MAX LEONARD
De laatste man in de Tour de France
Vertaald door Gies Aalberts Met een voorwoord van Frank Heinen
Uitgeverij Oevers Koog aan de Zaan
Copyright © Max Leonard 2014 Oorspronkelijke titel Lanterne Rouge Oorspronkelijke uitgave Yellow Jersey Press 2014 Foto Max Leonard: Tom Medwell Copyright Nederlandse vertaling © Gies Aalberts en Uitgeverij Oevers 2017 Copyright voorwoord © Frank Heinen en Uitgeverij Oevers 2017 Omslagontwerp en vormgeving binnenwerk Kades-Kaden.nl NUR 489 ISBN 9789492068071
www.uitgeverijoevers.nl
Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten. MattheĂźs, 20:16
VOORWOORD
In tegenstelling tot wat veel mensen denken werd de Tour de France van 2009 gewonnen door Kenny van Hummel. Kalm maar, ik leg het allemaal uit. Voorafgaand aan die Tour van 2009 ging het alleen maar over Lance Armstrong, die uit zijn wielerpensioen terugkeerde om een achtste Tour te winnen. In Monaco, waar de proloog werd verreden, hadden de meeste toeschouwers slechts oog voor de voormalige beste vriend van Motoman. Toen de eerste renner over het eerste circuit hobbelde, zaten de meeste Monegasken nog te ontbijten op hun jacht. Die eerste renner was Kenny van Hummel, van Skil-Shimano. Skil was een sympathiek miniploegje dat om onduidelijke redenen de Tour was binnengerommeld (zoals je ook wel eens een vage bekende voor je verjaardag uitnodigt, omdat je denkt dat je die persoon daar een plezier mee doet en je hoopt dat hij de uitnodiging toch wel zal afslaan) en Kenny van Hummel was op het laatste moment tot het team toegelaten, omdat hij in mei opeens reed als een maniak. Toen moesten ze wel, bij Skil. Kenny zag er niet uit als de gemiddelde Tourrenner, meer als de goedgetrainde uitbater van een gezellig eetcafĂŠ in Arnhem-centrum. Niet dat dat uitmaakte: dankzij Kenny kreeg ik nog een beetje meer zin in die Tour. We weten allemaal hoe het afliep met Kenny die Tour: in de sprints kwam hij zo tekort dat je je kon afvragen of het Ăźberhaupt meesprinten was wat hij deed en zodra de weg bergop 9
liep, kon hij de rest niet meer volgen. In het hooggebergte fietste hij elke dag in zijn eentje achter het peloton aan, rood aangelopen, scheldend, de bezemwagen op zijn hielen, met de bek open, als een walvis die geduldig wachtte tot het stukje plankton naar achter zou waaien. Het duurde lang, heel lang. De wereld kreeg aardigheid in Kenny van Hummel en net op het moment dat het erop begon te lijken alsof het ergste achter de rug was, alsof de slechtste klimmer aller tijden (L’Equipe) de Tour zou gaan uitrijden, gewoon, door te weigeren van zijn fiets te stappen, precies op dat moment viel Van Hummel uit, na een knullige val. In huiskamers overal ter wereld is die dag gevloekt toen de mededeling over Van Hummels afstappen doorkwam. In die van mij in elk geval wel. Vermoedelijk zelfs in een enkele Britse huiskamer. In die van Max Leonard bijvoorbeeld. Wat is dat toch, met die fascinatie voor de niet-winnaar? En ben je eigenlijk wel een verliezer, alleen om het eenvoudige feit dat je niet als eerste over de streep komt? Net als Leonard boeit het verhaal van de winnaar mij ook nauwelijks. Luisteren naar een winnaar is als het kijken naar een voltooide legpuzzel van een wolkenlucht, terwijl degene die de puzzel gelegd heeft je in je oor fluistert hoe het allemaal zo gekomen is: ‘Ik ben met de rand begonnen, en toen was het gewoon heel hard werken en een beetje geluk.’ Doe mij liever diezelfde puzzel, half af, met een paar stukjes die zichtbaar op een verkeerde plek zitten, terwijl het de legger langzaam begint te dagen dat er ook honderd blauwe stukjes uit een zeepuzzel in de doos zitten. Als je jong bent, zie je slechts de winnaars. Winnaars laten je dromen, ze doen je beseffen dat alles kan, als je het maar graag genoeg wil. Voor wie jong is, bestaan er slechts beloften. Als je ouder wordt, merk je dat er tussen droom en daad niet alleen praktische bezwaren in de weg staan, maar ook pech, onkunde en praktische onmogelijkheden. 10
Toen ik in 2014 een voorwoord schreef voor mijn boek Uit Koers – vol ‘bijzondere levensverhalen’ van renners –, probeerde ik uit alle macht te formuleren waarom ik mij zo aangetrokken voelde tot de renners die niet wonnen, of tot hen die heel even wonnen en daarna heel lang achtereen verloren. Ik kwam er niet helemaal uit. Ik schreef wat over succes (‘een saai verhaal’) en over pech en tegenslag die zo zelden in de krant komen. Pas later, toen een Belgisch tijdschrift me vroeg uit te leggen wat ik dacht over het fenomeen ‘antiheld’, kwam ik tot een voorzichtige, voorlopige conclusie: al die verhalen vol mislukking en gefnuikte ambities die ik tot op de bodem uitzocht en vervolgens in een klein, mooi portretje trachtte te gieten, waren allemaal scherfjes die, wanneer je ze allemaal aan elkaar zou plakken, een enorme spiegel vormden. Mijn werk was niks anders dan een alternatief zelfportret. Ik joeg de antiheld na als een kitten z’n eigen staart: zonder door te hebben dat ik het in werkelijkheid zelf was. Al die geheel of deels mislukte carrières, al die hortende levens waarin vroeg of laat geen steen meer op de andere lag, het waren varianten van mijn eigen leven. Een leven dat was opgetrokken uit de collateral damage van nog niet, net niet of bij lange na niet verwezenlijkte dromen. Antihelden blijven altijd hopen, vaak tegen de klippen op. Wielrennen is de sport van de hoop. Hoop doet fietsen. De Rode Lantaarn is dan ook geen boek over verlies, maar over hoop. Hoop op betere tijden. Geen boek over losers, maar over mensen die net niet gewonnen hebben. De Rode Lantaarns in De Rode Lantaarn ploeteren, zwoegen zonder opgeven, schijnbaar doelgericht, maar in werkelijkheid in het wilde weg de ene berg na de andere op, gedreven door hoop en op de hielen gezeten door de werkelijkheid van de bezemwagen. Max Leonard zoekt in dit boek antwoorden op de vraag wat ervoor zorgt dat ze doorgaan, dat wij allemaal altijd maar blijven doorgaan. Waarom stappen we niet af, vraagt hij zich af. 11
Zijn verhalen geven het antwoord. De Rode Lantaarns in dit boek zijn geen schlemielen, geen gezichtloze knuppels zonder verhaal en zonder talent, maar figuren die bijna allemaal vrede hebben met zichzelf en hun tekortkomingen. Zij zijn geen verliezers, ze zijn hoogstens niet als eerste geëindigd. * Jaren later ontmoette ik Kenny van Hummel bij mij om de hoek, in het oude Postkantoor van Utrecht, in de feestweek in de aanloop naar de start van de Tour. Hij fietste al een tijdje niet meer en werkte nu voor een fietsenmerk. In het oude Postkantoor was een speciaal hoekje voor hem ingericht. Daar kon je het op een hometrainer tegen hem opnemen. ‘Klimmen tegen Kenny,’ heette het onderdeel. Het was er druk. Ik zag Kenny, hij was wat dikker geworden. Hij poseerde voor foto’s en grijnsde. Met iedere handtekening die hij zette, schreef hij de Tour van 2009 een klein beetje meer op zijn naam. Frank Heinen Utrecht, mei 2017
12