Het belang van duisternis
SIGRI SANDBERG
Het belang van duisternis Vijf bange nachten onder de sterren in een een Noorse berghut
Vertaald uit het Noors door Maud Jenje
Uitgeverij Oevers Zaandam 2019
Deze vertaling is uitgegeven met de financiële steun van NORLA.
Oorspronkelijke titel: Mørke: Stjerner, redsel og fem netter på Finse Copyright © 2019, uitgegeven met toestemming van Winje Agency A/S, Skiensgate 12, 3912 Porsgrunn, Noorwegen Copyright Nederlandse vertaling © Maud Jenje en Uitgeverij Oevers, 2019 Omslagontwerp en opmaak binnenwerk Kades-Kaden.nl NUR 320 ISBN 9789492068323 www.uitgeverijoevers.nl
Misschien komt de zon helemaal niet meer terug. Misschien is het op de hele wereld donker. Christiane Ritter
Voor Vinjar, Styrk en Steinar
INHOUD
Voorwoord 11 Dag 1 Maandag 17 Dag 2 Dinsdag 57 Dag 3 Woensdag 109 Dag 4 Donderdag 147 Dag 5 Vrijdag 159 Nawoord 167 Bronnen 171 Dankwoord 179
Wanneer heb jij voor het laatst de sterrenhemel gezien? Ik kijk naar een satellietfoto van de aarde. Ooit was de aarde zo zwart als de nacht, nu licht ze op als een glimmende kerstbal. Zoom je in op een stad, dan zie je het licht van schijnwerpers en neonverlichting, koplampen en straatlantaarns. Zoom je nog verder in, op je eigen slaapkamerraam bijvoorbeeld, dan zie je waarschijnlijk ledlampen en beeldschermen oplichten. Kijk je omhoog uit het raam, dan ligt er tussen jou en de Melkweg een vale lichtsluier. Zelfs als het nacht is. Zelfs in de winter. Zelfs in Noorwegen, het land van de poolnacht. De mens heeft altijd gestreden tegen de duisternis – maar is het onderhand niet licht genoeg? Wat doet al dat licht met ons en met alles wat leeft? Ik weet dat er artsen zijn die zichzelf en hun patiÍnten tijdens de operatie een bril met oranje glazen opzetten ter bescherming tegen het felle licht van de ok-lampen. En ik weet ook dat er mensen zijn die strijden tegen de mondiale lichtvervuiling, omdat het in hun ogen een mensenrecht is om een heldere sterrenhemel te kunnen ervaren.
13
Het hooggebergte bij Finse in Noorwegen is een plek waar het nog echt donker is en waar je de sterren nog kunt zien. Vooral nu, in de donkerste tijd van het jaar, is het er fantastisch. Ik wil ernaartoe. Ik wil de natuurlijke duisternis en de nachthemel opzoeken, erover lezen – en mezelf op de proef stellen. Hoe lang durf ik er te blijven? Want paradoxaal genoeg ben ik bang voor het licht Ên voor de duisternis. Mijn angst voor de nacht beheerst mijn leven, vooral als ik alleen ben. Er loopt geen autoweg naar Finse, dus ik koop een treinkaartje.
14
De trein raast de stad uit. Op deze vroege maandagmorgen in december schittert, blinkt en baadt Oslo in het kunstmatige nachtlicht. Ik heb een grote blauwe tas bij me die ik in een rek met koffers en tassen aan het einde van wagon 4 plaats en ga op mijn plek zitten, stoel nummer 36. Het grootste deel van het jaar woon ik in Oslo, in een hoge flat met uitzicht rondom. Ik kan de fjord zien, ik kijk uit over duizenden daken en zie in de verte een reepje bos. Maar ’s nachts verandert het uitzicht in een spetterend lichtspektakel. Een constant gezoem onderbroken door straatgeluiden. Alle grote steden ter wereld worden ’s nachts beheerst door kunstlicht. Alleen al in Oslo heeft het een reikwijdte van 150 tot 200 kilometer, in alle windrichtingen. De sterrenhemel is amper zichtbaar, laat staan dat je de Melkweg kunt zien. De trein raast verder en halverwege de morgen breekt de dag aan. In wagon 4 gonst het van de geluiden: gemompelde gesprekken en gedempte voetstappen, zachte muziek en koffiegeslurp, een kuchende conducteur met pet die naar de kaartjes vraagt. Ik heb mijn laptop en een paar boeken meegenomen. Eén daarvan is
19
geschreven door Christiane Ritter, een dame die in 1934 per trein vertrok vanuit een stad in Midden-Europa. Ze ging op weg naar het noorden van Europa, naar Spitsbergen, op weg naar een duisternis en een winter die onbekend voor haar waren. Hoe donker werd het eigenlijk, zo dicht bij de Noordpool? Zou ze het daar uithouden? Christiane Christiane komt uit een welgestelde familie in WestBohemen, dat in die tijd bij Tsjechoslowakije hoorde. Haar echtgenoot, Hermann Ritter, is jager op Spitsbergen, de eilandengroep die tussen de Noordpool en het vasteland van Noorwegen ligt. Hij probeert haar over te halen om naar Gråhuken te komen, het grootste eiland in het noorden van Spitsbergen. Eigenlijk wil ze niet, ze heeft het naar haar zin als kunstschilderes en bovendien wil ze haar dochtertje van vier en haar vrienden niet achterlaten. Maar haar man dringt aan in zijn brieven en schrijft keer op keer: ‘Laat de boel de boel en kom ook naar de Noordpool!’ Hij schrijft haar dat het onmogelijk is om zijn indrukken goed weer te geven. Het eeuwige licht in de zomer. De lange duisternis in de winter. Ze zou het met eigen ogen moeten zien. Uiteindelijk laat ze zich overhalen, pakt haar rugzak en vertrekt in de zomer van 1934. Ze
20
heeft onder meer een dundrukbijbel, mohair ondergoed, gedroogde peterselie en schildergerei bij zich. In Hamburg gaat ze aan boord van een groot passagiersschip dat haar langs de Noorse kust naar het noorden zal brengen. Naar een landschap dat steeds kaler en onbewoonder wordt. Ze passeert het noordelijkste puntje van het Noorse vasteland, vaart langs Bereneiland en als de andere passagiers erachter komen wat haar bestemming is, reageren ze ontzet: ‘Nou, zet dat maar uit uw hoofd. U vriest nog dood op dat eiland. Een poppetje als u hoort daar niet thuis. En scheurbuik kunt u er ook oplopen.’ Aan de noordwestkust van Spitsbergen, in NyÅlesund, treft ze haar man en samen varen ze mee met een kleiner schip dat hen zal afzetten op hun overwinteringsplaats. Ze passeren talloze eilandengroepen waarvandaan een oorverdovend meeuwengekrijs opstijgt en een Noorse medepassagier vertelt dromerig dat de lente hier de mooiste tijd van het jaar is. Christiane gelooft niet dat ze dat ooit ook zo zal ervaren: ‘Denk maar niet dat ik net zo in de ban zal raken als jullie,’ zeg ik koppig. ‘O, u zult ook in de ban raken,’ zegt de Noor zachtjes, maar beslist. Dan komt eindelijk Gråhuken in zicht, een kale, grijze, langgerekte kuststrook in de verte. Christiane be-
21
speurt de jagershut. Ze vindt het net een kleine kist die op het land is aangespoeld. Hier zal ze dus gaan wonen, samen met haar man – en nog een jager. Een jaar lang. In een meedogenloze winter. Geen van de mannen aan boord zegt iets, alleen een oudere heer die Duits spreekt, stamelt: ‘Nee, mevrouw, u kunt daar onmogelijk de hele winter blijven. Dat zou pure roekeloosheid zijn!’ Het mist en het miezert. En Christiane vindt het een afschuwelijk oord. ‘Niets dan water, mist en regen. Het benevelt de mensen tot ze hun verstand verliezen. Wat hebben ze eigenlijk te zoeken op dit eiland? Hoeveel verwachtingen, hoeveel trotse plannen zijn hier gesneuveld, hoeveel ondernemingen zijn hier gestrand, en niet in de laatste plaats: hoeveel mensenlevens heeft dit land gekost?’ De bagage wordt aan land getild en ze onderwerpt de armzalige jagershut aan een onderzoek. De hut meet precies 7,42 x 1,28 meter, in totaal nog geen 10 vierkante meter. En ze ligt op 250 kilometer van het dichtstbijzijnde stadje, Longyearbyen. Als het schip omkeert, weten Christiane en de mannen niet wanneer ze weer andere mensen zullen ontmoeten. De jagers hebben geen satelliettelefoon, er bestaat geen reddingsdienst en er is geen helikopter die hen in veiligheid kan brengen als er iets gebeurt.
22
De kachel werkt niet goed en er hangt dichte mist. Christiane vraagt aan haar man waar het boudoir eigenlijk is dat hij haar in zijn brieven had beloofd. Het is augustus en hartje zomer, vierentwintig uur per etmaal is het licht. Vierentwintig uur per etmaal is het grijs. Ik stap uit in Finse, 1.222 meter boven zeeniveau Ik ben in augustus geboren; de zomer is mijn favoriete seizoen. Ik houd van de lange, lichte avonden, als de fjord warm is. Misschien niet zo raar, want de mens is erop gebouwd om zich van nature zonder donsjas en wollen ondergoed op warmere breedtegraden te redden. Onze genen zijn er sinds de oertijd op ingesteld dat het overdag licht is, dat het vervolgens begint te schemeren en dat het ’s nachts donker is. Toch heb ik acht jaar op Spitsbergen gewoond en wil ik als het even kan in Finse zijn. Al meer dan veertig jaar strik ik elke winter mijn muts goed vast, zet mijn stormbril op en lever me over aan wind en duisternis. Het is alsof sneeuw, storm en ijs ook een deel van mij zijn geworden. Ik móet zo nu en dan ademhalen onder die omstandigheden. Dat zijn grote woorden, maar soms is dat nodig. Bovendien is Finse de beste plek die ik ken om naar de sterrenhemel te kijken. 23
Maar normaal gesproken ben ik daar niet in mijn eentje. Ik vind het niet prettig om alleen te zijn, een paar uur is geen probleem, maar een paar dagen wel. Ik heb regelmatig in de ongerepte natuur gekampeerd, in de bergen, in sneeuwholen, bij veertig graden onder nul, zeker, maar altijd met iemand anders. Met mijn man, met de kinderen, met vrienden. En hoewel het idee me afschrikt, moet het me toch een keer lukken: alleen zijn in het hooggebergte, in het donker. Het is een test, want ik wil daar zijn. Ik ben vaak verhuisd, maar naar Finse ben ik altijd teruggekeerd. Onze berghut en die plek zijn de ankers in mijn leven, dus ik wil mezelf daar kunnen redden zonder dat ik bij het vallen van de schemering word bevangen door een beklemmend angstgevoel. Ik wil daar kunnen werken, want ik ben journaliste, schrijf reportages en boeken over de natuur, over het noorden en de mens – over hoe alles samenhangt in deze wankele wereld waarmee het slecht is gesteld. Dus wie weet wordt deze reis een deel van een groter project. Of is het idee louter dwaasheid en draai ik me bij de deur van de berghut alweer om. Ik kijk uit het treinraampje naar alles wat voorbijschiet, naar de krimpende bomen die steeds geringer in aantal worden en uiteindelijk verdwijnen. Ik denk aan de kinderen en mijn man die in de stad zijn achterge-
24
bleven. Ik mis ze nu al. Na viereneenhalf uur stap ik uit de trein. Op station Finse, 1.222 meter boven de zeespiegel, het hoogste spoorwegstation van Noord-Europa. Finse wordt ook wel het zuidelijke Arctica genoemd: de temperatuur en het landschap zijn vergelijkbaar. De wind en de winters zijn vergelijkbaar. Er zijn hier geen bomen. De gemiddelde jaartemperatuur ligt onder het vriespunt. Hier kwamen de grote ontdekkingsreizigers om zich voor te bereiden op hun pooltochten. De Britse poolheld Ernest Shackleton maakte hier trainingstochten voor zijn poolexpedities. Iets later zocht ook de Noorse ontdekkingsreiziger Fridtjof Nansen deze plek op. En thuis bij Roald Amundsen zijn foto’s gevonden van het meer van Finse en van de gletsjer Hardangerjøkul. Deze plek heeft een nog tamelijk jonge geschiedenis, te vergelijken met die van Spitsbergen. De eerste huizen in Finse werden aan het begin van de vorige eeuw gebouwd, toen de spoorverbinding Bergensbanen werd aangelegd. De spoorwegarbeiders kwamen te voet uit het laagland, op zoek naar werk en ze woonden in kleine barakken in het hooggebergte om te werken aan de 492 kilometer lange spoorweg die dwars door Noorwegen loopt, van oost naar west. Ze boorden tunnels in de zwarte bergen, met hun blote handen en met behulp van dynamiet. Het project grensde aan wat technisch
25
gezien haalbaar was in die tijd en het was zwaar werk. In stof, modder en duisternis, in sneeuw, storm en stromende regen. Bergensbanen bleek een risicovol, veeleisend maar ook imponerend project – de aanleg kostte een compleet staatsbudget in die tijd: ruim 5 miljoen euro. ‘(...) de Grote Schepping van onze tijd’, noemde koning Haakon de spoorweg bij de opening in november 1909. Vanaf dat moment was het mogelijk om in vijftien uur van Oslo naar Bergen te reizen. Of om uit te stappen midden in het hooggebergte. En een mooi hotel binnen te stappen. Nu ben ik de enige die uitstapt. Het mooie hotel bestaat nog steeds. En op enkele honderden meters van het treinstation staat ook een grote trekkershut voor toeristen. Beide zijn gesloten. Het seizoen is voorbij. En het waait. Ik steek de kachel aan en ben bang Ik klik mijn ski’s vast, zet mijn stormbril op en ga op weg naar onze berghut. Ik trek de pulka achter me aan. Ik heb voldoende eten en spullen bij me voor een week. Zoals gezegd, er loopt geen autoweg naar Finse en de dichtstbijzijnde supermarkt ligt ruim honderd kilometer verderop. Het waait. Ik leg een kleine drie kilometer door de verse sneeuw af, in het witte landschap kan ik
26
de berghut al van een afstandje zien liggen. Ik steek de sleutel in het slot. Ik pak uit, het is koud in de hut en ik stook de kachel hoog op. Ik kijk uit over de hoogvlakte, het bevroren meer en de wind. Het is bijna drie uur. Nog even en de schemering valt. De berghut is solide en vijf keer groter dan die van Christiane Ritter. Ook de kachel werkt beter: hij heeft een glazen deurtje zodat ik het vuur kan zien, de vlammen geven een mooie oranje gloed. Ik weet niet of ik er spijt van heb dat ik hier ben. Eigenlijk wel. Hoewel ik dit avontuur uit vrije wil heb opgezocht, voel ik bij het invallen van de duisternis de spanning toenemen, mijn hart bonst in mijn keel en ik sta te trillen op mijn benen. Ik voel pijn. Ik weet dat het donker komt en me zal inpakken, niet zacht, maar hard. Ik weet dat de grote raamoppervlakken zwart worden, dat het landschap zal verdwijnen, en ik weet dat de moed me in de schoenen zal zakken. Ik herken het bij mezelf en ik ken mezelf. Dus ik maak er nu al een ritueel van, de eerste avond. Ik ga zitten en laat het komen. Laat mijn lichaam tot rust te komen, ga zitten haken vanaf het moment dat het gaat schemeren, kijk naar buiten en laat me door het schemeruur omarmen. Ik steek geen kaarsen aan, maak niet meer licht dan de kachel al geeft, want anders wordt het buiten alleen nog maar zwarter. Misschien is dit
27
mijn poging om het donker welkom te heten, zodat het niet te hard aankomt. Ik weet dat het ergste pas komt als ik straks mijn ogen sluit om te gaan slapen. Als ik de controle moet loslaten. Ik ben niet bang voor wolven, spoken of ijsberen. Dus waar ben ik dan bang voor?
28