

Vakkundig bosbeheer De basis voor het opnemen van cultuurhistorie in het bosbeheer wordt gelegd met vakkundig bosbeheer. Vakkundig bosbeheer is volgens Probos gebaseerd op drie pijlers, namelijk gebiedskennis, lange termijnvisie en vakkennis. Vakkundig beheer is er op gericht om bewust en onderbouwd keuzes te maken op basis van een goede belangenafweging. De keuzes in de langetermijnvisie en de vertaling

hiervan naar concrete beheermaatregelen kunnen uiteraard sterk verschillen al naar gelang gebied, persoonlijke voorkeuren, eigenaar, beschikbare financiële middelen, maatschappelijke randvoorwaarden, etc. Hieronder worden de drie pijlers nader toegelicht en wordt aangegeven hoe cultuurhistorie hierin past.

Gebiedskennis Bosbeheer begint bij ‘weten wat je hebt’. Wat zijn de ecologische, productieve, cultuurhistorische, toeristisch-recreatieve en landschappelijke waarden van een bosgebied? Alleen als je weet wat je hebt kun je waarden aan elementen, structuren en de verschillende bosfuncties toekennen en keuzes maken in het beheer. Voor cultuurhistorie betekent dit dus dat de bosgeschiedenis en de cultuurhistorische relicten in het veld in beeld moeten worden gebracht. In de loop der tijd zijn er al tal van boshistorische studies en cultuurhistorische (veld)inventarisaties verschenen. Desalniettemin ontbreekt voor het overgrote deel van de bosgebieden een gedegen overzicht van de bosgeschiedenis en de cultuurhistorische relicten. Hier ligt dan ook de grootste uitdaging voor de komende jaren. Het is niet realistisch om te veronderstellen dat voor het gehele Nederlandse bosareaal de bosgeschiedenis en het erfgoed door profes-


VITRUVIUS

Cultuurhistorie kan de laatste jaren rekenen op warme belangstelling onder bosbeheerders. Het wordt nu tijd om dit onderwerp ook een volwaardige plek te geven in het bosbeheer naast de andere bosfuncties- en waarden, zoals houtproductie, natuur en recreatie. Dit artikel beschrijft de visie en ervaringen

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

van Stichting Probos op dit onderwerp. Probos is een kennisinstituut voor bos en werkt aan kennisontwikkeling en kennisverspreiding over diverse bosgerelateerde thema’s, zoals bio-diversiteit, houtproductie, biomassa, recreatie en cultuurhistorie.

sionals in beeld kunnen worden gebracht. Het ontbreekt hiervoor simpelweg aan voldoende financiële middelen. Bovendien zijn er nog steeds onvoldoende specialisten op dit gebied. Beheerders zelf en vrijwilligers zullen dus een belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van zowel de bureaustudies als de veldinventarisaties. Probos heeft een praktijkgids ontwikkeld die hiervoor praktische handvatten biedt (Jansen et al., in prep.). Door deze indeling te gebruiken kan een element vrij snel in het veld worden genoteerd zonder dat de exacte benaming of functie bekend is. Men kan immers volstaan met het noteren van het elementtype uit de hoofdcategorie (markante bostypen, markante bomen, greppels, wallen, kuilen, heuvels, gebouwen etc.). De elementen kunnen dan later door deskstudie of het raadplegen van deskundigen op naam worden gebracht. Wanneer wel de exacte benaming bekend is, kan de elementnaam uiteraard meteen worden genoteerd (of worden gekozen uit de lijst met elementnamen uit subcategorie (hakhout, doeleboom, grenswal, kielspit, koningsweg, spreng, banpaal etc.). Vrijwel elk bosgebied bevat enkele tientallen tot honderden relicten van menselijk gebruik van bossen of het landgebruik voordat het bos werd. Stichting het Geldersch Landschap komt bijvoorbeeld gemiddeld op één element per hectare. Landgoedbossen bevatten vaak meer elementen en grootschalige heideontginningsbossen minder. Het is vaak onmogelijk en niet per sé wenselijk alle elementen te behouden. Door een waardering uit te voeren, kunnen op objectieve gronden keuzes gemaakt worden over wat wel en wat niet (actief) te behouden. Daarbij kunnen criteria gehanteerd worden als zeldzaamheid, kenmerkendheid, belevingswaarde, ensemblewaarde (de samenhang tussen de elementen) en gaafheid. Daarnaast spelen mee in de afweging: de mogelijkheid tot duurzame instandhouding van elementen, waaronder de financiering van toekomstig beheer, en de eventuele functieverweving, bijvoorbeeld de ecologische of recreatieve waarden van een element. Het opnemen van ensemblewaarde als criterium voorkomt dat alle individuele elementen afzonderlijk worden beoordeeld.

2 – Vakkundig bosbeheer. ILLUSTRATIE GEBCA VELEMA/PROBOS

NAAMGEVING Bij het inventariseren van het historisch erfgoed in bossen is het belangrijk om het element te kunnen benoemen. Vaak is in het veld niet altijd duidelijk waar het element precies voor gediend heeft en welke naam er dus bij hoort. Er zijn in de loop der tijd allerlei soorten indelingen van historische elementen verschenen, maar met het oog op veldinventarisaties ligt een indeling op basis van visuele kenmerken voor de hand. Probos heeft daarom een standaardlijst met historische elementen ontwikkeld vanuit een visuele insteek. De hoofdcategorieën in de lijst bestaan uit elementtypen die vrijwel ieder-

een zonder veel cultuurhistorische kennis in het veld kan herkennen (zie tabel 1). Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de groene (levende) elementen, bruine (aarden) elementen, blauwe (natte) elementen en grijze (gebouwde) elementen. De subcategorieën in de lijst omvatten specifieke elementnamen met de bijbehorende definitie. De volledige lijst omvat ruim 280 elementen en is te downloaden op www.boshistorie.nl. De lijst zal ook worden opgenomen in de applicatie die momenteel door Probos wordt ontwikkeld voor het inventariseren van historische elementen met behulp van smartphones.

TABEL 1 – STANDAARDLIJST HISTORISCHE ELEMENTEN onder meer de volgende elementtypen: HOOFDCATEGORIE

1.

SUBCATEGORIE

Markante bostypen

hakhout, spaartelgenbos, arboretum, sterrenbos, (bosplantsoen)kwekerij, ... 2. Markante bomen knotboom, grensboom, doeleboom, tiendboom, galgeboom, ... 3. Lijnvormige beplantingen laan, berceau, brandsingel, haag, houtsingel, ... 4. (Voormalig) open plekken wildweide, schietbaan, begraafplaats, vloeiweide, es/enk, ... 5. Wallen wildwal, grenswal, zandheg, landweer, schans, ... 6. Greppels rabat, bezandingsgreppel, kielspit, isoleergreppel, loopgraaf, ... 7. Kuilen leemkuil, ijzerkuil, zaagkuil, schuttersput, bomkrater, ... 8. Heuvels galgenberg, grafheuvel, (grens)pol, Belvedère, motte, ... 9. Wegen en paden hessenweg, koningsweg, kerkpad, schaapsdrift, trambaan, ... 10. Groeves en mijnen mergelgroeve, vuursteengroeve, zandgroeve, leemgroeve, bruinkoolgroeve, ... 11. Kunstmatige watergangen spreng, turfvaart, heigraaf, kanaal, gracht, ... 12. Poelen en vijvers hertenkolk, wijerd, wasmeer, eendekooi, visvijver, ... 13. Palen, hekken, grenssteen, banpaal, wegwijzer, tolhek, wegkruis, ... kruisen en stenen 14. Gebouwen & Bouwsels ijskelder, bank, brandtoren, boerderij, kapel, ...

17


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

3 – Historische boselementen Renkums beekdal. In bossen liggen talloze historische elementen. Het is onmogelijk en ongewenst om alles te behouden en daarom zijn keuzes noodzakelijk op basis van criteria als zeldzaamheid en belevingswaarde. BRON: INVENTARISATIE PROBOS 2011

geven hoe belangrijk cultuurhistorie is in het betreffende gebied en hoe dit zich verhoudt tot andere functies, zoals natuurwaarde, recreatie en houtproductie. Als het belang van cultuurhistorie is bepaald, kan eventueel een integrale visie op cultuurhistorie opgesteld worden. Hierbij komen vragen aan de orde als: – Op welke plekken wordt (mede) voor cultuurhistorie gekozen en welke doelen en toekomstbeelden worden daarbij gesteld? – Waar en hoe wordt functieverweving toegepast? – Welke beheerstrategieën worden waar toegepast?

Juist de aanwezigheid van een complete set elementen kan heel waardevol zijn. Denk hierbij aan elementen of structuren die als geheel kenmerkend zijn voor het betreffende gebied in een bepaalde tijd of juist als set een dwarsdoorsnede laten zien van de diverse tijdlagen. Een voorbeeld van de eerste situatie is een set elementen die kenmerkend zijn voor bepaalde jonge heideontginningen. Een voorbeeld van de tweede situatie is een set van elementen die het restant zijn van de geschiedenis van een landgoed door de eeuwen heen, zoals parkelementen die door opeenvolgende eigenaren zijn toegevoegd aan het landgoed.

Langetermijnvisie Op basis van gebiedskennis en een waarde-

ring van de aanwezige elementen en structuren dient een langetermijnvisie opgesteld te worden. Het ontwikkelen van een langetermijnvisie is nodig omdat bosbeheer vaak pas op lange termijn tot het gewenste einddoel leidt. Een bos ontwikkelt zich over het algemeen zeer langzaam. Het kan enkele decennia duren voordat bepaalde gewenste natuurwaarden zich ontwikkelen of voordat bomen groot genoeg zijn om te worden geoogst. Om niet de speelbal te worden van alsmaar veranderende (maatschappelijke) wensen en inzichten, dient een beheerder continuïteit in beleid en beheer na te streven. Het opstellen van een langetermijnvisie is noodzakelijk om deze continuïteit in het beheer te waarborgen en zo (grillig) ad hoc beheer te voorkomen. In de langetermijnvisie moet ook worden aange-

4 – Laan. Het opstellen van een langetermijnvisie is noodzakelijk om de continuïteit in het beheer te waarborgen en zo (grillig) ad hoc beheer te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld van groot belang voor het beheer van lanen, aangezien het lang duurt voordat lanen esthetische en ecologische waarde krijgen. FOTO PATRICK JANSEN

18

Momenteel worden nog regelmatig individuele historische elementen opgeknapt, zonder dat daar een duidelijke visie op het gebied van cultuurhistorie aan ten grondslag ligt. Weinig bosbeheerders hebben cultuurhistorie op dit moment verwerkt in hun langetermijnvisie, laat staan een cultuurhistorische visie ontwikkeld. Dat is ook logisch, want het onderwerp heeft onder bosbeheerders nog maar relatief kort de aandacht. Toch is het van belang een langetermijnvisie op te stellen voordat gestart wordt met de uitvoering van (ingrijpende) beheer- of inrichtingsmaatregelen op het gebied van cultuurhistorie. Een langetermijnvisie zorgt voor continuïteit in denken en doen.

Vakkennis Een bosbeheerder moet van vele ‘markten’

5 – Oudbosplant Witte klaverzuring op wal. Cultuurhistorische elementen vertegenwoordigen naast hun historische waarde ook ecologische waarden. Zo zijn wallen en lanen belangrijke vindplaatsen van oudbosplanten, zoals de Witte klaverzuring hier op een wal langs een bospad in Westeinde (Dwingeloo, Drenthe). FOTO MARK VAN BENTHEM


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

BELANG VAN CULTUURHISTORIE IN HET BOSBEHEER Kennis over de bosgeschiedenis en de nog aanwezige relicten helpen bosbeheerder niet alleen om cultuurhistorie een plek te geven in het bosbeheer en belangrijke cultuurhistorische waarden te behouden en te beschermen. De bosgeschiedenis helpt de beheerder ook om zijn gebied beter te begrijpen. Zo zijn de boomsoortensamenstelling en struik- en kruidvegetatie in een bosgebied niet alleen een weer- spiegeling van de bodem en het klimaat, maar ook een afspiegeling van menselijke activiteiten en keuzes in het heden en verleden. Reeds duizenden jaren voorzien bossen in alledaagse levensbehoeften. Om in die behoeften te voorzien werd het bos ‘beheerd’ (gebruikt) en de soortensamenstelling gestuurd. Romeinen hebben bijvoorbeeld verschillende soorten en cultuurvarianten naar onze streken gebracht, waaronder tamme kastanje, walnoot en pruim en verschillende plantensoorten. In de negentiende eeuw bestond het merendeel van het Nederlandse bos uit eikenhakhout, omdat er een grote vraag was naar de schors (eek) die werd gebruikt als looistof in leerlooierijen. Landgoedeigenaren hebben de afgelopen twee tot drie eeuwen volop geëxperimenteerd met allerlei bijzondere uitheemse boom- en struik-

thuis zijn. Hij moet kennis hebben over recreatiemanagement, ecologie, houtteelt en –exploitatie, bodemkunde, cultuurhistorie, wetgeving, beleid en tal van andere disciplines. Cultuurhistorie vormt dus slechts één van de aandachtsgebieden. Vaak is de algemene bosgeschiedenis van Nederland en de globale geschiedenis van het gebied dat iemand beheert wel bekend. De kennislacunes voor de cultuurhistorie liggen momenteel vooral in: – herkennen van verschillende soorten historische elementen en structuren; – historische achtergronden van individuele elementen en structuren; – kennis van het historische bosbeheer; – kennis van beheeropties voor historische elementen en structuren. We zien de laatste jaren het kennisniveau van terreinbeheerders op dit vakgebied snel stijgen. Gezien de vele publicaties op dit gebied en het enthousiasme bij beheerders over dit onderwerp zal de kennis de komende jaren ook alleen maar toenemen. Probos ziet naast landelijke (wetenschappelijke) instituten en organisaties een belangrijke taak weggelegd voor lokale historische verenigingen voor het ontsluiten van (lokale) kennis over bosgeschiedenis en historische achtergronden van elementen. Voor een bosbeheerder kan

soorten. De resultaten van al deze bosbeheersactiviteiten in het verleden zijn nu nog terug te vinden in de huidige soortensamenstelling en uiterlijk van het bos. Ook de landgebruiksgeschiedenis van een gebied voordat het bos werd, is nog terug te vinden in het huidige terrein. In veel gebieden is aan het uiterlijk, de bodemopbouw of de kruidlaag nog steeds zichtbaar dat het hier gaat om een voormalige heideterrein, stuifzand of landbouwperceel dat in de loop der tijd bebost is. De geschiedenis geeft niet alleen een verklaring voor het huidige uiterlijk van een gebied en de huidige ecologische waarden, maar geeft een beheerder ook beter zicht op de ecologische (on)mogelijkheden van zijn gebied. Oude bossen en historische boselementen kunnen daarnaast een belangrijke vindplaats zijn voor zeldzame en/of ecologisch waardevolle soorten. Bijvoorbeeld wallen vormen met hun begroeiing vaak de oudste (ongestoorde) elementen van een bos, waardoor oud-bosplanten als bosanemoon en witte klaverzuring op deze plekken eeuwenlang hebben kunnen overleven, terwijl ze in het naast gelegen bos door steeds weer veranderend beheer of wisselend landgebruik verdwenen zijn. Wallen, maar ook histori-

sche bostypen als hakhout, kunnen door hun ouderdom waardevol genetisch erfgoed herbergen, zoals relictpopulaties voor van autochtone (oorspronkelijk inheemse) boom- en struiksoorten.4 Historische elementen zoals lanen herbergen vaak de oudste bomen van een bos. Deze oude bomen takelen langzaam af waardoor er holten en spleten in ontstaan die weer allerlei niches bieden voor flora en fauna, zoals paddenstoelen, vleermuizen, boommarters en spechten.5 De bosgeschiedenis en het nog aanwezige erfgoed geven een bosgebied bovendien een eigen karakter. Hiermee wordt de recreatieve en educatieve waarde van een gebied verhoogd. Bosbeheerders onderkennen dit potentieel. Zo verschijnen er steeds meer cultuurhistorische wandel- en fietsroutes van bosgebieden.6 Nu bosbeheerders door overheidsbezuinigingen op natuur op zoek moeten naar andere economische dragers voor het beheer, liggen er bovendien kansen om de cultuurhistorische waarde van bossen beter te benutten als nieuwe economische drager. De uitdaging ligt erin om cultuurhistorie op een creatieve manier te vermarkten via bijvoorbeeld gebiedsfondsen, toeristenbelasting, verblijfsarrangementen in samenwerking met lokale horeca etc.

6b – Het berceau in 1909. COLLECTIE GERRIE DRIESSEN

6a – Padenherstel berceau. Restanten van een berceau op landgoed De Wolfsberg (Groesbeek) eind negentiende eeuw. In de loop der tijd is men gestopt met het snoeien en leiden van de bomen, waardoor de oorspronkelijke tunnelvorm verdween. In 2010 is het pad binnen het berceau weer hersteld om het berceau te accentueren en zijn de bomen vrijgesteld om ze vitaal te houden. FOTO MARTIJN BOOSTEN

het daarom zeer waardevol zijn om de lokale historische vereniging te betrekken bij zijn beheer.

Omgaan met historische relicten Wanneer een bosbeheerder de drie peilers (gebiedskennis, langetermijnvisie en vakkennis) op orde heeft, kan hij ook daadwerkelijk

overgaan tot uitvoering van cultuurhistorische beheermaatregelen. De laatste jaren heeft Probos verschillende benaderingen zien ontstaan om cultuurhistorie een plek te geven bij inrichting en beheer. Twee benaderingen die sterk van elkaar verschillen zijn de landschapsbenadering en de elementbenadering. De landschapsbenadering richt zich op het

19


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

niveau van het landschap, waarbij (delen van) het ‘oorspronkelijke’ landschap wordt hersteld. Dit kan het beeld zijn van een bepaalde periode, maar ook van meerdere perioden door elkaar, aangezien vrijwel elk boslandschap een complexe historische gelaagdheid heeft. Het grote voordeel van deze strategie is dat de samenhang tussen de verschillende individuele elementen, structuren en landgebruiksvormen goed in beeld wordt gebracht. Deze benadering is in overeenstemming met de ontwikkeling die erfgoedstudies hebben doorgemaakt: van het bestuderen en beschrijven van elementen naar de grotere samenhang. Nadeel van de landschapsstrategie is dat ze al snel zeer ingrijpend is. Hierdoor kan het niet altijd rekenen op breed draagvlak van omwonenden, zoals bij grootschalige omvorming van opgaand bos tot heide, stuifzand of hakhout. Het is belangrijk dat niet alleen (hoog opgeleide) experts bepalen wat de moeite waard is om te behouden. Een goed voorbeeld van de landschapsbenadering is het Strubben Kniphorstbosch bij Anloo in Drenthe (Strootman Landschapsarchitecten & NovioConsult, 2008). Daar is de inrichting van het bos aangepakt op landschapsniveau, waarbij in het gehele gebied historische landgebruiksvormen, elementen en structuren in ere zijn hersteld. Hierbij is er voor gekozen om verschillende tijdslagen in beeld te brengen. Dat cultuurhistorie hier een dusdanig dominante rol heeft gekregen is te begrijpen door de unieke status van dit bosgebied als het enige archeologische reservaat van Nederland.

Aan het andere eind van het spectrum vinden we de elementbenadering. Hierbij worden individuele elementen opgeknapt. Het gaat hierbij vaak om de cultuurhistorische parels. Het nadeel van deze benadering is dat de onderlinge samenhang van de elementen in het gebied minder tot zijn recht komt en de bosgeschiedenis moeilijker uit het veld is af te lezen. De individuele elementen vertellen hun eigen verhaal, niet direct die van het (bos)landschap als geheel. De ervaring van Probos is dat deze strategie desalniettemin zeer gewaardeerd wordt door omwonenden en veelal ook aansluit bij de wens voor continuïteit en geleidelijkheid van beheerders. Bij de landschapsbenadering wordt cultuurhistorie in het bos meer gezien als een inrichtingsvraagstuk en bij de elementbenadering als een beheervraagstuk. De ensemblebenadering kan als tussenvorm van bovengenoemde benaderingen worden gezien. Hierbij wordt een groep van bij elkaar horende elementen ‘opgeknapt’ of zichtbaar gemaakt. Er kan worden gekozen voor een groep elementen die uit één periode stammen of die allemaal te maken hebben met één thema (bijvoorbeeld jacht of bosaanleg). De samenhang voor het betreffende tijdsbeeld of thema wordt gewaarborgd en de ingreep kan beperkt blijven tot de groep elementen. Een mooi voorbeeld hiervan is de keuze van de gemeente Epe om op een deel van haar bosgebied, een jonge heideontginning, het kenmerkende beeld van de bosonaanleg uit begin twintigste eeuw te herstellen met bundervak-

ken, bezandingsgreppels, gelijkjarige grove dennenopstanden, kielspitten en brandsingels. Afhankelijk van het gebied en de voorkeuren in het beheer (langetermijnvisie) kan gekozen worden voor een van deze benaderingen of een combinatie er van. Het is aan de beheerder om hierin een keuze te maken. Of nu gekozen wordt voor de landschaps-, ensemble- of de elementbenadering, uiteindelijk moet het beheer op elementniveau uitgewerkt worden. Hierbij maken we vaak onderscheid vier beheerstrategieën, namelijk: – behoud; – accentuering; – restauratie; – reconstructie. De eerstgenoemde strategie (behoud) richt zich op het veilig stellen van aanwezige waarden en karakteristieken van het historische relict. Hierbij worden maatregelen genomen die verval (zo veel mogelijk) voorkomen, zoals het open houden van bospoelen, het – kappen van hakhout en het voorkomen dat machines over boswallen heen rijden. Bij accentueren worden werkzaamheden uitgevoerd om het element meer op te laten vallen, zoals bijvoorbeeld het kappen van natuurlijke opslag op grondlichamen (ijskelders, boswallen, uitzichtheuvels e.d.). Het element zelf wordt daarbij niet wezenlijk veranderd. Bij restauratie wordt een historisch relict teruggebracht in zijn (of een) oorspronkelijke staat. Bij reconstructie gebeurt dat ook, maar de uitgangssituatie is daarbij dat er van het relict weinig tot niets meer over is. Veel historische relicten in bos- en natuurgebieden hebben in de loop der tijd hun oorspronkelijke functie verloren. Het is niet eenvoudig om dergelijke elementen weer hun oorspronkelijke of een nieuwe functie te geven. Beheer is dan ook veelal gericht op behoud van de cultuurhistorische waarde en de belevingswaarde. In het meest ideale geval wordt dit ook nog gecombineerd met het ontwikkelen van ecologische of economische waarden (zie kader Belang van cultuurhistorie in het bosbeheer).

Tot slot

7 – Wegwal Maldensebaan. Bij het beheer van individuele elementen wordt onderscheid gemaakt in vier beheerstrategieën, namelijk behoud, accentuering, restauratie en reconstructie. Voor de wegwal langs de Maldense Baan bij Groesbeek is gekozen voor een combinatie van accentuering en gedeeltelijke restauratie door het historische profiel over een korte lengte aan weerszijde van een wandelpad te herstellen en dit profiel te ‘dramatiseren’ met behulp van damwanden. FOTO MARTIJN BOOSTEN

20

Cultuurhistorie staat de laatste jaren volop in de belangstelling in het bosbeheer. De uitdaging voor bosbeheerders is nu om dit onderwerp een volwaardige plek te geven in het beheer. Enerzijds zullen zij gesteund door professionals en vrijwilligers aan de slag moeten met het in beeld brengen van de bosgeschiedenis en de nog aanwezige cultuurhistorische relicten in hun gebied. Anderzijds zullen zij moeten zoeken naar een goede balans tussen cultuurhistorie en de andere bosfuncties. Door het maken van slimme


VITRUVIUS

8 – Brandsingel Epe. De gemeente Epe werkt aan het herstel van diverse cultuurhistorische relicten in haar bossen. Hierbij is gekozen voor een ensemblebenadering, waarbij elementen die kenmerkend zijn voor de bosaanleg begin twintigste eeuw te herstellen. Hierbij worden onder meer de langzaam aftakelende brandsingels opnieuw ingeplant met berk. FOTO PATRICK JANSEN

functiecombinaties liggen er bovendien kansen om met cultuurhistorie de recreatieve en ecologische waarde van het bos te versterken en mogelijk een extra economische drager voor het bosbeheer te ontwikkelen.

Literatuur – Boosten, M. en M. van Benthem (2011), Herstel van historische boselementen op de Veluwe. De Levende Natuur, 112, nr. 6, pp. 225-227. – Boosten, M., P. Jansen, M. van Benthem en B. Maes (2011), Boswallen; Handreikingen voor het beheer. Wageningen: Stichting Probos. – Bouwer, K. (2003), Een notabel domein De geschiedenis van het Nederrijkswald. Utrecht: Stichting Matrijs. – Bouwer, K. (2008), Voor profijt en genoegen, de geschiedenis van bos en landschap van de zuidwest-Veluwe. Utrecht, Stichting Matrijs. – Bouwman, H. (2010), Veldnamen en historische boselementen op Landgoed Heerlijkheid De Eese. De Landeigenaar, 56, nr. 3, pp. 16-18. – Buis, J. (1985), Historia Forestis. Utrecht: HES Uitgeverij. – Helvoirt, J. van en P. de Laat (2010), Historische boselementen op De Utrecht. Brabants Landschap, nr. 167, pp. 28-43. – Horst, M. (2011), Van hout delen naar aandelen. Landschap, organisatie en beheer van de maalschap van het Gortelsche Bos op de Noordoost-Veluwe - 1618-1907. Scriptie RUG. Groningen/Arnhem: Rijksuniversiteit Groningen/Provincie Gelderland.

O K T O B E R 2 012

9 – Rabatten De Oude Bork. Drooggevallen rabatten met eikenbeplanting in bosgebied De Oude Bork (Dwingeloo). De uitdaging voor de komende jaren is om de voor de Nederlandse bosgebieden de geschiedenis en de nog aanwezige cultuurhistorische relicten in kaart te brengen. FOTO MARTIJN BOOSTEN

– Jansen, E., P. Twisk, H. Limpens, M. van Benthem en C. de Groot (2012), Laanbeheer en vleermuizen: Met oog voor veiligheid en cultuurhistorie. Arnhem/Wageningen: Zoogdiervereniging & Stichting Probos. – Jansen, P. en M. Boosten (2011), Groesbeek. Een cultuurhistorische wandeling. Utrecht: Stichting Matrijs. – Jansen, P. en M. van Benthem (2005), Historische boselementen. Geschiedenis, herkenning en beheer. Zwolle: Waanders Uitgevers. – Jansen, P., M. van Benthem en M. Boosten (In prep.), Bosgeschiedenis en erfgoed. Handreikingen voor (veld)onderzoek. Wageningen: Stichting Probos. – Oosten Slingeland, J.F. van (1958), De Sijsselt. Wageningen: Ponsen & Looijen. – Strootman Landschapsarchitecten (2011), Leenderbos & Groote Heide: Inrichtingsplan. Amsterdam: Strootman Landschapsarchitecten bv. – Strootman Landschapsarchitecten en NovioConsult (2008), Strubben Kniphorstbosch inrichtings- en beheerplan. Amsterdam: Strootman Landschapsarchitecten bv.

Noten Voorbeelden van recente publicaties zijn Bouwer (2003; 2008) en Horst (2011). Zie www.boshistorie.nl voor een overzicht van (recente) boshistorische publicaties. 2 Voorbeelden van recente cultuurhistorische inventarisaties en/of herstelprojecten in bossen zijn: - Zeventien uitvoeringsprojecten in Veluwse Oude Bossen (Boosten & Van Benthem, 2011 en 1

NUMMER 21

www.probos.nl/oudebossenveluwe) - Projecten Cultuurhistorie Ketelwald en Cultuurhistorie Renkums beekdal (zie: www.probos.nl) - Inrichtingplan Strubben Kniphorstbosch (Strootman Landschapsarchitecten & NovioConsult, 2008) - Onderzoek veldnamen en historische boselementen op Landgoed Heerlijkheid De Eese (Bouwman, 2010) - Onderzoek historische boselementen op De Utrecht (Van Helvoirt & De Laat, 2010) - Herstel van cultuurhistorische elementen in de bossen rondom Oldengaerde (Dwingeloo) (Gemeente Westerveld en diverse terreineigenaren, 2009-2012) - Inrichtingsplan Leenderbos & Groot Heide (Strootman Landschapsarchitecten, 2011) 3 Het eerste belangrijke hoogtepunt in het Nederlandse boshistorisch onderzoek was de dissertatie van Van Oosten Slingeland (1958) over De Sysselt bij Ede. Tussen 1982 en 1995 was de Adviescommissie Historisch Onderzoek in bos, natuur en landschap (ACHO) actief en verschenen er circa dertig scripties over de historie van bosgebieden. In deze periode gaf ook Buis (1985) zijn beroemde standaardwerk ‘Historia Forestis’ uit. Vanaf 1997 stimuleerde Stichting Boskaart Nederland 1832 boshistorisch onderzoek met behulp van de kadasterbestanden uit begin negentiende eeuw. 4 Zie bijvoorbeeld Boosten et al., 2011 5 Zie bijvoorbeeld Jansen et al., 2012 6 Een voorbeeld hiervan is de route ‘Groesbeek. Een cultuurhistorische wandeling’ (Jansen & Boosten, 2011). In het kader van het grensoverschrijdende project ‘Speuren naar Bosgeschiedenis’ zullen in 2012 en 2013 negen erfgoedroutes verschijnen van bosgebieden in de Duits-Nederlandse Euregio Rijn-Waal (zie www.waldgeschichte-euregio-rheinwaal.de). 쮿

21


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

Ing. Peter van Cappellen Onderzoeker naar struikelblokken en succesfactoren bij herbestemming van monumentale gevangenissen in opdracht van de RCE (maart 2012)

1 – Het Arresthuis in Roermond: van gevangenis naar chique hotel.

Herbestemming van monumentale gevangenissen

D

e grote poortdeuren van de Blokhuispoort in Leeuwarden staan al zo’n vijf jaar wagenwijd open. Menig oudere Leeuwardenaar betreedt de toegangsbrug naar de indrukwekkende poort nog wel met enige schroom: het complex was de afgelopen vijf eeuwen alleen voor gespuis en bewakers te betreden. Achter de dikke muren bevond zich een wereld die zich volledig aan het oog van de gewone man of vrouw onttrok. De cellen zijn er nog, nu bewoond door kunstenaars en ondernemers. De openstaande poort staat symbool voor een teruggave aan de stad, voor het opnemen van het complex in het openbare leven. In dit geval tijdelijk, want de uiteindelijke herbestemming is nog in ontwikkeling. Sommige ideeën gaan verder dan alleen het openzetten van de poort en voorzien in ge-

22

deeltelijke sloop van gebouwen of verwijderen van de gevangenismuur. Zijn fysieke openheid en rigoureuze aanpassingen voorwaarden voor een succesvolle ‘teruggave’? Of zijn de dikke muren, kleine ramen, ijzeren tralies en strenge poortgebouwen juist net de authentieke details die zo’n complex spannend en interessant maken? En is bijvoorbeeld het strippen van een gevangenisvleugel nodig om er een functioneel kantoor in te kunnen vestigen? Deze en vele andere vragen spelen niet alleen bij de herbestemming van de Blokhuispoort maar komen telkens terug bij herbestemming. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) deed onderzoek1 naar de herbestemming van vijf monumentale gevangenissen2 en keek daarbij hoe er is omgegaan met monumentale waarden, specifieke gevan-

geniskenmerken en naar de struikelblokken en succesfactoren in het proces van herbestemmen.

Herbestemmen met beleid De resultaten van dat onderzoek liggen aan de basis van een door de RCE en Rijksgebouwendienst (RGD) op te stellen beleidskader. Aan dit kader is behoefte omdat op korte termijn opnieuw meerdere historische gevangeniscomplexen hun deuren gaan sluiten. Ze staan in een lange rij van grote herbestemmingsopgaven waarmee verschillende (overheids)instanties zich momenteel geconfronteerd zien. De gebouwen komen leeg te staan en in sommige gevallen wordt sloop overwogen. De samenleving vraagt echter om behoud van de gebouwen vanwege hun specifieke schoonheid en geschiedenis. Bij recente voorbeelden waarbij gevangenissen


VITRUVIUS

De komende jaren zal een aantal monumentale gevangenissen een nieuwe bestemming krijgen. Het gaat om bijzondere gebouwen die het verdienen gebruikt te blijven worden. De meeste monumentale gevangenissen zijn ontworpen door de negentiende-eeuwse Rijksbouwmeesters Warnsinck, Pierson en vader en zoon Metzelaar. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Rijksgebouwendienst ontwikkelen hiervoor een

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

beleidskader. Ter voorbereiding hierop is onderzoek gedaan naar enkele afgeronde en lopende herbestemmingen van gevangenissen. Daarbij is gekeken welke rol de monumentale waarde en de specifieke kenmerken van de gevangenis spelen bij de herontwikkelingen. Ook is onderzocht welke struikelblokken en succesfactoren hierbij spelen.

2 – De Blokhuispoort is een cultureel bedrijvencentrum te Leeuwarden. Waar vroeger gevangenen zaten, werken nu creatieve mensen. Ook worden er allerlei culturele activiteiten georganiseerd. Er bevinden zich ruim 130 kleine bedrijven in het grote complex.

worden herbestemd, blijkt de enorme betrokkenheid van omwonenden bij hun omgeving. Alleen al om deze reden is sloop meestal niet aan de orde. Echter, behoud om het monument alleen is (zeker in deze tijd) vaak niet mogelijk. Om een gebouw op een verantwoorde wijze de toekomst in te laten gaan zal het een nieuwe en rendabele functie moeten krijgen. Tussen nu en 2015 zullen circa vijf grote gevangeniscomplexen hun oorspronkelijke functie verliezen3. Een generiek kader zorgt ervoor dat herontwikkeld kan worden vanuit een heldere en onderbouwde visie. Daarnaast helpt het kader om de monumentale waarden een rol van betekenis te laten spelen bij afstoting en herontwikkeling.

Monumentale waarden Bij herontwikkeling van gevangenissen is tot nu toe nogal verschillend omgegaan met de

monumentale waarden. Dit varieert van grotendeels slopen tot restauratie en reconstructie van onderdelen die verloren gingen. Met de monumentale waarde kan globaal op twee verschillende manieren omgegaan worden. Dit was in het genoemde onderzoek duidelijk terug te zien in de voorbeelden, maar is ook toepasbaar op herbestemming van andere typen gebouwen. Bij de ene benaderingswijze zijn de bestaande gebouwen en architectuur ondergeschikt aan de nieuwe ontwikkelingen en ontwerpen. De gevangenis wordt hoogstens ‘ingepast in’. Deze lijn is gevolgd bij de herontwikkeling van het voormalige Huis van Bewaring aan het Kleine Gartmanplantsoen in Amsterdam: er moest een casino komen en kantoren, openbare ruimte en winkels. Daarnaast bestond de wens (mede onder druk van de be-

volking) om iets van de gevangenis, een plek met vele verhalen, zichtbaar te laten. In de oorlog hebben onder andere Anne Frank en haar familie hier enkele dagen gevangen gezeten. De fysieke ruimte voor herinneringen was echter beperkt, omdat deze moesten worden ingepast de andere grote plannen die er voor deze plek waren. De vorm van de gevangenis is behouden (door de architect letterlijk de ‘handicap’ binnen het bouwplan genoemd), maar alle bijgebouwen zijn gesloopt en met monumentale waarden is nauwelijks rekening gehouden4. Het resultaat: pal naast het grootse Casino bevindt zich een wat bevreemdend en een streng gebouw met kleine ramen waarvan men de muren heeft geprobeerd op te frissen met een vrolijke pasteltint. Een modern kantorencomplex met muren uit 1849, zonder monumentale uitstraling.

23


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

Een tweede benadering betreft de omgekeerde volgorde en wordt de laatste jaren vaak toegepast. Hierbij fungeren de bestaande situatie en oorspronkelijke architectuur als inspiratiebron en uitgangspunt. Dit betekent niet dat de oude gebouwen op geen enkele wijze aangepast worden. Ook is er vaak ruimte voor enige nieuwbouw. Respect voor bestaande architectuur kan ook betekenen dat er ‘in contrast’ bijgebouwd wordt. Het contrast dient vanuit deze visie het complex als geheel ten goede te komen en de architectuur van de oude gebouwen te benadrukken. Een bijzonder voorbeeld van een herontwikkeling waarbij de bestaande architectuur als uitgangspunt diende is ‘Het Arresthuis’ in Roermond. In deze voormalige gevangenis, die aan het begin van deze eeuw bekendheid kreeg als noodvoorziening voor ‘bolletjesslikkers’, is bewust gebruik gemaakt van de be-

staande architectuur en is middels bijzondere kleurstellingen geprobeerd deze extra te benadrukken. Monumentale waarden zijn vooraf door de betrokken overheidspartijen vastgelegd in een document dat is meegegeven aan partijen die een inrichtingsvisie mochten indienen. Dit punt was daardoor duidelijk en onomstreden. Uiteraard moeten er bij vrijwel iedere herbestemming concessies gedaan worden, zo ook in Roermond. Het grote verschil wordt gemaakt door het uitgangspunt: denken vanuit het monument en slim gebruik maken van de aanwezige waarden. Bij het dit jaar officieel geopende ‘Oostereiland’ in Hoorn is op vergelijkbare wijze hoog ingestoken op behoud van het gehele complex. Door de RCE vroegtijdig te betrekken en uitgangspunten van te voren vast te

3 – De voormalige gevangenis Kleine Gartman te Amsterdam (ook wel genoemd de Weteringschans) wordt tegenwoordig overschaduwd door het grote Holland Casino. Van de gevangenisvleugels bleef alleen het casco over, alle bijgebouwen (zoals de kerk en het poortgebouw) werden gesloopt. Rechts het beter bewaarde rechtbankgebouw.

24

leggen konden latere patstellingen tussen verschillende wensen en belangen voorkomen worden. Ook hier betekende de nadruk op de monumentale waarde niet dat er geen wijzigingen of aanvullingen mogelijk waren. In het uiteindelijke resultaat zijn diverse moderne toevoegingen zichtbaar. Deze doen echter geen afbreuk aan het oude en vertellen het verhaal van de herbestemming anno 2011. Monumentale waarden stonden de herontwikkeling niet in de weg maar dienden als basis en inspiratiebron.

Specifieke gevangenis-kenmerken Oude gebouwen en authentieke details worden in toenemende mate als inspirerend ervaren en verhogen vaak de leefbaarheid. Zolang faciliteiten maar zijn aangepast aan de eisen van de tijd. In het geval van de gevangenissen ligt dit soms wat ingewikkelder. Een ruime lichte kerk of een schoolgebouw komt aantrekkelijker en ook praktischer over dan een gevangenis met zijn kleine sombere cellen. Het eerder genoemde voorbeeld in Roermond toont aan dat van de specifieke gevangenissfeer effectief gebruik gemaakt kan worden. Ook toont deze herontwikkeling aan dat de beperkingen van het gebouw overwonnen kunnen worden met behoud van kenmerkende onderdelen. Zo is de beperking van de celgrootte ondervangen door twee of drie cellen samen te voegen. Door openingen in de tussenmuren te maken blijft de oorspronkelijke bouwkundige structuur zichtbaar en blijft de indeling van ramen en deuren herkenbaar. Deze werkwijze is ook prima toe te passen voor bijvoorbeeld een herontwikkeling als kantoor. In Hoorn is goed gekeken waar de ruimtes komen waar gedurende langere periodes verblijf plaatsvindt. Op die plekken mochten de tralies verwijderd worden. Daarbij is ook gekeken naar een logische verdeling van de tralies over de gevel. Meerdere gebruikers van het huidige kantoor in de eind jaren 1980 gestripte gevangenis Kleine Gartman in Amsterdam geven aan te betreuren dat zij zo weinig terugzien van de voormalige gevangenis. Behalve de vrij kleine ramen betreft het een standaard kantoor. Alles tussen de muren is destijds gestript. Enkele winkeliers weten niet eens dat zij in een voormalige gevangenis werken. Degenen die het wel weten zijn zeer geïnteresseerd in de historie van deze plek maar vragen zich tegelijkertijd af waarom er zo weinig meer van over is.

Struikelblokken Onduidelijkheid over de uitgangspunten kan voor problemen zorgen in het herbestemmingsproces. Oorzaak hiervan is nogal eens


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

4 – In Het Arresthuis in Roermond is de oorspronkelijke celgrootte zichtbaar gebleven. FOTO'S HET ARRESTHUIS

de onduidelijkheid over het opdrachtgeverschap. Bijvoorbeeld wanneer de oorspronkelijke eigenaar nog niet weg is en nog geen afstand neemt. Of wanneer er meerdere partijen met verschillende belangen bij betrokken zijn. Ook kan veel hinder ervaren worden van het niet vooraf stellen van duidelijke randvoorwaarden (met name ten aanzien van de monumentale waarden). Samenwerking bij het opstellen van de randvoorwaarden is essentieel zodat er later ook door iedereen op teruggevallen kan worden. Dit geldt uiteraard voor alle bouwprojecten. Voor de soms enorme gevangeniscomplexen, met veel aanen verbouw uit diverse perioden, is dit extra belangrijk. De monumentale waarde van een gevangenis is vaak niet algemeen bekend of erkend en ook hier geldt vaak: onbekend maakt onbemind. Onvoldoende publieksparticipatie, of in een te laat stadium, blijkt vaak een bron van ellende. Zo ontstaan er soms ver uitgewerkte plannen die niet stroken met wat omwonenden of andere belanghebbenden zich hadden voorgesteld. Juist in een vroeg stadium kunnen creatieve ideeën van bewoners een positieve rol spelen in het herbestemmingsproces. Minder betrokkenheid in een vroeg stadium betekent meestal meer weerstand tegen de concrete plannen in een later stadium. Een struikelblok dat zich vaak voordoet bij een herbestemming van een gevangenis tot woonruimte is de daglichttoetreding. Het licht in de voormalige cel komt meestal maar van één kant via een klein raam. Het maken van dakvensters vormt vaak een inbreuk op de architectuur en de typerende geslotenheid. Vaak wordt uiteindelijk een compromis gesloten. Zo werden bij het Oostereiland in Hoorn de dakvensters gerealiseerd aan de

minst zichtbare kant van het dak. Kleine problemen kunnen grote problemen worden als ze niet in een vroeg stadium onder ogen gezien worden. Ontwerpen moeten soms worden aangepast doordat niet tijdig is gekeken naar de situering van een rookgasafvoer. Hierbij valt ook te denken aan uiteenlopende onderwerpen als brandveiligheid, asbest, kabels en leidingen, bodemkwaliteit, kwaliteit van de fundering of de aanwezigheid van archeologische waarden. Een typisch struikelblok in deze tijd is het beperkte aanbod van ontwikkelaars en uitbaters omdat zij het financiële risico niet aandurven. Hoewel het altijd de voorkeur verdient om een complex als geheel te herontwikkelen, kan het in deze tijden soms toch beter zijn

aan deelontwikkeling te doen. Zodoende ontstaan meer ‘behapbare’ delen. Als een deel van het complex succesvol in gebruik is, kan dit nieuwe gebruikers aantrekken. Voorwaarde is dan wel dat de (overheids)partij die het overige deel in eigendom heeft, de mogelijkheid heeft om nog enkele jaren het meest noodzakelijke onderhoud uit te voeren. De economische crisis zorgt tevens voor een moeilijker verkoop van bijvoorbeeld appartementen. Dit probleem speelt momenteel in Hoorn, waar onder andere op de bovenverdiepingen van het grote Alcovengebouw appartementen zijn gerealiseerd.

Succesfactoren Van fouten kun je leren en zodoende is het van belang de struikelblokken onder ogen te

25


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

5 – Noordsingel gevangenis te Rotterdam.

zien. Echter, vooral bij de recente herbestemmingsvoorbeelden zoals Roermond en Hoorn is er juist ook veel positiefs te melden. Succesfactoren die vooral moeten worden vastgelegd en opnieuw uit de kast gehaald bij volgende herbestemmingen, hoewel niet alles voor honderd procent te organiseren is. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor het enthousiasme en de betrokkenheid van vrijwilligers die meedenken en meedoen. Bij de eigenaar of initiatiefnemer ligt er echter wel een taak om de omwonenden in vroeg stadium te laten meedenken. Dit kost in het beginstadium meer tijd, maar kan later veel tijd besparen omdat er geen of minder bezwaren komen. Zo heeft men in Hoorn voorafgaand aan de herbestemming een ideeënmarkt georganiseerd waar diverse personen en organisaties hun ideeën aangaande het gevangeniscomplex konden presenteren en bespreken met buurtbewoners. Ook konden inwoners van Hoorn een reactieformulier invullen met daarin hun wensen ten aanzien van de herontwikkeling. Dit leverde niet alleen gratis ideeën maar ook veel enthousiasme op. Overigens is in Hoorn het gehele proces van herontwikkelen in handen van de gemeente gebleven. De gemeente wist wat zij wilde en luisterde naar de bevolking. Omdat een gemeente normaliter ook een essentiële rol vervult bij herbestemming (zoals aanpassen van het bestemmingsplan)

26

verliepen bepaalde procedures relatief soepel. Daar komt bij dat de RCE en de gemeente op één lijn zaten wat betreft de inzet op behoud van monumentale waarden. Een goede samenwerking tussen alle partijen in alle fasen is essentieel. De herbestemming van het imponerende gevangeniscomplex aan de Noordsingel in Rotterdam wordt duidelijk benut als gebiedsontwikkeling. In het herontwikkelingsplan ‘De tuin van Noord’ is niet alleen gedacht vanuit het gevangeniscomplex, maar nadrukkelijk ook vanuit een breder gebied, in dit geval de wijk. De ontwikkelaar formuleert dit letterlijk als volgt: ‘Het vrijkomen van het terrein, verrassend ruim in afmetingen en openheid, de markante bebouwing en intrigerende geschiedenis betekenen een unieke kans om een nieuw stuk stad met een sterk en eigen karakter toe te voegen aan het dicht bebouwde Oude Noorden. (…) Door nieuwe functies toe te voegen en de monumentale en karakteristieke kenmerken van de voormalige gevangenis te behouden en nieuwe enthousiaste bewoners te trekken, creëren we een aantrekkelijk leefgebied waar gewoond en gewerkt wordt en waar men zich kan ontspannen in een nieuwe stadstuin. Een transformatie van een gesloten en sobere omgeving, waar men niet vrijwillig verblijft, naar een open, groene en uitnodigende Tuin van Noord die mensen met elkaar verbindt.’

Veel successen zijn te organiseren, maar niet alles. Een groot oppervlak vrije ruimte naast een gevangenis is ideaal voor de parkeergelegenheid. Een herbestemming kan ermee vallen of staan. Nog zo’n niet te organiseren item: de ligging. De nabijheid van een (toeristisch) stadscentrum en een goede ontsluiting komen bij meerdere herbestemmingen als succesfactor naar voren. Zoals bijvoorbeeld het Arresthuis in Roermond, dat in het historische stadshart gelegen is. Verder kunnen als positieve factor worden genoemd: een gaaf bewaard gebleven complex met hoge monumentale waarde, een gebouw in goede conditie en de aanwezigheid van zowel grotere als kleinere ruimtes. Nog even terug naar Leeuwarden, waar men voor de herbestemming van de Blokhuispoort uitgebreid de tijd neemt. We zijn geneigd te denken dat zo’n proces van herontwikkelen wel wat sneller zou mogen. Echter, het inbouwen van voldoende ‘tussentijd’ kan een belangrijke succesfactor vormen, mits de gebouwen worden uitgegeven in tijdelijk gebruik. De periode van tijdelijk gebruik vormt een testcase voor nieuw gebruik van de gebouwen. In de Blokhuispoort loopt men nu al tegen problemen aan die anders mogelijk pas na herontwikkeling aan het licht gekomen waren. En in positieve zin: er komen bedrijven op af waarbij het gebruik soms zo goed bevalt dat serieus nagedacht


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

RCE-adviezen en websites). Onderzochte herbestemmingen: Amsterdam, Kleine Gartman PI (‘vroeg’ voorbeeld, 1989, kantoren, casino en openbare ruimte); Roermond, Het Arresthuis (recent, 2008, Van der Valk Hotel); Hoorn, Oostereiland (recent, 2011, appartementen, kantoren, museum, hotel, restaurant, toeristisch informatiepunt); Rotterdam, Noordsingel PI (ontwerpfase, uitvoering ca. 2014, wonen, werken en recreëren); Leeuwarden Blokhuispoort (tijdelijk gebruik en toekomstige herbestemming in voorbereiding, uitvoering verwacht 2015, culturele functies, wonen en horeca) 3 In dit artikel wordt niet uitgebreid ingegaan op de redenen achter de afstoting. Het ‘niet meer voldoen aan de eisen van de tijd’ is een veelgehoorde reden. Sinds de Schipholbrand speelt de brandveiligheid een nadrukkelijke rol. Daarnaast is nog niet definitief vastgesteld welke (volgende) complexen afgestoten gaan worden en om die reden worden ze niet in dit artikel genoemd. 4 Het is niet de bedoeling om over de kwaliteit van de gehele herontwikkeling van het gevangenisterrein te Amsterdam een negatief waardeoordeel uit te spreken. Het uiteindelijke plan vormt meestal het resultaat van uitgebreide onderhandelingen tussen partijen met uiteenlopende belangen. Het plan is geslaagd te noemen voor wat betreft de ‘teruggave’ van het gevangenisterrein aan de stad. Ook is het gelukt in een dichtbebouwd gebied een enorm casino in te passen. Wel doet het uiteindelijke resultaat vermoeden dat authentieke elementen een hogere belevingswaarde en meer duurzame kwaliteit aan deze historische plek hadden kunnen toevoegen. 2

kan worden over een permanente vestiging. Daarbij komt dat voor een goede match tussen gebouw en gebruik domweg tijd nodig is. Eigenlijk zou het heel toevallig zijn wanneer een nieuwe bestemming zich precies voordoet op het moment dat het gebouw vrijkomt. In Roermond verliep de herontwikkeling van het voormalige Huis van Arrest moeizaam totdat Van der Valk zich aandiende, die er een hotel-restaurant wilde vestigen. Daarna raakte de herbestemming van ‘Het Arresthuis’ in stroomversnelling. Wanneer eerdere ideeën met moeite doorgevoerd zouden zijn, zou het complex niet zo fraai bewaard gebleven zijn als nu het geval is. Deze ideeën gingen namelijk uit van meer sloop en toevoeging van hoogbouw.

Toekomstige herbestemmingsopgave Nederland bezit ongeveer 45 gevangenissen van vóór 1940 met (meer of minder) monumentale waarde. Hiervan zijn er bijna 35 gebouwd of rigoureus verbouwd door de toenmalige rijksbouwmeesters I. Warnsinck, A.C. Pierson en J.F. en W.C. Metzelaar. Zij ontwierpen in die tijd vrijwel alle gebouwen voor Justitie. In het verleden zijn al zo’n tien gevangenissen van deze architecten gesloopt. Hoewel de gevangenissen beduidend soberder ontworpen zijn dan de eveneens door de rijksbouwmeesters ontworpen rechtbankgebouwen, munten ze uit in detaillering, evenwichtigheid en allure. Het zijn ontwerpen

van grote klasse, met veelal fraai gedetailleerde gevels, imponerende poortgebouwen en ruime binnenplaatsen. Het op te stellen beleidskader zal deze waarden nader beschrijven en zal handvaten bieden voor de wijze waarop kan worden omgegaan met de specifieke gevangenisarchitectuur en -kenmerken. Daarbij zal lering worden getrokken worden uit de struikelblokken en succesfactoren uit het beschreven rapport. Ook de herbestemde gevangenisgebouwen kunnen een meerwaarde vormen voor onze omgeving, net als monumentale kerken, scholen, fabrieken en vele andere voorbeelden. Juist de variatie in herbestemde gebouwen met hun eigen architectuur en geschiedenis zorgt voor karakter en herkenbaarheid in wijken en buurten. Bovendien blijft daar het oude verhaal van de gevangenis verteld worden. Een nieuw verhaal wordt toegevoegd, van de oude gevangenis die zonder opgesloten criminelen toch de leefbaarheid bevorderde.

Noten Voor dit onderzoek is de meeste informatie verkregen uit interviews onder diverse bij de herbestemming betrokken partijen (RCE, RGD, Atelier Rijksbouwmeester, diverse gemeenten, architecten en ontwikkelaars) en nieuwe gebruikers (naast informatie uit rapporten, literatuur,

1

Literatuur - Cappellen, J.P. van (2012) Herbestemming van historische gevangeniscomplexen – struikelblokken en succesfactoren, Amersfoort. - Departement van Justitie (1912) Kort overzicht van de geschiedenis der gebouwen bij het departement van Justitie in gebruik, ’s-Gravenhage. - Floor, R. (2009) J.F. Metzelaar en W.C. Metzelaar – Rijksbouwmeesters voor Justitie, Rotterdam. - Grip, S. (2010) Noordsingelcomplex - nieuw leven in het Oude Noorden, Rotterdam. - Kooij, B.H.J.N (2011) Herbestemming van 19e en vroeg 20e eeuwse Nederlandse Gevangeniscomplexen (algemene verkenning), Amersfoort. - Petersen, Marinus Albertus (1978) Gedetineerden onder dak, proefschrift Universiteit Leiden. - Rijksgebouwendienst, diverse auteurs (2009) Hergebruik is waarde maken – Transformatie van Rijksgebouwen, ’s-Gravenhage. - Diverse digitale bronnen waaronder: www.hetarresthuis.nl, www.oostereiland.nl, www.blokhuispoort.nl, www.blokhuisportal.nl, www.hdprojectrealisatie.nl. 쮿

27


V O O R

U

gelezen

VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

De buitenplaats en het Nederlandse landschap van een camera aan een ballon heeft hij verrassende vergezichten weten vast te leggen en zien Marina L améris en we de buitenplaatsen echt in het landschap ligRoel van Norel (fotografie) gen. Het boek is zodanig opgebouwd, dat naast UITGAVE de tekst er vier zogenaamde fotoparades zijn van WBooks elke meer dan vijftien pagina’s; één voor elk RECENSENT landsdeel. Edwin Raap De inhoud dan, want daar gaat het toch ook DETAILS om. Als een kunsthistoricus schrijft over landGebonden, 192 pagina’s, schap, dan houd ik in de regel mijn hart vast. Al ca. 200 afbeeldingen, snel verdwaalt zo iemand dan in platitudes en weinig diepgravende omschrijvingen (geen beISBN 978-90-4000-502-2 schrijvingen) van landschappen zonder enige PRIJS historisch besef van de landschappelijke ontwik€ 24,95 kelingen in ons land. In die valkuil zijn de auteurs niet getrapt. In het hoofdstuk ‘Drie lagen in het landschap’ maakt Gerdy Verschuure-Stuip een onderscheid in de hoofdaspecten van ‘welgelegen’, te weten bodem, ontginning en vorm. Die begrippen lopen volgens haar parallel aan natuur, landschap en cultuur en zijn voor een gebied in de tijd opeenvolgend. De natuur waar de mens in gaat ontginnen en vervolgens steeds verder kneed naar eigen behoeften, met als eindfase het stedeoor wie het nog niet wist: 2012 is uitgeroepen tot het Jaar lijke landschap. Hoewel je er van alles over kunt opmerken, vind van de Historische Buitenplaats. Een dergelijk initiatief ik deze benadering wel een werkbare. De drie lijnen worden in de kan iedereen nemen overigens. De organisatie van dit themajaar rest van het boek gevolgd en krijgen elk enkele hoofdstukken toeheeft leentjebuur gespeeld bij het Jaar van het Religieus Erfgoed bedeeld. (2008). En neem het ze eens kwalijk, want dat was een succesvol jaar en de organisatie eromheen was naar ieders wens. Heel nadrukkelijk wordt de verbinding gelegd tussen cultuur Initiatiefnemer René Dessing, zelf eigenaar van de buitenplaats en natuur en wordt er gesproken over het dichten van de kloof Huis te Manpad in Heemstede, is voorzitter van de Stichting en tussen beide die is ontstaan de laatste decennia. Een constatering drijvende kracht achter het Jaar. Veel van de dit jaar georganidie mij uit het hart gegrepen is. Te zeer kijken ‘groene’ en ‘rode’ seerde activiteiten komen uit zijn koker of verlopen via de organisaties nog naar zichzelf in plaats de verbinding te zoeken stichting. Op de speciaal ontwikkelde website www.buitenplaatdie er van nature gewoon is. Het themajaar kan deze kloof oversen2012.nl kan iedereen lezen wat er te doen is op buitenplaatsen bruggen. en welke inhoudelijke bijeenkomsten georganiseerd worden. In het boek leggen de auteurs de relaties bloot die er al Hoewel ingestoken vanuit een kunsthistorisch perspectief, is eeuwen bestaan tussen buitenplaatsen en hun directe omgeving. het themajaar vanuit landschappelijk oogpunt ook de moeite We kunnen zelfs spreken van en buitenplaatsenlandschap, zo waard. Zoals men zelf stelt ‘op een buitenplaats komen kunst en lezen we. landschap samen en is de landschappelijk ontwikkeling op een klein oppervlak goed af te lezen’. Breed opgevat kan het themaHistorisch-geografen en terreinbeheerders komen aan het jaar ook aangegrepen worden om een lans te breken voor de rol woord en laten hun licht schijnen op de rol van buitenplaatsen van landgoederen en particuliere grondeigenaren in het beheer in het Nederlandse landschap en het beheer ervan in deze tijd. van ons landschap. Hiermee wordt de stand van zaken opgemaakt in het beheer en Bij een zo beeldend en breed op te vatten thema als buitende benadering van dit aspect van ons cultureel erfgoed en kan het plaatsen hoort vanzelfsprekend ook een boek. Eind maart tijdens boek over jaren er nog eens bijgehaald worden om na te lezen de officiële opening van het Jaar in Amerongen werd het eerste hoe we er toen ook alweer tegenaan keken. exemplaar van het boek overhandigd. Het boek gaat verder in op zaken als de relatie met recreatie, Kunsthistorica Marina Laméris schreef het boek en Roel van de rol in de landsverdediging en moderne landgoederen. Norel maakte de foto’s. Daarnaast zijn er bijdragen van andere Belangstellenden in het Nederlandse landschap en belangauteurs opgenomen in het eerste deel van het boek. Ik noem de stellenden in buitenplaatsen zullen dit boek met plezier ter hand fotograaf er hier bewust bij, omdat de spectaculaire opnamen nemen. Een aanrader. Voor de prijs hoeft u zeker niet te laten voor een groot deel de kracht van het boek vormen. Met behulp liggen. 쮿 AUTEURS

V

28


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

recent V E R S C H E N E N

Militairen op de Veluwe – Een geschiedenis van landschap & bewoners AUTEURS

Ingrid van der Vlis UITGAVE

BOOM DETAILS

Gebonden, 344 pagina’s, geïllustreerd in kleur, ISBN 978-94-6105-273-5

oest en ledig was de Veluwe toen zij halverwege de negentiende eeuw door het Nederlandse leger werd ontdekt als locatie voor militaire doeleinden, als oefenterrein en als opslagplaats. Voor het leger vormden de uitgestrekte heidevelden het perfecte terrein voor grootschalige oefeningen met geweren en kanonnen die een almaar groter bereik kregen. De militaire aanwezigheid nam er vervolgens snel toe, met de bouw van kazernes rond 1900 en de uitbouw ervan in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog.

W

Duizenden jonge mannen brachten er hun diensttijd door, al PRIJS dan niet rijdend in tanks die gelei€ 29,90 delijk aan het schrikbeeld van toeristen op de Veluwe vormden. Dit veranderde aan het eind van de twintigste eeuw, toen de dienstplichtigen plaatsmaakten voor een beroepsleger. Diverse kazernes kregen een andere bestemming; delen van het oefenterrein werden natuurgebied. Wat dit alles voor de Veluwe en haar bewoners betekende, komt aan bod in bijdragen van diverse specialisten. Een boek over een bijzondere relatie. Met bijdragen van Eva ter Braak, Piet van Cruyningen, Theo Engelen, Rense Haveman, Marloes Schoonheim, Addy Schuurman, René Vossebeld en Jan Vredenberg. 쮿

Hooggehakt & kortgerokt – 100 jaar met de mode mee AUTEUR

Martine van Rooijen UITGAVE

Scriptum DETAILS

Gebonden, 208 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd, ISBN 978-90-5594-891-8 PRIJS

€ 22,50 espentailles, zijden kimono’s, suikerspinkapsels, BB-ruitjes, hippiejurken en plateauzolen. Er zijn weinig onderwerpen die zo’n schat aan beelden opleveren als mode. Hooggehakt & kortgerokt showt die bonte en veranderlijke wereld. Aan het begin van het boek vegen de dames met hun lange rokken de vloer. In de jaren die volgen, kruipen de rokken langzaam omhoog, zakken weer, gaan weer omhoog tot ze in de jaren zestig niet korter meer kúnnen. Maar niet alleen de roklengte verandert. Ook de taille, die is ingesnoerd, hoger valt, lager of helemaal verdwijnt. De hoeden: pillendoosjes of flaphoeden. Bont dat in is of juist niet. De jaren vijftig waarin voor het eerst een aparte tienermode verschijnt. De jaren zeventig waarin de herenmode rigoureus verandert met coltruien en ribpakken. De jaren tachtig met de yuppie-

W

stijl. Honderd jaar mode in meer dan 150 foto’s: kleding, kapsels, make-up en lingerie. Maar ook de ontwerpers, de favoriete modellen en de mode-iconen. 쮿

29


recent

VITRUVIUS

Wonen in een monumentaal huis

AUTEURS

Barbara L aan, Eloy Koldeweij, Coert Peter Krabbe (red.) UITGAVE

Sun Architecture DETAILS

Hardcover, 368 pagina’s, full color geïllustreerd, ISBN 978-94-6105-724-2 PRIJS

€ 39,50 a het grote succes van het boekje Amsterdamse interieurs verschijnt nu het omvangrijkere vervolg Wonen in een monumentaal huis. Hierin worden meer dan tachtig bijzondere interieurs van woningen in Amsterdam Zuid uit de periode 1875 tot 1945 in beeld gebracht. Het boek geeft niet alleen informatie over de cultuurhistorische waarde van

N

Modellen vertellen

AUTEUR

Ab Hoving UITGAVE

Van Wijnen DETAILS

Paperback, 288 pagina’s, full color geïllustreerd, ISBN 978-90-5194-439-6 PRIJS

€ 39,50 et Rijksmuseum is geen scheepvaartmuseum, maar het beheert wel een van de interessantste maritieme collecties in Nederland: scheepsmodellen, nautische archeologische vondsten en op voormalige vijanden buitgemaakte voorwerpen, van scheepsspiegels tot kanonnen en vlaggen. Vaak gaat het om unieke, onvervangbare relikwieën van onze geschiedenis en valt aan elk model een verhaal te koppelen.

H

Kempen en Maasland Natuur-reisgids AUTEUR

Dirk Hilbers UITGAVE

KNVV Publishing DETAILS

Paperback, 128 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-5011-402-8 PRIJS

€ 14,95

30

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

V E RS C H E N E N

de interieurs, maar laat ook zien welke rol bewoners nu spelen als schakel in de geschiedenis. Amsterdam Oud-Zuid was en is een chique woonwijk. De woningen zijn vaak met de mooiste meubels ingericht en gedecoreerd met de prachtigste materialen. Veel laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse interieurinrichtingen zijn bewaard gebleven. Maar hoe is het voor de huidige bewoners in een monumentaal interieur te wonen? En hoe ga je als bewoner om met zo’n interieur? Het boek geeft speciale aandacht aan stucornamenten, glas-in-lood, betimmeringen en badkamerinrichting. Het rijk geïllustreerde boek is een inspiratiebron voor iedereen die geïnteresseerd is in woninginrichting. Het geeft mensen die in een monumentaal pand wonen (of daarvan dromen) richtlijnen voor het behoud van hun historisch interieur. En iedereen die zich interesseert in de geschiedenis van Amsterdam, de joodse geschiedenis of historische woningen kan met dit boek zijn hart ophalen. 쮿

Die verhalen staan in dit prachtig uitgevoerde en rijk geïllustreerde publieksboek. Over Nova Zembla, VOC-schepen, de De Ruyter en Van Speijk, schepen met wielen, de eerste onderzeeboot, vuurtorens en nog veel meer. Het gaat in dit boek over scheepsbouw, over scheepsmodelbouw, over vernieuwingen en conflicten, over vindingrijkheid, heldenmoed en talent en vaak ook over eerzucht en onvermogen, wrok en listigheid, ambitie, afgunst en jaloezie. Ab Hoving heeft het sprankelend opgeschreven, en bij de in het Rijksmuseum gemaakte foto’s wrijf je je ogen uit – zo mooi. Ab Hoving (Groningen, 1947) is hoofdrestaurator scheepsmodellen in het Rijksmuseum en sinds 1989 werkzaam aan de Marinemodellenkamer, een door het Rijksmuseum beheerde collectie nautische modellen. Hij is betrokken (geweest) bij replicaprojecten als de Duyfken in Australië, het Utrechts Statenjacht en het nieuwe ontwerp van De 7 Provinciën te Lelystad. 쮿

e Crossbill Guides zijn populaire reisgidsen over bijzondere natuurgebieden in Europa. In navolging van dit succesvolle concept verschijnt er nu de eerste Nederlandstalige Crossbill Guide compact. Deze gids is de eerste in een serie, speciaal over natuurgebieden in de Lage Landen en behandelt flora en fauna, landschap en geologie van het betreffende gebied. Het beschrijft routes waarlangs de bezoeker deze rijkdom zelf kan ontdekken, en geeft praktische tips voor waarneming. Kempen en Maasland legt de nadruk op kaarten en illustraties. 쮿

D


VITRUVIUS

NUMMER 21

O K T O B E R 2 012

recent V E R S C H E N E N

Het Betuwe Boek

lke dag een nieuw verhaal over het rijke verleden van de Betuwe, 365 keer een historische of nostalgische afbeelding met een goed verhaal erbij. Omdat er nog meer te vertellen is, komt het Betuwe boek uit op 400 pagina's. De Betuwe is meer dan Flipje Tiel; Rieverenland is meer dan bloeiende boomgaarden en jam! Ook de paardenmarkt an Beusichem, het meeloproer in Culemborg, stichting RK Kerk in Maurik, de eerste tandarts in Tiel, het Koninginnefeest in Gellicum komen aan bod. Het Betuwe boek geeft een prachtig historisch overzicht van de zes gemeenten Tiel, Buren, Culemborg, Neder-Betuwe, Neerijnen en Geldermalsen, die samen Rivierenland, ofwel de Betuwe, vormen. Alles wat de Betuwe tot de Betuwe maakt, is in dit handzame boekje opgenomen. 쮿

E

UITGAVE

WBooks DETAILS

Gebonden, 400 pagina’s, 365 kleur en z/w foto’s, ISBN 978-90-4000-480-3 PRIJS

€ 14,95

Gids voor de hunebedden in Drenthe en Groningen AUTEUR

Wijnand van der Sanden UITGAVE

WBooks DETAILS

Paperback, 96 pagina’s, 90 kleur en z/w foto’s, ISBN 978-90-4000-704-0 PRIJS

€ 12,95

G

ids voor de hunebedden in Drenthe en Groningen geeft in beknopte vorm een compleet overzicht van alle nog bestaande hunebedden in de provincies Drenthe en Groningen, 54 in totaal. De lezer vindt er alle mogelijke informatie over de hunebedden: waar ze liggen, hoe oud ze zijn en natuurlijk welke vondsten er gedaan zijn, maar ook over hun landschappelijke ligging, grootte, oriëntatie, restauraties en andere bijzonderheden. Bij veel van de hunebedden wordt een thema behandeld, zoals de herkomst van de stenen, de ligging bij moerassige plekken of langs een weg, de wijze van dodenbijzetting, de zorg voor de hunebedden (onder meer in de Tweede Wereldoorlog), vandalisme en nog veel meer. De gids wordt voorafgegaan door een inleiding over de mensen die in de Steentijd de hunebedden hebben gebouwd en de manier waarop hun nazaten er mee omgesprongen zijn. Ook alternatieve theorieën komen aan de orde. Voor het boek zijn nieuwe foto's gemaakt. Het is onmissaar voor iedereen die de hunebedden wil bezoeken en de laatste stand van zaken wil weten. 쮿

e laatmiddeleeuwse stad onderscheidde zich door eigen politieke-, sociaal-culturele en economische structuren die een enorme variatie van levens- en organisatievormen toelieten. De stadsmuren bakenden een organiek geheel af dat door de gehele stedelijke gemeenschap werd gedragen, maar dus telkens anders werd ingevuld. Daardoor trekken steeds weer nieuwe aspecten van de laatmiddeleeuwse stad de aandacht van historici. De bundel Stedelijk verleden in veelvoud is een product van deze fascinatie. In zestien bijdragen worden de centrale functies van steden en de wijze waarop de inwoners de stedelijke samenleving beleefden, nader belicht. Terugkerende thema’s zijn urbanisering, de relaties met rurale omgeving en de Hanze, economie, financiën en kredietwezen, verschriftelijking en stedelijke identiteit, militaire organisatie en religieuze beleving. 쮿

1000 jaar Amsterdam – Ruimtelijke geschiedenis van een wonderbaarlijke stad AUTEUR

Fred Feddes UITGAVE

THOTH DETAILS

Gebonden, 368 pagina’s, 250 illustraties in kleur, ISBN 978-90-6868-535 PRIJS

€ 29,90

D

31


or t k Natuur- en cultuurorganisaties samen VITRUVIUS

NUMMER 21

OKTOBER 2012

sterk voor cultuurhistorie p 16 augustus ondertekenden directeur van Natuurmonumenten, Jan Jaap de Graeff, en directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Cees van ’t Veen, een hernieuwde samenwerkingsovereenkomst op kasteel Eerde in Ommen. Door de ondertekening van dit convenant kunnen verschillende gebieden en gebouwen in Nederland in hun oorspronkelijke cultuurhistorische staat worden behouden, gerenoveerd en hersteld. Hierdoor kunnen bezoekers opnieuw genieten van het erfgoed zoals het ooit bedoeld was.

O

In het uitvoeringsprogramma dat hoort bij

de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst is zowel aandacht voor uitwisseling en ontwikkeling van kennis tussen beide organisaties, maar ook voor publieksgerichte activiteiten. De eerste versie van het convenant uit 2004 was vooral gericht op archeologie, maar is nu verbreed met historische gebouwen, inclusief hun interieurs, monumentaal groen en historische cultuurlandschappen. Een van de uit te voeren projecten is de restauratie van kasteel Eerde.

hersteld. Natuurmonumenten kreeg voor de restauratie van het kasteel advies van een interieurspecialist van de Rijksdienst. Straks heeft het kasteel wederom de allure van vroeger, waardoor de bezoeker een onvergetelijke ervaring krijgt. Een eerder geslaagd gezamenlijk project is de visualisering van een Romeinse villa op de Sint Jansberg in het Limburgse Gennep. Met een stalen skelet is zichtbaar gemaakt hoe het gebouw er bijna tweeduizend jaar geleden uitzag. 쎿

Voor Landgoed Eerde is een zogenoemd Programma Eerde ontwikkeld: het landgoed, het park en het kasteel worden in oude staat Foto: Natuurmonumenten, Andries de la Lande Cremer

32


Op de foto: “Exact weten we het niet, maar aangenomen wordt dat Slot Doddendael (Ewijk) stamt uit de jaren dertig van de 14e eeuw en haar naam te danken heeft aan de lisdodden die in de omgeving groeiden. De terrassen geven een prachtig zicht op het eeuwenoude Slot, de tuinen, boomgaard en slotgracht. Maar ook binnen waan je je in vroeger tijden. De muren van de vroegere wapenkamer, het Arsenaal, zijn beschilderd met wapens door de in trompe-l’oeil gespecialiseerde schilder Willem Rutgers. De voorwerpen zijn zo levensecht geschilderd, dat gasten ze soms van de muur willen pakken. Het hele huis is gerestaureerd met authentieke materialen. De lemen vloeren hebben we vervangen door oude plavuizen en een ingebouwde vide geeft meer ruimte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de mensen hier graag vertoeven.” Dhr. H.A.J.M. Braam, eigenaar van Slot Doddendael te Ewijk

D

onatus verzekert vertrouwd

Monumenten worden met veel zorg omgeven door eigenaren en beheerders. Dat is belangrijk en nodig. Net als het kiezen van de juiste verzekering. Al sinds 1852 heeft Donatus ervaring in het verzekeren van monumentale kerken en gebouwen. Als onderlinge maatschappij werken wij zonder winstoogmerk. Wij hebben dan ook geen klanten, maar leden. Maak vrijblijvend kennis met Donatus. Onze expertise zal u verbazen en verrassen, evenals onze jaarlijkse premierestitutie.

sinds 1852

ort Binnenk umboek t: jubile n ij h c s r ve

teen S n a v Oren eer weten? M l natus.n 0jaardo 6 .1 w w w

www.donatus.nl tel. 073 - 5221700


Stadsherstel Midden-Nederland Stadsherstel zet zich in om het monumentale vastgoed in het hart van Nederland te behouden. Momenteel is zij verantwoordelijk voor het behoud en beheer van zo’n 250 monumenten in Amersfoort en Utrecht. Restauraties en herbestemmingen worden met zorg Ên oog voor cultureel erfgoed gerealiseerd. Op deze manier houdt Stadsherstel Midden-Nederland de binnensteden van Amersfoort en Utrecht levendig en blijft het cultureel erfgoed ook voor volgende generaties behouden.

www.shmn.nl Stadswandelingen Actualiteiten Huren Historie panden Lopende projecten

Stadsherstel Midden-Nederland Muurhuizen 104 3811 EL AMERSFOORT T : 033 - 460 50 20 E : info@shmn.nl W : www.shmn.nl @StadsherstelMN


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.