Inkijkpagina's sait faik

Page 1

v er h a len uit ista nbul


s a i t fa ik a b a sı ya n ı k

Verha len uit Istanbul Uit het Turks vertaald door Hanneke van der Heijden Nawoord van Murat Isik

u i t g e v e r ij p o d i u m – a m s t e r d a m


INHOUD

7 13 18 24 29 34 39 47 58 68 75 80 87 99 107 118 124 131 136 144 154 158 165 172

4

Het tweede huis van mijn vader De zijden zakdoek De bundel De huwelijksnacht De angst om lief te hebben De sleepschuiten Wie kan het ook wat schelen De gaskachel De badgasten De heistelling Het benedendek Wereld te koop De overbodige man De viooltjesvallei De priester Het verhaal van een rouwdouw Vier plusjes Anjers en tomatensap Waarom doe ik toch zo? De grammofoon en de schrijfmachine Het verhaal van een lente Bij de vijver Het karakter: net een mens De straatjongen en het hondje


Het tweede huis van mijn vader

H e t tw e e d e hu i s 175 178 182 188 193 204 210 217 222 227 237

Een sesambroodje en een glas thee Een man en de ochtenden in de stad Rouwklacht De vislijn die zijn visser gevonden had Een stipje op de kaart Een standbeeld voor Mel창hat Het koffiehuis van Eftalikus Psst! De dood van de zonnevis Ik kan niet naar de stad Een ziekte

247 250

Nawoord van Murat Isik Verantwoording

va n m i j n va d e r

Waarom we naar dat boerenhuis gingen waar in de keuken gebraden eend, in de jus gekookte tarwe en griesmeelkoek met boter klaarstonden, wist ik die dag niet. En nu ik bedrukt en verlaten door het hotelraam naar de voorbijrijdende tramstellen kijk, zeg ik niet waarom we op een goede dag aan het eind van de middag naar dat huis in het dorp gingen, zonder enige omhaal, alsof we werden verwacht. In het andere dorp had de oproep tot het namiddaggebed al geklonken. We hadden onze paarden wat water laten drinken. Sinds we de stad achter ons hadden gelaten keek mijn vader nors. De zware bewolking en daarbij nog de stoffige weg vol greppels moesten hem behoorlijk gespannen hebben gemaakt. Ik hoefde mijn mond maar open te doen of we zouden rechtsomkeert maken. Dan zouden we opnieuw door de stille straten van het kleine stadje draven, waar niets anders te horen was dan hondengeblaf, we zouden de paarden op stal zetten, hij zou rechtstreeks naar het koffiehuis van de gemeente gaan, ik naar mijn kamer. Het was maar het beste om me muisstil te houden. Ook ik trok een nors gezicht. Alleen struikelde mijn paard een paar keer doordat ik niet 7


verhalen uit istanbul

Het tweede huis van mijn vader

goed oplette: ik kon zien dat er een trilling door de wimpers van mijn vader trok. Hij bleef recht voor zich uit kijken. Want keken we elkaar in dat soort situaties aan, dan kon hij zich meestal niet beheersen en verscheen er een gemaakt, spottend lachje rond zijn lippen. Zíjn paard struikelde nooit. Toen we arriveerden bij wat ik het boerenhuis noem, nam een kleine, tengere jongen onze paarden over. Hij dacht dat ik naar de anjer keek die hij onder de rand van zijn pet had gestoken en gaf de bloem aan mij. Ik had juist naar zijn ogen gekeken, die de kleur hadden van nat stro, en naar de huid van zijn gezicht, die precies zo’n kleur had. Of misschien had ik de anjer wel gekregen omdat hij mij die twee andere dingen niet kon geven. Mijn vader had zich intussen omgedraaid. Ik rook aan de bloem. Toen ik hem daarna tussen mijn pet en mijn oor stak, zag ik mijn vader naar me kijken. Hij lachte niet. Hij keek ook niet ernstig. Zijn gezicht stond uitdrukkingloos, was zo vlak en uitgestreken als maar kon. Ik had het idee dat ik bloosde. Ik staarde naar een vechthaan. Het beest zag er met zijn rode, kale nek in het halfduister groot en fors uit. Hij was vast ook heel sterk. ‘Vooruit warhoofd,’ mompelde mijn vader. Terwijl wij naar binnen gingen liet de jongen de paarden uitlopen, in trage rondjes om ons heen. Zodra je een boerenhuis binnenstapt ruik je natuurlijk hooi en ook wel gedroogde mest. Nog een paar stappen en dan zou vanaf de plek waar de tonnen stonden ook nog de geur van verzuurde karnemelk onze neus binnendringen. We liepen een trapje van een stuk of vijf treden op. Op een plek die iets weg had van een houten balkon, van de verhoging waarop het bureau van een leraar

staat, of beter nog van het podium waar redenaars op nationale feestdagen hun toespraken houden, was een vrouw bezig met haar gebed. Mijn vader bleef een tijdje op de vijfde tree van de verhoging staan wachten, ik op de derde. Omdat we onze schoenen bij de voordeur hadden uitgedaan, vermoedde ik dat we met onze wollen sokken binnenshuis geen enkel gerucht hadden gemaakt. Ik vreesde dat de oude vrouw, wanneer ze met haar laatste serie gebeden klaar was en ter afsluiting haar hoofd naar rechts en naar links zou draaien, ons plotseling zou opmerken en het dan, aangezien mijn vaders toch al spookachtige gestalte in de schaduwen van het halfduister tot nog grotere, mythische proporties leek uitgegroeid, op een gillen zou zetten en daarmee het hele dorp op de been bracht. Maar zo ging het niet. Omdat wij rechts van haar stonden, zag ze ons zodra ze haar hoofd draaide. Ik keek naar haar lippen. Die prevelden heel kalm iets voor zich uit en ondertussen zag ik haar ogen. Daarbij vielen me de geprononceerde botten bij haar slapen op. Toen ze haar hoofd naar links draaide, voelde ik plotseling een grote genegenheid, als een golf welde die in me op. Kon ik maar even aan haar hoofddoek ruiken, dacht ik. Hij was van witte neteldoek. Net als die van mijn oma. Toen draaide ze haar hoofd, waar de moederlijke affectie vanaf straalde, weer naar ons. Datzelfde tedere, liefdevolle hoofd knikte nu in de richting van de deur tegenover ons. ‘Ömer,’ zei ze, ‘Fatma is binnen hoor, loop maar door.’ ‘Goed,’ antwoordde mijn vader. ‘En hoe gaat het met jou, grootje? Stel je het wel?’ Ze knikte, wij liepen naar het vertrek. Daar zat een jonge vrouw.

8

9


verhalen uit istanbul

Het tweede huis van mijn vader

Ze zong liedjes de avond in. Toen wij binnenkwamen stond ze op, ze glimlachte. In het vertrek hing een verschaalde geur van vruchten. Een kelim uit Kocaeli lag in het licht van de petroleumlamp vochtig rood op de grond als een vreemde plas borrelende marmelade. Terwijl ik alles in de gaten probeerde te houden omdat die mysterieuze reis me van de ene verbazing in de andere deed vallen, draaide mijn vader zich plotseling naar mij om. ‘Kom jongen,’ zei hij, nog zonder de jonge vrouw begroet te hebben, ‘ga Emin eens helpen. Denk erom, de paarden eerst laten pissen en dan pas op stal zetten.’ De paarden hadden al gepist en stonden op stal. Er lag een hele berg hooi voor ze uitgespreid. Emin zat op de staldrempel. Met een zakmes was hij bezig een twijg van de bast te ontdoen. Ik ging naast hem zitten. Hij keek me niet aan. Ik merkte dat hij met geïrriteerde bewegingen met zijn mes in de weer was om tijd te winnen, zodat hij kon bedenken wat hij tegen mij zou zeggen. Ik staarde naar de tak in zijn handen. ‘Wat is dat voor tak?’ vroeg ik. Hij bleef een poosje zwijgen. Hij had zich in zijn hand gesneden. Met zijn tong, spits, puntig en roze als die van een kat, bleef hij een hele tijd het bloed van zijn vinger likken. Toen mompelde hij tussen zijn kornoeljerode lippen: ‘Kornoelje.’ We zeiden verder niets. Het leek of die prille jongen, zwoel als de zomerhitte aan een waterkant, al weer spijt had van dat eerste vertrouwde gebaar waarmee hij me had begroet. Een tamelijk diepe vrouwenstem riep ons binnen. We aten gebraden eend, in

de jus gekookte tarwe en griesmeelkoek met boter. We zaten op de grond aan een laag houten tafeltje. De servetten waren van dikke stof. Er werd gegeten met houten lepels. Voor mijn vader en mij hadden ze ook een vork neergelegd. Een tijd geleden was er in het maanlicht op het maïsveld een gruwelijk spelletje blindenmannetje gespeeld. Een zwijn had een jongen zo oud als Emin in zijn buik gebeten en in tweeën gereten. De oude vrouw vertelde het verhaal heel traag en heel uitvoerig. Op wiens akker het incident had plaatsgevonden, wie het kind was, wie de jagers, ze noemde iedereen met naam en toenaam. Van het gezicht van mijn vader viel af te lezen dat hij ze allemaal kende. Emin hield zijn blik voortdurend op mij gericht. Wij, drie mannen en een oude vrouw, aten. De jonge vrouw bediende ons. Pas toen ze de metalen pannen op tafel zette, zag ik dat haar handpalmen beschilderd waren met henna. We aten op de plek waar de oude vrouw had gebeden. Na het eten gingen we naar boven, naar een kamer met een haard. Emin stak de haard aan. Hij knielde neer op een zwarte schapenvacht. Na een tijdje strekte hij zich languit uit. Hij was maar een klein beetje langer dan de vacht. Ook de oude vrouw zat te knikkebollen op haar kussen. Ik zat naast haar. Mijn hand lag in de hare. De slaap ging als een besmettelijke ziekte via haar hand op mij over, mijn ogen vielen dicht. Ik maakte me los uit de kalme, berustende hand van de oude vrouw. Toen strekte ik hem een stukje uit, in de richting van Emins vacht. Mijn vader en de jonge vrouw waren ondertussen op de lage bank gaan zitten. De sigaret van mijn vader flakkerde op, er verschenen mysterieuze lichtpuntjes en rookpluimen. Ze hadden het

10

11


verhalen uit istanbul

over bruiloften, over meisjes en jongens. Emins gezicht bloeide op door een knappend houtblok dat in de haard verkoold uiteenviel. Ik was in slaap gevallen. Toen ik werd gewekt was de dageraad al aangebroken. De hele weg naar het provinciestadje, naar het statige huis waar mijn vader bij zijn schoonfamilie inwoonde, rook ik de geur van verse buffelmelk, voelde ik huiverend in de ochtendnevel de warme damp op mijn gezicht, voelde ik de lippen van de oude vrouw op mijn voorhoofd, de dikke vingers van mijn broer Emin tussen de mijne. Ik hield die indrukken een hele tijd vast als kiekjes van een snapshotfotograaf. Daarna vergeelden en vervaagden ze.

12

De zijden zakdoek

D e z i j d e n z a kdo e k

De brede gevel van de zijdefabriek glansde in het maanlicht. Een paar mensen liepen haastig langs de poort. Ik slenterde verder, lusteloos, zonder te weten waarheen, toen de portier me achterna riep: ‘Waar ga je heen?’ ‘Gewoon, een ommetje,’ antwoordde ik. ‘Ga je niet naar de koorddanser dan?’ En toen hij merkte dat ik geen antwoord gaf: ‘Iedereen gaat. Zoiets is in Bursa nog nooit vertoond.’ ‘Nee hoor,’ zei ik, ‘dat was ik niet van plan.’ Hij bad en smeekte me de wacht te houden bij de fabriek, uiteindelijk ging ik overstag. Ik zat er een tijdje, rookte een sigaret, zong een lied. Toen begon ik me te vervelen. Wat nu, dacht ik. Ik stond op, pakte de wandelstok met de scherpe punt die in de hoek van het portiershokje stond en begon aan een ronde. Ik was de hal met de cocons, waar de meisjes werken, nog niet uit of ik hoorde iets ritselen. Ik haalde de lantaarn uit mijn zak en knipte hem aan. Ik liet de lichtbundel door de ruimte glijden. In de lange volle lichtbundel waren twee blote voeten te zien die probeerden weg te komen. Ik holde ze achterna en kreeg de dief te pakken. Ik nam hem mee naar het portiershokje en deed het licht aan. 13


verhalen uit istanbul

De zijden zakdoek

Zo jong als hij er in het gele licht uitzag! De hand die ik zowat fijnkneep in de mijne was heel klein. Zijn ogen glansden. Na een hele tijd moest ik lachen, hard lachen en ik liet zijn hand los. Nu vloog hij me aan met een heel klein zakmesje. En hij verwondde me aan mijn pink. Ik greep de schurk stevig beet. Ik doorzocht zijn zakken. Ik vond een plukje gesmokkelde tabak, een paar sigarettenvloeitjes die al even illegaal waren, en een tamelijk schone zakdoek. Ik drukte wat van zijn gesmokkelde tabak op mijn vinger om het bloeden te stelpen, scheurde de zakdoek in repen en liet hem daarmee mijn hand verbinden. Van wat er over was van de tabak rolden we twee stevige sigaretten, we begonnen een praatje. Hij was vijftien. Niet dat het zijn gewoonte was, maar je was nu eenmaal jong. Iemand had hem om een zijden zakdoek gevraagd, nou ja, zijn meisje natuurlijk, zijn liefje, het grietje van de buren, dat was wel duidelijk. En hij had geen geld om er een te kopen. Hij had lopen piekeren en peinzen en toen dit plan bedacht. ‘Ja maar,’ wierp ik tegen, ‘de productiehal ligt aan deze kant, wat had je dan aan de andere kant te zoeken?’ Hij lachte. Hoe moest hij nou weten waar de productiehal was? We staken ieder een van mijn boerensigaretten op, we kletsten gemoedelijk verder. Hij was een echte Bursanaar, geboren en getogen. Nog nooit in Istanbul geweest, zelfs naar Mudanya was hij in zijn lange leven – je had zijn gezicht moeten zien toen hij dat zei – maar één keertje geweest. Toen we in het maanlicht bij de Emir Sultan-moskee sleeden

had ik vrienden precies als hij, dezelfde toon, dezelfde aard. Ik weet zeker dat zijn huid net als die van hen verweerde in de poeltjes van de Göksu, die ik in de verte nog hoor kabbelen. In ieder seizoen nemen vruchten nu eenmaal de kleur aan van hun schil. Zijn huid was zo donker als een walnoot waarvan de buitenste groene schil nog maar pas is afgevallen. En ook zijn tanden deden daaraan denken, aan het witte knapperige binnenste van een verse walnoot. Ik weet dat de hele zomer tot het walnotenseizoen begint, de handen van de kinderen in Bursa naar pruimen en perziken ruiken, hun borst, die zichtbaar is waar de knopen van hun gestreepte hemd ontbreken, naar hazelaarblad. Op dat moment sloeg de klok van de portier twaalf uur. De koorddanser was bijna klaar met zijn voorstelling. ‘Ik ga maar eens,’ zei hij. Terwijl ik nog bedrukt zat te denken dat ik hem zonder zijden zakdoek had laten gaan, schrok ik op, buiten klonk geluid. De portier kwam mopperend binnen. Achter hem de dief… Nu gaf ik hem een draai om zijn oren. De portier bewerkte zijn voetzolen met een dun wilgentakje. Het was nog een geluk dat de baas er niet was. Die had er zeker de politie bij gehaald. ‘Zo jong en dan al stelen!’ zou die gezegd hebben. ‘Meneer, hij moet in de gevangenis maar eens over zijn gedrag nadenken.’ We maakten hem goed bang, hij liet geen traan. Zijn ogen zagen eruit als die van kinderen die op het punt staan in huilen uit te barsten, maar zijn lippen trilden niet in het minst en zijn wenkbrauwen bleven even strak en resoluut. Er trok een kleine

14

15


verhalen uit istanbul

De zijden zakdoek

huivering doorheen, dat was alles. Toen we hem lieten gaan schoot hij ervandoor als een zwaluw die wordt losgelaten. Hij scheerde door het maanlicht en het maïs­ veld en was weg.

Hij glipte door het raam precies zoals hij gekomen was, zonder iets, geruisloos. Op een gegeven moment hoorde ik een tak kraken. Hij was gevallen. Toen ik beneden was, stonden de portier en nog wat anderen al om hem heen. Hij was bijna dood. De portier wrikte zijn stijf dichtgeknepen vuist open. In zijn hand sprong een zijden zakdoek op als een fontein. Tja… puur zijden zakdoeken van goede kwaliteit doen dat. Je kunt ze in je hand fijnknijpen en kreuken wat je wilt, zodra je je vuist opendoet, springen ze op als het water in een fontein.

Ik sliep in die tijd in het afgeschoten stuk boven de productiehal waar de goederen werden opgeslagen. Het was een prachtige kamer, vooral op nachten dat de maan scheen. Vlak voor mijn raam stond een moerbeiboom. Het maanlicht werd gefilterd door het gebladerte en viel in vlokken de kamer in. Ik liet zomer en winter bijna altijd mijn raam open. Al die koele, vreemde briesjes die naar binnen waaiden. Omdat ik ook op veerboten werkte herkende ik ze aan hun geur, kon ik onderscheiden uit welke richting ze afkomstig waren. Als een vreemde droom streken ze over mijn deken. Ik slaap heel licht. Het was tegen de ochtend. Buiten klonk lawaai. Haast alsof er iemand in de boom zat. Van angst kon ik niet opstaan, geen geluid uitbrengen. Precies op dat moment verscheen er een schim bij het raam. Hij was het, hij glipte voorzichtig door het raam. Ik deed mijn ogen dicht toen hij langs me liep, hij doorzocht de kasten. Hij haalde een hele tijd de stapels overhoop. Ik zei niks. Zo’n lef, zelfs al had hij alle stoffen meegenomen, dan nog had ik me stilgehouden. Ik wist maar al te goed dat de baas morgen tegen me uit zou vallen, zou zeggen dat ik een slappeling was, geen knip voor mijn neus waard, en me eruit zou trappen, maar ik gaf geen kik. 16

17


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.