leesfragment Iscariot-Tosca Lee

Page 1

Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 3

Tosca Lee

Iscariot De man die Jezus verraadde

Roman

Vertaald door Marianne Locht-K端hler


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 5

Proloog In Kafarnaüm ligt een hond aan de kant van de weg. Hij is schurftig en dol van de honger. Hij stinkt en niemand houdt van hem. Zijn leven is meer waard dan het mijne. Was ik als kind maar nooit uit Jeruzalem vertrokken.Was Herodes maar blijven leven. Had ik die magere man aan de oever van de Jordaan maar nooit gezien. Jezus uit Nazareth. Ze zullen zeggen dat ik hem verraden heb, dat ik zijn waarde heb gereduceerd tot dertig zilverstukken. Ze kennen me niet. Ze vragen zich niet af of zij misschien hetzelfde gedaan zouden hebben. Erover nadenken is al alsof je flirt met de mogelijkheid dat je misschien helemaal niet zo anders bent. Het ontneemt je het recht om mij te veroordelen, de troost in de gedachte: ‘Ik ben tenminste niet zoals hij!’ Daar vertelde mijn meester ooit een gelijkenis over. Maar als ze mij niet kennen, kenden ze hem ook niet. En dus verdwijnt de waarheid samen met mij in de afgrond. Judas. Eens was dat een goede naam, een sterke naam, de naam van ons volk: Juda. De plek waar de Tempel staat, de verblijfplaats van God. Van hieraf in het dal kan ik de Tempel niet zien – het marmer en het goud van de gevel, of de rook van het altaar waarop het vuur nu, aan het eind van de dag, langzaam dooft. Er is alleen nog een smeulende vuilnishoop, mijn uitpuilende ogen… De strop snijdt in mijn nek. De zon gaat onder. Er is geen geluid meer in mijn oren, maar ik voel de wind door het dal snellen naar de woestijn in het oos5


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 6

ten, mij voorbij vliegend als een levenszucht, voortgejaagd door het naderende duister. Daar. Het duistere licht. En nu ben ik bang. Ik weet dat in sjeool niemand God looft, maar iedereen voor eeuwig piekert over wat had kunnen zijn. Het duistere licht weer. Er komt iemand. Het is een jongen. Ik ben het.

6


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 7

Verdoemenis


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 9

Een oen we uit Jeruzalem wegvluchtten, was ik zes jaar. Caesar Augustus was keizer. Ik had mijn hele leven in Jeruzalem gewoond. Dat was de plek waar de Tempel stond, de navel van de wereld. Hoewel de stad werd vervuild door Romeinse soldaten en Herodes’ stadion, stond Gods huis in Jeruzalem, en geen goede Israëliet wilde er ooit weg. Daarom stond ik ook versteld toen mijn vader, een godvrezend man, op een dag aankondigde dat we weg zouden gaan. Juist nu. Die ochtend was hij het huis in komen stormen met het nieuws dat Herodes, onze koning, dood was. Ik had gedacht dat het de gelukkigste dag van mijn leven zou worden, al was het alleen maar omdat ik vader nog nooit zo gezien had, zo uitgelaten van vreugde. Die dag zong hij een van de liederen van David, terwijl mijn moeder haar handen voor haar borst ineen sloeg en mijn oudere broer Jozua en ik schreeuwend en dansend de straat op gingen. We waren niet de enigen. Het zou niet lang duren voordat heel Jeruzalem losbarstte in gejuich. We waren nog steeds aan het dansen toen vaders vriend Aäron haastig naar het huis toe kwam lopen. ‘Waar is je vader? Simon! Ze halen de adelaar neer!’ Vader kwam naar buiten om hem te begroeten, maar Aäron was te opgewonden om hem een kus te geven. ‘Ze halen Herodes’ adelaar van de Tempel!’ Hoewel ik nog maar zes jaar oud was, had ik al meer dan genoeg gehoord over deze vergulde gruwel die boven op de grote poort van de Tempel was geplaatst, een kruiperig gebaar van Herodes naar Rome. Het was alles wat een Jood wel moest haten: een gesneden beeld – wat een schending van Gods gebod betekende – en het symbool van Rome.

T

9


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 10

Vader ging die dag met Aäron de deur uit en kwam pas terug toen het donker was, de kaken onder zijn baard stevig op elkaar geklemd. ‘Pak in wat je dragen kunt. Vlug,’ zei hij. ‘We gaan weg.’ Die nacht vertrokken we. We kochten de wachter bij de stadspoort om, zodat hij ons door het deurtje naar buiten liet. De hele volgende dag reisden we in stilte verder. Mijn moeders hand klemde om de mijne. Mijn broer was bleek en somber, en hij wierp steelse blikken op mijn vader. Ik wist niet wat er gebeurd was – alleen dat het in Jeruzalem om de een of andere reden niet meer veilig was en dat de rimpels om vaders ogen terug waren. Ik bestookte hem niet met vragen – ik wist wel beter. Ik zou later wel aan Jozua vragen of hij het me allemaal uitlegde. Hij was briljant, mijn broer van tien. Zelfs toen al wist iedereen dat hij een groot schriftgeleerde zou worden. En dus wilde ik dat ook. Maar een paar uur later, toen ik besefte dat ik verder van Jeruzalem vandaan was dan ooit, begon ik me zorgen te maken. ‘Vader,’ vroeg ik, ‘zijn we op tijd weer thuis voor het paasfeest?’ Dat was mijn favoriete feestdag. Dan gingen Jozua en ik met vader een lam kopen en brachten het naar de priesters in de Tempel. ‘Nee, Judas,’ antwoordde hij. ‘Jeruzalem is een kruitvat en God roept ons naar Galilea.’ ‘Maar waarom –’ ‘Nu is het genoeg.’ Die avond, in een donkere benedenkamer in een herberg, lag Jozua naast me. Ik wist dat hij zich ook zorgen maakte. ‘Jozua?’ fluisterde ik. Ik kwam op een elleboog overeind. Ergens op de bovenverdieping hing een lamp die een doffe gloed op de trap wierp. Ik kon net Jozua’s profiel onderscheiden. Hij lag naar het plafond te staren. ‘Herodes is niet dood,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik hoorde vader praten met een van de mannen waar we vandaag mee samen reisden. Het was een gerucht. De koning is ziek, maar hij leeft.’ 10


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 11

‘Maar vader zei –’ ‘Hij had het mis. Allemaal hadden ze het mis. Het gerucht gaf de mensen de moed om de adelaar neer te halen. Totdat Herodes’ soldaten eraan kwamen.’ Hij draaide zich om en keek me aan. ‘Aäron is gearresteerd.’ Ik keek naar hem in het donker. ‘De rabbi’s Judas en Matthias voerden hun leerlingen aan in de aanval op de Tempel.’ Ik werd koud vanbinnen. Vader en Aäron waren allebei leerlingen geweest van de beroemde rabbi Judas ben Sarifeüs. Ik was deels vernoemd naar hem, en naar Judas Maccabeüs, de strijder die ‘de Hamer’ genoemd werd. ‘Ik hoorde vader zeggen dat Aäron zich door de menigte heen wurmde toen ze daar aankwamen. Hij klom op de schouders van een van de leerlingen om te helpen de adelaar omlaag te halen. Maar vader kon niet tussen de mensen door komen. Dus bleef hij achteraan staan kijken – hij zei dat hij zijn zoons uit de eerste hand wilde vertellen over wat later vast en zeker bekend zou worden als de eerste dag van de komst van de messias. Ze hadden de adelaar net losgewrikt toen de soldaten kwamen. Door het gejuich hoorde niemand dat hij hen nog probeerde te waarschuwen.’ ‘Dan heeft hij toch niks gedaan!’ Maar terwijl ik het zei, werd ik toch bang. Jozua zweeg. ‘Gaan ze vader ook arresteren?’ fluisterde ik. ‘Nee. Maar daarom zijn we weggegaan.’ ‘Wat gebeurt er met de anderen?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Maar stel nou dat –’ ‘Moeder komt eraan. Ga slapen.’ Pas nadat mijn ouders bij ons waren komen liggen, sliep ik in. Waren we maar verder gereisd, waren we maar niet gestopt, maar ’s nachts verder gelopen. Ik wist dat dat niet kon, dat rovers de wegen onveilig maakten en er jakhalzen in de struiken loerden, 11


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 12

maar voor het eerst sinds we uit Jeruzalem waren vertrokken, had ik liever nog veel verder weg willen zijn. Die nacht droomde ik over soldaten. Ik was eraan gewend hen te zien in de Heilige Stad, terwijl ze de burcht Antonia in en uit gingen of over de muren of aquaducten liepen, maar die nacht kwamen ze naar de kamer waar we sliepen en sleurden mijn vader weg. Ik werd gillend wakker. ‘Wat is er, Judas? Stil maar,’ suste vader, terwijl hij me naar zich toe trok. Ik rook de hitte van de dag nog op zijn huid. ‘Het is goed. Ga maar slapen.’ Ik rolde mezelf onder het gewicht van zijn arm tot een bal, mijn ogen open in het donker, totdat de soldaten ijl werden als spoken en ik alleen nog het zachte gesnurk hoorde van mijn vader, die naast me lag. Toen we in Scythopolis stopten, was het nog ruim twintig kilometer naar het meer van Galilea. Het was bijna Poeriem, het lentefeest dat voor Pasen kwam. Scythopolis was na Jericho de grootste stad waar we doorheen reisden. Er werd overal gebouwd, onder andere een brede straat die werd geplaveid met volmaakt vierkante basaltblokken. We kwamen langs een gebouw dat eruit zag als een tempel en ik keek met open mond naar een standbeeld van een naakte man dat voor het gebouw stond – het fijn besneden gezicht en de volle lippen, het naakte geslacht dat als een tros druiven tussen zijn dijen hing. Ik had nog niet vaak een dergelijk beeld gezien, en nog nooit een onbesneden penis. ‘Niet kijken,’ zei vader. ‘Dat is niet van God.’ Ik keek niet meer, maar in gedachten reconstrueerde ik de beelden al – van de naakte man en de anderen, die met kransen op hun hoofd in naakt reliëf over de gevel van de tempel achter hem dansten. We vonden een herberg met een Joodse eigenaar. Die avond begon het vasten. We trokken schone kleren aan en gingen naar de synagoge. 12


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 13

Halverwege de schriftlezing begon mijn maag te knorren. Jozua boog zich naar me toe en fluisterde: ‘Misschien komt Gods koninkrijk wel des te vlugger omdat we vasten.’ Ik knikte. Ik wist niet precies hoe het komende koninkrijk eruit zou zien, behalve dat er geen Romeinen of heidenen of Samaritanen zouden zijn. En, wat het belangrijkste was, Aäron zou niet meer opgesloten zitten en vader zou veilig zijn. Die nacht bleven we laat op. We zaten met de andere gasten op het dak onder de volle maan. Thuis zouden mijn neefjes tot laat in de nacht spelletjes spelen, omdat zij de volgende dag lang konden blijven slapen, zodat het minder lang duurde tot zonsondergang, als ze eindelijk weer mochten eten. Maar hier waren geen spelletjes en de kleine kinderen hadden al gegeten en lagen naast hun moeders vast te slapen. Ik voelde me inmiddels ellendig van de honger. Mijn maag was net een harde vuist. Maar ik wist dat ik moest leren vasten als ik een belangrijke rabbi wilde worden zoals mijn broer, die naar de gesprekken van de mannen luisterde alsof hij al een van hen was. Terwijl de avond vorderde, begon ik te verlangen naar de slaap. ‘Herodes heeft iedereen die ze gepakt hebben naar Jericho gestuurd,’ hoorde ik de herbergier zeggen. ‘Een koopman kwam twee dagen geleden met het nieuws.’ Jozua gaf me een por en ik besefte opeens dat ze het over de mannen hadden die gearresteerd waren. Plotseling was ik klaarwakker. Een andere man, die eerder met ons van de herberg naar de synagoge was gelopen, schudde zijn hoofd. ‘Daar loopt het niet best mee af. Waarom moeten ze zo nodig de martelaar uithangen, terwijl Herodes over een paar dagen dood is? Moge God daarvoor zorgen.’ Er werd instemmend gemompeld. Ik keek naar Jozua terwijl mijn hart in mijn keel bonkte. Ik wist niet wat een martelaar was, maar ik zag de wijd open ogen van mijn broer en de grimmige trek om vaders mond. 13


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 14

‘En dan zijn de Romeinen er nog.’ ‘Ik heb liever de Romeinen dan Herodes. Zijn eigen familie is niet eens veilig voor hem. Caesar had gelijk toen hij zei dat je beter Herodes’ varken kunt zijn dan zijn zoon.’ ‘Het zal mij niks verbazen als dat hoerenjong inderdaad varkensvlees eet.’ Ik rolde voorover, mijn armen om mijn middel geslagen. ‘Kom, Judas,’ fluisterde Jozua, en hij gebaarde dat ik hem naar beneden moest volgen. Vertwijfeld kwam ik overeind. Hij nam me mee naar zijn bundeltje bezittingen bij onze spullen in een van de achterkamers van de herberg. Hij zocht even, pakte toen mijn hand en legde er een stuk oud brood in. ‘Hier. Als je niet eet, word je weer misselijk, net als de vorige keer.’ Ik keek van hem naar het brood. Ik moest het teruggeven. Ik moest het op de grond gooien. ‘Je wilt het graag goed doen,’ zei Jozua. ‘Maar je bent nog jong en niemand verwacht dat je zonder eten kunt.’ ‘Maar het komende koninkrijk –’ ‘Door één stukje brood gaan de Romeinen echt niet weg en gaat Herodes niet eerder dood. Ik ben je oudere broer. Je kunt me toch vertrouwen?’ Ik knikte, terwijl er domme tranen in mijn ogen sprongen. Ik at het brood met vlugge happen op, terwijl ik Jozua volgde, terug naar het dak. Ik slikte net het laatste stukje door toen de nachtelijke stilte verbroken werd door een verraste uitroep, al gauw gevolgd door een andere schreeuw en het schelle geluid van een vrouwenstem. We renden terug naar het dak, waar iedereen naar de lucht stond te kijken. Toen zag ik waarom: de maan, die nog vol en helder was geweest toen we naar beneden gingen, het huis in, was nu deels gehuld in duisternis. ‘Het is een teken!’ zei iemand. Ik knipperde met mijn ogen terwijl ik naar de maan keek, die half bedekt was door een zwart deksel. Zou hij doven? Welk kwaad kon daar de oorzaak van zijn? 14


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 15

En toen wist ik het. Ik begon te trillen, terwijl mijn huid koud werd en meteen daarna heet. Er klonk gejammer in mijn oren. Het kwam uit mijn keel. ‘Stil, Judas!’ Mijn moeder trok me naar zich toe. Maar terwijl ze dat deed, draaide mijn maag zich om, ik sloeg dubbel en braakte aan haar voeten. Het was maar een klein beetje. De bleke stukjes brood werden beschamend verlicht door de verdwijnende maan. Ik begon te huilen, met de zure smaak in mijn mond en neus, en mijn moeder pakte me op en droeg me weg van de vuiligheid naar een hoek van het dak. Ik was nu helemaal buiten mezelf. Ik trilde en hete tranen rolden over mijn warme wangen. ‘Het is mijn schuld!’ riep ik huilend. ‘Wat?’ vroeg mijn moeder. ‘De maan – dat is mijn schuld.’ Zoals Eva met de vrucht had ik de maan bedorven. ‘Ach, kind, nee, dat heb jij niet gedaan. Wat kan God dat stukje brood nou schelen? Ik heb tegen Jozua gezegd dat hij het je moest geven, zodat je niet misselijk zou worden.’ Ik staarde haar aan, terwijl de wanhoop me vervulde. Hoe moest ik op deze manier ooit leren met de wet om te gaan? ‘Stil nou maar,’ zei ze, terwijl ze mijn gezicht droog veegde. ‘Het heeft niks met jou te maken, Judas.’ Maar terwijl van de andere daken ook geschreeuw klonk en de mannen begonnen te discussiëren over wat het betekende, wist ik wel beter. De wereld kon ten onder gaan door iets kleins, een simpel gebaar. Mozes had op de rots geslagen en was daarom nooit het Beloofde Land binnengegaan. En nu had ik de maan bedorven. Ik rukte mezelf los, rende naar het groepje mannen en vond mijn vader. ‘Vader, alstublieft.’ Ik greep hem hikkend bij de mouw. ‘We moeten terug!’ ‘Judas! Wat is er?’ ‘Alstublieft! We moeten terug naar Jeruzalem!’ Ik viel op mijn knieën en hij trok me onder mijn oksels omhoog. 15


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 16

‘Kijk het is maar een voorteken. God knipoogt naar ons. Wees maar niet bang.’ Ik huilde nog harder. Hij wist niet hoe zwaar ik gezondigd had. ‘We moeten terug, zodat ik een schuldoffer kan brengen! Ik heb iets gegeten, en kijk wat er vervolgens gebeurd is!’ Ik wilde mijn moeder of Jozua niet de schuld geven – ik was degene die het opgegeten had. Hij knipperde met zijn ogen in het donker en grinnikte. Ik had het niet zo erg gevonden dat mijn moeder het niet begreep, maar nu ik dit hoorde van mijn vader – nu er overduidelijk een ramp was gebeurd – voelde ik me eenzamer dan ooit in mijn leven. ‘Denk je echt dat jij dit veroorzaakt hebt, kleine Judas? Maar kijk daar eens – zie je? De maan komt alweer te voorschijn.’ Ik volgde de lijn van zijn vinger. Inderdaad, de schaduw was een beetje opgeschoven. Ik keek toe hoe hij verder schoof en mijn angst nam een klein beetje af. Mijn vader gaf me een klopje op mijn schouder. ‘God zal je niet afwijzen omdat je honger had. Maar je kunt je morgen onderdompelen, als je je dan beter voelt.’ De volgende dag dompelde ik me drie keer onder in de mikwe in de synagoge. Mijn vader was verbijsterd, maar mijn broer voelde met me mee. Pas na de derde keer voelde ik me enigszins opgelucht, en nog meer toen ik die avond naar buiten ging en zag dat de maan weer vol was. Het nieuws kwam voordat we uit Scythopolis vertrokken: Herodes was in de nacht van de maansverduistering gestorven. Maar eerst had hij nog twee geliefde rabbi’s uit Jeruzalem en veertig van hun leerlingen in Jericho op de brandstapel laten zetten. Mijn vader gaf een harde schreeuw en scheurde zijn kleren. Jozua deed hetzelfde. Ik huilde alleen maar. De leerlingen die hadden gezegd dat ze niet hadden meegewerkt aan het neerhalen van de adelaar bleven in leven, en daarom verafschuwde ik hen. Ik verafschuwde hen omdat ik wist dat 16


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 17

Aäron er niet bij was. Hij zou Herodes tot zijn laatste snik hebben veroordeeld, puur uit liefde voor de wet. En toen huilde ik nog harder, omdat ik wilde dat hij niet zoveel van de wet gehouden had. Avonden achtereen lag ik te huiveren onder mijn deken en droomde ik van de leerlingen die op de brandstapels waren verbrand. Hoewel ik dacht dat ik het niet fijn mocht vinden in Sepphoris, was dat wel zo. Het mocht niet, omdat het ver van Jeruzalem lag en haar burcht een wereld leek te herbergen die onbekend was met de Heilige Tempel. En ik mocht het er niet fijn vinden omdat het stadje van Herodes was. En hoewel Herodes dood was, waren zijn zoons net zo gek op de adelaar als hij. Alles wat Romeins was, wilden zij ook – zelfs de restjes macht die hen door het keizerrijk werden toegeworpen, als broodkorsten voor de honden. Maar ik vond het er fijn omdat vader er veilig was. Niemand kon ons hier kwaad doen. Ik leerde Sepphoris kennen aan de geluiden. Stemmen van kinderen van mijn leeftijd klonken van verder heuvelafwaarts, waar de huizen en wijngaarden van de boeren lagen. De hele dag kraaiden er hanen. Soms hoorde ik in de verte een herder fluit spelen. En altijd zongen de vogels. Toen het die lente regende, drupte het water van het dak in de goten, die leidden naar de opvangbekkens beneden. Het was een goed geluid, het geluid van water. Op de stenen van de huizen groeide mos, zodat zelfs op zonnige dagen de lucht rondom de huizen naar regen rook, terwijl de pijnbomen ruisten boven onze hoofden. We logeerden bij mijn vaders neef Eleazar – een priester die voor Jozua en mij een leraar vond, die zo onder de indruk was van Jozua’s jonge talent dat hij hem de ‘kleine rabbi’ noemde. Ik zag dat iedereen geboeid naar hem keek, alsof een dergelijke jongen het bewijs was dat God ons niet vergeten was, maar in de bodem van deze generatie het mosterdzaadje had geplant van een 17


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 18

uitmuntendheid die de vorige generatie niet had gekend. En hoewel ik wist dat ik nooit Jozua’s gelijke zou kunnen worden, vond ik dat niet erg. De mensen zeiden: ‘Daar gaat het broertje van Jozua bar Simon. Hoe heet hij ook alweer? Ach ja, dat is waar ook – Judas.’ En dat was genoeg. Dat jaar ging ik voor het eerst met Pasen niet naar de Tempel. We keken de gezinnen na die samen vertrokken. De afgunst zette zijn tanden in mijn hart, terwijl ze psalmen zingend door de stadspoort liepen. Eleazar was een paar weken daarvoor ziek geworden, zodat hij niet met de rest van de priesters mee kon. Ik zag hoe zijn vrouw, de oude Zippora, haar handen voor haar gezicht sloeg toen ze dacht dat er niemand keek. Het maakte me bezorgd om Eleazar, die me dierbaar was geworden, en ik bad voor hem. Ik dompelde me zo vaak onder in de mikwe dat mijn broer kwaad op me werd en zei dat zelfs de Farizeeën zich niet zo vaak wasten. Zelfs de Essenen niet, en die waren zo extreem dat ze hun behoefte niet eens deden op de sabbat. Wilde ik dat soms ook gaan doen? Daar dacht ik wel even over na, maar ik wist heel goed dat ik er niet op kon vertrouwen dat mijn maag zou doen wat ik wilde. We vierden het paasfeest in de synagoge en in het huis van Eleazar, die als door een wonder was genezen. Hij beweerde dat het kwam door de lekkere lamsstoofpot die moeder en Zippora hadden gemaakt. Een paar dagen later kwamen de eerste pelgrims terug. Te vroeg. We wilden juist aan het avondmaal beginnen toen Eleazars neef binnenkwam met zijn handen in het haar. ‘Ze hebben ze bij het offeren afgeslacht!’ schreeuwde hij. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg Eleazar, terwijl hij opstond van zijn stoel. ‘De dag voor het feest stuurde de nieuwe koning een paar wachters naar de Tempel – buitenlandse huurlingen. Een aantal pelgrims begon uit protest met stenen te gooien. De koning nam wraak door zijn leger erop af te sturen. Ze hebben de mensen uitge18


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 19

moord. Pelgrims – mannen, vrouwen, kinderen. Duizenden doden!’ Vader wankelde, terwijl het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Die avond was het huis vol van het huilen van moeder en Zippora en het gekreun van Eleazar, die minder klonk als een oude, ervaren priester dan als gewoon een gebroken, oude man. Drieduizend mensen stierven er tijdens die massamoord met Pasen. Het kruitvat was ontploft. En dat was nog maar het begin.

19


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 21

zich als water tussen de mensen door bewoog, bleef ik naar hem kijken. De kap van zijn mantel hing over zijn hoofd, dus ik kon zijn gezicht niet onderscheiden, maar ik zag dat anderen zwijgend naar hem knikten en het hoofd neigden. Was hij een rabbi? Mannen volgden hem met hun ogen, alsof ze voor hem aan de kant gingen zonder te bewegen. Een stel kooplieden drukte hem voedsel en zelfs een kannetje wijn in de hand, waarna ze zich weer afwendden, alsof de transactie afgerond was voordat er betaald was. ‘Wie is dat?’ vroeg ik terwijl ik de man aanstaarde. Jozua trok me mee naar de kant van de straat. ‘Je mag nooit tegen iemand verklappen wat ik nu ga zeggen. En houd op met staren.’ Ik knikte. Ik wilde het weten en tegelijkertijd het vertrouwen van mijn broer terug winnen, dat ik de laatste tijd kwijt leek te zijn. Toen ik keek of ik de man nog kon zien, was hij weg. ‘Dat… was Judas bar Hizkia,’ zei hij met een vreemde glimlach. Judas, de zoon van Hizkia? Jozua wachtte even en zei toen, alsof ik dat had moeten weten: ‘Zijn vader was de meest beruchte bandiet in Galilea. Kom.’ Hij trok me mee naar huis nu zijn behoefte aan nieuws blijkbaar bevredigd was. Maar ik merkte dat hij nog één keer over zijn schouder achterom keek. Die avond bereidde vader zich voor om te vertrekken met een paar mannen die aan de deur kwamen om hem op te halen. Toen Jozua vroeg of hij mee mocht, aarzelde mijn vader even. Maar toen knikte hij en gebaarde dat Jozua moest opschieten. Ik sprong ook op, maar vader stak zijn hand op. ‘Nee, Judas.’ Ik voelde me gekwetst en hij hurkte op de grond voor me neer. ‘Jozua is elf, bijna een man. Het is gepast dat hij meegaat. Maar jij – houd jij je moeder en Zippora gezelschap. Geniet van je jeugd, Judas, nu het nog kan.’ Ik draaide me om en rende naar de andere kamer. Ergens die nacht voelde ik dat Jozua naast me kwam liggen, 21


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 22

maar ik krulde me niet tegen hem aan, zoals anders, maar deed net of ik sliep. En toen hij heel zacht in het donker mijn naam zei, gaf ik geen antwoord. Ik werd wakker omdat ik zo hard heen en weer geschud werd, dat mijn tanden ervan klapperden. ‘Judas!’ Moeder. Ze trok me overeind, samen met de mantel waar ik onder lag. In de verte klonk een bulderend geluid. De vage geur van rook kwam van buiten en zweefde door het huis. Ik trilde van angst, terwijl ze me de achterkamer uit droeg en de trap af, die was uitgehakt in de fundering van het laagste gedeelte van het huis. Jozua kwam met een lamp achter ons aan. De vlam leek op en neer te dansen in het donker. Zippora kwam als laatste beneden. Ik kon haar tanige gedaante nauwelijks zien, waar ze met moeder op de smalle trap stond. Ze trok iets voor de opening, waardoor het donker ons omringde. Koud. ‘Jozua?’ Mijn stem klonk te hard in de door mensen gemaakte grot. ‘Stil!’ siste Zippora bij de trap. ‘Ik ben hier,’ fluisterde mijn broer. Ik stak mijn hand naar hem uit, waardoor ik per ongeluk de lamp uit zijn hand stootte. De lont viel eruit en belandde sputterend op de klamme vloer. ‘Wat gebeurt er? Waar is vader?’ Jozua wilde antwoorden, maar Moeder zei: ‘Stil maar. Je vader regelt alles.’ Die nacht nam Judas bar Hizkia Sepphoris in. ‘Zijn bandieten hebben het paleis veroverd en de wapenkamer geplunderd!’ riep Jozua terwijl hij het huis kwam binnen rennen. Ik had het gevoel dat ik blij moest zijn, maar ik kon alleen maar vragen: ‘Waar is vader?’ ‘Hij is bij het paleis.’ ‘Met Judas bar Hizkia?’ vroeg ik verward. ‘Nee, Judas is al vooruit gegaan naar Jeruzalem.’ Zijn ogen straalden. ‘Begrijp je het dan niet? Als hij hier het paleis in handen 22


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 23

heeft, heeft hij heel het westen van Galilea in handen. En nu gaat hij naar de Heilige Stad.’ Hij kwam naar me toe en legde zijn arm om mijn schouders. ‘Judas bar Hizkia is de messias en onze vader is een held!’ Mijn hart zwol van trots voor mijn vader. Natuurlijk was hij een held. Dat had ik altijd al geweten – zelfs nu ik me wanhopig jaloers voelde toen ik besefte dat Jozua had geweten wat er gaande was, dat vader het met hem had gedeeld en niet met mij. Vader kwam de volgende avond voor het begin van de sabbat terug, somber en stil, zodat ik mezelf niet in zijn armen wierp en zelfs geen vragen stelde. Hij was er, en dat was genoeg. Maar hij had iets meegebracht wat ik hem nog nooit had zien dragen: een zwaard. Hij zette het ver bij ons vandaan in een hoek van de voorkamer en waarschuwde ons met zijn ogen dat we eraf moesten blijven. Later die dag, terwijl moeder en Zippora de sabbatsmaaltijd klaarmaakten, trok hij me op schoot en omsloot me met zijn sterke armen. ‘Ik weet dat je het de afgelopen dagen moeilijk gehad hebt, kleine Judas,’ zei hij. Zijn baard tegen mijn wang rook naar vuur. ‘Later zal ik alles uitleggen en zul je alles begrijpen. Maar nu moet je goed onthouden dat ik van je houd, en dat ik, wat ik gedaan heb, voor jou en voor Jozua deed, en voor jouw zoons, zodat ze ooit vrij kunnen zijn.’ We vierden het pinksterfeest in de synagoge. Het was voor het eerst sinds dagen dat moeder en ik ons weer naar buiten waagden. Heel Sepphoris was gespannen, als een kooi vol duiven die onderweg naar de markt heen en weer wordt geschud. ‘Als Eleazar terugkomt, moeten we langzamerhand weer weg,’ zei vader een paar avonden later. Ik lag in de andere kamer met Jozua in bed, maar ik kon niet slapen. Aan zijn ademhaling hoorde ik dat hij ook nog wakker was. ‘Wat? Waarom zijn we dan hierheen gegaan, als we toch weer 23


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 24

vertrekken? Tenzij je bedoelt dat we teruggaan naar Jeruzalem?’ ‘Nee. Elk leger en iedereen die koning of messias wil worden, is onderweg naar de Heilige Stad – ook Judas bar Hizkia en zijn mannen. Het zou een wonder zijn als de stad daartegen bestand is.’ ‘Dan moeten we hier blijven. We zijn veilig in Sepphoris en jij bent hier een belangrijk man.’ ‘Judas bar Hizkia heeft te lang in de heuvels geleefd. Mannen volgen hem vanwege zijn geestdrift en omdat zijn vader een held was. Maar hij weet niet hoe hij leiding moet geven aan een stad, of hoe hij die moet beschermen.’ ‘Hij heeft toch mannen zoals jij?’ ‘De mensen hebben hem nodig! Maar zelfs dat is misschien niet genoeg. Ik ben bang voor wat er hier met ons gaat gebeuren. Ik heb het ene kruitvat omgeruild voor het andere.’ Zijn stem brak en in de stilte die volgde, wist ik dat moeder hem in haar armen had genomen. Ik had vader nog nooit zo meegemaakt. Maar toen ik overeind kwam van mijn matje om naar hem toe te gaan, greep Jozua me bij de arm en hield me tegen. Die nacht lag ik wakker, lang nadat mijn ouders in de kamer naast ons waren opgehouden met hun stille, ingehouden vrijpartij en het gesnurk van vader – en Zippora – het donkere huis vulde. Ik vond het niet prettig om weg te moeten, zelfs al was Sepphoris niet zo veilig als vader had gedacht, vooral nu de soldaten en de tollenaars weg waren. Maar wat me nog meer verontrustte dan de gedachte te moeten vertrekken, was zijn stem die brak. Hoe ontmoedigd hij was. Dat wilde ik niet zien in mijn vader, die ik hoger achtte dan welke bandietenkoning dan ook. Binnen een paar dagen kwamen de eerste pelgrims terug van het pinksterfeest. Allemaal vertelden ze hetzelfde verhaal: gevechten op straat, bloed in de goten van Jeruzalem, vuur in de Tempel, zodat zelfs het marmer brandde. De Tempel bijna verwoest. 24


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 25

Nadat hij dat nieuws had gehoord, gebeurde er iets met Jozua. Hij sprak nauwelijks, maar ik zag aan de diepe frons in zijn voorhoofd dat zijn gedachten niet stilstonden. Toen ik met hem probeerde te praten, schudde hij zijn hoofd, alsof hij me niet kon horen door het lawaai in zijn hoofd. ‘Jozua,’ zei ik terwijl ik hem door elkaar schudde. ‘Wat is er?’ Zijn ogen schoten in mijn richting, wijd open en wild, alsof mijn woorden een jakhals in huis waren. ‘Wat betekent het,’ zei hij op een vreemde toon, ‘als God in de Tempel woont en de Tempel wordt verbrand? Waarom verdedigt God Zijn eigen huis niet? Wat betekent dat? Heeft God ons in de steek gelaten?’ Ik wist niet waar ik meer van schrok – van de strekking van die woorden of dat hij degene was die deze vragen stelde. Ik huiverde. ‘Nee, Judas. Vergeet dat ik dat gezegd heb. Door onze zonde mogen de Romeinen ons in ons eigen land verbannen, net zoals Israël in ballingschap ging naar Babel – dat hebben de profeten gezegd. We zullen ons bekeren en God zal ons terugbrengen.’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Dit keer, toen hij het sjema reciteerde, hoefde ik zijn vertrokken gezicht onder zijn vingers niet te zien om te weten hoe het eruit zag. Hoor, Israël, de Heer is God… Maar terwijl ik de woorden met hem uitsprak, was ik volslagen overstuur. Jozua was de knapste jongen die ik kende. Ik zou nooit zo goed of volmaakt kunnen worden als hij. Als hij groot was, zou hij zelfs nog een beter mens zijn dan vader. Als Jozua zich zorgen maakte om berouw en bekering, wat betekende dat dan voor mij? Voor de rest van Israël? De volgende dag kwam Malachi, de priester die met Eleazar naar Jeruzalem gegaan was, naar het huis met vuile strepen op zijn gezicht en een gescheurde tuniek. Toen ze hem zag, liet Zippora een kruikje olie op de vloer vallen en zakte op haar knieën neer. Er klonk een langgerekte kreun, alsof ze het leven liet. ‘Er was een vreselijke brand,’ riep Malachi. ‘Eleazar bleef in de Tempel om zoveel mogelijk mensen de poort uit te leiden. Maar 25


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 26

voordat hij zelf naar buiten kon, kreeg hij een balk van de zuilengang op zich toen het balkon het begaf.’ Na een paar dagen gaven we het op te wachten op mensen die terugkeerden uit Jeruzalem. Er kwam niemand meer. Het was verboden om naar de stadspoort of de markt te gaan, maar niemand kon het nieuws tegenhouden. Het werd bijna over straat geschreeuwd: de Joden hadden de Romeinen aangevallen. Joden die Romeinen aanvielen! Dit was het einde van de Romeinse bezetting, zeiden sommigen. Anderen waren bang voor vergelding, snel en resoluut, en gaven de Samaritanen de schuld dat ze zich bij de Romeinen hadden aangesloten tegen ons, en noemden hen honden en hoerenjongen. Varus, de Syrische gouverneur, was bezig een nieuw leger op de been te brengen, zei een man. Hij zou spoedig terugkomen met legioenen soldaten om elke uitbarsting in Judea neer te slaan. In Jeruzalem werd geroepen: ‘Vrijheid voor Israël! De dood aan Rome!’ ‘We vertrekken,’ zei vader een paar dagen later. ‘We gaan naar Kerioth, naar het huis van je moeders zus.’ Het was midden in de zomer en we waren nog maar een maand of drie in Sepphoris. Het inwonertal van de stad was gegroeid nu er uit elk gehucht en elk dorp mensen kwamen schuilen. Iedereen was bang. Moeder smeekte Zippora met ons mee te gaan, maar ze was als een boom die op een binnenplaats staat en met het huis vergroeid is geraakt. Eerder had ik haar al oud gevonden, maar sinds Eleazars dood was ze echt stokoud geworden. Ik had veel minder wortels op deze plek, maar toch wilde ook ik niet weg. Het Jeruzalem waar ik van gehouden had, bestond niet meer. Hier was mijn vader bekend als iemand die samenzwoer met Judas bar Hizkia, de toekomstige koning en messias. Ik zag hoe de andere mannen naar hem knikten, hoe ze aan de kant gingen en het hoofd bogen. Zelfs terwijl we onze spullen inpakten, bad ik nog of God ons hier wilde houden, of Hij ons vertrek nog even wilde uitstellen. Die avond keerde Judas bar Hizkia terug naar de stad. Het eerste wat hij deed, was vader laten halen. Toen die de volgende middag 26


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 27

weer thuiskwam, zag hij er afgetobd uit, erger dan ik ooit had gezien. ‘Goed,’ zei hij, terwijl hij rondkeek naar de spullen die klaarstonden om mee te nemen. ‘Morgen vertrekt Judas weer uit de stad. Ik heb beloofd te blijven totdat hij terugkomt.’ ‘Wat?’ riep Moeder. ‘Tot dan, niet langer. Dan gaan we.’ Hij ging op zijn mat liggen en viel in slaap, zijn arm over zijn ogen. Terwijl Jozua bleef worstelen met de vragen die alleen in zijn wijze, maar gekwelde verstand opkwamen en Zippora steeds stiller werd, smeekte ik God opnieuw of we niet hoefden te vertrekken. Dat gebed zou ik de rest van mijn leven berouwen.

27


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 28

Drie om, Judas.’ Moeder pakte de zware waterkruik op. Ze had Zippora’s ezel al gehaald. De sabbat begon bijna. Twee dagen geleden zou Judas bar Hizkia teruggekomen zijn naar Sepphoris. Ik vond het vreselijk om met moeder mee te moeten naar de bron aan de voet van de heuvel. Dit was vrouwenwerk en hoewel ik jonger was dan Jozua, was ik zeker geen meisje. ‘Judas,’ zei ze nog eens. Ik verroerde me niet. Moeder zuchtte en keek even naar mijn broer, die onmiddellijk opstond. Ik schaamde me voor de gehoorzame uitdrukking op zijn gezicht, de manier waarop hij zonder te protesteren opstond, zijn verzoeningsgezinde blik naar mij. Zijn goedheid. Er brak iets in mij. ‘Nee, ik ga al.’ Ik sprong op. Ik wilde niet mee, maar ik deed het om hem te verslaan. En ik wilde evenmin alleen bij Zippora blijven, die zich elke dag verder van de wereld leek terug te trekken. De laatste tijd was ze vaak bezig alle aardewerken potten en kruiken in huis te doorzoeken. Ze zei dat ze de goede wijn zocht, terwijl iedereen wist dat wijn niet in zulke kruiken wordt bewaard en dat ze eigenlijk naar niks zocht. ‘Jij kunt het water niet op de ezel tillen,’ zei Jozua. Ik draaide me met een ruk om en spuugde voor zijn voeten op de grond. ‘Dat kan ik best!’ brieste ik. ‘En ik ga nog liever met moeder mee dan dat ik hier bij jou blijf!’ Dat meende ik niet. Ik was jaloers dat vader hem zo vaak bij zijn zaken betrok terwijl ik thuis moest blijven. Ik voelde me gekwetst als hij diep in gedachten verzonken was, bij me en toch afwezig. Ik voelde me zelfs in de steek gelaten nu hij verstrikt leek te raken in een vreemde neerslachtigheid, zodat hij in zekere zin dichter bij Zippora leek te staan dan bij mij.

‘K

28


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 29

Ik zal nooit vergeten hoe Jozua op dat moment keek – somber en verdrietig. Want ik wist dat hij de tijd samen met mij ook miste, en dat deze overgang van de wereld van een jongen naar die van een jonge man voor hem ook zwaar was. Hij liet zijn schouders hangen en een moment lang zag hij eruit als een kleine jongen die door zijn beste vriend verraden werd. Buiten in de smalle steeg zei moeder: ‘Als we terugkomen, bied je je broer je verontschuldigingen aan.’ Ik knikte. Ik voelde me ellendig. Toen we buiten de stadspoort waren waar geen echte soldaten meer op wacht stonden maar ruw uitziende mannen, die zo openlijk naar moeder loerden dat ik me dichter tegen haar aan drukte, begon ik te zoeken naar mooie steentjes op het pad. Soms vond je een scherf Romeins glas of zelfs een muntje dat door de regen was schoon gespoeld. Als ik er een vond, zou ik het gebruiken om vrede te sluiten met Jozua. Ik had niet naar hem moeten spugen. Ik had een jongen dat eens zien doen en was gefascineerd en geschokt tegelijk geweest. Wat een vreselijk joch moest dat zijn om zoiets te doen. Ik wilde geen vreselijk joch zijn. Ergens in de verte speelde iemand op de fluit. De bries droeg het geluid naar ons toe. Ik hoorde het altijd als ik onderweg was naar de synagoge, ergens van onder aan de heuvel of van een van de heuvels rondom. Ik vroeg me zoals altijd af wie het deuntje speelde. We waren bijna beneden aan het pad over de heuvel gekomen. Van hieraf kon ik de bron zien, waar de meisjes zich als elegante wilgen met hun kruiken voorover bogen. Toen merkte ik opeens dat het fluiten was opgehouden. Moeder stond stil. Ze had het vast ook gehoord. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en keek in de richting van de velden in het noorden, waar een paar boerderijtjes stonden. Ik kon ze nauwelijks zien; ze werden aan het oog onttrokken door een stoffige nevel die uit het niets leek te zijn ontstaan. 29


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 30

Een aanzwellend gerommel in het noorden. Ik keek naar moeder en op hetzelfde moment weerklonk een spervuur van kreten door het dal, hoog vanaf de stadspoort. ‘Romeinen!’ Ik had al vaak soldaten gezien. Maar er was iets in die schreeuw wat me een angst inboezemde die ik nog nooit had gevoeld. Moeder greep me bij de arm. Gegil. Een waarschuwing uit het poortgebouw. De klap van brekend aardewerk toen de meisjes hun waterkruiken lieten vallen. Ze kwamen het pad op rennen, terwijl ze half struikelend van angst hun rokken omhoog sjorden. Sommigen sleurden hun dieren achter zich aan. Moeder trok me aan de kant, tegen de wand van de heuvel aan. Een oudere vrouw die achter ons voorzichtig langs het pad naar beneden was gelopen, stond nu naast me tegen de heuvel aan gedrukt. Maar toen moeder aan mijn pols trok, mee met de stroom van anderen die de heuvel op vluchtten, greep ze haar bij de schouder en mij bij de arm. ‘Niet teruggaan!’ siste ze. ‘Ze gaan hun dood tegemoet! Niet teruggaan. Rennen!’ Ze was enorm sterk en ik weet nog dat ik, ondanks alle verwarring, vond dat ze me pijn deed. ‘Mijn zoon is in de stad. Mijn man!’ riep moeder en ze probeerde zich los te rukken, maar de vrouw hield haar stevig beet. Ze liet mijn arm los en wees – noordwaarts door het dal. Nu zag ik hen ook. Ze stroomden door de velden als bloed dat over de rand van een wond opwelt. Ik kende het rood van die schilden. Romeinen. Duizenden. Soldaten te paard en infanteristen met speren en langzwaarden. De aarde huiverde onder hun voeten en braakte stof in hun kielzog. ‘Als je teruggaat naar de stad, ga je een wisse dood tegemoet. Vlucht! En bid dat je zoon en je man ontsnappen en jullie weer vinden!’ Mijn moeder greep me bij de arm, maar ze aarzelde. ‘Vlucht!’ schreeuwde de vrouw. En toen trok ze haar lippen zo 30


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 31

ver terug van haar tanden dat haar mond onnatuurlijk lang leek terwijl ze schreeuwde: ‘RENNEN!’ Mijn moeder pakte me op, hoewel ik inmiddels te groot was om goed te kunnen dragen, en vloog langs het pad naar beneden. Bij elke stap schokte ik heen en weer en het roffelen van haar voeten op de grond bonkte in mijn hoofd. Ze gleed uit, viel bijna op de grond, maar aan de voet van de heuvel gekomen rende ze verder. Zuidwaarts, weg van het naderende leger, naar de heuvels. Aan de voet van de volgende heuvel struikelde ze. Ze liet me vallen en landde bijna boven op me. Ze hijgde, snakte naar adem. Haar sluier gleed van haar hoofd. Toen trok ze me weer aan mijn arm omhoog en we renden verder. Het gras vlijmde langs onze benen en we struikelden over stenen en struikjes. Ik keek achterom om te zien of de oude vrouw ons volgde, of ze ons bij kon houden. Maar ik wist dat dat onmogelijk was. Er was geen spoor van haar te zien. Alleen maar Romeinen, die het dal in het noorden vulden. De bruine kleur van de droge zomergerst werd nu overspoeld met rood. De grotten in de zuidelijke heuvels waren ondiep, soms niet meer dan holtes in het kalksteen. Ik kende deze plek. Hadden Jozua en ik deze heuvel niet samen verkend? Toen had het ver weg geleken, maar moeder en ik waren er in een paar wanhopige ogenblikken. We slopen tussen de bomen door en kropen in de diepste grot die we konden vinden. Mijn moeder sloeg haar armen om me heen en ik hoorde het bonzen van haar hart – een hart dat geen angst hoorde te kennen. Ik vroeg me af waar vader was, of hij naar huis was gevlucht of haastig naar de poort was gegaan en het pad af was gerend om ons te roepen. Of Jozua, die met die gekke oude Zippora zat opgescheept, had gehoord wat er gebeurde en zich had kunnen verbergen. ‘Wat gebeurt er met vader? En Jozua? Hoe moeten ze ons hier vinden?’ Moeder schudde haar hoofd en kneep haar ogen dicht. Ze zei 31


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 32

iets en ik dacht eerst dat ze tegen mij praatte, maar toen besefte ik dat ze bad. Bij elk woord wiegde ze heen en weer. Uiteindelijk hield ze op met wiegen, hoewel haar gefluisterde gebed wel een uur door leek te gaan. Buiten de grot was het dal vol geluiden. Het gerinkel van paardentuig en uitrusting en het geschreeuw van soldaten, terwijl het legioen zijn tenten opsloeg. Na een tijdje stierf haar gebed weg, hoewel ik haar hart nog steeds als een razende voelde bonzen in haar borst, bijna niet te onderscheiden van het bonken in mijn eigen oren. ‘Wat gebeurt er met vader en Jozua?’ fluisterde ik nog eens. Mijn stem klonk te luid in deze stenen ruimte. ‘Ik weet het niet,’ zei ze, terwijl ze met wijd open ogen in het niets staarde. Op dat moment deed ze me denken aan Zippora, en om een of andere reden vond ik dat nog het meest beangstigend van alles. Zonnestralen vielen schuin over de ingang van de grot. Het was bijna sabbat. We kropen verder achteruit tegen de kalkstenen wand. Toen zag ik pas de kleinere openingen die aan de binnenkant van de grot waren uitgehouwen. Vier in totaal, waarvan er twee met stenen waren dichtgemaakt. We zaten in een graf. Ik rolde me bij moeder op schoot tot een bal en kneep mijn ogen dicht, terwijl het licht snel schaarser werd. Ze hield me stevig vast terwijl de woorden over haar lippen rolden: Kwaadwilligen kwamen op mij af om mij levend te verslinden, mijn vijanden belaagden mij, maar zij struikelden, zij vielen. Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn. Toen het helemaal donker was, kroop moeder de grot uit om te kijken of ze iets kon zien. Het leek lang te duren voordat ze terugkwam. Ik raakte in paniek en riep naar haar met een hese fluisterstem. Eindelijk kwam ze terug en sloot me in haar armen. ‘Kunnen we terug?’ vroeg ik. 32


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 33

‘Nee, liefje. De Romeinen hebben buiten de stad hun tenten opgeslagen.’ En zelfs ik, hoewel ik nog maar een jongen was, begreep: ze waren van plan de stad in te nemen, met alles wat erin was. Die nacht beloofde ik God dat ik nooit meer naar mijn broer zou spugen, dat ik de beste schriftgeleerde zou worden die er ooit geweest was, dat ik heel mijn leven ijverig en rechtschapen zou zijn, als Jozua en vader – en Zippora – maar mochten ontsnappen, of, beter nog, als dit allemaal een droom zou blijken te zijn. Maar de enige dromen die in die dagen van Jeruzalem tot Syrië werden gedroomd, waren nachtmerries. Toen ik wakker werd, was ik alleen. ‘Mama?’ Ik scharrelde haastig naar de ingang van de grot en gleed half naar buiten, zo wanhopig graag wilde ik weg bij de doden daarbinnen. Moeder greep me vast toen ik naar buiten kwam vliegen en trok me naast zich omlaag. Onder ons in het dal had zich die nacht een heel legioen in slagorde opgesteld – precies, werktuiglijk, als een Romeinse oorlogsmachine – waardoor zich diep in mijn binnenste een nieuwe angst vastbeet. Er stond een rij soldaten opgesteld vlak bij het pad waarlangs we de vorige dag hierheen waren gevlucht, met hoge, houten apparaten die ik nog nooit had gezien. En helemaal vooraan stond de standaard: de adelaar. Alsof hij ons uit Jeruzalem gevolgd was. We zaten als dieren ineen gedoken te kijken naar de activiteiten in het legerkamp. Ook probeerden we vast te stellen of er misschien mensen uit de stad kwamen. Maar we zagen niemand anders dan een paar boodschappers die heen en weer liepen. We schraapten bij elkaar wat we te eten konden vinden – we groeven wortels op en braken de vlezige bladeren van een cactus open. We hadden inmiddels gemerkt dat we niet de enigen waren 33


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 34

die zich in de heuvels verborgen hielden. We hadden een eindje verder naar beneden een vrouw tussen de bomen door zien sluipen. Moeder probeerde haar te roepen, maar ze durfde het niet te hard te doen en de vrouw leek het niet te horen. Soms hoorden we overdag heel zacht een paar regels van een gebed dat door de warme wind als een zucht over de heuvel omhoog werd geblazen. Ook de tweede nacht lagen we op de vloer van het graf te luisteren naar de geluiden uit het Romeinse kamp, terwijl de geur van hun vuren de heuvels in dreef. Zo nu en dan hoorden we zelfs soldaten lachen in het donker. Daar, in dat graf, overviel me een afschuwelijke gedachte. Ik had gebeden of we in Sepphoris mochten blijven. Ik had erom gebeden, en God had mijn gebed verhoord. Ik begon te trillen. Door mijn verlangen naar de waardering van anderen, was ik voor mijn familie een satan geworden. Moeder probeerde me te troosten, en hoewel ik wist dat ze het goed bedoelde, konden haar opbeurende woorden mijn afschuwelijke zonde niet wegnemen. Haar woorden klonken hol en ik voelde me teleurgesteld en bijna boos dat ze zelfs maar een poging deed me te troosten. Het was mijn schuld. Het was allemaal mijn schuld. Ze bracht de luttele zaadjes en wortels die ze kon vinden naar mij toe. Ik braakte de meeste weer uit en de vliegen likten aan mijn broeierige braaksel op de kalkstenen vloer. Ik viel in slaap bij het ritmische geluid van moeders gebeden. De schuld omsloot me als een graf. Ik vroeg me af of het in het dodenrijk misschien ook zo voelde. Zwarte rook wolkte de heuvels in. We deinsden zo ver we konden achteruit, weg van de nachtmerrie die opzwol, boven de stadsmuren uit – het gegil en het vuur, en de bulderende klap als een projectiel uit een van de katapulten de stadsmuren raakte. Sepphoris werd belegerd. Ik sloeg mijn handen voor mijn oren en kneep mijn ogen in het duister van de grot stijf dicht. Maar de geur van vuur kon ik niet buitensluiten. 34


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 35

Die nacht vond ik een scherp stuk steen. Ik kroop in het donker naar de wand en kerfde, zo goed en zo kwaad als dat ging in het donker, mijn naam erin. Judas. Daarnaast kerfde ik Jozua. Hete tranen stroomden over mijn wangen. Ik had een groot schriftgeleerde willen worden, een ereplaats willen innemen. Nu wilde ik alleen maar mijn vader en mijn broer terug, en als onbeduidende mannen samen zijn.

35


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 36

Vier e Romeinen waren in het bos. Een halve dag lang klonk het geluid van hakbijlen door het bos – een dof, ritmisch gedreun in je oren. We dommelden in bij het geluid van de bijlen, het geschreeuw, het gelach. Steeds maar die bijlen. Steeds maar dat lachen. Mijn moeder en ik lagen in het donker van de grot tegen elkaar aan gekruld totdat we het verschil niet meer wisten tussen waken en slapen, nachtmerrie en ijltoestand. Mijn moeder zou misschien wel in dat graf zijn blijven liggen en rechtstreeks naar sjeool zijn gegaan als ik er niet was geweest. Ik zag het aan haar ogen, waarmee ze dof en lusteloos voor zich uit staarde – niet naar deze wereld, maar naar het voorportaal van de volgende. Als ze haar ogen sloot, kon ik alleen aan haar langzame hartslag en zo nu en dan het geluid van haar ademhaling horen dat ze nog leefde. Soms dacht ik dat ik stemmen hoorde roepen in het donker buiten, of dat ik een deel van het sjema hoorde reciteren of een lied. Soms hoorde ik een schreeuw, die eindigde in gekreun. Op de achtste dag maakte het gehamer en het tumult van het Romeinse legerkamp plaats voor het geluid van een leger dan verder trekt, een geluid als van een knarsende machine.Versuft door honger en uitdroging lagen we in de grot terwijl ze langs onze heuvel zuidwaarts trokken, naar het platteland van Galilea. Eindelijk voelde ik mijn moeder bewegen. ‘Kom,’ zei ze. Haar stem klonk hees. Ik hoorde dat ze probeerde te slikken. Ze pakte me bij de hand en samen liepen we op zwakke en wankele benen de heuvel af. In het zonlicht zag ik dat haar haren dof waren van het stof, en haar gezicht en kleren bedekt met een

D

36


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 37

laagje vuil. Ze zag eruit alsof ze uit het rijk der doden kwam. En ergens was dat ook zo. Even schoot de gedachte door mijn hoofd: we hebben de sabbat gemist, de eerste avond en de volgende dag dat we ons verborgen hielden. En toen besefte ik: het is nu weer sabbat. Halverwege de heuvel stonden we even stil.Waar het pijnbomenbos was geweest, stonden nu bijna alleen nog maar stronken. Mijn moeder liep houterig verder. De vloeiende, meisjesachtige gang waardoor zowel mannen als vrouwen haar altijd hadden nagekeken, was verdwenen. We kwamen aan de voet van de heuvel. Langs beide zijden van de weg stonden kruizen. Moeders knieën knikten en ze struikelde half, waardoor ze mij bijna op de grond trok. Haar adem zaagde als een getand mes. Ze kneep mijn hand haast fijn en haar arm trilde helemaal tot aan haar schouders, die op slot leken te zitten. Onwillekeurig jammerde ik en mijn knieën knikten, maar ze rukte me overeind met een kracht die ik weet niet waar vandaan kwam. We liepen de weg op, als door een gruwelijke wandelgang. Langs tien lichamen. Twintig. Vijftig. Ik raakte de tel kwijt. In Jeruzalem had ik de gekruisigden van een afstand gezien. Bijna elke dag werd er wel iemand ergens voor aan een kruis gehangen. Het was de Romeinse terechtstellingsmethode voor mensen die geen Romeins staatsburger waren. Het was speciaal bedoeld om het sterven zo langdurig, pijnlijk en vernederend mogelijk te maken. Ze kruisigden ze naakt en we zorgden altijd dat we niet keken naar de grove vernedering waarmee ze de lijdensweg naar het dodenrijk op gingen. Maar nu keek ik naar de geschonden lichamen die daar zo gruwelijk werden tentoongesteld – elk lichaam een vingerwijzing naar de macht van Rome, een waarschuwing voor iedereen die zich niet wilde schikken onder het juk van de Romeinse bezetting in zijn leven. De lucht was doordrongen van de geur van bloed en uitwerp37


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 38

selen, met de stank van lichamen die in de verstikkende middaghitte al begonnen te ontbinden. Sommigen staarden naar ons omlaag met een lege blik, door ons heen naar een andere wereld, alsof ze op het moment van sterven beseft hadden dat het dodenrijk anders was dan ze hadden verwacht. Die ontsteltenis bleef als een masker op hun gezicht liggen, als de vervelde huid van een hagedis, niet meer dan een afdruk van het leven dat het eens had gehuisvest. Raven kwamen en gingen met het klapperen van donkere vleugels. Ze zaten op de lijken om de ogen uit te pikken. Geen geroep, geen gekras. Alleen dat klapwieken en dan weer stilte, terwijl ze pikten in wonden en geslachtsdelen, lippen en oogbollen. Ik merkte nu pas dat er ook anderen verdwaasd rond liepen, net als wij. Hun roepen zweefde door de bedorven lucht. Een eindje voor ons zat een vrouw half in elkaar gezakt aan de voet van een van de kruizen. Midden op de weg stond een man in een eenvoudige boerentuniek, zijn handen tegen zijn wangen. Hij draaide zich om en om, verslagen zwijgend, nu weer de ene, dan weer de andere kant op. En steeds die tik van zijn handen op zijn wangen. Aan het eind van de akelige rijen had zich een groepje mensen om een van de kruizen heen verzameld, twee vrouwen en een oude man. Ze probeerden het lijk omlaag te halen. Zo nu en dan slaakte een van de vrouwen een luide kreet. Elke keer werd er van een van de kruizen vlakbij zacht jammerend geantwoord. Die man leefde nog. Plotseling stond moeder stil. Haar rug kaarsrecht. Toen ik opkeek, lag er een vreselijke, lege uitdrukking op haar gezicht. Ik volgde haar blik naar een gedaante die ik niet herkende. Een lichaam, verwrongen in doodsstrijd, de benen in onnatuurlijke hoeken gebroken. Moeders vingers begroeven zich in mijn schouder toen ze me hardhandig omdraaide, weg van het kruis. Zelf sloeg ze brakend dubbel. Ik rukte me los, rende terug en gleed op mijn knieĂŤn een eindje door over de stenige grond. Ik kende dat verwrongen gezicht, dat omhoog keek. 38


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 39

Vader. Een afschuwelijk geluid klonk in mijn oren. Pas toen mijn moeder me eindelijk in haar armen nam en het geluid smoorde, besefte ik dat het uit mijn mond kwam. Ik jammerde en schopte en sloeg en trok aan mijn haar – niet omdat dat zo hoorde, maar omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. Ik wilde naar hem toe, me aan hem vast klampen, maar hoewel ik wanhopig naar hem verlangde, vervulde hij me tegelijkertijd met afschuw. Weg was die kalme omhelzing, die huid die naar de zon rook, zijn baard, ook al rook die naar vuur. Nu was hij bedekt met geronnen bloed en vliegen. Moeder sloeg haar armen om me heen. ‘Kijk niet naar je vaders naaktheid,’ zei ze met hese stem. Ik probeerde mijn blik los te rukken, maar het lukte niet. Toen trok ze me stevig tegen zich aan en begroef mijn gezicht in het gevlekte linnen van haar tuniek. Daar, aan mijn vaders voeten, ging ik dood. Mijn naam stond al geschreven in het graf. Hoewel we een uur geleden uit het graf waren gekropen, wist ik dat een deel van mij daar voorgoed zou blijven. De stadsmuren leken op een zwart, afgebrokkeld gebit. Dit was Sepphoris niet meer, dit waren de smeulende overblijfselen van Gomorra. Voorbij de brokstukken van de stadspoort was de straat bezaaid met lijken, die zwart zagen van de vliegen. Een van hen was een oude man met zijn stok nog in zijn hand. We bedekten onze neus met onze tuniek en ik moest moeite doen om moeder bij te houden, die steeds sneller langs de verwoeste huizen en winkels liep, langs de smeulende resten van wat eens de synagoge was geweest. We liepen half struikelend langs omver gegooide karren, gebroken aardewerk, de omgevallen stenen van gebouwen. Boven ons was de burcht die de heuvel had gedomineerd, op één plek ingestort en langs de hele gevel was de kalksteen zwart geblakerd. 39


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 40

Toen we in de woonwijk aan waren gekomen, begonnen we te rennen. Bij de verbrande deurposten van Eleazars huis gebaarde moeder dat ik moest blijven staan. ‘Blijf hier,’ zei ze, haar gezicht al afgewend in de richting van de donkere voorkamer. De geur van rook omhulde het huis. Rook, en nog iets. Ze bedekte haar neus en liep voorzichtig het donkere huis binnen. Ik wachtte, hoorde haar verderop in huis geschrokken haar adem inhouden en een gil onderdrukken. ‘Mama?’ vroeg ik in de stilte van het huis. ‘Mama?’ riep ik. Ik vluchtte het huis in en struikelde bijna over een zwartgeblakerde gedaante op de grond. Zippora. Ik herkende haar alleen aan haar verschroeide haar en voeten, het enige aan haar wat niet helemaal verbrand was. Ik deinsde achteruit, naar adem snakkend vanwege de aanblik en de geur. Ik hoorde Moeder beneden rondlopen, terwijl haar stem schril langs de trap naar boven echode. ‘Jozua! Jozua!’ Ik bleef roerloos staan en keek om me heen naar wat er nog over was van Eleazars huis, naar deze nachtmerrie die in de plaats was gekomen van het huis dat ik had gekend. Toen moeder weer terugkwam in de voorkamer was haar gezicht vlekkerig van tranen en vuil. Ze knipperde met haar ogen toen ze me zag, alsof ze was vergeten dat ik er ook nog was, en nam me bij de hand. Ik weet niet meer bij hoeveel huizen we daarna nog naar binnen gingen. Elk huis vertelde hetzelfde verhaal: in brand gestoken, leeg geplunderd. Moeder riep Jozua. Toen we halverwege de woonwijk waren, gilde ze. We zagen een paar anderen, die verdwaasd door de straten strompelden. Toen moeder riep: ‘Waar is de rest?’, keken ze haar even aan, maar wendden hun blik al gauw weer af naar de verkoolde geraamtes van hun huizen en de met vliegen bedekte lijken op straat. 40


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 41

Toen we de hele stad doorzocht hadden, gingen we weg. Op de weg zat een vrouw tegen de voet van een kruis. Er paar plukken van haar haar zaten vastgeplakt in het geronnen bloed aan de tenen van de man aan het kruis. Moeder liep naar haar toe en bukte om haar in het gezicht te kunnen kijken. Het was zo gekneusd en gezwollen dat ik haar niet eens zou hebben herkend als het mijn eigen moeder geweest was. Op de voorkant van haar tuniek zaten twee opgedroogde melkvlekken. ‘Waar zijn de anderen?’ fluisterde moeder. De vrouw staarde haar met lege blik aan en moeder schudde haar door elkaar tot ze begon te jammeren. ‘Waar zijn de anderen? Er waren hier duizenden mensen toen de Romeinen kwamen!’ De stem van de vrouw gorgelde – nee, het kwam door haar tong. Ze deed haar mond open en ik zag dat ze geen tong meer had. Haar tanden waren gebroken en haar tong afgesneden. Moeders ogen stonden strak toen de vrouw haar eigen pols vastpakte alsof ze er een handboei omheen deed, wat ik weleens had gezien bij de slaven die op de markt in Jeruzalem werden verhandeld. Moeder zonk op haar knieën neer in het stof. Ze waren weg. De griezelige wachters langs de pas en de lijken die op straat lagen, waren allemaal oudere mannen en vrouwen. De rest – jonger en gezonder – was als slaven meegenomen. Ik zou mijn broer nooit meer terugzien.

41


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 42

Vijf en paar boeren die verbijsterd kwamen kijken naar de rijen kruizen, en die de nog levende man omlaag hadden gehaald, hielpen vader van het kruis te halen en hem naar het graf in de heuvel te dragen, waar we ons een paar dagen geleden hadden verstopt. Ik kerfde zijn naam in de rots boven die van Jozua en die van mij. We hadden geen specerijen om hem te zalven, maar stapelden de stenen die we konden vinden op voor de ingang van de grot. We hadden geen gedenkteken voor zijn begrafenis, alleen het feit dat wij nog leefden. De woorden van onze gebeden leken te vervliegen in de wind. Die avond kreeg een van de boeren medelijden met ons en nam ons mee naar zijn huis, waar we van zijn vrouw brood en olijven kregen, en moeder een sluier om haar hoofd te bedekken. De volgende dag vertrokken we. Het was in die dagen niet veilig voor een moeder met kind onderweg. Het was voor niemand veilig. Soldaten en bandieten zwierven door de heuvels; de soldaten verzamelden mannen om te kruisigen of als slaaf te verkopen, om hun Romeinse meesters tevreden te stellen, en de bandieten aasden op wie ze maar konden vinden. We kwamen in Scythopolis aan, waar we tijdens de wonderlijke maansverduistering hadden overnacht. Nu we weer terug waren, was ik bang voor de heidense tempel, voor de brede Romeinse straat‌ ‌ voor de soldaten in de stad. Bij de aanblik van hun rode schilden kreeg ik spontaan kramp in mijn ingewanden. Voordat moeder met me naar een openbaar toilet kon lopen, deed ik het in mijn broek. Ik schaamde me.

E

42


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 43

Moeder hield haar hand op bij de stadspoort, maar er waren veel bedelaars die er erger aan toe waren dan wij. Toen ze aan het eind van de dag niet meer dan een paar muntjes had gekregen, niet eens genoeg voor brood, nam ze me mee naar een herberg. Het was er klein en vuil en de herbergier keek moeder van top tot teen aan, zoals ik een man nog nooit naar een vrouw had zien kijken. ‘Dat joch stinkt!’ riep hij. ‘Die mag niet mee naar binnen.’ Moeder bracht me naar buiten en ging toen weer terug om met de herbergier te praten, zo zacht dat ik het vanaf de straat niet kon verstaan. Ik wist niet wat ze zei, maar ik had er geen vertrouwen in dat hij fatsoenlijk tegen haar was. Ik zou haar aan haar arm mee moeten trekken en mijn vuist tegen de man moeten opsteken. Maar ik voelde me ellendig en koortsig, afgestompt door verdriet en vermoeidheid. Even later kwam ze me halen. We gingen naar binnen en een mager dienstmeisje bracht ons wat water om ons te baden. Ze trok haar neus op en zei tegen mijn moeder dat ze mijn tuniek zou meenemen om te wassen. Toen ik eindelijk schoon was en een paar happen linzen had gegeten, viel ik in slaap op een hoop stro in een achterkamer. Die nacht, toen het buiten op straat stil geworden was, stond moeder op. ‘Ga maar weer slapen,’ zei ze en ze legde haar sluier over me heen. Toen ging ze naar buiten. Even later kwam ze terug, maar net toen ik overeind wilde komen om te zeggen dat ik dorst had, besefte ik dat ze niet alleen was. Ik hoorde de zwaardere voetstappen van iemand anders achter haar aan onze kleine kamer binnen komen. Ik rook hem. In het donker dook ik in elkaar onder de te dunne stof van de sluier, met droge mond en bonzend hart. Ik kneep mijn ogen stijf dicht tegen het ruisen van kleding, zijn hete stank in de stille lucht van onze kamer. Tegen het zwoegende gekreun van de man die niet mijn vader was, die niet zacht tegen haar praatte zoals vader dat deed, maar opstond zodra hij klaar was en bij het naar 43


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 44

buiten gaan zijn tuniek omlaag trok, alsof hij net naar de wc was geweest. Lang nadat hij was vertrokken, lag ik stil te luisteren totdat moeders zachte huilen bedaarde en ik zeker wist dat ze in slaap was gevallen. Ik hield me stil, zodat ze niet zou weten dat ik had gezien wat hij haar had aangedaan, of wat ze hem had laten doen. We bleven daar weken lang wachten tot het op het platteland weer veilig was. We luisterden naar verslagen van Romeinen, Syriërs en Arabieren die het gebied overspoelden – allemaal onder de standaard van Rome. Van Romeinen die elke bandiet of loslopende Jood die ze konden vinden, kruisigden aan kruizen die nog warm waren van de lijken die er voor hen gehangen hadden. Ze zeiden dat de nieuwe koning in Rome smeekte om zijn kroon. Ik herstelde van de koorts en sloot me aan bij een bende wilde jongens in de stad. We smeerden wat vuil op ons gezicht en probeerden de buitenlanders bij de heidense tempel koperen kwartjes te ontfutselen. Soms stalen we. Maar toen ik zei dat de jongen die onze leider was de muntjes niet gelijk had verdeeld, sloegen ze me in elkaar, noemden mijn moeder een hoer en namen me alles af, tot het laatste muntje. Daarna bleef ik weg en ik kon het niet opbrengen om mijn moeder in de ogen te kijken. Tegen de tijd dat we in de nazomer uit Scythopolis vertrokken, zei men dat er in totaal tweeduizend joden waren gekruisigd voor de opstanden in heel Israël, zodat de stank van de lijken langs de wegen naar de Heilige Stad hoger opsteeg dan de rook van de Tempel. Ik huilde toen we in Kerioth aankwamen, maar niet op dezelfde manier als mijn moeder, die haar zus en haar tante in de armen viel. Ik huilde omdat ik, hoewel ik me in de mikwe had ondergedompeld en voor het eerst zonder incidenten had gevast, wist dat het niets uitmaakte. Het zou mijn broer niet terugbrengen uit de slavernij of mijn vader uit het rijk der doden. Het zou mijn moeder haar waardigheid niet teruggeven of de bastaard doen verdwijnen die al groeide in haar buik. 44


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 45

Ik ging aan het werk als brievenschrijver voor anderen in het dorp en studeerde in de synagoge. Toen ik twaalf was, kon ik Aramees, Hebreeuws en Grieks lezen. Ik gebruikte de retoriek van mijn broer en deed mijn leraren versteld staan. Maar hun lof klonk hol in mijn oren, omdat ik wist dat ik het niet verdiende en dat ik zo vals was als een munt, geslagen uit slecht metaal. Niet veel later bleef ik weg van de lessen en raakte in moeilijkheden, zodat mijn moeder haar handen vertwijfeld in de lucht stak en niet meer wist wat ze met me aan moest. Ik koesterde inmiddels weinig hoop meer dat ik ooit een wijsgeer zou worden. De anderen wisten misschien niet onder welke onreinheid we allemaal geleden hadden, maar ik wist het wel, en ik droeg het onderhuids mee als huidvraat. Tegen de tijd dat ik zestien was, had Herodes’ zoon Archelaüs als koning volkomen gefaald. Ondanks de vrijlating van een aantal gevangenen – waaronder een aantal beruchte struikrovers – en de belofte de belasting te verlagen, bleek hij net zo wreed als zijn vader. Hij werd verbannen en Judea kwam rechtstreeks onder Romeins gezag. Archelaüs’ broers, Filippus en Antipas, behielden Galilea en de noordoostelijk gelegen delen van Israël. Dat jaar was er een opstand – de eerste van enig belang sinds dat vreselijke jaar, een decennium geleden – in reactie op de oproep van de nieuwe procurator voor een volkstelling, zodat Rome Judea kon inventariseren om later belasting te kunnen heffen. Dat jaar kwam Judas, de zoon van Hizkia, weer tevoorschijn. Al die tijd had ik niet geweten of hij leefde of dood was. Dit keer voerde Judas geen strijd, maar begon samen met een Farizeeër te leren dat belasting betalen aan een keizer die werd aanbeden als DiviFilius – de Zoon van God – te vergelijken was met afgoderij. Toen ik dat hoorde, roerde zich iets in mijn binnenste, voor het eerst sinds jaren. Die avond kreeg het sjema voor mij weer een nieuwe klank, zoals toen ik het Jozua had horen bidden in Galilea, zijn ogen ten hemel geslagen. Hoor, o Israël! Ik was nu een man met een moeder en een jonger broertje om te onderhouden, 45


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 46

maar ik wist dat ik me bij hen moest voegen. Tegen de tijd dat ik een paar dagen later voorbereidingen had getroffen om mijn moeder achter te laten in de bescherming van haar oom, hoorden we het bericht dat de opstand al voorbij was en dat Judas en de Farizeeër gedood waren. Op dat moment besefte ik dat ik niet alleen rouwde om Judas, de zoon van Hizkia, maar dat ik hem ook verachtte. Ik verachtte hem omdat hij de hoop van een bloedend volk had teleurgesteld en omdat hij gefaald had. Door te falen, had hij weer eens bewezen dat het onmogelijk was om op te staan tegen de satan, tegen Rome, en dat het bloed van mannen zoals mijn vader voor niets had gevloeid. De volgende dag accepteerde ik het verlovingsaanbod van de vader van een meisje uit het dorp. Ik schreef naar mijn vaders vroegere patroon, Nicodemus, en naar mijn familie in de Heilige Stad. Die winter verhuisde ik met mijn bruid, mijn moeder en mijn broertje Nathan naar Jeruzalem. Ik zal de dag nooit vergeten dat we de stadspoort binnen gingen. Terwijl ik door de straten liep, was het alsof ik voor het eerst sinds jaren echt kon ademhalen. Alsof ik eindelijk thuis was. Maar ik was pas echt thuis toen ik voor de Tempel stond. Toen ik uit de mikwe stapte en een schone tuniek aantrok om haar poorten binnen te gaan, voelde ik me alsof ik wakker werd uit een diepe slaap die een jaar had geduurd… een nachtmerrie. De Tempel was niet meer hetzelfde – de bovenkant van de zuilengangen was nog verschroeid door het vuur dat tijdens dat pinksterfeest had gewoed. Maar ook ik was veranderd. Ik stond in de binnenste voorhof en inhaleerde de rook van het heilige altaar. Ik wist dat mijn oude leven voorbij was en er eindelijk een nieuw leven was begonnen. Die dag zette ik mijn dromen over een messias aan de kant en wijdde me opnieuw aan het houden van Gods wet. Daarna leefde ik vele jaren in relatieve rust. Toen, kort na Poerim in mijn 38e levensjaar, werd die rust verstoord. 46


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 47

Onderdompeling


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 48


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 49

Zes r waren twee momenten van de dag waarop de Heilige Stad me het dierbaarst was: bij zonsopgang en aan het einde van de dag. ’s Morgens was Jeruzalem een stad vol beloften. Dan leken zelfs de straten die het meest naar urine stonken op het punt te staan herboren te worden, en de stenen van de oudste poort leken te trillen van spanning, alsof ze zwijgend ergens op wachtten. En er was niets zo ontzagwekkend als het moment net voor zonsopgang, als de Tempel – die opdoemde boven de bovenstad – zich leek te roeren. Als de eerste stralen van de zon de stenen raakten, zodat ze leken te gloeien als een zongekuste huid. Als ik dat zag, bleef ik verwonderd staan kijken. Het was bijna alsof het gebouw een menselijk lichaam had aangetrokken. Even later veranderde het heiligdom in het mooiste gebouw op aarde – stralend wit. En bij zonsondergang opnieuw, heel even die roodbruine gloed op de stenen, alsof het bloed dat van het grote altaar wegstroomde in het Kidrondal niet het bloed van dieren was, maar het bloed van de Tempel zelf, dat werd vergoten voor het weelderige leven buiten de stad. Met ferme pas beklom ik de zuidelijke trap naar de Tempel. Mijn voetstappen klonken trots en vastberaden, en daar had ik een goede reden voor: mijn vrouw Susanna was zwanger en zou binnenkort bevallen van een jongen – tenminste, daar was de vroedvrouw zeker van. Ik had goede hoop. Susanna had in geen jaren een kind zo lang bij zich kunnen houden. En een zoon! God had aan me gedacht en de dag zou komen waarop ik het verbondsteken aangebracht zou zien worden in het vlees van mijn vlees, als mijn zoon besneden zou worden. Hoewel ik sinds mijn dertiende een man was

E

49


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 50

en mijn hele leven de Thora had bestudeerd, voelde ik voor het eerst de haast tastbare nabijheid van een belofte, iets mysterieus tussen God en mij alleen. Ik arriveerde al vroeg, om erbij te zijn als de grote deuren open gingen. Om het eerste gezang van de Levieten te horen als het morgenoffer naar het altaar werd gebracht – en ook het eerste van de twee dagelijkse offers voor het welzijn van de Romeinse keizer. Ik keek hoe de rook van het offer omhoog kringelde in een eerst zo smetteloze lucht. ‘We offeren voor degenen die ons tot slaven maken.’ Ik draaide mijn hoofd om en zag Simon naast me staan, die ongetwijfeld onderweg was om in de zuilengangen aan de voeten van zijn rabbi te gaan zitten. ‘Misschien is vandaag de dag dat God in beweging komt doordat wij de wet houden, en drijft Hij hen het land uit.’ ‘Ik heb gisteren gevast. Als het vandaag niet gebeurt, komt dat vast door jouw zonden,’ zei hij, terwijl hij recht voor zich uit keek. ‘Nu heb je tenminste de mogelijkheid om voor Rome te bidden.’ ‘Voor Rome! Ben je gek geworden?’ ‘Heb je de boekrollen niet gelezen? Zelfs tijdens de ballingschap kregen onze voorouders de opdracht om te bidden voor de mensen die hen onderwierpen.’ Niet dat ik van plan was om voor Rome te bidden. Nee, dat nooit. Maar Simon was mijn beste vriend in heel Jeruzalem en hij rekende erop dat ik hem zou geven waar hij het meest van hield: een goed debat. Terwijl we door de buitenste voorhof liepen, beargumenteerde hij op gedempte toon waarom we niet voor Rome moesten bidden. Het was er een chaos, sinds de hogepriester Kajafas een paar kooplui van de markt buiten de stad naar binnen had gehaald. De Farizeeën hadden die actie veroordeeld. Ze stoorden zich aan de geur van mest en aan het handel drijven in de buitenste voorhof van de Tempel. Simon stak er regelmatig een tirade over af en elke keer als ik het zag – en rook – werd ook ik nijdig. Maar vandaag kon niets me raken. 50


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 51

Uiteindelijk zei ik lachend: ‘Genoeg! Wat kan ik nog meer zeggen? Jij bent de beste.’ Simon bleef staan, zijn zware wenkbrauwen opgetrokken. ‘Laat je me er zo gemakkelijk mee wegkomen? Je stelt me teleur, Judas.’ Ik gebaarde over de binnenplaats. ‘Zie je die arbeiders binnenkomen? We kunnen niet allemaal de hele dag doorbrengen met debatteren en dineren met Farizeeën. Sommigen van ons moeten gewoon werken.’ ‘Ja, ga jij maar werken. Ik zal wel ijveren voor ons allebei. Alweer.’ Hij gaf me een kus en vertrok. Simon de Zeloot, de IJveraar. In een klein ondergronds vertrek bij de Houtkamer bereidde ik me voor op de dag. Bijna tien jaar lang al hield ik toezicht op de uitbetaling van de steenhouwers, timmerlieden en ambachtslieden, onder auspiciën van de schatbewaarders en Efraïm, een oude Leviet. In de Tempel werden de vakkundigste arbeiders te werk gesteld, die vervolgens een goede, vaste baan hadden. Beter vond je het niet in de stad. Er werd al jaren voortdurend aan de Tempel gebouwd, sinds het gebouw in het jaar van Herodes’ dood bijna verwoest was. Het loon was prima en werd na elke werkdag uitbetaald. Al die jaren dat ik in mijn kantoortje bij de Houtkamer had gewerkt, had ik het naar mijn zin gehad, maar zodra mijn zoon geboren was, zou ik mijn baan hier opzeggen. Susanna’s familie had een olijvenpers en sinds kort importeerden ze hun eigen olijven uit Perea. Het was geen grote onderneming, maar wel zo succesvol dat ik haar vader kon helpen extra winst te maken door een paar leningen aan te gaan tegen rente – iets wat ik had geleerd van de onderhandelingen over de Tempelbouw. We waren er niet open over, omdat velen vonden dat het gelijk stond aan diefstal, maar we zouden er allebei een flinke boterham aan verdienen – en later mijn zoon ook. Ik was tevreden. Halverwege de ochtend werden de arbeiders weggestuurd met de penningen die ze konden inwisselen tegen hun loon. De bui51


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 52

tenste voorhof was vol Joden en niet-Joden, pelgrims die de beste dieren kochten die ze zich konden veroorloven en toeristen die met open mond stonden te kijken naar de schoonheid van Herodes’ Tempel. Ik draaide me om en keek omhoog naar de uitgehakte stenen van het heiligdom, die wit glansden in de ochtendzon. ‘Zie je die gouden pinnen langs de bovenrand?’ zou ik op een dag tegen mijn zoon zeggen. ‘Zie je de gouden ranken langs de zuilen van het portaal?’ Op dat moment besloot ik dat ik, zodra mijn zoon geboren was, op de markt een gouden blad zou kopen en dat boven de ingang naar het heiligdom zou hangen. Als hij dan op een dag oud genoeg was, zou ik aanwijzen welke van hem was en zou hij weten dat hij deel uitmaakte van het mooiste gebouw ter wereld. Ik pakte mijn mantel, klaar om naar huis te gaan – niet zozeer voor het middagmaal, maar meer om mijn vrouw op te zoeken, al kon ik niet meer doen dan haar schouders ontbloten en haar gezwollen borsten strelen. Ik zou in deze laatste maand van haar zwangerschap niets van haar vragen, en me er later wel helemaal in onderdompelen, als dat nodig was. Ik had nog geen twee stappen in de binnenste voorhof gezet of ik zag mijn jonge vrienden Isaak en Levi met grote stappen naar me toe komen lopen. Ik kende die vastberaden manier van lopen en kreunde even inwendig. Levi greep me bij de hand en drukte er een kus op – de gangbare begroeting voor een rabbi. ‘Gezegend is de schoot die u gedragen heeft, Judas.’ Ik lachte en duwde hem weg. Ook Isaak gaf me een kus. Zijn ogen straalden van een geestdrift die je alleen bij de jeugd vindt. ‘U moet ons adviseren,’ zei hij. ‘Moet dat?’ ‘Ja,’ antwoordde hij. ‘U bent de grootste geleerde van ons allemaal.’ ‘Laat me raden. Je wilt weten of het wettig is om van je vrouw te scheiden.’ ‘Wat? Nee!’ 52


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 53

‘De school van Hillel zegt ja. De school van Sjammai zegt nee. Jij bent een leerling van Sjammai, dus dat betekent nee voor jou.’ Levi grijnsde. ‘Maar dat wilden we niet vragen.’ ‘Nee? Had ik het toch net zo goed uitgelegd. Nou, wat is het dan? Snel een beetje. Ik heb een bijzonder mooie vrouw thuis waar ik naartoe moet.’ ‘Vertel eens, Judas. Wat moeten we doen om het koninkrijk te doen komen? Wat moeten we doen om gered te worden?’ Een vreemd verontrustend gevoel sneed door me heen. Ik keek over mijn schouder naar de poort, waar vroeger een gouden adelaar had gestaan. Nu ik achterom keek, verwachtte ik half hem daar weer te zien staan, glanzend in de zon. Isaak drong nog eens aan voordat ik kon antwoorden. ‘Doe ons een plezier. Onze rabbi zegt het een, en een ander weer iets anders. Maar wat zegt u, Judas? Hoe moeten we ons bevrijden uit de macht van Rome en gered worden?’ Hij keek me diep in de ogen, zijn wangen als rijpe appels in de zon, een vuur in zijn blik. Ik vroeg me af wat ze zouden zeggen als ze wisten dat ik vroeger eens een volle week in een graf had doorgebracht. Dat mijn vader de vloek droeg van iemand die aan een kruis gehangen was. Wat mijn moeder had moeten doen om een dak boven mijn hoofd te houden en brood op de plank. Of dat ze nu al maandenlang een vreemde vloeiing had, waardoor ik mezelf dagelijks moest onderdompelen, zodat ik rein genoeg zou zijn om de Tempel binnen te mogen. Dat was de reden dat ik was verhuisd naar een huis met een mikwe. Mijn hele leven was ondergedompeld in onreinheid – ik, die ooit een rabbi van Gods wet had willen worden en naar wie werd opgekeken alsof ik de wijsgeer was die ik had gehoopt te zullen zijn. Ik keek omlaag en deed alsof ik mijn mantel recht trok. ‘Nou?’ ‘Je kent de wet net zo goed als ik. Wat zegt het sjema?’ ‘Dat je God moet liefhebben met heel je hart, ziel en kracht.’ 53


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 54

‘Wat zeggen de wijzen?’ ‘Dat je de wet moet houden, maar –’ ‘Zie je wel? Je weet net zoveel als ik.’ Ik forceerde een verontschuldigende glimlach. ‘Neem me niet kwalijk, vrienden, maar ik word te zeer afgeleid door de gedachte aan mijn vrouw die op me wacht.’ Ik liep haastig naar huis, maar het verlangen was weg. Na het eten ging ik terug naar de Tempel, waar ik de hele middag bleef werken. De laatste offers van die dag waren net aangestoken toen ik die avond de Tempel verliet. Ik was zo diep in gedachten verzonken dat ik de gedaante die naast me kwam lopen niet opmerkte tot hij me bij de arm greep. Geschrokken keek ik op en blikte voor de tweede keer die dag Levi in de ogen. Hij had de kap van zijn mantel over zijn hoofd getrokken, en hoewel ik hem al jaren kende, was er toch iets vreemds aan hem. ‘Kom mee, Judas.’ ‘Bedankt, vriend, maar ik moet naar huis.’ ‘Het duurt niet lang. Alsjeblieft.’ Nieuwsgierig geworden, volgde ik Levi naar zijn huis, waar zijn jonge dochters, Hulda en Maria, naar hem toe kwamen rennen. Ik keek hoe hij hen oppakte en hun gezichten tegen zijn wangen drukte. Het haar van de kleine Maria krulde in zijn baard toen hij haar een zoen gaf. ‘Zeg maar tegen je moeder dat we een gast hebben, dat de man uit Kerioth op bezoek is,’ zei hij. Hij nam me niet mee naar het dak, hoewel het nog warm genoeg was, maar naar een van de achterkamers waar zijn vrouw ons wijn en olijven bracht. Hoewel ze mooi was, viel ze in het niet bij Susanna, zo weelderig en vol van leven, zelfs tot in de puntjes van haar opgezette tenen. Bij de gedachte aan Susanna kwam het verlangen dat ik eerder was kwijtgeraakt, weer helemaal terug. Ik nam me voor dit bezoekje kort te houden. Maar toen gebeurde er iets vreemds. Levi stond op en begon te 54


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 55

bidden. Het was niet het standaard gebed voor de wijn, maar het Amida, dat we drie keer per dag baden. Blaas de grote bazuin voor onze vrijheid… Gezegend Gij, Heer, die vijanden breekt… Gezegend Gij, Heer, die de hoorn der bevrijding doet ontspruiten. Even moest ik denken aan het gezicht van Isaak die me eerder die dag had aangesproken. Hoe kunnen we gered worden? ‘Judas, wat ik je ga vertellen moet tussen ons blijven. Dat moet je me beloven voordat ik verder ga.’ ‘Wat ben je ernstig, Levi. Probeer je me soms tot een debat te verleiden? Of wil je me berispen omdat ik Isaak een beetje heb geplaagd?’ ‘Nee,’ zei hij zacht. ‘Geen debat, en zo oprecht als Isaak zijn er maar weinig. Mannen zoals hij wekken Gods goedgunstigheid, nog lang nadat mannen zoals jij en ik alweer verdwenen zijn. Nee, wat ik je ga vertellen, kan mijn dood betekenen. Ze zouden me er zelfs voor kunnen kruisigen.’ ‘Dan moet je het misschien niet vertellen.’ ‘Dat moet wel. We hebben meer gemeen dan je kunt weten. Beloof me plechtig, Judas, dat dit onder ons blijft. Ik leg mijn leven in je handen.’ Nieuwsgierigheid. Dezelfde onrust waardoor ik eerder was gegrepen… een van deze gevoelens dwong me ertoe te zeggen wat ik zei. ‘Ik beloof het.’ Hij knikte. ‘Waar gaat het over?’ ‘Een bekentenis.’ ‘Wat voor bekentenis?’ ‘Judas… ik kende jou al voordat we vrienden werden. Ik wist dat je bestond.’ ‘Heb ik zo’n reputatie?’ vroeg ik met een ongemakkelijke glimlach. 55


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 56

Hij grinnikte. ‘Ja, dat ook. Je staat bekend om je geleerdheid, vooral omdat je niet verbonden bent aan een leerschool. Je had Farizeeër of rabbi moeten worden. Je bent een vat vol tegenstrijdigheden! Maar ik bedoel iets anders.’ ‘Ik ben bang dat je iets duidelijker moet zijn.’ ‘Hier komt het dan. Men noemt je misschien de man uit Kerioth, maar ik weet dat je daarvoor in Sepphoris hebt gewoond. En dat je vader samenzwoer met Judas de Galileeër.’ Alles. Hij had alles kunnen zeggen zonder dat ik verbluft was geweest. Alles… behalve dit. Voor het eerst vroeg ik me af of hij een informant van Herodes’ zoon Antipas was. Van de hogepriester, of de Sadduceeën?’ ‘Mijn vader was een godvrezend man,’ zei ik, terwijl ik probeerde mijn handen te laten ophouden met trillen. ‘Dat weet ik.’ Er gleed een straaltje zweet langs mijn hals in mijn tuniek. ‘Dat weet ik, omdat ik lid ben van een broederschap die is ontstaan vanuit de nalatenschap van mannen als je vader.’ ‘Wat?’ Hij leunde voorover en keek me gespannen aan. ‘Luister. De Essenen geloven dat we nu dichter bij het allerlaatste stadium van de geschiedenis zijn dan ooit. En dat geloven wij ook, Judas. We geloven dat de dagen van Rome in Israël geteld zijn. Daar zijn we van overtuigd. Het is bijna zover.’ ‘Wie zijn die “wij”?’ ‘De Zonen van de Rabbi.’ ‘Welke rabbi?’ Er vonkte een vuur in zijn ogen. ‘Degene voor wie een strikte naleving van de geboden samengaat met opstand. “Geen Heer dan God alleen.”’ Geen Heer dan God alleen. Dat was de leus geweest van Judas bar Hizkia in zijn laatste opstand met de Farizeeër Zadok – de opstand waar ik zoveel jaar geleden deel van had willen uitmaken. Hun filosofie werd een school genoemd. Beide mannen werden rabbi genoemd, vooral in de jaren voor hun dood. 56


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 57

Levi was zelf een Galileeër. Hij was niet zo lang geleden naar Jeruzalem gekomen om te studeren. ‘De leer leeft voort, Judas. In mannen zoals ik.’ Daarmee vielen alle stukjes op hun plaats. ‘Hoeveel rebellen zijn er? Wie is jullie leider?’ Levi schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik je niet vertellen, al zou je me het mes op de keel zetten. Geen van ons weet meer dan een paar anderen onder ons – namelijk, degene die meteen boven ons staat, aan wie we verantwoording moeten afleggen. Maar zelfs zijn naam durf ik je niet te vertellen, omwille van zijn veiligheid en de jouwe. Maar ik kan je wel vertellen dat er prominente figuren bij zijn, dat weet ik wel. Dit is de broederschap die het werk van mannen als Judas bar Hizkia en je vader zal afmaken. Het is bijna zover. Sluit je bij ons aan, Judas!’ Ik leunde achterover en probeerde weer wat tot rust te komen. Om Levi’s onthulling te verteren, samen met de wijn die in mijn maag zuur leek te zijn geworden. ‘Je hebt gelijk. Hierdoor kunnen we allebei omgebracht worden,’ zei ik. ‘Waarom dacht je dat ik dit graag zou willen weten?’ ‘Denk je soms dat ik niet heb gezien hoe je steeds maar weer naar de Tempel kijkt? Hoe je jezelf afbeult om de wet te houden, en voortdurend bidt om de bevrijding van Israël? Maar er zijn mensen die meer willen doen dan ervoor bidden. Je vader was zo iemand. Wij zetten ons in voor de komende Dag des Heren. Sluit je bij ons aan, Judas, dan zullen we samen de dag zien waarop Israël van Rome bevrijd wordt!’ Sinds ik twintig jaar geleden de stadspoort van Jeruzalem door was komen lopen, had ik nooit meer over mijn jeugd gesproken. Nu alles werd blootgelegd door een man die ik nog maar een paar jaar kende, nu ik ermee geconfronteerd werd als met een hoop mest langs de weg, als iets wat opengereten werd waardoor de maden binnenin te zien waren… Ik trilde toen ik zacht zei: ‘Mijn vader is voor dit doel gestorven en mijn broer als slaaf afgevoerd. Dat leven ligt achter me. Nu heb 57


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 58

ik zelf een zoon op komst. Ik wil ervoor zorgen dat hij niet dezelfde vaderloze toekomst tegemoet gaat.’ ‘Judas…’ Ik stond op en snoerde hem met een handgebaar de mond. ‘Ik zal je geheim bewaren. Maar begin hier nooit meer over.’ Onderweg naar huis was het alsof de schaduwen zich omdraaiden om me na te staren, alsof ze me achterna joegen door de stegen. Thuis schoof ik de grendel op de deur. Ik leunde er met mijn rug tegenaan en haalde diep adem. Tijd om mijn vrouw te begroeten.

58


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 59

Zeven u begreep ik het opeens allemaal: de manier waarop Amos, een andere leerling, zijn hand op Levi’s schouder legde. De manier waarop ze zonder om te kijken uit elkaar gingen op de binnenplaats. Onuitgesproken opruiende taal, verhuld in het volle zicht. Ik had het eerder niet opgemerkt. Of liever, ik had ervoor gekozen het niet te zien. Nu besefte ik dat ik het ergens wel geweten had en de alomtegenwoordige aanwezigheid ervan hier in de Tempel zelfs had opgezocht, terwijl ik beweerde de messiaanse droom te hebben laten varen. Vrijheid voor Israël. Dood aan Rome. Het sprak tot de verbeelding en maakte me ongedurig. ’s Nachts lag ik wakker en vroeg me af: stel dat de Essenen gelijk hebben en de dag des Heren nabij is? Nee. Dat soort gedachten bracht niets dan de dood. God moest ervoor zorgen dat het gebeurde. Ik zou binnenkort vader worden. Ik deed nog meer dan Levi’s identiteit geheim houden: ik ontweek hem helemaal. Bovendien deelde ik Efraïm mee dat ik mijn functie als schatbewaarder zou neerleggen zodra het paasfeest begon. De oude Leviet huilde, op zijn oude dag sentimenteel als een vrouw. Ik gaf hem een stevige omhelzing en bedankte hem en beloofde dat ik het hem zou komen vertellen zodra mijn zoon geboren was, maar ik was opgelucht. Op de dag waarop ik mijn baan in de Tempel opgaf, zag ik Levi van een afstandje lopen. Hij wandelde door een van de zuilengangen. Zijn laatste blik op mij ging vergezeld van een glimlach, maar het was een droevige. Het duurde minder dan twee weken tot het paasfeest toen mijn moeder een boodschap uit Kerioth kreeg dat haar zus op sterven lag.

N

59


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 60

Als kind had ik altijd uitgekeken naar het paasfeest, van de lege plek aan tafel voor Elia, de profeet, die terug zou komen voor de messias, tot de overvolle straten, de dalen en berghellingen in en rond Jeruzalem als het inwonertal zwol van dertigduizend tot drie keer zoveel. Maar sinds Sepphoris was het paasfeest voor mij onlosmakelijk verbonden met geweld: de slachting en het bloed, met tegelijk de hoop op bevrijding – eerst van de Egyptenaren, nu van Rome. Altijd met Pasen, leek het wel. Dit jaar wilde ik het feest in stilte vieren, ter herinnering aan het verleden en met de hoop op een andere toekomst. Maar toen de brief kwam, legde ik mezelf neer bij een reis naar het zuiden, naar Kerioth. Mijn broer Nathan en ik zetten onze moeder op een ezel en gingen op weg met zijn vrouw en dochtertje, die de vorige winter geboren was. Susanna reisde niet mee nu ze bijna uitgerekend was. Ik wilde haar eigenlijk niet achterlaten – met ook nog een huis vol feestgangers om te verzorgen – maar ik wilde ook niet dat Nathan, die in Kerioth bekendstond als een jongen van twijfelachtige afkomst, alleen met moeder ging. Twee dagen nadat we aangekomen waren, stierf mijn tante in haar bed. Die middag, terwijl moeder en haar nicht het lichaam wasten, kwam een man schreeuwend het dorp in rennen. ‘Pilatus heeft beslag gelegd op de tempelschatten!’ Ik was bezig voorbereidingen te treffen voor de begrafenis van mijn tante. Toen ik de man hoorde, liep ik haastig naar hem toe. ‘Wat is er? Vertel, wat is er gebeurd?’ ‘De Romeinse procurator Pilatus heeft zijn soldaten naar de Tempel gestuurd om beslag te leggen op de schatten.’ Hij gaf zichzelf een klap op zijn hoofd en riep: ‘Ai! Wat moeten we nu beginnen? Net als Antiochus vroeger heeft hij de schatten geroofd!’ ‘Stil!’ zei ik tegen de man. ‘Het is gevaarlijk om dat te zeggen. Een gevaarlijke vergelijking.’ Iedereen wist dat Antiochus meer 60


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 61

had gedaan dan de schatten uit de Tempel roven – hij had het altaar ontheiligd door er een varken op te offeren. De man siste door een paar ontbrekende tanden in zijn gebit: ‘Het is toch waar? Rome ontheiligt ons altaar toch door te offeren namens hun keizer, die zichzelf de Zoon van God noemt? Waar is onze Makkabeeër om hem af te zetten en Rome uit te jagen? Waar is de messias om onze Tempel te reinigen? Kom, Elia! Kom, zoon van David!’ Judas de Makkabeeër. Ik was deels vernoemd naar deze strijder, deze held, en opgevoed met verhalen over zijn tempelreiniging. Mijn huid tintelde bij zijn woorden. ‘Stop!’ riep ik. Maar er begon zich al een gealarmeerde menigte om ons heen te verzamelen. Het zou niet lang meer duren of hij veroorzaakte paniek. De angst zat al als een visgraat dwars in mijn keel. Om de Levieten die in de schatkamers werkten. De leerlingen in de zuilengangen, de pelgrims in de voorhoven. Maar toen kwam er een vreselijke gedachte bij me op: als een man dit hier in Kerioth vertelde, wat zouden ze dan in Jeruzalem zeggen? Wat voor verontwaardiging zou deze daad van Pilatus daar uitlokken, in die overbevolkte stad? Kruitvat. Terwijl ik haastig terug liep naar het huis van mijn tante, stond me maar één gezicht voor ogen: Susanna. Ik nam vlug afscheid, vertrouwde mijn moeder toe aan de zorgen van mijn broer en vertrok naar het noorden, naar Jeruzalem. Vanwege het feest was het een complete chaos in de Heilige Stad. Pelgrims kampeerden op de heuvels, dicht opeengepakt als de knopen in een tapijt, en overspoelden het Kidrondal tot aan Bethanië. De rook van hun vuren en hun kleurige tenten waren overal te zien, van de heuvels tot zelfs de daken van de synagogen. Alleen in het Hinnomdal, waar het vuilnis van de stad voortdurend brandde, stonden geen tenten. Maar er broeide nog iets anders in Jeruzalem. Woede in de stra61


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 62

ten, protest tegen een nieuwe schending door toedoen van Rome en haar prefect, Pilatus. Eenmaal in de stad sloot ik me aan bij de menigte die door de straten dromde in de richting van de Tempel. Daar zou ik het protest met eigen ogen kunnen beoordelen en vervolgens naar huis gaan om Susanna op te halen, en haar mee te nemen de stad uit, als dat nodig was. Maar om de Tempel in te kunnen komen, moest ik me eerst onderdompelen. Het stof van de reis plakte aan mijn voeten en ik kon zonder te wassen niet naar binnen, zeker niet op deze feestdag. Ik liep in de richting van de rituele baden aan de zuidzijde van de Tempel. Er stonden ellenlange rijen tot ver op straat en ik overwoog even om een mikwe op te zoeken in een herberg… En toen bleef ik abrupt stilstaan. Uitgerekend vandaag was ik in hetzelfde huis geweest met mijn overleden tante. Door haar lijk was ik onrein geworden. Door onderdompelen kon ik vandaag niet meer rein worden. Ik kon de Tempel niet in. ‘Judas bar Simon!’ Een bekende stem klonk boven de menigte uit. Ik draaide me om bij het horen van mijn naam en keek in het gezicht van Isaak. Ik zal de uitdrukking op zijn gezicht nooit vergeten. Stralend. Vreemd gelukzalig. ‘Ben je gekomen om je bij ons aan te sluiten? Kom!’ Hij stak zijn hand naar me uit, voor de borst van een andere man langs, om me naar zich toe te trekken. Ik greep zijn hand en drong tussen twee andere mannen door, die dwars tegen me in liepen. ‘Vertel, wat is er gebeurd?’ vroeg ik. ‘Pilatus heeft beslag gelegd op het korban.’ Het korban. Het geld dat opzij gelegd was voor publieke werken – ik had zelf van het korban loon betaald aan arbeiders die de straten hadden geplaveid of de goten gerepareerd. ‘Kom met ons mee!’ Mijn eerste gedachte was: waarheen? En toen dacht ik aan Susanna. Ik had al bijna besloten om de Tempel te vergeten, waar ik 62


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 63

toch niet naar binnen kon, en meteen naar huis te gaan om mezelf ervan te verzekeren dat mijn bruid en mijn ongeboren zoon veilig waren. Toch riep ik hem na: ‘Waarheen?’ Mijn vingers gleden uit de zijne en zijn antwoord werd overstemd door het geschreeuw om ons heen. Toen besefte ik dat er om me heen een opstand ontstond. ‘Isaak!’ riep ik. Hij was weg. De menigte drong op naar de noordwestelijke hoek van de Tempel en ik werd erin opgenomen en meegevoerd, terwijl ik probeerde me te bevrijden uit die onverbiddelijke menselijke maalstroom. Even later zag ik Isaak nog één keer, maar daarna was hij verdwenen, als een hoofd dat nog een laatste keer boven de golven uit komt en dan kopje onder gaat. Ik werd meegetrokken, langs de westelijke muur van de Tempel in de richting van de burcht Antonia. En toen zag ik de man zelf, op een platform dat gebouwd was op de trap van de burcht, die omlaag liep in de richting van de westelijke muur van de Tempel. Het was iemand die ik eerder had gezien en alleen van gezicht kende. Pilatus. Hij zat op een eenvoudige stoel met de paarse band op zijn tuniek die zijn rang van krijgstribuun aanduidde. Zijn handen waren in zijn schoot gevouwen en hij hield zijn hoofd schuin, alsof hij luisterde naar een onzichtbaar iemand die voor hem stond. Maar er was iets in zijn opeengeklemde kaken, in de uitdrukking in zijn ogen, wat als een schaduw neerstreek op de schouders van de rumoerige menigte beneden hem. De wachters bij de ingang van de burcht achter hem leken te kalm. En er stonden geen wachters aan de rand van het platform voor hem, tussen de procurator en de groeiende menigte in. De lucht was vol geschreeuw: ‘Hij steelt uit de schatkamers! Geef God terug wat van hem is!’ Er kwam iets neer op het platform, een armlengte van Pilatus’ 63


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 64

sandaal vandaan. Een rotte vrucht. Even keek hij ernaar, maar hij verroerde zich niet. Ook niet toen een paar mensen die het dichtst bij het platform stonden, de stellage stevig vast grepen. ‘We staan maar toe te kijken terwijl Rome onze heilige plaats ontheiligt!’ schreeuwde iemand. ‘Stuur Pilatus terug naar Rome!’ Iemand anders nam die woorden over. Binnen een paar seconden echode het door de menigte. ‘Pilatus terug naar Rome!’Vuisten werden boos in de lucht gestoken. Pilatus bleef roerloos zitten. Geen frons op zijn voorhoofd, geen uitdagende schuldbekentenis. Niets dan het uitdrukkingsloze gezicht van een standbeeld. Toen stond hij op en liep kalm het gebouw in. De mensen achter me juichten even, alsof Pilatus inderdaad naar Rome verjaagd was. Maar het gejuich werd onderbroken door een plotselinge gil, verderop, waar een groep achteruit drong, bij de trap vandaan. Het duurde niet lang voordat ik besefte dat er of een rel was uitgebroken, of dat de menigte werd aangevallen – maar door wie? Ik had geen Romeinen tussen de mensen gezien. Aan alle kanten gewoel, de mensen duwden en drongen. Een vrouw voor me viel, en toen de man die bij haar was haar overeind probeerde te helpen, golfde de menigte over hem heen als water dat een gat in de grond vult. Rechts sloeg een man met een knuppel in op het hoofd van een ander. Het hoofd bezweek als een rijpe meloen, het bloed spatte in mijn ogen. Ik struikelde geschokt achteruit en viel bijna op de stenen. De man die het had gedaan, droeg de kleding en de baard van een Jood. Geschreeuw. Gegil vanaf de trap van de Tempel. Waar ik mezelf eerst een weg had moeten vechten in de richting van de Tempel, werd ik nu meegesleurd met de mensenmassa die bij de Tempel vandaan vluchtte. Ik struikelde en probeerde overeind te blijven door me vast te grijpen aan de schouders van de mensen naast me. Ik sprong op een omgevallen kar die op straat lag en zocht een uitweg uit de zee van mensen. 64


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 65

Geweld. Doodslag. Chaos waar je ook keek. ‘Judas!’ Ik keek omlaag en zag Simon, met een rood hoofd van inspanning. ‘Ik moet naar huis!’ ‘Kom!’ Hij gebaarde als een razende dat ik mee moest komen. ‘Vlug!’ Ik klom van de kar en volgde hem. Ik baande me een weg door de menigte, mijn hart bonzend in mijn oren en een blok ijs in mijn maag. Door de Efraïmpoort. Samen zetten we het op een rennen. ‘Isaak is dood!’ zei hij. ‘Neergeknuppeld bij de westelijke muur.’ Die onschuldige Isaak met zijn frisse gezicht! Ik ging sneller hollen. ‘Door wie?’ Ik had alleen maar joden gezien in de menigte. ‘Samaritanen,’ antwoordde Simon, zijn lippen opgetrokken. Een gevoel van walging welde in me op. Samaritaanse soldaten die doorgingen voor Joden. Samaritaanse hulptroepen die voor Rome het vuile werk opknapten. Tot op dat moment was ik vergeten waakzaam te zijn. Het ritme van mijn leven had me in slaap gesust, me wijsgemaakt dat Jeruzalem een veilige plek was. Dat was het niet. We renden door de straat. Bijna thuis. ‘Susanna!’ schreeuwde ik, terwijl ik door de deur naar binnen stormde. Haar moeder kwam de voorkamer in. ‘Judas! Zo snel alweer terug? Hoe gaat het met je tante – is dat bloed op je gezicht?’ ‘Waar is Susanna?’ vroeg ik dringend. ‘Ze is naar de markt om nog wat boodschappen te doen voor het feest – Judas!’ Ik vloog het huis weer uit, Simon op mijn hielen. Terug door de poort naar de marktkramen terwijl ik de vluchtende mensen opzij duwde, die me buiten zinnen als opgeschrikte dieren tegemoet kwamen. 65


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 66

Op honderd passen afstand zag ik het al: de markt was volledig overhoop gehaald, manden met kruiden, fruit en groenten omgegooid, amforen met wijn en olie kapot gesmeten. Plunderaars grepen wat ze maar konden, terwijl kooplui vlug de waar inpakten die ze nog konden redden. We renden verder tot we tussen de kramen in stonden, waar we naar alle kanten om ons heen keken. ‘Susanna!’ schreeuwde ik, mijn handen in mijn haar, terwijl ik door een smal zijsteegje rende waar omgegooide karren de weg blokkeerden. Ik draaide me met een ruk om en begon weer terug te rennen – Toen zag ik de gedaante die ineengezakt tegen een omgegooide tafel lag. Een vrouw, verfrommeld als afval op een rivieroever na een flinke regenbui. Ik kende het borduursel op die mantel. De voet in die sandaal. Het donkere, onbedekte kroeshaar. Nee. Het moest iemand anders zijn die Susanna’s mantel om had, die haar tuniek droeg over een gezwollen buik… die door levenloze ogen omhoog staarde. Simon kwam de straat in rennen, juist op het moment dat ik op mijn knieën naast haar neerviel, haar in mijn armen nam en haar op de wangen tikte. ‘Susanna! Susanna –’ Toen voelde ik het bloed in haar haren, dik en kleverig. Het kwam van een plek op haar achterhoofd die ingedeukt was, zacht als een gekneusde vrucht. Ze was nog warm. ‘Help me haar naar de vroedvrouw brengen!’ riep ik naar Simon. ‘Help me!’ Hij staarde me aan, zijn gezicht grauw als de stenen onder zijn voeten. ‘De vroedvrouw! Nu!’ Simon rende voor me uit de straat door, terug naar de Nieuwe Stad. Huilend nam ik het levenloze lichaam van mijn vrouw op in mijn armen en liep wankelend achter hem aan. Traag als in een nachtmerrie, die momenten. Morbide en in66


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 67

tiem, de gedaante van mijn vrouw in mijn armen, de dierbare bobbel met mijn zoon tussen ons in. Simon en de vroedvrouw kwamen naar buiten rennen om me te helpen. De vroedvrouw voelde Susanna’s pols, schudde haar hoofd en zei dat we moesten opschieten. We legde haar op de binnenplaats op de grond. Ik kreunde en klauwde aan mijn baard terwijl de vroedvrouw haar buik opensneed. Het bloed vormde een plas op de grond. ‘Een zoon,’ zei ze, terwijl ze het jongetje hoofdschuddend in mijn armen legde. Ik zakte op mijn knieën, terwijl ik het lichaampje in mijn armen wiegde. Hij was te klein. Zijn oogjes, omzoomd met Susanna’s wimpers, teer en fijn, hadden nooit de kans gekregen zich te openen. De eerste keer dat ik stierf, was ik een jongen die omhoog keek naar het kruis waaraan zijn vader hing. De tweede keer was die dag, als man, geknield naast het opengesneden lichaam van mijn vrouw, mijn dode zoontje. Ik baadde niet. Ik at nauwelijks, hoewel mijn moeder me dadels en olijven bracht, en Nathans vrouw wijn met honing voor me inschonk. Ik kon geen van beide verdragen. ’s Nachts droomde ik over Susanna in het dodenrijk met onze verloren kinderen. De gedachte aan haar achtervolgde me, hoe ze daar zat met vier uitgehongerde baby’s die aan haar verschrompelde borsten knaagden. Ik zocht aanhoudend in de boekrollen. Ik kwelde mezelf met gedachten aan de Sadduceeën, die niet geloven in de opstanding van de ziel. Ik worstelde met onzekerheid, met de behoefte te weten dat ik hen weer zou zien. Ik overwoog naar de zuilengangen te gaan, naar de grote rabbi Sjammai zelf, om hem te smeken om zekerheid. Ik wilde garanties. Ik wilde beloftes. Wat zou er anders voor haar zijn, voor een eervolle vrouw? Voor mijn broer, die volmaakt was, voor mijn moeder, wier waardigheid was verruild voor brood, voor mijn vader, die beter had verdiend dan de schaamte van een kruis? 67


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 68

Ze hadden stuk voor stuk van de wet gehouden en die alle dagen van hun leven gehoorzaamd. Het ontging mij hoe moeder het hoofd hoog had kunnen houden onder de grootste schande. Hoe vader de urenlange kwelling aan het kruis had kunnen doorstaan. Hoe Jozua zijn twijfel had overwonnen. Hoe moeten we dan gered worden? Ik las en herlas de geschiedenis van Job. Mijn moeder kon de boekrol niet uit mijn handen loswrikken. ’s Nachts, als de anderen sliepen en ik in het koude water van de mikwe stond, schreeuwde ik het uit. Maar ik hoorde niets. Zelfs geen stille stem in mij die me antwoord gaf. Ik had de wet nagestreefd met heel mijn hart en ik was er niets mee opgeschoten. Het had de komst van het koninkrijk niet bespoedigd en God had het niet gemerkt en had die valse priesters die door Rome waren aangesteld, niet binnen het heiligdom doodgeslagen. Tegen de tijd dat mijn maand van rouw voorbij was, wist ik één ding zeker: ik was het beu om heilig te zijn. De grote strijder Judas Makkabeüs was per slot van rekening ook niet zo heilig geweest, aangezien hij strijd voerde op de sabbat. Wij konden het ons ook niet meer veroorloven. Die avond ging ik naar het huis van Levi. ‘Kom binnen, Judas,’ zei hij. Die nacht stapte ik in het donkere water van de mikwe met een nieuwe vastberadenheid die mijn huid deed tintelen. Er zou zeker een opstand worden veroorzaakt door deze geheime broederschap, deze Zonen van Abba – dat ‘vader’ betekende, maar ook een benaming was voor leraar. Deze Bar-Abba’s. Maar die herfst kwam de stem van Sion.

68


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 69

Acht e mensen spraken al weken over ‘de Doper’. Pelgrims die naar de Heilige Stad waren gekomen voor het Loofhuttenfeest, vertelden verhalen over zijn fanatieke manier van prediken en dat hij de mensen per se wilde onderdompelen in het levende water van de Jordaan. Ze vertelden ook over zijn openlijke afkeuring van Antipas, die de Thora geschonden had door te trouwen met de vrouw van zijn broer. Alleen al om die redenen wilde ik hem met eigen ogen zien. Maar door wat de mensen fluisterden die bij de rivier waren geweest, kreeg ik pas echt kippenvel. Elia. Het is Elia! Elia. Die zou komen voor Hij die komt. ‘Ik vraag me af of hij echt een profeet zou kunnen zijn,’ zei Simon toen ik hem had overgehaald om naar Jeruzalem te reizen om die Doper te vinden.We waren op weg gegaan met een groep leerlingen, waaronder Amos en Levi. ‘Er is al vierhonderd jaar geen profeet geweest,’ zei Levi. ‘Nee, hij is een Esseen, omdat hij zo van wassen houdt, of anders een krankzinnige. Maar dan wel een interessante krankzinnige.’ ‘Wie zegt dat hij krankzinnig is?’ vroeg Amos. ‘Wie anders zou openlijk durven laten blijken dat hij een tegenstander van de koning is? Maar daarom vinden we hem nu juist zo geweldig. En dus trotseren we schorpioenen en jakhalzen om naar die krankzinnige te gaan kijken, voordat Herodes’ mannen hem vermoorden. En als je het zo bekijkt… elke mond die Herodes wil laten snoeren, moet inderdaad wel de mond zijn van een profeet. We moeten horen wat hij te zeggen heeft voordat hij sterft.’

D

69


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 70

Ik grinnikte, maar het geluid klonk hol. Hij kon niet weten wat voor onrust zijn woorden bij me opriepen, dat ze de hele reis in mijn hoofd bleven hangen alsof ze van weerhaken waren voorzien. Er had al die jaren iets liggen sluimeren in mijn hart, en nu was het weer tot leven gekomen, groter en gretiger dan eerst. Ik was bang dat deze krankzinnige, deze Doper, me zou teleurstellen. Maar het was nog beangstigender om te blijven hopen. Midden op de middag kwamen we bij een steile rotswand die uitkeek over de Jordaan – en onze mond viel open door wat we zagen. Eenvoudige hutjes en tenten stonden in kleurige banen op beide oevers van de rivier opgesteld. Het moeten wel driehonderd mensen geweest zijn die langs de rivier zaten, door het water waadden of eruit omhoog kwamen. Arbeiders, hun huid droog als in de zon gebakken stenen, rijke mannen in fijn linnen en kinderen in vodden. Vrouwen spreidden kleding uit op het gras om te drogen en gaven baby’s de borst in de schaduw van de acaciabomen. Toen zag ik hem – midden in de rivier, als het oog van een aanwakkerende storm. Hij was zongebruind, bijna zo donker als een Nubiër. Zijn haar hing in strengen tot onder zijn middel, over pezige schouders waarvan de huid eruit zag alsof hij was vastgebakken aan de taaie spieren eronder. Zijn baard viel als een zwarte waterval midden over zijn borst. Maar het was zijn stem, die over de rivier naar ons uitkijkpunt op de rots werd gedragen, die hem iets ongetemds gaf, als een wild dier dat uit zijn kooi was gelaten. Het was niet de stem van de oudste die in de synagoge uit de boekrol voorlas, of de geleerde die in de zuilengangen stond te debatteren. Het was de stem van de man die het dorp binnen komt rennen om te waarschuwen voor een naderende ramp. ‘De tijd komt! Luister naar wat ik zeg: kom tot inkeer! Het koninkrijk is nabij!’ Aan de ene kant deden zijn woorden me onmiddellijk terugschrikken, omdat dit precies was wat ik mijn leven lang had ge70


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 71

hoopt te horen. Maar ik was ook verontwaardigd. Hoe durfde hij met dergelijke woorden valse hoop te wekken! Hoe vaak had ik beloften als deze gehoord, die uiteindelijk tot de dood bleken te leiden? Ik werd overmand door een drang hem van dichtbij te zien, al was het maar om te zeggen dat hij zijn dwaze, holle woorden voor zich moest houden. ‘Judas!’ Ik hoorde Simons geschreeuw achter me nauwelijks. Ik haastte me over de stenige helling, half glijdend, half rennend in de richting van de oever. Er stond een dichte drom mensen voor me. In plaats van me een weg te banen door de menigte, rende ik het ondiepe gedeelte van de rivier in. Het water was koud vergeleken met de warme herfstzon die vandaag tijdens de reis het zweet langs mijn rug had doen lopen. Met mijn benen half verstrikt in mijn mantel waadde ik stroomopwaarts langs een rietzoom naar de plek waar die stem vandaan kwam. Hijgend kwam ik van achter het riet tevoorschijn, tot mijn knieën in de modderige rivier. Opeens stond er nog maar één man voor me, minder dan twintig stappen verderop. De Doper. Hij draaide zich om en keek me aan. Ik stond plotseling stil. Zijn ogen waren niet die van een krankzinnige. ‘Welkom,’ zei hij terwijl hij zijn hand naar me uitstak, schijnbaar helemaal niet verbaasd dat ik daar opeens was opgedoken. Ik pakte zijn hand niet aan. Dat durfde ik niet. Want zijn ogen waren niet alleen niet krankzinnig, maar juist ontzettend helder – de ogen van iemand die meer had gezien dan ogen behoorden te zien. En nu waren ze op mij gericht. Even voelde ik me volkomen naakt. Ik deinsde achteruit. Plotseling verlangde ik wanhopig naar de dekking van anderen, naar de menigte waar ik even daarvoor juist aan had willen ontsnappen. ‘De tijd komt. Ik zeg u vandaag dat er iemand zal komen die 71


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 72

sterker is dan ik,’ zei hij en ik besefte dat hij niet meer schreeuwde, maar rechtstreeks tegen mij sprak. Hij liet zijn stem zakken. ‘Ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.’ Even, één vreemd en surrealistisch moment, dacht ik dat hij mij taxeerde, net als ik hem taxeerde. Maar toen wendde hij zijn gezicht naar de oever en riep: ‘Kom! Ik doop jullie vandaag met water, maar hij zal jullie dopen met vuur!’ Ze kwamen, verdrongen zich in het water om me heen en ik liet me gewillig opslokken door hun aantal, dankbaar te kunnen ontsnappen aan de zwaarte van die blik. Om me heen hoorde ik een geluid als van een zwerm sprinkhanen – gefluisterde gebeden, bekentenissen van overtredingen. Naast me mompelde een man dat hij van zijn buurman had gestolen en weer iemand anders dat hij de sabbat had geschonden. Daarna dompelden ze zich onder, lieten zich zakken in het koude water. Op de oevers trokken nog meer mensen hun bovenkleding uit, en sommigen gingen zelfs in hun lendendoek te water. Een aantal vrouwen liep verder weg naar een bocht in de rivier. Ik voelde me dwaas en draaide me om. Ik ploeterde door het water en klom wankelend op de oever in een wanhopige poging te ontsnappen. Terwijl ik naar Simon en Levi zocht, kwam een jonge man naast me staan die zijn tuniek uittrok. ‘Wilt u zich ook onderdompelen? Kom, dan gaan we samen.’ Ik schudde mijn hoofd, hoewel ik niet wist waarom. ‘Het is levend water – het levende water van God, voor de vergeving van zonden!’ zei hij. ‘Vergeving van zonden?’ Simon had me gevonden en kwam naar voren. ‘Deze doper is geen priester en we zijn hier niet in de Tempel.’ ‘De Tempel is geschonden en moet gereinigd worden!’ antwoordde de man. ‘U ook, beste man. Dompel u onder en vertel iedereen dat Elia is teruggekomen.’ ‘Ga,’ zei Simon. ‘En pas op dat u niet lastert. De Tempel is de verblijfplaats van God!’ De man keek Simon ten afscheid nog één 72


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 73

keer aan en liep toen verder, niet uit het veld geslagen door zijn woorden. Simon pakte me bij de arm en probeerde me weg te trekken. ‘Ze zijn overijverig. Die radicale rabbi’s!’ Maar ik stond als aan de grond genageld en keek hoe de jonge man de rivier in waadde in de richting van een van de discipelen van de Doper. Ze zeiden iets tegen elkaar en leken te bidden. Toen liet de andere man hem onder het wateroppervlak zakken. Ik keek toe totdat hij plotseling weer boven kwam, zijn haar en baard als een sluier om zijn hoofd. Er lag een verheven uitdrukking op zijn gezicht. Wat betekende dat? Naast me mopperde Simon: ‘Let op mijn woorden. Dit wordt nog een gevaarlijke plek.’ Als het niet zo laat was geweest, zou Simon erop hebben gestaan dat we diezelfde dag nog teruggingen naar Jeruzalem. Maar het was bijna zeven uur lopen geweest hierheen en we konden pas weer weg bij zonsopgang. Heimelijk was ik daar blij om, omdat ik het mysterie rond deze man wilde ophelderen, die vreemde helderheid in zijn ogen. Die avond gingen Levi en ik zo dicht mogelijk bij het vuur zitten waar de man, die naar we hoorden Johannes heette, met een paar anderen omheen zat. Zelfs op dit uur zat er zo’n massa mensen om hem heen, dat we niet konden horen wat hij zei. Ik voelde een vreemde steek van jaloezie voor zijn discipelen, die in de binnenste kring om hem heen zaten. ‘Heb je gezien,’ murmelde Levi, ‘dat hij een mantel van kameelhaar draagt?’ ‘Ja,’ zei ik. Ik begreep wat hij bedoelde: Elia had er ook zo een gehad. ‘Wat zegt hij?’ vroeg ik aan de groep voor ons. Een van de mannen antwoordde: ‘Er is daar een tollenaar die vraagt wat hij moet doen. Johannes zegt dat hij niet meer moet innen dan nodig is.’ Naast ons snoof iemand. Het was algemeen bekend dat de 73


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 74

eigenaars van de belastingkantoren zoveel mogelijk geld inden en na afdracht aan Rome de extra’s gewoon in eigen zak staken. ‘Is er ook een tollenaar bij?’ zei Levi fronsend. ‘Waarom zou hij toestaan dat een tollenaar zich komt onderdompelen?’ ‘Iemand vroeg of hij de messias is,’ zei een andere man. Messias. De gezalfde. Kippenvel maakte zich meester van mijn armen. ‘En wat zegt hij zelf?’Terwijl ik het vroeg, kon ik mijn tong wel afbijten. Ik had de hoop op zogenaamde messiassen opgegeven en me geschaard achter de Zonen van de Rabbi. Als er al een messias kwam, zouden we dat zelf zijn, hoewel we de hulp van een man die een leger kon optrommelen niet zouden afwijzen, mocht dat nodig zijn. Dat was de eigenlijke reden waarom Levi en ik hierheen waren gekomen. ‘Hij zegt dat hij het niet is,’ antwoordde de man. Ik wist niet wat overheerste, teleurstelling of opluchting. Kort voor zonsopgang werd ik wakker met een stijve nek en een groeiend gevoel van frustratie – het gevoel dat ik werd tegengehouden – dat als een steen op mijn maag lag. Toen het licht werd, schreed de Doper al aan onze kant langs de oever en onderwees de mensen. De menigte was kleiner en tot mijn schrik merkte ik dat hij vlak bij me was. Er kwam geen einde aan zijn woorden! Steeds weer riep hij op tot bekering en kondigde hij aan dat het koninkrijk zou komen, totdat mijn frustratie zo groot werd dat ik opsprong. ‘Waar? Waar is God dan?’ riep ik. De Doper draaide zich om en zijn ogen vonden de mijne. Zijn blik was als een strik. Dit keer deinsde ik niet achteruit. ‘Hij komt! Ik zeg je, hij komt en het koninkrijk met hem.’ Hij liep naar me toe. ‘Kom. Ik zal je dopen.’ Ik had geen messias nodig. Ik wilde niet toekijken hoe een of andere gezalfde ons Israël opnieuw diep in de klauwen van Rome zou drijven en zelf gedood zou worden. Maar wat verlangde ik ernaar gereinigd te worden! Elke keer 74


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 75

als het water van de mikwe van mijn huid droop, wist ik dat de rust die ik voelde veel te snel ook weer zou verdwijnen. Het was alsof mijn keel dichtgeknepen werd. Ik was me ervan bewust dat iedereen naar me keek, terwijl hij zich omdraaide en het water in liep. Maanden geleden had ik de ene hoop begraven om de vonk van een andere te laten aanwakkeren. De Judas van de afgelopen lente zou de Doper niet gevolgd zijn, de Jordaan in. Maar de Judas van deze herfst wel. Impulsief deed ik mijn sandalen uit en trok mijn tuniek over mijn hoofd, terwijl ik Simons verraste uitroep negeerde. Met alleen een lendendoek om liep ik onvast achter de Doper aan het water in. Het slib van de rivierbodem wurmde zich tussen mijn tenen door en de haartjes op mijn armen kwamen overeind. De zon kwam bijna boven de heuvels aan de overkant uit toen ik tegenover Johannes kwam staan – en juist toen ik mijn ogen opsloeg, schoten de eerste stralen over de top en baadde ik in een overweldigend licht. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en vertelde fluisterend al het onreine wat bij me opkwam.Van mijn woede tot God voor de dood van Susanna tot de dag waarop ik naar Jozua had gespuugd… tot de angst die me nog steeds kwelde, dat God ons voorgoed verlaten had – of erger nog, dat Hij helemaal niet bestond. Ook dat sprak ik uit en mijn woorden vielen op het water en schoten als insecten over het oppervlak. Ik liet mijn handen weer zakken en spreidde mijn armen. De handen van de Doper lagen op mijn hoofd. Hij duwde me achterover. Mijn knieën knikten. Het duister omsloot me, koel op mijn borst en mijn gezicht, dat al kleverig was van tranen. Toen zonk ik omlaag in de kilte van de rivier die me voorbij snelde, terwijl het licht in de duisternis doordrong, zodat het lang niet zo donker was als het had moeten zijn in het modderige water. Net als in de baarmoeder. Als het moment voor de geboorte waarin je geen weet hebt van onrecht of kwaad of pijn of hoop of wat dan ook, niets dan die stille stem die fluistert: Ik ben. 75


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 76

Ik bleef zo lang ik kon onder water, totdat ik dacht dat als ik het wilde, ik dat troebele licht zou kunnen inademen, samen met die koele onwetendheid, de onschuld van de ziel die nog niet is ontsierd door huid of bloed of leven. Toen stond ik op. Mijn knieĂŤn strekten zich, ik rechtte mijn rug en mijn gezicht brak door het wateroppervlak. Ik hoorde Johannes als van een afstand terwijl de zon mijn gezicht bescheen, elke waterdruppel het wonder weerkaatste en duizend stemmen zongen in de taal van het licht. Ik dacht: ik ben een nieuwe schepping. Eindelijk. Eindelijk. God had me niet verlaten. God had IsraĂŤl niet verlaten. Ik geloofde het en ik wist dat het waar was. Al was het maar voor even.

76


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 77

Negen og voordat de stadspoorten ’s morgens open zwaaiden, kwam Levi al naar mijn huis. ‘Ik ga weg,’ zei hij. ‘Naar de Jordaan?’ Het was het begin van het winterseizoen, de heuvels groen door de regen, en we waren zo vaak we konden bij de Doper aan de rivieroever geweest. ‘Ik ga met je mee, maar eerst moet ik iets te eten voor ons –’ ‘Nee. Ik bedoel dat ik wegga. Met Johannes mee.’ Nu zag ik de bundel die hij over zijn schouder droeg en de eenvoudige tuniek die hij aanhad, in plaats van de gebruikelijke linnen jas… dat de rimpels in zijn voorhoofd waren verdwenen… dat er een glimlach om zijn mond speelde. Tot nu toe had ik daar nooit iets anders gezien dan een spottende grijns. ‘Ik kom je zeggen dat je binnenkort rechtstreeks met mijn contactpersoon zult corresponderen. Net als ik, van waar ik ook ben.’ ‘Ga je weg? Zo plotseling?’ ‘Nee, niet plotseling. Ik ben al een hele tijd rusteloos. Nu besef ik eindelijk dat het de bedoeling is dat ik daar ben.’ Hij gebaarde met zijn kin naar het oosten. ‘Niet hier, veilig afgeschermd in de zuilengangen van de Tempel, altijd maar bezig met zinloze discussies.We blazen onszelf op door onze kennis en we zijn scherpslijpers tot in de kleinste details van de wet, terwijl mensen sterven onder het juk van Rome, en van honger – geen honger naar de wet, maar naar hoop! Ze sterven, Judas, uit wanhoop dat God hen vergeten is en we nooit meer vrij zullen zijn.’ Er brandde een vuur in zijn ogen. ‘Maar wanneer heb je die beslissing genomen?’ ‘Gisteren hoorde ik dat de leerlingen van Gamaliël hem open-

N

77


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 78

lijk beschuldigen van godslastering. Begrijp je het dan niet? Zo wakkeren ze de woede van de Farizeeën tegen hem aan. Johannes heeft mensen zoals wij nodig, die de weg kunnen effenen tussen hem en hen, totdat meer mensen de tijd hebben gehad om zich bij ons aan te sluiten. Ik geloof, Judas. Het koninkrijk komt. En de ogen van onze broederschap moeten daar zijn. En daarom ga ik. Zeg jij Simon gedag van me?’ Ik had Simon al weken niet gezien, omdat Levi en ik samen gefascineerd waren geraakt door de Doper, die Simons Farizeese vrienden alleen maar irriteerde. Ik kon niets anders bedenken dan: ‘Weet je het zeker?’ ‘Ik heb nog nooit iets zo zeker geweten. Geef me je zegen en de verzekering dat je me vlug zult volgen.’ Als verdoofd gaf ik hem een kus en bleef lange tijd naar de deur staren waardoor hij verdween. Voordat hij bij me was gekomen, had ik juist overwogen om ook naar de rivier te gaan. Ik dacht dat ik verlangde naar het koninkrijk, maar nu ik wist dat Levi weggegaan was om het koninkrijk in te luiden, besefte ik dat ik het bij mijn onderdompeling in de rivier had willen laten. Dat ik had willen rusten in die betrekkelijk veilige haven, als iemand die ontsnapt naar een denkbeeldige wereld. Maar Levi’s toewijding knaagde aan mijn geweten en deed me met een schok opschrikken uit die bedrieglijke illusie van tevredenheid. In de dagen die volgden, trof ik voorbereidingen. Ik controleerde de leningen die ik had gedaan namens Susanna’s familie, dat mijn deel van de rente voor mijn moeder opzij gelegd zou worden in de schatkamer van de Tempel. Ik schreef naar mijn nieuwe contactpersoon in de eenvoudige geheimtaal die Levi me had laten zien, de avond dat ik bij hem thuis was geweest. Hij had het niet hoeven uitleggen; ik herkende het als dezelfde geheimtaal die mijn broer me eens geleerd had. Hij had het weer van vader en ik had altijd gedacht dat het een spelletje was. Het was een eenvoudige boodschap, af te leveren aan iemand met een naam die ik niet kende 78


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 79

– waarschijnlijk een schuilnaam – op een adres ergens in de bovenstad. Na de sabbat zou ik vertrekken om Johannes te volgen. Maar de volgende avond, voordat de sabbat was afgelopen, kwam er een jongen aan de deur met een briefje. Er stond één woord op: Wacht. Wachten? Volkomen gefrustreerd keek ik naar de muur van de voorkamer. Levi had me eens gewaarschuwd voor de gevolgen als je de Zonen ongehoorzaam was of hun initiatieven verraadde. Zouden ze mijn moeder, Nathan en zijn familie bedreigen als ik het briefje negeerde? Als ik een man alleen was geweest, zonder familie, zou ik zijn gegaan. Maar dat was niet zo. En dus wachtte ik terwijl ik mezelf voorhield dat moeder en Nathan me nodig hadden. De sabbat liep ten einde en de dagen veranderden in weken. Elke dag warmde de Tempel op en koelde weer af onder de zon die opkwam en weer onderging – prachtig, maar onbewogen. Elke dag ging ik naar de voorhoven van de Tempel om te bidden, terwijl ik dacht aan de wildernis waar Johannes predikte over bekering en dat er iemand zou komen die sterker was dan hij. Ik was ook in de Tempel toen een delegatie Sadduceeën terugkwam van de rivier om verslag uit te brengen over Johannes. Het nieuws gonsde door de zuilengangen: ze waren erheen gegaan om antwoorden te vinden voor hun meesters uit de heersende families, voornamelijk de families Hanan en Boethus. Ik mocht die families niet en inwendig verkneukelde ik me over het feit dat Johannes hen addergebroed had genoemd. Ik zag het al voor me, hoe hij zijn arm over het water naar hen had uitgestrekt, terwijl zij in hun linnen mantels op de glooiende rivieroever stonden. Hun verslag wemelde van de beschuldigingen. Hoe kunt u beweren zonden te vergeven? Bent u soms een priester? Geef antwoord, zodat we het kunnen rapporteren aan degenen die ons gestuurd hebben. 79


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 80

Ik ben de zoon van een priester, maar wat hebt u daarmee te maken? Wie heeft u wijsgemaakt dat u veilig bent voor het komende oordeel? Oordeel? Voor ons komt er geen oordeel! Wij zijn de zonen van Abraham! De bijl ligt aan de wortel van die boom. De boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid! Of weet u niet dat God zelfs uit stenen nieuwe kinderen van Abraham kan verwekken, als Hij dat wil? U durft! Toen wist ik dat de beweging die in het kabbelende water van de Jordaan was begonnen, een krachtige stroom was geworden. De Sadduceeën waren niet uit geweest op antwoorden, maar op bewijs tegen hem. Om hem de doodstraf te kunnen geven. Johannes en zijn discipelen liepen meer gevaar dan ze beseften. Ze moesten vluchten naar het noorden, weg uit Judea. Ik zou de instructie om hier te blijven opvolgen, maar ik voelde me gedrongen om hen in elk geval te waarschuwen. De volgende dag ging ik meteen naar de Jordaan. De mensenmassa die zich bij de rivier verzameld had, was gegroeid en krioelde door het warme dal. Het viel me op dat er meer lammen en zieken waren, meer geverfde, zondige vrouwen, en zelfs een paar soldaten in uniform. Wat was er van deze plek geworden? Toen ik Levi eindelijk aantrof, leek hij een ander mens. De zon had zijn huid verweerd en donker roodbruin gebrand. Zijn haar leek langer te zijn geworden in de paar weken sinds ik hem voor het laatst had gezien, waardoor hij iets wilds kreeg, net als zijn meester. Hoewel het geen warme dag was, stond hij met alleen een lendendoek aan in de rivier en riep de woorden die ik al zo vaak had gehoord: ‘Kom tot inkeer! Het koninkrijk van God is nabij!’ Ik waadde door de rivier naar hem toe. ‘Judas!’ Hij gaf me grijnzend een kus. ‘Gezegend de borsten die jou gezoogd hebben!’ 80


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 81

‘Ik ben gekomen om me te bekeren,’ glimlachte ik. ‘Doop me, Levi.’ Ik liet mijn zelfingenomenheid en mijn jaloezie gaan op het water van de Jordaan, waarna ik me erin liet wegzakken. Te snel alweer brak ik door het wateroppervlak, terwijl het rumoer om me heen klonk als duizend aardewerken potten die in scherven vielen. ‘Ik moet Johannes spreken,’ zei ik, terwijl het water uit mijn baard drupte. Levi, nu zonder grijns, kneep zijn ogen samen, misschien omdat hij zag hoe ernstig ik keek. Johannes stond een eindje verder stroomopwaarts een groep pelgrims te onderwijzen. Ik maakte me zorgen bij de gedachte dat ik hem ging aanspreken. Hoe zou hij reageren op mijn waarschuwing? Maar toen we dichterbij kwamen, hield hij plotseling op met praten terwijl hij naar iets in oostelijke richting tuurde.Vervolgens waadde hij zo vlug hij kon naar de waterkant. Het was niet de kordate tred van een man die gewend is aan de rivier, maar eerder een half struikelende gang, mompelend, de ogen gericht op iets – iemand – op de oever. We volgden hem haastig. Toen zag ik waardoor hij zo geboeid was: een man – een erg magere man – die langs de oever liep. ‘Lam van God!’ zei Johannes, alsof hij in zichzelf praatte. En toen nog eens, luider dit keer: ‘Daar is het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt!’ De man was zo mager dat hij wel een skelet leek en hij wankelde op zijn voeten. Nu zag ik dat zijn huid net zo donker was als die van Johannes, maar vlekkerig en schilferig door een te lange blootstelling aan de zon. Er zaten blaren en geronnen bloed op zijn lippen. Johannes leek geen van deze dingen te zien, terwijl hij de handen van de man pakte, zijn arm om hem heen legde en hem voorzichtig meenam naar de korte bocht in de rivier, waar hij zijn tent had opgezet, een eindje bij de anderen vandaan. Ik wendde me tot Levi, die hen nakeek. ‘Wie is dat?’ 81


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 82

‘Johannes’ neef uit Nazareth.’ Nazareth. Ik herinnerde me het gehucht dat aan de rand van Sepphoris lag, een plek die ik associeerde met de waanzin van pijn, honger, schaamte. ‘Zo te zien heeft hij nauwelijks iets te eten gehad sinds hij hier voor het laatst was.’ ‘Is hij hier eerder geweest?’ ‘Iets meer dan een maand geleden. Hij kwam om gedoopt te worden.’ Levi schudde zijn hoofd. ‘Die dag zal ik nooit vergeten.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Johannes wilde het niet doen. Vreemd, want Johannes wijst niemand af. Ze leken er onenigheid over te hebben en op een gegeven moment knielde Johannes neer in de rivier, maar zijn neef greep hem bij de elleboog en trok hem weer overeind. Johannes doopte hem uiteindelijk toch…’ ‘En?’ zei ik. ‘Het was een bewolkte dag, maar toen Johannes’ neef uit het water omhoog kwam, brak de zon door en Johannes stond omhoog te kijken alsof hij Elia in zijn vurige wagen had gezien, hoewel geen van de anderen zag waar hij naar keek. De mensen zeiden: “Hoorde je het donderen? Zou het straks gaan regenen?” Maar wij hadden geen onweer gehoord.’ Ik keek stroomopwaarts naar Johannes’ tent, maar ze waren uit het zicht verdwenen. Die dag kwam Johannes niet meer terug in de rivier. Toen het avond was, legde Levi zijn hand op mijn arm. ‘Kom.’ We liepen stroomopwaarts langs de rivier, langs de vuurtjes van de andere discipelen naar de tent van de Doper. Daar zat Johannes met een somber gezicht te praten met de magere man, die een paar mantels om zich heen had geslagen tegen de kilte van de avond, zijn handen om een nap met een dun soort soep gevouwen. ‘Meester,’ zei Levi. ‘Dit is Judas bar Simon, die ons komt waarschuwen.’ 82


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 83

De Doper keek naar me op toen Levi vlug de waarschuwing herhaalde die ik hem eerder had doorgegeven. Weer werd ik afgeleid door zijn directe blik. ‘Ik heb jou gedoopt,’ zei Johannes, toen Levi uitgesproken was. ‘Ja. Meer dan eens.’ Ik probeerde niet te staren naar de schim van een man die naast hem in elkaar gedoken zat, maar het was onmogelijk. De woorden echoden in mijn hoofd: Lam van God Toen de Nazareeër zijn ogen opsloeg, kon ik mijn blik niet afwenden. Johannes’ ogen hadden me het gevoel gegeven levend gevild te worden, maar de blik van de Nazareeër bleef me altijd achtervolgen – alsof er in die diepliggende, raadselachtige ogen een pijn school die niet onderdeed voor de mijne. Dat was de eerste keer dat ik hem zag – de man die mijn beste vriend zou worden. Twee weken later vertrokken Johannes en zijn volgelingen naar het noorden. Ondertussen werden er verhalen doorverteld uit Galilea over zijn mysterieuze neef. Sommigen zeiden dat hij een wonder had verricht op een bruiloft in Kana, hoewel men het niet eens kon worden over het hoe en wat. Anderen zeiden dat hij een dronkenlap was, een handarbeider uit een klein stadje die profiteerde van de bekendheid van zijn neef. Maar er waren ook anderen, die hem stil bij een andere naam noemden. Messias. Toen de winter plaats had gemaakt voor de lente, voelde ik me verloren – een man zonder vader of broer, vrouw of zoon, wanhopig op zoek naar de hoop die ik even had gevoeld aan de oever van de rivier de Jordaan. Achtervolgd door de ogen van de Nazareeër. Een paar weken later werd Johannes door Herodes gearres83


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 84

teerd. Ik maakte me zorgen om Levi. Ik was geobsedeerd door de Nazareeër. Ik kon niet langer wachten. Ik schreef naar mijn contactpersoon: Ik ga naar Galilea om navraag te doen naar Johannes’ neef, de Nazareeër. Ik wil te weten komen waar hij voor staat en of hij ons tot steun kan zijn. Daarna ging ik naar Simons huis. ‘Ga met me mee,’ zei ik. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Schaduwen speelden om zijn baard en maakten zijn wangen nog holler. Zijn geliefde rabbi, de grote Sjammai, was pas gestorven, waardoor het een chaos was geworden in de zuilengangen. Sindsdien leefde er een nieuwe, ongrijpbare onrust achter zijn ogen. ‘En jij denkt dat je vrede of antwoorden kunt vinden bij een Galilese rabbi?’ ‘Mijn vrouw en zoon zijn dood. Alles waarvoor ik geleefd heb – hier is het niet te vinden, Simon. Alsjeblieft.’ Ik had hem niet verteld over mijn connectie met de Zonen, hoewel ik mijn contactpersoon vroeg of laat zover hoopte te krijgen dat ik Simon kon introduceren. Hij wendde zijn gezicht af en schudde zijn hoofd. ‘Ik ga met je mee, maar niet langer dan tot de herfst. We zijn terug voor het Loofhuttenfeest.’ ‘Goed, Loofhuttenfeest,’ zei ik, terwijl ik hem grijnzend een kus gaf. Twee dagen later, toen Simon en ik door de poort de stad uit liepen, opende de lucht zich en viel er een zeldzame zomerregen. De bui was maar van korte duur, maar ik vatte het op als een zegen. Met elke Romeinse mijl die we verder bij Jeruzalem vandaan liepen, voelde ik de druk van mijn schouders vallen, als ballast dat uit een schip wordt gegooid. Ik wist niet wat we zouden vinden bij die Nazareeër, maar voor het eerst sinds 84


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 85

meer dan een jaar voelde ik een vrijheid die grensde aan hoop. Ik wist niet dat ik voorgoed uit Jeruzalem vertrok. Dat ik nooit meer langer dan een paar dagen binnen haar muren zou doorbrengen.

85


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 86


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 87

Aanbidding


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 88


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 89

Tien ad ik de kleurschakeringen van het Galilese platteland ooit echt gezien? Het rood en paars dat ’s morgens en ’s avonds langs de horizon zweemde… het meer als een volmaakte spiegel van de lucht, zodat het leek of je zo in de wolken kon duiken als je aan de oever stond… het graan dat golvend op de velden stond, de slanke stengels zwaar van rijpe aren… De schapen die graasden op de heuvels, net als het graan bestemd voor keizerlijke tafels. Hoe dichter we bij de stadjes en dorpen van Galilea kwamen, hoe duidelijker de stank van de armoede werd. Overal waar we keken, leek de echte oogst uit Galilea niet te bestaan uit graan of gerst of zelfs de druiven van de noordelijke hellingen, maar uit honger en onvrede, terwijl de last van de Romeinse belastingen als zout in de aarde trok. ‘Ik hoop alleen maar dat je niet bitter teleurgesteld raakt,’ zei Simon. De woorden kwamen mechanisch uit zijn mond, als zinnen van een gebed dat zo vaak uitgesproken is dat de lettergrepen hun betekenis verloren hebben. Hij had altijd op die manier geloofd. Hij was een man die gewoon een anker nodig had dat solide genoeg was om zijn ijver te kunnen verdragen. Sinds de dood van zijn rabbi was hij losgeslagen en daarom nam ik geen aanstoot aan een dergelijke opmerking van hem. Het stadje Magdala, aan de westelijke oever van het Meer van Galilea, stonk naar vis.Vis die lag te drogen, te rotten of werd gepekeld.Vissen in de bewaarvijvers, waarin er een aantal zwart van de vliegen aan de oppervlakte dreven. Op dit uur van de dag waren er weinig boten. De vissers waren in de haven netten aan het repareren, verzwaarden ze met nieuwe stenen en repareerden hun boten met goferhout of welk hout ze ook maar konden krijgen.

H

89


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 90

We liepen naar een van de oudsten in de stadspoort. Hij was mager en zijn benige knieën prikten door zijn versleten tuniek. Er zat maar een handvol mannen bij hem en ik vroeg me af waarom het er niet meer waren, in een stadje zo groot als Magdala. ‘Meneer,’ zei ik, ‘hebt u gehoord van een man die predikt in Galilea, een Nazareeër?’ ‘Ah, de genezer.’ Simon en ik keken elkaar aan. ‘De man die de woorden van de Doper verkondigt?’ ‘Ja, precies,’ zei ik. ‘Die man.’Waarom begonnen mijn handen te trillen? Hij gebaarde noordwaarts. ‘Ze zijn allemaal de stad uit gegaan om hem te zien.’ We liepen haastig langs de haven, langs de oever van het meer. Voor het eerst sinds we uit Jeruzalem waren vertrokken, zag ik zelfs bij Simon een vonkje opwinding en ik grijnsde. Ten noorden van de stad spoedden we ons door het gras, bruin geworden in de zomerse hitte, langs een paar vissershutjes en rekken met vis die in de zon gedroogd werd. Er hing een gevoel van hoop in de lucht, zwaar als de geur van vis om ons heen. Wat ik op die vlakte zag, deed me volkomen versteld staan. Er hadden zich honderden mensen verzameld. Ik probeerde de magere man uit mijn herinnering en mijn dromen te vinden, maar mijn zicht werd belemmerd door de kinderen die elkaar achterna zaten aan de rand van de menigte en de mannen en vrouwen die naar voren dromden om het beter te kunnen zien en horen. ‘Kom!’ riep ik. Ik verlangde ernaar om de Nazareeër te zien. Aan de rand van de mensenmassa dromden we naar voren. We konden zijn stem horen, maar wat hij zei, werd overstemd door het gemompel van de mensen om ons heen. ‘Wat zegt hij?’ vroeg ik een man voor ons. Hij was vuil en broodmager, alsof hij in geen dagen fatsoenlijk gegeten had. ‘Dat het koninkrijk van God is als een parel, waarvoor een man alles verkoopt om hem te krijgen,’ zei hij. Zijn ogen straalden. Ik keek even naar Simon. Het was het laatste wat ik had ver90


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 91

wacht. In gedachten had ik steeds de woorden van Johannes gehoord: Kom tot inkeer! Het koninkrijk is nabij! Ik wilde hem net vragen wat er nog meer gezegd werd, maar voordat ik iets kon zeggen, schoot er een verbaasde schreeuw uit de menigte omhoog als een vlucht opgeschrokken vogels. De mensen deinsden abrupt achteruit en verspreidden zich, weg bij de man in het midden, zodat we plotseling niet meer aan de buitenrand stonden, zoals eerst, maar bijna vooraan. Terwijl de mensen om ons heen verder achteruit deinsden, zag ik opeens door een scheve tunnel van mensen de man die ik zocht. Wat een verandering! Was dit dezelfde man die naar de rivier de Jordaan was gekomen, uitgemergeld en verbrand door de zon? Zijn haar was schoon en glansde van olie en er zat wat vlees op zijn schouders – ik had eerder niet gezien hoe breed ze eigenlijk waren. Maar zijn gezicht leek me het meest veranderd. Het had niet langer de ziekelijke uitdrukking van iemand die uitgehongerd en uitgedroogd is. Het was vol en alert, heel anders dan die eerste dag, toen het uitgemergeld en afgetobd was geweest, alsof hij recht uit sjeool kwam. Maar wat me vooral verbijsterde, was het feit dat hij er zo heel gewoon uitzag. De man wiens blik ik nooit vergeten was – was het mogelijk dat dit dezelfde was? De menigte was uiteen gespleten – sommige mensen waren zelfs het meer in gestommeld. Toen pas zag ik waarom: er stond een man voor de Nazareeër, zijn verwrongen handen voor zich uit gestrekt, vingerstompen wijd gespreid als de misvormde punten van een ster. Huidvraat. Onwillekeurig deed ik een stap achteruit. De zieke strompelde voorwaarts op een voet die de verkeerde kleur had voor huid, zijn gezicht verborgen achter wrattige aangroeisels, zodat het deed denken aan de met korstmossen bedekte ankers die we in de haven hadden gezien. Ik voelde, meer dan dat ik het zag, hoe ook Simon naast me achteruit deinsde en hoorde het gesmoorde geluid van zijn walging. 91


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 92

Ik had wel eerder mensen gezien die aan huidvraat leden, maar nog nooit van zo dichtbij. Ze bleven buiten de stad en leefden van de giften en resten van familieleden. Ze waren zo onrein dat je ze niet aan mocht raken en ze moesten hun komst aankondigen door te roepen: ‘Onrein! Onrein!’ Ze waren een wandelende verschrikking, symbool van het ongenoegen van God. Deze man was zo aangetast door de ziekte dat hij misvormd was, dat hij nauwelijks nog voor een mens kon worden aangezien. Hij had de bedekking van zijn gezicht weggenomen, maar de rest van zijn lichaam was gehuld in vodden, zoals de wet voorschreef. Zijn huid schilferde, zodat je bijna niet kon zien waar het vel eindigde en de vuile lappen begonnen. Nu herinnerde ik me waarom ik altijd dacht dat ze in graven leefden, want de man voor me was niet meer dan een levend lijk – zijn vlees stierf af terwijl zijn ziel vreemd genoeg in leven bleef. Moeders pakten hun kinderen op en drukten de gezichtjes tegen hun borst, terwijl een stel mannen boos riep dat de zieke weg moest gaan. Kon hij niet zien dat er hier mensen waren? Maar het was niet alleen woede die hun stem luid maakte. Het was angst. Allemaal hadden we wel eens met ontzetting naar een beschadiging van onze huid gekeken, bang dat een puist zou openspringen en niet meer dicht zou gaan waardoor het bloed onder de huid, dat te heilig was om te worden verspild of aangeraakt, veel te gemakkelijk kon wegvloeien. Allemaal waren we bang voor een kapotte huid om wat het betekende – onreinheid en oordeel, geweerd worden uit de gemeenschap en de Tempel. Wat moest deze man erg gezondigd hebben, dat hij op zo’n afschuwelijke manier geslagen was, zo verminkt was door deze ziekte. Maar hoe lang zou het duren voordat wij die drempel over stapten? De man kende de wet, dat was zeker.Toch strompelde hij vooruit, zijn mond met de weggeteerde lippen open in een weerzinwekkende grijns. ‘Alstublieft!’ riep de man, en zijn stem klonk hees, alsof het lang geleden was dat hij had gepraat of geroepen. Nu zag ik hoe zijn 92


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 93

ogen heen en weer schoten, hoe zijn handen met de vingerstompjes trilden als een blad. ‘Alstublieft!’ De Nazareeër deed een stap naar hem toe en een van zijn discipelen zei: ‘Meester, hij is onrein!’ Ik knipperde met mijn ogen. Ik kende die man! Was dat niet Andreas, die eerst een discipel van Johannes was geweest? De Nazareeër stak zijn hand op naar Andreas, zijn blik gericht op de zieke voor hem. De honderden mensen om hem heen zwegen. Ergens in de menigte huilde een kind. De man dook voorover en overbrugde de afstand tussen hem en de enige die sinds zijn verschijning was blijven staan. Hij viel op zijn knieën, zijn gezicht plat op de grond. ‘Alstublieft!’ jammerde hij met een hese stem die ver droeg. ‘Alstublieft, als u wilt, kunt u me rein maken!’ Toen de Nazareeër zich op één knie liet neerzakken en zijn hand op de schouder van de zieke legde, wankelde ik achteruit alsof iemand me geslagen had. Ik stond als aan de grond genageld, terwijl ik om me heen de gespannen blikken van de anderen voelde, allemaal gericht op dat ene punt, als de spaken van een spinnenweb. Die hand op die schouder. De man op de grond tilde zijn hoofd op, zijn gezicht verwrongen. Uit zijn open mond klonk een zachte jammerkreet, alsof hij al zo lang niet meer door een ander mens was aangeraakt dat het hem pijn deed. Hij hief een stervormige hand op, alsof hij die reine hand op zijn schouder wilde aanraken maar het niet durfde. Hij begon te trillen en liet zijn hoofd weer hangen, terwijl hij kreunde als iemand die al zo lang lijdt dat hij het huilen verleerd is. ‘Ik wil het.’ Het was onmiskenbaar, hoe zijn stem brak terwijl hij beide handen om het gezicht van de man legde. Opnieuw zei hij: ‘Ik wil het.’ Met zijn duimen streek hij langs de zweren op de wangen van de zieke, over de beschadigingen om zijn mond als de ongelijkmatige stenen rond een waterput in de woestijn. Het was niet als 93


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 94

het aanraken van een gruwel of het plichtmatige betasten door een dokter, maar de liefkozing van iemand die tot tranen toe geroerd is om iets moois. De man liet zijn hoofd in Jezus’ handen zakken en huilde. ‘Wees rein.’ De man tilde langzaam zijn hoofd op. Ik wankelde en snakte naar adem, terwijl Simon me aan de kant duwde, zijn ogen wijd open gesperd. De huid, die eerst door zweren werd ontsierd, was nu glad. Nu pas zag je de wijd uiteenstaande ogen, de krachtige neus, de mooi gevormde mond – een mond om mee te bidden. Een levend wezen was verrezen uit een lijk. Ik vroeg me af hoe hij heette. De man sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De kreten die hij uitte, gingen dieper dan woorden. En toen hij zijn trillende handen in de lucht stak, strekten tien volmaakt gevormde vingers zich uit naar de hemel. Ik had veel grote rabbi’s gezien. Ik had veel verhalen gehoord. Maar zoiets had ik nog nooit meegemaakt.

94


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 95

Elf ie nacht lag ik in mijn mantel gerold in een herberg in Gennesaret. Ik kon niet slapen. Ik dacht aan de man met huidvraat, hoe hij waarschijnlijk voor het eerst sinds jaren weer met zijn familie herenigd was. Aan zijn terugkeer naar de synagoge – naar de Tempel, waaruit hij al die tijd geweerd was. Hoe de Nazareeër zijn gezicht in zijn handen had genomen, alsof de man niet besmet was, maar zijn eigen broer of zoon was, of beste vriend. Hoeveel jaar had de zieke uitgekeken naar de dag waarop hij door de priester besprenkeld zou worden met het bloed van een vogel en rein verklaard zou worden? Hoeveel jaar had hij gedroomd van de achtste dag daarna, waarop hij twee lammeren als offergave zou mogen brengen – en het moment waarop de priester het bloed van een van die lammeren aan zijn oorlel en duim en grote teen zou smeren en hem rein zou verklaren? En hoeveel maanden of jaren geleden had hij die hoop opgegeven – samen met zijn oorlel, zijn duim, zijn teen – in de kalkstenen graven van Galilea? Wat betekende het dat een man iemand die zo verloren was, weer hoop kon geven? Messias. Kon deze man hetzelfde doen voor een heel volk? Ik vermaande mezelf. Dat soort dingen moest ik niet denken. Maar ik deed het toch.

D

Het zou bijna twee dagen duren voordat we de Nazareeër weer zagen. De rabbi, zei iemand, was de heuvels in gegaan om te bidden. Daarom wachtten we in een herberg, net zoals de vele mensen die buiten de stad kampeerden, om hem weer te kunnen zien. 95


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 96

Ondertussen deden er vele verhalen over hem de ronde, talrijk en ongeloofwaardig als zoveel Galilese vissersverhalen. Dat hij demonen had uitgedreven bij een vrouw uit Magdala, gewoon door ze te bevelen weg te gaan. Dat was onmogelijk, dat wist ik zeker. Dat de Magdaleense hem overal volgde en nota bene in zijn gezelschap verkeerde, als lid van zijn kring van getrouwen. Het idee alleen al was onfatsoenlijk. Dat hij langs Samaria naar Galilea was gekomen. Welke rechtgeaarde Jood zou door dat land vol moordenaars reizen? Een man zei zelfs dat hij bij de bron van Jakob was gaan zitten en een vrouw gevraagd had om wat water. Simon bestempelde dit laatste meteen als onzin en noemde de man een leugenaar, recht in zijn gezicht. Geen zichzelf respecterende rabbi zou met een vrouw praten die niet zijn eigen vrouw was, laat staan een Samaritaanse vrouw om water vragen. Hij zou onrein worden door haar alleen maar aan te raken. Maar hij had ook een man met huidvraat aangeraakt… ‘De rabbi zegt dat het hemelse koninkrijk lijkt op een mosterdzaadje,’ vertelde een koopman waar we wat brood van kochten. ‘Het is een piepklein zaadje, maar als het groeit, wordt het groter dan alle planten in de tuin. Het wordt een boom en de vogels bouwen hun nest in de takken.’ ‘Weet je zeker dat hij dat zei?’ vroeg ik fronsend. ‘Ik heb het zelf gehoord. Ik volg hem waarheen ik maar kan, al een paar maanden lang. Hij zegt ook dat het hemelse koninkrijk lijkt op een net dat in zee wordt gegooid en allerlei vissen bijeen brengt. Als het vol is, trekken de mannen het aan land. Ze doen de goede vissen in bakken en gooien de slechte weg.’ ‘Ik vind het maar niks,’ mopperde Simon de tweede avond. ‘Welke rabbi vertelt nou dat soort verhalen? Hoe kun je de waarheid onderwijzen door verhaaltjes te verzinnen? Het is gevaarlijk om met de Schrift te spelen, om het risico te lopen een jota of tittel van de wet te veranderen.’ 96


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 97

‘Hij predikt tot eenvoudige mensen, Simon. Niet tot geleerde mannen zoals jij.’ ‘Ik hoorde vandaag iemand zeggen dat hij zijn handen niet eens wast voor het eten.Wat voor rabbi ben je, als je de reinheidswetten negeert?’ Ik zei niet dat ik dacht dat de Nazareeër meer geïnteresseerd was in een andere vorm van reinheid. Ook herinnerde ik hem er niet aan dat zelfs de Makkabeeër van stad tot stad was gegaan om een leger op de been te brengen, voordat hij klaar was om naar Jeruzalem op te trekken en de Tempel te reinigen. Ik zei niet dat ik op de dag dat we aankwamen niet alleen een massa hongerige boeren had gezien, maar het begin van een leger. Ik hield mijn mond, hoewel mijn hart opsprong in mijn borst en ik het zeker aan de Zonen zou rapporteren. ‘Iemand zei dat ze hem bijna hadden vermoord toen hij naar huis ging, naar Nazareth, omdat hij daar maar een handarbeider is maar zei dat door zijn komst de Schrift vervuld werd. En omdat hij de oudvaders niet citeert, maar zichzelf als autoriteit neemt, alsof de Schrift een commentaar is.’ ‘Geruchten en praatjes.’ ‘Hij heeft daar geen zieken genezen of een ander teken gedaan. Weet je wat voor reden hij daarvoor gaf? “Ze geloofden niet,” en dus kon hij niets doen. Zo werken magiërs toch altijd? Weet je wat iemand anders me vandaag vertelde? Dat hij als kind in Egypte heeft gewoond. Egypte – het land van tovenaars!’ ‘Doe niet zo belachelijk.’ ‘Judas, wees voorzichtig. We zullen de messias herkennen aan zijn macht, maar we herkennen een man van God aan het feit dat hij de wet houdt – en aan de mensen waar hij mee omgaat.’ ‘Omgaan met armen is geen zonde.’ ‘Ons geld is bijna op. Als we nu teruggaan, kunnen we weer in de stad zijn voordat de pelgrims arriveren.’ ‘Simon, er is hier iets gaande. Merk je dat niet? Voel je dat niet? Deze mensen zijn hier niet gekomen om verhalen te horen. Ze komen om hoop te vinden.’ 97


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 98

‘Hoop op wat? Ik zie een horde boeren die vroeg of laat uiteengedreven zal worden als hun leider als een hond wordt afgemaakt! Zo niet, Judas.’ Een wanhopige woede borrelde omhoog. ‘Hoe weet je dat nou? Omdat ze zich niet wassen? Heb je niet gezien dat die man met huidvraat weer een gave huid kreeg? Vingers waar eerst geen vingers waren? Zie je de gezichten van die mensen dan niet? Ze hebben een enorme behoefte aan wat hij geeft, meer nog dan aan eten. Er is hier iets gaande – eenvoudig en diep tegelijk – dat zelfs jij en ik met al onze geleerdheid niet kunnen bevatten.’ ‘Je dweept met hem!’ barstte hij los.‘Je wilt zo graag dat hij degene is waar je naar verlangt dat je niet ziet dat hij de wet negeert!’ ‘Hij is uit Egypte gekomen. Dat zei je zelf. Andreas zegt dat hij heeft gevast in de wildernis. Veertig dagen lang. Veertig – zoveel jaar zwierf Mozes ook rond in de wildernis. En toen kwam hij terug en stak de Jordaan over. Betekent dat dan niks voor jou? Deden onze voorvaders niet precies hetzelfde bij hun terugkeer uit de ballingschap?’ Ik kreeg al kippenvel van de woorden alleen. ‘Bethlehem – heb je gehoord dat hij niet in Nazareth geboren is? Hij is geboren in Bethlehem. Bethlehem, Simon. Waar David geboren is. En zijn ouders zijn zelfs uit het geslacht van David.’ ‘Zo worden er elk jaar nog honderd boeren geboren. Iemand fluistert “messias” en jij draait meteen door. Heb je soms ook gehoord dat zijn afkomst twijfelachtig is?’ Ik knipperde met mijn ogen. Zijn afkomst was twijfelachtig. Een bastaard kon je hem niet noemen, maar er zat wel een vlekje op zijn stamboom. De afkomst van mijn broer werd ook twijfelachtig genoemd, hoewel het in zijn geval een milde benaming was vergeleken bij wat hij echt was. Het had zijn zoektocht naar een vrouw in het dorpje Kerioth erg bemoeilijkt. Zijn vrouw, Rebekka, was eveneens van twijfelachtige afkomst – haar ouders waren pas verloofd nadat ze verwekt was. Waarom was alles wat we over deze rabbi hoorden zo verontrustend? 98


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 99

Ik duwde die gedachte weg en kwam nog een stap dichterbij. ‘Je hebt er geen idee van wat ik allemaal ben kwijtgeraakt in de naam van zogenaamde messiassen.’ ‘O, jawel,’ zei hij zacht. ‘Het is zo aanmatigend om te denken dat jij de enige bent die moet lijden, de enige die iemand moet missen. Ik weet heel goed hoe het is om je broer ter dood gebracht te zien worden en je vader aan het kruis genageld te zien hangen. Ik hoef jou niet te vertellen dat dat soort zaken trieste gevolgen hebben. Herodes heeft de Doper al gevangen genomen, waar jij zo nodig naar moest gaan luisteren bij de rivier. Hoe lang nog voordat hij ook zijn neef arresteert?’ ‘Hij heeft die man met huidvraat genezen,’ zei ik. ‘Ik heb het met mijn eigen ogen gezien, en jij ook. Dat was geen tovertrucje.’ Zijn mond was een smalle streep, zijn ogen onverzettelijk en hard als staal. ‘Nog even,’ zei ik. ‘Als de tekenen vals zijn, als jij niet zelf kunt zeggen “Ik zie het, ik geloof het”, dan gaan we terug.’ Terwijl ik het zei, wist ik al dat ik niet terug zou gaan, ook al liet hij me nu in de steek. ‘Nog even dan,’ antwoordde hij zacht. ‘Maar denk goed na, Judas. Zie je dan niet dat hij misschien wel een heel slimme boer is die een rekening te vereffenen heeft? Misschien heeft hij daar goede redenen toe, maar hij wil gewoon wraak nemen – op de rijken, de geleerden, degenen die zich aan de wet houden. Op iedereen die hem mogelijk een eerbare positie op deze wereld heeft ontzegd. En daarom spreekt hij boeren en arbeiders zonder land ook zo aan. Hij is een van hen. Maar niet een van ons.’ We hadden een gerucht gehoord dat de rabbi de volgende dag misschien terugkwam en daarom stonden we vroeg op, voordat de menigte zich weer verzameld had, en gingen naar hem op zoek. De zon kleurde de lucht nog maar nauwelijks toen we een man tegenkwamen waarvan ik dacht dat ik hem de eerste dag bij hem had gezien, een van zijn vrienden. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ik, terwijl ik naar hem toe liep. ‘Hebt u de rabbi gezien, de Nazareeër?’ 99


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 100

‘Hij ligt te rusten,’ zei de man met een zwaar Galilees accent. Zijn gezicht was gebruind door de zon en ik ging er vanuit dat hij een van Johannes’ discipelen geweest was. ‘Maak je geen zorgen, je krijgt hem gauw genoeg te zien. Je kunt hem niet missen.’ De discipel liep verder over het pad naar de haven en we volgden hem haastig. ‘En wie ben jij?’ vroeg ik. De man keek even naar ons terwijl we naast hem kwamen lopen. ‘Simon bar Jona,’ zei hij, terwijl hij zijn kin een fractie omhoog stak. ‘Maar de rabbi noemt me Petrus.’ ‘Noemt hij jou “rots”?’ vroeg Simon met een ongelovige blik in zijn ogen. Peter klopte zich grijnzend met zijn knokkels op zijn hoofd. Zijn voortanden stonden scheef; een tand was zelfs zo scheef dat hij net nog te zien was als hij zijn mond dicht deed. ‘Als het zo uitkomt. Mijn broer heet Andreas.’ ‘Ik kan me niet herinneren dat ik jou ook bij de Doper bij de rivier heb gezien,’ zei ik. ‘Daar was ik ook niet. Met al die visgelden die betaald moeten worden, moet elke gezonde man in de familie het meer op. Nee, Andreas was de wildebras. Hij had verhalen over een man bij de Jordaan, die iedereen doopte die zo dwaas was om naar hem te komen luisteren.’ Even glimlachte hij spottend naar mij. ‘We waren heimelijk blij toen Johannes in de gevangenis werd gegooid, omdat Andreas dan terug zou komen.’ Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Maar toch zijn jullie allebei nog hier,’ zei Simon, zijn ogen tot spleetjes geknepen. ‘En jullie volgen Johannes’ neef.’ ‘Ja. We zijn er nog. En ik heb plechtig beloofd dat ik hem zou volgen waarheen hij maar gaat. Toen mij broer me kwam vertellen dat hij de messias had gevonden, dacht ik eerst dat hij gek was geworden.’ Ik keek hem scherp aan. ‘Messias?’ Peter stak zijn kin naar voren. ‘Als hij geen messias is, dan weet ik het niet meer.’ 100


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 101

Toen zag ik dat er een zwaard aan zijn zijde hing, half verborgen onder zijn mantel. ‘Kun je ons zeggen waar je naartoe gaat?’ vroeg ik. ‘Naar Kafarnaüm,’ zei een man achter ons. ‘Naar huis.’ We hadden al zo ver gereisd en nu vertrokken ze weer naar een dorp nog verder weg. Het waren hier allemaal vissers en boeren en landbouwers. Even vroeg ik me af of Simon misschien gelijk had. We hoorden hier niet. Ik draaide me om naar de man achter me en de volgende vraag bestierf op mijn lippen. Voor me stond de Nazareeër. ‘Ga maar vast naar de boot, Petrus,’ zei hij. ‘Ik kom ook zo.’ Petrus knikte en liep door naar de haven. ‘Jou heb ik al eens eerder gezien,’ zei de Nazareeër glimlachend. Was het mogelijk dat hij het nog wist? Zelfs nu nog herinnerde ik me hoe hij eruit had gezien, die blik in zijn ogen die me dagen later weer naar de rivier had getrokken om hem te zoeken. ‘Ja,’ zei ik. ‘Bij de rivier. Ik kwam Johannes waarschuwen.’ ‘Hoe heet je?’ ‘Judas bar Simon. Uit Kerioth. Oorspronkelijk uit Jeruzalem. En dit is Simon bar Isaak, die in de leer is geweest bij de grote Sjammai.’ ‘Rabbi,’ zei Simon, die altijd fatsoenlijk bleef, zelfs al twijfelde hij. Ik kon niet zien of de naam Sjammai Jezus iets zei. Ik wist alleen dat de woorden die hij toen sprak, mijn leven zouden veranderen. ‘Judas Ish-Kerioth. Simon bar Isaak,’ zei hij, terwijl hij ons om de beurt aankeek. ‘Kom mee.’ ‘Nu?’ vroeg Simon. Hij lachte. ‘Ja, nu.’ Hij liep over de pier, waar Petrus aan het einde in de boot naar ons stond te zwaaien. 101


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 102

We keken elkaar even aan. Toen volgden we hem haastig en klommen in de boot. Ik verlangde er hevig naar om het gezicht van de Nazareeër nog even te zien, om te kijken of ik daar een zweem kon vinden van datgene in zijn binnenste waardoor hij de man met huidvraat had genezen, een of ander geheim in die veel te gewone ogen. Maar hij had de kap van zijn mantel over zijn hoofd getrokken tegen de weerspiegeling van de zon in het water en ik had het gevoel dat ik door het schommelen van de boot van het bankje zou rollen als ik me te ver voorover boog om hem te kunnen zien. Daarom keek ik maar naar zijn voeten, die hij voor zich had uitgestrekt. Naar zijn eenvoudige sandalen en de vuile, stoffige tenen. Naar de modderige zoom van zijn tuniek en zijn handen, die over zijn knieën hingen, eeltig en ruw. Het waren niet de handen van een geleerde, maar van een arbeider die met stenen werkt, of op het veld, of met hout als hij dat kan krijgen – wat voor werk ook, om zijn dagelijks brood te verdienen. We werden geïntroduceerd, maar ik hoorde het nauwelijks. Ik dacht alleen maar aan de Nazareeër. Kom. En dat hadden we gedaan. Toen we weg voeren door een luwte in de golven zag ik een groeiende menigte aan de oever verschijnen, die ons volgde. ‘Je ziet een beetje bleek, stedeling,’ zei Petrus terwijl hij een van de roeiriemen pakte. ‘Ik zit voor het eerst in een boot,’ bekende ik. Jezus lachte en Andreas deed mee. Al gauw zaten de anderen ook te lachen. Toen pas besefte ik dat deze korte tocht langs de kust van Heptupegon naar Kafarnaüm het begin vormde van de grote reis waar ik mijn hele leven op had gewacht. Op dat moment, met de ondergaande zon achter ons, wist ik dat de wereld van de Tempel, van Jeruzalem en zelfs de wet, heel ver weg leek. Dat het komende koninkrijk hier in Galilea mis102


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 103

schien echt een zaadje was dat wortel begon te schieten in de heuvels van Golan of zelfs tussen de knoestige planken van een vissersboot. Was ik toen maar overboord gevallen of verdronken met een molensteen om mijn nek.

103


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 104

Twaalf afarnaüm. In de weken en maanden die volgden, raakte ik bekend met haar straten, wijn- en oliepersen, het basaltsteen van de huizen en synagoge, de wind die over de heuvels in het noorden kwam en door de straten joeg, op weg naar het meer. Maar eerst leerde ik Kafarnaüm kennen als een verwarrende massa gezichten, armen en handen, die zich allemaal uitstrekten naar één man. Sommigen kwamen alleen naar hem kijken, maar anderen wilden hem aanraken zoals men een relikwie aanraakt of de voet van een afgodsbeeld. In een dergelijke menigte kun je mensen die zichtbaar misvormd of ziek zijn, niet uit de weg gaan. Je kunt je niet onttrekken aan de graaiende handen van wanhopige en oude mensen die aan zijn mantel trekken, en moeders die hem hun baby’s geven. De vertrokken gezichten van huilende mensen, sommigen gefascineerd door zijn aanwezigheid, anderen uitzinnig. Ze kwamen naar hem toe alsof hij zelf het graan was om hun honger te stillen, waarna ze met een gelukzalige glimlach weer met de menigte versmolten. Ik kon niet horen wat hij tegen hen zei, maar ik zag hoe Simon, die dichterbij stond, de rabbi aankeek in de avondschemering van de dag waarop hij ons had geroepen. Hij stond versteld, alsof de menigte als uit één mond hem eindelijk het mysterie had verkondigd. Maar ik was nog steeds op mijn hoede, omdat hij had gesuggereerd dat Jezus een tovenaar was. Daarom vroeg ik hem er niet naar, zelfs die avond niet toen we gingen slapen.

K

Het was nog donker toen ik opstond en naar buiten ging, opzij van Petrus’ huis, om mijn behoefte te doen. Zijn vrouw was al aan 104


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 105

het werk op de binnenplaats; ik hoorde het geluid van versplinterend brandhout dat ze in stukken brak voor de oven en het knarsen van de handmolen. In de verte gloeiden de kookvuurtjes van de vissers op hun boten oranjerood op. Ze zouden terugkomen als de dag aanbrak en hun vangst naar de markt brengen, net als gisteren, en vorig jaar, en honderd jaar geleden. En toch was vandaag niets hetzelfde. De mist boven het meer was anders, en de vurige stipjes erop ook. De vervagende duisternis in het oosten en de honden die aan mijn voeten kwamen snuffelen. Alles was anders. En hoewel ik niet wist hoe of wat het betekende, was ook ik veranderd. Ik trok mijn mantel stevig om mijn schouders en liep naar de rand van het stadje, langs de slapende gedaanten van de armen die geen andere beschutting hadden dan de muur van een huis of winkel. Het sjema brandde in mijn keel en ik wist dat ik vandaag niet mijn handen voor mijn ogen zou houden, zoals gewoonlijk. Ik zou langs de oever van het meer lopen en de woorden zingen met hart en ziel: Hoor, Israël, de HEER is één. Ik liep net op een pad buiten de stad toen ik voor me zachte voetstappen hoorde. Instinctief stak ik mijn hand uit naar mijn dolk. Sommige dingen in deze wereld waren niet veranderd. Maar terwijl de gedaante naar me toe kwam lopen, voelde ik dat het geen rover was. Hij liep te argeloos, zonder een zweem van behoedzaamheid. Aan die abnormale kalmte zag ik dat het Jezus was. Daar stond hij dan, een armslengte van me af: de man die had gelachen in de boot en de handen had vastgegrepen van de mensenmassa in de straten van Kafarnaüm. Die gisteravond onvast naar de achterkamer in Petrus’ huis was gelopen en uitgeput was neergevallen. Ik probeerde nog eens om in hem de magere man bij de 105


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 106

Jordaan te zien, Johannes’ neef, uitgehongerd en vermagerd, alsof hij tijdens zijn afwezigheid van veertig dagen niets gegeten had. Zijn mantel lag over zijn nek gedrapeerd. Het kledingstuk was geborduurd met een blauwe draad en aan de hoeken die voor zijn lichaam bungelden, hingen de kwastjes die in de wet werden voorgeschreven. Hij had gebeden. ‘Judas,’ zei hij en ik besefte dat ik pal voor hem was blijven staan. Het was de eerste keer dat ik alleen met hem was en hem goed kon zien – niet van een afstand als een uitgemergelde man, niet tussen een massa anderen door of langs het schild dat zijn discipelen vormden. Hij stond nu recht voor me. En eerlijk gezegd zag hij er zo gewoon uit, dat ik hem er misschien niet eens uit had kunnen pikken, tussen de boeren en de armen om hem heen. Zijn ogen waren bruin, zoals bij veel mannen in Israël. Zijn baard was op sommige plekken een beetje dun en zijn gezicht een tikje asymmetrisch, zodat hij niet eens knap genoemd kon worden. Ik zocht naar een glimp van de wonderdoener, een flinter mysterie of macht. Maar ik zag alleen de gebruinde huid en de met rimpels omzoomde ogen van een Galilese arbeider, die rustig terug keken. ‘Rabbi, de man met huidvraat. Hoe… hoe wist u dat u hem kon genezen?’ Hij keek over mijn schouder naar de lage muur van de stad. ‘Net zoals ik weet dat ik die muur zou kunnen repareren.’ Hij liet zijn blik weer op mij rusten. ‘Wat je zoekt, is niet langs deze oever te vinden, of in de heuvels. Maar bij mij. Volg mij.’ Ja. Ik zei het met mijn hart; ik weet niet of de woorden mijn lippen bereikten. Het was volkomen onlogisch. Hij was een arbeider en nog van twijfelachtige komaf ook, en ik was een geleerde zakenman. Maar op dat moment voelde ik dat ik iets gevonden had – iemand – die het waard was om al mijn oude hoop weer nieuw leven in te blazen. Die gedachte was beangstigend en opwindend tegelijk. 106


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 107

Ik wilde hem vertellen dat mijn vader een held was geweest. Dat ik de Thora kende en beschouwd werd als een geleerde, te vergelijken met Simon of welke andere leerling van Sjammai dan ook. Maar ik zei niets van dat alles. Het deed er allemaal niet toe. ‘Volg mij waar ik ook ga, Judas,’ zei hij. ‘Dan zul je vinden wat je zoekt.’ Op dat moment geloofde ik hem. Ik geloofde hem met heel mijn hart. We liepen samen terug naar de stad, waar zich alweer een hele menigte had verzameld om hem te begroeten. Simon was de hele dag zwijgzaam. Maar ik vroeg niet wat hij dacht en ging geen gesprek met hem aan. Er was iets met me gebeurd. Het voelde alsof ik deel uitmaakte van iets groots, groter dan ik ooit eerder had gekend. Groter dan de scholen in de zuilengangen, groter zelfs dan de Zonen van de Rabbi. En zelfs nog groter dan de Doper… … dan de pijn van een verleden dat me hierheen had geleid. Die dag wist ik dat God eindelijk tot me had gesproken, me eindelijk had laten weten welke weg ik moest gaan… na zoveel misstappen in het verleden. Die eerste dagen was ik overweldigd door de grote aantallen mensen die hem wilden zien. Mensen die klaagden over ziekten en door hem aangeraakt wilden worden, die maar bij hem bleven rondhangen alsof hij een lantaarn was – net zoals wij zelf deden. Ik kreeg niet altijd mee wat hij zei of wat hij deed in het gedrang. Ik wist alleen dat sommigen bleven en anderen schreeuwend weggingen. Ze kwamen terug met weer anderen, totdat de hele menigte zo onbeheersbaar werd dat een van Jezus’ volgelingen, een visser die Johannes heette, wel een boot moest gaan halen. Dat was de enige manier waarop voorkomen kon worden dat ze allemaal in het gedrang verdrukt werden. De mensen kwamen in drommen tegelijk om Jezus’ vreemde verhalen te horen. ‘Een boer ging zaaien,’ begon hij dan. Ik had dit verhaal inmiddels al een paar keer gehoord. ‘Hij strooide het zaad uit; een 107


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 108

deel viel langs het pad en de vogels kwamen het oppikken. Een deel viel op de rotsachtige grond. In het ondiepe laagje aarde schoot het snel op.’ Het was niet de taal van de Farizeeën of de geleerden, maar van boeren en dagloners en ja, ook vissers. Dan fronste Simon zijn wenkbrauwen, omdat dit niet de manier was waarop de geleerden in de Tempel of de synagogen spraken. Een paar dagen nadat we in Kafarnaüm waren gearriveerd, werkten een paar rabbi’s uit de synagoge zich met hun ellebogen door de menigte. Een van hen droeg de tefillin van de Farizeeën. Ik zag hoe de mensen plaatsmaakten. Simon stond zelfs zijn stoel voor hem af. Jezus leek niet te merken dat ze er waren. ‘Luister!’ zei hij. ‘Twee mannen gingen naar de Tempel om te bidden. De een was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond alleen en bad: “Dank U dat ik niet ben zoals andere mensen – dieven, boosdoeners, echtbrekers – of zoals deze tollenaar.”’ Bij het horen van de naam tollenaar werd er gefloten. Tegenover mij stond de Farizeeër met een toegeeflijke uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij elk moment verwachtte geprezen te worden. Het was een uitdrukking die ik vaker had gezien op de gezichten van veel Farizeeën die ik kende. Zo hoorde het immers ook, dat ze bewonderd werden. ‘Maar de tollenaar hield zich afzijdig. Hij durfde niet eens omhoog te kijken, maar sloeg zichzelf op de borst en zei: “Wees mij zondaar genadig!”‘ Er werd zelfvoldaan geknikt. Iedereen wist dat belastingambtenaren iets dergelijks nooit zouden zeggen. ‘Ik zeg jullie dat deze man, en niet die ander, naar huis ging als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God. Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.’ De Farizeeër keek verward om zich heen, met een rood hoofd vanwege de belediging die nu tot hem doordrong. ‘Waarom zou hij een dergelijk verhaal vertellen?’ vroeg hij, terwijl hij zijn nek strekte om een van de andere rabbi’s te kunnen zien. Als laatste 108


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 109

keek hij Simon aan, die met stomheid geslagen was. ‘Waarom zegt hij dat soort dingen?’ Ik keek verbijsterd toe hoe de Farizeeër zijn mantel opnam en zich een weg baande langs de andere rabbi’s, tussen de menigte door, onder een pijnlijk stilzwijgen. Die avond begon ik me zorgen te maken. We gingen met Jezus naar het huis van een man die in de hele stad bekend was. Nahum bar Saul was een man met een rond gezicht, dat straalde van trots vanwege de aandacht die hij kreeg. Het was alsof ik zijn gedachten kon lezen: straks ben ik het onderwerp van gesprek. De menigte was ons gevolgd en toen we naar binnen gingen, verdrongen ze zich voor de ramen, die open stonden om de verkoelende bries binnen te laten, hoewel ik vermoedde dat ze ook opengezet waren zodat iedereen kon zien wie er binnen was. De rabbi had slechts een aantal van ons gevraagd mee te komen – Simon en ik, de broers Johannes en Jakobus, Andreas en Petrus – en toen we binnen kwamen, zonk de moed me in de schoenen. Daar was die Farizeeër van eerder, met een tweede man met tefillin en de lichtelijk verveelde houding van een geleerde. De een was dus de ander gaan halen om samen de rabbi onder handen te nemen. In mijn jaren in de Tempel en in mijn omgang met geleerde vrienden had ik dit soort bijeenkomsten vaak meegemaakt, en meestal was ik die tweede man geweest die erbij werd gehaald voor een woordenstrijd. Maar Jezus zag er helemaal niet zenuwachtig uit. Terwijl de knecht met water kwam voor onze handen, begroette hij de gastheer en ook elk van de Farizeeën met een kus. ‘Ik heb gehoord, Jezus, zoon van Maria, dat u vandaag bij het water een paar verhalen hebt verteld,’ begon de tweede Farizeeër. Ik kromp ineen door de manier waarop hij ‘zoon van Maria’ zei. Zo sprak je een bastaard aan, als zoon van zijn moeder en niet van zijn vader. ‘Is dat zo?’ ‘Een alleraardigst verhaal, over onkruid.’ Hij grinnikte en gebaarde vaag met zijn hand. ‘Waar gaat het verhaal over? Een boer? Een 109


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 110

man wiens buurman zaad strooit op zijn akker als hij even niet kijkt?’ Om ons heen werd gegrinnikt. Voordat Jezus kon antwoorden, viel er plotseling een brok klei met stro uit het plafond op tafel. We schoten overeind en sprongen achteruit over de kussens. De Farizeeën struikelden over hun mantels en Simon viel tegen de muur met zo’n geschokte uitdrukking op zijn gezicht dat ik hem uitgelachen zou hebben als het plafond niet in grote brokken en stofwolken naar beneden was gekomen. ‘Wie is daarboven? Stop! Laat ze ophouden!’ riep Nahum, met zijn handen op zijn hoofd. Hij was een trots man, maar niet rijk en toen hij aanbood gastheer te zijn voor dit prestigieuze diner, had hij er niet op gerekend dat zijn huis vernield zou worden. Er verschenen een paar gezichten boven ons, bruin en vuil, en Johannes riep naar boven dat ze ons nog dood zouden gooien. Ze trokken nog wat klei en stro weg, samen met wat steunbalken. Door het gat hadden we vrij zicht op de heldere sterrenhemel. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ riep Nathan. Toen werd de lucht verduisterd door iets wat eruit zag als een draagbaar. ‘Voorzichtig!’ riep iemand. Ik had nog nooit zoiets gezien in Galilea, zo’n chaos, zo’n beroering onder de plattelandsbewoners. ‘Rabbi! Alstublieft!’ riep iemand van boven. Er kwam een steen los uit een van de muren en rolde de kamer in. De touwen kraakten. Vanaf de draagbaar klonk gekreun. Een jonge man werd aan de touwen neergelaten, zomaar op tafel. Zijn gezicht was vertrokken en uit zijn mondhoek liep wat spuug. Ik had gedacht dat het een man was, maar hij was nog maar nauwelijks dertien jaar, jonger misschien nog. Ik had wel eerder verlamden gezien, bij de trappen van de Tempel, en ze hadden me altijd angst ingeboezemd. Hij zou als bedelaar niet veel medelijden opwekken, want hij oogde half krankzinnig en zijn ogen leken die van een gevangene in zijn eigen broodmagere lichaam. Een bepaalde geur vulde de kamer – de stank van iemand die 110


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 111

wegteert. Aan de andere kant van de tafel bedekte een van de Farizeeën zijn neus met zijn mouw. De jongen tilde zijn armen omhoog, een klein stukje maar. Ze wilden niet meewerken. Zijn benen waren niet meer dan stokjes en lagen scheef op de draagbaar. Ik rilde en keek opzij, waar ik nog net zag dat ook Simon zijn ogen afwendde. Maar Andreas keek naar de draagbaar met een vreemde belangstelling. Net als Jezus. Hij leunde voorover over de draagbaar en zuchtte, terwijl hij het haar van de jongeman uit zijn ogen streek. De verlamde maakte een geluid, maar was niet te verstaan. Er verschenen belletjes in het spuug in zijn mondhoek. De uitdrukking op Jezus’ gezicht zou ik nooit vergeten. Ik had zoiets eerder gezien als kind, op het gezicht van mijn moeder toen Jozua en ik bij een wild spel een beschilderde aardewerken schaal op de grond hadden laten vallen, in wel honderd stukjes. Het was haar waardevolste bezit en haar ogen stonden vol tranen terwijl ze op haar knieën de stukken opraapte. Hoe was het mogelijk dat ik diezelfde blik nu in de ogen van die man zag? Wat was dit voor iemand, dat hij op die manier naar een verlamde kon kijken? Hij pakte de jongen voorzichtig bij de hand. Ik zag Simon even naar de deur kijken. Het was een onmogelijke situatie. Hoe konden we hier op een fatsoenlijke manier wegkomen en deze gebroken man achterlaten, nu er zo veel mensen omheen stonden? ‘Vriend,’ zei Jezus, zo luid dat iedereen het kon horen, maar toch ook op een manier die vertrouwelijk leek alsof hij het gefluisterd had. De blik van de jongen liet hem geen moment los. ‘Je zonden zijn vergeven.’ Dat moest ik verkeerd hebben verstaan. Aan de andere kant van de tafel trok Simon bleek weg. Waar was hij mee bezig? Iedere Israëliet wist dat alleen God zonden kon vergeven! In een hoek van de kamer, waar de Farizeeën tot tegen de muur 111


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 112

waren teruggedeinsd, staarde een van hen hem met uitpuilende ogen aan, nu lang niet meer zo toegeeflijk. Jezus’ blik schoot omhoog, alsof de man hem iets had toegeschreeuwd. ‘Waarom denkt u zoiets?’ vroeg hij. De Farizeeër deed zijn mond al open. ‘Wat is gemakkelijker?’ zei Jezus in de richting van de rabbi’s in de hoek. ‘Om tegen deze man te zeggen: “Uw zonden worden u vergeven”?’ Hij keek weer naar de jongeman op de tafel. ‘Of: “Sta op, pak uw bed… en loop.”’ De jongeman deed zijn mond dicht, terwijl er nog een spoor van spuug langs zijn kaak naar zijn keel liep. Langzaam draaide hij zijn hoofd recht, alsof hij niet omhoog keek naar de gezichten van zijn familie, maar langs hen heen, als naar de hemel zelf. Toen liet hij zijn kin op zijn borst zakken… en kwam langzaam overeind. Boven onze hoofden hielden de mannen van schrik de adem in. Voor de ramen ook. Ik ook. De man kwam omhoog alsof hij oprees uit de mikwe of het water van de Jordaan. Hij ging rechtop zitten en Jezus pakte hem bij de hand. Een van zijn magere benen vertrok op de draagbaar. Boven ons gilde een vrouw. Het been gleed over de rand van de draagbaar en de tafel en bungelde omlaag. Het andere been gleed ernaartoe totdat beide voeten op de grond stonden. De jongen boog zijn hoofd, greep met zijn vrije hand de rand van de tafel… … en duwde zich omhoog. Zijn adem klonk als een langzame, beverige zucht, schor en hijgend. Nee – als een ongelovige lach, uit een mond en keel die eerst niet leken te werken. Geschreeuw. Mensen op het dak riepen iets. Maar de mannen in de kamer staarden hem zwijgend aan, zoals hij daar voor de rabbi stond, zijn hand in de zijne. Toen liet hij langzaam los, stak zijn hand omhoog en veegde het kwijlspoor van zijn kin. Hij 112


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 113

deed een stap naar voren, en nog een, en greep de rabbi met trillende armen vast. Daarop klonk een explosie van ingehouden adem door de ramen en het dak. Er werd geschreeuwd en gelachen. Tegenover me brulde Johannes het uit als een dolle stier en zijn broer was naar het raam gerend en riep: ‘Zagen jullie dat? Zagen jullie het?’ Het huis stond op zijn kop. Het schudde op zijn grondvesten als het oude Jericho door het geschreeuw en gejuich en door het gewicht van de mensen die op het dak stonden en beneden tegen de muren leunden, alsof het elk moment om ons heen kon instorten. Maar de Farizeeën in de hoek waren lijkbleek. Zo begonnen de problemen.

113


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 114

Dertien ver drie weken was het Loofhuttenfeest. De afgelopen twee maanden waren de verbazingwekkendste van mijn leven geweest. Overal waar we kwamen, zeiden de mensen: ‘Jij hoort toch ook bij hem? Jij bent toch ook een van zijn discipelen?’ Eerst was ik blij met de blik in hun ogen. Het ging verder dan wat ik me als kind had voorgesteld toen ik schriftgeleerde wilde worden. Het ging verder dan respect – het leek meer op een vreemd soort ontzag. Maar tegelijkertijd besefte ik dat het niet moeilijk was om boeren en vissers ontzag in te boezemen. Hetzelfde effect hebben op geleerden, dat was iets heel anders. En hoewel er meer boeren waren dan rabbi’s, was juist de mening van de Farizeeën en rabbi’s belangrijk. Maar juist zij namen het meest aanstoot aan mijn nieuwe meester. En dan had je nog Simon. Als mensen hem dezelfde vragen stelden, gaf hij geen antwoord, maar bleef recht vooruit kijken. Ze grepen hem toch bij de mouwen van zijn tuniek, alsof de kracht van de genezer misschien op hem had afgegeven. Dat was natuurlijk niet zo. Hij was vaak in gebed, met zijn sjaal over zijn hoofd, en ik wist dat hij ergens mee worstelde, iets wat hij niet met me wilde delen. In die dagen en uren deed hij me denken aan Jozua, zoals hij in Sepphoris geweest was. Hoe hij moedig en indrukwekkend had gestreden. Misschien was het daarom dat ik aardig voor hem was op de enige manier die ik kon bedenken: door hem met rust te laten. Een paar dagen later vergezelden Simon en ik Jezus naar het meer. Jakobus en Johannes waren voor ons uit gelopen.

O

114


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 115

Ik genoot van de bries die over het meer aan kwam waaien, de geur van het water – maar niet van de vissen in de ondiepe poelen waar de vissers hun vangst in bewaarden. De vader van Johannes en Jakobus – de zonen van de donder, zoals Jezus hen noemde – had ons uitgenodigd om die avond bij hem thuis te komen eten. Ik was nieuwsgierig naar de vader die de drieste broers had voortgebracht, maar toen ik de rabbi ernaar vroeg, zei hij: ‘We gaan er wel heen, maar niet vanavond. Vanavond eten we bij een rijk man thuis.’ Ik was heimelijk opgelucht door dat nieuws, in de hoop dat een rijke misschien iets anders zou serveren dan vis. Vlak bij de vispoelen op de meest zuidelijke pier stond een stenen gebouwtje. Er stonden een paar soldaten bij en een hele rij boeren, met pakezels beladen met manden vol graan, potten met ingemaakte vis, olie en wijn. Achter het gebouwtje zag ik een grote wagen, halfvol met hetzelfde soort koopwaar en bewaakt door nog twee soldaten. Het tolhuis. Was de rabbi hier gekomen om belasting te betalen? Ik volgde hem naar het huisje waar Jakobus en Johannes al luid stonden te ruziën met de tollenaar achter het tafeltje. De man was een Jood – dat waren ze bijna allemaal, Joden die met steekpenningen het voorrecht hadden verkregen om hun landgenoten te mogen afpersen. Mijn vader had nooit nagelaten om zo vaak hij kon te spugen in de richting van een tolhuis om de eenvoudige reden dat dergelijke mensen meer van geld hielden dan van de wet en hun kennis daarvoor gebruikten. Daarom ook stond rabbi Sjammai liegen tegen een belastingambtenaar toe, mits er niet werd gezworen, en rabbi Hillel stond zelfs zweren toe. ‘Ik zeg toch, we hebben anders nooit zo’n enorme vangst,’ zei Johannes. ‘Je kunt onze pacht niet baseren op die ene vangst! Hier heb je de gebruikelijke betaling, en dat is dat!’ De tollenaar, die zich gesteund voelde door de soldaten vlakbij, sprak zo zacht dat ik hem niet kon verstaan. Johannes’ broer daarentegen, was voor iedereen goed te volgen. 115


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 116

‘Dwaas! We hebben maar twee boten en er vissen nu minder mannen dan eerst! We hebben je genoeg betaald om je tafel dagenlang gevuld te houden, waardoor er voor onze eigen kinderen maar een hongerloontje overblijft. Denk maar niet dat we niet weten wie je bent, zoon van Alfeüs. Je bent een Leviet. Je bent geroepen om in de Tempel te werken! Maar in plaats daarvan zit je hier en steel je ons eten en ons levensonderhoud en speel je alles door naar Herodes en naar Rome.’ Hij spuugde op de tafel, precies op de boeken van de tollenaar. De soldaten keken lui toe. Blijkbaar waren ze gewend aan dergelijke woordenwisselingen. Simon liep voor me langs en probeerde Jezus weg te trekken. ‘Alstublieft, rabbi, u verontreinigt zichzelf hier,’ zei hij. De belastingambtenaar, die zijn ogen had neergeslagen onder de woedende uitbarsting van de broers, keek plotseling op. Zijn wangen waren vol en iedereen kon aan hem zien dat hij goed doorvoed was, dat zijn huid niet donker was van de zon en zijn kleren gemaakt waren van de beste kwaliteit linnen. Maar nu zag ik ook de rimpels om zijn ogen en de strakke streep van zijn mond, alsof het veel wilskracht kostte om daar te blijven zitten – nee, alsof hij daar vastgeketend was juist door de rijkdom van het fijne linnen op zijn rug, vastgeroest door de woede en minachting van de anderen. ‘Bent u de rabbi waar iedereen het over heeft?’ ‘Dat ben ik,’ zei mijn meester. ‘Volg mij.’ Ik deed een stap achteruit. Ik hield mezelf voor dat het onmogelijk was dat mijn meester dezelfde woorden die hij tot mij gesproken had, nu tegen een tollenaar zei. Dat ik onmogelijk kon hebben gehoord hoe de stoel achteruit werd geschoven, onmogelijk kon hebben gezien hoe de man op zijn knieën viel en de brutaliteit had om te zeggen: ‘Wees mij zondaar genadig!’ Die avond betrad ik met bonzend hart de villa in Romeinse bouwstijl in de heuvels boven de stad, waar de rijken woonden. We gingen inderdaad bij een rijk man eten: bij Mattheüs, de Levitische belastingambtenaar zelf. 116


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 117

Simon had geweigerd mee te komen. We gingen stijfjes op de banken zitten, alsof er elk moment schorpioenen van onder de kussens konden kruipen. Petrus en zijn broer gingen ongemakkelijk aanliggen. Ze bleven hoog op de ellebogen gesteund liggen en lieten zich niet ontspannen terugzakken. Kort na ons arriveerde een andere rijke man, zijn handen zwaar beladen met gouden ringen, zijn dikke wangen rood in de vroege avondwarmte. Mattheüs begroette hem met een kus. Ik was geschokt toen ik zag dat de rabbi zelf opstond en hem ook een kus gaf, alsof ze vrienden waren. Ik zag de verraste uitdrukking op de gezichten van de anderen, de smeulende woede van de vissers. Maar nog groter was de verbijstering van de man zelf, wiens pronkgedrag verdween zodra Jezus hem weer losliet. Hij kwam tussen ons in aan tafel zitten. Daarna arriveerden er nog twee rijke mannen en ook zij kwamen met schichtige blikken naar de tafel toe, blijkbaar net zo slecht op hun gemak als wij. Er was geen Farizeeër of schriftgeleerde te zien. Natuurlijk niet. We dineerden samen met tollenaars. Buiten de villa had zich een kleine menigte verzameld om te komen kijken naar de gasten via de binnenplaats en de ramen, om zich te vergapen aan de rijk gedekte tafel en de lekkernijen erop. Maar ze hielden als één man verbaasd hun adem in toen knechten naar buiten kwamen met schalen vol met hetzelfde eten dat binnen geserveerd werd: dadels uit Jeruzalem, zeldzame meloenen van de kustvlakte, amandelkoekjes en linzenstoofpot, zoute vis, kruiken wijn en hele broden. Binnen een paar minuten stond de binnenplaats barstensvol en Mattheüs kwam zelf mensen uitnodigen om binnen te komen, totdat de kamer helemaal vol was. Op een gegeven moment kwam Maria van Magdala binnen met haar vriendin, Joanna, die de vrouw was van de hofmeester van Herodes, zoals ik tot mijn schrik had gehoord. Ze ging nog geen drie armlengten van de rabbi vandaan zitten. Het was onwerkelijk, ordeloos. Het was abnormaal, net zoals 117


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 118

Jezus’ genezingen. De vissers zagen eruit alsof ze geen hap door hun keel konden krijgen en de tollenaars keken van de vrouwen naar de schalen vol lekkernijen die naar de binnenplaats werden gebracht alsof ze geiten zagen vliegen. Een van de tollenaars, die ik later aangesproken hoorde worden als Kaniël, legde plotseling zijn amandelkoekje neer en siste: ‘Wat doet die vrouw hier?’ Ik volgde zijn blik naar een vrouw in de hoek van de kamer. Haar gezicht was opgemaakt, haar haren niet helemaal bedekt door haar sluier. Ik vroeg me af of Mattheüs enig idee had dat er een prostituee in zijn huis was binnengekomen. Ze zat hongerig te eten en toen ze opstond om plaats te maken voor een andere vrouw die naast haar kwam zitten, zag ik dat ze zwanger was. Ze zouden haar vast vragen om te vertrekken. De tollenaar keek om zich heen en liet een knecht bij zich komen, waar hij iets tegen fluisterde. Maar toen hij uitgesproken was, legde Jezus zijn hand op de arm van de knecht en zei iets wat ik niet kon verstaan. Even later liep de knecht naar de vrouw toe, maar in plaats van haar te vragen om te vertrekken, bracht hij haar een mandje vol brood en vijgen. Ik keek toe, gefascineerd door de manier waarop ze het mandje vastgreep, alsof het helemaal geen mandje was, maar een kruikje met iets kostbaars. Duidelijk beledigd stond de man die Kaniël heette op en vertrok. Ik hield mezelf voor dat ik hier niet hoorde te zijn, dat het een belediging was. De wijzen zeiden dat je niet mocht omgaan me een boosdoener, zelfs niet als dat je dichter bij de wet zou brengen. Dat als je iets at of dronk uit een besmette omgeving je zelf ook onrein zou worden. En hier zat ik dan, samen met tollenaars en zondige vrouwen. Maar op dit moment leek die waakzaamheid om rein te blijven iets uit een andere wereld, ver weg. Terwijl ik zat te eten, kwam er een vreemd gevoel van vrijheid over me, alsof er een ruwe mantel van mijn schouders was gehaald. 118


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 119

Ik dronk met flinke teugen van de wijn. Hij was erg sterk en ik vroeg me af of het iets te maken had met mijn gemijmer, hoe ik mezelf zag. Ik besefte dat ik me in het gezelschap van Farizeeën minder vervuild zou moeten voelen dan hier, maar dat was in werkelijkheid niet zo. Ik was het kind van een vrouw die haar reinheid was kwijtgeraakt. Ik had me in een grot verscholen tussen de lijken en had mijn vaders naaktheid gezien aan het kruis. Als er hier iemand onrein was, dan was ik het wel. Mijn meester had zijn handen vuilgemaakt aan de man met huidvraat en de verlamde. Nu deed hij het publiekelijk met de tollenaar. Ik begon me af te vragen of dat nou juist de bedoeling was, dat je je handen vuil moest maken om te kunnen genezen. Het was alsof de wereld bij hem op zijn kop stond, alsof juist reinheid iets besmettelijks was. Al die gedachten gingen door mijn hoofd toen ik hen zag: drie gedaanten die over de binnenplaats liepen. Toen de mensen voor hen opzij gingen, zag ik de kwastjes aan hun kleding, de tefillin op hun voorhoofd en armen, en merkte dat ze niet bleven staan om iets te eten te pakken, maar zich er juist ver vandaan hielden. Farizeeën. Even later kwam een van de boeren van de binnenplaats naar binnen in de kamer waar wij zaten, en ging voor Jezus staan. ‘Neem me niet kwalijk, rabbi,’ zei hij. Hij was een van de beter geklede mensen uit de groep op de binnenplaats – zijn kleren waren minder haveloos en hij droeg sandalen aan zijn voeten. Het vormelijke, ongemakkelijke gesprek aan tafel viel stil. ‘Er is buiten een Farizeeër die vraagt: “Waarom eet u met tollenaars en zondaars? Dat is toch uiterst ongepast?”’ Jezus zette zijn beker neer. ‘Je kunt net zo goed vragen waarom ik zieken genees in plaats van gezonde mensen,’ zei hij, zo luid dat de mensen op de binnenplaats het ook konden horen. Zijn gezicht was niet langer dat van de man die bij binnenkomst naar de anderen had gegrijnsd. Hij keek opzij en schudde even zijn hoofd. ‘Zeg maar tegen de man die je naar binnen heeft gestuurd dat hij moet leren wat bedoeld wordt met: “Barmhartig119


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 120

heid wil ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ De Farizeeër verstijfde zichtbaar, terwijl de andere twee elkaar aankeken, niet wetend wat te doen. Jezus pakte een dadel en ging verder met eten en praten, alsof er niets gebeurd was. Even later volgde de rest ongemakkelijk zijn voorbeeld. Die avond besefte ik voor het eerst dat de verhouding tussen Jezus en de Farizeeën veranderd was. Eerder kwamen ze met vragen en wilden ze weten tot welke school hij behoorde en met wie hij sympathiseerde. In elke synagoge en zelfs in de Tempel vond ditzelfde ritueel plaats, als honden die elkaar besnuffelen. Maar toen de Farizeeërs vertrokken, hun mantels dicht om zich heen getrokken, zag ik hoe de eerste achterom keek, met een vreselijke blik in zijn ogen.

120


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 121

Veertien et nieuwe jaar begon met het binnenhalen van de oogst. Het was nu twee weken voor het Loofhuttenfeest en we richtten onze blik naar het zuiden, naar de Heilige Stad. Ik had uitgekeken naar deze reis naar Jeruzalem, maar tegelijkertijd zag ik er tegenop. Ik had ernaar uitgekeken, omdat ik de Heilige Stad wilde binnengaan in de roes van dit nieuwe doel – en omdat ik mijn familie miste. Ik zag er tegenop, omdat ik wist dat Simon mij en mijn nieuwe meester zou verlaten. De familie van de rabbi sloot zich in Bethmaüs bij ons aan voor de reis. Ik was verbaasd toen ik een steek van ongeduldige jaloezie voelde toen ik hen zo dicht om hem heen zag, hoe ze zijn aandacht opslokten en zelfs om de manier waarop Jezus met zijn moeder omging. Ze was klein en tenger, waardoor ze op een meisje leek, totdat je haar ogen zag, waarin diepe geheimen verborgen leken te liggen. Ik hield mezelf voor dat ik Jezus in Jeruzalem apart zou nemen in de zuilengangen. Ik zou hem daar rondleiden en met hem pronken voor de andere tempelgangers. Jeruzalem was immers mijn stad. Al die tijd had ik lopen tobben over wat ik tegen de Zonen moest zeggen. Dat hij zieken genas? Dat verlamden weer konden lopen? Of dat hij at met zondaars en een tollenaar in zijn gezelschap had opgenomen? Ik wist dat ik een beslissing moest nemen – ik moest hem aankondigen als genezer en misschien als een messias, of als een wetteloze man van twijfelachtige komaf en mogelijk een godslasteraar. Uiteindelijk schreef ik, terwijl ik de tekst uit mijn hoofd in geheimtaal omzette:

H

121


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 122

Zeg tegen de rabbi dat zieken genezen worden en hele menigtes komen luisteren. Onze vriend komt naar het feest. Ik voelde me net een profeet toen ik het opschreef. Er ging een siddering door mijn arm, die bleef hangen nadat ik het papier had opgevouwen, verzegeld en aan een koopman meegegeven die eerder in Jeruzalem zou zijn. Het koninkrijk van de hemel lijkt op zuurdesem, had hij ons twee dagen geleden nog geleerd. Dat wilde ik ook. En nu begreep ik dat het waar was: het rijst stilletjes, totdat het hele deeg ermee doortrokken is. De gelijkenis zelf was een boodschap, geloofde ik, een geheime boodschap. Misschien zouden we, tegen de tijd dat er nog meer Farizeeën aanstoot namen aan zijn woorden en gedrag, al op de trappen van de Tempel staan en zou het koninkrijk nabij zijn. Ik rilde in de hitte. ’s Avonds stond ik mezelf toe te fantaseren dat de Romeinse overheersing voorbij zou zijn tegen de tijd dat ik stierf. Dan zou ik op mijn sterfbed kunnen zeggen dat ik er deel van had uitgemaakt en zelfs een discipel van de messias was geweest. Misschien wel zijn adviseur. Diep vanbinnen was ik razend op Simon om zijn kortzichtigheid. Ik hield mezelf voor dat als het koninkrijk kwam, hij zijn plek aan de eretafel zou mislopen en alleen de schrale troost zou hebben dat hij niet met een tollenaar aan tafel had gezeten – een man die nu rondliep met opgeheven hoofd en een vrediger uitdrukking op zijn gezicht dan wie van de anderen dan ook. Meer mensen volgden ons naar Jeruzalem, zodat als we verder liepen, het stof van die vele voeten overal leek door te dringen, in haren en ogen en neusgaten. We sloegen ons kamp op langs de Jordaan en wasten ons in de rivier. We schudden het stof van onze tunieken voordat we ze weer aantrokken. Later zat ik op de oever naast mijn meester en genoot van een zeldzaam moment met hem alleen. Simon was nergens te zien. Hij was verder stroomafwaarts gegaan. 122


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 123

‘Zeg me hoe ik uw zaak kan bespoedigen,’ vroeg ik Jezus. ‘Ik heb vrienden die ik aan u wil voorstellen.Vrienden in de Tempel en bij de scholen, en anderen die onderwijzen in de zuilengangen.’ Hij glimlachte even. ‘Ik verlang naar de Tempel. Daar hoorde ik de stem van mijn vader voor het eerst. Ik vond het vreselijk om er weer weg te moeten.’ Hij lachte zacht. De lijntjes om zijn ogen werden dieper, zijn vochtige haar krulde over zijn oren. ‘Mijn moeder was erg boos op me. Het kostte haar drie dagen om me te vinden… maar ik wilde gewoon niet weg.’ Zijn stem klonk verdrietig. Toen besefte ik dat ik hem wilde leren kennen, meer dan wie ook in mijn leven. Mijn vrienden. Mijn vader. Mijn broer, Jozua. Ik wilde Jezus nog zoveel vragen. Hoe hij genas. Waar hij de vrijheid vandaan haalde om te vergeven. Hoe het kwam dat hij er zo rustig onder bleef nu hij de Farizeeën en schriftgeleerden onderwees. Hoe doet iemand dat soort dingen? ‘Rabbi,’ zei ik, terwijl ik me naar hem toe keerde. Ik had wel willen knielen, zo zwaar woog de vraag die ik hem wilde stellen. ‘Vertel me alstublieft: wanneer komt het koninkrijk?’ Ik voelde me net een jongen, een kind, toen ik het vroeg. ‘Hoe weet je dat het er nog niet is, vanavond, hier bij jou?’ zei hij zacht. Ik voelde mijn wenkbrauwen samentrekken. ‘Maar de Romeinen! De Sadduceeën en de corrupte hogepriester.Wanneer wordt het priesterschap hersteld en de Tempel gereinigd?’ ‘Er komt een dag dat Rome zelf de blik zal richten op Israël. Maar, Judas… vergeet deze uren niet. Koester ze. Het duurt niet lang meer voordat het koninkrijk ons beiden veel zal kosten. Het zal mij alles kosten. En jij verliest wat je het dierbaarst is.’ Wat me het dierbaarst was? Wat was ik inmiddels nog niet kwijtgeraakt, behalve mijn leven en mijn reputatie? ‘Maar dat is niet je grootste vraag, toch, Judas?’ vroeg hij, terwijl hij me kalm aankeek. Plotseling besefte ik dat hij was gebleven om met me te praten. Dat hij hier op de oever was blijven zitten, 123


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 124

niet om te lachen om Petrus en de anderen die elkaar als jongens kopje onder duwden in het diepste gedeelte van het meer, maar gewoon omdat ik het had gewild. Mijn hart bonsde in mijn slapen. Ik kon de zwaarte van zijn blik niet verdragen, bang als ik was om mezelf weerspiegeld te zien in die heldere ogen. U kent mij niet. Als u mij wel kende, zou u ver bij me vandaan blijven. Zweetdruppels rolden onder mijn tuniek langs mijn lichaam. Ik deed mijn mond open om het te zeggen, in de wetenschap dat ik hem met slechts een paar woorden voorgoed van me kon vervreemden. Dan zou de rust die ik sinds ons vertrek uit Sepphoris niet meer had gekend, ook verdwijnen. Ik had naar mijn broer gespuugd. Ik had me in een graf verscholen. Mijn vader was gestorven en mijn moeder had zichzelf verkocht om mij in leven te houden. Ik hield me dan wel aan de wet, maar wat maakte dat nog voor verschil? Ik ben niemands aandacht waard. Maar als ik naar hem keek, zag ik een en al mildheid in zijn ogen. Hij keek me diep in de ogen, alsof mijn hart al helemaal bloot lag. Ik was geschokt. Als hij me op die manier aankeek als ik de lelijke waarheid nog niet onder woorden had gebracht, wat zou hij dan doen zodra ik dat wel deed? Ik zou het niet kunnen verdragen als hij me afwees. En zijn medelijden zou zo mogelijk nog vernietigender zijn. ‘Mijn grootste vraag is… wanneer zullen die dingen gebeuren?’ Hij bleef me nog even aankijken. Toen wendde hij zijn blik af en ik voelde me vreemd teleurgesteld. ‘Blijf bij me, Judas,’ zei hij zacht. ‘Later zul je al deze dingen begrijpen.’ Die nacht kon ik niet slapen. Twee dagen later arriveerden we in Jeruzalem. De straten waren tjokvol pelgrims, die liederen zongen en met palmtakken zwaaiden. Kooplui brachten luid hun waren aan de man, het rook er naar urine en afval en de walmen van honderden ovens in de stad. 124


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 125

Het was een tijd voor spektakel, en de mensen verwachtten roerende en ontzagwekkende dingen te zien. De menigte was eerder aangekomen en iedereen leek naar mijn meester te kijken. Zelfs de mensen die niet met ons mee waren gereisd, leken te erkennen dat dit wel een belangrijk man moest zijn, omdat hij met een dergelijk gevolg de stad binnenkwam. Ze liepen zingend met ons mee en sloegen de Galileeërs op de schouders alsof ze oude vrienden waren. De Galilese mannen keken om zich heen, blijkbaar erg onder de indruk van mijn geboortestad en van de Tempel, die wit oprees in het licht van de ochtendzon, terwijl de stralende gouden gevel van het heiligdom wel in brand leek te staan. Maar zelfs die schittering woog niet op tegen mijn stralende trots op het mooiste gebouw op aarde. Ik had in Galilea veel soldaten gezien, vooral in de garnizoensstad Kafarnaüm, maar nu leken ze overal te zijn. Ze stonden bij de stadspoorten, bij de trappen naar de ingang van de Tempel, buiten de burcht Antonia. Hoewel de Tempelwachters Levieten waren, leken ze net zo Romeins als de rest, toen ik hen met hun korte tunieken en zwaarden met grote stappen door de koninklijke zuilengang zag lopen. We betaalden onze munt om ons te mogen baden in de mikwe bij de zuidelijke trappen en gaven elkaar onze spullen aan terwijl we schone tunieken aantrokken. Ik had me al dagenlang niet ondergedompeld, hoewel we allemaal een bad hadden genomen voordat we de Heilige Stad binnen gingen. Toen ik in het water van de mikwe stapte, voelde ik me als herboren. Ik besefte dat ik een nieuwe verwantschap deelde met de mannen met wie ik wekenlang op reis was geweest en samen had gegeten. Ook verlangde ik naar huis, om mijn moeder en Nathan te bezoeken en hen te vertellen over mijn reis en de nieuwe rabbi. Maar eerst zou ik naar de Tempel gaan. Toen we uit de mikwe kwamen en schone kleren hadden aangedaan, keek Petrus om zich heen. ‘Waar is Jezus?’ ‘Ik dacht dat hij bij jou was.’ 125


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 126

‘Fraaie volgelingen zijn we,’ mompelde Jakobus. We vonden hem in de zuilengangen, met een reeds groeiende groep pelgrims om zich heen en een paar reguliere studenten die tijdens feestdagen naar de zuilengangen kwamen in de hoop een rabbi te horen die op bezoek was uit Alexandrië, Antiochië of zelfs Rome. Ze waren niet op zoek naar een rabbi uit Galilea, maar toch zat er al een hele groep aan zijn voeten, waaronder ook een paar kinderen. ‘Jullie hebben mensen horen zeggen dat je je naaste moet liefhebben en je vijand haten,’ zei hij, en zijn stem droeg gemakkelijk door de gebogen basilica. ‘Maar ik zeg jullie, heb je vijand lief. Als je liefhebt wie jou liefheeft, is dat een verdienste? Als je alleen je eigen mensen groet, wat doe je dan meer dan anderen?’ Nog maar een paar maanden geleden wist ik niets van deze man, behalve dat hij de uitgemergelde neef van Johannes was. Destijds zou ik hebben neergekeken op de lessen van een arbeider uit Nazareth. Wat was er in een paar maanden veel veranderd. Het zou niet lang duren voor ik merkte hoeveel er zelfs in een dag kon veranderen. Mijn broer begroette me in de voorkamer van ons huis met de kille vormelijkheid van een vreemde, terwijl zijn kinderen op me af stormden. Ik kon me niet herinneren dat ze dat eerder hadden gedaan en ik tilde ze verrast op. ‘Broer,’ zei Nathan, terwijl hij op een afstandje bleef staan. ‘Niet zo aan jullie oom gaan hangen,’ zei moeder terwijl ze de voorkamer binnen kwam. Met tegenzin liet ik hen los. Ik greep mijn moeder vast en ze klemde zich tegen me aan, een meisjesachtige blijdschap verborgen in de lijntjes om haar ogen. Toen deed ze een stap achteruit en riep: ‘Judas, wat ben je mager geworden!’ Die avond, toen het geluid van de ramshoorn klonk van de hoek van de Tempel om de sabbat in te luiden, gingen we aan tafel voor de maaltijd. 126


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 127

‘Je had het moeten zien,’ zei ik, terwijl ik linzen op mijn brood deed. ‘Zijn gezicht was weer gaaf. Echt waar, het was eerst een massa rottend vlees en daarna was het gaaf – en hij had weer vingers aan zijn handen!’ Mijn nichtje en neefje keken me met grote ogen aan. ‘Dus je hebt ze gezien, die wonderen waar ze het over hebben,’ zei Nathan. ‘Mensen vergelijken hem met de genezer Hanina bar Dosa. Heb je die weleens ontmoet?’ ‘Nee, maar ik heb zijn naam eerder gehoord. Hij is een Farizeeër.’ Ik aarzelde, maar toen zei ik: ‘De rabbi heeft niet altijd het hoogste respect voor Farizeeën.’ ‘Jij zei vroeger toch altijd dat je Farizeeër wilde worden?’ ‘Heb je er ooit over nagedacht dat iemand die zijn daden ronddraagt als een linnen mantel diep vanbinnen nog steeds onrein kan zijn?’ ‘Broer, je bent te lang op het platteland geweest,’ zei Nathan. ‘Elke zogenaamde messias die niet door de Farizeeën wordt goedgekeurd, is geen wijs man. Als je echt hart hebt voor deze zaak, kun je misschien een tijdje in de leer gaan bij Hanina.’ ‘Nee,’ zei ik, zo heftig dat het me zelf verbaasde. ‘Begrijp je het dan niet? Dat is het nou precies! Hij is niet op zoek naar de goedkeuring van welke Farizeeër dan ook. Of van een priester. Toen hij die verlamde had genezen –’ ‘Heeft hij een verlamde genezen?’ vroeg moeder. Ik had bijna te veel gezegd. Ik zag haar wenkbrauwen al omhoog gaan, de lichte frons op haar voorhoofd. ‘Ja,’ zei ik. Ik vertelde niet dat hij ook nog had gezegd dat zijn zonden waren vergeven. ‘Weet je zeker dat die man eerst echt verlamd was?’ vroeg Nathan, terwijl hij zijn ogen tot spleetjes kneep. ‘Ja. Absoluut.’ ‘Hm,’ zei Nathan. ‘Nou, dat had ik dan wel eens willen zien.’ Moeder keek even naar haar schoondochter. ‘Rebekka, is er nog meer van die goede wijn?’ Ik keek naar haar terwijl ze haar aandacht weer op haar bord 127


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 128

richtte en een paar linzen achterna ging met een stuk brood. Hoe konden zou nou gewoon door blijven eten? Een verlamde was genezen! Een man met huidvraat rein gemaakt! Begrepen ze het dan niet? Hoe kon ik hun dan ooit vertellen over die ochtend toen ik Jezus was tegengekomen op het pad, of de manier waarop hij Mattheüs had opgeroepen hem te volgen? Of de vreemde maaltijd die we die avond in zijn huis hadden gebruikt? Toen besefte ik: dat is onmogelijk. Er was iets hards in Nathans ogen dat ik eerder niet had gezien. Ik had hem gemist toen ik in Galilea was. Dat had ik graag willen zeggen, maar nu voelde ik een diepe kloof tussen ons. Wat kon hij begrijpen van mijn verlangen naar het vreemde dat Jezus in zich had, van de reinheid die ik had gevoeld in het gezelschap van die zondaars, die in niets leek op de reinheid van de Farizeeën? En als hij het niet begreep, zou geen andere Israëliet het ooit willen aannemen. Terwijl ik zo in mijn huis zat met mijn moeder en broer, voelde ik me plotseling erg eenzaam. Ik verlangde naar mijn rabbi, die naar het huis van zijn familie was gegaan, naar Maria en Martha, waar we de laatste nacht hadden doorgebracht voordat we de stad binnen gingen. ‘Deze rabbi is een man die zich vrij voelt van de last van gewoonten en gebruiken,’ probeerde ik nog eens. ‘Ik heb nog nooit iemand gezien die zo onbevreesd is als hij. Hij zegt gewoon wat hij vindt, zonder zich zorgen te maken over de gevolgen of wat de rijken en geleerden ervan vinden.’ ‘Nou, dat is helemaal niet wijs, om je geen zorgen te maken over de gevolgen. Hij is op Herodes’ territorium. Je zei toch dat zijn neef de Doper gearresteerd is? Is hij dan zo dwaas?’ Ik bedwong de plotselinge vlaag van woede die ik omhoog voelde komen. ‘Kom zelf maar kijken. Hij is nu in de stad. Misschien –’ ‘Judas, je ziet eruit alsof je al dagenlang niks gegeten hebt,’ zei moeder. ‘Eet toch wat. Er is nog genoeg tijd om over deze dingen te praten. Je bent net thuis.’ 128


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 129

Het was duidelijk wat ze bedoelde: geen discussies over messiassen hier. Wij zijn er. Dat is genoeg. Nathan keek van moeder naar mij. Dat had ik hem sinds zijn geboorte talloze keren zien doen. Hij lachte hard en wendde zijn hoofd af, alsof hij niet wist wat hij met me aan moest. ‘Morgen gaan we naar de Tempel,’ zei ik. ‘Dan onderwijst hij daar.’ ‘Zoals je wilt, broer,’ zei Nathan met een sardonische trek om zijn mond waardoor ik hem wel had willen slaan. Dat had ik één keer gedaan, toen hij nog heel jong was en me voor het eerst met iets van minachting in zijn blik had aangekeken. Die avond zat ik op de binnenplaats bij het licht van een enkele lamp. Ik deed alsof ik bad, maar eigenlijk wilde ik het liefste weg uit dit huis. Mijn moeder kwam naar buiten om me een beker wijn te brengen. ‘Hij zal het niet zeggen, maar hij mist je. Je bent zijn grootste held, Judas.’ Ik keek omlaag naar de beker in mijn hand. ‘Ik heb hem in de steek gelaten.’ ‘Maar je bent er nu toch?’ ‘Ik bedoel dat ik hem jaren geleden in de steek heb gelaten. En u ook.’ Ik keek naar haar op. Het licht van de lamp speelde met de lijntjes in haar gezicht. Wanneer waren die zo talrijk geworden? Toch zag ik nog de vrouw die destijds met mijn vader en Jozua uit Jeruzalem was vertrokken. Dezelfde vrouw die de dagen na Sepphoris was doorgekomen, al was het dan alleen om mij. Ik wilde naar haar lachen. Zeggen dat ik vond dat ze mooi was. Maar ik wendde mijn gezicht af. ‘Je hebt ons niet in de steek gelaten. Je bent nooit echt weggegaan.’ ‘Dat bedoelde ik niet.’ ‘Denk je dat ik niet weet waarom je het moeilijk vindt om van hem te houden? Om mij recht in de ogen te kijken? Ik neem het je niet kwalijk en Nathan ook niet, diep vanbinnen. Hij verlangt naar jouw goedkeuring, ook al zegt hij het niet.’ 129


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 130

Ik nam een slokje wijn. ‘Maar nu moet je eens goed naar me luisteren.Wat je ook zoekt bij die rabbi, kun je hier vinden. Je broer heeft je nodig en ik wil je bij me hebben. Ga naar Nicodemus. Hij was je vaders patroon. Je kunt kijken of er een plek vrij is in de school van Gamaliël of Zadok. Een rabbi die ook door de andere rabbi’s gerespecteerd wordt. Geen arbeider uit Galilea die met dieven omgaat.’ ‘Hij gaat niet met dieven om,’ zei ik, onmiddellijk in de verdediging, ondanks het feit dat omgaan met tollenaars nog veel erger werd gevonden. Dieven waren tenminste vaak nog de helden van het gewone volk. ‘Ik heb heus de verhalen wel gehoord!’ ‘Dat weet u ook dat hij wonderen doet. Let op mijn woorden, er komt een dag waarop dit land de ketenen van Rome zal afschudden en –’ ‘Nee!’ siste ze. ‘Dat soort dingen mag je niet zeggen! Weet je niet hoe gevaarlijk het spelletje is dat je speelt? Ik verbied je dat soort dingen nog eens te zeggen!’ Ze stond te trillen in het invallende duister. ‘Ik weiger mijn zoon onder dat soort mannen te rekenen. Weet je hoe het is om tegen andere vrouwen te moeten zeggen: “Ja, mijn zoon loopt achter die vreemde prediker aan”? Weet je hoe ze naar me kijken?’ ‘Er was een tijd dat u niet bang was voor hoe anderen naar u keken.’ ‘Dat was een heel andere tijd. Ik deed wat ik moest doen. Maar ik heb het niet gedaan zodat jij je vader achterna kunt gaan!’ Het schijnsel van de lamp viel op haar gezicht. Haar kaaklijn verstrakte, maar haar lippen begonnen te trillen als die van een meisje. ‘Ik zou niets willen overdoen van wat ik heb gedaan. Ik zou het zo weer doen! Want daardoor heb ik tenminste een van mijn zoons in leven gehouden en een andere gekregen. Ik zou wat ik heb gedaan een leven lang willen blijven doen als jullie daardoor veilig zouden zijn.’ ‘Vergeef me, moeder.’ Dat zei ik omdat ik wist dat ik weer weg zou gaan. 130


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 131

‘Ik heb altijd alleen maar mijn zoons bij me willen houden. Meer niet.’ Zwijgend zaten we bij elkaar, de stilte alleen verbroken door haar zachte gesnik. Het gezang van de Levieten klonk nog na in mijn oren toen Nathan en ik de volgende dag de vrouwenhof uit liepen. ‘Ik zie niemand die lijkt op jouw beschrijving van die Jezus,’ zei Nathan. ‘Ik weet zeker dat hij hier is.’ Toen we vlak bij de Dubbele Poort waren, zag ik dat er een groepje mensen omheen stond. Het was ongepast om te snel te lopen, laat staan om te rennen op de sabbat, maar de priesters kwamen met grote stappen resoluut aangelopen terwijl hun mantels om hun voeten golfden en er dikke rimpels in hun voorhoofd stonden. Met een knagend gevoel in mijn maag liep ik haastig achter hen aan, de poort door. De priesters waren op de trap blijven staan. Onder hen bevond zich een aantal Farizeeën, die ik herkende als degenen die toezicht hielden bij de mikvot in de buurt. Allemaal keken ze naar iets lager op de trap. Een stem verhief zich in de heldere herfstlucht. ‘Mijn vader werkt aan één stuk door, en daarom doe ik dat ook.’ Ik kende die stem. Haastig liep ik de trap af, vlak langs de lange mantels van de priesters. Daar, een eindje lager, omgeven door een groep toeschouwers die hem met open mond aankeek, net als Petrus, Andreas, Mattheüs en nog een paar anderen uit ons gezelschap, stond Jezus, zijn armen wijd uitgespreid. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik aan een van de anderen die er vlakbij stonden. Toen zag ik Jakobus en Johannes een eindje verderop staan, vreemd stil voor hun doen, terwijl hun ogen schichtig heen en weer schoten. 131


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 132

‘Ze zeggen dat hij bij de vijver van Siloam een man genezen heeft, en dat hij tegen hem zei dat hij zijn mat moest oppakken en naar huis moest gaan. En dat een van de Farizeeën zag dat hij zijn mat droeg en zei dat het bij de wet verboden was om een mat te dragen op de sabbat, maar de man zei dat degene die hem genezen had, het hem had geboden.’ ‘Dus u geeft toe dat u die man hebt opgedragen iets te doen wat op de sabbat niet mag?’ riep een van de priesters. ‘U geeft toe dat u die man hebt opgedragen de sabbat te schenden?’ Mijn handen waren koud. Dit was veel ernstiger dan eten bij een tollenaar of je handen niet wassen voor de maaltijd. ‘Hij is niet goed wijs,’ fluisterde iemand. ‘Anders zou hij zoiets niet zeggen, en al helemaal niet tegen deze mannen.’ ‘Het is godslastering,’ siste iemand anders. ‘Hij beweert dat hij geneest met het gezag van God!’ Zou hij zo ver gaan? Ik dacht aan de verlamde, wiens zonden hij vergeven had verklaard. Mijn blik kruiste die van Petrus. Zijn gezicht stond strak. ‘Bovendien,’ ging Jezus verder, terwijl hij zich tot de priesters hoger op de trap wendde. ‘Bovendien heeft de vader het oordeel geheel aan de zoon toevertrouwd, zodat iedereen de zoon zal eren zoals ze de vader eren.’ De priesters protesteerden hevig en de Farizeeën en sommige toeschouwers sisten en schreeuwden. De anderen op de trap, waaronder Andreas en Jakobus, keken zwijgend toe. ‘Wie is zijn vader?’ fluisterde iemand vlakbij. ‘Is hij een priester?’ Nathan kwam naast me staan. Hij was om de groeiende menigte heen gelopen, van mensen die door de Dubbele Poort kwamen en anderen die onder aan de trap bleven staan om omhoog te kijken, stomverbaasd over het spektakel daarboven. ‘Verbaas je hier niet over! Er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen en uit hun graf zullen komen – wie het goede gedaan heeft, staat op om te leven, en wie het slechte gedaan heeft, staat op om veroordeeld te worden. Ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig!’ 132


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 133

Opschudding onder de priesters. ‘Mijn oordeel is rechtvaardig!’ riep Jezus boven het rumoer uit. ‘Ik richt mij niet op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem die mij gestuurd heeft.’ ‘Godslastering,’ zei een van de priesters. En toen luider: ‘Godslastering! Horen jullie hem?’ Met mijn ellebogen werkte ik me tussen de Farizeeën door naar Jezus toe. ‘Alstublieft, rabbi,’ fluisterde ik. Hij keek me even aan. Een van de Farizeeën kwam naar voren. Ik herkende Narada bar Hakkesset, een oudere Farizeeër en een welvarend man, die ook lid was van het Sanhedrin. En nu ik hen beter kon zien, zag ik onder de priesters nog verschillende leden van het Sanhedrin, die met hun rijk omzoomde mantels opvielen tussen een zee van eenvoudige linnen gewaden. Ze hadden zich verzameld als gieren om een prooi. Ik dacht niet meer aan Nathan, of aan mijn moeder en schoonzus en de familie die achter me stond. Het enige wat telde, was nu dat hij er het zwijgen toe deed voor deze vijandige getuigen. ‘Rabbi, alstublieft!’ Er kwamen steeds meer mensen omheen staan en ver beneden mij zag ik een man die zich een weg baande door al die argeloze pelgrims die onder aan de trap met hun ogen stonden te knipperen: Simon. Hij kwam de trap op en bleef staan, zijn gezicht wit als een doek. ‘U wordt ervan beschuldigd dat u een man hebt opgedragen de sabbat te schenden,’ zei een van de Sadduceeën. ‘Wat getuigt u over uzelf?’ ‘Volgens de wet kan ik niet getuigen over mijzelf. Alles wat ik over mijzelf zeg, zal onbetrouwbaar geacht worden. Maar de vader die mij gestuurd heeft, getuigt over mij.’ De priesters schreeuwden en de Farizeeën ook en een aantal Sadduceeën begonnen weer te roepen naar de priesters om wat een van hen had gezegd over de mondelinge wet, die de Sadduceeën niet erkenden. 133


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 134

Vlug. Vlug. Ik liep haastig naar Jezus toe, terwijl Simon verder de trap op kwam en de broers Johannes en Jakobus achter ons naderden. De FarizeeÍn staken hun wijsvingers op en schreeuwden, om de oude rivaliteit die altijd dicht onder de oppervlakte lag. Voor ons dromden de bedelaars en zieken en de anderen die hem vanaf de vijver van Siloam gevolgd waren, naar hem toe. Sommigen hobbelden op krukken, sommigen werden door anderen geleid. Ze riepen naar hem en sloten hem in. Ik verloor mijn familie uit het oog, maar ik was er zeker van dat Nathan hen veilig weg had geloodst. Later zou ik nog tijd genoeg hebben om hen te zoeken. We leidden onze meester haastig weg, maar toen we achterom keken, zagen we Helcias bar Phiabi, de schatbewaarder van de Tempel, hoogstpersoonlijk boven aan de trap verschijnen om ons na te kijken. Die dag pas besefte ik ten volle dat Jezus meer was dan een mysterie. Meer dan onconventioneel, dan een partij die sommigen verenigde en anderen verdeelde. Hij was gevaarlijk – voor zichzelf en voor iedereen die hem volgde.

134


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 135

Vijftien oen ik thuiskwam, was ik helemaal overstuur. Ik had de blik van de schatbewaarder op mij gevoeld. Ik kende hem van naam en gezicht en ik kende zijn reputatie. Phiabi. Het was een van de heersende families, waaronder ook Hanan, Boethus en Cantharus. Ze hadden de leiding in de Tempel, onder de priesters, en waren commandanten van de tempelwachters. Ik had met mijn rabbi gezien willen worden. En een Sadduceeër had me ook inderdaad gezien – terwijl ik hem vlug wegleidde. Ik was doodsbang. Er was geen twijfel in mijn hart dat Jezus die man genezen had. Ik had hem nog nooit iemand zien afwijzen die bij hem kwam. Altijd liep hij naar de man of vrouw of het kind toe dat zijn aandacht trok, alsof hij alleen hen had horen roepen. Zelfs op de sabbat. Ik herinnerde mezelf eraan dat de Makkabeeër de Seleuciden op sabbat had aangevallen en dat God hem erom had gezegend. Maar ik kende gewoon te veel mensen die met de Tempel te maken hadden die me ter verantwoording zouden roepen. En dan waren de Zonen er nog – wat moest ik tegen hen zeggen? Hij verzamelde hele mensenmenigten om zich heen, deze Jezus. Een man van twijfelachtige komaf die beweerde dat God zijn vader was… en dan iemand genas op de sabbat en daardoor Gods wet schond. Een man van tegenstellingen! Wist hij dan niet dat er mensen waren die om die reden misschien wel zijn ondergang wensten? Ik overwoog even om de stad te verlaten en ook mijn familie hier weg te halen en te verhuizen naar Kerioth. Voor het eerst sinds jaren dacht ik weer aan de nacht toen we uit Jeruzalem waren weggevlucht, zoveel jaar geleden.

T

135


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 136

Maar Nathan zou nooit terug willen naar Kerioth en ik wist niet zeker of moeder het wel wilde. En ik zou mijn nieuwe meester nooit in de steek laten. Zo zat ik mezelf bang te maken toen er een man aan de deur klopte. Hij gaf me een briefje in geheimschrift. Het wordt tijd dat we elkaar eens ontmoeten. Nathan stond me aan te kijken terwijl ik het las. Hij had waarschijnlijk gezien hoe alle kleur uit mijn gezicht was weggetrokken. ‘Van wie is dat? Wat staat erin? Dit heeft te maken met wat er vandaag gebeurd is, of niet soms?’ Ik hoorde hem nauwelijks. En ik weet niet meer wat ik tegen hem zei. Ik dacht alleen maar aan degene die dit briefje had gestuurd.Voor zover ik wist, was dit hoogst ongebruikelijk. Het gebeurde gewoon nooit. Ik dacht: dit is een val. Maar ondanks dat wist ik dat ik zou gaan. Het mysterie van de anonieme Zonen liet me al weken en maanden niet met rust en ik was er aan toe om die steenpuist weg te snijden – samen met de angst van vandaag – voordat hij barstte. Mijn moeder greep me bij de schouders. ‘Je gaat er heen, hè? Doe het niet. Ik smeek het je. Doe het niet.’ ‘Nee, ik ga niet. Blijf binnen. Doe voor niemand open totdat ik terugkom.’ Toen ging ik naar buiten. Ik liet Nathans boosheid en mijn moeders angst achter me en volgde de knecht, die niets zei, zonder te weten waar hij me heen zou brengen. Ik liep snel, terwijl ik keek naar zijn prachtige sandalen en de mantel over zijn schouder. Het duurde niet lang voordat we in de bovenstad gekomen waren, bij een huis dat ik herkende als dat van rabbi Zadok. De meest voor de hand liggende opvolger van de grote Sjammai. Het was algemeen bekend dat Zadok rijk was: hij was getrouwd 136


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 137

met een vrouw van aanzien, wier familie het hout voor de Tempel had geleverd. Sjammai had altijd al graag welgestelde leerlingen gehad. Ik verwachtte achterom geleid te worden, een smal trapje op, waar ik mijn anonieme bron zou ontmoeten. Een knecht van de strijdlustige rabbi misschien, of zijn rechterhand. Een dergelijke gang van zaken was niet ongewoon bij mannen die in stilte bijna net zo machtig waren als hun meesters, al was het alleen maar over de mensen die ze onder zich hadden. Maar we gingen naar binnen over de binnenhof, waar we door een andere knecht werden begroet. ‘De rabbi nodigt u uit voor de maaltijd,’ zei de knecht. Enigszins verbaasd besefte ik dat de rabbi zelf dan wel mijn contactpersoon moest zijn. De knecht leidde me naar een zijkamer waar hij een schaal water bracht en een schone tuniek voor de maaltijd. Terwijl ik me waste, lette ik nauwelijks op de prachtige wandtapijten of de mozaïekvloer onder mijn voeten. Pas toen ik mijn eigen tuniek had uitgedaan, keek ik met enige consternatie naar het gebleekte linnen kledingstuk. Een paar maanden geleden zou ik dit welkom gretig geaccepteerd hebben, al zou ik wel het gevoel hebben gehad dat ik de tuniek besmeurde door hem aan te doen. Nu keek ik ernaar, een schone tuniek van mooi linnen, ongetwijfeld gewassen in ceremonieel gereinigd water volgens de mondelinge Thora en alle riten van de Farizeeën. Ik raakte even de mouw aan. Zou dat iedereen in dit huis beschermen tegen de gruwelen uit mijn verleden? Ik trok de tuniek aan en ging weer naar buiten, waar de knecht op me stond te wachten. Hij bracht me naar een ruime kamer met zelfs meerdere lampen, de meeste aan de wanden, en een grote tafel, gedekt met schalen voedsel en een rij kussens op de grond. Aan tafel zat Zadok, die van een beker wijn nipte. Ik wist dat hij een paar jaar jonger was dan ik, hoewel zijn baard 137


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 138

al grijzer was dan zijn hoofdhaar. Eén helft van zijn gezicht hing een klein beetje omlaag, waardoor de ene wenkbrauw iets lager stond dan de andere en het leek alsof hij altijd sceptisch keek, zelfs als hij lachte. ‘Judas,’ zei hij, terwijl hij opstond om me te begroeten. ‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik – nog steeds geschokt – zijn hand kuste. ‘Judas van Kerioth.’ Hij leek mijn naam te proeven, terwijl hij gebaarde dat ik kon gaan aanliggen. Ik zorgde er wel voor dat ik met mijn hielen bij hem vandaan lag, terwijl de knecht een beker wijn voor me inschonk. Ik zag dat Zadok niet de moeite nam om de zegenbede over de wijn uit te spreken, maar wachtte tot hij klaar was en toen gebaarde dat de knecht kon vertrekken. ‘Na wat er vandaag gebeurd is, kon ik niet anders dan je hier uitnodigen,’ zei hij toen de knecht weg was. ‘Ondanks het risico.’ ‘U kunt me vertrouwen,’ zei ik. ‘Om jou maak ik me geen zorgen. Er zijn heel wat informanten onder onze gelederen. Er zijn mensen die in het gevlei proberen te komen bij onze onderdrukkers, die elke gelegenheid zouden aangrijpen om ons te verraden. Daarom vergaderen we ook nooit. Daarom proberen we, als een van ons gevangen genomen wordt, hem wel te bevrijden, maar zonder daarbij elkaar aan te geven of onszelf bekend te maken. Daar zweren we een eed op – en dat heb jij ook gedaan, laat me je daar even aan herinneren – dat we onszelf nog liever ombrengen dan elkaar aangeven, zelfs al worden we gemarteld.’ ‘Ja,’ zei ik, terwijl ik dacht aan die avond dat ik in Levi’s huis was geweest. Hij had geweigerd de namen te noemen van de andere leden van de Zonen, en had gezegd dat hij me zelfs niet eens hun aantal zou geven, als hij het al wist. Ik had diezelfde gelofte gedaan, voor God en voor Levi. ‘Ik zelf weet niet eens met hoeveel we precies zijn en ik wil het ook niet weten. Maar ik zal je wel vertellen dat we wonen in paleizen en in de heuvels. Er zijn Farizeeën onder ons en ook sla138


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 139

ven en kooplui en bandieten. Zelfs de zoons van Judas bar Hizkia, de echte Zonen van de Rabbi.’ Die naam veroorzaakte altijd een lichamelijke reactie bij me. Ook nu voelde ik zweetdruppels achter in mijn nek verschijnen. ‘Hen kan ik wel noemen, omdat ze toch al gezocht worden. Hun hele gezin zet zich fanatiek in voor de zaak. Maar dat gebeurt in andere gezinnen ook,’ zei hij met een betekenisvolle blik. ‘Dat heb ik ook begrepen,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘Intussen spreekt die plattelandsprediker die je volgt tot de verbeelding van de boeren met zijn verhalen en vermeende wonderen. Weet je, Judas, we staan aan de rand van een belangrijke periode, wanneer een aantal verschillende gelegenheden zullen samenvloeien.’ Mijn hart begon steeds sneller te slaan. De wijn in de beker en het eten op tafel was ik vergeten. De Zonen van Judas de Galileeër en mijn meester samen! Ze zouden de hele streek wakker schudden! Ze zouden niet te stuiten zijn. In gedachten zag ik heel Galilea in het geweer komen en als een machtige vloed naar het zuiden stromen, naar Jeruzalem. ‘Misschien begrijp je nu waarom die Jezus me intrigeert,’ zei Zadok. ‘Vanwege de dingen die jij over hem hebt verteld en zijn invloed op het volk. En waarom ik zo verbijsterd ben na wat ik vandaag nog van anderen gehoord heb die erbij waren op de trappen bij de Tempel. Nu wil ik het zeker weten. Noemt hij zichzelf een messias?’ Ik slikte, omdat ik goed besefte dat ik mijn woorden nu zorgvuldig moest kiezen. En omdat ik opeens niet wist wat belangrijker was: de Zonen winnen voor Jezus’ zaak, of Jezus voor die van de Zonen? Maar toen bedacht ik: het kwam allemaal op hetzelfde neer. ‘Nee, dat doet hij niet.’ ‘Ik hoorde dat hij van twijfelachtige komaf is, en een Nazarener.’ ‘Hij is een man van het volk. Hij spreekt de taal van de armen in Galilea. De belastingbetalers, de mensen zonder land – en daar zijn er veel meer van dan van de rijken.’ 139


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 140

‘Wil hij een leger bij elkaar brengen?’ Ik aarzelde. ‘Je kunt hier vrijuit praten. Ik weet dat je het onderwijs van Sjammai aanhangt –’ het viel me op hoe zorgvuldig hij dit verwoordde, omdat we allebei wisten dat ik niet echt zijn leerling was geweest – ‘en je bent hier onder broeders.’ Verbeeldde ik het me, of benadrukte hij opzettelijk mijn trouw aan de school waar hij nu effectief de leiding over had? ‘Misschien,’ zei ik. ‘Ik weet het niet. Dat heeft hij niet gezegd. Hij spreekt in raadsels en gelijkenissen, zelfs tegen ons.’ ‘En die eigenaardige verhalen? Bevatten ze een boodschap? Is het geheimtaal voor anderen? Wie heeft zich bij hem aangesloten?’ ‘Zijn neef, Johannes –’ Hij gebaarde met zijn hand. ‘Johannes zit in de gevangenis en is zo goed als dood. Herodes zal hem niet vergeven.’ Tot nu toe had ik nog niemand het zo bot horen zeggen. Ik was geschokt en pakte mijn beker wijn. ‘Ik begrijp dat veel van Johannes’ discipelen naar Jezus zijn overgelopen.’ ‘Sommigen. Ja. Rabbi, wat ik u wilde vragen – hebt u Levi gezien of iets van hem gehoord?’ Hij keek me even onderzoekend aan, zijn vingers tegen de rand van zijn beker, voordat hij antwoordde: ‘Nee.’ Ik wist niet of ik hem moest geloven. ‘Door wie wordt hij onderhouden?’ Ik dacht aan Maria van Magdala en Johanna, de vrouw van Herodes’ hofmeester. Maar dat durfde ik niet te zeggen, omdat ik wist dat het zijn naam zou schaden. ‘Het volk zelf,’ zei ik. ‘Die mensen met huidvraat. Geneest hij die echt? Wat voor methode gebruikt hij? Hoe doet hij het?’ Weer zag ik voor me hoe de zieke zijn hoofd liet hangen en zijn omhooggestoken hand, die genezen was. Hoe vertel je zoiets? ‘Hij zei dat de man rein moest worden en zei de verlamde dat hij moest opstaan en ze… ze gehoorzaamden,’ zei ik. Zijn ogen vernauwden zich. 140


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 141

‘Was je ook bij die genezing bij het bad van Betzata?’ ‘Nee,’ zei ik. ‘Maar het is toch bijzonder dat een lamme geneest? Dat doet God toch?’ Hij keek me met een zijdelingse blik aan. Het gaf een grotesk effect, gegeven zijn toch al scheve gezicht. ‘Het moet op Gods gezag gebeuren. Maar de God die gebood de sabbat te houden, zal niet tegelijkertijd gedogen dat die dag ontheiligd wordt.’ ‘Met alle respect, rabbi, maar is dat wel zo? Zei God niet tegen Abraham dat hij zijn zoon op de berg Moria moest offeren, waar nu de Tempelberg is, maar daarna hield Hij hem toch tegen?’ Of was het mogelijk dat ik zelfs op dit moment de daden van een godslasteraar verdedigde? Hij keek me lange tijd nadenkend aan en glimlachte toen flauwtjes. ‘Wat je zegt.’ Hij had ermee ingestemd, maar om een of andere reden wist ik dat ik beter mijn mond had kunnen houden. Dat ik een steen in een rivier had gegooid en zo een rimpeling had veroorzaakt die me als golf zou overspoelen. ‘Dus hij heeft geen medestanders onder de Farizeeën of Sadduceeën, of zelfs maar onder de Essenen, zoals door sommigen over Johannes wordt beweerd. Dan is hij een gevaarlijk man.Want dat betekent dat hij aan niemand trouw of verantwoording verschuldigd is.’ ‘Hij is trouw aan het volk, rabbi.’ ‘We moeten hier precies het juiste evenwicht zien te vinden, Judas,’ zei hij, achterover leunend. ‘Het is gemakkelijk om te zeggen “geen andere koning dan God alleen” of om over de messias te praten, maar tot de dag waarop we bereid zijn om het echt te menen en er daadwerkelijk iets mee te doen, brengen dergelijke leuzen ons alleen maar ellende. Rome zal niet aarzelen om ons met duizenden tegelijk te kruisigen. Maar ik heb wel iets: we hebben gehoord dat Pilatus’ beschermheer, Sejanus, in Rome uit de gunst is geraakt. Pilatus moet op eieren lopen, anders valt hij in ongenade en wordt hij teruggehaald. Dat met de schatkamers zal zich nu niet herhalen, dat kan hij niet riskeren. En dat is nog 141


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 142

een reden waarom het, als het gebeurt, misschien wel binnenkort zal zijn.’ Hij leunde voorover, zijn blik vol op mij gericht. ‘Dus luister wat ik zeg. Je meester moet de stad uit. Het is hier niet veilig voor hem. Na vandaag niet meer. Als hij zo doorgaat, wordt hij voor het paasfeest al gedood en daar zullen nog veel meer mensen onder te lijden hebben.’ Mijn hart bonkte in mijn oren. ‘Begrijp je wat ik zeg, Judas? Als de juiste tijd gekomen is, moet hij terugkomen met een leger, of anders helemaal wegblijven.’

142


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 143

Zestien oud jij hem maar,’ zei Mattheüs terwijl hij me de geldbuidel toewierp. ‘Ik ben niet blind – ik zie wel hoe ze naar me kijken. Geen van hen vertrouwt me. Maar jij, jij ben een man van aanzien en je hebt ervaring met geld.’ Ik had hem ook niet vertrouwd – tot op dat moment. Ik stak de buidel tussen mijn riem. Hij was veel te licht. Met Zadoks waarschuwing nog in mijn oren stond ik te popelen om zo snel mogelijk, zo ver mogelijk en zo vlug mogelijk weg te komen uit de Heilige Stad. Terwijl we Galilea weer binnenkwamen en de walm van vis dikker werd, was het alsof ik voor het eerst sinds dagen weer vrij kon ademhalen. Maar dat was niet de enige reden. Simon was weer bij ons terug. Ik wilde lachen en zijn haar in de war maken in een jongensachtig soort uitbundigheid. Maar Simon was niet meer dezelfde. In een paar dagen was hij magerder geworden, alsof hij had gevast. Zijn gezicht was vertrokken en somber en hij hield zich afzijdig. Ik liet hem met rust, maar ik miste hem, hoewel ik tien stappen achter hem liep. Ik had niet gedacht dat hij zich verplicht zou voelen om zich weer bij ons aan te sluiten. Ik had zelfs gedacht dat de gebeurtenissen bij de Tempel hem hadden afgestoten, onherroepelijk. Maar tijdens onze reis liep hij verder met de vastberadenheid van een man die bij elke stap een stukje van zichzelf aflegde, dat hij met een mes uit zijn eigen lichaam had gesneden. We zouden later nog tijd genoeg hebben om te praten over zijn ommekeer. Nu moest ik maar gewoon tevreden zijn dat hij er weer was. Toen we in Heptupegon kwamen, zaten er nog te weinig muntjes in de geldbuidel om eten te kunnen kopen voor degenen in

‘H

143


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 144

Jezus’ kring van getrouwen, laat staan dat we een voorraadje konden inslaan voor de komende dagen. Op de sabbat volgden we Jezus, die de stad uit ging om te bidden. Het was voor mij het mooiste moment van de dag geworden, als ik keek hoe mijn voeten hem volgden als hij ’s morgens de stad uit liep. Zijn eeltige vingers die de mantel over zijn hoofd trokken en de kwastjes bij elkaar grepen, het sjema dat laag uit zijn keel galmde. Op die momenten voelde ik me dichter bij hem dan ooit. Onze verlossing leek om ons heen omhoog te borrelen, maar niet door de Makkabeeërs of de priesters of de Farizeeën, maar door deze man. Hoor, Israël… Er was hier iets wat zo basaal en buitengewoon en heilig was dat de wind niet leek te waaien maar te ademen, alsof hij niet luisterde naar de wolken of de zon… maar naar de man die naast me liep te bidden. De Heer onze God is één. Ik wilde niets liever in mijn leven dan te geloven in een man als deze. Toen de zon aan de oostzijde van het meer boven de bergen uit kwam, liepen we door de heuvels omlaag in de richting van de stad. We kwamen langs een paar velden, waar aan de randen nog koren stond dat bij het oogsten was achtergelaten voor wezen of weduwen, die het ongestraft mochten verzamelen. Of hongerige discipelen. Ik was niet zo’n stadsmens dat ik nog nooit eerder rauwe tarwekorrels had gegeten. Als kind had ik er net zo lang op lopen kauwen totdat ze taai en plakkerig werden. Maar Mattheüs moest eerst kijken hoe Petrus de korrels tussen zijn handen plat drukte, voordat hij aarzelend zelf een stengel plukte. Ik vroeg me af of hij als rijk man ooit in zijn leven zo gegeten had. Ik keek verder de weg langs en zag Simon, die de korrels van een stengel trok, ze tussen zijn handen wreef en ze een voor een in zijn mond deed, waarna hij er gestaag op kauwde. Er was iets primitiefs 144


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 145

in zijn ogen, iets wanhopigs, alsof hij aan niets anders kon denken dan het malen van zijn kaken. Ik weet niet wat hem dreef, maar ik begon nu ook zelf echt te eten. De zon klom hoger en scheen warm op mijn donkere krullen. Mijn hele leven was de sabbat een dag van plichten geweest, maar vandaag was het een prachtige dag die als een koningin rustte, tussen de andere dagen in. Een aantal dorpsbewoners kwam ons tegemoet. Kinderen renden voor hun ouders uit. Sommige jongemannen, arm en zonder land en niet meer gewend om zo vroeg op te staan, wreven nog de slaap uit hun ogen. En ik dacht: het is goed. Alles is goed. Op een dag zouden heuvels wemelen van volgelingen zoals deze en zou ik verlangend terugdenken aan deze dag. Zelfs toen wist ik het al: deze herinnering moet ik koesteren. Maar toen we de heuvel af liepen, zag ik nog meer mensen naar ons toe komen, waaronder twee mannen met de tefillin van de Farizeeën. Ze bleven staan aan de rand van het veld, terwijl de frisse ochtendbries hun mantels deed bollen. Ik wist dat ze niet verder wilden lopen, omdat ze zich beperkten tot de duizend el, voorgeschreven door vele rabbi’s als de maximale afstand die je op sabbat mocht afleggen. Ik nam meteen aanstoot aan hun aanwezigheid, hoewel ik wist dat ik mijn best hoorde te doen om het weer goed te maken met hen. Voor Zadok. Voor de goede zaak van mijn meester. Maar toch had ik gewild dat er aan dit moment – dit uur, deze dag – geen einde zou komen, dat het ononderbroken door zou gaan. Terwijl we naar hen toe liepen, strekte de eerste zijn arm uit alsof hij gebaarde naar een puinhoop om zich heen. ‘Uw discipelen doen iets wat volgens de wet niet mag!’ Het was een oudere man en zijn halskwabben trilden terwijl hij het zei. Mijn meester keek hem aan als iemand die met tegenzin uit een dagdroom ontwaakt. ‘Waarom beschuldigt u ons?’ zei hij. ‘Ze oogsten, malen en ziften op de sabbat, of niet soms?’ zei de Farizeeër, terwijl hij naar onze handen gebaarde. 145


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 146

Ik keek naar Simon, die de laatste korrel uit zijn handpalm pakte en hem tussen zijn lippen door in zijn mond stak. Zijn gezicht stond niet uitdagend, hoewel hij de Farizeeër recht in het gezicht keek. Het was iets anders. Honger. ‘David ging het huis van God binnen en at van de toonbroden, waar alleen de priesters van mogen eten,’ zei Jezus. ‘U bent David niet en ook geen priester,’ siste de Farizeeër. ‘U schendt de sabbat en u leert uw discipelen om hetzelfde te doen!’ Het vredige gevoel dat even geleden nog overheerst had, was in een klap verdwenen. Waarom moest Jezus hem zo provoceren? Het hele land hongerde naar een messias. Wist hij dan niet dat ze hem alleen al om zijn tekenen en genezingen zouden volgen? Onze aanklagers vertrokken weer, verontwaardigd en met een blik in hun ogen die niet veel goeds voorspelde. De synagoge in Heptupegon was niet zo mooi als die in Kafarnaüm, maar die dag zat hij vol mensen. Zowel rijken als boeren verdrongen zich op de stenen banken en stonden langs de muren en bij de deur, totdat de warmte van zoveel lichamen de ruimte verhitte als een kolenvuurtje. Jezus onderwees op zijn karakteristieke manier, zonder de wijsgeren aan te halen en zonder zich te verontschuldigen. Hij las uit de boekrol van Jesaja en zei dat vandaag de schrift vervuld was. Ik had graag gewild dat hij Hillel had geciteerd. Maar het gaf niet. De mensen waren gekomen om hem te zien en het waren er heel veel. Toen hij bijna klaar was met zijn onderwijs, viel me iets vreemds op. Er zat een man vooraan, waar wij ook zaten, die niet op zijn gemak leek. Ik had er eerder niet veel aandacht aan besteed; ik had mannen zien beven als ze voor mijn meester stonden en vrouwen om een onverklaarbare reden zien huilen als ze hem alleen maar zagen. Maar deze man, die er in alles uitzag als een arme, keek vaak van Jezus naar de Farizeeën die aan de kant zaten, waaronder de 146


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 147

man die eerder die dag naar het veld gekomen was en nu op de stoel van Mozes zat. Zodra Jezus de boekrol had gesloten en teruggezet, trok de man zijn hand onder zijn mantel uit. Ik zag dat hij gekromd was en verlept, zijn vingers naar binnen gekruld als een verdorde bloem die bijna van de stengel valt. Hij stak hem naar voren, alsof zijn vingers niet gekromd waren maar gezond, en alsof hij naar Jezus zelf wilde wijzen. Jezus keek hem lang in de ogen en er viel plotseling een stilte in de synagoge. Maar Jezus’ gezicht stond anders dan ik van hem gewend was. Hij boog zich altijd over de zieke alsof hij verdriet had over iets wat gebroken was. Maar nu fronste hij zijn wenkbrauwen en keek van de man, die zijn gekromde hand trillend uitgestoken hield, als een wapen, naar de Farizeeër die al te gemakkelijk op zijn stenen ereplek zat. Vermoeidheid hing als een schaduw om Jezus’ ogen. ‘Sta op,’ zei hij tegen de man. De man stond beverig op met een verwilderde blik op de Farizeeën, die voorover leunden op hun stoel. Toen begreep ik wat er gebeurde: de man was benaderd en ze hadden hem wat geld gegeven – een dinar misschien, genoeg voor een brood – en gezegd dat hij naar de synagoge moest komen en daar moest gaan zitten. Ze hadden gezegd dat als hij veel geluk had, de rabbi die op bezoek was misschien medelijden met hem zou krijgen, en dat hij misschien aan het eind van de dag zelfs genezen zou zijn. Jezus wendde zich tot de Farizeeën. Hij schudde zijn hoofd en liet het hangen. Toen hij het even later weer hief, zei hij tussen opeengeklemde tanden door: ‘Ik vraag u of men op sabbat goed mag doen of kwaad, of men een leven mag redden of… het verloren mag laten gaan?’ Ik wist, en dat wisten de Farizeeën ongetwijfeld ook, dat je volgens de wet op de sabbat een leven mocht redden als dat leven gevaar liep. Als je dat niet deed, dan doodde je iemand. Maar deze man zou toch zeker niet sterven aan zijn misvormde hand? De Farizeeër weigerde antwoord te geven op de vraag. ‘Rabbi,’ siste ik. ‘Het is een valstrik!’ 147


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 148

Jezus zuchtte. Hij schudde kort zijn hoofd en zei met luide stem tegen de man: ‘Strek je hand uit!’ De man verbleekte en zag eruit alsof hij elk moment in elkaar kon zakken. Maar toen stak hij langzaam zijn hand weer uit. Strekte die gekromde vingers. Lang en recht. Ze veerden terug, krom als een boog, de huid strak gespannen over de vingerkootjes. Mensen hielden de adem in. Op de eerste rij werd geroepen, en anderen achterin sprongen op en dromden naar voren om het te kunnen zien. Ze kwamen omlaag vanaf de rijen banken als stenen die van een heuvel rolden. Ze grepen de hand van de man en onderzochten die, terwijl de man zelf als versteend en met uitpuilende ogen stond te kijken, zijn mond vertrokken in een verwonderde grijns. Ze grepen Jezus’ bij de mouw en zeiden dat hun tante of oom of neefje ziek was, of dat hij die avond bij hen moest komen eten, of ze raakten hem alleen maar aan en fluisterden het woord waar ik me zo aan was gaan ergeren, maar dat uit andere monden klonk als een hosanna. Messias. Petrus en ik werden weggedrukt toen de mensen om ons heen zwermden. Ik duwde terug en wist nog even achterom te kijken naar de stoel van Mozes. Leeg. Er was geen verbeelding of intelligentie voor nodig, niet meer dan een basiskennis van de wet om te weten dat ze nu een gegronde aanklacht hadden. Ze waren weggegaan om te beraadslagen hoe ze hem te pakken zouden nemen. We moesten vlug weg. Die avond vertrokken we per boot naar Kafarnaüm. Ik wist dat de schriftgeleerden samen een plan beraamden tegen mijn meester. Maar waarom provoceerde hij hen dan ook zo – en waarom hapte hij in het hem voorgehouden aas? Was het nou zo moeilijk om tegen de man met de vergroeide hand te zeggen: ‘Kom maar 148


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 149

met ons mee. Rust even uit. Eet wat. Moge je morgen weer gezond zijn.’ Maar hij leefde bij het moment. De laatste keer dat ik hem naar het koninkrijk had gevraagd, had hij gezegd dat het hier was, nu. Ik had willen schreeuwen: ‘Waar dan? Er zit nog steeds een corrupte hogepriester in de Tempel, de Romeinen zitten in de burcht en de Herodessen op hun tronen. Wanneer verdwijnt dat koninkrijk en komt dan eindelijk het nieuwe?’ Maar dat zou mijn meester niet zeggen. Hij sprak in raadsels.

149


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 150

Zeventien udas.’ Ik deed mijn ogen open en keek Jezus vol in het gezicht. ‘Kom mee.’ Ik stond op, glipte mijn voeten in mijn sandalen en trok mijn mantel om me heen. Petrus was al in de voorkamer met Andreas. Jakobus en Johannes stonden met Mattheüs en Simon buiten te wachten. Even later kwamen Taddeüs, Nathanaël en Filippus van Betsaïda met Thomas, Jakobus de Kleinere en Judas. De laatste was uit het huis van Zebedeüs gekomen, waar het huis van Jakobus en Johannes aan vast was gebouwd. We volgden hem de stad uit, op de hielen gezeten door de eerste glimp van de dageraad en een paar zwerfhonden. Ze volgden ons, zoals bijna elke ochtend, en bleven net buiten de stadsmuren staan alsof ze wilden wachten tot we terugkwamen. Zelfs in het schemerduister kon ik de verse sneeuw op de top van de berg Hermon zien liggen. Ik trok mijn mantel hoog om mijn nek en verlangde naar een warme lamsstoofpot met linzen. ‘Hij is al de hele nacht buiten geweest, voor zover ik weet,’ mompelde Petrus tegen me. Buiten in deze kou? Was hij teruggekomen om ons te halen en ging hij dan nu weer? De hordes mensen sliepen nog, in gastenverblijven of bij wie hen ook maar wilde onderbrengen, of in hun mantels gewikkeld in marktkramen en stallen, diep in het stro gekropen tegen de kou. We kwamen bij elkaar op een heuvel waar een olijvenpers achter in een grot stond, en gingen er naar binnen, waar we beschut waren tegen de wind. Toen de laatste echo van het sjema was weggestorven van de

‘J

150


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 151

muren van de grot, zei Jezus: ‘Ik heb jullie twaalven uitgekozen en verzameld. Jullie zullen vanwege mij op hevig verzet stuiten. Vanwege mij zullen de mensen jullie haten. Families zullen onderling verdeeld raken en ze zullen niet begrijpen wat jullie doen. Jullie zullen alles opgeven om bij mij te kunnen zijn.’ Zijn stem brak. We keken elkaar aan. Wachtten. Jezus sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Rabbi,’ zei ik aarzelend, en ik had het gevoel dat ik namens ons allemaal sprak. ‘Wanneer komt het koninkrijk? Hoe zal het komen? Hoe kunnen we u helpen dat doel te bereiken als we dat niet weten? Bovendien zijn er mensen die u dood willen hebben vanwege de dingen die u zegt!’ ‘Begrijp je het dan niet?’ zei hij, terwijl hij me aankeek alsof ik hem had gesneden. ‘Het is hier! Nu!’ Was ik de enige die zowel de moeilijkheden als de mogelijkheden voor ons zag? Wat mankeerde hem, dat hij meer geïnteresseerd leek in het genezen van zieken en het vertellen van verhalen? Hij greep me bij de schouder en zei: ‘Luister…’ en begon een verhaal te vertellen over een rijke man die een groot feestmaal bereidde, en hoe alle gasten redenen verzonnen om niet te komen, zodat hij zijn knecht de straten en stegen in stuurde om de armen, de kreupelen en de blinden uit te nodigen. We keken elkaar allemaal aan. We hadden allemaal ons werk en onze reputatie voor deze man aan de kant gezet. Wat konden we anders doen dan hiermee tot het einde doorgaan? Zag hij dan het gevaar niet van de Farizeeën die tegen hem samenspanden? De Zonen zouden verwachten dat er binnenkort verslag werd uitgebracht. De Zonen, die ik moest zien te winnen voor onze zaak, in plaats van andersom, dat besefte ik maar al te goed. Ik wist al dat Jezus zich niet naar hun regels zou schikken, dat hij zich niet zou laten intomen. Maar hoe kon ik hun steun verkrijgen voor deze messias als zovelen van hen waarschijnlijk Farizeeën waren, net als Zadok zelf? We speelden met ons leven! Die nacht keerden de demonen terug en brachten herinnerin151


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 152

gen naar boven aan mijn vader en broer, aan mijn vrouw en zoon, die als een vlek op mijn geweten achterbleven. Uiteindelijk kwam ik overeind van mijn matje, pakte mijn mantel, sloeg hem om me heen en liep naar buiten. Bij de golfbrekers waren de ligplaatsen van de boten leeg – de vissers waren ’s nachts op het meer. Ik keek uit over het water en probeerde het licht van hun lampen te vinden in een poging mezelf af te leiden. Ik had al eerder gemerkt dat als ik maar lang genoeg keek, ik ze wel zou zien in het maanlicht, vlak boven het wateroppervlak. Daar! Daar was er een. Ik haalde diep adem. Nu mijn ogen gewend waren, verbeeldde ik me dat ik zelfs vaag kon zien hoe een net werd uitgegooid, en kon horen hoe het op het water terechtkwam, voordat de zinkstenen het naar beneden trokken. ‘Judas.’ Ik schrok bij het horen van mijn naam, maar niet omdat de stem onbekend was. Nu zag ik hem zitten op een laag muurtje bij de aanlegsteiger, zijn mantel dicht om zich heen getrokken. Hij had al die tijd recht voor me gezeten. ‘Rabbi,’ zei ik, mijn stem vreemd dik. ‘Neem me niet kwalijk –’ ‘Judas.’ ‘Ik kon niet slapen,’ zei ik, terwijl ik vreemd paniekerige gevoelens omhoog voelde borrelen. ‘Ik ben naar buiten gegaan om mijn hoofd leeg te maken. Ik kon maar niet ophouden met –’ Ik voelde meer dan dat ik het hoorde dat hij van het muurtje af kwam. Zijn handen op mijn schouders, zijn armen stevig om me heen. Ik voelde een weeklacht omhoog komen in mijn borst, benauwd en gesmoord. ‘Ik wilde alleen –’ Ik was een jongen die zijn broer miste. Een kind dat naar het gebroken lichaam van zijn vader keek. Ik was een jonge man, die wist dat mijn nieuwe broertje was voortgekomen uit de schaamte van mijn moeder, en dat alleen omdat ze mij te eten had willen geven. Ik werd vastgehouden in de armen van die Galilese arbeider – ik, die overdekt was met schaamte. Mijn knieën knikten en ik hing als een zak graan in zijn armen. 152


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 153

Ik was onrein. Hoe kon hij me omhelzen? Hoe kon hij me een kus geven en begroeten zoals hij dat deed, of mijn antwoord daarop verdragen? Ik wilde zeggen dat ik bang was. Zo bang. Dat ik wanhopig verlangde naar iets wat ik met al mijn geleerdheid niet kon benoemen. Ik wist niet wat het was. Dat ik bang was voor hem, dat hij niet kon doen of kon zijn wat hij zei. Dat ik niet die honger had die ik in Simons ogen zag of de liefde in de ogen van Maria van Magdala. Erger nog, dat ik niet wist of ik me zo wel kon voelen. Dat ik jaloers was op Petrus’ eenvoud en zelfs op Thomas’ twijfels, omdat hij alleen maar leek te worstelen met ongeloof. Dat was nog de minste van de demonen die op mijn rug zaten als de zonden op de rug van de bok voor Azazel. Bovendien was ik bang dat mijn darmen, wiens gedrag ik zo goed kende, zouden opspelen en ik mezelf nog meer te schande zou maken. Maar ik wilde hem vooral zeggen dat ik zou blijven, omdat ik nergens anders heen kon, niets of niemand anders op de wereld had om me aan vast te klampen en geen andere antwoorden dan die hij me misschien zou geven. Dat ik hoopte dat hij me de antwoorden kon geven die ik zocht, want als hij dat niet kon, konden ze bij mijn weten nergens anders gevonden worden. Ik was als een gebarsten waterbak, waaruit alles wat ik meegedragen had nu wegvloeide. Ik voelde me leeg, afgemat, en ik dacht dat niets wat hij zou zeggen, uit mededogen of om me te kleineren, het nog erger zou kunnen maken. ‘Judas,’ zei hij. ‘Ik zal je niet in de steek laten.’ Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huilde. Het leek alsof het uren had geduurd toen ik besefte dat ik op de een of andere manier op de kiezels op de grond terecht was gekomen en tegen hem aan geleund zat. Ik dacht opnieuw een vaag lichtje op het meer te zien, en daarachter een glimp van het ochtendgloren. Toen sprak hij opnieuw. ‘Kom mee, volg me.’ ‘Ik – ik zal bij u blijven.’ Als u me wilt hebben. Als u mijn 153


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 154

schaamte kunt verdragen. De woorden leken dik als stroop en werden verhaspeld in mijn keel. ‘Er staat je nog zo veel te wachten. Kom. Ik zal je grotere dingen laten zien dan je tot nu toe hebt aanschouwd.’ We stonden samen op. Ik wankelde op loden voeten, stijf van de kou. Maar de verwarring, de paniek, de vragen die maar bleven rond tollen in mijn hoofd – het was allemaal verdwenen. Onbeantwoord gebleven, maar verdwenen. Allemaal, behalve een. ‘Wat was u hier aan het doen, toen ik u stoorde?’ Ik snifte als een kind en veegde mijn neus af. Zijn glimlach was eenvoudig. ‘Ik zat op jou te wachten.’

154


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 155

Achttien e kwamen uit Tyrus en de Decapolis. Ze kwamen als pelgrims onderweg naar Jeruzalem. Altijd waren er pelgrims. Allemaal met één woord op de lippen. Messias. Onze aantallen groeiden. Ik was zenuwachtig, omdat ik wist dat Herodes overal spionnen had. De Farizeeën spanden al samen tegen ons. Het zou niet lang duren voordat Herodes mijn meester zou oppakken, net zoals hij met Johannes had gedaan. De tijd begon te dringen. Maar ik voelde me ook opgetogen, omdat dat betekende dat de dag nu spoedig aan zou breken. Jezus zou zichzelf bekend moeten maken – voor Pasen nog, daar was ik zeker van. Daarom waren die dagen kostbaar, omdat ik wist dat er spoedig een einde aan zou komen. Nu was mijn meester nog van mij, in die stille momenten die veel te weinig voorkwamen. Straks zou ik hem moeten delen met de wereld. De winter bracht regen, waardoor het Galilese platteland groen uitschoot, na het zonverbrande goud van de zomer en de herfst. De eerste anemonen lagen op de heuvels als druppels bloed en een tapijt van gele bloemen sierden de dalen. Al die tijd bleef Johannes Herodes’ gevangene en al die tijd had ik nog niets van Levi gehoord. Waar ik maar kon, vroeg ik naar hem, maar omdat ik niets hoorde, begon ik me af te vragen of hij bij de arrestatie gedood was. We gingen naar het westen, naar Kana. Ik was bang dat hij met ons naar Sepphoris zou gaan, maar hij toonde nooit interesse in de stad die slechts op een uur loopafstand van zijn geboorteplaats lag. Ik probeerde al lang niet meer om de logica te ontdekken in de keuze van de steden die we bezochten – of links lieten liggen.

Z

155


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 156

Voor mij was het alleen belangrijk om te merken dat bij elk bezoek er meer over hem gepraat werd… en steeds meer mensen zich verzamelden om hem te zien. Gefluisterde geruchten maakten plaats voor een gebulder dat door het hele land klonk en meer en meer mensen kwamen vol ontzag en verwondering naar mijn meester kijken. Messias. Een week na het Inwijdingsfeest gingen we terug naar Kafarnaüm. En een dag daarna zag ik Levi eindelijk weer. Hij kwam vlak voor de avondschemering naar ons toe in het huis van Petrus en deed bijna een uur lang niets anders dan eten. Hij schoof linzen en brood en olijven tegelijk naar binnen met vuile vingers en zwarte rouwranden onder zijn nagels. Ik herkende hem nauwelijks. Hij leek bijna een geraamte, zo verschrompeld was hij, bijna net zoals mijn meester toen ik hem voor het eerst zag. Zijn ogen keken wild uit zijn hoofd. Zijn haar was lang en er klitten gras en twijgjes in. Zo nu en dan stopte hij even met eten en krabde op zijn hoofd, of aan een van zijn oren. Dan kromp hij in elkaar, alsof hij terugdeinsde voor onzichtbare insecten of voor de zon zelf. ‘We verstopten ons bij Macherus. Soms mag een van ons naar binnen om met Johannes te praten en als we voedsel vinden of krijgen, mogen we het soms naar hem toe brengen,’ zei zijn metgezel, een man die Gideon heette. Ik zag hoe hun ogen heen en weer schoten en vroeg me af hoe ze de bewakers gunstig hadden weten te stemmen. Ik vroeg er niet naar. Levi keek me nauwelijks aan en begroette Simon met een nauwelijks zichtbaar knikje. Maar hij keek wel regelmatig naar Jezus, met een blik in zijn ogen die ik niet begreep. Ik wilde hem even terzijde nemen, onder vier ogen met hem spreken, maar het was alsof we samen geen geschiedenis hadden. ‘Wat zegt Johannes?’ vroeg Jezus. ‘Hoe gaat het met hem?’ ‘Hij leeft nog, maar ik vrees dat hij daar nooit meer wegkomt,’ 156


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 157

zei Gideon. Toen keek hij omlaag naar zijn bord, alsof het plotseling iets vreemds geworden was. ‘Bent u het?’ vroeg Levi abrupt aan Jezus, met een vreemd harde blik. ‘Hij heeft ons gestuurd om het u te vragen. U, zijn neef. Bent u degene die komen zou? Bent u het? Of moeten we iemand anders verwachten?’ ‘Johannes heeft onze meester zelf gedoopt!’ zei ik, terwijl ik probeerde in Levi de man te zien die ik gekend had. ‘Hij noemde hem het Lam van God! Hoe kan hij nu vragen of hij degene is die komen zou?’ Hoe durfden ze eraan te twijfelen? Al die tijd hadden er mensen naar binnen gekeken door de deur en de ramen. Terwijl we praatten, kwam er een vrouw met een lap wol en legde die in de handen van Petrus’ vrouw. ‘Alstublieft, dat is voor de meester. Ziet u, mijn kind is weer beter – kijk, hij loopt niet eens meer mank!’ zei ze, terwijl ze gebaarde dat de jongen een paar stappen naar binnen moest komen. Toen rende hij op twee sterke benen weer terug naar zijn moeder. Nadat ze weer naar buiten waren gegaan, zei Jezus zacht: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien. Blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.’ Levi zette met een klap zijn bord op tafel. ‘Waarom helpt u hem niet? Waarom komt u hem niet redden? Als u wonderen kunt doen, waarom laat u dan de deur van zijn cel niet openvliegen en bevrijdt u hem niet uit dat hol?’ Of werkt uw kracht zo niet? Onze eigen mannen sterven in de wildernis voor hem!’ ‘Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen,’ zei Jezus. ‘Ik doe de wil van mijn Vader. Er zullen nog veel grotere beproevingen komen dan deze.’ Hij keek niet naar Levi terwijl hij het zei, maar naar mij. Levi stond abrupt op en liep naar buiten, de binnenplaats op. Die avond nam Levi me terzijde. ‘Ga bij hem weg,’ zei hij. Zijn ogen brandden fel boven een 157


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 158

baard die zo grijs was dat ik hem in een menigte niet herkend zou hebben. ‘Heb je dan niet gehoord wat we je verteld hebben?’ Ik liet mijn stem dalen tot een zacht gesis. ‘Bovendien is dat onmogelijk. Zadok zelf heeft me hierheen gestuurd. Wist je dat niet?’ Hij lachte wild. ‘Zadok beantwoordt mijn brieven niet meer. Hij heeft Johannes in de steek gelaten voor de zaak van jouw meester. Maar ik zeg je: wees voorzichtig.Wees gewaarschuwd. Er kan niets goeds van komen.’ ‘Zadok zei dat hij niets van je had gehoord.’ ‘O, ik weet zeker van wel. Hij is gretig op zoek naar elke macht die hij kan grijpen. Hij wil alleen maar weten of hij je meester kan onderwerpen, zoals hij dat bij die van mij wilde doen. Maar Johannes wilde niemands slaaf zijn, alleen van God. En jouw meester… hij is niet meer dan een schaduw van Johannes die probeert de mensen op zijn hand te krijgen.’ ‘Je hebt niet gezien wat hij heeft gedaan. Maar ik heb het met mijn eigen ogen aanschouwd.’ ‘Dan moet je jezelf toch afvragen, Judas, op wiens gezag hij deze wonderen doet.Vraag jezelf eens af of dit de daden zijn van een man die de wet wil gehoorzamen. Heb je jezelf laten misleiden, Judas? Uitgerekend jij?’ Ik knipperde met mijn ogen. ‘Waarom zeg je dat? Wat is er met je gebeurd?’ ‘Dat moet je jezelf afvragen,’ zei hij, terwijl hij wat spuug uit zijn mondhoek weg zoog, alsof het te kostbaar was om het te laten verdampen, zelfs nu het winter was. ‘Waarom zou Zadok interesse tonen in mijn meester als de bron van zijn gezag twijfelachtig was?’ zei ik, terwijl ik terugdacht aan de dag waarop ik naar Zadoks huis was gegaan en had aangelegen aan zijn tafel. ‘Waarom denk je? Omdat ze alleen hun eigen mannen aan de macht willen hebben. Denk je dat ze in het komende koninkrijk behoefte hebben aan Galilese boeren die ingaan tegen de Farizeeën? Ze willen de Sadduceeën verdringen, maar denk je dat ze 158


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 159

andersdenkenden zullen willen toelaten? Ze hebben een visie voor het komende koninkrijk, Judas, en die is niet hetzelfde als die van Johannes, en zeker niet als die van jouw meester. Pas op voor hem, Judas. Vraag jezelf eens af uit welke bron zijn onderwijs komt. Ik heb gehoord dat hij niet eens de wijzen citeert. Houden zijn discipelen – en jijzelf – zich nu beter aan de wet dan eerst?’ Ik had bijna gezegd: dat is niet hetzelfde. Ik hield me aan de geest van de wet. Maar wat hij zei, knaagde ergens toch aan me, als iets wat je tussen je tanden hebt zitten, terwijl ik dacht aan de ontwijde sabbatten en de maaltijden bij tollenaars en prostituees. ‘Laat jezelf niet misleiden.’ Toen ging hij weg, zonder me de hand te drukken of een kus te geven. Hij beende weg op zijn blote voeten, de duisternis in. Daarna was ik erg in de war. Als Levi, op wiens kennis en verstand ik vroeger had vertrouwd, dit kon zeggen over mijn rabbi – hoezeer Levi nu ook veranderd of verhard was – wat wilde dat dan zeggen? Nee. Ik had gezien wat ik had gezien, niet alleen bij de genezingen van huidvraat, maar in mijn hart die avond bij het meer. Die avond schreef ik een boodschap aan Zadok: De blinden kunnen weer zien en de lammen weer lopen. De menigte groeit. Ik zei niets over Levi.

159


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 160

Negentien et was goed dat ik die boodschap meteen verstuurde en er niet nog een dag mee wachtte. Nu, twee dagen later, weet ik niet meer zo zeker wat ik had willen zeggen. Het eerste wat er gebeurde, was dat Maria van Magdala terugkwam. Ze wachtte tot het eind van de dag, nadat Jezus zo veel mensen genezen had dat het in mijn ogen een deinende zee van gezichten leek. Inmiddels hadden zich ongeveer duizend mensen verzameld in de lage heuvels van Kafarnaßm om hem te horen spreken. Duizend – Maar nog niet genoeg. Toen ik haar door de menigte de heuvel op zag komen, was ik verrast door de uitdrukking op haar gezicht. Ik had haar altijd al wel knap gevonden, maar nu, met de blijde verwachting als een bruidssluier om haar hoofd en de zoom van haar jurk in haar hand terwijl ze haastig naar ons toe liep, vroeg ik me af hoe het kwam dat ik onmogelijk weg kon kijken. Toen besefte ik dat het kwam door de vastberadenheid in haar blik, de blijdschap op haar gezicht. Ze straalde. Toen ze door de menigte heen bij Jezus was gekomen, die voortdurend bezig was vragen te beantwoorden, een kind in zijn armen hield of een baby zegende die door een of andere boerenvrouw in zijn armen werd gedrukt, lachte hij en gaf haar een kus alsof ze zijn moeder of zus was. Ik zou hem nooit begrijpen! Waarom moest hij alle fatsoensregels zo nodig in de wind slaan? Zag hij dan niet dat mensen naar hen keken? Hoorde hij niet hoe de mensen vlak bij hem van schrik de adem inhielden? Zag hij dan niet hun geschokte blik? Ik dacht aan de woorden van Levi: pas op voor hem.

H

160


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 161

Maar toch, terwijl ik het dacht, schoot er een steek van jaloezie door me heen toen ze zijn handen pakte en er een kus op drukte. Ik wist niet op wie ik het meest jaloers was – op haar, of op hem. Later die dag kwam ze naar me toe. Ze had nog geld bij zich voor de gemeenschappelijke kas. Het was vreemd om geld aan te nemen van een vrouw, als een visvrouw die van haar man het weekgeld krijgt voor de boodschappen. Ik keek naar haar slanke handen toen ze het buideltje aan me gaf. ‘Waarom ben je teruggekomen?’ vroeg ik. ‘Waarom kom je weer terug als je weet dat ze je een hoer zullen noemen of erger nog, omdat je hem volgt? Als je weet dat anderen je nakijken en je veroordelen?’ ‘Ik ben aan hem verslaafd geraakt,’ zei ze. ‘Vroeger wilde ik vrijheid, maar nu niet meer. Ik wil geen vrijheid zonder hem en zijn onderwijs. O, ik begrijp het al. Je bent bang dat ik naar hem toe ga als een vrouw naar haar man. Denk je echt dat het zo is? Jij, Judas, die nooit iets mist?’ Ik voelde het bloed naar mijn gezicht stijgen. Ik had nog nooit een vrouw zo ronduit horen praten. Mijn hele leven was ik gewend aan de stille, passieve taal van vrouwen, waarmee ze vaak nog van alles zeiden. ‘Nee, dat is het niet.’ Daarvoor kende ik mijn meester te goed. ‘Maar het lijkt erop –’ ‘Jij houdt van hem. Wil je mij dan hetzelfde misgunnen?’ Ze lachte bitter. ‘Ik mag me niet hetzelfde permitteren als jij, hè? Dat zeggen de scholen tenminste, en de priesters.’ ‘Ze kunnen je voor de rest van je leven als hoer brandmerken. Dat kun je nooit meer ongedaan maken.’ Het was misschien zelfs nu al te laat. ‘Het kan met niet schelen wat ze zeggen. Alleen wat hij zegt, is belangrijk. Ik wil graag bij hem zijn. Alleen als het moet, ga ik bij hem weg, want ik vrees dat ik binnenkort lange tijd van hem gescheiden zal moeten zijn. Maar ik weet dat ik dat op een of andere manier ook moet willen, als de tijd daar is, al was het alleen maar omdat hij het wil.’ 161


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 162

Ik voelde me beschaamd door de schoonheid, de puurheid – niet van wat ze zei, omdat het schandalig was dat ze een rabbi volgde en onder vier ogen met mij sprak – maar door de emotie en de liefde die als een duur parfum om haar heen hing. Zou ik net zoveel durf hebben als zij, vroeg ik me af? Ik dankte God dat ik niet als vrouw geboren was. De volgende avond zouden we gaan eten bij Simon de Farizeeër. Ik vond het een goed teken, een mogelijkheid om het venijn waar we door de anderen aan blootgesteld waren, te compenseren. Het was een uitnodiging en een verklaring dat we op gelijke voet stonden, een soort wapenstilstand van de kant van de Farizeeën. Maria en Joanna en nog een vrouw die Suzanna heette en met haar meegekomen was, hadden besloten om niet mee te gaan, omdat we bij een Farizeeër uitgenodigd waren. Ik had Maria dit verzoek persoonlijk gedaan, toen ik haar eerder die dag stil terzijde had genomen– hoe ongepast het ook was om opnieuw met haar te spreken. ‘Een nicht van me heeft ons uitgenodigd voor vanavond, meen ik, dus we kunnen niet mee,’ zei ze. Ik viel bijna aan haar voeten neer uit dankbaarheid. Simon de Farizeeër was een welgesteld man, een graankoopman met een rustige aard, wiens verfijnde gedrag ik niet in Galilea had verwacht te zullen aantreffen. Net zoals bij Zadok kregen we schone tunieken aan. Alle dertien! Zijn huis was een huis van rust en kwaliteit. In de mozaïekvloer waren geen ongepaste afbeeldingen te zien van mensen of dieren, alleen de molens en geometrische patronen die geschikt waren voor een huis of synagoge. Simon zelf was een magere man en ik ging er vanuit dat hij vaker vastte dan voorgeschreven werd – misschien zelfs wel drie keer per week.Toen we aan tafel gingen aanliggen, keek ik toevallig even naar onze eigen Simon. Hij had al zo vaak bij Farizeeën thuis gegeten dat ik had verwacht dat hij net zo op zijn gemak zou zijn als de Farizeeër Simon zelf. Maar vandaag leek hij, vreemd genoeg, niet op zijn plek. 162


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 163

In Jeruzalem deden we net alsof we niet hoorden of zagen wat andere mensen op hun dak deden. Daarom voelde ik me er ook ongemakkelijk bij dat ze hier in Galilea dineerden voor een heel publiek, dat naar het spektakel kwam kijken – kwam luisteren naar de roddels en de gesprekken, en kwam kijken wat er op tafel stond bij de mensen die zich een rijke maaltijd konden veroorloven. Maar in tegenstelling tot de maaltijd bij Mattheüs, waar de Farizeeën buiten hadden gestaan, was het dit keer een Farizeeër die ons zou verwelkomen, en de ongewassen menigte bleef buiten. Dit keer zouden we het toonbeeld zijn van een rabbi die op bezoek kwam bij een Farizeeër en bij hem bleef eten. Ik hoopte dat de geruchten over deze avond net zo snel zouden circuleren als alle andere geruchten over hem. Maar wat liep het allemaal anders. Verkeerd. We hadden nog maar nauwelijks het gebed voor de wijn gesproken toen een vrouw vanaf de binnenplaats naar binnen glipte. Ze kwam niet alleen het huis in, maar ze liep meteen op mijn meester af. ‘Jij!’ zei een van de knechten. Ik knipperde met mijn ogen. Had ik deze vrouw al niet eens eerder gezien? Ik herkende die opgemaakte ogen. Ja! Bij het etentje bij Mattheüs thuis! Waar iedereen haar kende als zondares. Ik herinnerde me dit allemaal te laat, toen ze zich al aan Jezus’ voeten neer liet vallen. De lucht ontsnapte uit de kamer in een sissende zucht. Ik deed het. Petrus. Simon de Farizeeër. Maar het was te laat. Ze raakte hem aan – legde haar handen op zijn voeten. Het beeld van die blanke vingers die zijn voeten streelden zou me nog weken en maanden achtervolgen. Haar gezicht stond gespannen, alsof ze geconcentreerd aan het bidden was, maar haar ogen waren open. Ze haalde hortend adem en toen vertrok haar mond en begon ze te huilen, haar handen om zijn voeten. En toen ze naar hem opkeek – De adem stokte in mijn keel. 163


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 164

Wat een intense toewijding! Wat een gepijnigde liefde! De lucht die met een zucht uit de ruimte vertrokken was, kwam met een knal weer terug toen ze een glazen flesje uit haar mouw haalde en het openbrak. De geur van een kostbaar parfum vulde de kamer – zwaar en zoet walmde het over de hele tafel. Nardusolie. Ik had het weleens geroken bij een geheime voorraad die mijn broer geïmporteerd had. Het was een geur uit de tempel, een geur die voor God gebrand werd. Uit het flesje kwam een stroompje olie met de kleur van een roos. Of wijn. Of bloed. Het was onverdund en drong mijn neusgaten binnen, bijna net zo voortreffelijk als de uitdrukking op haar gezicht. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden – van die vingers, bedekt met die kostbare olie, en hoe ze van zijn enkels naar zijn tenen gleden. Ik hield mijn adem in en sloot mijn ogen, maar de geur zat in mijn neus en haar gezicht in mijn gedachten. Het was een zware geur, overheersend en koppig als vreugde, als seks, toewijding en schoonheid. Ze liet de sluier van haar haren glijden. Huid. Haar.Tranen. Een ongegeneerd huilen. Haar handen trilden en haar schouders schokten en met haar haren als fijne wol veegde ze zijn voeten af. Het was onbehoorlijk. Wellustig. En toch had ik van mijn leven nog nooit zoiets verhevens gezien. Simon de Farizeeër was verontwaardigd opgestaan – haar aanwezigheid verontreinigde het hele gezelschap. ‘Rabbi!’ zei hij. Een goede man, een fatsoenlijke man, zou de vrouw hebben afgeschud. Hij zou haar met een vervloeking hebben weggestuurd. Maar dat deed Jezus niet. Ik wist dat hij haar moest veroordelen – hier, openlijk – één vrouw, één ziel, in het belang van het koninkrijk. En ik wist ook dat hij dat niet zou doen. Simon de Farizeeër had een vreselijke uitdrukking op zijn gezicht, van een man die zich ernstig heeft vergist. 164


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 165

‘Simon,’ zei Jezus, terwijl zijn vingers zacht het hoofd van de vrouw aanraakten. ‘Laat me je iets zeggen.’ ‘Ja, legt u het alstublieft uit.’ Zijn stem klonk ijzig en hij hield zijn ogen afgewend. ‘Twee mannen hadden een schuld bij een geldschieter. De een tien keer zoveel als de ander.’ Misschien had Simon de Farizeeër nog nooit iets bij een geldschieter geleend, maar de mensen buiten de deur hadden dat waarschijnlijk wel, wat een flinke deuk in hun trots had gemaakt. Ik wist dat Jezus eigenlijk tot hen sprak. ‘Geen van beiden kon het geld terugbetalen en daarom schold hij hen hun schuld kwijt.Wie van de twee zal hem de meeste liefde betonen?’ Het gezicht van de Farizeeër werd rood.Toen een bediende binnenkwam met een schaal, gebaarde hij ongeduldig dat ze moest vertrekken. ‘Ik ben in uw huis te gast,’ zei Jezus, ‘en u hebt me geen water voor mijn voeten gegeven. Maar zij heeft met haar tranen mijn voeten natgemaakt en ze met haar haar afgedroogd.’ Nee. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Nee. De vrouw vertrok. Hoofden werden omgedraaid om haar na te kunnen kijken, alsof ze iets anders was dan een ordinaire prostituee. Ze was in tranen binnengekomen. Ze vertrok in alle rust, terwijl de geur van het kostbare parfum achter haar aan dwarrelde. Ze hield haar hoofd recht, alsof zij degene was met een fijn linnen tuniek aan en niet wij. Zij was dan misschien gered, maar wij hadden zojuist onze ondergang getekend.

165


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 166

Twintig et was sabbat en ik hoopte maar dat de uren snel voorbij zouden gaan, en dat ze de Farizeeën en de priesters en rabbi’s die op ons neer waren gedoken, zouden meenemen. Sommigen waren zelfs helemaal uit Jeruzalem gekomen. Het was de menigte en de roem waar ik op had gehoopt – alleen niet op de juiste manier. Ze kwamen luid schreeuwend en sommigen staken vermanend de vinger op naar de vrouwen in onze groep. Ik probeerde tussen Maria van Magdala en de groep in te gaan staan, en zelfs om haar naar buiten te smokkelen, maar de groeiende menigte was ons vroeg in de morgen naar de synagoge gevolgd en hield ons daar tot laat in de middag ingesloten, als gevangenen. ‘Bent u de messias?’ ‘Ze zeggen dat u Elia bent!’ ‘Alstublieft, mijn broer is blind –’ Op een gegeven moment trok iemand een man tussen de dringende menigte bij de deur door. Hij was als een dier in hun handen – blind en stom. Hij maakte dierengeluiden en klauwde met zijn handen in de lucht. Het was sabbat. Maar ik wist dat dat geen verschil zou maken. Mijn meester liep naar de man toe – op dat moment zag ik de lijntjes om Jezus’ ogen, hoe ontzettend moe hij was – bedekte het gezicht van de man met zijn handen en fluisterde iets tegen hem. Ik keek toe, zoals ik al eerder had gedaan, hoe de melkwitte irissen weer helder werden en konden zien, en het geluid van woorden – eerst nog eenvoudig, maar daarna duidelijk gearticuleerd, alsof hij ze niet pas geleerd had, maar ze al zijn hele leven kende en gebruikte. Het was één ding dat een stomme ging horen en

H

166


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 167

geluiden begon na te bootsen, maar het was heel iets anders nu hij zijn Hosanna’s naar het plafond omhoop riep. Die dag dacht ik dat het dak van de synagoge in zou storten. ‘Hij gebruikt helemaal geen kruiden! En Salomo’s spreuken dan?’ ‘Was deze man eigenlijk wel echt doof of blind?’ ‘Dankzij Beëlzebub, de vorst der demonen, kan hij demonen uitdrijven!’ Boven het rumoer in de synagoge uit riep Jezus: ‘Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is, wordt verwoest en geen enkel huis dat innerlijk verdeeld is, zal standhouden!’ ‘Hoort u dat?’ zei ik tegen degene die Jezus ervan had beschuldigd dat hij door Beëlzebub demonen uitdreef. Druppeltjes spuug vlogen van mijn lippen. ‘Hij heeft het tegen u!’ Maar de Farizeeën – er waren er nu een stuk of twintig, omringd door een horde nieuwsgierige, wanhopige en roddelende toeschouwers – staken vermanend de vinger op en protesteerden luid. Een man werd door de menigte geduwd, langs Jakobus en Johannes, en eindelijk door gelaten. Hij werd er door Johannes aan zijn arm doorheen getrokken, alsof hij wedergeboren werd. Het was Jakobus, de oudere broer van Jezus. ‘Broer!’ riep hij. Jezus draaide met een ruk zijn hoofd om. ‘Kom, we zijn buiten.We zijn je komen halen. Moeder is er ook.’ Ze waren hem komen halen zoals een gezin hun krankzinnige zoon komt ophalen. Hun onhandelbare kind, voordat hij het gezin of zichzelf nog verder te schande kan maken. ‘Laat het maar regenen,’ zei een van de priesters. Hij wendde zich tot mij. ‘Honi de Cirkelmaker heeft het laten regenen.’ ‘Hij heeft net een man genezen!’ snauwde ik. ‘Geen van ons had de gelegenheid om hem te onderzoeken, om er zeker van te zijn dat hij eerst echt blind was. Zeg maar tegen je meester dat hij het moet laten regenen. Dat hij ons een teken geeft. Zeg maar dat we uit Jeruzalem gekomen zijn.’ We wankelden allebei, omdat er nog een paar mannen de overvolle 167


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 168

synagoge binnen drongen. Hij greep me stevig bij de schouder en sleurde me naar Jezus toe. ‘Zeg hem dat –’ Ik stond abrupt stil. Jezus stond daar alleen, zijn ogen neergeslagen. Hij schudde zijn hoofd. Alleen, zo nu en dan door iemand opzij geduwd, een groeiende wanhoop op zijn gezicht. Terwijl ik toekeek, ging zijn borstkas omhoog en omlaag, alsof hij geen lucht ademde maar een zwaar, stroperig verdriet. De man trok aan mijn mouw en probeerde me te dwingen. Ik had niet verwacht dat andere rabbi’s en geleerden zo met me om zouden gaan. Zo had ik me mijn verblijf in een synagoge niet voorgesteld. ‘Laat me met rust!’ schreeuwde ik plotseling, terwijl ik de man achteruit duwde. Zijn ogen gingen wijd open. Naast me zag ik dat Petrus zijn hand naar zijn middel bracht, maar Simon hield hem tegen met een hand op zijn arm. ‘Broer!’ riep Jakobus opnieuw. ‘Dit is mijn huis!’ De stem van Jezus schalde door de synagoge en echode tegen de stenen deurposten. Iedereen schrok. Naast me verstomde het geruzie. ‘Als ik door Beëlzebub demonen uitdrijf, door wie drijven uw eigen mensen ze dan uit?’ Hij stak zijn vinger uit naar een van de venijnigste Farizeeën. Zijn gezicht was rood. ‘Zij zullen dan ook uw rechters zijn!’ Hoewel het buiten koud was, was de lucht in de synagoge benauwd en drukkend. Mijn huid tintelde. De man naast me deed een stap naar voren, maar Jezus bulderde: ‘Wie niet met mij is, is tegen mij! En wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen!’ ‘Een teken!’ riep de man naast me. ‘We willen een teken zien! We zijn uit Jeruzalem gekomen en zullen daar rapport over u uitbrengen. Maar bewijs wat u zegt. Voor zover wij weten, zijn de oren van deze man open gegaan door het lawaai hier. Laat het regenen en weer droog worden! Als u al die andere dingen kunt, wat maakt dan één ander teken nog uit?’ Jezus wendde zijn gezicht af. Zijn handen kwamen omhoog 168


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 169

en hij drukte met de muis van zijn handen tegen zijn ogen. ‘Laat het dan regenen! Of bent u soms een oplichter?’ zei de man boos. ‘Een verdorven generatie vraagt om een teken!’ riep Jezus. ‘Maar ik zeg u dat er geen teken gegeven zal worden.’ Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen. Waarom? Waarom?! Het zou hem niets kosten om deze ruzie te sussen. Om hen allemaal het zwijgen op te leggen! Maar natuurlijk deed hij dat niet. Natuurlijk niet. In de synagoge ontstond opnieuw chaos. De man die blind en stom was geweest stond ernaar te staren, zijn handen tegen zijn oren gedrukt. De kakofonie was ongetwijfeld te hard aan zijn oren, en ik kreeg medelijden met hem en gebaarde hem naar me toe te komen. Nu leek de ruimte echt te ontploffen. Ik keek om ons heen. Iedereen had zijn eigen agenda, zijn eigen eisen. Met boze, rode hoofden probeerden ze hem te dwingen dit of dat te doen. Ze werden nog kwader toen hij geen teken wilde geven, of partij wilde kiezen voor de een of de ander, of zelfs niet eens kalm met zijn familie naar huis wilde gaan, zoals een goede zoon, een goede Israëliet betaamt. Een vrouwenstem klonk boven het lawaai buiten uit. ‘Mijn zoon!’ De kleine gestalte van een vrouw dook onder uitgestoken armen door en greep naar de bovenarm en schouder van Jakobus, de broer van Johannes, bij de deur. ‘Het is zijn moeder. Het is zijn moeder. Laat haar erdoor!’ riep ik, terwijl ik langs de Farizeeën en de rabbi’s in hun fijne linnen tunieken schoof, die geen moeite deden om een boer door het gedrang te helpen. ‘Rabbi!’ riep ik, terwijl ik haar door de menigte trok, een arm om haar middel geslagen, terwijl Jakobus en Johannes in de deuropening bleven staan. Het was ongepast, maar ik kon er niets aan doen. Ik nam haar bij de hand en terwijl ik dat deed, zakte haar sluier scheef. Ik greep haar sluier vast en probeerde haar te helpen haar hoofd te bedekken. 169


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 170

Ze zag er niet zozeer uit als een moeder, maar meer als een vrouw die op het punt stond haar hart te verliezen. Haar kleine vingers grepen mijn mouw vast en daarna de zoom van haar sluier, en haar ogen – die mysterieuze ogen – schoten vinnig heen en weer door de menigte. ‘Meester! Uw moeder is hier met uw broer!’ riep ik. Hij keek met een vreemde blik in zijn ogen op. ‘Wie?’ ‘Uw moeder! Uw broer!’ Laat ze hem hier in elk geval weghalen. ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ vroeg Jezus. Ik knipperde met mijn ogen. Hij had het vast verkeerd begrepen. Maar toen wees hij naar mij. Daarna naar Simon. En toen naar Petrus. ‘Dat is mijn broer. Daar –’ hij wees naar Andreas, en toen naar Nathanaël en naar Jakobus en Johannes bij de deur. ‘En dat,’ hij wees naar Maria van Magdala, ‘is mijn zus.’ Jakobus staarde hem aan, terwijl hij zijn arm om zijn moeder sloeg die haar handen voor haar gezicht had geslagen. Ik had gedacht dat er nu toch wel een eind gekomen zou zijn aan de onaangename verrassingen van deze rabbi. Maar ik had het mis. Hij gaat zijn familie uit de weg. Hij mijdt hen en legt dan beslag op mij – ik, die naar mijn broer heb gespuugd en mijn halfbroer heb verwaarloosd. Wat was een man zonder zijn familie? Hier in Galilea, waar zoveel kinderen stierven nog voordat ze gespeend waren, stond afgesneden worden van je familie gelijk aan sterven. ‘Hoe kun je deze man nog volgen?’ vroeg een man naast me. Hij had grijs haar, een stadsoudste. En hoewel ik zag dat de woorden uit zijn mond kwamen, hoorde ik ze met de stem van Levi. Pas op.

170


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 171

Eenentwintig e menigte zwol als een onbeheersbare zandstorm. Het werden er duizenden. Onze maaltijden, ons opstaan en neerliggen, onze gebeden en rituele baden – alles werd openlijk gedaan voor iedereen die het maar wilde zien.We konden nauwelijks een plekje vinden om onze tuniek op te lichten en onze behoefte te doen, zonder dat er iemand stond te kijken of we inderdaad wel Joden waren. Jezus genas. Hij onderwees. Hij sprak ook steeds openlijker over het koninkrijk van God, het hemelse koninkrijk. Opruiende taal volgens koningen en Romeinen. Het was prima om een verhaal te vertellen over zuurdesem aan een groepje hongerige vissers in Kafarnaüm. Het was heel iets anders om hetzelfde verhaal te vertellen aan duizenden mensen die onderweg waren naar Jeruzalem voor het Inwijdingsfeest van de Tempel. We waren ons er allemaal van bewust dat we steeds meer gevaar liepen. Herodes zou een dergelijke mensenmassa die zich om één man verzamelde niet over het hoofd zien, dat kon hij zich ook niet veroorloven onder zijn Romeinse meesters. Het moest spoedig gebeuren.

D

Op een avond leunde Jezus zwaar op Jakobus’ schouder, terwijl we uit de heuvels omlaag liepen. Een jonge man, mager als een lat, drong zich door de menigte. Uit zijn grote enthousiasme concludeerde ik dat hij nog net op tijd gekomen was om de meester te zien vertrekken. ‘Alstublieft, rabbi, laat me u volgen waarheen u ook gaat!’ Jezus liet zijn hoofd hangen en had zijn arm om Jakobus’ schouders geslagen. De afgelopen dagen werd hij steeds vaker overvallen door vermoeidheid. ‘De vossen hebben holen en de 171


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 172

vogels hebben nesten,’ zei hij. ‘Maar de zoon des mensen kan zijn hoofd nergens te ruste leggen.’ ‘Wat – wat bedoelt u daarmee?’ vroeg de man, terwijl hij van hem naar ons keek. ‘Hij bedoelt dat je naar huis moet gaan,’ verzuchtte Jakobus. Op dat moment zagen we een nieuwe groep mensen over de velden en de weg uit de stad naar ons toe komen. Simon kreunde. ‘Niet nog meer. Hij spreekt nu al wartaal,’ mompelde Petrus. Ook hij had donkere kringen onder zijn ogen van vermoeidheid. ‘Vlug,’ zei Jakobus. ‘De boot.’ De gedachte aan water zat me niet lekker. Ik was doodmoe en wilde niets liever dan me op de vloer van Petrus’ huis laten vallen. ‘Op de boot kan hij rustig slapen,’ zei Petrus. ‘En de frisse lucht op het meer zal de rest weer opfrissen.’ Ik wilde niet opgefrist worden. Ik wilde alleen maar liggen en niets meer horen van het rumoer van de afgelopen drie dagen. Maar dat zei ik niet, en Petrus en Johannes gingen vooruit om een boot te regelen en thuis wat te eten te halen. Ik had inmiddels ervaren dat Galilese vissers nogal bijgelovig zijn over het meer en de weersomstandigheden daarop. Meer dan eens had ik hen naar de lucht zien kijken en een gebed zien murmelen alsof het een toverspreuk was. Nu de twee mannen vooruit gingen, zag ik dat Jakobus iets in zijn baard mompelde, terwijl hij naar het oosten keek. ‘Wat? Wat is er?’ Maar toen kwam de menigte al op ons af. Sommigen riepen, anderen zongen. ‘Vlug,’ zei ik. Jezus strompelde voort over de wandelweg langs de oever. We hielpen hem in de boot. Ik zag hoe Petrus even kort over zijn schouder naar Kafarnaüm keek, alsof hij bang was dat het stadje er niet meer zou zijn als we terugkwamen. Toen voeren we het meer op. Het voelde als een plotselinge opluchting nu we niet meer voortdurend bestookt werden door de mensen die elkaar ver172


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 173

drongen om Jezus te zien, om te vragen om een zegen of genezing of het antwoord op een vraag. Maar tegelijkertijd leek de nachtelijke stilte vreemd griezelig. Terwijl Jakobus, Johannes, Mattheüs en Thomas de riemen oppakten en Petrus en Andreas zich met de zeilen bezighielden, besefte ik dat het inderdaad een prachtige avondschemering was. Jezus stortte bijna in elkaar onder het dek van het achterschip, met een zak ballast onder zijn hoofd.Terwijl de boot door de golven het meer op zeilde, bewoog hij nauwelijks meer. Als ik niet beter had geweten, zou ik geschrokken zijn dat hij daar zo stil lag. Alleen zijn voeten in de sandalen slingerden licht heen en weer bij elke rimpeling in het water. Hij lag daar alsof hij dood was. Ik wendde mijn hoofd af. Ik leunde achterover tegen de zijkant van de boot, gekalmeerd door het regelmatige geluid van de riemen die door het water gleden. Het duurde niet lang voordat mijn oogleden naar beneden werden getrokken, alsof er stenen gewichten aan hingen, zoals aan de netten van de vissers. Even had ik het gevoel dat ik dreef… De scheve planken van de bodem van de boot raakten me hard, waardoor ik een moment lang geen lucht meer kreeg. Geschreeuw. Ik duwde me overeind van de bodem van de boot, mijn armen bijna tot de ellebogen in het water. De regen striemde mijn gezicht als ijzige dolken. Iemand brulde bevelen. Boven me waren Petrus en Andreas bezig het zeil te strijken tegen een kolkende wolkenlucht. ‘Jakobus!’ riep Johannes. Hij dook door de boot naar het roer om zich erop te laten vallen, samen met Andreas. Ik kon hem horen omdat hij dicht bij me was, maar de loeiende storm verslond het geschreeuw van de anderen. Het zeil schoot los en de vallen sloegen Mattheüs in het gezicht, zodat hij achterover tegen de zijkant van de boot werd geslingerd en bijna overboord viel. Tegenover me klemde Nathanaël zich met beide armen aan de rand van de boot vast. Een enorm regengordijn sloeg neer op het kolkende water. De 173


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 174

boot, die altijd zo lekker licht op het water lag, rolde en tolde nu als een twijgje over het meer. De bliksem verlichtte Petrus’ gezicht, en de uitdrukking van afgrijzen erop deed het bloed in mijn aderen stollen. ‘Rabbi!’ schreeuwde Petrus, terwijl hij probeerde het zeil vast te pakken. Een zwarte muur van water doemde voor ons op en het achterschip klom omhoog, totdat de boot bijna loodrecht omhoog wees. Jakobus wierp zichzelf tegen Jezus aan, die nog steeds met zijn armen om de zandzak geslagen lag te slapen. ‘Rabbi!’ Ik maakte me klein en greep me vast aan de rand van de boot, terwijl een tweede reuzengolf als een Goliath uit het meer opsteeg. Even voelde ik paniek, als van iemand die verdrinkt. Ik liet mijn hoofd hangen en snakte naar adem. Vanavond ga ik dood. Ik kon er alleen maar aan denken dat ik niet naar de mikwe geweest was. Ik had mezelf de afgelopen dagen niet gereinigd. Ik had vanavond het sjema niet opgezegd. Ik had geen van deze dingen gedaan. Ik had het gezag van de priesters genegeerd en ik stond bij de Farizeeën bekend als afvallige. Ik zou sterven, en mijn rabbi en meester, mijn langverwachte messias, met mij. De menigte langs de oevers van het meer zou zich uiteindelijk wel verspreiden en Johannes zou wegrotten in de burcht van Herodes, terwijl de Romeinse soldaten toekeken bij het Inwijdingsfeest. Misschien zou de zoon van Judas bar Hizkia uit de heuvels aan komen stormen, maar dan zou hij door de legioenen worden neergemaaid. Ik klauwde de regen uit mijn gezicht en probeerde te bidden. Ik voelde hoe Nathanaël me vast greep en hield hem met trillende handen klemvast. Samen zouden we ondergaan naar een waterig sjeool. Ik kon alleen maar denken: dit was het niet de bedoeling. Zo hoorde het niet af te lopen. De menigte, de wonderen, de onverklaarbare momenten van inzicht. Het zou allemaal op niets uitlopen. De boot stampte in de golven en het achterschip stak half uit 174


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 175

het water. In een bliksemflits zag ik de voeten van Jezus slap op de bodem van de boot liggen, half in het water, als van een drijvend lijk. Was hij verdronken, daar in het achterschip? Was hij er stilletjes tussenuit geknepen, zonder afscheid van ons te nemen? Het zou niet lang meer duren of we zouden allemaal het geluk kennen zo rond te drijven. Ik dwong mezelf los te laten, een sprong naar voren te doen en hem bij de benen te grijpen. Toen kantelde de boot, waardoor we allemaal achterover vielen. Eén afschuwelijk moment dacht ik dat we zouden kapseizen. Ik deed mijn mond open om hem te roepen, maar een neerbeukende golf sloeg me in het gezicht en om de oren en deed mijn hoofd bonken. Johannes viel over ons heen en greep me bij de arm toen ik bijna overboord spoelde. ‘Meester! Red ons!’ Het was een afschuwelijk geluid, die gil. Ik zou het me de rest van mijn leven blijven herinneren. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht in een poging mijn ogen te beschermen. Tegen de donkere lucht zag ik hem opstaan, zijn lichte tuniek afstekend tegen het kolkende duister. Hoewel de storm in mijn oren bulderde en ik hem niet kon horen, verstond ik toch wat hij zei: Wees stil. De woorden werden niet tegen de razende wind geschreeuwd of bevolen tegen de lucht, maar ze klonken rechtstreeks in mijn hart. De boot dobberde wild heen en weer toen de woeste golven kleiner werden. Mijn haar en baard zaten tegen mijn hoofd en gezicht geplakt. De kolkende wolkenlucht verwijderde zich als de lange, verwarde haardos van een vrouw die zich abrupt omdraait. Ze verdween naar het oosten, waar ze ook vandaan gekomen was. Daaronder, langs de oever, schitterden de lichtjes van Kafarnaüm en Heptupegon in de schemering. Stilzwijgend staarden twaalf mannen elkaar aan, ziek van angst en tot op het bot doorweekt. De druppels die van hun gezicht en 175


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 176

haar en baard vielen, kletterden melodieus in de plas water onder in de boot. Wat zou er gebeurd zijn als Johannes niet om hulp had geschreeuwd? Als hij hem niet wakker had kunnen krijgen? In het westen, achter de donkere kolos van de berg Tabor, kleurde de ondergaande zon de lucht rood. Naast me mompelde Thomas, wiens lippen nog steeds een blauwige tint hadden: ‘Hoe is het mogelijk dat de wind en de golven hem gehoorzamen? Wie kan dat? Wat voor iemand doet dat? Geen mens, geen mens.’ Daarna begon hij de woorden van het sjema te fluisteren, steeds weer opnieuw. Ik veegde mijn gezicht af met een arm die pijn deed als ik hem bewoog, zo stevig had ik de rand van de boot vastgeklemd. Ik boog mijn hoofd, terwijl ik probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen en mijn handen te laten stoppen met trillen. De Farizeeën hadden gevraagd om een teken. Maar hij had het ons gegeven. Toen we aan de andere kant van het meer kwamen, hoosden we de boot leeg en gingen even zitten, terwijl Jakobus aan boord een kookvuurtje aanmaakte. Ik herinner me dat de vlammen dansten zonder te flakkeren, omdat er geen wind was. Ik sloot mijn ogen en dacht dat ik te uitgeput zou zijn om wakker te blijven, maar ik kon me niet overgeven aan de slaap. Steeds maar weer zag ik voor me hoe Jezus rechtop in de boot stond en woorden zei die ik eigenlijk helemaal niet kon horen tegen een wind die niet hoorde te gehoorzamen. Uiteindelijk moest ik wel in slaap zijn gevallen, want op een gegeven moment hoorde ik vogels zingen en voelde ik de boot deinen, doordat Andreas wat twijgjes en gras en mest op het vuur legde. Mijn kleren waren nog niet droog, maar kleefden aan mijn lijf. Het voelde als half opgedroogde mest – muf, stinkend en koud tegen mijn huid. Ik herinnerde me vaag nog dat we de boot op een zanderig 176


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 177

stuk van de oever hadden getrokken.We waren over het meer gevaren en hadden de boot hier aan de pier gemeerd – waar? Toen besefte ik: we lagen aan de oostelijke oever van het meer, in het territorium van de Gerasenen, dat net als Scythopolis onderdeel uitmaakte van Decapolis. Een aantal van de andere mannen was met Jezus aan land gegaan. Maar Simon, die naast me zat, weigerde uit de boot te komen en loosde zijn ochtendplas rechtstreeks in het meer. ‘De mensen hier zijn heidenen, nog erger dan Samaritanen. Ze verbranden daar geen schapenmest, maar varkensmest.’ Waarom waren ze aan land gegaan? Het enige voordeel hier was dat we buiten Herodes’ territorium waren, maar ik weet niet wat erger was – de onreinheid van een heidens land, of voortdurend in de gaten gehouden worden door Herodes’ spionnen. Maar daar liep mijn meester, in de richting van de heuvels. Zou hij het sjema hier willen bidden, op deze heidense plek? In het westen, waar de heuvels scherp tegen de lucht afstaken, leek de grond te bewegen. Maar toen zag ik dat het helemaal geen grond was, maar dieren die liepen te grazen, niet zo ver weg, snuivend, met een kleur als stenen of aarde of – Varkens. Misschien wel honderd, of meer. Als kind had ik ze wel gezien op de markt in Scythopolis, waar ze verkocht werden. Toen fascineerden ze me, maar nu walgde ik ervan, al was het alleen maar vanwege de herinnering aan de plek en de schande die we sindsdien met ons meedroegen. Ik ging achter de anderen aan, hongerig en knorrig, bezorgd om het plan van mijn meester. Hij wilde hier toch zeker niet gaan prediken? Het stadje lag ver landinwaarts en we hadden maar weinig geld om uit te geven. En wat zouden de heidenen doen – ons bij zich opnemen? Ons te eten geven? Ons verwelkomen aan hun onreine tafels om hun varkensvlees te eten en te drinken uit hun onreine aardewerken vaten? Voor me op de volgende heuvel zag ik een korte, overhangende pokdalige basaltrots met gaten erin. Sommige daarvan waren afgesloten – zorgvuldig afgesloten met stenen. 177


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 178

Graven. ‘Meester!’ riep ik. ‘Meester!’Van hoger op de heuvel klonk een vreemd geluid, als een windvlaag. Petrus aarzelde even en keek achterom naar mij. Het geluid klonk opnieuw, maar dit keer zag ik dat het niet door de wind kwam. Het was een man, bruinverbrand en vuil, die de heuvel af kwam rennen, nee, zichzelf naar beneden stortte, terwijl hij een afschuwelijk gekrijs uitstootte. Eerst dacht ik dat het een rover was. Maar toen zag ik dat hij helemaal naakt was. Weer die schreeuw. Zijn mond was een gapend gat in zijn gezicht. Hij rende niet gewoon, maar stormde omlaag zoals ik een paard dat weleens had zien doen. Zijn onverzorgde haar wapperde achter hem aan en hij hield zijn armen als vleugels wijd uitgespreid, zodat het bijna leek alsof hij vloog en onmogelijk kon vallen. Zijn blik was gericht op het groepje mannen voor me en de uitdrukking op zijn gezicht had ik nog nooit bij een mens gezien. Boosaardig. Een kille, ziedende blik in zijn ogen, terwijl zijn tong over zijn onderlip naar buiten kwam. Het was de blik van een krankzinnige. De blik van een moordenaar. Hij vloog op de mannen af. De spieren in zijn magere dijbenen waren zichtbaar onder de huid terwijl hij recht op één man af ging: Jezus. Ik dacht: hij gaat hem vermoorden. Ik trok mijn mes terwijl ik naar hen toe rende, maar ik was nog zo’n twintig passen achter hen, te ver weg. ‘Petrus!’ riep ik. ‘Je zwaard!’ Zijn hand lag al op het gevest, maar Jezus stak zijn hand op en het zwaard bleef in de schede. Ik schreeuwde nogmaals toen de krankzinnige de afstand tussen hen overbrugde – een bootlengte nog, een paar passen – 178


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 179

Plotseling viel hij hard op de grond, alsof hij door een onzichtbare hand omver geduwd was. Petrus en Johannes sprongen als één man achteruit en botsten bijna tegen mij op, terwijl Jakobus zijn arm voor zijn meester uitstak. Maar Jezus duwde hem opzij, zoals ik niet had gedacht dat een man van Jakobus’ formaat opzij geduwd kon worden. ‘Wat wilt u van me, zoon van de allerhoogste God?’ riep de man. Zijn stem knarste als stenen die over elkaar schuren. In zijn mondhoek zat een dot schuim. Naakt en bebloed klauwde hij zich een weg naar voren over de grond en stortte met gekromde rug weer achterover, terwijl hij herhaalde: ‘Zoon van de Allerhoogste!’ Zoon van de allerhoogste God? ‘Meester,’ zei ik, maar het was niet mee dan een fluistering. Er scheen een donker licht in zijn ogen dat ik nooit eerder in iemands ogen had gezien. ‘Wat is je naam?’ vroeg Jezus, alsof het een heel gewone man was uit de mensenmassa die rond Kafarnaüm kampeerde. ‘Onze naam is Legioen,’ zei hij met een afschuwelijke glimlach. Hij kwam overeind en landde weer op de grond, niet zozeer alsof hij viel, maar meer alsof hij werd neergegooid. Er zat vers bloed op zijn gezicht, dat uit zijn mond en lippen vloeide. ‘Stop! Werp ons niet in de afgrond!’ Ons? Er liep een koude rilling over mijn rug. Deze man was niet krankzinnig. In een bremstruik vlakbij begonnen een paar bijen te zoemen. De man werd wild en begon te slaan naar onzichtbare insecten om hem heen. Toen pas besefte ik dat er zo vroeg in het seizoen nog helemaal geen bijen waren, en dat het zoemen op de een of andere manier bij hem vandaan kwam. Hij hield zijn hoofd schuin in een ogenschijnlijk onnatuurlijke hoek, alsof hij zijn best deed om iemand te horen, iets te horen wat wij niet konden zien. Jezus deed een stap naar hem toe en hij 179


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 180

stak zijn arm uit naar de hoge heuvels en schreeuwde: ‘Doe ons geen pijn. Stuur ons naar de varkens. Laat ons daar intrekken!’ Boven ons deinde een zee van varkens over de heuvel, zoals het water gisteravond op het meer. In de verte stond een man aan de rand van de kudde stil. Hij leek naar ons te kijken en toen te wijzen. Nu zag ik dat er een tweede man bij hem was. Jezus ging op zijn hurken voor de bezeten man zitten. ‘Meester!’ Ik had mijn stem weer teruggevonden. De bezetene zou zich op hem werpen, hem wurgen of de ogen uitkrabben. Jezus’ duwde Jakobus’ handen weg, terwijl de grotere man hem probeerde terug te trekken. Hij leunde voorover en keek de man in de ogen, zoals iemand door een raam kijkt. ‘Ga.’ Heel zacht. Eerst hoorde ik het geluid niet dat achter ons begon, als een windvlaag. Toen rukte de wind aan mijn haar, deed mijn mantel klapperen en rukte die van Jakobus helemaal af. De man viel achterover en bleef plat op de grond liggen, als iemand die door een kar omver wordt gereden. De lucht was veel te kil voor zo’n zonnige ochtend, en overal vlogen onnatuurlijke schaduwen. De man lag te kronkelen op het gras en gilde. Boven ons bleef de heuvel deinen. Gehuil – van de wind, de man… de varkens. Hoog boven ons kolkte de kudde als de zee. Geschreeuw van de varkenshoeders, die zich nauwelijks nog uit de voeten konden maken toen de kudde recht op hen af rende. Nee, niet op hen af, maar naar de rand van de heuvel. Daar stormden ze hem voorbij, een stortvloed van grotesk gezwollen beesten, die met tientallen, honderden tegelijk de heuvel af stormden. Zelfs van hieraf kon je de grond voelen trillen. Omlaag, omlaag ging het, als een waterval van vlees die van de klif stortte. De grond glooide niet geleidelijk naar het water toe, zoals waar wij de boot hadden aangelegd, maar hield abrupt op bij een uitstekende rots. De varkens vielen omlaag in het water en verdwenen uit het zicht. Sneller en sneller renden ze, alsof de helling zelf in het water zakte. Onder hen krioelde het in het water. 180


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 181

Het duurde maar even voordat ze allemaal over de rand in het water waren gestort. Even later was ook het wateroppervlak weer kalm. Op de heuvel daarboven was het griezelig stil. De geur van pas omgewoelde aarde woei naar ons toe van de brede strook vertrapte grond die de beesten hadden achtergelaten. Daaronder kabbelde het meer tegen de oever en kwam het geschommel van de boot weer tot rust. Er was geen varken meer te zien. De varkenshoeders, scherp afgetekend tegen de heldere ochtendlucht, brachten de handen naar het hoofd. En ik begreep dat het hele bezit van het stadje – hun hele levensonderhoud – zojuist volledig verdwenen was. Ik viel op mijn knieën neer. Toen Jezus de naakte man van de grond had helpen opstaan, zijn eigen mantel uit had getrokken en hem ermee had bedekt… nadat hij tegen de man had gezegd dat hij naar zijn familie terug moest gaan en de varkenshoeders schreeuwend terug waren gerend naar de stad – ongetwijfeld om anderen te halen om ons te doden – pakte ik iets op van de grond. Een handboei, die tijdens de worsteling van de pols van de man was losgeraakt. Hij was opengebarsten, helemaal verbogen, zoals niemand behalve een smid met een hete smeltoven het had kunnen doen. Maar daar lag hij, opengebroken, alsof hij niet op slot kon of durfde te blijven. De stem van Levi in mijn binnenste verstomde. Ik keek naar deze man, deze rabbi aan wie ik met hernieuwd ontzag mijn leven had verbonden, hoe anders hij ook was. Ik begreep de betekenis van dit teken maar al te goed. Wat waren de Romeinen anders dan heidenen en varkens en demonen in het land Israël? Het beruchte Tiende Legioen had toch een wild zwijn op zijn banier – wat op zich al tegen Gods wetten in ging? Als hij het met zoveel woorden had gezegd – geschreeuwd zelfs – zou het niet duidelijker geweest zijn dan nu. Alleen door deze ene daad wist ik dat deze man de demonische 181


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 182

varkens uit Rome van de heuvels van dit land zou verdrijven en dat IsraĂŤl eindelijk vrij zou zijn. In de lente zouden we oprukken naar Jeruzalem. En binnen een paar jaar misschien naar Rome. Toen geloofde ik dat alles mogelijk was. Ik was vastbesloten om te genieten van deze laatste dagen en weken, zoals je geniet van de laatste uren voor het paasfeest, als alle voorbereidingen getroffen zijn, de familie op bezoek is en de feestruimte, het lam en al het andere eten klaarstaan. Als je eindelijk kunt gaan zitten en het feest begint. Mijn hart jubelde. Messias. De door God gezondene. Ik had niet voor niets gewacht, geleden, gehoopt en verlies geleden.

182


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 183

Tweeëntwintig e kwamen op de sabbat bij ons en schonden die dag om ons het nieuws te brengen. Maar ze hadden niets hoeven zeggen, alleen al aan hun afgetobde gezichten konden we het zien. Johannes was dood. Een van zijn discipelen, een man die Daël heette en eerder met Levi mee was gekomen, viel aan Jezus’ voeten neer en huilde. ‘Herodes heeft hem laten onthoofden. We hebben hem net begraven.’ Dit keer had Jezus geen woord van troost voor een ander klaar. Hij wankelde achteruit en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Andreas, aan de andere kant van de kamer, gaf een schreeuw. Hij was vroeger ook een discipel van Johannes geweest. Ik kon het me niet voorstellen, die charismatische wilde man van bij de Jordaan nu voorgoed het zwijgen opgelegd. Maar aan de andere kant kon het niet anders. Herodes wilde en kon hem niet laten leven. Hij had in Herodes’ gezicht gespuugd en dus had Herodes hem onthoofd. Ik herinnerde me de avond waarop ik Zadok had ontmoet en hoe hij Johannes’ naam had weggewuifd, alsof hij toen al dood was. Nu greep de angst me bij de keel. Jezus was Johannes’ neef. Ze leken in eerste instantie zo op elkaar dat ze dezelfde woorden gebruikten in hun prediking en vaak door elkaar werden gehaald, totdat Jezus fanatieker was geworden dan zijn wilde neef en een heel leger achter zich aan kreeg. Als Johannes dood was, was het een kwestie van tijd voordat mijn meester hetzelfde lot zou ondergaan. Aan dat soort dingen leek Jezus niet te denken. Hij rende plotseling de binnenplaats op, zijn handen in het haar. Even later klonk er een vreselijke, gekwelde schreeuw.

Z

183


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:29

Pagina 184

Daël keek op. Er liepen sporen van tranen over zijn vuile gezicht. ‘Ik heb mannen bij me – bijna twintig. Er komen ook nog anderen, die de sabbat niet wilden schenden.’ ‘Twintig? Maar het waren er zoveel!’ Hij schudde zijn hoofd. ‘De rest is gevlucht. In de afgelopen dagen waren we met steeds minder, toen de mannen beseften dat ze een veroordeelde volgden.’ Hij ging met zijn hand langs zijn neus, maar liet toen zijn hoofd weer in zijn handen zakken. ‘Waar is Levi?’ vroeg ik. ‘Weg. Ik weet niet waarheen. Hij is midden in de nacht vertrokken.’ ‘Kom. Je kunt nu onze meester volgen,’ zei ik. ‘Het is sabbat. Kom, eet wat en rust uit.’ De geruststelling in mijn stem leefde niet in mijn hart. Die nacht dacht ik na over elk woord dat ik had gezegd over het komende koninkrijk, alles wat ik ooit had gezegd of herhaald van Johannes’ of Jezus’ woorden wat men als opruiend kon bestempelen tegen Herodes of Rome. Ik vroeg me af wat Zadok en de Zonen zouden vinden van de dingen die ik had gezegd. Maar natuurlijk wist ik dat wel – ze zouden dergelijke dingen nooit zelf hebben gezegd, maar liever hebben gewacht tot het moment waarop iemand anders zijn nek uitstak, zodat ze pas op het laatste moment in het geweer hoefden te komen. Lafaards. Lafaards, allemaal. En ook ik was een lafaard. Want hoe meer ik mezelf voorhield dat ik niets opruiends had gezegd, hoe meer ik besefte dat dat een leugen was. Ik was van stad naar stad getrokken om de boodschap te verkondigen van een koninkrijk dat niet van Rome was. Ik had me verheugd over de groeiende honderden, duizenden mensen die ons hadden vergezeld op onze reis en had me voorgesteld dat we een heel leger zouden vormen. Hoe ik mezelf ook probeerde te overtuigen, ik kende de waarheid: door mijn meester te volgen, had ik mezelf vierkant buiten de veilige grenzen van de wet geplaatst. Een van al die honderden mensen zou kunnen vaststellen 184


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 185

dat ik zijn boodschap had gepredikt, of in zijn naam mensen had genezen. Mijn lot was onlosmakelijk verbonden met het zijne. Ik wilde niet als een rover in de heuvels sterven, of als mijn vader aan een kruis. Ik had al te veel gegeven – en verloren – voor de vrijheid. Maar mijn meester was geen nieuwe Judas de Galileeër of zelfs een Johannes de Doper. Hij was de messias. Als hij het niet was, dan was niemand het. En dus we moesten actie ondernemen, en vlug ook. Maar er kwam geen actie. Jezus’ charisma begon te verflauwen. Hij werd mager en zag er afgetobd uit. Aan het einde van de dag ging hij naar de heuvels en kwam soms pas met zonsopgang weer terug. Er leek een doodse sluier over hem te hangen, alsof hij degene was die de lijkwade droeg en niet Johannes in het graf. Midden in de nacht slopen vele van zijn volgelingen stiekem weg. De volgende nacht, en de nacht daarna, verdwenen er nog meer. Ik legde mezelf neer bij het feit dat we met het paasfeest nog niet naar de Heilige Stad zouden oprukken. Ik troostte mezelf door te denken dat Jezus op David leek. Net als David moest hij zich verbergen voordat hij zijn plaats als koning zou opeisen. Hij was uit de lijn van David. Dit verhaal had zich al eens eerder afgespeeld. Dat hield ik mezelf voor, steeds weer opnieuw. Totdat ergens in mijn achterhoofd dat stemmetje begon. Je zou ook kunnen vertrekken. Ik zou nu weg kunnen gaan, naar huis. Ik zou mijn moeder en mijn familie kunnen ophalen en naar het zuiden gaan. Misschien naar Kerioth. Of naar Alexandrië. Dan zou ik me kunnen aansluiten bij de discipelen van Philo of een andere grote rabbi. De Zonen van de Rabbi wisten inmiddels wel wat ze moesten weten. Ze hadden me vast niet meer nodig. 185


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 186

Vroeger wilde je een geleerde worden. Maar geen geleerde kon de dingen die Jezus deed. Ik had mijn rabbi dingen zien doen die misschien alleen de grootste profeten konden. Geen van hen was Jezus. Dus zo stond het ervoor: ik kon niet terug, net zo min als ik de maanden en jaren terug kon draaien waarin ik mijn meester was gevolgd. Als hij het toestond, ging ik ’s morgens en ’s avonds met hem mee. Ik troostte hem als ik hem ’s nachts hoorde huilen. Ik vreesde. Ik bad. ‘Houd je van me, Judas?’ vroeg Jezus een keer in de vroege ochtend. We hadden de hele nacht gebeden, buiten in de heuvels. ‘Met heel mijn hart,’ zei ik, moe en afgemat. Ik verlangde er zo naar dat hij weer bij ons terug zou komen. Weer zou gaan leven. Dat ik hem weer bij me zou hebben.

186


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 187

Drieëntwintig en koopman bracht me een brief in geheimschrift:

E

Ik heb laatst deelgenomen aan een onderzoek naar deze Jezus. Ik noemde hem een man van twijfelachtige komaf, onbelangrijk. Maar de machthebbers bestempelen hem als een opruier, een lasteraar. Je kunt geen messias zijn als je deze misdaden pleegt. Er zijn al mensen die hem dood willen zien. Is Simon de Zeloot trouwens nog bij jullie?

Die avond, toen ik wist dat Simon alleen was, ging ik naar hem toe en gaf hem een duw. Hij keek me verrast aan, waardoor ik nog feller werd. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ riep hij. Ik gooide hem de brief in het gezicht, pakte hem weer op en hield hem voor zijn neus. ‘Kun je lezen wat hier staat? Jij, die ik als een broer beschouwde! Waarom heb je me nooit verteld dat je een van de Zonen bent?’ Hij keek naar de brief zonder hem aan te raken. Zijn ogen vlogen over het geheimschrift en hij las de brief tot de laatste regel. ‘Sinds het Loofhuttenfeest reageer ik niet meer op hun brieven,’ zei hij mat. Loofhutten. Toen hij met ons mee de stad uit was gegaan, tot mijn verbazing. Ik greep naar mijn hoofd, de brief nog in mijn hand. ‘Al die tijd hadden we dit samen kunnen doen! Al die tijd had ik je in vertrouwen kunnen nemen en niet alleen hoeven staan!’ ‘Nee. Ze wilden jouw verslagen vergelijken met de mijne. Ze zouden ons tegen elkaar hebben uitgespeeld – begrijp je dat dan 187


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 188

niet? Dat doen ze nu ook. Ik had je nooit hierin moeten betrekken!’ Ik werd heel stil. ‘Hoe bedoel je: mij erin betrekken?’ ‘Wie denk je heeft Levi gezegd dat hij je moest gaan halen? Wie denk je dat je heeft aanbevolen bij Zadok?’ Ik staarde hem aan. ‘Ik zag een passie in jou voor het komende koninkrijk,’ zei hij. ‘Je wist het goed te verbergen, maar ik zag het al die jaren sluimeren onder de oppervlakte – en na de dood van Susanna vlamde het op.’ Ik deed een stap achteruit. ‘En dus heb ik je binnengehaald. Maar het was niet de bedoeling om bij je te blijven of na het Loofhuttenfeest met je mee te gaan. Met hem. Maar toen we weer in Jeruzalem terug waren… tegen die tijd was ik verknocht aan de man die ik nu meester noem. Ik kan niet terug naar Jeruzalem, naar dat leven. Nooit meer. Ik deug nergens meer voor, alleen nog om hem te volgen. Hij heeft me bevrijd. Dat is het belangrijkste, meer nog dan Israëls vrijheid.Verafschuw me als je wilt, maar dat is de waarheid. Toen wist ik dat ik niet meer mee kon doen met de Zonen van de Rabbi. Die rabbi. En nu, wat je ook met hen bekokstooft voor onze meester, ik zal delen in de gevolgen ervan, maar ik help er niet aan mee.’ ‘Ik bepaal niet wat er met hem gebeurt!’ zei ik. ‘Nee? Wat denk je dat ze doen met wat je hen vertelt? Ze oefenen invloed uit op hun bronnen in de Tempel en aan het hof van Pilatus en van Herodes. Ze hitsen de jonge studenten op, de zeloten die bereid zijn om voor de wet te doden of te sterven. Ze beseffen niet dat ze nooit vrij zullen zijn, zoals jij en ik.’ ‘Hoe bedoel je: ze zullen nooit vrij zijn? Daarom zijn we hier toch? En we zijn nu nog niet vrij!’ ‘Luister je dan helemaal nergens naar? Ben je doof? Denk je dat de onrust in je hart weg is als de Romeinen verjaagd zijn?’ ‘Ja!’ brulde ik. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ga niet naar hen terug.’ Hij stond 188


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 189

op. ‘Zeg hen maar wat je wilt. Mijn familie zal er misschien onder lijden. Ze hebben mijn broer zo goed als bedreigd –’ ‘Zadok nodigde me bij hem thuis uit.’ ‘Natuurlijk. Dit zijn mannen van gewicht en ze wilden dat jij dat ook wist. Rijke en machtige mannen en Farizeeën.’ ‘Waarom Farizeeën?’ Zo lang ik me kon herinneren, had onze meester niets anders gedaan dan Farizeeën beledigen. ‘Wie denk je dat er graag wil dat er een messias naar Jeruzalem komt, nog meer dan wij? Dat zal ik je vertellen. De Sjammaieten. De militante Sjammaieten. Leerlingen van mijn rabbi, zoals ik vroeger. Velen van hen die in Jeruzalem wonen, zijn Farizeeën.’ Ik staarde hem aan. ‘Maar stel dat onze meester het niet doet zoals zij dat willen? Als Jezus te vredelievend is, wat denk je dan dat ze zullen doen? Zie je niet met wat voor gevaarlijk spel je bezig bent, Judas van Kerioth? De Sjammaieten zullen hem gaan haten. Dat heb ik al gezien. Hij zal niet doen wat zij willen. Dat is niet zijn manier. Heb je hem de vorige dag niet horen prediken, dat je iemand de andere wang moet toekeren als hij je slaat? Dat je je bovenkleed moet weggegeven als iemand het nodig heeft?’ ‘Ik dacht – ik heb hem mijn mantel om gedaan toen hij de zijne aan die bezeten man had gegeven…’ ‘Judas! Judas,’ grinnikte hij, maar zijn lach klonk niet vrolijk. ‘Is het een bezetene die onze mantels van ons vraagt… of zijn het de Romeinen, die kunnen eisen wat ze maar willen?’ Ik voelde me misselijk worden. ‘Bedoel je…’ ‘Ik bedoel dat je je verstand moet gebruiken. Kijk goed om je heen. Wil jij een vrederijk? Er komt geen vrede. Wil je hem in de Tempel installeren? Dat zullen de Farizeeën niet toestaan. De Sjammaieten zijn hem beu, omdat ze hem niet begrijpen. Hij is niet een van hen en daarom veroordelen ze hem. En de Sadduceeën – zij willen hem ter dood brengen, voordat de geruchtenstroom over hem nog groter wordt. Voordat Rome ingrijpt en hem onderhanden neemt, en ze nog meer voorrechten verliezen.’ 189


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 190

Iets wat hij eerder had gezegd, bleef in mijn hoofd hangen. ‘Je zei dat ze je broer misschien tot de ondergang zullen brengen…’ ‘Wie weet,’ zei hij, terwijl hij een hand naar zijn hoofd bracht. ‘Ik heb mijn broer gevraagd te verhuizen. Tijdens het Loofhuttenfeest heb ik hem gesmeekt weg te gaan, en geprobeerd hem ervan te overtuigen om met zijn gezin naar Galilea terug te gaan, naar Gamala. Maar hij kan niet weg. Nee, dat is natuurlijk belachelijk. Hij heeft een zaak. Mijn familie is te rijk om te verhuizen. Het hangt als een molensteen om hun nek. Ik vrees voor zijn leven en dat van zijn vrouw en kinderen. Hij heeft het gezegd, weet je. Onze meester. Dat broer tegen broer zou opstaan.’ ‘Waarom? Als je vreest voor hun leven – waarom dan?’ ‘Omdat ik hier hoor. Ik hoor… bij hem.’ Zijn stem brak. ‘En omdat, ondanks alles wat ik hem heb verteld, hij me nog steeds bij zich wil hebben. Ik heb hem alles verteld, zelfs dingen die jij niet weet, Judas, die ik niet durfde te vertellen omdat jij zo goed bent en je het al moeilijk genoeg hebt. Hoe zou ik het jou ooit kunnen vertellen? Jij, die volmaakt bent. Je houdt zelfs nog meer van de wet dan ik.’ ‘Dat is niet waar. Als je eens wist… en jij, Simon, word je hele leven al de Zeloot genoemd, de ijveraar.’ ‘Ja, dat ben ik ook wel,’ zei hij, en zijn stem klonk erg moe. ‘En daarom vindt iedereen me aardig. Maar ze kennen me niet. Hij –’ Hij wees in de richting van de heuvels, waar Jezus heen was gegaan, zoals hij bijna voortdurend deed sinds Johannes’ dood. ‘Hij kent me en hij houdt van me ondanks wie ik ben. Nee – om wie ik ben. Ik ben het niet waard, en toch, ondanks al mijn geheimen, houdt hij van me.’ ‘Simon! Wat voor geheimen? Wat voor vreselijke dingen kun je gedaan hebben dat iemand je zou haten? Je hebt altijd voor het koninkrijk geleefd, net als ik!’ ‘Je weet niet wat ik gedaan heb – in Gamala, toen ik me pas bij de Zonen had aangesloten, nog voordat ik naar Jeruzalem kwam. 190


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 191

Ik heb bloed voor hen vergoten, Judas. Dat kan door een paar jaar vroomheid niet worden verzoend. Dat kan hij alleen.’ Simon – een moordenaar? Maar Gamala was een nationalistisch broeinest. Dan zou het vast een Romein zijn, die hij had gedood. ‘Wanneer – wat…’ ‘Die vragen moet je niet stellen,’ zei hij, terwijl hij naar me opkeek met een gevaarlijke uitdrukking op zijn gezicht. ‘Tenzij je het echt wilt weten.’ ‘De Zonen weten het.’ ‘Zij weten het al jaren en hebben het geheim gehouden. Maar nu ben ik hen ontrouw geworden en kunnen ze het tegen me gebruiken wanneer ze maar willen.’ ‘Schrijf hen dan. Zeg dat je terugkomt.We kunnen samenwerken om je familie te beschermen en het zal niet lang meer duren voordat het allemaal niet meer uitmaakt –’ Maar terwijl ik het zei, dacht ik: hier is een man die zelf toegeeft dat hij het verdient om te sterven. Hij schudde met een flauwe glimlach zijn hoofd. ‘Je bent nog steeds een idealist, Judas. Nee. Het is genoeg geweest. Mijn toekomst ligt hier. Ik ben hierheen gekomen met alles wat ik ben en onze meester heeft me geaccepteerd. Ik kan niet meer terug.’ ‘Maar je familie –’ ‘Dit is mijn familie. Hij is mijn familie. Jij bent nu mijn familie, Judas. En ik smeek je me te vergeven voor de keren dat ik je heb misleid of teleurgesteld.Voor het bloed van die man, wiens naam ik nooit gekend heb, nooit heb willen kennen. Daarvoor ook.’ Hij zuchtte. ‘Dus nu ken je mijn geheimen. Ik ken de jouwe niet, hoewel ik vermoed dat er vele zijn in je verleden. Maar dat doet er niet toe. Je bent mijn broer.’ Ik wilde geen moordenaar als broer. Om een of andere onverklaarbare reden voelde het alsof ik zelf ook bloed aan mijn handen had, omdat ik het wist. ‘Je gaat je vanavond reinigen in de mikwe, nu je dit gehoord hebt. Dat weet ik.’ Ik wendde mijn gezicht af. 191


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 192

‘De wet eist… de wet zegt…’ ‘Het kan me niet schelen wat de wet zegt,’ zei hij zacht. Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Er geldt hier een hogere wet, en een hogere verlossing. Ik heb de offers gebracht. Ik heb alles gedaan om de bloedschuld te verzoenen, behalve mijn eigen bloed vergoten. Maar dat hielp uiteindelijk niet om mijn last te verlichten. Niets hielp, totdat ik hierheen kwam. En daarvoor ben ik jou dankbaar, Judas. Ik ben je zo ontzettend dankbaar. Maar misschien begrijp je nu ook waarom ik afstand hield. Ik wist dat ik degene was die jou hierheen meegenomen heeft, niet andersom. Het spijt me dat ik je misleid heb. Maar nu zijn er geen geheimen meer tussen ons.’ Ik keerde me van hem af. Wat had hij hier gevonden – verzoening? Maar hoe was dat mogelijk? Hoewel ik in hem geloofde, was Jezus geen priester. Hij predikte de verlossing van de zonde, hij verklaarde mensen vergeven. Maar wat betekende dat voor een moordenaar? Ik hield de brief nog een dag bij me, en uiteindelijk schreef ik enkel: Ze noemen hem een opruier omdat ze hem en zijn komende koninkrijk vrezen. Bereid je voor. De Sadduceeën en de anderen zullen hun plek daarin kwijtraken, maar degenen die hem steunen, zullen groot zijn. Hij heeft zelf gezegd dat de eersten de laatsten zullen zijn, en de laatsten de eersten. Over Simon zei ik niets.

192


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 193

Vierentwintig e kwamen uit Betsaïda, uit de Decapolis, waar ze geruchten hadden gehoord over de varkens. Sommigen waren boos en kwamen hem bestoken. Ze kwamen uit Tyrus en Sidon en zelfs uit Syrië. Ze kwamen uit nieuwsgierigheid, of uit wanhoop. Maar wat ze niet wisten – niet konden weten – was dat wij juist de wanhopigen waren. We waren nu ten noorden van Betsaïda, in het territorium van Filippus, Herodes’ broer. Daar was het veiliger voor ons. Ik had niet meer met Simon gesproken. Ik keek niet naar hem als hij vlakbij was en hij zocht mij ook niet op. Ik had gedacht dat er nog meer mensen zouden vertrekken als we naar het noorden gingen. Maar na drie dagen was de menigte groter dan ooit. Aan het eind van de ochtend op de derde dag telde ik bijna vijfduizend mensen, die de lage heuvels bedekten als een tapijt. We liepen voortdurend tussen hen door, terwijl we de bekende verhalen herhaalden en de mensen zegenden. We kozen zelfs een paar van de trouwsten uit de menigte uit om ons te helpen. Tegen de middag stond de zon warm boven onze hoofden. De honger knaagde aan onze maag. ‘Rabbi,’ zei Andreas. ‘We moeten hen laten gaan om iets te eten te gaan kopen en onderdak te zoeken. Sommigen zullen helemaal naar Kafarnaüm of Heptupegon moeten. In Betsaïda alleen is niet genoeg voorraad om hen allemaal te eten te geven.’ Jezus, die in gedachten verzonken leek – zo was hij steeds sinds Johannes’ dood – keek hem aan. ‘Waarom geef je hen niet te eten?’ ‘Rabbi, het zijn er zoveel.’ Hij keek om zich heen. ‘Hebben we hier iets te eten?’

Z

193


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 194

Ik keek van hem naar Andreas, alsof ik wilde zeggen: is hij er wel helemaal bij? ‘Hier hebben we wel iets,’ zei Thomas. Thomas, altijd zo preciesjes. Hij had de mand met onze voedselvoorraad bij zich, waar niet veel meer in zat. ‘Er zit nog nauwelijks genoeg in voor Jakobus alleen. Meester!’ zei Andreas. ‘Laat de mensen gaan zitten.’ ‘Waarom?’ vroeg Andreas, zichtbaar geïrriteerd. Jezus keek hem aan met een vermoeide uitdrukking op zijn gezicht. ‘Laat ze gaan zitten in groepen van vijftig. En geef ze dan te eten.’ ‘Ik zeg toch dat we nauwelijks genoeg hebben voor –’ begon Andreas. Jezus gebaarde ongeduldig naar het eten, alsof wij degenen waren die het niet begrepen. Andreas keerde zich hoofdschuddend om. Mijn meester pakte de vis en daarna het brood en citeerde het gebed bij het breken van het brood. Hij zag er afgetobd uit. Even dacht ik, met een zweem van angst: hij is niet bij zijn verstand. Hij legde het eten in de mand en gaf die toen aan Jakobus, alsof het daarmee geregeld was. Ik sloot zwijgend mijn ogen. Ik ergerde me en probeerde tegelijkertijd een groeiend gevoel van wanhoop te smoren. We hadden plannen. Voor de lente. Voor de menigte. We zouden oprukken naar Jeruzalem. Plannen en hoop! Hoe lang zou hij nog zo blijven zwelgen in zijn verdriet? Net voor zonsopgang had hij me tot mijn vreugde gevraagd: houd je van me, Judas? Dat vroeg hij nu bijna voortdurend en ik had met blijdschap gezegd: ‘Ja! Ja, ik houd van u.’ Keer op keer. En ik had het gemeend. Dat deze man, deze rabbi… deze vriend… die huidvraat genas en de wind kon bedwingen, zo volhardend aan me bleef vragen of ik van hem hield, dat vervulde me met blijdschap en het gevoel dat mijn leven zin had. Ik genoot van het gevoel dat ik blijkbaar macht over hem had. 194


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 195

Dat de man waar velen hulp van verwachtten, datzelfde deed bij mij. Alsof het zonder mijn liefde allemaal geen zin had. En als hij ’s nachts huilde, was ik uitgelaten geweest over de wetenschap dat ik gekend was – echt gekend – en toch niet afgewezen. Dat hij me op een of andere manier nodig had, deze raadselachtige man, deze machtige man. Deze gebroken man… Maar hoe precies, dat begreep ik niet. Ik keek even naar Jakobus, die nog met de mand in zijn handen stond. Hij had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat is er?’ vroeg ik. Zat er soms een insect of een schorpioen in de mand? ‘Haal nog eens een mand,’ zei hij. Vreemd. Andreas, die een eindje verderop was blijven staan, schudde zijn hoofd en snoof. Mattheüs kwam met een tweede mand en Jakobus schudde brood en vis in de lege mand in Mattheüs’ handen. Brood. Vis. Zoveel brood. Zoveel vis. ‘Nog een!’ Mattheüs lachte luid en iemand bracht hem nog een mand. Vlug zette hij de volle neer en tilde de lege mand op, terwijl Jakobus hem vulde. Brood. Vis. Nog een mand. Zo ging het verder, totdat er tien manden vol waren. Toen we de laatste gevuld hadden, de menigte te eten hadden gegeven en eindelijk zelf gingen zitten om te eten, moesten we lachen. De hitte vergeten, de spanning gebroken als de dooi in de lente, als ijs dat scheurt in de zon. Elia had eens honderd man van brood voorzien. Honderd maar. Als Elia honderd man te eten kon geven, hoeveel groter was dan de man die hetzelfde deed met vijfduizend? Hoop. Dat was het enige waar een land om schreeuwde.Voedsel. Dat was het belangrijkste wat een leger nodig had. Om die 195


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 196

reden had Rome zijn zinnen gezet op de graanvelden van Egypte. Maar wij zouden onoverwinnelijk zijn, zelfs voor Rome.Wie zou er nou niet een man volgen die je een oneindige hoeveelheid voedsel kon geven? Die je kon genezen als je ziek werd? Die avond ging mijn meester alleen weg. Ik wilde met hem praten. Ik voelde me deemoedig, gebroken door mijn twijfels. Maar hij glipte weg voordat iemand hem kon volgen. Ik hield mezelf voor dat het niet uitmaakte – dat ik geduldig met hem om zou gaan, hoe hij zich ook maar voelde. Ik voelde me opgewekt, vernieuwd, dus ik had genoeg reserves om geduld met hem te hebben. Maar de volgende avond vroeg hij me weer niet om samen met hem te bidden. Of de avond daarna. En terwijl de menigte groeide, trok mijn meester zich steeds verder terug. Een week later kwam Jezus naar de pier in Kafarnaüm om ons uitgeleide te doen. Honderden mensen stonden daar op hem te wachten. Sommigen hadden bijna 150 kilometer gereisd om hem te kunnen zien. We waren een paar dagen teruggekomen en durfden niet langer te blijven, maar de mensen wilden meer. ‘Ga maar. Ik zie jullie daar wel,’ zei hij, terwijl hij het touw losmaakte. ‘Alstublieft. Kom met ons mee, rabbi,’ zei ik. Het was inmiddels bijna avond en ik had er weinig zin in om zonder hem het meer op te gaan, na wat er de vorige keer gebeurd was, maar hij glimlachte naar me en gaf de boot een duw. Eerder die dag had ik aangeboden om bij hem te blijven, en later zelfs gevraagd of het mocht, maar hij had me met de anderen mee gestuurd. Ik wilde niet toegeven, zelfs niet tegen mezelf, hoe dat me had gekwetst. Ik bleef nog even staan om te zien hoe hij ons nakeek en zich toen omdraaide. Zijn rug was gebogen en hij liep in de richting van de lage heuvels. Toen vervaagde hij zo onopvallend in de schemering dat ik me afvroeg of hij verdwenen was. Even vroeg 196


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 197

ik me zelfs af of ik hem ooit weer zou zien, of dat hij zomaar stil uit mijn leven verdwenen was. Voorgoed. Die gedachte bracht me van mijn stuk en mijn hart begon te bonzen. Ik sloot mijn ogen en dwong mijn hart tot rust te komen. Sinds het gesprek met Simon woedde er een knagende onrust in mijn binnenste. Bang was ik ook, voor mijn moeder en mijn broer. Ik had hen een bericht gestuurd via de Romeinse post dat ik hen miste en wilde weten of het goed met hen ging. Meer kon ik niet zeggen. We brachten de tijd door met speculeren over wanneer we naar Judea zouden opmarcheren en wanneer Jezus eindelijk zijn troon in de Tempel zou opeisen. ‘Met Loofhutten,’ zei Petrus. ‘In de lente,’ meende Andreas. ‘Eerder nog,’ stelde Thomas. ‘Ja,’ zei Jakobus de Kleinere. ‘Laat het alsjeblieft eerder zijn.’ Mattheüs en een paar anderen zwegen. ‘Stel dat we zo lang niet meer leven?’ zei Mattheüs uiteindelijk. ‘Natuurlijk leven we zo lang nog wel,’ zei Jakobus. ‘Hij heeft ons een plek in het koninkrijk beloofd. De enige vraag is wie het belangrijkst zal zijn.’ ‘Degene die het langst bij hem is,’ zei Andreas. Degene waar hij het meest van houdt, dacht ik bij mezelf. De nacht viel over het meer, zwaar en vol insecten. Ik was bang voor het diepe duister van het meer en ik lette scherp op Jakobus en Petrus. Maar ik zag geen van beiden ook maar een moment naar de lucht kijken. De wind trok wel wat aan, maar deed niet veel meer dan ons vertragen. Petrus mopperde en Andreas streek het zeil, omdat de wind ons helemaal terug naar Heptupegon leek te willen blazen. Terwijl de nacht vorderde, zonder storm maar ook zonder wind om ons in Betsaïda te krijgen, sliepen en roeiden we om beurten. Vlak voor zonsopgang werd ik wakker van een schietgebedje 197


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 198

en iemand die zijn adem inhield. Ik sliep licht en was meteen klaarwakker. Maar er was geen storm, geen rukwinden, zelfs geen regen. Het leek erop alsof we helemaal niet opgeschoten waren sinds Andreas het zeil had gestreken. ‘Daar,’ fluisterde Nathanaël. Waar wees hij naar? De wolken waren dun en de maan zo vol dat het wateroppervlak en de golven verlicht werden. ‘Ik zie het!’ zei Mattheüs, terwijl hij zich dieper in de boot liet zakken. De anderen tuurden in dezelfde richting, gespannen als wolven maar niet half zo dapper. Maar de vissers waren begonnen met bidden, hun angst bijna tastbaar. Ik had hen horen fluisteren dat er ’s nachts vreemde dingen op het meer gebeurden. Ik meende dat dat een gevolg was van een gebrek aan scholing en de Galilese achterdocht, dus ik wilde mijn ogen weer dichtdoen. Maar toen zag ik het. Het rees omhoog als een zuil van maanlicht en werd steeds groter, alsof het uit het meer zelf opgestegen was. ‘Een spook!’ riep een van hen. In Galilea had ik meer over spoken horen praten dan tijdens al de jaren van mijn jeugd, waar we alleen hadden gehoord van de geesten die opgeroepen werden door de heks van Endor. Maar ik had het nooit goed begrepen en er daarom nooit echt in geloofd. Tot nu toe. Jakobus, die naast me zat, gilde als een vrouw. Ik zou hem hebben uitgelachen als ik het niet zelf zag lopen, met lange passen over het water. Ik zag van waar ik zat de beweging van de tuniek om de benen, de manier waarop de mantel over het hoofd hing, zoals mijn meester dat vaak deed… ‘Wees niet bang!’ riep de gedaante. Zijn stem. Mijn hart sprong op. Maar voordat ik het kon zeggen, was Petrus opgesprongen. Wie anders dan Petrus zou midden op het meer over de rand 198


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 199

uit een boot stappen, zodat we onszelf verwensten om onze angst? Wie anders dan Petrus begon te zinken omdat hij verslapte, zodat we blij waren dat we niets hardop hadden gezegd? En wie van ons beneed hem niet die reddende hand op het eind? Toen ze samen in de boot stapten, was de wind aangetrokken, zodat we de riemen binnen boord konden halen en het zeil konden hijsen. In het eerste ochtendlicht zag ik de tranen op Petrus’ wangen, net voordat hij zijn hoofd onder zijn mantel verborg en huilde. De menigte in Betsaïda stond al verlangend naar hem uit te kijken toen we die ochtend aanmeerden. ‘We zijn bereid om het werk te doen dat God van ons verlangt,’ zei een vertegenwoordiger van vele andere mannen toen we in de synagoge waren. Het was niet veilig om buiten over dat soort dingen te praten. Ik was blij met elke man die op deze manier naar Jezus toe kwam, als een militair leider die een gelofte van trouw kwam afleggen en zijn mannen beschikbaar stelde. ‘Maar geef ons eerst een teken, zodat we weten dat het waar is wat we gehoord hebben. Als we het met onze eigen ogen zien, zullen we u volgen.’ Inwendig kreunde ik. De laatste keer dat iemand om een teken had gevraagd, waren we bijna verdronken op het meer. ‘We hebben het gehoord, van het brood!’ riep iemand. ‘Laat ons zien dat u brood kunt vermenigvuldigen!’ Het gezicht van mijn meester vertrok van pure frustratie. ‘Ja! Laat het ons zien!’ ‘Doe geen moeite voor brood dat vergaat,’ riep Jezus opeens, ‘maar voor het voedsel dat ik jullie geef. Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij mij komt, zal geen honger meer hebben.’ Stilte in de synagoge. Zou dit dan het moment zijn? Ik durfde nauwelijks adem te halen. De mannen op de banken leunden voorover. Wachtten. Maar toen hij niets deed, keken ze verward om zich heen. 199


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 200

‘Waar is het brood dan?’ vroeg iemand. Vandaag ging het niet gebeuren. Want op dat moment vertrok het gezicht van mijn meester. Hij draaide zich met een ruk om en het was alsof hij om een of andere onverklaarbare reden zou gaan huilen. Nee. Nee. Hij was veel te moe. Wanneer had hij voor het laatst geslapen? Gegeten? Zo mochten ze hem niet zien. We hadden deze mannen nodig. Deze aantallen. Maar dit was niet de charismatische leider en revolutionair die ze waren komen zien. ‘Meester, kom mee,’ fluisterde ik, terwijl ik mijn hand naar hem uitstak. Hij duwde mijn hand weg. ‘Het brood is mijn vlees,’ zei hij, terwijl hij achteruit liep. ‘Wie het eet, zal eeuwig leven. Waarachtig, ik verzeker u, als u mijn vlees niet eet en mijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u.’ Ik kreeg het koud en meteen daarna vreselijk heet. De warmte schroeide op mijn wangen en omhulde mijn hoofd. Naast me werd Simon bleek. Nee. Nee. Nee! Hij raaskalde. Hij was gek. Dat was de enige reden waarom hij zoiets pervers had kunnen zeggen. De mannen die het dichtst bij stonden, keken geschokt. Verontwaardiging van de stenen banken. Mannen waren opgestaan. Zelfs de ongeschoolde boeren staarden hem aan. Tegenover me sloeg Petrus zijn handen voor zijn gezicht. ‘Stop!’ riep ik, en ik stak mijn hand uit naar mijn meester, maar hij negeerde me en herhaalde: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven! En ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken.’ Ik sloot mijn ogen. Toen ik ze weer opende, waren er al mannen die boos naar de deur liepen. Zeggen dat je het vlees van een ander mens moest eten, dat deed je niet. Bloed drinken, daar had je het niet over. 200


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 201

Het bloed van de geboorte en het bloed van de besnijdenis verbonden een mens met God. Maar het bloed behoorde alleen God toe. Daarom zonderde een vrouw zich af tijdens haar maandelijkse bloeding. Daarom vloeide het bloed van de offers in de Tempel af op de grond. Het mocht niet lichtvaardig of zonder doel vergoten worden, anders zou het tot God roepen uit de aarde, omdat het verbonden was met het goddelijke. Dit waren niet onze wetten, maar die van God. Jezus zou niet alleen onze missie kapotmaken – onze droom van een leger voor Israël, dat opmarcheerde tegen Rome – maar ook ons. En met dergelijke woorden zou hij ons de dood in jagen. Vlug zei Simon: ‘Zelfs de profeet Jesaja heeft gezegd: “Hier is water voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld – koop hier je voedsel en eet!”’ Maar het was al te laat. Er ontstond opschudding onder de mensen. Ik wendde me af. Ik keek hoe ze een voor een de synagoge verlieten en mijn rust, mijn toegenomen hoop met zich meenamen. ‘Ergert u zich hieraan?’ zei Jezus. Hij volgde een groep mannen die op weg was naar de deur. ‘Maar als u nu de Mensenzoon zou zien opstijgen naar waar hij eerst was? Wat ik gezegd heb, is geest en leven!’ Hij stond daar maar en keek hen na en deed niets om ze tegen te houden. En wij stonden daar en konden ze niet tegenhouden, maar keken toe hoe ze vertrokken. ‘Jullie. Willen jullie soms ook weggaan?’ zei hij tegen ons, zijn hoofd gebogen alsof hij het opgegeven had. De synagoge was bijna leeg. ‘Waar zouden we naartoe moeten?’ vroeg Petrus. Hij zag er verloren uit. Ja, waarheen? Jezus liet zijn hoofd hangen. Even dacht ik dat hij zou gaan huilen. Hij zag eruit alsof hij zich eenzaam voelde, alleen op de wereld. Maar ik had niets om hem mee te troosten. ‘Ik kan niet omgekocht worden met brood, of macht, of beïnvloed worden door rijkdom. Hoe kan ik dat bij hen dan wel toestaan?’ 201


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 202

Had hij het eigenlijk wel tegen ons? Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De spanning van de afgelopen dagen en weken en lange nachten was te zien in zijn hangende schouders, in de lijntjes op zijn voorhoofd waar hij nu zijn vingers tegenaan drukte. Even later knikten zijn knieën. Jakobus was er om hem op te vangen. Hij sloeg zijn armen om hem heen, om deze man die arbeider was geweest, wiens kracht de afgelopen dagen uit hem weggevloeid leek te zijn. ‘Meester!’ Hij hield hem overeind. Ik sloeg mijn arm om zijn nek. ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen,’ zei hij, zo zacht dat ik hem bijna niet kon verstaan, zelfs niet in de lege ruimte van de synagoge. En toen zei hij nog iets wat ik nauwelijks kon horen. ‘Wat zegt u, rabbi?’ zei ik vermoeid. ‘Een van jullie…’ ‘Ja?’ ‘Is een duivel.’ ‘Waarom zegt u deze dingen?’ vroeg ik dringend. ‘Omdat het waar is.’ ‘Hij heeft zichzelf niet meer in de hand,’ zei Petrus die avond. ‘Hij is niet meer zichzelf sinds Johannes’ dood.’ Aan de andere kant van het vuurtje dat we gemaakt hadden, zat Simon, ijzig en bleek in het donker. Ik hoefde niet te raden wat hij dacht. Hij vroeg zich vast af wat hem bezield had om hierheen te komen, om alles achter te laten en deze man te volgen. Ik wist dat hij dat dacht, omdat het ook mijn gedachten waren. Die nacht droomde ik dat ik terugkeerde naar Jeruzalem. Maar toen ik vlak bij de stad was, zag ik geen glanzende Tempelgevel, geen goud of wit marmer. Het was allemaal afgebrand. Toen ik nog dichter bij de stad kwam, zag ik palen langs de weg staan, als van een omheining. Maar later zag ik dat het helemaal geen palen waren maar kruizen, met dwarsbalken die maar net zo breed waren als de armen van een man. Er hingen honderden mannen en vrouwen aan. En terwijl ik 202


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 203

langs die gruwelijke rij kruizen liep, zag ik dat de stad zelf leeg was. ‘Moeder!’ schreeuwde ik. ‘Nathan!’ Ik riep de namen van mijn schoonzus en mijn nichtjes en neefjes. Maar er was niemand meer in de stad. En toen ik terug rende naar mijn huis, ontdekte ik de boodschap op de muur, in geheimschrift: ‘Jij hebt dit gedaan.’ Velen vertrokken midden in de nacht, en de volgende ochtend, openlijk. Ik stond buiten voor het huis waar we overnacht hadden – bij familie van Zebedeüs – en keek hoe ze naar het noordwesten trokken, naar Sidon, of westwaarts naar het platteland van Galilea. Sommige gezichten herkende ik. Het waren mensen die ons al maanden volgden. Ik vroeg me af of ze naar de heuvels zouden gaan, om daar door rovers verwelkomd te worden. Talloze keren had ik die nacht overwogen om ook te gaan. Om Simon te vragen of hij met mij terug wilde gaan. Wat kon ik hier nog betekenen? Ik kon niet nog meer vage verslagen naar de Zonen sturen. Ze hadden spionnen onder ons – dat wist ik nu – die gemakkelijk konden controleren of wat ik vertelde waar was. Dan zouden ze weten dat ik hen probeerde te beïnvloeden. Dat ik probeerde te verbergen dat mijn meester langzaam instortte onder het gewicht van zijn volgelingen. Dat hij krankzinnig werd. Maar toen ik mijn schamele bezittingen bij elkaar had kunnen rapen en vertrekken, deed ik het niet. Niet omdat ik moediger was dan de anderen, of omdat er niets was om naar terug te keren… of zelfs maar omdat ik wilde weten wat zijn volgende stap zou zijn, of omdat ik nieuwsgierig was of er toch een goed plan school achter zijn krankzinnigheid, een geniaal plan dat ik niet had herkend of verwacht. Ik ging niet omdat ik me nog nooit zo ontzettend levend had gevoeld als bij hem… omdat ik in hem geloofde. En dus ik zou wachten. Ik zou hem verzorgen en vertroetelen als dat nodig was, totdat hij weer gezond was. Ik ging niet weg, omdat ik van hem hield.

203


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 204

Vijfentwintig e kwamen in Caesarea Filippi aan, niet als overwinnaars maar als vluchtelingen. De menigte was verdwenen en de droom over het komende paasfeest vervaagde met elke kilometer. Jeruzalem leek een andere wereld. Terwijl we in de richting van de berg Hermon liepen, begon ik me af te vragen waarom hij ons hierheen bracht, naar de bron van de Jordaan in de rots. Het was een heidense plek waar de plaatselijke bewoners de Griekse god Pan aanbaden en onze koning, die heulde met Rome, een tempel voor Augustus had laten bouwen. We beklommen de rots naar de grot. Daar zag ik zelfs nissen in de wanden die waren uitgehouwen om offers te brengen aan de god. Een goede Israëliet hoorde hier niet te zijn. Was mijn meester dan zo ver gezonken dat hij niet alleen lasterde, maar zelfs plekken bezocht waar andere goden aanbeden werden? Ik wilde lachen, de lach van een krankzinnige. Waarom niet? Waarom ook niet? Moesten we soms ook de offers opeten die voor de afgoden waren achtergelaten? Maar hoe dichterbij we kwamen, hoe frisser de lucht werd. Het rook naar water. Niet de geur van regen – een lieflijke geur, omdat regen in dit land altijd een zegen was, maar de geur van levend water. Van zuiverheid, puurheid. Ik had een doodsgeur verwacht. Boven ons lag sneeuw op de top van de berg Hermon, smetteloos en puur, de bron van het water. Hoe kon de rots zo verontreinigd zijn door die nissen en deze grot, die gewijd was aan Pan door de tempel die hier was gebouwd door die verrader Herodes, die voor elke Caesar die hem zijn kroon liet behouden een tempel bouwde – en toch zo heerlijk ruiken?

W

204


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 205

Hoe was het mogelijk dat ik me als herboren voelde door het water dat uit de grot vloeide – dezelfde grot waarvan de heidenen geloofden dat het de poort naar de onderwereld was, zodat de stad hier vlakbij letterlijk bij de poort van Hades lag? Ik had zelfs gehoord dat ze hun goden hier uit deze grot lokten door vrouwen perverse handelingen uit te laten voeren met geiten! De wind trok aan en blies door mijn haar. De bries droeg de geur aan van cipressen en amandelbomen uit de boomgaard hier vlakbij, van bemoste stenen en smeltende sneeuw. ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ vroeg Jezus toen we vlak voor de rots waren blijven staan. We hadden brood en olijven bij ons, maar niemand durfde voor te stellen dat we hier zouden eten of drinken, ondanks het feit dat dit het water was dat de rivier de Jordaan vulde. Petrus en ik keken elkaar aan. ‘Johannes,’ zei Mattheüs. ‘Veel mensen denken dat u Johannes bent. Zelfs Herodes denkt dat, zegt Chuza’s rentmeester.’ Jezus glimlachte bedroefd. ‘Elia,’ zei Thomas. ‘Of Jeremia.’ ‘Ja, een van de profeten,’ zei Simon. ‘En jullie?’ vroeg hij, terwijl hij ons allemaal aankeek. ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’ Op dat moment geloofde ik stellig dat als ik zei dat hij mijn vriend was, hij dat voorgoed zou blijven. Als ik zei dat hij een arbeider was, dan zou hij dat blijven. Ik weet niet waarom ik dat dacht, maar zijn gezicht leek een onbeschreven blad, zonder de onrust of krankzinnigheid van eerst, klaar om beschreven te worden. Mijn vriend. Mijn hart fluisterde het. Messias. Mijn verleden, mijn pijn, riepen erom. De stilte strekte zich rondom ons uit en ik wist dat elk van ons datgene wat hij graag wilde zeggen, alleen in zijn hart durfde te verwoorden. We wisten de laatste tijd niet wat we tegen Jezus konden zeg205


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 206

gen. Elk van ons woog zijn woorden zorgvuldig. Niemand durfde nog impulsief te zijn, zoals eerst. Een jaar geleden waren we nog kinderen geweest. Nu hielden we onze tong in bedwang en dachten goed na voordat we iets zeiden, omdat we wisten wanneer onze woorden zinloos waren of zelfs niet eens gehoord zouden worden. Hij was de laatste tijd zo tegendraads, zo onvoorspelbaar, dat we meestal helemaal niet wisten wat we moesten zeggen. Het moment strekte zich uit over het gorgelende water als een spinnenweb, gespannen, afwachtend. Ik kon de blikken van de anderen bijna horen, zoals ze van de een naar de ander schoten. Toen besefte ik opeens dat ik bang was. Dat mijn hart in mijn oren bonsde. Ik was bang dat ongeacht wat ik zei, hij zou antwoorden dat het niet waar was. Dat hij niet de messias was. Dat hij niet van mij hield. Erger nog, ik was bang dat ik hem zou geloven. Het waren twee emoties die nu al zo lang in ons hart leefden: hoop en vrees. De gespannen stilte strekte zich uit totdat het ondraaglijk werd. Ik keek naar Simon, die naar de grond voor zijn voeten keek. Zijn ogen bewogen heen en weer, alsof hij daar iets las. Ik keek naar Petrus, de impulsieve Petrus, die uit de boot gesprongen was. Zeg toch iets, dacht ik bij mezelf. Zeg het dan. Laat het maar openbaar worden, uitgesproken. Of laat het gezegd worden, omdat ik het niet meer kan verdragen. Laat het naar buiten gebracht worden als een scherf, om vertrapt te worden, en laten we dan niet meer doen alsof. Alsof het in de hemel en op aarde vaststond, als het verwoord werd. Zeg het. ‘U bent de messias.’ Mijn hart hamerde in mijn hoofd. ‘De zoon van de levende God.’ Daar had je het. Maar ik had het niet gezegd. Niemand bewoog in de kring. Alleen Petrus, die was opgestaan. 206


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 207

Zijn ogen schitterden, alsof hij koorts had. Hij straalde hoop uit. Jezus liet zijn hoofd zakken. Even zonk de moed me in de schoenen. ‘Gelukkig ben je, Simon bar Jona. Maar ik noem je Petrus. En dit is de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen,’ zei hij terwijl hij opkeek. De tempel van Augustus achter me leek weg te vallen. De nissen in de rots bestonden niet meer. Er was alleen dit ene, Petrus’ eenvoudige woorden, en de grond waarop we stonden, die geheiligd was. ‘En de poorten van Hades zullen haar niet kunnen overweldigen,’ zei hij, boven het ruisen van het water uit, dat uit de onderwereld achter hem kwam stromen. Eindelijk, dacht ik, en ik viel neer op mijn knieën. Eindelijk. Toen we daar weggingen, was ik hoopvol en zeer gelukkig. Hoopvol, omdat ik hem nooit eerder had horen zeggen dat hij de messias was, of had toegestemd dat hij zo genoemd werd. Ik begreep daaruit dat we tegenstand zouden ervaren bij ons werk, zoals in Galilea – zoals we nu ook omgeven werden door de attributen van de heidenen en de verrader Herodes. Gelukkig, omdat hij voor ons vertrek zei dat hij inderdaad naar Jeruzalem zou gaan. Daar hadden we op gehoopt. Maar onderweg uit Caesarea Filippi zei hij dingen die me eerst in verwarring brachten en me daarna vervulden met teleurstelling en wanhoop. Hij begon te vertellen dat hij zou lijden door toedoen van de priesters en de schriftgeleerden. Dat was al gebeurd. En eerlijk gezegd had hij het meeste aan zichzelf te danken. Waarom moest hij daar nu over doorzeuren? Een paar dagen later, toen hij er weer over begon, zei hij iets waar de rillingen van over mijn rug liepen. ‘Ik zal gedood worden, en op de derde dag worden opgewekt uit de dood.’ 207


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 208

Terwijl ik bedacht dat ik hem daar later onder vier ogen over moest spreken, vergat Petrus zijn eerdere terughoudendheid. ‘Dat nooit! Dat zullen we nooit laten gebeuren!’ Jezus stond plotseling stil en zei: ‘Ga terug, achter mij, aanklager!’ Petrus verstijfde. ‘Je bent een rots waar men over struikelt. Ga achter mij.’ We waren sprakeloos. Elk van ons zou hetzelfde hebben gezegd – we dachten allemaal hetzelfde. Wat hadden we allemaal gegeven de afgelopen maanden – en sommigen zelfs jaren? Sommigen waren hun hele vroegere leven kwijtgeraakt. Die avond vertrok Jezus zonder ons, zoals gewoonlijk. Maar dit keer probeerde niemand achter hem aan te gaan. Petrus kwam een uur later bij me. ‘Ik ga.’ Ik stond op. ‘Nee. Dat kun je niet doen.’ ‘O nee?’ Hij hief zijn armen omhoog. ‘Wat moet ik anders? Als ik het juiste probeer te doen, gaat het precies verkeerd. Als ik bij hem ben, is het alsof de wereld op zijn kop staat. Als ik zeg: “U moet leven,” noemt hij me aanklager, satan.’ In zijn ogen zag ik de diepe voren van onbegrip en verwarring. ‘Hoe kun je zo’n meester nog tevredenstellen?’ Ik wist het niet. Geen van ons wist het. Het was een paradox. Hij was een paradox. ‘Ondertussen loopt mijn familie gevaar, omdat ik deze rabbi volg die ik het niet naar de zin kan maken! In Kafarnaüm weet ik tenminste wat ik doe. Ik ben een vakman. Ik raak in mijn werk nooit uit mijn evenwicht. Nu weet ik niet meer wat links en rechts is, want het verandert elke dag!’ Hij sloeg een hand voor zijn gezicht. ‘Jij staat dichter bij hem dan wie van ons ook, Judas. Jij begrijpt hoe rabbi’s denken. Leg het me alsjeblieft uit!’ Even, heel even maar, dacht ik: ja. Ga maar. Hoe minder discipelen, hoe meer invloed ik misschien op hem had. Misschien kon ik zelfs zijn leven redden – want daar zou het binnenkort op uitdraaien. Mijn meester had gelijk: hij zou sterven als hij op deze 208


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 209

weg verder ging. Herodes wilde hem dood. De Farizeeën wilden hem dood. De Sadduceeën. Wie bleef er dan nog over dan de armen en de zieken, en wat zou er gebeuren als hij ook hun weigerde brood te geven, en een teken? Zelfs de Romeinen moesten overal de gunst van de mensen kopen met brood en spelen en speciale voorrechten, of de belofte om de belasting te verlagen of wegen te bouwen. Ik had gedacht dat het komende koninkrijk anders zou zijn, maar misschien was dat in elk koninkrijk hetzelfde, of het nu van God was of van mensen. Maar Petrus hield van hem en onze meester beantwoordde die liefde. Dat wist ik. Als Petrus vertrok, zou hij daar kapot van zijn. Daarom was het vanwege onze meester, en vanwege de goede zaak – meer dan om Petrus zelf – dat ik zei: ‘Nee. Je moet niet gaan.’ Ik smeekte hem om te blijven. Op het juiste moment, bij de juiste gelegenheid, zou ik met Jezus praten als hij hiermee doorging. Ik zou ronduit zeggen waar het op stond. Ik zou hem berispen als dat nodig was. Het verdriet verstikte hem en maakte hem redeloos. We konden het ons niet veroorloven om redeloos te zijn. Ons leven stond nu op het spel. De lente maakte plaats voor de zomer. De jakhalzen zwierven over de heuvels. Soms klonken ze dichterbij dan ooit. Ik vergat de geluiden van Jeruzalem, van Kafarnaüm. Ik kende alleen nog het ritme van het komen en gaan en de gebeden van mijn meester. Hij predikte tot wie hem kwamen horen en in de stadjes waar we overdag heen gingen, maar ’s nachts liet hij ons alleen en zocht vertroosting bij God, niet bij ons. Ik had wat perkament bij mijn spullen. Nu begon ik met schrijven. Ik maakte een verslag van alles wat ons overkomen was en schreef zoveel woorden van Jezus op als ik me maar kon herinneren. Om ze te bewaren voor het nageslacht. Om mezelf af te leiden van het nieuwe, knagende gat in mijn binnenste. Elke keer als ik dacht dat hij zijn morbide fascinatie met de dood eindelijk had opgegeven, dat we eindelijk over de toekomst konden nadenken, kondigde hij opnieuw aan dat hij zou sterven. En sinds 209


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 210

kort voegde hij daaraan toe dat wij, als we hem wilden volgen, ook zelf ons kruis moesten opnemen. Hij had het niet tegen de mensen gezegd – er was ook geen menigte meer die hem volgde – maar alleen tegen ons. Besefte hij dan niet dat hij zo niet moest denken? En elke nacht lag ik zwetend in bed en droomde van mijn vader. Op een dag in de nazomer ging hij weg om te bidden op de berg Hermon. Hij bad nu bijna voortdurend en nam Petrus en de broers Jakobus en Johannes meestal mee. Hoewel ik hem miste, evenals de nachten waarin we baden tot zonsopgang, nam ik mezelf voor om Petrus dit niet te misgunnen, omdat Jezus hem zo gekwetst had. Dus probeerde ik te genieten van de tijd die ik voor mezelf had. Ik sliep overdag als ik wist dat ik niet zou dromen en ’s nachts schreef ik mijn verslag bij het vuur. Ik was blij dat Jezus niet alleen was in zijn eenzaamheid, hoewel het er steeds meer op leek dat hij de voorkeur gaf aan het gezelschap van alleen deze drie discipelen. Ze kwamen terug met vreemde verhalen over Mozes en Elia die met hen waren komen praten. Eerst geloofde ik hen niet, maar daarna vroeg ik me geïntrigeerd af wat het kon betekenen en ik liet hen het verhaal keer op keer herhalen. Ik werd er enthousiast van en wilde mijn meester ernaar vragen – totdat Petrus me schaapachtig vertelde dat ze de gebeurtenis aan niemand mochten vertellen. Zelfs niet aan de rest van de discipelen. Niet aan mij. Ik, die hem voortdurend moest verontschuldigen, die rationaliseerde wat hij bedoelde, die deed wat ik kon om zijn scherpe kanten eraf te halen en zijn zachte kant aan te scherpen… ik mocht het niet weten. Ik verafschuwde mijn zwakheid, waardoor ik me voelde als een kind of een mokkende visvrouw. Maar op een of andere manier was ik bij hem uit de gratie gevallen en hij leek me uit de weg te gaan, zodat ik nu van een van hen moest horen wat hij had gezegd. 210


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 211

Na die nacht waren de drie discipelen anders, vreemd, stil. Te stil. ‘Wat is er?’ vroeg ik uiteindelijk aan Petrus. ‘Waarom kijk je zo bang?’ Het was herfst en de regens kwamen. Ik verlangde naar het groen op de heuvels en hoopte dat we op een of andere manier allemaal ook zo nieuw leven zouden vinden. Zijn ogen stonden dof toen hij naar me keek. ‘Hij blijft nu maar zeggen dat hij zal sterven – sterven en opgewekt worden uit de dood. Waarom zegt hij dat, Judas? Wat betekent het?’ Ik schudde mijn hoofd. We leefden maandenlang als bannelingen, tot de dag waarop Zebedeüs liet weten dat alle protesten tot bedaren waren gekomen en de meeste mensen het wachten beu waren en weg waren gegaan. Die herfst keerden we eindelijk terug naar Kafarnaüm. We keerden terug als mannen die zich in het openbaar probeerden te verbergen. Ik zag hoe ze naar ons keken, het gewone volk en de Farizeeën. Ik zag hoe sommigen met een wijde boog om ons heen liepen, omdat ze dachten dat het hun reputatie zou schaden als ze met ons werden gezien. Voor het eerst miste ik het zelfs om gezien te worden als degene die de Farizeeën had beledigd. Toen waren we tenminste niet zo schichtig als nu, alsof we bang waren elk moment op heterdaad betrapt te kunnen worden. Ik miste zelfs de menigte. Wie volgde ons nu nog, behalve een paar zwerfhonden? Ze waren zelfs zo ver met ons meegegaan, dat als ik ’s morgens de deur opendeed om mijn behoefte te doen op de vuilnishoop, er daar altijd wel een schurftige, verwilderde hond aan de kant van de weg lag te kauwen op iets wat hij had gevonden. Ik wist niet wie er erger aan toe waren – zij of wij. Maar hoewel ik mijn vroegere leven miste, koesterde ik de tijd met mijn meester. Ondanks zijn vele waarschuwingen dat hij zou gaan sterven – hij was nu echt geobsedeerd door de dood – begon hij weer tijd door te brengen met ons alleen, waar hij eerder geen 211


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 212

gelegenheid voor had gehad, omdat er zoveel mensen waren. Nu vertelde hij ons verhalen over verloren zonen, over vergeving en schuld, over verdwaalde schapen en munten. Bid op deze manier. Vergeef ons zoals wij anderen vergeven. 77 Keer. Zijn onderwijs was niet nieuw voor me – dit waren de dingen waar ook de wijzen over spraken, en waar over gediscussieerd werd in de scholen van de Tempel en in de synagogen. Maar zijn verhalen waren wel nieuw. ’s Avonds zaten we bij lamplicht bij elkaar. Als mannen die elkaar verhalen vertellen, terwijl ze zonder eten in een grot schuilen voor de storm die buiten raast, in de wetenschap dat ze misschien van honger zullen omkomen. We deden alsof er geen soldaten waren die wachtten op een kans om hem te arresteren, dat er geen getuigen waren die maar al te graag wilden bevestigen dat hij een lasteraar was. Dat hij niet in de greep was van een of andere malaise en niet geobsedeerd was door de dood, en dat hij ons niet allemaal mee zou nemen in het graf. In die dagen en weken kon ik geloven dat wij twaalven alleen waren in onze strijd tegen een onzichtbare aanklager, maar dat wij twaalven op een of andere manier een leger vormden dat groot genoeg was. Totdat ik midden in de nacht wakker werd, badend in het zweet nadat ik weer gedroomd had van de verbrande stad en de geheime boodschap op de muur. Dit keer had er maar één woord gestaan: onrein.

212


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 213

Zesentwintig k stond op de weg en keek omhoog in de richting van de Heilige Stad. Mijn hart hamerde in mijn borst, maar niet van vreugde. Het was Loofhutten, de tijd van de oogst. Ik kon niet ontsnappen aan de droom die me nu al vele nachten kwelde. De kruizen, de brandende gebouwen. De Tempel, verwoest. Ik nam Jezus niet in vertrouwen. Ik wilde hem niet belasten met mijn macabere dromen – hij, die de afgelopen dagen alleen maar aan de dood dacht. We hadden Thomas, Judas, Filippus, Nathanaël en Jakobus de Kleinere achtergelaten en ons, toen we dichter bij de stad kwamen, aangesloten bij een groep pelgrims. Maar eerst hadden we Jezus gesmeekt om niet te gaan. ‘Er zijn dingen die ik moet doen. Maar maak je geen zorgen.’ Hij glimlachte flauw. ‘De tijd is nog niet gekomen.’ De tijd voor wat? Maar ik wist dat ik geen goed antwoord van hem zou krijgen. Gelukkig werden we in elk geval niet door een hele menigte gevolgd. Zo leken we gewoon een stel pelgrims onderweg. Vorig jaar had ik ernaar uitgekeken dat we rond deze tijd misschien op onze nieuwe basis in Jeruzalem zouden zitten. Misschien wel in het paleis zelf. Maar in plaats daarvan slopen we nu hier rond. We gingen zelfs zo ver dat we in Samaria overnachtten, waar we de ergste belediging te verduren kregen: er werd ons gastvrijheid geweigerd. Ik zou nooit op de gedachte zijn gekomen om Samaria binnen te gaan, laat staan een nacht daar in het wild door te brengen. Die nacht sliep ik niet goed, hoewel Petrus het grootste deel van de nacht wakker bleef met zijn zwaard paraat.

I

213


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 214

De dag voordat het feest begon, arriveerden we vroeg op de avond bij het huis van Maria en Martha. Hun broer, Lazarus, begroette ons met een omhelzing. Zelfs nu ik zo dicht bij de stadspoorten en mijn familie was, verlangde ik niet naar Jeruzalem. Een angstig voorgevoel lag als een steen op mijn maag, zodat ik voortdurend naar buiten moest om mijn darmen te legen, die geen enkel voedsel binnen wilden houden. Toen Jezus zich op de vierde dag van het feest gereed maakte om naar de stad te gaan, glipte ik weg. Op de dag dat we aankwamen, had ik een boodschap vooruit gestuurd. Nu ik bij het huis van Zadok kwam, werd ik zonder meer binnen gelaten. Ik kreeg geen schone tuniek, zoals eerder, maar alleen wat water om mijn handen te wassen, waarna ik naar een kleinere ruimte werd gebracht om te wachten. Even later kwam Zadok binnen. ‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik hem een kus gaf. Het voelde vreemd, alsof ik mijn eigen meester bedroog door Zadok op deze manier te begroeten. Hij leek ouder te zijn geworden sinds ik hem voor het laatst had gezien. Maar toen dacht ik: hij zal ons allemaal overleven. Die gedachte stroomde als een koude plens water over mijn schouders. ‘Dus je meester keert terug. Ondanks mijn waarschuwing aan jou.’ ‘Alstublieft. Help me hem te beschermen.’ Ik was bereid erom te smeken, om hem alles te beloven. Het zou nu niet lang meer duren voordat mijn meester hersteld was van datgene wat hem al die maanden in zijn greep had gehouden. Niet lang meer voordat hij zichzelf weer zou zijn, dacht ik. ‘Volgens mij overschat je mijn macht,’ zei hij, terwijl hij zijn hand uitstak naar een beker en er wat wijn in schonk. Hij bood me de beker aan en ik pakte hem, maar ik kon mezelf er niet toe brengen een slok te nemen. ‘Ik heb je gezegd dat hij helemaal niet meer terug moest komen, tenzij hij er klaar voor was om naar Jeruzalem op te rukken.’ 214


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 215

‘Nadat Johannes vermoord was, zijn we de menigte kwijtgeraakt. En vandaag gaat hij naar de Tempel en dan weet straks iedereen dat hij hier is.’ Alleen al door het te zeggen, raakte ik bijna in paniek. ‘Maar de Farizeeën kunnen hun invloed laten gelden. U kunt hem beschermen.’ Zadok zuchtte. ‘Judas, je meester heeft zelf zijn vrienden uitgekozen. Ik heb gehoord dat hij de gebruiken van de Farizeeën gewoonlijk afwijst – maar waarom? De man is niet gek. Integendeel, iedereen zegt dat hij een briljante rabbi is, maar wel tegendraads en manipulatief.’ Ik vroeg me af van wie hij nog meer verslagen kreeg. ‘Nee,’ zei ik vlug. ‘Hij is niet manipulatief.Tegendraads, ja. Hij is een paradox. Als u hem maar eens persoonlijk wilde ontmoeten. Alstublieft, wilt u naar de Tempel komen? U moet verder kijken dan de provocerende woorden die hij spreekt. Het gaat om veel meer dan –’ Ik hield me plotseling in. Bijna had ik gezegd ‘dan de wet’, maar in plaats daarvan zei ik ‘dan wat u hebt gehoord en de onjuiste dingen die over hem gezegd worden. Hij is zelf een wijsgeer, en zijn manier van doen zou Hillel doen glimlachen en Sjammai goedkeurend doen knikken.’ Zadok zette zijn beker neer. ‘Judas. De boodschapper van Annas heeft al gevraagd of ik weet hoe je meester eruit ziet, zodat de wacht hem kan arresteren. Hij wil hem zelfs laten grijpen zodra hij de Tempel binnengaat.’ Ik viel aan zijn voeten op de grond. ‘Alstublieft, rabbi!’ ‘Waarom heeft hij zoveel mensen beledigd, toen hij de laatste keer hier was?’ vroeg hij hoofdschuddend. Er was oprechte teleurstelling op zijn gezicht te lezen. Teleurstelling en ook woede. Zijn reactie verontrustte me niet, maar ik voelde dat ik zelf ook boos werd – boos op deze man, dat hij het waagde om teleurgesteld te zijn zonder te weten met welke tegenstand en ontberingen en angst we de laatste tijd te maken hadden gehad… en daarna op Jezus zelf, dat hij deze wrok bij ons veroorzaakt had. ‘Waarom kan hij niet gewoon wegblijven? Waarom kan hij geen 215


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 216

geschiktere tijd kiezen? Waarom voelt hij zich gedwongen om naar de zuilengangen te gaan, als een hond die terugkeert naar zijn eigen braaksel?’ Ik voelde mijn wangen rood worden. ‘U beledigt mijn meester.’ Als ik zijn hulp niet zo dringend nodig had, zou ik het huis uit gestormd zijn. Als de omstandigheden anders geweest waren, zat ik daar misschien op zijn plek – een nog grotere rabbi dan hij, en stond hij in mijn schoenen. Maar ik was genoodzaakt om te blijven zitten, op mijn knieën zelfs. Hij stak zijn hand op. ‘Neem me niet kwalijk. Ik wilde alleen maar weten waarom hij zijn geestdrift niet kan temperen met wat gezond verstand. Als wat jij zegt waar is en hij de messias is, waarom gaat hij dan niet strategisch te werk? Je zegt dat hij de menigte is kwijtgeraakt die zich om hem heen verzameld had. Hoe is het mogelijk dat je een heel leger kwijtraakt?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het was een keuze,’ zei ik – een flagrante leugen. ‘En als u erbij was geweest, zou u hebben beseft dat het een wijs besluit was. Maar u moet niet denken dat hij ze niet met één vingerknip terug kan halen. Zijn naam is door heel Galilea bekend. Zelfs in Fenicië en Syrië, in het territorium van Filippus. De mensen houden van hem. Hoe had hij anders de soldaten van Antipas kunnen ontlopen? Maar nu is hij hierheen gekomen –’ ‘Ja, en waarom?’ vroeg hij dringend. ‘Heb ik niet gezegd dat hij niet terug moest komen, totdat alles gereed was en we hem konden steunen? Bovendien…’ hij zuchtte diep. ‘Bovendien komt hij uit Galilea. Daar kunnen we niet omheen.Welke profeet komt nou uit Galilea?’ ‘Nahum,’ zei ik snel. ‘Nahum.’ Hij liet een vreugdeloos lachje horen, terwijl hij zich met een eigenaardige blik achterover liet zakken in zijn stoel. ‘Laten we er geen ruzie om maken, Judas. Dit verandert niets tussen jou en mij. Je meester zal niet de eerste messias zijn die het laat afweten. Daar hoef je je niet voor te schamen. Maar het wordt wel tijd om je terug te trekken.’ 216


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 217

Jezus verlaten? Nee. Onmogelijk. Een paniekgevoel overviel me bij de gedachte aan mijn broer, mijn moeder. Wat zou er met hen gebeuren als ik een bevel van deze man negeerde? Ook Simon vreesde voor zijn familie. Maar ik wist zonder twijfel dat ik Jezus nooit zou verlaten. ‘Hij laat het niet afweten. De wonderen! De genezingen!’ ‘Ja, wonderen en genezingen. Dat beweert elke messias.’ En toen begreep ik het. Zadok moest de nieuwe Sjammai worden. Hij behoorde te streven naar vrijheid voor Israël en het volmaakt gehoorzamen van de Thora, waardoor die dag bewerkstelligd zou worden. Maar op dat moment begreep ik dat hij het alleen wilde op zijn voorwaarden, of anders helemaal niet. ‘Alstublieft,’ zei ik. ‘Ga naar de Tempel. U hebt voldoende aanleiding om daar te zijn. Alstublieft, luister naar hem. Toets hem persoonlijk.’ ‘Misschien, Judas,’ zei hij met een zucht. ‘Maar misschien wordt het ook tijd dat jij je afvraagt of deze man wel de messias is.’

217


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 218

Zevenentwintig an het einde van de koninklijke zuilengang stond een hele menigte om een rabbi heen. Sommige mensen schreeuwden. Het moest hem wel zijn. Dat kon niet anders. Ik ging wat langzamer lopen. Het bonzen van mijn hart was vast voor iedereen hoorbaar. Een man die een eindje verderop stond, zei: ‘Is dat niet die man waar ze het over hadden, de man die ze willen doden?’ Hij keek om zich heen. ‘Maar niemand houdt hem tegen. Misschien geloven ze echt dat hij de messias is.’ ‘Dat kan niet. Ze weten dat hij uit Nazareth komt. Hij is een Galileeër. Een Nazarener. Welke messias komt er nou uit Nazareth?’ Tussen de mensen in zag ik Simon staan. Ik wist zijn aandacht te trekken, maar liep niet naar hem toe. De hele middag bleven we zo staan, voortdurend waakzaam. Op een gegeven moment keek ik over de binnenhof en ontwaarde Zadok. Hij stond stil en keek in mijn richting, maar als hij me al zag tussen de hordes pelgrims, liet hij dat niet merken. Die dag liepen we als vrije mannen de Tempel uit. Ik wist niet of ik dat aan Zadok te danken had, of aan God. De volgende dag hitste hij de pelgrims en Farizeeën in de Tempel op, zodat het wel een wespennest leek. Maar toen sommigen hem kwamen grijpen, maakten anderen hen dat onmogelijk. De Farizeeën kwamen hem nu elke dag op de proef stellen – velen van hen waren mannen die ik herkende. Ik had hen eerder zo bezig gezien: fel als gieren, vastbesloten een rabbi te verstoten, om hem met argumenten in een hoek te drijven van waaruit hij niet kon ontsnappen en hem dan met zijn eigen woorden te veroordelen. Ze hadden voldoende reden om zijn dood te eisen en toch kwamen ze elke dag weer terug.

A

218


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 219

Weer smeekte ik onze meester om weg te gaan uit de Tempel. Op de laatste dag van het feest stond ik weer midden tussen de menigte, die elke dag groter werd.Toen ik opkeek, zag ik een aantal tempelwachters naar ons toe komen lopen. Ik had maandenlang gebeden voor deze dag, dat we hier in de Tempel zouden staan en Jezus zich bekend zou maken als de Zoon van David – de messias die komen zou. Maar nu bad ik om het tegenovergestelde. Tenzij hij nu een wonder deed – zichzelf van de Tempel naar beneden storten zonder gewond te raken, of de zon laten stilstaan zoals vroeger – zouden ze hem niet geloven. En ik wist dat hij geen wonder zou doen. Dus toen ik de soldaten zag, zette ik me schrap. Maar toen ze eenmaal bij hem waren, bleven ze staan om te luisteren, en terwijl de zweetdruppels over mijn rug rolden, stonden ze daar gewoon zoals alle andere mensen en fluisterden zo nu en dan even met elkaar. Na een tijdje kon ik het niet meer verdragen en wilde ik naar hen toe gaan, maar Simon legde zijn hand op mijn arm en hield me tegen. Toen Jezus klaar was, vertrokken ze weer. Nu had ik elk teken gezien dat er te zien was. Elke dag die zo voorbij ging, herbergde de langste momenten en uren van mijn leven. Ik bleef voortdurend bij hem. Pas aan het einde van de derde dag, toen ik Jezus veilig naar een grot in Getsemane had gebracht waar hij altijd ging bidden voordat hij terugging naar het huis van Maria en Martha, liep ik eindelijk naar huis. Mijn moeder stond niet op van haar matje toen ik thuiskwam. Maar ik wist meteen dat ze niet ziek was. Nee, er was iets ernstigers aan de hand. Mijn broer kwam de voorkamer binnen, met holle ogen en magerder dan ooit. ‘Wat is er gebeurd?’ zei ik, waarop mijn moeder haar gezicht met haar sluier bedekte. Mijn broer kwam woedend op me af. ‘Ik hoorde dat je in de stad was! Heb je ook maar een moment overwogen om meteen naar ons toe te komen? Nee. Je bleef bij je geliefde rabbi, de lasteraar. Al die tijd dat jij je messias liep te 219


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 220

verdedigen, kwam het toen niet één keer bij je op om na te vragen hoe het hier ging? Nee! Natuurlijk niet!’ Ik keek van de een naar de ander. Mijn eerste gedachte was aan de kinderen. Maar toen zag ik het gezichtje van de kleine Hanna om de hoek van de deur kijken. ‘Waar is Josse?’ zei ik plotseling. Mijn moeder begon te huilen. ‘Hier,’ zei Nathan, al minder bars dan eerst. ‘Hij is buiten, op de binnenplaats. Daar zit hij de hele dag, en hij komt niet naar binnen tenzij ik hem dwing. Hij wil niet praten…’ Hij legde zijn onderarm over zijn ogen en even dacht ik dat ook hij zou gaan huilen. Toen besefte ik dat er nog één persoon ontbrak: Rebekka. ‘Nathan, waar is je vrouw?’ ‘We hadden je nodig, en waar was je?’ ‘Broer!’ Hij sloeg zijn handen voor zijn ogen en zelfs toen ik hem door elkaar schudde, duurde het even voordat hij zijn mond opende, vertrokken van verdriet, en zei: ‘Ze ging water halen, later nog dan gewoonlijk. Hanna was ziek geweest en moeder was ziek en ze had eerder nog geen gelegenheid gehad. Het was laat op de dag toen ze naar de bron ging. En de straten waren overvol met hutten voor het komende feest…’ Hij haalde diep adem. ‘En?’ Maar ik wist al dat ik eigenlijk niet wilde horen wat hij ging zeggen. ‘De soldaten van Pilatus waren in de stad voor het feest en een groepje wachters zag haar –’ Mijn moeders huilen was overgegaan in een zacht gejammer. ‘Ze kwam pas heel laat thuis. Haar gezicht –’ Ik staarde hem aan. ‘Zeg dat ze haar niet vermoord hebben.’ ‘O, nee, dat niet. Niet meteen.’ Hij ontblootte zijn tanden als een dier. Blinde woede.Verontwaardiging zoals ik het nooit gekend had welde in me op. 220


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 221

‘Ze klemde zich aan me vast toen ik achter hen aan wilde om hen te vermoorden. Ik was gek van woede. Maar ze smeekte me thuis te blijven. Ze was helemaal ondersteboven, ze bloedde… Ik wilde naar de oudsten gaan, naar de Tempel, de synagoge. Zelfs naar Nicodemus. Ze smeekte me het niet te doen. Ze smeekte me. Begrijp je dat? Om haar eer hoog te houden.’ Ik trilde. ‘Waar was jij?’ Zijn gezicht leek in duizend stukjes uit elkaar te vallen… net als mijn hart. Tranen stroomden over zijn wangen en drupten op zijn lippen. Op dat moment was hij geen volwassen man en vader, maar de jongen die ik had achtergelaten bij de pestkoppen van Kerioth, waarna ik later uit schuldgevoel was teruggegaan om hem te verdedigen. Waar was jij? Destijds liep ik achter een messias aan, net als nu. Ik wilde zeggen dat ik nooit meer weg zou gaan – nee, dat ik hem mee zou nemen. Dat ik hem nooit meer weerloos zou achterlaten. Dat dit op een of andere manier mijn schuld was. ‘We vonden haar in de mikwe,’ zei hij. Alle woede en emotie was uit zijn stem verdwenen, als vlees van een lijk. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en wankelde achteruit, tegen de muur. Ik was door afgrijzen overmand – om Rebekka, van wie ook ik gehouden had. Maar vooral om Nathanaël. Want ik hoorde het in zijn stem: de schreeuw, de pijn dat zelfs hij haar niet in leven had kunnen houden. Die nacht ging ik niet terug naar mijn meester, naar de gastvrijheid van Maria en Martha in Bethanië. Ik was vastberaden te waken over mijn familie. Ik moest vaak denken aan de mikwe. Ik wilde niets liever dan mezelf erin onderdompelen. Maar ik kon mezelf er niet toe brengen vanwege de gedachte aan Rebekka, haar donkere haren als een uitwaaierende inktvlek in het levende water.

221


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 222

Achtentwintig e slaaf van Ananias bar Nebedeüs, een van de Sadduceeën, was vermoord op de markt. Hij was midden tussen de menigte neergestoken en niemand wist wie het had gedaan. Behalve Simon en ik. We vreesden voor het leven van onze meester, elk uur dat hij binnen de stadspoorten was. Ook vreesden we dat hij op een of andere manier de schuld zou krijgen van de moord. Mijn mogelijkheden waren uitgeput. Ik kon niemand meer beïnvloeden of onder druk zetten om hem te beschermen. Elke dag bereidde ik me voor op zijn arrestatie. Elke dag smeekten we hem om te vertrekken, maar hij wilde er niets van weten. Ondertussen werden zijn woorden in toenemende mate controversieel en gevaarlijk. ‘Ik ga weg en u zult me zoeken. Maar u zult in uw zonde sterven,’ zei hij op een dag in de zuilengangen. Simon en ik wendden ons hoofd af. Hoeveel verder kon hij nog gaan? Hoeveel konden ze nog verdragen? Hoeveel konden wij nog verdragen? Ik had gedacht dat de tempelautoriteiten tijdens het feest geen opschudding hadden willen veroorzaken, als zo veel mensen het konden zien – inclusief Pilatus en Herodes zelf. Maar het feest was nu voorbij en Jezus had zo veel volgelingen om zich heen verzameld, dat ze in de Tempel zelf geen verwarring durfden te veroorzaken. De menigte begon zich weer te vormen. Maar dit waren geen mensen die Jezus bewonderden, zoals eerder. Met de dag groeide de menigte verder en werden de mensen kritischer. Met de dag verhevigden de reacties op de woorden van mijn rabbi, terwijl Jezus steeds vaker opruiende taal sprak. Ze noemden hem een Samaritaan, een bezetene.

D

222


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 223

Op de laatste dag ging hij te ver. ‘Voordat Abraham was, ben Ik!’ riep hij, een ader op zijn voorhoofd dik van inspanning. Ik ben. De naam van God zelf. Er liep een koude rilling over mijn rug en armen. Een paar mannen had staan luisteren en stak nu de binnenhof over naar een stapel stenen die daar lag, omdat er zoals altijd aan de koninklijke zuilengang werd gewerkt. De wet schreef voor dat ik hem hoogstpersoonlijk moest stenigen. Maar de liefde schreef iets anders voor. ‘Meester,’ smeekte ik. ‘Alstublieft!’ zei Petrus. Hoewel ik het voor onmogelijk had gehouden, kwamen we daar levend weg. Die avond, toen hij zei dat we de volgende ochtend terug zouden gaan naar Galilea, had ik wel van opluchting in elkaar kunnen zakken. Maar ik wist niet of het nog wel verschil maakte. Het was nergens meer veilig. Toen ik naar huis ging, gaf mijn moeder een schreeuw toen ze de blik in mijn ogen zag. ‘Ga je weg?’ Ik zweeg. ‘Je bent de oudste!’ Dat was niet altijd zo geweest. Zo hoorde het niet te zijn. Nathan kwam de kamer binnen met een verfrommeld stuk perkament in zijn hand geklemd. Teksten uit de Schrift, nam ik aan, om hem te troosten in zijn verdriet. ‘Dus je gaat hem achterna, de heuvels in?’ zei hij. ‘Je verdwijnt met deze man die denkt dat híj de messias is, deze lasteraar die niemand meer wil volgen? Je volgt hem naar de duisternis?!’ ‘Je weet niet –’ ‘O jawel, ik heb alles gehoord wat je grote meester doet. Hij noemt zichzelf de Ene, Gods gelijke! Hij verdient het om gedood 223


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 224

te worden! En hij zal jou meesleuren in zijn dood. Denk je dat het hem iets kan schelen of jij hem achternagaat naar sjeool? Nee. Want hij is geen messias. Hij is een gek en een duivel.’ ‘Zo praat je niet over mijn rabbi!’ brulde ik. Ik had mijn vuisten gebald en trilde over mijn hele lijf. Aan de andere kant van de kamer riep mijn moeder: ‘Judas! Nathan!’ ‘Maar het is niet die messias waar je zoveel om geeft – zo is het nooit geweest bij jou. Het enige waar jij om geeft, is dat hij heeft voorgewend dat hij van je houdt.’ In een flits was ik de kamer door en duwde hem met een klap tegen de muur. Hij lachte me in mijn gezicht uit. ‘Natuurlijk verdedig je hem. Wat had ik anders kunnen verwachten? Houd maar op met je poppenkast, broer –’ hij duwde me aan de kant en ik voelde zijn kracht, die van een jongere man, zodat ik me voor het eerst oud voelde. Ik wankelde achteruit, terwijl ik me vaag bewust was van mijn moeder die schreeuwde dat we moesten ophouden. Maar haar geschreeuw en strenge woorden hadden al lang geen effect meer op ons. Er lag iets op de vloer. Het perkament dat hij in zijn hand had gehouden. Ik knipperde met mijn ogen. Hij bukte, maar ik was er eerder bij en ik draaide me vlug om met het perkament in mijn handen. Ik was weer de jongen die zijn spullen afpakte, maar dit was geen kinderspelletje. Het waren geen teksten uit de Schrift. Het was een boodschap in geheimtaal. Ik staarde ernaar totdat Nathanaël het uit mijn vingers rukte. Nu voor het eerst met iets van angst in zijn ogen. Had hij zich bij de Zonen aangesloten? Duizend vragen schoten door mijn hoofd. Hadden ze hem gerekruteerd om mij te treiteren? Vanwege mijn afwezigheid? ‘Broer… je wilt toch niet zeggen dat je je bij die mannen hebt aangesloten?’ 224


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 225

‘Je kunt mij niet commanderen!’ ‘Je weet niet waar jij je mee inlaat,’ zei ik. ‘Je hebt geen idee van de omvang van datgene waar je je in mengt.’ ‘Wat heb ik eigenlijk met jou te maken? Je bent niet eens mijn broer.’ Er stonden tranen in zijn ogen, prisma’s van woede. ‘Ik weet wel waarom je je voor me schaamde. Ik heb het altijd al geweten. Ik heb altijd al geweten waarom je me verachtte. Nou, ik ontsla je ervan! Ga weg en laat me met rust.’ ‘Nee. Je bent mijn broer. Het is mijn schuld. Dat is het altijd geweest.’ ‘Nee, dat is het niet. En ik kan het je niet eens kwalijk nemen dat je me verafschuwt.’ Hij veegde tranen van woede van zijn wangen. Aan de andere kant van de kamer stond mijn moeder te huilen. Ik had nog het meest met haar te doen. ‘Ik verafschuw je helemaal niet,’ zei ik. ‘En ik geef alleen mezelf de schuld.’ ‘Nee.’ Hij keek op, zijn kiezen op elkaar geklemd. ‘Weet je wie je de schuld moet geven? De Romeinen die ons dit hebben aangedaan. Die je vader hebben vermoord. Als zij er niet waren geweest, zou je Jozua nog hebben, in plaats van een bastaard als vervanging. In plaats van een of andere zogenaamde messias. Dan zou je je vader nog hebben.Van hem heb je al die jaren gehouden. Hem heb je gemist, dat weet ik.’ ‘Nathanaël! Judas!’ riep Moeder weer, geschokt en bang tegelijk, dat wist ik. Dit waren geen dingen om hardop te zeggen. ‘Ga weg bij die zogenaamde messias.’ De tranen stroomden over zijn gezicht. ‘Hij zal de adelaar niet voor je overwinnen. Ga bij hem weg, Judas! Je bent bedrogen. Ga bij hem weg of hij sleurt je mee de dood in.’ ‘Als je hem kende, zou je dat niet zeggen,’ antwoordde ik, maar ik was niet boos meer en mijn woorden klonken hol. ‘Ik hoef hem niet te kennen om te zien wat hij doet.’ ‘Voor jouw bestwil en voor moeder – voor je kinderen, Nathanaël, wees voorzichtig. Doe het voor hen. Laat hen niet zonder vader achter.’ 225


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 226

Opnieuw zou ik hem alleen laten. Ik voelde me innerlijk verscheurd. ‘Wanneer ga je weg?’ vroeg hij kil en kalm. Ik keek even naar de boodschap in zijn hand. Wist ik maar wat erin stond. ‘Snel. Nu.’ Hij ging naar buiten zonder afscheid te nemen. Moeder riep hem na, haar hand aan haar hoofd alsof de aarde voor haar voeten open was gespleten. ‘Alsjeblieft, Judas. Heeft hij je net zo hard nodig als wij?’ Ik wilde haar troosten, maar ik wist niets meer te zeggen. Ik had voor mijn meester gekozen, niet voor hen. Wat ook zijn lot was – krankzinnige, lasteraar of messias – ik zou met hem leven of sterven. Die gedachte dreef me die avond het huis uit. Ik rende door de straten, mijn sandalen klepperden over de versleten stenen, die oorlogen hadden doorstaan en een hele massa levens aan zich voorbij hadden zien trekken. Hij was van twijfelachtige komaf.Volgens de wet was hij een lasteraar. Hij schond de sabbat. Ik begreep zijn cryptische woorden vaak niet. Zelfs als hij over vrijheid sprak, had hij het over de dood. Maar dat was nu allemaal niet belangrijk. Terwijl een stemmetje in mijn hoofd schreeuwde dat ik het feit niet mocht negeren dat de priesters en Farizeeën hem wilden doden, wist ik dat ik, als ik moest kiezen tussen hem en de wet, altijd voor hem zou kiezen. Hij was me zelfs dierbaarder dan Israël. Ik hield van hem. Ik hield echt van hem. Ik strompelde door de stad en door de poort naar buiten – naar de grot, waar ik wist dat ze zouden zijn. Jezus stond op toen hij me zag en ik sloeg mijn armen om hem heen – deze meester die zo gebroken was geweest door zijn eigen verdriet, de meester voor wie ik had geprobeerd zo sterk te zijn. ‘Gegroet, meester,’ zei ik hijgend. Mijn knieën knikten en ik liet mezelf huilend in zijn armen vallen. Nee, hij had me niet nodig. Maar ik hem wel. Meer dan wie of wat dan ook. 226


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 227

Negenentwintig et Jeruzalem waaruit we vertrokken, was niet meer de plek die ik had gekend, de glanzende stad Sion. Er waren altijd al weerspannige bendes en Romeinen geweest, radicale leerlingen en de ongekende rijkdom van de Tempel, en Farizeeën die op het scherp van de snede de wet van God nastreefden. Dat had ik altijd geweten, maar tot nu toe had ik nooit begrepen wat het betekende om zelf het doelwit van een dergelijke gerechtvaardigde haat te zijn. Er werd nu gemoord in haar straten en als ik droomde over de Tempel, was het niet over de gouden gevel, maar over het offerbloed dat door de goten stroomde. Op onze laatste avond in Bethanië zat ik in het huis van de zussen Maria en Martha te luisteren naar het onderwijs van mijn meester. Ik zat naast Maria, alsof we allebei mannen in de synagoge waren of leerlingen in de zuilengangen. Ik verbaasde me er niet meer over. Ik deed alsof we geen discipelen meer waren die hun twijfelachtige meester volgden, maar alsof we nog alleen op de wereld waren. Net zoals Lot en zijn dochters, die dachten dat ze na de verwoesting van Gomorra de enige overlevenden op de wereld waren. Ze vertrokken uit de stad naar een plek die niet werd beïnvloed door wat vroeger was. En net zoals bij Lot bij de verwoesting van Gomorra ging dit allemaal niet zoals ik had gehoopt. Jeruzalem was voor mij niet meer dan een hoop gloeiende as en wat had ik daaruit mee genomen? We waren nog niet ver noordwaarts gereisd toen een groep Farizeeën, met hun fijne linnen mantels, ons inhaalde. Ik zette me schrap met alle reserves die ik nog had, maar deze Farizeeën kwamen niet uit Jeruzalem, maar uit Perea, ten oosten van de Jordaan. ‘We zijn gekomen om jullie te waarschuwen dat jullie hier weg moeten. Ga ergens anders naartoe. Herodes wil jullie doden.’

H

227


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 228

In Jeruzalem wilden ze hem doden. Nu ook in Perea en Galilea. Waar moesten we dan nog naar toe?’ Die avond sloegen we onze tent op vlak bij Bethanië, bij het water van de rivier de Jordaan waar het allemaal begonnen was. ‘Alstublieft, meester,’ zei ik een paar dagen later. ‘Kom mee naar een plek waar u veilig bent.’ ‘Judas,’ zei hij. Ik zag aan zijn ogen dat hij gekwetst was, hoewel ik niet begreep waarom. ‘Geloof je dan niet dat ik hier werk te doen heb?’ Maanden geleden had ik misschien geroepen: maar u doet het niet! Maar vanavond zei ik alleen: ‘Kunt u dat ook niet in Filippus’ territorium doen? Waarom moet het hier, waar het gevaarlijk is, waar mannen rondlopen die u willen doden? Weet u dan niet dan ik van u houd, dat ik de gedachte dat u gevaar loopt, niet kan verdragen? Alstublieft, kom mee.’ ‘Judas –’ ‘Alstublieft.’ Ik voelde de tranen in mijn ogen springen. ‘Het kan me niet schelen wat u doet, maar verlaat alstublieft deze gevaarlijke plek, zodat u blijft leven.’ Hij liet zijn hoofd hangen en ik wist dat ik hem had teleurgesteld en gekwetst. Ergernis welde in me op, een soort wanhopige woede. Ik veegde mijn ogen droog. ‘Judas, niemand steekt een lamp aan om hem onder een korenmaat te zetten. Je zet hem op een standaard, zodat de mensen die komen, het licht kunnen zien.’ ‘Ja, maar er zijn mensen die het licht willen doven!’ Hij knipperde met zijn ogen. ‘Denk je nog steeds dat ik gekomen ben om vrede te brengen?’ Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Wat had het voor zin om te redeneren met een krankzinnige? ‘Judas, we zijn bijna aan het eind van deze reis gekomen. We zijn er bijna. Vertrouw op wat ik doe en zeg.’ ‘Daar vertrouw ik ook op. Dat heb ik steeds gedaan,’ verzuchtte ik doodmoe.

228


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 229

‘Hij is niet bij zijn volle verstand,’ zei ik die avond tegen Simon toen we onder vier ogen konden praten. De broers van onze meester hadden lang geleden al hetzelfde laten doorschemeren. Toen hadden we hem nog verdedigd, maar nu vroeg ik me af of we eerder naar hen hadden moeten luisteren. Simon zweeg. ‘Gaat het?’ vroeg ik. ‘We kunnen natuurlijk gewoon weggaan,’ zei hij. ‘We zouden naar Gamala kunnen gaan. Als je echt wilt vechten voor deze zaak, kan ik je aan mijn broeders voorstellen. Mannen die Judas bar Hizkia en zijn zoons kennen.’ Mijn hart begon te bonken in mijn borst. ‘Ze bereiden zich voor om in actie te komen en voorzien een dag waarop alle mannen van Israël zullen worden opgeroepen om stelling te nemen.’ ‘Misschien kunnen we hen in het geheim ontmoeten. Onze krachten bundelen –’ Simon schudde zijn hoofd. ‘Denk je dat de leerlingen van Sjammai willen wachten op een man als onze meester? Ze zien niets anders dan een man die niet zoveel mensen om zich heen verzamelt als hij zou kunnen. Die het geweld waar zij naar verlangen, uit de weg gaat. Die hen niet zal vertellen dat ze de Romeinen moeten doden of hun belasting niet moeten betalen.’ ‘We kunnen hem niet in de steek laten,’ zei ik. Hij keek omlaag. ‘Ik heb alles achtergelaten om hem te volgen. Maar hij is uit op zijn eigen dood. En daarmee veroorzaakt hij de onze. Dat bedoelde hij toen hij zei dat we ons kruis moesten opnemen.’ Hij fronste toen hij weer naar me opkeek. ‘Zijn we daartoe bereid?’ Een aantal mensen kwam naar ons toe uit Galilea. Een paar dagen later nog meer en de volgende dag weer, waaronder een paar rovers. Het hadden net zo goed mannen zonder land of dagloners kunnen zijn, maar ik zag de woeste blik in hun ogen en zo nu en dan een glimp van een zwaard. Jezus genas iedereen die bij hem gebracht werd. De toon van 229


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 230

zijn onderwijs werd steeds dringender, alsof hij zo vlug mogelijk en in een zo kort mogelijk tijd alles wilde zeggen wat hij moest zeggen. Zijn gelijkenissen werden steeds vreemder. ‘Ik zeg u, wees niet bang voor hen die het lichaam kunnen doden. Wees liever bang voor hem die je na je dood in het vuur van de Gehenna kan werpen. Vrees hem.’ Petrus, die vlak bij me zat, draaide zijn hoofd en fluisterde: ‘Waar heeft hij het over?’ Ik schudde mijn hoofd, omdat ik het niet wist. Maar het deed er niet toe; de menigte groeide weer. Binnen een week was het aantal mensen verdubbeld. De mensenmassa kwam weer terug.

230


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 231

Dertig e braken op en gingen naar Jericho. Over twee maanden zou het paasfeest gevierd worden. Daar, in de stad, was een vrouw met een kromme rug. Het was sabbat, maar Jezus genas haar toch. Maar dit keer was het anders. Toen de leider van de synagoge tegen hem uitvoer, riep Jezus: ‘Huichelaars! Maakt niet ieder van jullie op de sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken? Mocht deze vrouw, die een dochter is van Abraham en al zoveel jaar door de aanklager geboeid gehouden wordt, niet op sabbat worden losgemaakt?’ De mensen juichten. Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken,’ zei hij. ‘En wat zou ik graag willen dat het al brandde!’ Ik zag hoe de rovers bij ons deze woorden met glimmende ogen aanhoorden en ik wist meteen wat ze dachten: hij bedoelde natuurlijk niets minder dan oorlog. Het was te vroeg na onze vlucht uit Jeruzalem. Ik durfde nog niet te hopen. Maar die dag voelde ik iets terugkomen wat ik al een hele tijd niet meer had gevoeld. Liefde voelde ik al heel lang voor Jezus. Vrees en verwarring had ik ook gevoeld. En ik had hem nodig. Maar die dag voelde ik trots. In Cypros vertelde mijn meester verhalen over een feestmaal dat niet voor de rijken werd georganiseerd, maar voor de armen. De mannen in onze groep waarvan ik wist dat het bandieten waren, knikten goedkeurend. Ze vonden het ook geweldig toen mijn meester een paar dagen later zei: ‘Stel dat een koning eropuit trekt om met een andere koning oorlog te voeren. Zal hij dan niet eerst bij zichzelf te rade gaan of hij wel met tienduizend man

W

231


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 232

kan optrekken tegen iemand die met twintigduizend man tegen hem oprukt?’ Als hij niet onderwees, leek hij stilte om zich heen te verzamelen zoals iemand die voorraden inslaat voor de storm, of zijn krachten bijeen raapt. Hij bad vaak de hele nacht tot zonsopgang, zodat hij er overdag afgemat uitzag. Andreas, Petrus, Jakobus en ik gingen regelmatig met hem mee – er waren jakhalzen en luipaarden in de wildernis – en veelal vielen we in slaap bij het geluid van zijn geprevel. Als we dan wakker werden, merkten we meestal dat hij zonder ons verder was gegaan. Toen Talmon, de knecht van Martha en Maria, op een dag in ons kamp aankwam, stond Jezus weer te praten over het koninkrijk van de hemel – niet dat het leek op zuurdesem of een parel, maar dat mensen zouden eten en drinken zoals in de dagen voor de vloed hen allemaal wegnam. ‘Rabbi!’Talmon zakte bijna in elkaar in de armen van mijn meester, alsof hij het hele eind had gerend. ‘Alstublieft! Lazarus, van wie u houdt, is ziek. Kom vlug – ze zijn bang dat hij zal sterven.’ Jezus hield de man bij de armen vast en gaf een schreeuw. Ik kende de blik in zijn ogen en was bang dat hij meteen zou vertrekken. Maar Petrus was degene die de waarschuwing gaf. ‘Alstublieft, Rabbi,’ verzocht hij hem dringend. ‘U kunt zich niet zo dicht bij Jeruzalem wagen. De laatste keer bent u er nauwelijks levend weggekomen!’ ‘Alstublieft!’ riep Talmon. ‘Hij is stervende. Hij heeft niet lang meer te leven!’ Ik keek van de wanhopige slaaf naar mijn meester. We kenden Lazarus allemaal en hielden van hem. Maar we hielden nog meer van onze meester. ‘Het is tot eer van God,’ zei Jezus, terwijl hij de knecht langzaam losliet. ‘Zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Toen dacht ik dat hij het zei als troost voor zichzelf, omdat hij wist dat hij het er niet levend af zou brengen als hij terugging en daarom niet kon – het niet aandurfde – om te gaan. Hij deed een stap achteruit en herhaalde: ‘Het is tot eer van God.’ En hoewel zijn 232


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 233

woorden geruststellend klonken, stond zijn gezicht diep bezorgd. ‘Alstublieft, rabbi, vlug!’ riep Talmon. Maar Jezus liet Talmon los en vroeg Andreas hem iets te eten te geven. Vervolgens trok mijn meester zijn mantel over zijn hoofd en zonderde zich af. Hij was de rest van de dag en de avond weg – zo lang dat Talmon het niet meer uithield en Petrus en Andreas smeekte om achter hem aan te gaan en hem terug te halen. ‘Wees maar niet bang,’ zei Petrus. ‘Onze meester heeft al vaak op afstand genezen. Misschien is Lazarus op dit moment al wel beter.’ Maar ik had de blik in Jezus’ ogen gezien. Hij zag er gekweld uit, als iemand die aan een sterfbed staat. Hij hield niet alleen van Lazarus, maar ook van Maria en Martha. Het was niet moeilijk voor hem om alleen maar te zeggen: ‘Hij is genezen – ga maar naar huis.’ Maar dat deed hij niet. Zou hij Lazarus dan echt niet genezen en de knecht gek laten worden van bezorgdheid? Hij genas iedereen, zelfs als ze op de sabbat naar hem toe kwamen. Zou hij zijn vriend dan niet genezen? Ik begreep hem niet! Laat die avond ging ik naar de heuvels, waar ik wist dat hij aan het bidden was. Toen ik bij hem kwam, keek hij me aan. Er zaten strepen op zijn gezicht en ik wist dat hij had gehuild. ‘Vrede, meester,’ zei ik en ik liep naar hem toe en sloeg mijn mantel over ons allebei heen. Ik vroeg niet naar Lazarus of Talmon, maar bleef de rest van de nacht bij hem zitten. De volgende ochtend ging Talmon terug naar Bethanië, huilend en alleen. Een dag later zei Jezus: ‘Vandaag gaan we.’ Ik zag mijn schrik weerspiegeld in de gezichten van de anderen. ‘Rabbi, we kunnen niet terug – dan vermoorden ze u.’ Een rover die vlakbij stond, wiens naam ook Jezus was, zei: ‘Wij gaan met u mee.’ Maar hoe konden we hem beschermen, zelfs als zij erbij waren? Stel dat de tempelwachters hem al in Bethanië opwachtten? Welke spion zou nog niet weten dat Jezus daar vrienden had? Hij was 233


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 234

vaak genoeg van Jeruzalem naar hun huis gegaan. Stel dat ze daar voor hem op de loer lagen? ‘Lazarus slaapt,’ zei Jezus. ‘Ik ga hem wakker maken.’ ‘Dan wordt hij beter!’ zei Jakobus. Angst en frustratie stonden duidelijk op zijn gezicht te lezen. Hij was erbij geweest toen de mannen in de Tempel stenen hadden opgepakt om hem te doden. Onze meester wendde zich van de groep rovers af en zei, zo zacht dat alleen wij hem konden horen: ‘Lazarus is dood.’ ‘Maar u zei toch –’ ‘Nu gaan we naar hem toe.’ Petrus hief zijn armen omhoog en liep weg. Ik ging achter mijn meester aan en Jakobus kwam naast me lopen. Aan de andere kant liep Johannes, met een ernstig gezicht. ‘Laten we gaan,’ zei Jakobus. ‘Hij is onze rabbi. We zullen met hem sterven.’ Ik dacht aan wat Simon had gezegd. Maar ik wilde niet sterven. Ik keek naar de gedaante van mijn rabbi terwijl hij zich klaarmaakte voor vertrek, en kon me niet neerleggen bij zijn woorden. Zou hij gewoon onbezorgd zijn dood tegemoet gaan, juist nu de menigte weer begon aan te groeien? Maar ik ging toch. Ik ging, omdat ik inmiddels had geleerd dat hij het onmogelijke mogelijk kon maken. En ik ging omdat ik niet gewoon kon blijven leven als hij zou sterven. Martha kwam naar buiten, ons tegemoet. Haar ogen waren dik en ik herkende haar eerst nauwelijks, behalve aan de manier waarop ze liep, kalm als altijd. ‘Als u gekomen was, zou hij niet gestorven zijn!’ Ze huilde en bonsde met haar vuisten op de borst van mijn meester. Maar na de eerste slagen leken haar vuisten met lood verzwaard te worden, zodat ze haar armen niet meer omhoog kon trekken. Hij hield haar niet tegen, maar wendde alleen zijn hoofd af, zoals ik mijn schoonzus weleens had zien doen als een van haar kinderen haar in het gezicht wilde slaan. ‘Je broer zal uit de dood opstaan,’ zei Jezus, zijn stem dik van emotie, terwijl de tranen over zijn wangen naar zijn lippen stroomden. 234


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 235

‘Ja, dat weet ik… dat weet ik!’ Haar gezicht was vertrokken van verdriet. Ze schudde haar hoofd, alsof ze de hele nacht juist hiermee geworsteld had. ‘Hij zal bij de opstanding op de laatste dag opstaan, dat weet ik!’ Maar dat was nu geen troost voor haar. Net zoals het dat bij mij niet was geweest toen Susanna was gestorven. Toen hoorde ik hem in haar oor zeggen: ‘Ik ben de opstanding… het leven. Geloof je dat?’ Martha keek naar hem omhoog en hoewel haar gezicht rood en vlekkerig was, lag er een gelukzalige uitdrukking op – ze voelde een echte behoefte aan iets wat groter was dan haar dode broer. Haar gezicht vertrok en ze huilde: ‘Ik geloof dat u de messias bent, de Zoon van God.’ Ik knipperde met mijn ogen nu ik een vrouw dergelijke woorden hoorde spreken. Zoon van God. Ze zou schuldig bevonden kunnen worden aan opruiing door de woorden uit te spreken waar wij al zo lang omheen draaiden. Ik schrok ervan dat ze het zo hardop zei. De mensen die vlak bij haar stonden, keken naar haar. Hij fluisterde nog iets tegen haar wat ik niet kon verstaan. Ze knikte en liet haar hoofd hangen, terwijl hij haar hielp haar sluier recht te trekken, die scheef gezakt was. Vervolgens streek ze haar tuniek glad, draaide zich om en ging het huis weer in. Maria kwam naar buiten en zette het op een rennen. Ze viel aan Jezus’ voeten neer en huilde. Haar tranen maakten donkere vlekjes in het stof. Jezus pakte haar als een lappenpop op in zijn armen. ‘Kom maar kijken, heer –’ Meer kon ze niet uitbrengen. Haar gezicht was verwrongen, haar mond in grote smart vertrokken. ‘Kom, ik zal u bij hem brengen.’ Ze ging ons voor naar een plek vlakbij waar graven waren uitgehouwen in de heuvel. Voor een van de graven hield ze met hangend hoofd stil. Daar stonden ze samen; de zus van Lazarus huilde, haar onderarm voor haar gezicht alsof ze de aanblik wilde afweren, en mijn meester, met schokkende schouders als een man 235


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 236

wiens hart gebroken is en die al dagen geen kracht meer heeft. Dit was een man die de hele nacht had gebeden, die broodmager was geworden door een grote last die alleen hij kende en voelde. Hij boog voorover, een hand op zijn knieën en snikte hevig. Achter me stonden de rovers stil te kijken. Ik voelde dat ze een diep respect hadden voor de doden dat alleen voorkomt bij mensen die er zelf maar al te vaak mee te maken hebben. Een aantal van hen wendde het gezicht af en keek naar de heuvels in de richting van waar we gekomen waren. Toen kwam mijn meester overeind en zei: ‘Haal de steen weg.’ Toen niemand aanstalten maakte, riep hij nog eens: ‘Haal hem weg!’ Maria greep hem bij de arm. ‘Wat bedoelt u? Heer, de stank! Hij ligt al vier dagen in het graf!’ ‘Haal de steen weg,’ zei hij opnieuw. Toen liepen de rover Jezus en de broers Jakobus en Johannes er naartoe en duwden tegen de steen, het gezicht tegen hun schouder gedrukt tegen de stank van verrotting uit het graf. Maria sloeg een hand voor haar gezicht. Ik dacht dat ik een geluid hoorde toen de steen werd weggerold, alsof het graf zelf naar adem snakte.Verder zag ik alleen dat het donker was en instinctief bedekte ik mijn neus. Maria’s handen trilden voor haar gezicht. Jezus sprak zacht met iemand – eerst dacht ik dat hij tegen Maria praatte, die naast hem stond. Maar toen besefte ik dat hij bad. Toen hij klaar was, hief hij zijn hoofd in de richting van het graf. ‘Lazarus!’ Zijn stem brak. Stilte. Het was alsof ik de stem van mijn meester hoorde weerkaatsen tegen de achterwand van het graf, een echo uit het dodenrijk. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Nu was hij toch echt te ver gegaan. ‘Lazarus. Kom naar buiten!’ Ik keerde me naar hem om, om hem bij de schouder te grijpen. Om te zeggen dat hij moest ophouden en hen rustig moest laten rouwen, zonder deze wrede grap. 236


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 237

Maar toen hield iemand geschrokken de adem in. Jakobus gaf een schreeuw. Ik sloeg mijn ogen op. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik vreesde te zien wat ik wist dat ik zou gaan zien, nog voordat ik het daadwerkelijk had gezien. Ik wankelde achteruit, terwijl om me heen werd geschreeuwd en gegild. Voor me zonk Petrus op zijn knieĂŤn in het stof.

237


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 238

Eenendertig e kwamen in hordes om de rabbi die een dode had opgewekt, te zien en te horen, om hem aan te raken en zich aan hem te vergapen, en om genezen te worden. Ik was opgetogen, dronken van een verwachting die ik niet meer had gevoeld sinds de dag waarop ik Susanna voor het eerst zag en wist dat ze mijn vrouw zou zijn. Sinds de huwelijksnacht, toen ik wist dat ik haar in mijn armen zou houden. Mijn hoop was vervlogen door de tragedies die ik had meegemaakt, maar het had allemaal plaatsgemaakt voor iets groters. Niets kon mijn geluk meer bederven. Twee dagen later ontving ik een boodschap in geheimschrift.

Z

Ga. Ga weg uit het territorium van Herodes of Judea. Je meester heeft één wonder te veel gedaan. Kajafas wil per se hogepriester blijven en hij weet dat hij maar één keer in de verkeerde richting hoeft te niezen, of Pilatus pakt hem zijn functie af. Denk je dat hij vergeten is dat zijn voorgangers elk maar een jaar in functie bleven? Daarom heeft hij de tempelwacht versterkt, uitgebreid met Romeinse huurlingen – Samaritanen! Bovendien heeft hij ‘geprofeteerd’ dat je meester zal sterven, om te voorkomen dat Rome Israël de godsdienstige voorrechten afneemt en de daaruit voortvloeiende macht van de Sadduceeën. Hij heeft een bevelschrift uitgevaardigd dat iedereen die informatie over je rabbi kan verstrekken, naar hem toe moet komen. Zo maakt hij hem de zondebok voor ons allemaal. Je rabbi zal sterven – en is zelfs nu al zo goed als dood. Je kunt deze waarschuwing opvatten als bewijs van mijn liefde voor jou. Laat jouw bewijs zijn dat ik je gezicht nooit meer zie. Nathan

238


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 239

Ik zat lange tijd naar de boodschap te kijken met een hol, misselijk gevoel in mijn maag. We hadden Kajafas’ informanten tot nu toe weten te ontlopen, maar nu was iedereen volgens de wet van Mozes verplicht om Jezus aan te geven als ze hem zagen. Wie van ons had niet sinds zijn jeugd deze woorden gehoord: Als iemand zondigt doordat hij niet vrijuit spreekt als er publiekelijk een bevel is gegeven om te getuigen over iets wat ze gezien of gehoord hebben, zal hij verantwoordelijk worden gehouden. Ik liet de boodschap aan Simon lezen. Hij klemde zijn kiezen op elkaar alsof zijn kaken uit steen gehouwen waren. ‘Die zogenaamde profetie van Kajafas is net zo min een echte profetie als dat Kajafas de echte hogepriester is,’ zei ik. ‘Maar hij heeft wel de macht om hem uit te laten komen.’ Simon keek me met een eigenaardige blik in zijn ogen aan. ‘Hoe kunnen we onze meester trouw blijven, die zegt dat hij niet gekomen is om de wet af te schaffen maar om die te vervullen… en tegelijkertijd de wet gehoorzamen die eist dat we hem aangeven?’ Ik schudde mijn hoofd. Het was een onmogelijke situatie. ‘Zelfs de wijsgeren zeiden vaak dat het beter is dat één leven gegeven wordt dan dat allen sterven.’ Die nacht verzon ik een excuus om naar de stad te gaan. Daar vroeg ik naar de dichtstbijzijnde mikwe. Het kostte me een paar pruta om er gebruik van te mogen maken en ik haalde de muntjes gewoon uit de geldbuidel, met het excuus dat het beter was als ik rein was dan dat we geld hadden. Ik dompelde me drie keer onder. Twee dagen later trokken we ons terug in de ruige heuvels van Efraïm. Nog vijf weken, dan was het Pasen.

239


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 240


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 241

Passie


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 242


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 243

Tweeëndertig e dag na Poerim sprak Jezus de woorden die me tegelijkertijd met hoop en angst vervulden, als in een giftig mengsel. ‘We gaan naar de Heilige Stad. Het is bijna tijd.’ Een maand geleden zouden we het hebben uitgeschreeuwd van angst. Maar nu… de menigte in Efraïm was aangevuld met pelgrims die soms helemaal uit Tyrus, Damascus en Syrië kwamen. Het vuur in de ogen van onze meester was weer aangewakkerd en alleen degenen die hem het beste kenden, hoorden de verdrietige ondertoon in zijn nachtelijke gebeden. De Farizeeën veroordeelden hem. Hogepriester Kajafas veroordeelde hem. Herodes wilde hem laten doden. Met de groeiende menigte om ons heen, konden we ons niet meer verbergen. En daarom bleven er nog maar twee opties over: opmarcheren naar Jeruzalem, of uiteindelijk sterven. Meer mogelijkheden waren er niet. We wisten het allemaal, maar we zeiden niets en stikten ondertussen bijna in onze onuitgesproken woorden. Nu, terwijl hij deze woorden sprak, zag ik dat Petrus onbeweeglijk bleef zitten, alsof hij het niet gehoord had. Alleen zijn ogen, die van links naar rechts schoten, verrieden hem. Jakobus en Johannes keken elkaar aan. Johannes was de afgelopen drie jaar ouder geworden – de kwajongensachtige trekken in zijn zongebruinde gezicht, waardoor hij er zelfs voor een Galilese visser jong uit had gezien, waren veranderd in de hoekige lijnen van een man die voortdurend op zijn hoede is. Jakobus, die altijd luidruchtiger was geweest dan zijn broer, was de afgelopen weken en maanden steeds stiller geworden. Maar nu hief hij zijn hoofd en keek naar zijn meester alsof hij iets wilde zeggen. Maar hij knikte alleen.

D

243


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 244

We waren allemaal veranderd. Laat die avond ging ik naar de rover die ook Jezus heette. ‘We gaan voor het paasfeest naar Jeruzalem. Het is bijna tijd.’ Hij hoorde het aan met een sombere blik in zijn ogen. ‘Wat is hij van plan, hoe zal hij zichzelf bekendmaken zodat ze hem geloven? Hoe dwingt hij Kajafas om hem tot koning uit te roepen?’ ‘Ik weet het niet,’ zei ik. In mijn dromen had ik de nieuwe Makkabeeër met een leger Jeruzalem binnen zien rijden. Ik had hem al vechtend een weg zien banen naar de Tempel. Maar ik wist dat Jezus het niet op die manier zou doen; hij deed nooit iets zoals ik dacht dat hij het zou doen. De rover fronste zijn wenkbrauwen en ik merkte dat ik sprak voordat hij zijn zorgen onder woorden kon brengen. ‘Hij doet wat hij doet. Als er iemand is die dit voor elkaar kan krijgen, is hij het wel. Hij heeft een man opgewekt die al vier dagen dood was. Denk je dat hij dat alleen deed om een vriend weer levend te maken? Je hebt gehoord wat hij zei: “Zodat anderen zullen geloven.” De profeet heeft gezegd dat er weer vlees komt op de droge beenderen van het volk. Wil je nu nog meer tekenen zien?’ Ik voelde me heel rustig terwijl ik dit zei. Het kwam over me terwijl ik sprak, en hoewel ik aan het begin niet precies wist wat ik zou gaan zeggen, was ik aan het eind volledig overtuigd van mijn eigen woorden. ‘Wat moeten we doen?’ ‘Zorg dat mijn meester veilig is. Stuur je mannen voor ons uit de stad in om te kijken wat ze te weten kunnen komen.’ Ze kwamen allemaal door het dal van de Jordaan aangelopen. De familie van Jakobus en Johannes, waaronder de oude Zebedeüs, hun vader. Jakobus en Salome en de kleine Maria, de broer en zussen van Jezus. En Maria, zijn moeder met die mysterieuze ogen. Susanna, die huilde als ze Maria van Magdala zag en als ze weer wegging. Chuza, Joanna’s man, de hofmeester van Herodes, 244


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 245

kwam met geld voor de geldbuidel en bevestigde dat Herodes Jezus gevangen zou nemen zodra het feest voorbij was. Er gonsde iets onder ons, een onuitgesproken verwachting die sterker werd met elke pelgrim, elk familielid en familieleden van volgelingen die zich bij ons aansloten. Mannen kwamen uit Galilea – geen pelgrims, maar mannen uit de heuvels. Nog meer rovers, die hun zwaarden verborgen hielden. Twee weken voor het paasfeest gingen we op weg. We reisden als in een roes, als mensen die versteld staan – bang en waakzaam en hoopvol tegelijk. Simon keek die dag tijdens de reis één keer naar me. Hij zei niets, maar ik zag duidelijk de vraag in zijn ogen. Zou het dan toch? Eerder had ik mezelf niet durven toestaan om te hopen. Maar die dag jubelde mijn hart: ja! Het gaat gebeuren! Dat moet wel! Drie jaar lang waren we bij elke gelegenheid tekort geschoten – we hadden het uitgeschreeuwd in de storm en geprotesteerd bij een gebrek aan eten voor zovelen. Elke keer waren we berispt voor ons kleingeloof. Waarom zou het nu anders zijn? Dit keer reisden we niet heimelijk of stilletjes. We vulden de steden tot de nok toe met onze aantallen. We predikten aan de kant van de weg, verkondigden luid het komende koninkrijk. Overdag voelde ik me onoverwinnelijk, onvermoeibaar. Maar ’s nachts fluisterde de aanklager in mijn oor. Kruitvat. Ze zullen hem doden. We gingen naar de volgende stad, en de volgende, en gaandeweg werd de menigte steeds groter, als een modderstroom die bij zware regenval de berg af raast en alles wat op zijn weg komt, meesleurt. Ik probeerde de uitdrukking op Jakobus’ gezicht te duiden, de broer van Jezus. Ik zag hoe zijn ogen steeds weer naar Jezus schoten, als iemand die een wild dier in de gaten houdt waarvan hij niet weet of het tam zal blijven of iedereen om zich heen zal aanvallen. 245


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 246

Stel dat we het bij het verkeerde eind hadden? Stel dat we onze dood tegemoet gingen? Het koninkrijk of de dood, het een of het ander. Het was tijd. ‘Meester, u moet meer slapen en wat eten, anders hebt u de kracht niet om de macht over te nemen,’ zei ik toen we laat in de avond alle dertien bij elkaar waren. Hij zag er moe uit en was bleker dan ik hem wekenlang had gezien, maar dat was niet waarom ik het zei. Ik zei het om een antwoord uit te lokken, omdat ik verlangde naar een bevestiging van onze hoop, al was het maar een enkel woord. ‘Luister naar wat ik zeg,’ zei hij, alsof hij mijn waarschuwing helemaal niet had gehoord. Ik had bijna herhaald wat ik had gezegd, al was het maar om hem te laten bevestigen dat hij het gehoord had. Ik werd overvallen door een grote bezorgdheid om dit ene, alsof het lot van de wereld afhing van een enkel woord. ‘We luisteren,’ zei Johannes. Simon, Petrus en Jakobus, die naast hem zaten, zagen eruit als mannen die bezig zijn moed te verzamelen om in een ravijn te springen terwijl ze zich afvragen of ze de sprong zullen overleven. ‘De Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en schriftgeleerden.’ Hij keek even naar mij. De volgende woorden klonken als uit de verte: ‘Ze zullen hem ter dood veroordelen en hem uitleveren aan de heidenen, die de spot met hem zullen drijven en op hem zullen spugen, hem zullen geselen en doden.’ Ik knipperde met mijn ogen. Ik kon nauwelijks verstaan wat hij zei omdat mijn hart zo in mijn oren bonkte. Nee. Niet dat weer! Petrus fronste zijn wenkbrauwen, maar zei niets. Niemand sprak. ‘Drie dagen later zal hij opstaan uit de dood.’ Toen hij ons alleen had gelaten om te gaan bidden, staarde Jakobus ons aan. ‘Ik heb die gelijkenis nooit begrepen,’ zei hij. ‘Misschien…’ Mattheüs likte langs zijn lippen, die droog en schilferig waren. ‘Misschien is het geen gelijkenis.’ ‘De derde dag – hij bedoelt dat er op de derde dag iets gaat ge246


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 247

beuren,’ zei Jakobus. ‘Het paasfeest duurt zeven dagen. Midden op het paasfeest gaat er iets gebeuren.’ ‘Hij wordt uitgedaagd door de hogepriesters,’ zei ik. ‘Maar dat is een test, net zoals de storm.We dachten allemaal dat we zouden sterven, maar onze meester stond op het laatste moment op en kalmeerde het water en de wind. Het is veel minder moeilijk om Kajafas de mond te snoeren.’ Er werd ongemakkelijk gelachen. ‘Misschien is dat het wel,’ zei Petrus. ‘Toen we de laatste keer daar waren, hebben ze hem bijna gestenigd,’ merkte Jakobus op. ‘En had jij gedacht dat we nog zo lang konden blijven en er toch nog levend vanaf komen?’ ‘Nee. Ik dacht dat we ten dode waren opgeschreven.’ Stilte. Hoofden knikten. Ik was overtuigd van mijn eigen woorden. Ik wist ook zeker dat, hoewel ik niets groters kon bedenken dan een man uit de dood opwekken, ik het grootste wonder nog tegoed had. ‘Als hij ons vertelde wat hij tijdens het paasfeest wilde bereiken, zouden we het toch niet geloven. Dat weet ik zeker.’ De menigte die we om ons heen hadden verzameld, was groter dan ooit. Het zou niet lang meer duren voordat Jezus geen keus meer had. Hij moest zijn koningschap aankondigen… Of sterven.

247


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 248

DrieĂŤndertig ie avond schreef ik een geheime boodschap, die mijn laatste zou zijn:

D

U zei dat hij terug moest komen als hij er klaar voor was. De tijd is gekomen. Op het paasfeest gaat het gebeuren. Diezelfde avond viste ik een munt uit de slinkende geldbuidel en stuurde het bericht vooruit. Zo. Dat was gebeurd.

248


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 249

Vierendertig oor ons, net buiten de poorten van Jericho, klonk tumult. Een man schreeuwde en greep naar de mensen die hem voorbij liepen. ‘Jezus, zoon van David, wees mij genadig!’ Jezus stond stil. ‘Wie roept mij?’ Hij noemt hem de zoon van David, en mijn meester zegt: ‘Wie roept mij?’ Zelfs een blinde kan dat zien. Ik stond naast hem toen mijn meester zich over hem heen boog, in de wetenschap dat hij niet zou stilstaan als hij niet van plan was hem te genezen – dat hij niet anders kon dan hem genezen. We gingen de stad binnen, zegevierend als Jozua. Zelfs de Farizeeën en de oudsten hielden zich op de achtergrond, uiterst verbaasd over het schouwspel van de menigte die zong en verhalen vertelde over een man die blind was – de man die nu voor ons uit danste als David zelf, gillend en schreeuwend. ‘Is dat niet de blinde Bartimeüs?’ hoorde ik iemand zeggen. Ik lachte. Ik gooide mijn hoofd achterover en lachte, ik was het geluid haast vergeten. Mijn lach gleed trillend door mijn keel als honing. Naast me stond Simon luid te zingen. Petrus greep hem eveneens zingend bij de schouders en Jakobus en Johannes basten mee. In de dagen in het territorium van Filippus had ik me eraan gestoord dat ze mijn meester zo na stonden, maar op dat moment vergaf ik het hen. Ik kon hen alles wel vergeven. Ik wilde zelfs de zitplaatsen links en rechts van mijn meester wel opgeven, als ik daartoe bevoegd was – alles, als hij maar dicht bij me was, zij allemaal. Mijn hart stroomde over van dankbaarheid.

V

249


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 250

Ik voelde de bekende steek van gemis: ik verlangde naar de tijd alleen met Jezus, zoals het vroeger was geweest. Maar binnenkort zou er weer tijd zijn om samen naar de nachtelijke lucht te kijken, om zijn gezicht te zien als hij naar de sterren keek, als iemand die iets ziet wat hij zich vaag herinnert uit een droom. Maar nu was daar de menigte en het zingen van ‘Hosanna! Hosanna!’ terwijl iets in mijn binnenste opzwol en dreigde te barsten. Meer dan eens moest ik mijn ogen neerslaan – de zon te fel, het moment te vol emotie, de beloften waar ik naar had verlangd en waar ik van had gedroomd en in mijn grootste wanhoop had opgegeven, te kostbaar. Stort in, Jericho. De menigte ging ons voor, helemaal naar Bethanië. We werden opgebeurd door het psalmgezang, het schreeuwen, lachen en de spelletjes van de kinderen die tussen de pelgrims door schoten. Het was alsof we nauwelijks liepen en onze voeten het zand en de stenen niet raakten, alsof we meegevoerd werden op een zee van pelgrims… en voor we het wisten, lag Jericho al ver achter ons en zagen we de eerste huizen van Bethanië, alsof zij naar ons toe waren gekomen, in plaats van wij naar hen. We gingen naar het huis van Maria, Martha en Lazarus, die we lachend begroetten. De sabbat volgde ons op de hielen. Ik merkte dat ik Lazarus zat aan te staren, die er net zo zongebruind en gezond uitzag als anders, alsof hij nog nooit ziek geweest was, laat staan vier dagen dood. Hij greep Jezus vast en boog zijn hoofd tegen zijn hals, terwijl de tranen over zijn wangen stroomden. Jezus hield hem stevig vast. ‘O, Lazarus,’ zei Jezus. De uitdrukking op zijn gezicht was er een van dankbaarheid, alsof hij niet degene was die hem uit het graf had verlost, maar hem eruit had teruggekregen, net zoals Martha en Maria. Maria kuste de handen van Jezus’ moeder en Martha zei dat we boven moesten komen. De mensen stonden tot op het dak van het huis. Die avond, onder een baldakijn van mirte en palmtak250


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 251

ken, aten we het sabbatsmaal met Maria, Jezus’ moeder, haar zonen en dochters en hun familie, de ouders van Zebedeüs, Maria van Magdala, en Joanna en haar man en kinderen. Hongerig aten we het eenvoudige maal van linzen, vijgen en brood, maar elk gerecht was heerlijker dan de delicatessen die we de avond daarvoor hadden gegeten in het huis van Zacheüs, de tollenaar. Het was de laatste rustige avond van mijn leven.

251


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 252

Vijfendertig odra we de volgende ochtend het huis uit kwamen, klonk er een gebrul van de straat. Hosanna! Gedrang van lichamen. Lawaaierig dromde de menigte langs de pelgrims die aan de kant van de weg stil stonden om te kijken. De mensenmassa onttrok mijn meester aan het oog van degenen die reikhalzend probeerden te zien wie er midden tussen de mensen liep. Hosanna! ‘Kom!’ riep ik naar een groep pelgrims die zwijgend aan de kant van de weg stonden te kijken – een stel boeren uit ik-weetniet-waar. ‘Volg ons! Hier, de zoon van David!’ ‘Is dat hem?’ vroeg iemand me. ‘Is dit de man die Lazarus, de broer van Martha, uit de dood heeft opgewekt?’ ‘Hoogstpersoonlijk,’ antwoordde ik. Anderen deinsden verbijsterd achteruit, vol ontzag voor de menigte, terwijl ze de mensen die voorbij liepen een voor een aan staarden. Toen ik achterom keek, waren ze door de menigte verzwolgen. We moesten veel mensen hebben. Zadok had gelijk. Zonder grote aantallen zouden we als honden worden afgemaakt. Maar met voldoende mensen… Pilatus zou het niet wagen om op deze schaal een opstand te riskeren. Niet sinds de verbanning van Archelaüs of de twijfelachtige status van zijn beschermheer in Rome. Hij zou het niet aandurven om onrust te veroorzaken, en een massamoord was al helemaal geen optie. En dus verzamelden we de pelgrims dicht om ons heen als een gevaarlijke mantel. De menigte was nu niet meer rustig, maar lawaaierig en onordelijk. Een leger.

Z

252


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 253

De toon van onze liederen begon te veranderen toen iemand voor ons zong: Hier ontsteek ik een lamp voor mijn gezalfde. Zijn vijanden bekleed ik met schande, maar op zijn hoofd schittert een kroon. Al gauw had de hele menigte het lied overgenomen. We golfden over de Olijfberg. De lucht was al warm en de bries fluisterde over bevrijding.Voor ons werd er geschreeuwd – er kwam ons een groep mannen tegemoet, en ik besefte dat ze op de weg op ons hadden staan wachten. Maar voordat we naar hen toe konden gaan om te zeggen: ‘kom mee!’ stonden we stil en keken naar de heuvels. Ze waren bedekt met duizenden tenten van pelgrims. De poorten van de stad raakten verstopt met mensen die de stad binnen wilden met palmtakken en mirte, en de wegen stroomden over van reizigers. Israëls kinderen keerden terug naar hun moeder. Naast me sloeg een vrouw die ik niet kende de handen voor het gezicht en huilde. De groep voor ons had zich nu bij ons aangesloten, schreeuwend en zwaaiend met takken van palmen en wilgen. Hosanna, zoon van David! Hosanna. Red ons. Verderop langs de weg was een buitenpost waar soldaten op wacht stonden. Ik zag hun gezichten toen we voorbij liepen. Wat konden ze tegen ons beginnen? Ze bleven binnen zonder iets te doen. Ik zong luider: Hosanna! We drukten ons dicht tegen onze meester aan. We hadden geprobeerd een soort buffer te vormen tegen het opdringen van de menigte. Overal staken takken bijna in je ogen, overal waren handen die dreigden zijn kleding te verscheuren als ze hem probeerden aan te raken. Hij kwam maar met kleine passen vooruit, terwijl hij de ene na de andere hand vastgreep, zijn hand op het hoofd van een baby legde die naar hem werd uitgestoken, hier 253


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 254

een kind, daar een kind. Maar nu zag ik Jakobus en Andreas door de menigte aan komen. Ik had niet gemerkt dat ze vooruit waren gegaan– en wat hadden ze bij zich? Een ezel. Ik herkende hun mantels, die ze over de rug van het dier hadden gelegd. Ik legde mijn mantel nog op die van hen en hielp Jezus op de rug van het dier.Voor ons gooiden anderen hun mantels en palmtakken op de weg voor hem neer. Ergens achter me hoorde ik een vrouw schreeuwen. ‘Juich, Sion!’ Ik kon nauwelijks ademhalen. Ik kende de woorden van die profeet. Ze bonkten in mijn hoofd als een hamer: Juich, Sion! Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel… Ik voelde mijn knieën knikken. Midden tussen de mensen viel ik op mijn knieën op de grond. Even later tilden sterke handen me onder mijn armen op. De rover die ook Jezus heette: ‘Dit is niet het moment om neer te vallen. Onze broeders wachten op ons.’ Ik had geen idee over welke broeders hij het had. Naar de poort. Niemand kon ons tegenhouden. We waren nu met vele duizenden. De wegen waren vol pelgrims die met takken zwaaiden en schreeuwden, uitzinnig van vreugde. Achter hen zag ik wachters op de stadsmuren en daarachter weer de tempelwachters, die door de koninklijke zuilengang ijsbeerden, hun Levitische tunieken bijna niet te onderscheiden van die van de Romeinen. Op dat moment verdween de zon achter een wolk en even was het of ik schaduwen zag die als reuzen hoog opdoemden aan weerskanten van de weg. Groteske houten vormen met mannen eraan, als morbide wegwijzers naar de stad. Kruizen… 254


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 255

Ik knipperde met mijn ogen en wankelde. Iemand botste tegen me op. ‘Is dit die man uit Nazareth?’ riep een man. ‘Hij heeft mijn neef genezen, dit is hem!’ kwam het antwoord. Het galmde in mijn oren. Ik zag vlekken voor mijn ogen. Jezus reed vlak voor me. Hij draaide zijn hoofd. Hij huilde. We gingen de stad binnen, voortgestuwd door de menigte, terwijl de wachters ongelukkig kijkend aan de kant gingen. Iemand naast me greep mijn arm. De nagels beten door het linnen van mijn mouw heen. Ik keek en zag Maria van Magdala lopen. Ze greep me vast als iemand die iets ziet wat ze nooit had gedacht te zien – gevangen tussen verbazing en angst. Haar mond stond iets open en haar wangen waren rood. Ik legde mijn hand over de hare en we liepen verder. Even later glipte de rover Jezus weg om zich aan te sluiten bij een aantal mannen in de poort. Misschien gingen ze voor ons uit naar de Tempel. Plotseling dacht ik tussen de mensen in het gezicht van mijn broer te herkennen. Was dat mogelijk? ‘Nathan!’ schreeuwde ik. ‘Nathan!’ Als hij me al hoorde, liet hij dat niet merken en het volgende moment was hij verdwenen, terwijl de menigte de straten overspoelde als een rivier die buiten zijn oevers treedt. Vlak voor me zat Jezus met gebogen hoofd op de ezel, en hoewel de mensen misschien dachten dat hij dat uit nederigheid deed, zag ik dat hij nog steeds huilde. Ik trok me los uit de greep van Maria en werkte me tussen de mensen door in een poging bij hem te komen. Ik wilde hem door elkaar schudden en zeggen dat dit het moment was.We hadden geleden, gewerkt en onszelf uitgeput met elke zieke en stervende ziel – allemaal voor dit ene moment. Hoe durfde hij te huilen? Zag hij de mensen dan niet, hoe ze hun messias verwelkomden? Maar de menigte verplaatste zich toen een nieuwe groep zich 255


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 256

bij de onze voegde, in een poging dicht bij Jezus te komen. Ze hadden een soort draagstoel bij zich en de dragers probeerden schreeuwend te voorkomen dat de persoon die erop lag in de chaos werd vermorzeld. Ik raakte achterop en keek hem na. Boven het lawaai uit, boven de complete chaos en het geschreeuw, klonk ver weg een zacht gerommel, uit de richting van de Judese heuvels. Een onweer, als het rommelen van een duistere lach. We kwamen bij de zuidelijke trap van de Tempel en hielden de ezel vast, zodat Jezus af kon stappen. Net toen hij dat deed, verscheen er aan de rand van de menigte een groepje Farizeeën. ‘Zeg dat ze stil moeten zijn – stuur hen weg! U veroorzaakt een hele oploop. Weet u niet wat er kan gebeuren?’ Ik zag angst in hun ogen, een paniekerige wanhoop. Laat hen maar oogsten wat ze hebben gezaaid. Maar toen drukte de mensenmassa hen opzij en ze maakten zich haastig uit de voeten. Ik keek even in de richting van de mikvot. Ik verlangde naar de geur van het water, naar de baden die in steen waren uitgehouwen. Het leek gepast om juist in deze situatie gereinigd te worden van het stof van de reis, van de zweterige handen die zich kilometers lang aan ons hadden vastgeklampt. Maar mijn meester liep de trap al op. We gingen hem vlug achterna om hem in te halen. Ons ‘Hosanna!’ echode tegen de poort en de hoge boog van de koninklijke poort, en weerkaatste tegen de zuilen toen we in de buitenste voorhof kwamen… … een marktplein dat stonk naar dieren, hooi en mest. Stomverbaasd stond ik stil en keek. Ik had er nog nooit zoveel dieren gezien, zoveel kooplui en geldwisselaars. Het was alsof de hele markt van de Olijfberg hierheen verplaatst was, naar de buitenste voorhof van de Tempel – allerlei soorten dieren en geldwisselaars, hun tafels volgeladen met munten en weegschalen. Het had goed kunnen gaan.We hadden de situatie kunnen redden als niemand zo onbezonnen, zo vrij, zo dwaas was geweest 256


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 257

om onze missie te vergooien om het onfatsoenlijke wat we in de voorhof zagen. We hadden kunnen doorgaan met de bevrijding van ons volk, als iemand het niet woedend had uitgeschreeuwd en een kooi met duiven omver had geduwd, waardoor ze wild fladderend uiteen stoven. Maar iemand deed dat wel. En die iemand was Jezus. Vol afschuw keek ik toe hoe hij naar een tafel sprong, zijn handen tegen de rand zette en hem omver gooide. Munten rolden over de stenen binnenplaats. Hij schreeuwde, zijn gezicht rood boven zijn baard: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn?”’ Een geldwisselaar – een man die ik herkende van het belastingkantoor – deinsde achteruit toen mijn meester met één veeg van zijn arm de munten, telramen en weegschalen van zijn tafel maaide. ‘Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ riep Jezus. Pelgrims lieten zich op de grond vallen en graaiden naar de munten. Een andere koopman veegde een stapeltje munten van zijn tafeltje in zijn schortzak. Iemand schreeuwde om hulp, om de wachters. Jezus rende naar een stapel kooien. Hij rukte ze open, waardoor nog meer vogels de binnenhof op vlogen, in de gezichten van de mensen, en andere dieren omhoog, de lucht in. Wachters renden door de koninklijke zuilengang. Anderen kwamen door de portieken en de poorten, maar het was al te laat – nog meer mensen stroomden de voorhof op door de dubbele en driedubbele poorten. Ze graaiden naar de vogels die tussen hun benen door fladderden, wierpen zich op de tafels van de geldwisselaars en grepen de mooiste lammetjes en geiten. Nog een klap – iemand had nog een tafel omver gegooid. Een paar geiten renden over de voorhof en werden gevangen door de mensen die zich niet eerst hadden gewassen, maar meteen naar binnen waren gelopen. Er klonk een brul, bijna onmenselijk. Mijn meester. Een touw 257


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 258

schoot door de lucht en kwam met een knal neer. Onthutst keek ik naar hem, terwijl hij een paar kooplui als beesten naar de zuilengangen dreef, de handen beschermend boven het hoofd. Er waren wolken voor de zon geschoven, waardoor er een donkere schaduw over de voorhof hing. Wachters mengden zich met getrokken zwaarden in het tumult. Pelgrims vluchtten naar de poorten, waar ze werden teruggeduwd door de menigte die nog steeds langs de trap naar boven stroomde. Ze pakten hun dieren stevig vast, grepen hun kinderen bij de hand en weken uit naar de binnenste voorhof, om maar weg te komen. Daar! De rover Jezus. Ik zag hem in een flits, een zwaard in de hand, tussen de anderen die ons bij de poort tegemoet waren gekomen. Mijn handen trilden zo dat toen ik mijn mes probeerde te pakken, ik het liet vallen. Ik kon het gekletter op de stenen niet eens horen boven het tumult uit.Verderop viel een man op zijn knieën op de grond. Bloed stroomde uit zijn neus. Iemand boog zich over hem heen, maar niet lang – hij had te vroeg gejuicht. Een wachter hakte met zijn zwaard van achter hem in zijn been en hij viel. Opeens werd mijn blikveld gevuld door een koe, die met wijd open angstogen door de menigte denderde. Gejuich uit de groep bandieten. Ze stonden in een kring om iemand heen die op zijn knieën op de grond lag. De tempelpolitie stond aan de zijkant van de zuilengangen met getrokken zwaarden, maar alleen om zichzelf te kunnen verdedigen. Ze waren ver in de minderheid. Boven onze hoofden floot en kraakte de zweep, terwijl Jezus nog een tafel vol munten omver gooide. Hij riep: ‘Staat er niet geschreven dat er in die tijd nooit meer handelaars zullen zitten in de tempel van God?’ Het was de kreet van een man die wraak wil nemen. De kreet van een man met een doodswens. We waren gekomen om een koning te zalven. Maar in plaats daarvan hadden we chaos gebracht, een opstand, onvergeeflijk wan258


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 259

gedrag. Niet bij de Romeinen of Pilatus of een of andere heiden… maar in onze eigen Tempel. In een flits van helderheid zag ik plotseling geen messias, maar een man die op het punt stond zichzelf te vernietigen, een man die probeerde alles omver te halen wat de God van Abraham eigenhandig had opgebouwd. En terwijl ik naar zijn woedende gezicht keek, besefte ik eindelijk wat de Farizeeën, de priesters, de schriftgeleerden – en ja, de Zonen van de Rabbi – al lang hadden begrepen. Nathan had gelijk. Ik was bedrogen. Ik baande me een weg door de menigte bij de zuidelijke poort, die als een doorgesneden slagader meer en meer mensen de voorhof in pompte. Geschreeuw buiten. Soldaten van de burcht Antonia stroomden langs de westelijke muur naar de bovenste poort. Hosanna. Red ons toch. Ik rende. Omlaag, door de verstopte straten, door de menigte. Een koor van geschreeuw klonk uit de richting van waar ik gekomen was, een vreemd gejuich van ver. Ik had in hem geloofd. Ik had hem verdedigd, me in zijn naam opgesteld tegenover de Farizeeën en de priesters, en hem de Zoon van God genoemd. Ik rende een smal steegje in en stormde door een zijstraat. Ik rende tot mijn longen brandden, totdat ik zo ver mogelijk bij de Tempel vandaan was. Noordwaarts, naar de Nieuwe Stad. Maar naar huis kon ik niet. Achter een rij huizen viel ik neer tegen een laag muurtje en sloeg mijn nog steeds trillende handen voor mijn gezicht. Ik was de anderen ergens op de trap kwijtgeraakt, maar ik wist waar ze elkaar weer zouden ontmoeten. Als ik niet naar hen toe ging, zouden ze denken dat ik verdwaald was in het tumult of zelfs omgekomen. Maar ik bleef waar ik was, met kramp in mijn benen en buiten adem van de vele vragen die door mijn hoofd schoten. 259


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 260

Wat hadden we gedaan? Hoe zou Rome ons nu aanpakken? Erger nog dan eerst? Jezus was eigenlijk geen haar beter dan Judas bar Hizkia, die een puinhoop veroorzaakte waardoor het hele volk uitgewist zou worden. Ooit was ik verknocht geweest aan Gods wet. Ik had me er opnieuw aan gewijd nadat een valse messias mijn leven had verwoest. Ik had gedacht dat deze messias anders zou zijn. Ik was misleid door zijn wonderen, en omdat hij me vrijsprak van de schuld uit mijn jeugd. Door zijn liefde. Uit liefde had ik me in het gezelschap van zondaars begeven. Uit liefde had ik een gesprek gevoerd met een vrouw, heel ongepast onder vier ogen. Uit liefde had ik de sabbat geschonden‌ Ik had gedacht dat ik vrij was. Een anarchie van het komende koninkrijk waar iedereen vrij is van verdrukking. Maar ik had de wet laten wegsijpelen als uit een slecht gepleisterde mikwe, waaruit het levende water wegstroomt totdat er niets meer overblijft. Toen ik eindelijk weer opstond, begon het al te schemeren. Ik ging niet naar hen toe, maar liep in de richting van de bovenstad. Ik voelde me ziek en volkomen verloren. Hoe was het mogelijk, dat ik zo op het verkeerde spoor had gezeten?

260


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 261

Zesendertig it keer kreeg ik geen water aangeboden om me te wassen en geen wijn om te drinken, hoewel mijn keel brandde en ik moeite had met slikken. Ik had bijna twee uur staan wachten bij de achterpoort. Eindelijk was de beheerder teruggekomen en had me naar boven gebracht, naar dit kamertje. ‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik haastig naar hem toe liep. Zadok groette me niet, maar zuchtte toen ik zijn handen beetpakte. Hij zat op een bankje, niet met de mantel van een Farizeeër, maar in een eenvoudige tuniek. De tefillin zat los om zijn voorhoofd en armen, alsof hij op het punt had gestaan om ze af te doen. Op dat moment zag hij er niet zozeer uit als een rabbi, maar als een oudere man – de lijntjes om zijn mond dieper dan de laatste keer dat ik hem had gezien. ‘Er zullen ernstige beschuldigingen tegen je meester worden geuit.’ ‘Alstublieft, ik heb uw advies nodig.’ ‘Judas, het is duidelijk dat je van hem houdt. Maar dit zijn ernstige beschuldigingen. Je weet dat de hogepriester had opgeroepen om bezwarend bewijs tegen hem te leveren, en dat ze hem beschuldigen van godslastering. Maar nu, na vandaag… ik weet niet of zelfs dat nog nodig zal zijn. Hij veroordeelt zichzelf.’ Hij zuchtte. ‘En jij bent hem tot het laatst trouw gebleven.’ ‘Niemand kan zichzelf veroordelen, niet in een rechtszaak,’ zei ik. ‘Ik ken de wet ook!’ Hij viel hier niet in Herodes’ rechtsgebied – de koning kon hem niet gewoon vermoorden, zoals hij dat bij zijn neef Johannes had gedaan. Er zou een meerderheid voor nodig zijn om hem schuldig te bevinden aan welke aanklacht dan ook, tenzij de menigte hem het eerst in handen kreeg.

D

261


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 262

‘Judas. Is hij zo bedreven in het bedriegen dat je het niet in de gaten had?’ ‘Het kwam door de wonderen! Zelfs ik heb in zijn naam wonderen gedaan.’ ‘Dat deden de tovenaars van de farao ook. Heb je zo’n behoefte aan wonderen om je hoop te geven? Is de Thora niet genoeg voor je?’ Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. ‘Maar dat is nog niet alles,’ zei hij vermoeid. ‘Ik hoorde dat er vandaag in de Tempel een Romeinse huurling is gedood. Een Samaritaan.’ Ik ging op mijn hurken zitten. Die vreemde schreeuw, het gejuich – dat was het vast geweest. ‘Nu zullen we allemaal boeten.’ ‘Maar als het maar een Samaritaan was…’ Terwijl ik het zei, hoorde ik de echo van een van mijn meesters verhalen in mijn hoofd klinken. Over een Samaritaan, iemand uit dat gehate volk, die een man hielp die door rovers in elkaar was geslagen terwijl een priester en een Farizeeër hem niet hadden willen helpen. ‘Denk je dat dat verschil maakt voor Pilatus? Hij droeg het uniform van Rome! Dat kan hij niet ongestraft laten. Iedereen die met je meester in verband wordt gebracht, zal moeten boeten. Dat betekent ook je familie, Judas.’ ‘Nee!’ Dat kon ik niet verdragen. ‘Alstublieft, help me hen te redden!’ ‘Hoe kan ik je helpen? Je volgt een bedrieger!’ ‘Alstublieft. U hebt invloedrijke vrienden,’ zei ik, terwijl ik op mijn knieën naar hem toe kroop. Even zweeg hij, terwijl hij naar een punt tussen ons in staarde. Toen zei hij: ‘Judas, er komt een tijd, en ik denk dat het niet lang meer zal duren, dat je moet beslissen of het niet beter is dat één man, die herhaaldelijk heeft laten zien een mislukkeling te zijn, wordt opgeofferd om een heel volk te sparen.’ Het was alsof de vloer onder mijn voeten wegzakte. 262


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 263

‘Verdedigt u Kajafas en zijn valse profetie?’ vroeg ik. ‘Hij is een Sadduceeër en niet eens de wettelijke hogepriester!’ Hij keek me aan en ik zag de fijne lijntjes in zijn gezicht. Hij was versleten, moe, maar ook trots. Wat zou een man als Zadok voor zichzelf vinden in het koninkrijk van God, als dat koninkrijk daadwerkelijk kwam? Mensen verwachtten dat hij zijn rabbi, de militante Sjammai, zou opvolgen. Maar als Gods koninkrijk eindelijk gestalte kreeg, wat zou de wereld dan verwachten van mannen als Zadok? Hij was een man wiens identiteit verweven was met de opstand tegen Rome, een man die Rome nodig had om zijn reputatie in stand te houden. Een man die niet vrijwillig of gemakkelijk gedegradeerd zou kunnen worden van ziener naar gewoon schriftgeleerde. En op een of andere manier wist ik dat hij nooit zou willen sterven voor deze zaak, maar altijd een manier zou vinden om te overleven. Toen ik dat besefte, zuchtte ik. Het geluid ontsnapte als een plotselinge lach. Hij heeft Rome nodig. Hij vreest Rome. ‘Judas, we zijn er niet klaar voor en we kunnen ons geen rel veroorloven. Je meester heeft ons in een onmogelijke positie gebracht!’ ‘Rome heeft ons in een onmogelijke positie gebracht. Wij zelf. Door onze zonden zijn we bannelingen in ons eigen land! Dat leert u toch ook? Waarom zou mijn meester daar meer schuld aan hebben dan ik, of u?’ Hij kneep waarschuwend zijn ogen tot spleetjes. Zijn mond werd een smalle streep. ‘Luister. Je meester zal spoedig sterven. Ik waarschuw je als een vader een opstandige zoon, omdat ik heb gezien hoe je afglijdt.’ Een opstandige zoon? Van een man die jonger was dan ik! Mijn meester had eens een verhaal verteld over een verloren zoon die terugkeerde naar zijn vader. Zou Zadok me verwelkomen met een gemest kalf en een feest? Nee. Hij was die broer die zich afzijdig hield, die beweerde dat hij zich altijd aan zijn vaders geboden gehouden had. 263


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 264

‘Door jouw meester zal Rome het ambtskleed van Kajafas voorgoed afpakken, en ook onze vrijheid van godsdienst.’ ‘Misschien moet dat dan maar gebeuren!’ ‘Pas op dat je niet ook een godslasteraar wordt, Judas. Ze zullen de poorten van de Tempel sluiten! Ze zullen zich de tempelschatten toe-eigenen en dit keer niet om er een aquaduct van te bouwen. Weet je dat hij opriep tot verwoesting van de Tempel?’ ‘Hij gebruikt beeldspraak,’ zei ik. Maar hoe kon ik dat aan hem uitleggen? ‘Hij beweert dat de Tempel vernietigd moet worden – zodat hij hem weer op kan bouwen. Dwaasheid! De bouw van de Tempel heeft wel vijftig jaar geduurd. Het is de verblijfplaats van God en je meester heeft zich in Gods huis tegen zijn eigen volk gekeerd. Daarmee keert hij zich tegen God zelf!’ Weg. Je moet hier weg. ‘Denk je soms dat Pilatus een vergevingsgezind man is?’ vroeg hij. ‘Weet je niet dat de koning aast op een gelegenheid om Jezus te doden sinds hij Johannes gevangen nam? Hij is ten dode opgeschreven en jij moet kiezen hoeveel anderen je met hem naar de sjeool wilt laten gaan.’ ‘Er zijn mensen die hem willen beschermen als u het niet doet,’ zei ik. ‘Nicodemus. Hij was mijn vaders beschermheer. Hij heeft machtige vrienden en zijn rabbi is Gamaliël zelf, de leider van het Sanhedrin.’ ‘Nicodemus kan je meester niet beschermen. Ben je dan echt zo naïef? Wie denk je dat het Sanhedrin bestuurt? Niet Gamaliël, maar de Sadduceeën!’ ‘Zelfs onder de Farizeeën wacht de school van Sjammai al sinds de dagen van Judas bar Hizkia op een messias zoals mijn meester.’ ‘Een messias, ja! Maar iemand die de Farizeeën berispt en zich tegen zijn eigen volk keert?’ vroeg Zadok. ‘Die de tradities van de voorvaders vergeet? Is dat een messias?’ ‘Hij is een goed mens.’ ‘En we hadden hem misschien kunnen accepteren. We hadden iedereen voor zijn zaak kunnen winnen. Begrijp je dat dan 264


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 265

niet? Maar jij nog het meest, Judas. Jou is nog het meest onrecht aangedaan. Jij hebt je waardigheid verloren en de Thora opzij gezet om hem te kunnen verdedigen. En daarom moeten we hem wel een godslasteraar noemen en kunnen we hem geen liefde betonen.’ Maar hij houdt van mij. En ik van hem. Het is de storm. Dit is de storm. Het komt alleen maar door de storm. Straks staat hij op om de wind te kalmeren. Maar stel dat hij dat niet doet? ‘Er komen elke dag meer pelgrims naar de stad. We zullen allemaal tegelijk opstaan en –’ ‘Ja! Er komen elke dag meer pelgrims naar de stad. Denk je dat Kajafas zal toestaan dat je meester daar gebruik van maakt? Dat hij op het hoogtepunt van het feest een chaos ontketent? Dat risico neemt hij niet. Pilatus is in de stad!’ ‘Dan handelt Kajafas overeenkomstig het belang van Rome.’ ‘Nee,’ zei hij, terwijl hij opstond. ‘Je meester handelt overeenkomstig het belang van Rome. Rome wordt alleen maar sterker van een opstand. Bij de geringste ordeverstoring verhogen ze de belasting en dwingen ze het volk de keizer te aanbidden. Denk je dat ze niet op zoek zijn naar een excuus om onze religieuze status af te pakken? Dat ze geen oogje hebben op de tempelschatten, op het goud dat aan God is gewijd? Ze zouden het zonder excuus wegnemen om arena’s te bouwen voor publieke vertoningen in Rome! De opstand die je meester veroorzaakt, spekt hun keizerrijk.’ Hij ijsbeerde naar links en draaide zich met een zwierig gebaar om. ‘Heb je erover nagedacht dat God jou in een unieke positie heeft geplaatst om de situatie te redden, in gehoorzaamheid aan de wet?’ Ik kreeg nauwelijks nog lucht. Ik stond op, half struikelend over mijn mantel, verscheurd tussen mijn liefde en mijn gezonde verstand. Een liefde die eiste dat mijn meester bleef leven, hoe verstandig – of misleid – we beiden ook waren. 265


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 266

Achter me klonk zijn stem, vastberaden en kalm: ‘Denk goed na over wat ik heb gezegd.’ Ik was al bij de deur voordat de knecht hem open kon doen. Ik rukte hem open, trok mijn mantel over mijn hoofd en stormde naar buiten, de regen in. Die nacht ging ik niet terug naar mijn meester en ook niet naar huis. Ik vroeg of ik in een hoekje van de synagoge mocht slapen, waar ik me op een van de banken in mijn mantel rolde. Lange tijd lag ik te staren naar de stoel van Mozes, die door een lampje werd verlicht.

266


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 267

Zevenendertig Morgens liep ik naar de Tempel en bleef buiten staan. Ik merkte dat ik huilde. Ik huilde, omdat mijn hart koud bleef bij de aanblik van de Tempel. Het was een vreemde plek voor me geworden, een opzichtig gebouw door mensenhanden gemaakt. Ik huilde omdat ik niet wist of ik ooit nog zo vurig zou bidden als toen, in de groene heuvels van Galilea. Ik was kapot. Vanwege de Tempel en de heiligheid van de wet. Dat had Jezus gedaan. Met zijn tekenen, zijn wonderen. Met zijn liefde. Mijn vertrouwen op de wet die God ons had gegeven, verbleekte bij een liefde die dichterbij en echter was dan de wet zelf. En nu ik voor de Tempel stond, voelde ik niets anders dan een sterk verlangen naar mijn raadselachtige rabbi, naar zijn arm om mijn schouders – een hevig verlangen om hem te groeten met een kus. Om hem te slaan. Om aan zijn voeten neer te vallen. Er liep een jonge man met zijn ouders door de regen. Ik schrok toen ik hem zag. Zelfs van zo dichtbij deed hij me denken aan Jozua, zoals hij liep: bedaard als een volwassene, zijn ernstige houding, als van een jonge leerling van de Thora. Jozua, met zijn grote vraag of God eigenlijk nog wel bij ons was. Dat was nu juist onze grootste angst. Dat was de reden waarom we ons wanhopig vasthielden aan onze wetten, onze tradities, onze Tempel. Deze angst dat zonder die dingen God niet bij ons zou blijven. En wie zouden we dan zijn? Niet anders dan die ongewassen heidenen – en geen haar beter.

’S

267


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 268

Achtendertig us… je meester is weer terug om ons allemaal ten val te brengen.’ Nathan stond tegen de deurpost geleund toen ik een tweede mantel om wat eten heen vouwde. Kinderstemmen klonken uit de andere kamer. Boven ons drongen stemmen door het plafond. ‘Hier, pak aan,’ zei ik, terwijl ik de geldbuidel van mijn riem haalde en die naar hem toe gooide. ‘Wat? Waarom?’ zei hij, terwijl hij hem opving. ‘Die is van jou.’ ‘Waar ga je naartoe?’ ‘Jij bent degene die weggaat. Ik ben bij Nicodemus geweest. Hij heeft een plek voor je.’ ‘Wat? Waar?’ ‘In Galilea. Je zult rijk worden en moeder kan slaven kopen. Ga morgen naar zijn huis en vertrek onmiddellijk weer als je hem gesproken hebt. Ga hier weg en verbreek de banden met de Zonen.’ Hij lachte. ‘Je bent gek! Ik ga niet weg bij de Zonen.’ Ik draaide me om en greep hem bij de schouders, schudde hem door elkaar. ‘Nathan! Als je van me houdt, doe dit dan. Het is niet veilig in deze stad.’ ‘Hoe bedoel je – bedoel je dat je rabbi –’ ‘Het is al tientallen jaren niet veilig hier. Je moet me iets beloven. Neem moeder mee en zorg dat ze nooit meer die kruizen hoeft te zien langs de weg naar de stad.’ ‘Welke kruizen? Judas –’ ‘Nee, luister naar me. Ik heb je vaak teleurgesteld. Ik heb je in de steek gelaten als mensen je een bastaard noemden en daar vraag ik je vergeving voor. Maar nu moet je dit doen – niet voor

‘D

268


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 269

mij, maar voor onze moeder. Je moet haar meenemen naar Galilea. Daar ben je vrij om te doen wat je geweten en God je ingeeft. Ik weet dat je geen reden hebt om me te vertrouwen, maar je moet dit doen voor haar. Je moet dit doen. Alsjeblieft, Nathanaël. Broer.’ Mijn stem brak. Hij knipperde met zijn ogen vanwege mijn hartstochtelijke woorden en ik trok hem stevig tegen me aan. ‘Er zijn dingen die we moeten doen, jij en ik. Ik zal mijn deel doen, en jij het jouwe. Jij moet nu gaan. Ze zullen je laten gaan. Maak je klaar. Je verlaat de stad als een pelgrim die na het feest teruggaat naar huis. Alleen verlaat je de stad voorgoed.’ Ik voelde dat er iemand achter ons stond. Ik liet Nathan los en we draaiden ons om. Moeder. ‘Je gaat weer weg,’ riep ze. ‘Je bent nog maar net terug en je gaat alweer!’ Ik deed mijn mond open om iets te zeggen. ‘Nee, Moeder,’ zei Nathan en hij liep naar haar toe. Ik zette me schrap. Schudde mijn hoofd. ‘Goed nieuws,’ zei Nathan zacht, terwijl hij naar mij keek. ‘Ik heb een andere baan. Maar we moeten wel verhuizen.’ ‘Wat?’ ‘Heel goed nieuws,’ zei ik. ‘En…’ ik verzamelde de moed om te liegen. ‘En over niet al te lang kom ik ook. We gaan samen weg.’ Ze deed haar mond open om te protesteren, maar Nathan onderbrak haar. ‘Het is al besloten, moeder. Toch, broer?’ Ik keek hem aan, vervuld van dankbaarheid. Van verdriet. Van trots. ‘Inderdaad. Daarom neem ik nu afscheid,’ zei ik, terwijl ik naar haar toe liep en haar omarmde. Wat voelde mijn moeder klein in mijn armen. Klein en teer. Voor het eerst sinds jaren dacht ik: goed en zuiver. Ze was niet onrein. Ze was een moeder die moedig was uit liefde. 269


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 270

‘Ik houd van u, moeder,’ zei ik. Ik onderging de omhelzing van mijn broer, even maar, uit angst dat ik zou gaan huilen. Toen pakte ik het bundeltje eten en ging naar buiten, terwijl ik de deur voorgoed achter me dichttrok.

270


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 271

Negenendertig wee keer bleef ik aan de kant van de weg staan om te braken. Ik kon de gedachtestroom in mijn hoofd niet stoppen. Hij was in gevaar. Ze zouden hem doden. Hij vormde zelf een gevaar. Hij zou ons allemaal in gevaar brengen. Ik zou naar mijn meester toe gaan en hem smeken om te vertrekken, om met ons naar Galilea te vluchten en naar Syrië. Misschien zelfs naar Alexandrië. Maar ik wist dat hij er nooit mee zou instemmen om te vertrekken. Wat hij ook van plan was, het moest hier gebeuren. ‘Let op, Judas, wat ik ga doen,’ had hij gezegd. Elke keer had hij ons gered. De mensen waren teruggekomen. De storm was gaan liggen. Maar nu was ik losgeslagen midden op zee en ik kon niet meer terug. De storm was aangewakkerd tot een orkaan waar zelfs hij zich niet meer uit kon bevrijden.

T

271


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 272

Veertig et vertrek aan het einde van de koninklijke zuilengang eindigde in een halve cirkel met een royaal vergulde boog. Het stenen podium bood zitplaatsen voor zeventig mensen. 71, om precies te zijn. Eens had ik gedacht hier zelf te zullen zitten, als lid van het Sanhedrin. Maar niet dat ik hier op deze manier zou staan. Het proces was voor het publiek toegankelijk en werd gehouden aan het einde van de zuilengang, waar regelmatig pelgrims kwamen kijken naar de leden van de religieuze hoge raad, en zich kwamen vergapen aan de rijke mozaïekvloeren en het bewerkte marmer van het balkon, dat uitkeek over de mensen die zaten te wachten op de banken op het platform. Maar vandaag was ik degene die aangestaard werd. Niet door pelgrims, maar door de Sadduceeën uit het huis van Phiabi en Hanan, Kantheras en Boethus. Kajafas was er niet, maar wel zijn zwager Jonathan, de tweede man in de Tempel, die laat was binnengekomen toen de deuren van de Tempel gesloten werden voor de nacht. Zijn jongere broer,Teofilus, zat aan zijn linkerhand. Rabbi Joëzer was er, en Jonathan bar Gudgeda, een Leviet en Schriftgeleerde en de portier van de Tempel. Malchus, de knecht van Kajafas, bood me een beker wijn aan. Ik kreeg het vocht nauwelijks door mijn keel. Naast me stond de oude Efraïm, onder wie ik zoveel jaar had gewerkt en wie ik had gesmeekt om me naar zijn meester te brengen, zodat ik hier mocht verschijnen. ‘Staat u garant voor deze man?’ vroeg Jonathan, de broer van Kajafas. ‘Ja. Hij heeft trouwe dienst verricht in de Tempel,’ zei de oude Efraïm met zijn slijmerige stem. ‘En nu komt hij bij ons terug,

H

272


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 273

nadat hij de afgelopen jaren de Galileeër Jezus van Nazareth heeft gevolgd.’ Jonathan leunde voorover. ‘Komt u bezwarend bewijs leveren tegen uw meester, zoals de wet voorschrijft?’ Ik slikte. De wijn was bitter als azijn. ‘Ik kom zeggen dat ik een ontmoeting kan regelen tussen hem en uw broer. Zodat hij te weten kan komen hoe hij de dingen ziet. In het belang van de vrede.’ ‘U bent een man van inzicht. En mijn broer wil graag meer over uw meester te weten komen. Maar Kajafas gaat niet op bezoek bij afvallige rabbi’s,’ zei hij terwijl hij zijn handen hief, waar gouden ringen aan fonkelden. ‘U begrijpt vast wel aan welke risico’s hij zich zou blootstellen – vooral nu, met een stad vol buitenlanders en pelgrims.’ ‘Het voordeel voor u is dat ik het zal regelen op een moment waarop het geen opschudding zal veroorzaken.’ ‘Nee. Hij moet hier komen. Laten we een escorte sturen om hem te halen, voor zijn eigen veiligheid. We doen het ’s nachts. Dan veroorzaakt het geen rel of enige vorm van opschudding.’ Hij leunde achterover met een zweem van opluchting op zijn gezicht, meende ik te zien. ‘Hij zal bij mijn broer te gast zijn, die veel vragen voor hem heeft. Ondertussen hoeven we ons geen zorgen te maken dat hij nog meer beroering zal veroorzaken in de stad, of hoe Pilatus zal reageren op een nieuw incident.’ Zijn stem verhardde bij het laatste woord: incident. ‘U zegt dat hij bij uw broer te gast zal zijn, alsof uw broer mijn meester nooit een lasteraar heeft genoemd.’ ‘Als hij geen lasteraar is, heeft hij niets te vrezen, of wel?’ ‘Elke keer dat hij hier was, hebt u geprobeerd hem in de val te laten lopen,’ zei ik. ‘Natuurlijk. We maken ons zorgen. Weet u dat hij gezegd heeft dat hij de Tempel zal afbreken?’ ‘U hebt ongetwijfeld veel verontrustende verhalen gehoord, maar als u hem persoonlijk spreekt, zult u begrijpen dat hij in beeldspraak en gelijkenissen spreekt. Dan zult u zien dat hij niet zo bedreigend is als u denkt.’ 273


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 274

‘Daar twijfel ik niet aan.We hebben gehoord dat sommigen hem zelfs messias noemen.Vertel eens, Judas bar Simon… u noemt hem meester. Noemt u hem ook messias?’ Mijn hart bonsde in mijn keel. Dat ene woord – messias – herbergde al mijn twijfels en hoop en angst tegelijk. Ik zag de hand die de melaatse genas, de blinde en de verlamde. Die een tollenaar en een prostituee bevrijdde van de schande en een dode uit het graf opwekte. En ik zag de man die de Farizeeën beledigde, de sabbat schond en lastertaal sprak. Die opkwam voor de verdrukten, maar de verdrukker niet veroordeelde… De man die in woede was ontstoken in de voorhof van Gods huis… tegen zijn eigen volksgenoten. Hoe kon dat messiaans zijn, als het zelfs volgens de wet niet mocht, van welke kant je het ook bekeek? ‘Nou?’ zei hij, zijn wenkbrauwen opgetrokken. ‘Nee,’ zei ik zacht. Het woord stak als een speer in mijn zij. ‘Ziet u wel?’ zei Jonathan, terwijl hij de anderen aankeek. ‘Zelfs zijn eigen volgelingen geloven er niet in.’ Wat heb ik gedaan? Ik had de wet onderzocht en wist dat ze niet konden oordelen zonder getuigenis, zonder meerderheid of tijdens feestdagen. Wat hij tegen zichzelf getuigde, was onbruikbaar. Hij zou hen versteld doen staan. Ze zouden niet weten wat ze met hem aan moesten. Net zoals tijdens die gevaarlijke dagen in de zuilengangen, zou hij blijven leven. Hij moest blijven leven. En dus sloot ik een akkoord, met een borgsom. ‘Ik doe het, maar niet voor niets.’ ‘Natuurlijk krijgt u ervoor betaald.’ ‘Dat niet.’ Onder mijn tuniek rolden zweetdruppels langs mijn lichaam. ‘Als ik hem aan u overlever, wil ik de garantie dat hij niet terechtgesteld wordt voor godslastering.’ Ze konden hem niet doden vanwege godslastering, al zouden ze het willen. Ze hadden onder Rome geen gezag. Alleen de procurator – Pilatus zelf – had de macht om een doodstraf uit te spreken. 274


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 275

Maar ik wilde zekerheid. De zekerheid dat ik hem zou redden. Een paar anderen staken hun handen omhoog en een van hen zei: ‘Wie bent u dat u meent garanties te kunnen eisen van het Sanhedrin?’ ‘Na alles wat hij gezegd heeft, waardoor zoveel mensen misleid zijn…’ mompelde Joëzer, zijn hoofd in zijn hand, terwijl hij met zijn duim tegen zijn voorhoofd drukte. Maar Jonathan keek hem even aan en schudde nauwelijks zichtbaar zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen: nee, daar hebben we het nog niet over. De rabbi liet zijn hoofd hangen, maar de afdruk van zijn duim bleef op zijn voorhoofd staan. Net als het merkteken van Kaïn, dacht ik. Jonathan glimlachte welwillend. ‘Dat is een obstakel voor ons. Het is niet gering wat u vraagt, na wat uw meester allemaal heeft gezegd en gedaan, waaruit blijkt dat hij inderdaad een godslasteraar is. Het lijkt er bijna op dat u hem aan ons overlevert om hem in leven te houden.’ ‘Ja,’ fluisterde ik. ‘Dat duidt op grote toewijding. En toewijding moet beloond worden,’ zei hij, terwijl hij even naar Annas keek. ‘Mijn broer is een redelijk mens, en, zoals u zegt, hij zou graag met uw meester willen spreken. Dus ik geloof dat hij u ter wille zal zijn.’ ‘Ik wil het zwart op wit hebben, dat hij hem niet zal beschuldigen van godslastering.’ ‘Goed, zwart op wit.’ Jonathan leunde achterover. ‘Goed dan, Judas bar Simon. Om hem te kunnen arresteren, hebben we een formele aanklacht nodig. Hebt u een formele aanklacht tegen hem?’ ‘Ja.’ Mijn stem brak. Ik schraapte mijn keel. ‘Ja. Ik heb een formele aanklacht. Hij heeft de dingen gedaan die de mensen over hem zeggen.’ ‘Prima.Volgens mij is dat wat we nodig hebben,’ zei hij, terwijl hij naar Joëzer en een paar anderen keek. Jonathan wendde zich tot een knecht, die de aanklacht opschreef 275


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 276

die zijn meester dicteerde. Toen het klaar was, bracht hij het perkament naar mij en ik zette mijn handtekening erop. ‘Wat geeft u me om de afspraak te bevestigen?’ Zonder betaling zou de overeenkomst niet bindend zijn. Jonathan gebaarde naar de knecht, die even later terugkwam met een geldbuidel. ‘Hier hebt u dertig sjekel.’ Het waren de munten waarmee de tempelbelasting betaald werd, van Tyrisch zilver. Dertig zilverstukken, de prijs van een slaaf. Het bedrag dat betaald wordt ter compensatie als een dier op het land van een buurman in een gat valt. Dertig zilverstukken. Voor een man die duizenden te eten gaf. Die de doden opwekte en demonen uitdreef. Ik keek hoe een hand die ik niet als de mijne herkende de buidel aannam. ‘U hebt uw volk een dienst bewezen, Judas, zoon van Simon.’ Ik had hen een dienst bewezen. Ik was vergeven. Waarom trilden mijn handen dan zo? Ik vertrok met die woorden in mijn oren. Eén keer nog keek ik over mijn schouder toen Kajafas’ knecht, Malchus, me naar buiten escorteerde. Maar ze zagen me niet, omdat ze al in een verhitte discussie verwikkeld waren. Op de binnenplaats liep ik langs twee soldaten die een bikkelspel deden. Daar, in de voorhof van de Tempel, onder de neus van het Sanhedrin, speelden ze Basalinda. Ook ik had mijn zet gedaan. Ik had iets gedaan wat me voor de wet vrijsprak van schuld, maar mijn hart veroordeelde me. Zelfs nu nog had ik de hoop dat hij ons allemaal versteld zou doen staan. Dat hij in een rechtstreekse confrontatie met Kajafas nog één machtige daad zou doen, waardoor hij liet zien dat hij de messias was. Hoe dan ook, hij zou in leven blijven. En hoe dan ook, was ik hem voorgoed kwijt.

276


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 277

Eenenveertig ie avond, toen we aan tafel zaten, leek het of ik mezelf niet was. De dadels en het brood op tafel leken echt en onecht tegelijk, alsof ze uit een dagdroom vaste vorm hadden aangenomen. De gezichten van de anderen waren bekend, maar tegelijk vreemd. Toch zat Simon gewoon naast me, heel vertrouwd, net als anders. Zag niemand het? Merkte niemand het? Simon zweeg. Hij zat na te denken.Tegenover ons aan tafel leek Jakobus ook in gedachten verzonken. Zo nu en dan keek hij van onder zijn wenkbrauwen even naar de anderen. En daar was het weer: het gevoel dat ik er niet bij hoorde, zoals vroeger. Dat ik een vreemdeling was in dit gezelschap, net zoals de witte gevel van de Tempel me vreemd was geweest. Ik had de vertrouwde Heilige Stad verlaten en was naar Galilea gegaan, van de Tempel naar de wildernis, van de geleerde wereld naar die van de armen en zieken, van de hoven van de SadduceeĂŤn naar deze bovenkamer. Alsof ik niet kon kiezen waar ik wilde zijn, als een geest die rondwaart op een onvruchtbare plek. Wat had ik nu nog over? Maar ik was niet de enige. Het hele gezelschap was stiller dan gewoonlijk. Zelfs Petrus hield zich afzijdig en ik keek om me heen, omdat hun stilte me om een of andere reden nog het meest verontrustte. Jezus had het gebed voor het brood nog niet uitgesproken en we zaten op hem te wachten toen hij plotseling opstond. Mijn hart bonsde onregelmatig en gonsde duizelend in mijn hoofd. Ik moest hem eigenlijk vertellen wat ik had gedaan.Wat hij kon verwachten. Misschien zou hij de confrontatie verwelkomen. Hoe dan ook, ik kon de last van mijn geheim niet meer dragen. Elk moment was een marteling.

D

277


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 278

Ik moest hier weg. Ik moest eruit. ‘Meester,’ zei ik. Het was alsof ik in het woord zou stikken. Ik weet niet precies wat ik op dat moment zei – dat ik wat bijzondere spullen wilde gaan kopen voor de paasmaaltijd van een koopman die mijn broer kende. Dat ik moest gaan, voordat het te laat was. Jezus lag nog niet aan tafel aan, maar hij deed zijn tuniek uit. Hij bond een handdoek om zijn middel en goot wat water in een schaal. Nu kon ik niet weg. Moesten we nu per se wassen, hoewel we zo vaak hadden gegeten zonder dat eerst te doen? Hij zette de schaal vlak voor Petrus neer. Hij stak zijn handen uit naar Petrus’ voet, waarop Petrus zijn voet terugtrok. Wat was hij van plan? Het was de houding van een knecht die de voeten van zijn meester moet wassen, of van de gasten van zijn meester. Toen er geen slaven bij waren, verlaagde zelfs Abraham zich niet tot de voetwassing van zijn hemelse bezoeker, die hij toch ‘mijn heer’ noemde. Zelfs de hogepriester waste zijn eigen voeten op de Grote Verzoendag. Geen enkele rabbi hoorde de voeten van zijn volgelingen te wassen. Het was eerder andersom! Jezus stak weer zijn hand uit. Dit keer sprong Petrus op en deinsde een paar stappen achteruit. ‘Wat doet u – wilt u mijn voeten wassen?’ ‘Nu begrijp je nog niet wat ik doe, maar later zul je het begrijpen,’ zei Jezus, terwijl hij zijn hand uitstrekte over het water. Petrus keek hulpeloos over zijn schouder naar ons. Niemand bewoog. Niemand wist wat hij moest zeggen. ‘Meester, nee,’ zei Petrus zacht, zoals je praat tegen iemand die in de war is. ‘U zult nooit mijn voeten wassen. Laat mij de uwe wassen.’ Langzaam reikte hij naar de handdoek op Jezus’ schoot. ‘Als ik je voeten niet mag wassen, kun je niet bij me horen,’ zei Jezus. Het moment was als een steenpuist. Strak en vol spanning, zodat zelfs een zucht hem zou kunnen doen knappen. Toen ging Petrus langzaam weer zitten. Hij leunde achterover, 278


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 279

keek even naar Jakobus naast hem en stak toen een voor een, alsof het water kokend heet was, zijn voeten in de schaal. Het was een tegendraadse daad van overgave. De eerste zal de laatste zijn, en de laatste de eerste. Petrus stak zijn handen uit. ‘Dan… niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd,’ zei hij. Verderop aan tafel liet iemand zijn ingehouden adem los. Reikhalzend keken de discipelen toe. Het was ongelooflijk. Jezus glimlachte en goot water over Petrus’ voeten. ‘Wie gebaad heeft, hoeft alleen nog zijn voeten te wassen. Hij is al helemaal rein. En jij bent rein.’ Die woorden benamen me de adem. Hoe lang had ik ernaar verlangd die woorden te zullen horen? Een leven lang. Jezus’ handen waren niet meer de handen van een dagloner, maar handen die genazen. Die baby’s zegenden. Die baden. Gemompel aan tafel overstemde zijn volgende woorden, zodat alleen degenen die het dichtst bij zaten, hoorden wat hij zei. ‘Maar jullie zijn niet allemaal rein.’ Ik begreep hem en zijn onderwijs niet meer. Alles leek op de kop te staan. Ik zag de verwarring op het gezicht van Jakobus naast me. Zijn ongemakkelijke houding toen hij zijn voeten in het water stak. Toen Jezus bij mij kwam, was het water in de schaal vuil. Troebel, sinds de laatste keer dat hij de schaal had geleegd. Ik keek naar het water en voelde me net zo smoezelig. Ik stak mijn voet erin. Maar toen hij mijn voet begon te wassen, zag ik niet meer het vuile water in de schaal, maar het water van de modderige Jordaan, waar ik door het wateroppervlak omhoog was gekomen na dat verheven moment van gewichtloosheid. Ik sloot mijn ogen toen hij mijn voet op zijn schoot afdroogde en huilde inwendig. Nee. Laat me nog niet los. Ik was buiten mezelf. Wat was er met me gebeurd? Ik begon me af te vragen of ik de aanklacht die ik bij het Sanhedrin had ingediend, nog kon terugtrekken. Ik kon best bij dit gezelschap blij279


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 280

ven voor zo lang het duurde, ook al was het een schertsvertoning. Een paar uur nog, een dag, twee dagen. Het maakte niet uit – ik wilde het. Net als Petrus wilde ik toegeven aan Jezus’ eis dat hij onze voeten waste, zoals je een geliefde dwaas zijn zin geeft. En als ik er bij hem op aandrong om te vluchten? Was het al te laat? Ik kromp ineen bij de plotselinge gedachte dat ik een enorme machine in werking had gesteld. Zelfs nu nog wilde ik Jezus smeken om mee te gaan, om te vertrekken. Ik zou willen leven zonder mikwe, zonder wet, zonder de Tempel en zonder mijn familie, als ik maar bij hem kon blijven. Toen hij ons allemaal de voeten gewassen had, goot hij de schaal leeg. Hij deed zijn tuniek aan en sprak de zegen uit over het brood. Ik liet mijn hoofd hangen om de tranen te verbergen die in mijn baard drupten. ‘Dit is de vervulling van de Schrift, dat hij die het brood met mij deelt, zich tegen mij heeft gekeerd.’ Ik keek op.Te laat, omdat ik in gedachten verzonken was geweest. Zijn stem trilde en hij had zijn hand voor zijn gezicht geslagen. Zwijgend keken we elkaar aan. Wat? Wat nu? Alles wat hij nu zei, klonk nog onzinniger dan het vorige. ‘Ik zeg jullie,’ zijn stem brak, ‘een van jullie zal mij verraden.’ Dat was het dus. Daarom had ik hem zien huilen op de ezel toen we Jeruzalem waren binnengegaan. Dat was de last die hij bij zich had gedragen, nu al dagenlang. Het brak nu los, zodat hij diep zuchtte en snikkend zijn handen voor zijn gezicht sloeg. Ik keek de tafel rond. Had hij het over mij? Vast niet! Was er hier iemand die zoveel van hem hield als ik? Wie zou zijn leven verkiezen boven zelfs maar de droom van de messias? Was iemand dan naar de bendes op straat gegaan om hen te vertellen waar we waren? Was het nu dan toch te laat, en was zijn leven in gevaar? Ik keek scherp naar Simon, die zijn gezicht afwendde. Zou hij na al die tijd toch nog contact hebben opgenomen met de Zonen? Had Petrus zijn grote mond een keer te vaak open gedaan, en tegen de verkeerde persoon? 280


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 281

Of was het inderdaad waar dat mijn meester het verdriet over Johannes’ dood nooit te boven was gekomen en dat hij hoe langer hoe warriger werd, en nu ook nog paranoïde? Het maakte geen verschil. Binnenkort zou hij in handen zijn van de tempelwachters. Hij was dan niet langer in levensgevaar en wij zouden verschoond zijn van de bepaling in de wet die voorschreef dat we hem moesten aangeven. Belangrijker nog, hij zou gedwongen worden zich eindelijk boven deze storm te verheffen en die voor eens en voor altijd tot bedaren te brengen, als hij dan kon. Hij kon het. Dat moest. In het belang van ons allemaal. ‘Ik ben het toch niet?’ flapte Jakobus eruit. Zijn gezicht, dat vooral in het afgelopen jaar zo verweerd was geraakt, leek bij het licht van de lamp bijna kinderlijk. ‘Of ik?’ vroeg Nathanaël. Aan de andere kant van de tafel zat Thomas hem zwijgend aan te staren, met wijd open ogen. Hij richtte zijn blik even op Simon, die zonder iets te zeggen van de een naar de ander keek. Wie van ons had op het een of andere moment niet overwogen om hem te verlaten, of te veroordelen, of hem op een of andere manier te verraden? ‘Hij die met mij het brood in de schaal doopt,’ zei Jezus. Zijn gezicht was zo vertrokken van verdriet dat ik dacht dat hij op instorten stond. Ik wendde mijn gezicht af en balde mijn vuisten. We hadden alles opgegeven, iedereen achtergelaten – voor hem. Wilde hij ons dan nu zo beschuldigen? Ons? Zelfs nu hij dergelijke onzin uitkraamde, bleven we bij hem en deden alsof we akkoord gingen met het voetwassen en de beschuldiging van verraad. Zag hij dat dan niet? Hij deelde het brood en daar was ik blij om. Ik wilde graag opschieten met deze toestand. Zin in eten had ik niet. We aten in een ongemakkelijke stilte. Op tafel tussen ons in lag een pijnlijk mengsel van verwarring, angst en zelfs boosheid. 281


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 282

‘Luister,’ zei hij. ‘Neem dit. Het is mijn lichaam.’ Hij gaf een stuk brood aan mij. Ik keek ernaar. Zijn lichaam. Dat weer. ‘En dit,’ zei hij, terwijl hij een beker wijn omhoog stak. Hij sprak de zegen uit en zei: ‘Dit is het bloed van het verbond tot vergeving van zonden.’ Weer dat bloed. Het drinken van bloed. Hij moest hiermee ophouden. Maar dit was niet het moment om een confrontatie aan te gaan. Ik keek even naar hem, slikte met moeite een stukje brood door en nam een slokje wijn, voordat ik beide doorgaf aan Simon naast me. Mijn maag dreigde in opstand te komen. Dit was veel meer dan ongehoorzaam zijn aan de wet. Zelfs al dronk je maar symbolisch het bloed van een ander mens, dan was dat niets minder dan een gruwel. Geen ware door God gezonden messias zou dergelijke dingen prediken. Mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen van angst. Je volgt een godslasteraar. Wat maakt het dan nog uit of hij je voeten gewassen heeft? Onrein. Onrein. Het galmde door mijn hoofd. De zweetdruppels in mijn nek gleden nu langs mijn rug naar beneden. Ik moest eruit. Ik kon hier niet blijven. Ik was misselijk en was bang dat mijn darmen het elk moment konden begeven. Ik moest overgeven en snel een latrine opzoeken. Nu zweette ik pas echt. Ik kwam duizelig overeind en schrok toen Jezus me aanraakte, toen hij zich naar me toe boog. ‘Doe maar meteen wat je van plan bent.’ Ik bleef niet wachten om te zien hoe hij naar me keek. Ik stond op, hield mijn adem in en liep haastig de trap af. Ik rende lange tijd door de straten. Toen stond ik eindelijk hijgend stil, met kramp in mijn ingewanden. Dacht hij dat ik die spullen ging kopen voor de paasmaaltijd? Of was het mogelijk dat hij wist wat ik had gedaan, zoals hij had geweten dat we hem wakker zouden maken in de boot? En waar282


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 283

om – om ons naderhand te kunnen berispen vanwege ons gebrek aan geloof? Berisp me dan maar. Het was beter dat ik dit nu deed, voordat degene die hem zou verraden het deed. Het was alsof er een knoop in mijn maag zat. Malchus, de knecht van de hogepriester, wachtte op me.

283


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 284

Tweeënveertig n een ander jaar had ik misschien geluisterd naar de feestelijke liederen die op de daken gezongen werden, die samen met flarden van gebeden als wierook werden meegevoerd door de wind. Dan had ik misschien de geuren opgesnoven die door open ramen naar buiten dreven. Maar die avond hoorde ik alleen het geluid van mijn voeten die door de straten roffelden. Hoofden werden omgedraaid en mensen gingen haastig aan de kant voor de tempelwachters die achter me aan kwamen. ‘Zoveel?’ had ik geschrokken gezegd toen we ons bij de burcht Antonia hadden verzameld. Ik telde al gauw bijna tweehonderd tempelwachters, een delegatie Farizeeën en schriftgeleerden – waaronder Joëzer uit de raadskamer. Allemaal waren ze gekomen om te helpen mijn meester te identificeren, ongetwijfeld voor het geval ik op het laatste moment op de vlucht zou slaan. ‘Het is Pascha,’ had Malchus gezegd. ‘U hebt zelf gezegd dat hij overal gevolgd wordt door een grote menigte. Als we een paar soldaten hebben, komen ze misschien op het idee om ons te overmeesteren, en dan krijgen we alsnog de opstand die mijn meester zo graag wil voorkomen.’ Misschien is dit ervoor nodig. Misschien hebben we het al die jaren bij het verkeerde eind gehad, dat we dit probeerden te vermijden. Voor ons liep een groep mannen met de armen om elkaar heen te zingen. Het zouden Simon en ik geweest kunnen zijn, of Petrus en Andreas, die uit Galilea naar de stad waren gekomen. Maar het lied verstomde toen we dichterbij kwamen en ik zag hoe ze naar me keken, zoals ik daar naast Malchus liep.

I

284


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 285

Het is niet wat jullie denken, wilde ik tegen hen zeggen. Ik ben een Jood net als jullie, een goed vaderlander. Ik zag hoe de wachters bij de poort ons door lieten, hoe hun ogen over ons heen gleden. Hoe de pelgrims die in het Kidrondal hun tenten hadden opgeslagen, opkeken van hun kookvuren en hoe hun gesprekken stilvielen. Hoe ze zich haastig uit de voeten maakten, en daarbij zelfs hun bezittingen achterlieten. Heel even was het een prettig gevoel om de macht van de soldaten achter me te voelen, het gestamp van hun laarzen te horen, het gerammel van hun zwaarden en borstpantsers, en hun helmen te zien glanzen in het donker. Maar meteen daarna was ik geschokt. Was ik zo gemakkelijk te verleiden? Zo gemakkelijk om te kopen? Was ik ook zo gemakkelijk door mijn meester naar het verkeerde pad geleid? Vijf uur. De anderen zouden inmiddels niet meer in de bovenkamer zijn. Ik had nog ruim de tijd om de dure wijn op te drinken die Malchus’ slaaf me gaf toen ik naar zijn huis kwam om te wachten. Hij zei niet veel tegen me, Malchus. Hij was een goede knecht. Net zoals ik. Een betere nog dan hij. Malchus hoefde alleen maar mee te werken met de praalvertoning van Kajafas en zijn trots te versterken. Ik moest hard werken om mijn meester te verlossen. Het zou nu niet lang meer duren voordat hij veilig was. Maar eerst moest dit pijnlijke gebeuren. De maan was vol, waardoor de heuvel baadde in een schemerig licht. We liepen tussen de bomen door in Getsemane, aan de voet van de berg. Ik wist dat ze daar zouden zijn – daar gingen ze altijd heen. We waren vlak bij de hof toen ik naar de tenten keek, waarvan er hier niet zoveel meer stonden. Er waren hier minder mensen. Ik keek hoe een paar jonge mannen tussen de bomen door sloop om te kijken naar de soldaten, hun tunieken als bleke sneeuwvlokken in het donker. Even raakte ik in paniek toen ik bedacht dat ik tegen Jezus en de anderen had moeten zeggen dat ze minder ver weg moesten 285


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 286

gaan, waar nog wat mensen waren. Hier kon elk moment een groot wonder gebeuren. Of net binnen de poorten van de stad. Als dat niet gebeurde, zou ik hem voorgoed verlaten. Mijn handen begonnen te trillen. We liepen tussen de bomen door. Naar de grot, waar de pers stond. ‘Laat me vooruit gaan,’ zei ik, terwijl ik me omdraaide in de vallende duisternis. ‘U hebt de aanklacht ingediend. U moet hem identificeren,’ zei Malchus. ‘Degene die ik kus. Hij is het. Blijf hier wachten.’ De delegatie achter hem gehoorzaamde me. Ik kwam net op tijd bij de grot om hen naar buiten te zien komen. Sommigen zagen er verward uit, met een wazige blik in hun ogen. Maar Jezus niet. Hij was juist heel alert, ongetwijfeld omdat hij al die tijd had gebeden. Simon en Petrus knikten. Het was niet ongewoon dat ik kwam en ging als ik wilde, zo dicht bij de stad en mijn huis. Maar ik durfde hen niet te begroeten. Ik liep meteen naar Jezus toe. In het verleden had hij altijd zijn armen naar me uitgestoken. Vanavond niet. Dit keer wachtte hij tot ik voor hem stond. ‘Gegroet, rabbi,’ zei ik. Plotseling wilde ik het liefste huilen. Ik nam zijn gezicht in mijn handen en legde mijn voorhoofd tegen het zijne, terwijl ik voelde hoe mijn gezicht vertrok. Waarom zo, waarom moest het zo? Waarom moest ik dit doen? Ik rook zijn warmte, zijn eigen geur, als de geur van zweet en wijn en zout en bloed. Bloed? Het was alsof de lucht in mijn keel bleef steken. Mijn handen vielen op zijn schouders en even dacht ik dat mijn knieën me weer niet zouden willen dragen en ik me aan hem vast zou klemmen als iemand die verdrinkt. Hij fluisterde warm tegen mijn oor: ‘Doe waarvoor je gekomen bent, vriend.’ 286


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 287

Onverklaarbare tranen, hete tranen, stroomden over mijn wangen omlaag. ‘Gegroet,’ fluisterde ik en gaf hem met trillende lippen een kus. Het was een begroeting en een afscheid tegelijk. Toen ik mijn hoofd weer hief, zag ik dat hij me vol in de ogen keek. Er was iets in zijn wijd open ogen wat ik daar nog nooit had gezien. Angst. Toen klonken er haastig naderende voetstappen en het gerammel van wapens. Hij werd bij me weggetrokken. Ik weet niet door wie, maar alleen dat ik achteruit getrokken werd – veel te snel – terwijl ik me nog steeds aan hem vast klemde. Zijn tuniek werd scheef getrokken en zijn gebedsmantel gleed van zijn schouders. Ik werd achteruit getrokken en Malchus en een paar soldaten gingen voor me staan. Opeens haalde Petrus uit met zijn zwaard en Malchus, die had geprobeerd weg te duiken, schreeuwde het uit. ‘Steek je zwaard terug!’ Mijn meester. De soldaten rukten nu op – veel te agressief! Ze zouden hem doden, neersteken en ik schreeuwde en probeerde er tussen te komen. Mijn meester stak zijn handen uit. ‘Denk je niet dat ik mijn vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?’ Ik had niet geweten wat er zou gebeuren, maar iets voelde verkeerd. Malchus schreeuwde dat iedereen zijn zwaard in de schede moest steken, terwijl hij zijn hand tegen de plek drukte waar zijn oor was geweest. Het rechteroor. Waar een man de olie en het bloed van zijn schuldoffers ontving, aan de oorlel. Zonder oor kon een man nooit echt vrijgesproken worden van schuld. Mijn meester liep naar Malchus toe, die midden in een kring van soldaten stond. Zwijgend trok hij Malchus’ trillende hand weg van zijn hoofd. 287


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 288

Zijn oor was weer gezond en heel. Alleen het verse bloed op zijn hals en tuniek getuigden van het feit dat het oor eraf was geweest. Toen kwamen de soldaten als één man op hem af. Ze grepen Jezus vast, die zich niet verroerde maar wankelde toen hij van alle kanten vastgegrepen werd. ‘Meester!’ schreeuwde ik. Achter hem zag ik dat de soldaten een van de jonge mannen vastgreep die ons gevolgd was. Ze grepen hem bij zijn tuniek, maar de jongen draaide zich om, zodat het kledingstuk scheurde en in de handen van de soldaat achterbleef. ‘Laat hen gaan!’ zei Jezus. De groep verspreidde zich in het invallende duister. Petrus draaide zich om. Zijn mond bewoog, en ik besefte dat hij naar mij schreeuwde dat ik moest vluchten. Geschokt stond ik daar, als aan de grond genageld, lang genoeg om te zien dat ze de handen van mijn meester vastbonden. Toen draaide ik me met een ruk om en vluchtte.

288


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 289

Drieënveertig etrus en ik drukten ons dicht tegen de poort van het oude Hasmonese paleis aan en riepen naar de mensen die over de binnenplaats langsliepen of ze ons binnen wilden laten, of ze Malchus wilden halen. Er was iets mis gegaan. Er klopte iets niet. Ik moest Malchus spreken. Ik eiste een verklaring. Ik moest weten dat ze mijn meester geen kwaad zouden doen. Uiteindelijk liet iemand ons toe op de binnenplaats. Malchus zelf was nergens te zien. Wachters liepen voor het kookvuur langs – tempelpolitie, waarvan er velen voor ons hierheen gekomen waren. Boven ons schoven wolken voor de maan. We trokken onze mantels dicht om ons heen en wachtten. We zeiden niets. Maar ik keek vaak naar Petrus en dacht: hij weet het. Hij weet het en wil me nu al niet meer kennen. De uren sleepten zich voort. Op een gegeven moment keek ik omlaag en zag dat mijn voeten vuil waren. De voeten die mijn meester gewassen had, onder het stof. Even later kwam er een tweede slaaf naar buiten en Petrus verborg zich in de schaduw. Ze leek hem niet te zien – of de wellustige blikken van de soldaten – en ze riep mij bij zich. ‘Wat is er?’ ‘Malchus heeft me hierheen gestuurd om u te halen. Ze ondervragen hem.’ Ik keek achterom naar Petrus, zijn ogen als donkere gaten in zijn gezicht. Toen volgde ik haar naar binnen. Ze ging me voor door de gangen van het huis waar ik mijn hele leven zo nieuwsgierig naar was geweest. Maar nu ik binnen was, had ik geen oog voor de fakkels en de mooie mozaïeken, of de afmeting van de voorkamer. Ze bracht me naar een zijkamer-

P

289


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 290

tje waar een wachter zat.Van hieraf kon ik maar een kleine strook van de grote kamer zien. ‘U moet hier blijven.’ Mijn hart bonkte in mijn keel en ik knikte, omdat ik geen woord over mijn lippen kon krijgen. Voor me, door de deuren, zag ik dat de kamer fel verlicht was en vol sierlijke bogen… en de fronsende gezichten van een aantal Farizeeën en Sadduceeën die ik herkende. Daar zaten Helcias bar Phiabi en een paar anderen uit het huis van Boethus met elkaar te praten. Daar Annas, die voor Kajafas hogepriester was geweest, en daar… Kajafas zelf. Een groep mannen die bekendstond om hun gekonkel, machtsspelletjes en corruptie – 23 in totaal. Om Kajafas heen zaten zijn makkers, als een troep aasgieren. En daar, voor hen, stond mijn meester. Zijn mantel was weg en er zaten vreemde vlekken op zijn tuniek, alsof hij had gebloed – nee, alsof er zweet als bloed uit zijn poriën gekomen was. Toen pas begreep ik het echt: hij was hier niet naartoe gebracht om ondervraagd te worden. Hij werd terechtgesteld. Wat gebeurde er? Het kon niet zijn wat ik dacht… maar daar zaten ze: 23 mannen. Het aantal mannen dat vereist was om iemand te kunnen ondervragen of veroordelen. Maar een rechtszaak kon niet ’s avonds worden gehouden en al helemaal niet op de vooravond van een feestdag. Dat wisten ze! Meester! Mijn meester draaide zijn hoofd om. Zag hij me? Had hij de schreeuw in mijn hart gehoord? Zag hij me uit zijn ooghoeken – deze mier, dit insect dat ik was, weggekropen in een kier in de muur? Daar, op zijn gezicht. Wat was dat? Een striem. Hadden ze hem geslagen? Ik stormde naar voren en riep zijn naam. Maar ze hadden een soort pauze en spraken zo luid met elkaar dat niemand het hoor290


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 291

de. De wachter die tussen de grote ruimte en het zijkamertje in stond, keek me doordringend aan. Ik ging weer zitten en kauwde op de binnenkant van mijn wang. Ik hield mezelf voor dat Jezus met twee woorden een storm tot bedaren had gebracht. Dan kon hij nu toch zeker ook wel ontsnappen? Maar hij verroerde zich niet. Het tumult stierf weg. Er werd een man binnengebracht. Ik dacht dat ik hem misschien zou herkennen, dat hij een van de mannen was die tijdens het Loofhuttenfeest stenen had opgepakt. Maar hoe kon ik dat weten, hoe kon ik dat onthouden hebben? En wat hielp het als ik het nog wist? ‘Wat kunt u zich herinneren van wat deze man in de Tempel onderwezen heeft?’ vroeg Kajafas. ‘Hij zei dat hij deze tempel, die door mensenhanden gemaakt is, zou afbreken. En dat hij in drie dagen een nieuwe zou bouwen, niet door mensenhanden gemaakt.’ Maar dat bedoelde hij niet. Hij sprak in gelijkenissen! ‘Wat antwoordt u daarop?’ vroeg Kajafas, terwijl hij hem verwachtingsvol aankeek. Jezus viel voorover op de vloer en ik begreep dat iemand buiten mijn gezichtsveld hem van achteren een duw had gegeven. Hij viel languit op de vloer en ik zag dat zijn handen gebonden waren. ‘U geeft geen antwoord.’ Het was geen vraag. Ik hapte naar adem.Waar was Nicodemus? Of een van zijn vrienden, de leerlingen van Gamaliël? Geen van hen was erbij, voor zover ik kon zien. Toen kwam een man die ik heel goed herkende naast Annas staan. Zadok. Een koude rilling. Als een dolksteek in mijn rug. Zijn haar was geolied en de tefillin op zijn onderarmen en voorhoofd leken te glanzen. Ze waren zo strak vastgeboden dat ze uit zijn huid naar voren leken te komen als vierkante, afgezaagde hoorns. 291


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 292

Annas leunde voorover naar zijn schoonzoon en mompelde iets, zo zacht en kort dat ik het niet kon verstaan. Toen zei Kajafas: ‘Bent u de messias? De… Zoon van God?’ De woorden die ik uit zijn mond wilde horen. Van zijn eigen lippen. Maar voor het eerst in mijn leven schreeuwde mijn hart: nee. Zeg nee. Zeg nee en leef. Mijn meester krabbelde overeind. De gedaante van een soldaat kwam in beeld, een grote, breedgeschouderde tempelwachter. Kajafas hield hem met een handgebaar tegen. ‘U zegt het,’ zei Jezus hees. Verontwaardiging onder de raadslieden. Ik deinsde achteruit tegen de muur. ‘En u zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige,’ riep Jezus, ‘en hem zien komen op de wolken van de hemel!’ Ze stonden op van hun zitplaatsen. De hogepriester scheurde zijn kleren. Godslastering. Dood. Ze kunnen hem niet veroordelen. Dat hebben ze zwart op wit gezet. Waarom gaan ze dan door met deze schijnvertoning? Het proces ging nog uren verder. Het was een poppenkast. Niet eens legaal. Het was avond. Dit was het huis van de hogepriester, niet de zaal van het Sanhedrin. Het was de vooravond van een feest.Waar was het bewijs van vrijspraak? Iemand kon zichzelf niet veroordelen. En zelfs al kon dat wel, dan nog konden ze hem op dezelfde dag niet veroordelen. Dat stond in de wet. Maar deze gedachten vervaagden toen ik zag dat mijn meester weer op de grond viel. Ik sloeg mijn handen voor mijn oren toen de soldaten hem overeind sleurden. Dit keer draaiden ze hem weg van de raad. Dit keer keek hij door de open deuren van de zaal. 292


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 293

Dit keer keek hij me recht in de ogen. Zijn gezicht was vlekkerig van de blauwe plekken. Bloed drupte van zijn gezwollen lippen. Ondanks het bloed en de gezwollen zijkant van zijn gezicht, was de blik in zijn ogen onmiskenbaar. Liefde. Zo veel liefde. En medelijden. Ik voelde mijn gezicht vertrekken. Ze rukten hem overeind. ‘Meester!’ schreeuwde ik. Ik rende het kamertje uit en duwde de wachter opzij, terwijl mijn meester werd weggeleid. Ik weet niet wat ik daarna allemaal nog schreeuwde of zei. Ik weet alleen dat een deel van mij werd weg gescheurd, meegevoerd door de ruwe handen van Kajafas’ mannen. Achter de stevige schouders van de wachters hief Zadok zijn hoofd en keek me recht in de ogen, terwijl het gemompel van de Sadduceeën als het gonzen van een zwerm vliegen klonk. ‘Je hebt gelogen!’ schreeuwde ik. ‘Je hebt een eed gezworen!’ Door het tumult hoorde ik één woord, dat mijn bloed in mijn aderen deed stollen. Mesith. Hij leidde Israël op een dwaalspoor. Ik wankelde achteruit. Dat was een nog zwaardere aanklacht dan godslastering. Daarvoor gold de doodstraf en was geen verdediging mogelijk. Bij die aanklacht konden ze vergaderen en veroordelen op dezelfde dag. Daarbij kon iemand zichzelf met zijn woorden veroordelen. Daarbij konden ze het proces precies voeren zoals ze het nu deden – ’s avonds, met alleen het maximaal vereiste aantal leden, op de vooravond van een feestdag, en veroordeeld door een meerderheid van slechts één man. Mesith. De doodsklok. Ik had onderhandeld over het leven van mijn meester, om hem te redden van de aanklacht van godslastering. Ik dacht dat ik zijn veiligheid had gegarandeerd, zijn leven. Maar nu begreep ik het: ze hadden hem vanaf het begin mesith ten laste willen leggen. 293


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 294

Ze brachten me naar de binnenplaats en lieten me met een duw gaan. Ik liep half struikelend naar het vuur, met mijn handen in het haar. Wat heb ik gedaan? Het gezicht van mijn broer Jozua schoot door mijn gedachten. Jozua, de dag toen ik hem in het gezicht spuugde. De dag waarop hij in handen van de Romeinen viel. Jozua, van wie ik meer gehouden had dan van wie ook op de wereld, meer nog dan van vader. Ik zag Susanna dood op de grond liggen. Dood, omdat ik eerst naar de Tempel was gegaan voordat ik haar in veiligheid bracht. Vader, aan een kruis genageld, omdat ik had gebeden of we in Sepphoris mochten blijven. Er trok iemand aan mijn mouw en ik draaide me om zonder iets te zien. Petrus. Hij trok me mee. Zijn ogen waren dik en rood. Was hij ook geslagen? Nee, hij had gehuild. Ik deed mijn mond open, maar kon het woord niet over mijn lippen krijgen. Mesith. Ik had mijn meester uitgeleverd aan de dood. Petrus liep te wauwelen met zijn handen voor zijn gezicht, maar ik voelde niets en begreep niet waar hij het over had. Ik had elke mogelijkheid overwogen, behalve deze: hem doden.

294


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 295

Vierenveertig e volgende ochtend stuurden ze hem gebonden en geslagen naar Pilatus. Ik volgde de bewaakte escorte in een poging hem te zien. Dat lukte, maar ik zag dat Jezus’ gezicht bijna onherkenbaar was. Ik bleef aan de kant van de weg staan en braakte. Wie was nu de hond? Ik bleef hangen op de binnenplaats, die zich vulde met Farizeeën, pelgrims en nieuwsgierige toeschouwers, en daarna met gezichten die ik herkende als de bende van de rover Jezus. Wat deden die hier? Petrus was weggegaan. Ik kon me niet eens herinneren wanneer hij die ochtend vertrokken was en ik wist niet waarheen. Maar hij was verdwenen toen de haan kraaide en ik was hier alleen gekomen. Ik had de hele ochtend buiten staan wachten in een poging een glimp van Jezus op te vangen. Ik wilde proberen te onderhandelen met de wachters of ze me binnen wilden laten om hem te zien. ‘Wat doen jullie hier?’ vroeg ik aan een van de bandieten. ‘Wachten jullie op mijn meester?’ Een van hen herkende me. Zijn ogen lichtten op en hij zei: ‘We wachten op onze eigen meester. Onze leider is gearresteerd in de oproer die jouw meester veroorzaakt heeft.’ Ik knipperde met mijn ogen. Iemand anders riep: ‘Laat iemand vrij voor het paasfeest!’ Dat schreeuwden ze zo nu en dan, nu al een uur lang, en het duurde even voordat ik me vaag herinnerde dat Pilatus de traditie van Archelaüs had overgenomen en elk jaar op bij Pasen een gevangene vrijliet, als teken van goede wil. Ik knipperde met mijn ogen naar de man. ‘Jullie leider? Bedoel je de bandiet Jezus?’

D

295


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 296

‘Ja! Hij heeft die dag in de Tempel een Samaritaan vermoord!’ Er brandde een vuur in zijn ogen. ‘Is hij degene die de Samaritaan gedood heeft?’ Ik keek om me heen. ‘Maar zo veel mensen horen toch niet bij jullie groep? Waarom roepen zo veel mensen om zijn vrijlating?’ De binnenplaats stroomde langzaam vol, niet alleen met mannen die ik herkende als priesters uit de Tempel, maar ook met gewone boeren, die ongetwijfeld uit Galilea waren gekomen. ‘Al die tijd dat hij bij jullie was – en je weet nog steeds niet wie hij is? Of liever, wie zijn vader was?’ zei hij. ‘Hij is de jongste zoon van Judas bar Hizkia zelf.’ Jezus bar Judas. Zoon van de rabbi zelf. Een echte Bar-Abbas. Tegen de tijd dat mijn meester naar het paleis werd gebracht, was de menigte vier keer zo groot. Ik zag nog één keer een glimp van Jezus vanaf mijn plek op de binnenhof. Ik gaf een schreeuw toen ik zag hoe meedogenloos hij geslagen was, maar niemand hoorde me. ‘Meester, meester!’ schreeuwde ik, maar ik kon mezelf niet eens verstaan, omdat de menigte ‘Bar-Abbas!’ brulde. Ik nam niet de tijd om me in de mikwe onder te dompelen. Dat had toch geen zin. Ik haastte me door de dubbele poort en baande me een weg naar de voorhof. Ergens in de vrouwenhof zongen de Levieten de ochtendpsalmen. Ik beende door de voorhof. De rabbi’s zaten al in de zuilengangen. Zouden ze proberen de Farizeeën te paaien en kibbelen over reinheid, of fluisterden ze over verboden onderwerpen, zoals de geest van de wet? Zouden ze praten over dingen waar ze niet over behoorden te praten, of zich heel comfortabel laten wegzinken in een moeras van discussies? De leerlingen met hun glimmende gezichten, de jongens die later Farizeeën en schriftgeleerden zouden worden – zouden ze tevreden zijn met oppervlakkige antwoorden en het Hosanna negeren dat in hun hart klonk? Leefden ze in het donker van hun huizen zonder God te kennen, zelfs na urenlang zijn wet bestudeerd te hebben? Zagen ze 296


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 297

hun eigen misvormde handen, de zweren op hun ziel, het overspel van hun hart? Onrein. Onrein. We zijn allemaal witgepleisterde graven. De rinkelende geldbuidel aan mijn riem was me een blok aan het been, als klokgelui uit het dodenrijk. Dertig zilverstukken. Waarvoor had ik dat geld nodig? ‘Hij laat de rover los –’ zei iemand toen ik voorbij liep. ‘De mensen zijn gek op de rover, hij heeft die Samaritaan gedood in de Tempel. De ene nep-messias voor de andere.’ Toen zag ik het duidelijk voor me, alsof het een toneelstuk was. Ze zouden hem vrijlaten, de zoon van Judas bar Hizkia. In het belang van Israël. Om het te bevrijden uit de klauwen van Rome. En ze zouden de koning – mijn koning – overleveren aan de dood. We hebben geen koning dan Rome. Naar de ruimte aan het eind van de zuilengang, de vergaderzaal van het Sanhedrin. Dagen geleden had ik zwetend staan wachten tot ik mocht spreken. Nu liep ik meteen het platform op, midden tussen hen in. Daar zat de Sagan Jonathan, Joëzer, Helcias en een vermoeid uitziende Annas en daar, als laatste… Zadok. ‘Jullie beschuldigen hem van mesith!’ schreeuwde ik. De woorden echoden tegen de wanden. ‘Dat hij Israël op een dwaalspoor leidt?’ Jonathan zei niets, maar keek even naar Zadok, die achterover leunde. ‘Ach, ja. Judas.’ Ergens knipte iemand met zijn vingers naar de wachters. ‘Je hebt je rol gespeeld. Goed gedaan,’ zei Zadok. ‘Je had het beloofd. Je hebt me je woord gegeven!’ ‘Dat we hem geen godslastering ten laste zouden leggen. Die belofte hebben we gehouden,’ zei Annas. ‘Godslastering – of een zwaardere beschuldiging!’ 297


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 298

‘Sorry, maar dat had je niet gezegd.’ De letter van de wet. Precies wat ik had gezegd. ‘Wat kan ik doen om hem vrij te kopen? Wat kan ik u geven in ruil voor zijn leven? Alstublieft.’ Ik viel neer op mijn knieën. ‘Welke prijs dan ook. Zeg het maar. Geef me hem terug.’ ‘Sta op. Dit is ongepast,’ siste Zadok. ‘Ik kan u informatie verstrekken over de Zonen van Judas bar Hizkia,’ zei ik luid, terwijl ik hem aankeek. ‘Over de roversbende die zich de Zonen van de Rabbi noemt. Ik kan u alles over hen vertellen!’ Zadok kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘We hebben alle informatie over hen die we nodig hebben,’ zei Joëzer luchtig. ‘Zadok hier kan u nog veel meer vertellen.’ Zadok bleef roerloos zitten. Vreemd stil. Dat deden ze allemaal. Toen besefte ik dat ik heel slim uitgespeeld was. Recht in hun handen. Ik was verraden. ‘Judas, wees blij. Begrijp je het dan niet? Je hebt nu je messias,’ zei Zadok. ‘Hij zal sterven voor het volk. Om de honden uit Rome af te weren. Voor een dag in de toekomst, Judas. Hij verlost ons. Zie je wel? En daarom kun je tevreden zijn. Hosanna.’ Buiten vulde de voorhof zich met pelgrims. Flarden van hun liederen zweefden door de kamer. ‘Ik ben niet tevreden!’ brulde ik, terwijl ik kwaad naar hen toe liep, zonder te letten op de soldaten bij de muur. ‘Ik heb onschuldig bloed vergoten!’ Ik rukte de geldbuidel los van mijn riem en gooide hem aan de voeten van Annas neer. Er sprong een naad open en de munten rolden over het platform. Wil je je meester terugkopen voor dertig zilverstukken? ‘Spreek me vrij! Ik geef u het geld terug. Ik heb in de schatkamer gewerkt, ik ken de wet. Als u weigert het geld terug te 298


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 299

nemen, leg het dan in de schatkamer. Ik denk er nu anders over. Ik wil niets te maken hebben met deze afspraak. Ik draai alles terug! Hier is uw geld – het is ongeldig!’ ‘Judas –’ ‘Ik heb gezondigd! Ik heb onschuldig bloed vergoten! Maak het ongedaan!’ Niemand verroerde zich. Haastige voetstappen. De wachters kwamen me halen. ‘Hij is onschuldig! Als niemand het zegt, laat mij het dan doen. Hij is onschuldig! Als de getuigen het niet eens zijn, kunt u hem niet veroordelen en uw valse getuige moet het oordeel dragen dat u op hem gelegd hebt! Uzelf moet als valse getuigen het oordeel dragen dat u op hem gelegd hebt! Ik, Judas, zoon van Simon, veroordeel u! Maak onze afspraak ongedaan!’ Niemand bewoog. De wanhoop vulde mijn keel, mijn longen. Ik verdronk erin. In de bloedschuld. ‘Ik heb een Jood overgeleverd in handen van de heidenen!’ gilde ik. De ogen van Annas waren ijskoud. ‘Dat is uw verantwoordelijkheid.’ ‘Daar staat de doodstraf op! Daarmee roep je Gods vloek over jezelf af en ik mag niet meer in het land wonen! Als u de letter van de wet volgt, moet u me doden!’ Annas knikte naar de wachter, die naar me toe kwam. ‘Wij beschuldigen u niet,’ zei hij rustig. De wachter kwam en ik sloeg naar hem. ‘U!’ schreeuwde ik, terwijl ik met mijn vinger naar Annas priemde. ‘U hebt hem overgeleverd aan de heidenen, net zoals ik. U bent net zo vervloekt als ik!’ ‘Wij? Wij niet.’ Annas kneep zijn ogen half dicht. ‘Wij zijn kinderen van Abraham. Maar u… u hebt het document getekend. U was de aanklager. U kunt ons beschuldigen zoveel u wilt, maar het was uw beslissing.’ Toen raakte de vuist van de wachter mijn gezicht en stortte ik op de grond. Mijn tanden raakten het marmer met een knarsend ge299


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 300

luid dat in mijn oren galmde. Ik trapte naar hem, maar een tweede wachter kwam hem te hulp. Samen pakten ze me bij de schouders, droegen me de Tempel uit en gooiden me van de zuidelijke trap. Ademhalen deed pijn. Leven deed pijn. Ze hadden hem aan Rome uitgeleverd, omdat ze zelf de doodstraf niet konden voltrekken. Ze zouden doen alsof het een groot offer was, een voorbeeld van enorme onderdanigheid dat zij hem voor hen veroordeelden, als een rijk man die zijn minnares gunstig probeert te stemmen met een geschenk. Hij had me ‘vriend’ genoemd. Maar ik was voor hem een satan geweest. Ik moest het hem vergoeden. Ik moest een offer brengen. Maar hoe kon ik een dier naar de priesters brengen die hadden samengespannen tegen mijn meester? Hoe kon ik ooit nog een dier naar de Tempel brengen om het te laten offeren? Hoe kon ik het paasfeest vieren, terwijl mijn meester de stad uit werd geleid tijdens het slachten van de lammeren? Waar was God? Niet daar bij de priesters. Nee, er was daar niets meer voor me. De enige God die ik kende, was bij mijn meester in de gevangenis van Pilatus en ik had hem beschuldigd en aan zijn vijanden overgeleverd. Ik had hem verraden, de enige die me ooit mijn schuld zou kunnen kwijtschelden. Aan de horizon in de verte klonk een zacht gerommel, alsof er iemand lachte. Ik bleef bij het paleis rondhangen, omdat ik zo graag nog een glimp van hem wilde opvangen. Eén van mijn tanden was eruit gegaan en er zaten er nog twee los. Mijn oog was dik en mijn ribben deden pijn als ik diep ademhaalde. Dat wist ik allemaal, maar ik voelde het niet. Halverwege de ochtend was de binnenplaats bijna vol. 300


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 301

Ik huilde en sommige mensen staarden me aan en deinsden achteruit om me maar niet aan te hoeven raken. ‘Is het een melaatse?’ vroeg iemand. ‘Ja,’ zei ik, terwijl ik hen aankeek. Dat was mijn leven lang een nachtmerrie voor me geweest. ‘Ik ben onrein.’ Ze gleden van me weg als water van olie. Ik lachte nog eens, wat een steek van pijn in mijn zij veroorzaakte, maar toen viel ik voorover, terwijl de tranen in mijn ogen prikten. Ik wilde hem. Ik wilde hem terug. Dat was alles wat ik wilde. Ik probeerde te bidden. Ik had al bijna een dag het sjema niet gebeden, voor het eerst in mijn leven. Hoor, Israël, de Heer is één… Eén. Ze brachten hem naar buiten, nog erger bebloed dan eerst. Maar ik herkende hem. Ik had hem uit duizenden kunnen herkennen door de manier waarop hij zich bewoog en de stand van zijn ogen, hoe gezwollen ze ook waren. Laat mij zijn plaats innemen. Laat mij sterven. Laat hem leven. Ga achter mij, satan. Ze hadden hem verkleed als de koning uit het baslindaspel van de soldaten, deze handarbeider uit Galilea, die nu naast de machtigste man in Judea stond. Toen Pilatus bij hem kwam staan op het balkon, was mijn meester degene die de paarse mantel van een koning droeg. Pilatus waste zijn handen. Hij trok zijn handen er publiekelijk vanaf. Een zogenaamde koning die passief het bloedoffer van de menigte aannam. Wat ging het hem gemakkelijk af. Wat ging het hen allemaal gemakkelijk af – Zadok, de priesters, de leden van het Sanhedrin die hem die nacht hadden veroordeeld. Ze leidden mijn meester weg en ik viel op de grond, terwijl het geschreeuw om Bar-Abbas in mijn oren galmde. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. De laatste blik. De laatste kus. Te veel laatste dingen.

301


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 302

Vijfenveertig en team van eersteklas beulen, experts op het gebied van kruisigen, staan in een rij bij de burcht. Pilatus maakt er een enorme vertoning van, om elke gedachte aan een opstand de kop in te drukken. Ergens wil ik naar hem toe. Hem aanraken. Genezen worden. Ik zou op straat kunnen blijven rondhangen in de hoop een woord van hem op te vangen, een glimp. Even maar. Dat zou niet genoeg zijn. Weet hij dat ik van hem houd, nog steeds? Hij heeft mijn voeten gewassen. En ik heb hem gedood. Wat zou er ik niet voor over hebben om een tollenaar te zijn. Een Samaritaan. Zelfs een Romeinse hond.

E

302


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 303

Zesenveertig n de richting van het Hinnomdal staan steeds minder tenten en in het dal zelf zie je er helemaal geen. Daar branden dag en nacht de vuilnishopen, een altijd smeulend vuur, een eeuwige vlam. Er staan bomen. Vooral olijfbomen, en die zijn stevig. Het touw is sterk en ik heb de strop goed geknoopt. Ik heb hem met alles wat ik in me heb strakgetrokken. Ik snak naar adem, maar er is geen lucht behalve dat wat langs me stroomt, als water. Ik sta weer bij de Jordaan, en daar staat Johannes in het modderige water en hij wijst. Zie, het Lam van God. Hosanna. Red ons toch. Ze zullen zeggen dat ik hem heb verraden, dat ik zijn prijs verlaagd heb tot dertig zilverlingen. Ze zullen zeggen dat ik hebzuchtig ben. Dat ik me tegen mijn meester heb gekeerd. Ze weten niet dat ik sterf omdat mijn hart gebroken is. Uit spijt‌ Uit liefde. Maar als ze mij niet kenden, dan kenden ze hem ook niet. Hoe hij ons schokte met zijn mededogen. Hoe hij het volk niet als geheel wilde herstellen, maar ervoor koos om dat bij enkelingen te doen. Ze noemden hem een dwaas. Ze noemden hem een leugenaar. Ik ook. Maar nu ken ik hem als het aangezicht van God. Hij die ons niet verlost van de Romeinen. Maar ons verlost van onszelf. Die gedachte doet mijn lichaam schokken. Het touw trekt strak. Ik zou naar adem snakken als ik kon, uit verbazing. Want nu zie ik het. Ik ben de man met huidvraat. De bezetene. Ik, die verlamd was van angst, die blind was.

I

303


Iscariot 1-304:Opmaak 1

15-03-2013

11:30

Pagina 304

De prostituee, de dode in het graf. Ik. Ik was het. Ik, die hem verloochende en hem overleverde aan zijn vijanden. Ik, die nu met hem sterf. Mijn naam zal een synoniem zijn voor ‘verrader’. Maar hij hield van zijn vijanden. Hij hield ook van mij. De zon gaat onder. De heuvel aan het eind van het dal is goudkleurig nu de sabbat wordt ingeluid. Niemand weet dat ze mijn lichaam moeten weghalen. Mijn darmen hebben zich geleegd, onhandelbaar tot het eind. Boven mijn hoofd worden de wolken dunner. Ze kleuren donker door de invallende schemering. Straks komen de sterren en wordt het feest ingeluid. De sterren waar mijn meester zo graag naar keek, met de ogen van God zelf. Het is warm voor de tijd van het jaar. Het zal een prachtig paasfeest worden.

304


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.