@VANIN
Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Mavo & ik Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden.
Mavo
& ik
LET OP: ACTIVEER DEZE LICENTIE
PAS VANAF 1 SEPTEMBER; DE LICENTIEPERIODE START VANAF ACTIVATIE EN IS 365 DAGEN GELDIG.
@VANIN
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Credits: p. 49 Egyptisch muurreliëf © steve estvanik / Shutterstock
Eerste druk 2024
ISBN 978-94-647-0588-1
D/2024/0078/87
Art. 606333/01
NUR 137
Vormgeving en opmaak: Banananas.net
Ontwerp cover + tekeningen: Tumbleweed
HOOFDSTUK 2: Over inkomsten en uitgaven 30
HOOFDSTUK 3: Historische periodes en hun kenmerken 49
HOOFDSTUK 4*
Niet zomaar een landschap
HOOFDSTUK 5*
Budget: kies slim!
HOOFDSTUK 6*
België is een democratie
*Hoofdstuk 4, 5 en 6 vind je in deel 2.
@VANIN
STARTEN MET M avo & ik
Welkom bij Mavo & ik. We leggen graag even uit hoe je met dit leerwerkboek aan de slag gaat.
O p weg met Mavo & ik 1
Het leerwerkboek bestaat uit 6 hoofdstukken. Deze spilfiguren nemen je mee op weg.
In hoofdstuk 1: Het noorden kwijt ga je op ontdekking in de wereld om je heen. Je leert kaartlezen en jezelf oriënteren. Je ontdekt je eigen gemeente en nog veel meer!
In hoofdstuk 2: Over inkomsten en uitgaven leer je over inkomsten en uitgaven. Weet jij wat je gezin uitgeeft per week? Krijg je zakgeld?
In hoofdstuk 3: Historische periodes en hun kenmerken ga je op verkenning doorheen de tijd. Je leert hoe het is om te leven in een andere tijd. Is jouw leven nu zo anders dan vroeger?
Kijk eens rond je heen. Wat zie je allemaal? In hoofdstuk 4: Niet zomaar een landschap leer je over de verschillende landschappen. Heeft de mens hier veel invloed op, of blijft Moeder Natuur de baas?
In hoofdstuk 5: Budget, kies slim! ga je wat dieper in op budgetten. Geef jij veel geld uit? Kan je goed sparen? Of heb je een gat in je hand?
O riënteren
Een inleidende oefening over het onderwerp
Een brainstormsessie
Voorkennis activeren
v oorbereiden
De noodzakelijke kennis en vaardigheden voor het U-gedeelte worden hier aangeleerd en aangereikt.
Werkvormen worden aangeleerd.
U itvoeren
Pas wat je aangeleerd hebt toe op een nieuwe oefening of situatie.
R eflecteren
Vraag feedback aan je klasgenoten.
Bespreek de samenwerking in groep. Evalueer jezelf.
In hoofdstuk 6: België een democratie leer je hoe België juist in elkaar zit. Hoe zit dat met gemeenschappen, de taalgebieden, wie bestuurt wat? Duik in het laatste hoofdstuk om er alles over te weten te komen!
@VANIN
Elk hoofdstuk is ingedeeld in opdrachten. De kleur van de opdracht geeft aan welke stap binnen OVUR aan bod komt. Bij de laatste opdracht (reflecteren) ga je na in hoeverre je een lesdoel bereikt hebt. Verder oefenen doe je via diddit.
Doorheen het boek nemen vijf spilfiguren je mee op weg. Zij vertellen je aan de hand van een strip of een filmpje met welke problemen ze in het dagelijkse leven geconfronteerd worden: van pestproblemen tot een gestolen bankkaart.
We willen graag dat je vorderingen maakt en dat je reflecteert op je taken en leert uit feedback. Elk hoofdstuk eindigt met een checklist. Het is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de doelen, waaraan je in het hoofdstuk gewerkt hebt, al dan niet onder de knie hebt.
H andig voor onderweg 2
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
Ik ken de verschillende schaalniveaus.
Ik kan de legende van een kaart gebruiken.
Ik begrijp hoe de breukschaal van een kaart werkt.
Ik begrijp hoe de lijnschaal van een kaart werkt.
Ik kan eenvoudige afstanden in schaal omzetten naar werkelijke afstanden.
Ik kan me oriënteren met behulp van een kaart, een windroos, de zon en een kompas.
Ik kan mezelf lokaliseren op een kaart.
Ik kan een plaats lokaliseren met behulp van een kaart of gps.
Ik kan werken met Google Maps en Google Streetview om een locatie op te zoeken.
Ik kan zelfstandig opdrachten uitvoeren.
Ik kan vlot samenwerken met anderen.
In de loop van elk hoofdstuk word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.
Moeilijke woorden herken je aan de stippellijn.
Sommige moeilijke woorden worden extra uitgelegd in een begrippenkader.
Woordenlijst
Hoofdstuk 1 Woord Verklaring In je eigen woorden
de agglomeratie Een stedelijk gebied (stad + randgemeenten) de boomgaard Een stuk grond met fruitbomen
de breukschaal Geeft de schaal weer in de vorm van een breuk.
continentaal Behorend tot een werelddeel.
de evenaar De lijn die midden door de aarde loopt, van links naar rechts.
de glasteelt Tuinbouw onder glas (in serres)
het kompas Toestel dat altijd het noorden aanwijst en waarmee je de richting kunt bepalen.
de legende Verklaart de symbolen, tekens, kleuren en pictogrammen op een kaart.
lokaal Plaatselijk lokaliseren De plaats vaststellen. de lijnschaal Geeft de schaal weer in de vorm van een lijnstuk. mondiaal Wereldwijd nationaal Op landelijk niveau
het noordelijke
halfrond De bovenste helft van de aarde, boven de evenaar
de nulmeridiaan De lijn die midden door de aarde loopt, van boven naar beneden.
de oceaan Grote zee, tussen twee werelddelen
het oostelijke halfrond De rechterhelft van de aarde, rechts van de nulmeridiaan oriënteren Bepalen waar je bent. het pluimvee Kippen, ganzen of kalkoenen die gefokt worden voor hun vlees of eieren. regionaal Streekgebonden de schaal Geeft de verhouding weer tussen de grootte op de kaart en de grootte in werkelijkheid.
het schaalniveau De grootte van een gebied dat bestudeerd wordt. situeren In een ruimte of tijd plaatsen. het westelijke halfrond De linkerhelft van de aarde, links van de nulmeridiaan
@VANIN
De lijn die midden door de aarde loopt van links naar rechts noem je de evenaar. Alles onder die lijn ligt in het zuidelijke halfrond: de onderste helft van de aarde. Alles boven die lijn ligt in het noordelijke halfrond: de bovenste helft van de aarde.
In de woordenlijst vind je alle onderstreepte woorden terug, alfabetisch gerangschikt per hoofdstuk. In de laatste kolom kun je ook nog in je eigen woorden de begrippen verklaren.
Woordenlijst 83
Filmpjes en ander materiaal kun je rechtstreeks bekijken door de QR-code te scannen. Je vindt ze ook terug op diddit.
v IDEO: KOMPAS
In een chatbox voer je in groepjes of met de hele klas een gesprek over een bepaalde stelling. Het is de bedoeling dat je luistert naar elkaars mening en leert hoe anderen denken.
Bespreek de uitgaven in jullie groepen van drie. Komen jullie uitgaven overeen? Geven jullie geld uit aan dezelfde dingen? Of verschillen jullie uitgaven erg van elkaar?
De volgende iconen helpen je ook nog een eind op weg:
Het luisterfragment dat hierbij hoort, vind je online.
Het beeldfragment dat hierbij hoort, vind je online.
Je oefent je ICT-vaardigheden.
Je vindt online extra (ondersteunend) materiaal.
Deze opdrachten zijn een extra verdieping of bieden een extra uitdaging.
het onlineleerplatform bij Mavo & ik
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk, zoals videobestanden en de animatiefilmpjes van de spilfiguren.
HOOFDSTUK 1 HET NO ORDEN KWIJT
Inleiding
In dit hoofdstuk ontdek je niet alleen je eigen gemeente, maar zoom je ook uit naar de wereld om je heen. Je krijgt een antwoord op vele vragen:
- Wat is een schaalniveau?
- Wat kan ik ontdekken op een kaart?
- Wat betekenen de gegevens op een kaart?
- Hoe kan ik leren oriënteren en situeren?
- Hoe ziet de wereld eruit vanop afstand?
- Hoe kan ik een kaart interactief verkennen?
OPDRACHT 1: Woordverband
Welke woorden passen bij elkaar? Verbind ze en ontdek zo waar dit hoofdstuk over gaat. Sommige woorden kun je aan meer dan één woord linken. Je start telkens vanuit een gekleurd kadertje.
Indische
Stille
Atlantische noordpool zuidpool
oceanen
evenaar nulmeridiaan
legende
ORIËNTEREN
schaal
afstand
lokaliseren
Europa Antarctica
werelddelen
Oceanië
richting kompas gps windroos
Amerika
Afrika
Azië
OPDRACHT 2: Schaalniveau
Je kunt je eigen stad of gemeente bestuderen via een kaart. Maar je kunt ook de wereld als geheel bestuderen. Dan wissel je van schaalniveau. Je onderscheidt vijf schaalniveaus. Wat dat precies betekent, ontdek je in de kennisclip.
a Combineer. Welke omschrijvingen passen bij welk schaalniveau?
KENNISCLIP: SCHAALNI v EAUS
lokaal regionaalnationaalcontinentaalmondiaal
inzoomen
uitzoomen
1 op landelijk niveau
2 wereldwijd
3 een straat, een wijk, een dorp, een stad of een gemeente
4 behorend tot een werelddeel
5 streekgebonden
6 meerdere werelddelen of de hele wereld
7 plaatselijk, een klein gebied
8 een land
9 een streek, een regio, een provincie of een deel van een land
10 meerdere landen of een werelddeel
b Op welk schaalniveau staan deze kaarten?
Inleiding
Een kaart is meer dan alleen een weergave van een plaats. Een kaart kun je ‘lezen’. Je kunt er dingen uit afleiden. Daar heb je drie hulpmiddelen voor: de titel, de legende en de schaal
1 Titel, legende en schaal
Vul de drie begrippen aan in de kadertjes bij de kaart: titel – legende – schaal
2 Titel en legende
a Waarover gaat deze kaart?
b Bij deze kaart van België vind je de legende bovenaan rechts. Waarvoor dient de legende?
c Hoe kun je op deze kaart zien welke delen van België veel bos bevatten?
d Brussel, Brugge, Antwerpen, Gent, Hasselt en Kortrijk zijn agglomeraties. Wat betekent dat volgens jou als je kijkt naar de kaart?
¨ een stedelijk gebied (stad + randgemeenten)
¨ een industrieterrein
¨ een gebied met een ringweg
Hoe wordt dat aangeduid op de kaart?
e Vul aan met het correcte symbool. Je mag het gerust tekenen.
Hier vind je veel varkensboerderijen.
Op deze plek vind je veel fruitbomen of boomgaarden.
In deze streek kweken ze groenten onder glas.
Ze doen aan glasteelt.
Voor eieren moet je in deze streek zijn. Hier wordt pluimvee gehouden.
f Kruis aan wat juist is volgens de kaart. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
¨ Enkel in West-Vlaanderen is er visvangst.
¨ In Wallonië worden weinig tot geen varkens gekweekt.
¨ Het doel van deze kaart is aantonen waar de meeste varkens gekweekt worden.
¨ Ons land telt vier plekken waar er in serres gekweekt wordt.
¨ Vlaanderen bestaat overwegend uit akkerbouw.
3 De schaal van de kaart
Een wereldkaart, een kaart van België of een plattegrond van jouw gemeente kunnen nooit op ware grootte gemaakt zijn. Een kaart is een verkleinde weergave van de werkelijkheid.
Een kaart van België op ware grootte zou net zo groot zijn als België zelf. Dat wordt nogal moeilijk in de les als je iets moet opzoeken!
Links onderaan op de kaart (p. 11) vind je de schaal. Je hebt de breukschaal en de lijnschaal. De breukschaal geeft de schaal weer in de vorm van een breuk. De lijnschaal geeft de schaal weer in de vorm van een lijnstuk. Beide schalen helpen je om afstanden op de kaart om te zetten in werkelijke afstanden.
a Breukschaal
Vul aan voor deze kaart.
De kaart is getekend op schaal 1 / .
Dat betekent dat alle afmetingen op de kaart in werkelijkheid keer groter / kleiner zijn.
1 cm op de kaart is cm in werkelijkheid. Noteer die waarde in de tabel.
Vul daarna de kadertjes verder aan. km hm dam m dm cm
1 cm = m in werkelijkheid
1 cm = km in werkelijkheid
b Lijnschaal
Vul aan voor deze kaart.
1,5 cm op de lijnschaal komt overeen met in werkelijkheid.
1,5 cm op de kaart komt dus overeen met in werkelijkheid.
De afstand in vogelvlucht tussen Ieper en het centrum van Brussel bedraagt op de kaart cm.
In werkelijkheid is dat dus km.
c In werkelijkheid
Is die afstand exact zo lang als je er met de auto naartoe rijdt?
Weetje
Op een kaart meet je de twee punten in een rechte lijn. Dat wil zeggen dat je de afstand meet ‘in vogelvlucht’, met andere woorden de afstand die een vogel in de lucht zou afleggen. Maar in werkelijkheid lopen de wegen niet altijd rechtdoor. Er zijn bochten en obstakels onderweg. Daarom is de afstand in het echt meestal een beetje langer.
Hoeveel bedraagt de afstand als je de route met de auto doet?
Stap 1: Open Google Maps via de QR-code.
Stap 2: Geef linksboven ‘Ieper’ in.
Stap 3: Klik op ‘route’ en geef bij jouw locatie ‘Brussel’ in.
Stap 4: Hoeveel bedraagt de werkelijke afstand van Ieper naar Brussel via de snelste route met de auto? km
Stap 5: Conclusie:
De afstand in vogelvlucht bedraagt km en is dus korter / langer dan de werkelijke afstand van km.
OPDRACHT 4: Oriënteren kun je leren v
Inleiding
Om te weten waar je bent en waar je naartoe moet, moet je je kunnen oriënteren. Tegenwoordig zorgen digitale middelen zoals apps en gps ervoor dat je niet verdwaalt. Toch kan het belangrijk zijn dat je ook een traditionele kaart kunt lezen. Stel dat je een slechte signaalontvangst hebt of je batterijen zijn (bijna) leeg, dan ben je blij dat je kunt kaartlezen.
1 Oriënteren met kaart en windroos
a Ga terug naar de kaart op p. 11. Zoek de windroos en omcirkel die.
Op de k aart hieronder staat eveneens een windroos. Omcirkel die ook.
Waar ligt het noorden op beide kaarten?
b Welke richting staat recht tegenover het noorden?
c De letters op de windroos geven de windrichtingen aan. Er zijn in totaal 8 richtingen op een traditionele windroos: 4 hoofdwindrichtingen en 4 tussenwindrichtingen. Vul de afkortingen van de 4 hoofdwindrichtingen aan op de windroos.
Vervolledig de tabel.
Hoofdwindrichtingen
= noorden
= oosten
= zuiden
= westen
Tussenwindrichtingen
NO = noordoosten / zuidoosten / zuidwesten / noordwesten
ZO = noordoosten / zuidoosten / zuidwesten / noordwesten
ZW = noordoosten / zuidoosten / zuidwesten / noordwesten
NW = noordoosten / zuidoosten / zuidwesten / noordwesten
d Waar liggen deze provinciehoofdsteden? Gebruik de kaart van België (p. 91). Vul aan met een hoofdwindrichting (N, O, Z, W).
Aarlen ligt in het van Luxemburg.
Antwerpen ligt in het van Antwerpen.
Bergen ligt in het van Henegouwen.
Brugge ligt in het van West-Vlaanderen.
2 Oriënteren met kompas en zon
Naast het gebruik van een windroos zijn er nog andere manieren om je te oriënteren, zoals een kompas of de zon.
a Een kompas wijst altijd het noorden aan. Hoe komt dat eigenlijk? Bekijk de video en duid het juiste antwoord aan.
¨ vanwege de magnetische aantrekkingskracht van de aarde
¨ vanwege de aantrekkingskracht van de maan
¨ vanwege de temperatuur van de omgeving
Maak de volgende opdrachten per twee:
b Wanneer heb jij al eens een kompas gebruikt? Overleg met je buur. Vertel daarna jouw ervaring aan de rest van de klas.
c Ook de zon kan helpen om je te oriënteren. Bekijk de afbeelding en vul daarna aan met een hoofdwindrichting.
De zon komt op in het .
De zon staat 's middags in het
De zon gaat onder in het .
d Ga naar de speelplaats en teken met krijt een windroos op de speelplaats. Zorg dat de windroos ook correct georiënteerd is. Gebruik daarvoor een kompas.
• Hoe laat is het nu? Waar zou de zon dan ongeveer moeten staan? Check of dat klopt volgens de getekende windroos.
• Ga in de windroos staan, met je gezicht naar het noorden. Welke gebouwen zie je dan in het westen? En in het oosten?
3 Twee plaatsen ten opzichte van elkaar situeren
Met behulp van een windroos kun je de positie van twee plaatsen ten opzichte van elkaar bepalen.
a Waar ligt Aarlen ten opzichte van Luik?
De zon staat nooit in het .
Wat als het nacht is? Hoe kun je jezelf dan oriënteren?
Stap 1: Trek met een lat een lijn van Aarlen naar Luik. Zet een pijltje bij Aarlen.
Stap 2: Verschuif je lat evenwijdig naar het midden van de windroos naast de kaart.
Stap 3: Kijk nu waar het pijltje van je lijn zich bevindt. Het pijltje wijst de windrichting aan. Dat is de positie van Aarlen ten opzichte van Luik. In dit geval ligt Aarlen ten zuiden van Luik.
b Bekijk de kaart en vul de correcte hoofdwindrichting (N, O, Z, W) in. Gebruik het stappenplan indien nodig.
Oost-Vlaanderen ligt ten van West-Vlaanderen en ten van Antwerpen.
Luxemburg ligt ten van Luik.
Antwerpen ligt ten van Vlaams-Brabant.
West-Vlaanderen ligt ten van Oost-Vlaanderen.
Luik ligt ten van Waals-Brabant.
Henegouwen ligt ten van Oost-Vlaanderen.
Vlaams-Brabant ligt ten van Waals-Brabant.
c Bekijk de kaart en vul de correcte tussenwindrichting (NO, ZO, ZW, NW) in. Gebruik het stappenplan.
Waver ligt ten van Brussel.
Antwerpen ligt ten van Gent.
Namen ligt ten van Hasselt.
Antwerpen ligt ten van Hasselt. Aarlen ligt ten van Namen.
d Maak de volgende opdracht per twee. Neem allebei de kaart van Europa (p. 92). Omcirkel elk de naam van een land naar keuze, maar zorg ervoor dat je het niet weet van elkaar. Vervolgens moet je van elkaar proberen te raden om wel land het gaat.
Dat doe je als volgt.
- Zorg dat je elkaars kaart niet kunt zien.
- Bepaal wie start met raden om welk land het gaat. Die persoon mag enkel de volgende vragen stellen:
1 L igt het land in het noorden/zuiden/westen/oosten van Europa?
2 Welk buurland ligt er ten noorden/zuiden/westen/oosten van je land?
Wanneer het land geraden is, wissel je van rol.
Je staat op de Grote Markt (1) en moet naar de Haven (2). Welke route moet je volgen? Duid aan.
Stap in noordelijke / zuidelijke richting naar de Reigerstraat.
Sla links / rechts naar de Lange Steenstraat.
Neem de eerste / tweede / derde straat links / rechts.
Wandel tot je bij een T-splitsing komt. Op de T-splitsing sla je rechtsaf / linksaf
Dan ben je op de eindbestemming.
Je bent op het Stationsplein (A) en je wilt naar de Sint Annastraat (B). Duid de route aan.
Loop naar het noorden / zuiden op de Willemstraat richting de Delpratsingel.
Steek de Singel over en wandel voorbij het Nassau-Baronie Monument / Park Valkenberg.
Loop rechtdoor door het Park Valkenberg / Begijnhof tot aan de J.F. Kennedylaan.
Sla rechtsaf / linksaf de J.F. Kennedylaan in.
Aan het kruispunt met de Catharinastraat ga je naar rechts / links.
Wandel voorbij de Grote Kerk / Waalse Kerk
Sla daarna rechtsaf / linksaf en je komt op je bestemming aan.
b Waar ga je naartoe?
Startpunt: Koepelgevangenis (10)
Je stapt naar het noorden tot aan het kruispunt. Daar ga je naar links en volg je de weg tot aan het einde van de straat. Ga naar links en wandel tot aan het kruispunt met de Catharinastraat.
Wandel door de Catharinastraat en sla de Sint-Annastraat in. Neem daarna de tweede straat rechts. Wandel tot aan het einde van de straat. Waar kom je uit?
Eindpunt:
Startpunt: Sint-Joostkapel (13)
Loop naar het noorden op de Ginnekenstraat. Sla rechtsaf naar de Houtmarkt. Sla linksaf naar de Halstraat. Ga op het einde naar rechts. Sla linksaf richting de Sint Annastraat. Wat verder ligt de eindbestemming aan de rechterkant. Waar ben je?
Eindpunt:
K ies nu zelf een start- en eindpunt, en beschrijf jouw route.
Startpunt:
Eindpunt:
Geef het startpunt en laat een klasgenoot jouw route volgen. Klopt het eindpunt? ja/nee
c Beschrijf de route. De kaart voor deze opdracht wordt jullie door de leerkracht bezorgd.
Stap 1: Duid jouw school aan op de kaart. Dat is het startpunt.
Stap 2: K ies een locatie op de kaart: station, bibliotheek, stadhuis, winkel … Dat is het eindpunt.
Stap 3: Maak een routebeschrijving van punt A naar punt B. Maak daarbij gebruik van herkenningspunten die kunnen helpen om je te oriënteren en te situeren. Bijvoorbeeld: je komt nu langs de kerk, je loopt langs een park ...
Startpunt Eindpunt
Route school
Stap 4: O verloop jullie route met een ander duo. Aan de hand van jullie beschrijving zouden zij op de kaart op jullie eindbestemming moeten uitkomen. Geef nadien mondeling feedback op elkaars routebeschrijving. Wat was duidelijk? Wat niet? Hielpen de herkenningspunten onderweg om je te oriënteren?
Stap 5: K ies nu zelf individueel een nieuw eindpunt. Beschrijf de route van jouw school tot aan het eindpunt. Maak opnieuw gebruik van herkenningspunten als je kunt.
Startpunt Eindpunt
Route school
2 Online oriënteren
Je verblijft met je ouders een weekje aan zee in Oostende. In het weekend komt je beste vriend op bezoek. Wanneer hij met de trein aankomt, belt hij je op. Op dat moment ben jij op het strand, vlak bij het Casino van Oostende. Hij wil naar je toekomen, maar de gps op zijn smartphone wil maar niet laden. Dus leg jij hem de kortste weg uit via de telefoon.
a Volg het stappenplan om op te zoeken hoe je van het station naar de plaats van afspraak wandelt.
Stap 1: Ga naar Google Maps via de link.
Stap 2: Geef ‘Oostende station’ in.
Stap 3: Klik op ‘Route’ en geef als locatie ‘Casino Oostende’ in.
Stap 4: Duid aan dat je de route als voetganger wilt nemen.
1 Waar ligt het station ten opzichte van het casino? Het station ligt ten van het casino.
2 Hoelang is de route? ± km
3 Hoelang duurt de route? ± minuten
De volgende twee stappen maak je per twee.
Stap 5: De ene persoon legt de route uit.
Stap 6: De andere persoon duidt de route aan op de kaart zonder de route te bekijken.
TIP: stel vragen wanneer je twijfelt over je positie.
Bijvoorbeeld: klopt het dat ik nu voorbij de ...straat wandel?
b Je vriend zou graag nog een broodje kopen want hij heeft honger. Je weet dat er een broodjeszaak is in de Kapellestraat. Voeg die bestemming toe aan de route.
Stap 7: Klik op ‘Bestemming toevoegen’ en vul ‘Kapellestraat’ in. Met de linkermuisknop kun je de drie bestemmingen verschuiven. Verplaats de ‘Kapellestraat’ naar het midden.
1 Hoe lang is de route nu? ± km
2 Hoelang duurt de route? ± minuten
De volgende twee stappen maak je per twee.
Stap 8: De ene persoon legt de nieuwe route uit.
Stap 9: De andere persoon duidt de nieuwe route in een andere kleur aan op de kaart.
c Leg de oorspronkelijke route af met een ander vervoersmiddel.
Stap 10: Verwijder de tussenbestemming zodat je weer rechtstreeks van het station naar het casino gaat. Verander van vervoersmiddel en vul de tabel aan.
Vervoersmiddel Kortste route Tijd de fiets km ± minuten de auto km ± minuten het openbaar vervoer / ± minuten
d Hoeveel bedraagt de afstand in vogelvlucht?
Stap 11: Klik met je rechtermuisknop op het begin van de route. Kies 'Afstand meten'.
Stap 12: Klik met je linkermuisknop op het einde van de route. Nu verschijnt de afstand in vogelvlucht.
De afstand in vogelvlucht is: ± meter
Volg de route via Google Street View.
Stap 13: - Sleep het gele icoontje rechts onderaan (ook wel bekend als de ‘Pegman’) naar het station. Laat het los op het station.
- Zodra je in Street View bent, kun je de camera draaien en bewegen om de omgeving te verkennen. Klik op de kaart om je door de straat te verplaatsen.
- L inks beneden kun je het kaartje met het stratenplan uitvouwen, zodat je scherm verdeeld wordt in twee delen. Wanneer je met je linkermuisknop op het bovenste scherm klikt, zie je op het onderste scherm je mannetje bewegen.
- Wandel nu virtueel van het station naar het casino.
Weetje
Je kunt je locatie ook live delen via WhatsApp. Met ‘live locatie’ kun je je locatie in real time gedurende een bepaalde tijd delen via een individuele chat of groepschat. Je kunt zelf bepalen hoelang je je locatie wilt delen. Op die manier kun je elkaar erg gemakkelijk vinden.
3 Coördinaten
Met coördinaten kun je een plaats aanduiden. Gebruik onderstaande kaart van Rome om de vragen te beantwoorden.
a Welke bezienswaardigheid vind je terug op de coördinaten A7 en B7?
¨ Basilica San Pietro ¨ Castel Sant’Angelo ¨ Piazza Navona ¨ Fontana di Trevi
b Welke bezienswaardigheid vind je terug op de coördinaten A2 en B2?
¨ Basilica San Pietro ¨ Castel Sant’Angelo ¨ Piazza Navona ¨ Fontana di Trevi
c Wat zijn de coördinaten van Piazza Navona?
d Welke bezienswaardigheid ligt
- ten zuidwesten van Arco di Constantino?
- ten zuiden van Castel Sant’Angelo?
- ten noordwesten van Fontana di Trevi?
OPDRACHT 6: De wereld in close-up v
Inleiding
Dankzij een wereldkaart begrijp je beter hoe de wereld in elkaar zit. Op een wereldkaart zie je hoe de wereld is opgedeeld en wat de relaties zijn tussen die verschillende delen. In nieuwsberichten wordt daarom vaak gebruikgemaakt van de werelddelen, de halfronden of de evenaar om aan te duiden waar iets zich afspeelt.
1 De evenaar, de nulmeridiaan en de halfronden
De lijn die midden door de aarde loopt van links naar rechts noem je de evenaar.
Alles onder die lijn ligt in het zuidelijke halfrond: de onderste helft van de aarde.
Alles boven die lijn ligt in het noordelijke halfrond: de bovenste helft van de aarde.
De lijn die van boven naar beneden midden door de aarde loopt noem je de nulmeridiaan.
Alles links van die lijn ligt in het westelijke halfrond: de linkerhelft van de aarde.
Alles rechts van die lijn ligt in het oostelijke halfrond: de rechterhelft van de aarde.
a Lees wat Julan (p. 25) je te vertellen heeft. Vul daarna de andere tekstballonnen aan.
b Waar leeft iemand uit …? de evenaarhalfrond halfrond werelddeel
België boven / onderwestelijk / oostelijknoordelijk / zuidelijk
Australië boven / onderwestelijk / oostelijknoordelijk / zuidelijk
Brazilië boven / onderwestelijk / oostelijknoordelijk / zuidelijk
2 De oceanen en de werelddelen
a Zoek op de wereldkaart de namen van alle oceanen en noteer ze hier.
De Oceaan
De Oceaan
De Oceaan
b Zoek op de wereldkaart de namen van alle werelddelen en noteer ze hier.
De eerste letter krijg je cadeau.
Voor ik geadopteerd werd, woonde ik in China.
China ligt in het werelddeel .
Hoi, Ik ben Julan. Vandaag leef ik in België.
@VANIN
Hoi, Ik ben Anouar. Ik woon in België.
Mijn grootouders zijn afkomstig uit Marokko.
Marokko ligt in het werelddeel .
nulmeridiaan noordpool westelijk halfrond oostelijk halfrond zuidpool evenaar
België ligt in het werelddeel Europa.
c Surf naar de website van een krant naar keuze.
Stap 1: Zoek er naar het buitenlandse nieuws.
Stap 2: K ies vervolgens een artikel met buitenlands nieuws uit dat je interessant vindt.
Stap 3: Je hoeft het artikel niet volledig te lezen. Probeer te ontdekken in welk land het zich afspeelt.
Noteer de naam van het land:
Stap 4: Voer de naam van het land in op Google Maps. Zoom vervolgens een beetje uit, tot je ontdekt in welk werelddeel het land zich bevindt.
Stap 5: Leg je gom op de wereldkaart (p. 93), in dat werelddeel.
Situeer het land nu door te schrappen wat niet past:
Het land ligt boven / onder de evenaar.
Het land ligt in het westelijk / oostelijk halfrond.
Stap 6: Herhaal alle stappen nog eens voor een tweede land.
Situeer ook dat land door te schrappen wat niet past:
Het land ligt boven / onder de evenaar.
Het land ligt in het westelijk / oostelijk halfrond.
d Beantwoord de vragen.
1 Ben je ooit al naar een ander werelddeel op reis geweest? Welk werelddeel?
2 Welk werelddeel zou je graag (nog) eens bezoeken? Omcirkel dat werelddeel in de vorige opdracht b.
3 Leg uit waarom je voor dat werelddeel kiest.
Bovenaan de aarde vind je de Noordpool. En onderaan de aarde vind je de Zuidpool. De Noordpool is enkel bevroren zeewater. Onder de Zuidpool zit land. Daarom is de Zuidpool een werelddeel (Antarctica) en de Noordpool niet. Pinguïns leven op de Zuidpool. En ijsberen op de Noordpool. Nu weet je meteen waarom een ijsbeer nooit pinguïns eet.
OPDRACHT 7: verkenning van de schoolomgeving U
Inleiding
De schoolgemeente is meer dan alleen maar de school en het station of de bushalte. Vandaag ga je offline en online op verkenning door de eigen schoolgemeente.
Startpunt:
Eindpunt:
1 Offline oriënteren
a Welke route moet je volgen van A naar B? Duid de route aan op een kaart.
b Beschrijf de route die je volgt.
c Hoeveel bedraagt de afstand van punt A naar punt B in vogelvlucht? Gebruik de schaal om de afstand te berekenen.
d Hoeveel bedraagt de afstand in werkelijkheid van punt A naar punt B? Gebruik de schaal om de afstand te berekenen.
e Voeg een interessante tussenstop/bezienswaardigheid (punt C) toe aan de route. Beschrijf wat je daar kunt zien of beleven.
f Hoeveel bedraagt de totale afstand in werkelijkheid van punt A via punt C naar punt B? Gebruik de schaal om de afstand te berekenen.
g Vul aan met een windrichting.
Punt A ligt ten van punt B.
Punt A ligt ten van punt C.
Punt B ligt ten van punt C.
2 Online oriënteren
Punt B ligt ten van punt A.
Punt C ligt ten van punt A.
Punt C ligt ten van punt B.
a Welke route moet je volgen van A naar B? Geef de route in op Google Maps.
b Beschrijf de kortste route.
Hoeveel bedraagt de afstand in werkelijkheid van punt A naar punt B?
Hoeveel bedraagt de afstand van punt A naar punt B in vogelvlucht?
c Vergelijk de afstand in vogelvlucht met de afstand in vogelvlucht bij de offline-oefening.
Komen beide afstanden overeen? Ja , goed gedaan!
Nee, check waar de fout zit.
d Vul de tabel aan.
Vervoersmiddel
Kortste route Tijd de fiets
_______ km _______ minuten de auto
_______ km _______ minuten het openbaar vervoer
_______ km _______ minuten
e Voeg een interessante tussenstop/bezienswaardigheid (punt C) toe aan de route.
Bekijk de tussenstop via Street View.
Hoeveel bedraagt de totale afstand van punt A via punt C naar punt B?
f Vergelijk de afstand in vogelvlucht met de afstand in vogelvlucht bij de offline-oefening.
Komen beide afstanden overeen? Ja , goed gedaan!
Nee, check waar de fout zit.
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
������������ ������������ ������������ ������������ ������������
Ik koos deze emoji(’s) omdat:
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
Ik ken de verschillende schaalniveaus.
Ik kan de legende van een kaart gebruiken.
Ik begrijp hoe de breukschaal van een kaart werkt.
Ik begrijp hoe de lijnschaal van een kaart werkt.
Ik kan me oriënteren met behulp van een kaart, een windroos, de zon en een kompas.
Ik kan mezelf lokaliseren op een kaart.
Ik kan een plaats lokaliseren met behulp van een kaart of gps.
Ik kan werken met Google Maps en Google Streetview om een locatie op te zoeken.
Ik kan zelfstandig opdrachten uitvoeren.
Ik kan vlot samenwerken met anderen.
HOOFDSTUK 2 Ov ER INKOMSTEN EN UITGAv EN
Inleiding
Weet je wat het begrip ‘inkomsten’ betekent? Dat is de som geld die je kunt sparen en uitgeven om zaken aan te kopen.
In dit hoofdstuk ga je op ontdekkingstocht in onze geldzaken en krijg je ook een antwoord op vragen zoals:
- Wat zijn inkomsten?
- Wat zijn uitgaven?
- Wat is een budget?
- Hoe hou ik rekening met mijn uitgaven en inkomsten in mijn persoonlijk budget?
- Hoe zit dat bij een familiebudget?
- Wat als ik wil sparen?
- Is lenen wel een goed idee?
OPDRACHT 1: Jongeren hebben inkomsten O
Bekijk het filmfragment van Mila en Anouar.
a Waar gaat het fragment over?
b Waarvan hangt het af hoeveel Anouar wil spenderen?
c Waar halen Anouar en Mila hun geld vandaan?
v IDEO: INKOMSTEN
Anouar en Mila hebben dus inkomsten. Jongeren hebben inkomsten dankzij zakgeld, verjaardagen, betaalde klusjes, babysitten, vakantie- of weekendjobs …
OPDRACHT 2: Niet iedereen heeft dezelfde inkomsten v
Inleiding
Je hebt het al gemerkt: niet iedereen heeft dezelfde inkomsten. En bovendien ontvang je niet elke maand of week evenveel. Op sommige inkomsten kun je elke week of maand rekenen, op andere dan weer niet.
1 Vaste en variabele inkomsten
Je maakt een onderscheid tussen vaste en variabele inkomsten:
• Vaste inkomsten zijn inkomsten waarvan je zeker bent. Die krijg je altijd, elke week of elke maand, en vaak op hetzelfde moment.
Een voorbeeld daarvan is
• Variabele inkomsten zijn inkomsten die niet steeds hetzelfde zijn. De ene keer krijg je 10 euro, de volgende keer 20 euro of misschien helemaal niets. Ze zijn wisselend. Met een moeilijk woord noem je dat variabel. Variabele inkomsten blijven niet gelijk.
Een voorbeeld daarvan is
2 Waar halen Julan, Marieke en co hun inkomsten vandaan?
a Bekijk de beeldfragmenten en beantwoord de vragen.
v IDEO: INKOMSTEN
Stap 1: Bekijk het beeldfragment van elke spilfiguur.
Stap 2: Welke vaste inkomsten heeft de spilfiguur? Noteer het bedrag in de juiste kolom.
Stap 3: Bekijk het beeldfragment nog een keer.
Stap 4: Welke variabele inkomsten heeft de spilfiguur? Noteer het bedrag in de juiste kolom.
Vaste inkomsten Variabele inkomsten
Anouar
Mila
Marieke
Elena Julan
b Waar of niet waar? Verbeter wanneer het antwoord ‘niet waar’ is.
1 Alle spilfiguren krijgen zakgeld.
2 De meeste spilfiguren krijgen hun zakgeld per week.
Waar Niet waar
3 Anouar krijgt het meeste zakgeld.
4 Mila en Elena krijgen evenveel zakgeld.
OPDRACHT 3: Wat zijn jouw inkomsten?
Inleiding
Hoe zit het met je eigen inkomsten? Komen die wat overeen met die van de spilfiguren? Of met die van de gemiddelde Belgische jongere? Je ontdekt het hier.
1 Jouw persoonlijke situatie
Vergelijk jouw situatie met die van de spilfiguren. Welke situatie komt het best met die van jou overeen? Omcirkel de figuur die het best bij jouw financiële situatie past.
2 Jouw inkomsten
Vul het schema in met jouw inkomsten.
Vaste inkomsten
Ik
Variabele inkomsten
3 Jongeren in België
Heel wat jongeren krijgen (een vorm van) zakgeld. Dat bedrag krijg je meestal wekelijks of maandelijks. De volgende grafieken geven je een overzicht van hoe het staat met het zakgeld van de Belgische jongeren.
Zakgeld (mediaanbedrag – per week)
cash zakgeld via overschrijving (app of internetbankieren) rechtstreeks via betaalapp (QR-code; Bancontact, app van de bank)
a Hoeveel zakgeld per week krijgt iemand van 12-13 jaar meestal in België? 5 / 6 / 10 / 15 / 20 euro
Hoeveel is dat ongeveer per maand?
b Hoeveel zakgeld per week krijgt iemand van 14-15 jaar meestal in
Hoeveel is dat ongeveer per maand?
5 / 6 / 10 / 15 /
c Waar of niet waar? Verbeter wanneer het antwoord ‘niet waar’ is.
Waar Niet waar
1 De meerderheid van de jongeren ouder dan 12 jaar krijgt zakgeld.
2 De meeste jongeren ouder dan 12 jaar krijgen hun zakgeld cash.
3 Betaalapps en bankapps voor smartphones worden nog niet echt gebruikt voor het geven van zakgeld.
4 Een 16-jarige jongere in België krijgt meestal ongeveer een maandelijks zakgeldbedrag van 50 euro.
5 Het zakgeldbedrag stijgt met je leeftijd: hoe ouder je wordt, hoe hoger het bedrag dat je krijgt.
6 Jonge kinderen krijgen hun zakgeld meestal cash.
7 1 op de 4 kleuters krijgt al zakgeld.
d Er krijgen meer 16-17-jarigen zakgeld dan 18-19-jarigen. Heb je enig idee hoe dat komt?
e Beantwoord deze vragen als je zakgeld krijgt:
1 Vergelijk met jouw leeftijd: ik krijg minder/meer zakgeld per maand.
2 Vind je het bedrag van je zakgeld voldoende? Waarom wel/niet?
3 Vind je dat jij ook meer zakgeld zou moeten krijgen als je ouder wordt? Waarom?
En beantwoord deze vraag als je geen zakgeld krijgt:
4 Vind je het oké dat je geen zakgeld krijgt of zou je liever maandelijks/wekelijks zakgeld krijgen? Leg uit.
Het geheel van al je inkomsten, of die nu vast of variabel zijn, vormt je budget: de totale som aan geld die je kunt besteden aan uitgaven.
Stelling: door zakgeld te geven, leren je ouder(s) je omgaan met geld. Akkoord of niet akkoord?
OPDRACHT 4: Jongeren hebben ook uitgaven v
Inleiding
Inkomsten zijn één kant van het verhaal. Wat je ermee doet, de uitgaven, is de andere kant. Geef je alles uit? Of ga je toch wat sparen? Laat je inspireren door onze spilfiguren.
1 Persoonlijk budget v oorbereiding
Deze opdracht maak je in groep, maar elk groepslid krijgt wel een specifieke taak tijdens de opdracht.
Bespreek eerst wie welke taak voor zijn rekening neemt:
Technicus De technicus is het groepslid dat de computer bedient tijdens deze opdracht.
Naam:
Verslaggever De verslaggever is het groepslid dat tijdens deze opdracht de antwoorden op de vragen in het werkboek noteert.
Naam:
Woordvoerder Na de opdracht volgt er een nabespreking met de hele klas. De woordvoerder is het groepslid dat jullie groep vertegenwoordigt tijdens die nabespreking. Hij of zij zal namens jullie groep het woord voeren tijdens de nabespreking.
Naam:
U itvoering
Stap 1: Bekijk samen het beeldfragment een eerste keer. De verslaggever noteert onder de spilfiguur de zaken waaraan hij/zij het meeste geld uitgeeft.
Stap 2: Bekijk daarna het beeldfragment een tweede keer. Beantwoord de andere vragen die bij jouw spilfiguur horen.
Groep 1 Anouar
Uitgaven:
Waarom krijgt Anouar zakgeld?
Iedere maand probeert hij wat te sparen. Lukt dat? Leg uit.
Waarvoor spaart hij?
Groep 2 Elena Uitgaven:
Haar ouders zeggen dat ze een gat in haar hand heeft. Wat bedoelen ze daarmee? Leg uit.
Waarom krijgt ze haar zakgeld telkens op zondag?
Hoe kan ze haar budget aanvullen als ze toch dringend geld nodig heeft?
Groep 3 Julan
Uitgaven: 1 2
Waarom krijgt Julan nog geen zakgeld?
Wil Julan zelf liever zakgeld of niet? Omcirkel het juiste antwoord.
JA NEE
Hij kan voor een nieuwe trui of een cadeautje voor een vriend steeds bij zijn ouders terecht. Sinds kort probeert hij zelf wat geld te verdienen. Hoe?
Wat doet hij als hij onvoldoende geld heeft en toch iets wil kopen?
Stap 3: Nota's aanvullen
De verslaggever heeft alle antwoorden genoteerd in zijn/haar werkboek. Nu schrijven de woordvoerder en de technicus die antwoorden eerst over in hun werkboek.
Stap 4: Nabespreking
De leerkracht overloopt met de hele klas de vragen voor elke spilfiguur. Enkel de woordvoerder mag namens de groep het woord voeren. De andere leerlingen vullen de antwoorden van de andere spilfiguren in hun werkboek aan.
R eflectie
Overloop met de groep het ‘evaluatieformulier groepswerk’ dat de leerkracht jullie bezorgt. Bespreek daarna samen met de leerkracht wat er beter kan en wat al vlot liep.
Vergelijk de uitgaven van de spilfiguren met je eigen uitgaven.
1 Vul de mindmap aan met de uitgaven van alle spilfiguren uit de vorige oefening.
2 Omcirkel de uitgaven die jij ook maakt.
3 Vul aan met uitgaven die jij maakt, maar die niet voorkwamen in de vorige oefening.
Bespreek de uitgaven in jullie groepen van drie. Komen jullie uitgaven overeen? Geven jullie geld uit aan dezelfde dingen? Of verschillen jullie uitgaven erg van elkaar?
2 Sparen of lenen?
Anouar zet elke maand een beetje geld opzij dat hij niet uitgeeft. Hij spaart. Anouar doet dat met een specifiek doel: hij wil een Playstation kopen. Helaas kost zo'n spelconsole best wel veel geld, en zoveel geld heeft hij niet. Daarom spaart hij in kleine stukjes het geld bij elkaar.
a Anouar spaart voor een bepaald doel: die Playstation. Je kunt ook sparen zonder een bepaald doel en gewoon elke maand een beetje geld opzij zetten dat je niet uitgeeft. Wat ligt jou het beste? Sparen voor een doel? Of sparen zonder doel? Motiveer je antwoord.
b O verleg met een klasgenoot: noteer drie voordelen en drie nadelen van sparen. We hebben jullie al een beetje op weg geholpen met een paar voorbeelden.
Voordelen Nadelen
• Het kost weinig moeite.
• Je hebt geld voor in geval van nood.
• Het kost moeite om van je spaargeld af te blijven.
• Het geld kan gestolen worden als je het cash bewaart.
c Julan spaart niet. Wanneer hij niet genoeg geld heeft om iets te kopen, leent hij geld bij z’n vrienden. O verleg met een klasgenoot en beantwoord telkens de vragen.
1 Welke voordelen heeft lenen? Geef er twee.
•
•
2 Maar er zijn zeker ook nadelen aan geld lenen. Geef er ook twee.
• • 3 Lenen bij vrienden heeft nog extra gevaren. Wat kan er fout lopen als je leent bij een vriend?
OPDRACHT 5: Jongens en meisjes hebben andere uitgaven
Bestudeer de tabel in verband met de uitgaven van jongeren.
a Wat is de populairste uitgavenpost bij:
• jongens:
• meisjes:
b Bij welke uitgavenposten merk je de grootste verschillen tussen jongens en meisjes? Kun je daar een mogelijke verklaring voor geven?
c A an welke uitgavenposten geven jongens en meisjes allebei exact evenveel uit? Omcirkel in de tabel.
d Waar geef jij het meeste geld aan uit? Markeer jouw persoonlijke top 3.
e Komt dat overeen met de tabel? Is jouw top drie ook de top drie uit de tabel?
OPDRACHT 6: Ook gezinnen hebben inkomsten en uitgaven v Inleiding
Jij hebt inkomsten door je zakgeld, geld dat je krijgt bij speciale gelegenheden (zoals een verjaardag of feest) of geld dat je verdient op een of andere manier. Gezinnen of volwassenen hebben ook inkomsten. Zij halen hun belangrijkste inkomsten uit vijf bronnen.
1 Welke inkomsten heeft een gezin?
Combineer elke bron van inkomsten met de passende definitie door ze in te kleuren in dezelfde kleur.
Wie gaat werken, verdient daar geld mee. Je krijgt een loon. Werken allebei je ouders, dan krijgen ze allebei een loon.
Groeipakket
Dit krijg je soms als je niet werkt.
Je krijgt een werkloosheidsuitkering als je ooit gewerkt hebt en nu even geen werk hebt. Je krijgt een invaliditeitsuitkering als je niet kunt gaan werken omdat je een handicap of ziekte hebt.
Soms heb je geen recht op een uitkering. In dat geval heb je misschien recht op een leefloon van het OCMW/Sociaal Huis.
@VANIN
Vermogen
Heb je kinderen, dan krijg je elke maand een vast bedrag per kind. Vroeger werd dat de kinderbijslag genoemd.
Uitkering
Alles wat je bezit.
Heb je (veel) geld op de bank staan, dan krijg je ook daar inkomsten van. De bank betaalt je een beetje om jouw geld te mogen gebruiken. Je moet al erg veel geld op de bank hebben staan om er veel inkomsten uit te halen. Bezit je een huis, dan kun je eventueel inkomsten halen uit de huur die anderen aan jou betalen.
Als je oud genoeg bent, zo ongeveer 66 jaar, kun je stoppen met werken en krijg je dit zolang je leeft.
2 Welke uitgaven heeft een gezin?
Je verdient niet enkel geld. Als gezin geef je uiteraard ook geld uit. Hieronder zie je de belangrijkste uitgaven van een gezin.
Onderwijs
Kinderen hebben leerplicht vanaf de leeftijd van 5 jaar tot 18 jaar. De meeste kinderen gaan naar school. Onderwijs is niet gratis: ook dat kost geld. Denk maar aan schoolboeken, balpennen, een L.O.-uitrusting, schooluitstappen …
Verzekeringen
In België zijn bepaalde verzekeringen verplicht, bijvoorbeeld de verzekering voor je woning. Maar vaak hebben we er meer. Je weet maar nooit. Een goede verzekering kan handig zijn als het ooit fout loopt.
Medische kosten
Af en toe word je ziek, niets aan te doen. Dan betaal je de dokter en koop je medicijnen.
Hobby’s
Ook hobby’s kosten geld: lidgeld van een club, materiaal ...
Voeding
Je moet natuurlijk eten, en dat kost ook geld.
Reizen/uitstapjes
Op reis gaan of op uitstap naar een pretpark kost ook geld.
Huur/woonlening
Huur je een huis, dan betaal je een maandelijkse huur om erin te mogen wonen. Heb je een huis gekocht, dan betaal je meestal een lening af aan de bank.
Vervoer
Een auto kost veel geld. Die moet je kopen, onderhouden, voltanken … Hebben jullie thuis geen auto? Ook een ritje met de trein of de bus moet betaald worden. Zelfs fietsen kost geld: je fiets moet af en toe worden nagekeken, en soms gaat er ook wel eens iets stuk.
Verzorging
Je hebt zeep nodig, en tandpasta. En je moet ook wel eens naar de kapper …
Kleren
Ook kleren kosten geld. Broeken, jassen, schoenen, jurken …
Telecom
Velen kunnen niet meer zonder hun smartphone. Maar ook het abonnement van een smartphone, het internet in huis en het abonnement voor de televisie kosten geld. Ook Spotify en Netflix moeten betaald worden.
Marcus en Helina hebben samen een gezin met twee kinderen. Wat zijn hun inkomsten en uitgaven?
Marcus en Helina hebben samen een gezin met twee kinderen: Alan en Nina. Marcus werkt in een garage als verkoper en krijgt daar een loon voor. Helina is al een tijdje werkloos: ze krijgt een werkloosheidsuitkering
Ze huren een huis, want kopen vinden ze te duur. Elke maand betalen ze dus huur. Alan en Nina gaan naar de secundaire school: Nina wil kapster worden en zit in het vierde jaar. Alan zit in het tweede jaar en weet het nog niet goed: hij zwemt vooral graag. Wanneer de kinderen weer eens thuiskomen met een schoolrekening, zucht mama vaak dat onderwijs toch een dure zaak is.
Voor hun kinderen krijgen Marcus en Helina een groeipakket: twee keer 175 euro per maand.
Aan voeding en verzorging geven ze niet zo veel uit. Vervoer is iets anders: de auto van Marcus is een bedrijfswagen. Dat valt mee. Maar het treinabonnement van de kinderen en hun fietsen, dat kost wel wat.
Laatst had Alan op weg naar school een aanrijding met een auto. Gelukkig raakte hij niet gewond. En gelukkig kwam de verzekering tussen in de kosten, want zijn fiets was helemaal kapot. Nu ja: die verzekering kost ook echt veel geld per jaar. En de medische kosten moesten ze deels zelf betalen: de dokter, het ziekenhuis …
De hobby van Nina en Helina is kunstschaatsen. Dat vinden ze echt tof. Maar het is wel een dure hobby als je ze vergelijkt met wat het zwemmen van Alan kost. Dat is een pak goedkoper!
Sinds vorig jaar woont oma bij hen in. Die krijgt een pensioen en betaalt daarmee een deel van de kosten.
Ze lacht vaak met alle toestellen die Marcus, Helina en de kinderen hebben: een smartphone, tv, computer … ‘Dat hadden wij allemaal niet’, glimlacht ze. ‘Al die prullen kosten jullie toch handenvol geld?’ Daar heeft ze gelijk in: telecom kost heel wat. Maar als ze haar online een filmpje tonen van hoe het vroeger in het dorp was, 50 jaar geleden, of wanneer ze kan skypen met tante Anna die in Finland woont, is ze toch ook blij hoor.
Noteer de vetgedrukte woorden uit de tekst in de juiste kolom: is het een inkomst of een uitgave?
Het gezin van Marcus en Helina
Inkomsten
Uitgaven
1 Het beschikbare gezinsbudget
Mathis en Igor zijn de ouders van Julan: Mathis werkt in een hospitaal als verpleger. Daar verdient hij elke maand 1 900 euro mee.
Igor zit momenteel even zonder werk. Het bouwbedrijf waar hij voor werkte is failliet gegaan. Over 2 maanden kan hij aan de slag bij een ander bedrijf. Momenteel krijgt hij een werkloosheidsuitkering van 1 100 euro.
Mathis heeft deze maand onverwacht wel wat kunnen bijverdienen door als afwasser te werken in het restaurant van een vriend. Zo verdiende hij deze maand 200 euro extra.
a Reken uit: hoeveel is het gezinsinkomen van het gezin van Julan deze maand?
Dat bedrag is het budget dat ze kunnen gebruiken voor hun uitgaven. Deze maand gaven ze 700 euro aan voeding uit. Daar komt de huur van hun appartement nog bij: daarvoor betalen ze 800 euro per maand. Het familieabonnement van de fitness kost 80 euro per maand, en het lidgeld van de gamingclub van Julan 55 euro per maand.
Ze gaven 240 euro uit aan benzine voor hun wagen deze maand, wat ongeveer evenveel is als elke andere maand. Ze kunnen niet zonder die wagen want Mathis geraakt anders niet op z’n werk. Met het openbaar vervoer lukt dat echt niet.
Hun familieabonnement met Netflix, internet, tv en smartphone inbegrepen kost 185 euro per maand voor het hele gezin.
Helaas viel er nog een boete voor een snelheidsovertreding van 350 euro voor Igor in de bus. Dat was niet zo leuk.
b Reken uit: wat is het totale bedrag van alle uitgaven in dit gezin?
c Reken uit: hoeveel geld houden ze over van hun budget na aftrek van alle uitgaven?
Inkomsten = euro
Uitgaven = euro
O verschot = euro
d De helft van dat bedrag willen ze sparen. Hoeveel sparen ze dan deze maand?
e Onverwachts krijgen ze minder goed nieuws. Hun auto is al erg oud en er zijn weer kosten aan. Mathis ziet het niet zitten om er nog geld aan uit te geven. De garage biedt hen een mooie wagen aan, maar die kost te veel. Ze hebben wel wat spaargeld, maar niet genoeg.
De bank wil hen wel een autolening geven, maar die komt op 700 euro per maand, drie jaar lang. Dat wordt krap …
Want als ze elke maand 700 euro extra uitgaven hebben, houden ze niet echt veel spaargeld meer over, namelijk slechts euro.
f Ze besluiten zoveel mogelijk niet-noodzakelijke uitgaven te schrappen. Help je hen even mee?
Markeer met fluo in de tekst. Welke uitgaven zijn noodzakelijk?
Is internet/wifi een noodzakelijke uitgave voor een gezin? Of kun je ook zonder?
g Ze gaan ervoor. Ze geven enkel nog de noodzakelijke uitgaven uit. En daar komt dan de autolening bovenop.
Hoeveel bedragen hun maandelijks uitgaven in dat geval?
Hoeveel budget houden ze nu nog over?
h Allemaal goed en wel, maar op die manier beginnen ze hun hobby’s te missen.
Hoeveel geven ze daar per maand aan uit?
Hoeveel houden ze per maand nog over als ze ook dat geld nog uitgeven?
Geef je eigen mening. Wat zou jij doen? Het geld voor de hobby’s ook nog uitgeven of toch maar niet? Waarom?
Welke andere mogelijkheden zie jij nog om eventueel te besparen op de uitgaven?
i Waarom is de aankoop van een nieuwe wagen noodzakelijk?
Waarom lenen ze voor de wagen en kopen ze de wagen niet gewoon aan?
OPDRACHT 8: De inkomsten en uitgaven van Mila
Inleiding
Je neemt de uitgaven en inkomsten van Mila onder de loep.
1 Bekijk het beeldfragment van Mila en beantwoord de vragen.
a Sinds wanneer krijgt Mila zakgeld?
v IDEO: MILA
b Vul aan: Ze kreeg elke een vast bedrag in cash geld: euro.
c Nu is dat veranderd: leg uit.
d Wat moet ze zelf betalen?
e Wanneer mag ze haar gsm niet gebruiken?
Is dat een afspraak die bij jullie thuis ook geldt?
f Waar geeft Mila nog geld aan uit?
g Wat moet ze niet zelf betalen?
JA NEE
2 Vergelijk jouw situatie met die van Mila. Wat is hetzelfde? Wat is anders?
OPDRACHT 9: Inkomsten en uitgaven binnen een budget U
Het budget van Mila
Mila heeft op een jaar tijd een mooie som bij elkaar gespaard. Daarmee wil ze een paar dingen kopen waar ze al lang van droomt. Maar een budget is ook niet oneindig. En kiezen is verliezen. Help jij Mila mee kiezen?
a Wat is het budget van Mila? Hoeveel kan ze besteden?
b Ze zou graag een nieuwe smartphone en een nieuwe jurk kopen. Daarna wil ze nog een ijsje gaan eten met haar vriendin. Kan dat? Reken uit. – smartphone =
jurk =
ijsje =
Totaal =
Komt ze toe met haar budget?
c Ze wil ook graag nog een Playstation-controller of een nieuw tennisracket kopen. Lukt dat met haar budget? Reken uit.
Totaal + Playstation-controller =
Totaal + tennisracket =
Heeft ze genoeg budget over om een van beide aankopen ook nog te maken?
d Welke keuzes zou jij maken in haar plaats? Stel: je budget is 400 euro. Je mag drie dingen kopen. Zorg dat je genoeg hebt met je budget …
OPDRACHT 10: Evalueer jezelf
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
Ik koos deze emoji(’s) omdat:
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist
Ik kan een uitgave van een inkomst in een gezinsbudget onderscheiden.
Ik kan voorbeelden geven van inkomsten in een gezinsbudget.
Ik kan voorbeelden geven van uitgaven in een gezinsbudget.
Ik kan keuzes maken binnen een persoonlijk budget.
Ik kan keuzes maken binnen een gezinsbudget.
Ik kan voordelen en nadelen van sparen benoemen.
Ik kan voordelen en nadelen van lenen benoemen.
Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
HOOFDSTUK 3 HIS TORISCHE PERIODES EN HUN KENMERKEN
Inleiding
Je merkt het vaak niet of loopt er ongemerkt aan voorbij, maar ons dagelijks leven bevat nog veel sporen van het verleden.
In dit hoofdstuk krijg je een antwoord op de volgende vragen:
- Hoe kan ik een gebeurtenis, plaats of persoon correct situeren op een tijdlijn?
- Een tijdlijn bestaat uit verschillende historische periodes, maar hoe hou je die uit elkaar?
- Is mijn leven echt zo verschillend van dat van iemand uit het verleden? Of toch niet?
- En wanneer ik vandaag naar iets uit het verleden kijk, kijk ik daar dan op dezelfde manier als toen naar? Of toch (een beetje) anders?
Geef drie voorbeelden van manieren waarop het verleden nog aan bod komt in het dagelijks leven. De afbeeldingen op de vorige pagina kunnen je daarbij helpen.
1 Op deze manier komt het verleden nog aan bod in het dagelijks leven:
Welke afbeelding is daar een voorbeeld van? afbeelding 1 2 3 4 5 6 7 8 9
2 Ook op deze manier komt het verleden nog aan bod in het dagelijks leven:
Welke afbeelding is daar een voorbeeld van? afbeelding 1 2 3 4 5 6 7 8 9
3 Tenslotte komt ook op deze manier het verleden nog aan bod in het dagelijks leven:
Welke afbeelding is daar een voorbeeld van? afbeelding 1 2 3 4 5 6 7 8 9
OPDRACHT 2: Historische periodes O
Het verleden spreekt vaak aan. Mensen willen er verhalen over lezen, het beter leren kennen, er voorwerpen uit bewaren … Alles wat vroeger heeft plaatsgevonden, behoort tot het verleden. Door bronnen uit het verleden te bestuderen, kun je het verleden proberen reconstrueren. Die reconstructie, of vertelling, noem je geschiedenis Om gebeurtenissen van vroeger te situeren, gebruik je een tijdrekening. Elke tijdrekening begint met het jaar 1. Het jaar 0 bestaat niet.
Het vertrekpunt van de westerse tijdrekening is de geboorte van Christus. Je spreekt daarom over de christelijke tijdrekening. Gebeurtenissen die zich afspelen vóór het begin van die tijdrekening worden aangeduid met v.C. (voor Christus).
Het verleden kun je in 7 historische periodes indelen.
Zoek de 7 historische periodes in de woordenwolk.
Opgelet: sommige periodes bestaan uit meer dan twee woorden.
kastelen belastingen
schoolmeester duivenkot appeltaart vrachtwagen koekoeksklok eeuw grotten mammoet politiek dierenhuiden president zomervakantie grootheid wintertijd zomertijd schrikkeljaar kerkelijk jaar schooljaar toekomst verleden prehistorie moderne tijd hedendaagse tijd
vroegmoderne tijd
oude nabije oosten klassieke oudheid middeleeuwen
microgolfoven
OPDRACHT 3: Tijdlijn
De 7 historische periodes kun je voorstellen op een tijdlijn. In de westerse geschiedenis wordt de tijdlijn opgedeeld in deze 7 historische periodes.
Bestudeer de tijdlijn. Zijn de onderstaande uitspraken juist of fout? Markeer.
De historische periodes duren even lang. juistfout
Voor Christus gaan de jaartallen van groot naar klein.juistfout
Na Christus gaan de jaartallen van klein naar groot.juistfout
Het jaar nul bestaat. juistfout
De prehistorie is een kort tijdvak. juistfout
Het jaar 1 valt in de middeleeuwen. juistfout
De vroegmoderne tijd komt voor de moderne tijd.juistfout
Wij leven in de hedendaagse tijd. juistfout
OPDRACHT 4: Situeren op een tijdlijn
Inleiding
In andere culturen (Afrika, Azië, Amerika) deelt men de geschiedenis op in andere periodes.
Een tijdlijn is een krachtig instrument om gebeurtenissen te ordenen en te begrijpen. Door die gebeurtenissen te situeren op de tijdlijn, kan je verbanden leggen tussen het verleden en het heden. ’Situeren’ betekent ’op de correcte plaats zetten’.
Situeer elke foto op de volgende pagina in de juiste historische periode.
Stap 1: Zoek welke historische periode bij de eerste foto hoort.
Stap 2: Trek met je meetlat een rechte lijn van de foto naar de historische periode. Werk met potlood!
Stap 3: Laat de leerkracht je eerste foto controleren.
Stap 4: Verbind nadien de volgende vier foto’s met de juiste historische periode. Vraag of de leerkracht ze even wil controleren.
Stap 5: Wanneer alle foto’s met de historische periodes verbonden zijn, laat je de leerkracht alles controleren. Daarna mag je de lijnen met pen of stift overtrekken.
Tussentijdse feedback door de leerkracht
- stap 3: - stap 4: - stap 5:
OPDRACHT 5: Historische periodes en hun kenmerken
Inleiding
De westerse geschiedenis kun je opdelen in zeven historische periodes. Elke periode heeft eigen kenmerken. Om die makkelijker te bestuderen kun je op verschillende manieren naar een historische periode kijken. Je kunt bijvoorbeeld kijken naar hoe een land in een bepaalde tijd bestuurd wordt of hoe de machtsverhoudingen verdeeld zijn. Maar je kunt in diezelfde tijd ook kijken naar de kunstwerken die gemaakt worden. Je bekijkt de periode dan telkens vanuit een ander domein. In deze opdracht leer je hoe je vanuit vier verschillende maatschappelijke domeinen naar een historische periode kunt kijken.
1 De vier maatschappelijke domeinen
a Lees het kader.
1 Politiek domein: gaat over hoe een land bestuurd wordt, wie de macht heeft over andere mensen.
2 Sociaal domein: gaat over de maatschappij, over hoe mensen samenleven met elkaar. Welke verschillende groepen zijn er in die samenleving?
3 Economisch domein: gaat over geld en handel.
4 Cultureel domein: gaat over kunst (schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst, boeken, muziek en tekeningen).
b Vul aan. Volg het stappenplan.
Stap 1: Bekijk de verschillende kenmerken op deze bladzijde. Noteer elk kenmerk bij het correcte maatschappelijk domein in de tabel op de volgende bladzijde. Werk met potlood.
Stap 2: Laat de leerkracht je oplossingen controleren. ¨ ¨
Stap 3: Wanneer alle oplossingen goedgekeurd zijn, mag je ze met balpen overschrijven op de juiste plaats in het overzicht.
Farao’s in Egypte 1
4
Ridders, monniken, boeren 2
5
Handel over de hele wereld en grote ontdekkingsreizen over de oceanen
3
Handel via het internet: bol.com, zalando ...
6 Mannen en vrouwen zijn gelijk en oefenen hetzelfde beroep uit.
Romeinen en Grieken veroveren de wereld.
8
Slavernij in kolonies in Zuid-Amerika, Noord-Amerika, Afrika en Azië
7
Mensen leven samen in groepen van jagers-verzamelaars.
10
9
Stammen hadden vaak een leider met veel macht.
Bouwen met staal en glas
11 Piramides 13
Slavernij komt in de meeste samenlevingen voor.
12
Industrie en fabrieken ontstaan.
prehistorie
oude nabije oosten
klassieke oudheid
middeleeuwen
Maatschappelijke domeinen Politiek Sociaal EconomischCultureel
Geld bestaat nog niet. Mensen ruilen wat ze nodig hebben met elkaar.
Grotschilderingen
Slavernij komt in de meeste samenlevingen voor.
Handel tussen landen
Handel tussen landen
Romeinse bouwkunst
vroegmoderne tijd Mensen worden steeds vrijer.
In de steden wonen vrije mensen. Jaarmarkten in grote steden
Middeleeuwse schilderkunst
Paleizen zoals Versailles
moderne tijd
hedendaagse tijd
De macht van koningen en keizers vermindert. Ook gewone burgers willen inspraak in het beleid
De meeste landen kennen verkiezingen en een democratie.
Grote kloof tussen rijk en arm
2 Welke historische periode hoort bij de tekst?
a Lees de teksten. Gebruik het overzicht uit de vorige oefening om te bepalen over welke historische periode het gaat. Noteer bij elke tekst de naam van de historische periode.
Ik ben nu 6 jaar soldaat. Nog 10 jaar en mijn militaire diensttijd zit erop. Mijn pa, Titus Horenicus, vond een militaire opleiding een goed idee voor mij. Mijn oudste broer erft immers alles, later. Ik moet mijn eigen weg maken. Ik hou niet van het soldatenleven. Ze hebben me hier een opleiding tot smid gegeven. Vechten hoef ik nauwelijks te doen. Als ik terug in Rome ben, begin ik mijn eigen smidse.
2 4 5 3
Als de anderen gaan jagen, jaag ik niet mee. Mijn benen kunnen dat niet meer aan. Ik vul mijn dagen met het schilderen van alle jachtpartijen die ik vroeger maakte, op de wanden van onze grot.
Soms wilde ik dat ik niet geboren was, of ten minste in een andere familie. Mijn ouders zijn overleden, mijn zusjes zijn verkocht. Net als ik. Ik heb nooit een ander leven gekend. Toen ik geboren werd, was ik al een slaaf. Kinderen van slaven zijn zelf slaaf. Als ik ooit kinderen zou hebben, zouden ook zij slaaf zijn.
Al klaag ik niet. Mijn meester behandelt me goed. Er zijn ergere levens als slaaf. Elke dag sterven er slaven in de steengroeves waar ze stenen maken voor de piramide van onze farao. Dat hoef ik niet te doen: mijn werk is in de keuken.
Mijn broer en ik zijn jagers. Samen met de andere leden van de stam gaan we op jacht of verzamelen we voedsel. Zo trekken we rond, de kuddes achterna.
Mijn naam is Jorge. Ik ben scheepsjongen en vaar mee naar de andere kant van de wereld. De reis heen en terug, met ons zeilschip, duurt meer dan een jaar. Voor het volgende jaar zal dit schip mijn thuis zijn, samen met nog een 50-tal anderen.
Ik ben dol op steekspelen. Ridders die met elkaar vechten, daar hou ik van. Als er tijdens de jaarmarkt een steekspel georganiseerd wordt, ga ik altijd kijken. Een ridder ga ik nooit worden. Daarvoor moet je geboren worden in een adellijke familie en ik ben maar de zoon van een koopman. Een rijke koopman, dat wel. Maar toch, soms wilde ik dat ik geboren was als zoon van een ridder …
Ik vraag me vaak af hoe de mensen dat vroeger deden, zonder internet? Ik zou niet zonder kunnen! Mama zegt vaak dat het leven vroeger gezelliger was zonder internet en zonder die smartphone, maar dat geloof ik niet. Een half uur zonder en ik weet al niet meer wat te doen. Als ik ’s morgens mijn smartphone vergeet, keer ik onmiddellijk terug naar huis: liever te laat op school dan een dag zonder smartphone.
Het leven is zwaar in de fabriek, elke dag. ’s Morgens om 6 uur beginnen we te werken en ’s avonds om 18 uur stoppen we ermee. ’s Middags hebben we een pauze van een kwartier. En zo gaat dat maar door, elke dag opnieuw. Behalve zondag: dan werken we niet.
b Beantwoord nu deze vragen over de teksten uit oefening a.
1 K an de zoon van de koopman zijn droom ooit waar maken en ridder worden? Markeer in de tekst.
2 Vul de tabel aan en vergelijk de dagindeling in de fabriek in bron 8 met de dagindeling op je school.
In de fabriek Op school
De werkdag/schooldag start om duur middagpauze
De werkdag/schooldag eindigt om
3 Hoe is de jongen uit Egypte slaaf geworden?
4 Wat is er met zijn zusjes gebeurd?
v Inleiding
OPDRACHT 6: Wat vroeger normaal was, is het nu niet meer
Tijdens de klassieke oudheid (van 800 v.C. tot 500 v.C.) was slavernij doodnormaal en kwam in de meeste samenlevingen voor, van Egypte tot Griekenland, van Rome tot Gallië.
Waar je ook leefde in die tijd, de kans dat er slaven in je samenleving voorkwamen was erg groot. In Rome was trouwens naar schatting de helft van de bevolking een slaaf.
Over het leven van slaven in de klassieke oudheid bestaan echter wel veel misverstanden. Bekijk het eens van dichterbij.
1 Slavernij
Wat betekent het woord 'slavernij'? Zoek online op en omschrijf kort in je eigen woorden.
2 Slaven in het Romeinse Rijk
a Lees de bronnen en beantwoord per bron de vragen: welke informatie is waar en welke niet?
Alle teksten zijn gebaseerd op Romeinse bronnen uit de klassieke oudheid.
Bron 1
Je kon op verschillende manieren slaaf worden:
1 door geboren te worden als een slaaf, omdat je ouders, of een van je ouders een slaaf was. Kinderen van slaven waren automatisch ook slaven;
2 door krijgsgevangenschap: de gevangenen tijdens oorlogen werden op slavenmarkten met een krans om het hoofd verkocht. Dat was de meest voorkomende manier om slaaf te worden;
3 wanneer je een schuld of een belasting niet kon betalen, kon je jezelf, of een familielid, verkopen als slaaf (dat werd incensus of addictus genoemd);
4 door veroordeling. In bepaalde gevallen kon je als straf tot slaaf gemaakt worden door de rechtbank.
Informatie uit brieven en geschriften van Cicero en Livius, Romeinse schrijvers
Waar of niet waar?
Indien niet waar, vul aan met het correcte antwoord.
Kinderen van slaven waren automatisch ook slaaf.
Waar Niet waar
De minst voorkomende manier om slaaf te worden was krijsgevangene worden bij een oorlog.
Sommige mensen verkochten zichzelf, of een familielid, als slaaf om een schuld af te kopen.
Bron 2
Een vrijgelaten slaaf werd libertus genoemd. Je slavernij kon op verschillende manieren beëindigd worden:
1 door vrijverklaring door de rechtbank. Een slaaf kon als beloning voor het aangeven van een misdaad vrij verklaard worden door de rechtbank;
2 door vrijverklaring door de eigenaar. Een eigenaar kon een slaaf de vrijheid schenken om verschillende redenen. In dat geval kreeg de slaaf in kwestie vaak ook de familienaam van de eigenaar;
3 door je vrij te kopen. Als de eigenaar ermee akkoord ging, kon een slaaf zich vrijkopen voor een onderling afgesproken bedrag. Dat kwam vrij weinig voor omdat slaven meestal niet betaald werden voor hun werk.
Informatie uit de Codex Theodosanius, een Romeinse wettekst
Eens slaaf, altijd slaaf. Je kon niet vrijgelaten worden.
Een slaaf die door z’n meester vrijgelaten werd, kreeg vaak ook de achternaam van de meester.
Waar Niet waar
Bron 3
Zaken in volle eigendom waren grondbezittingen zoals een landgoed of een huis, en ook slaven en viervoeters, net zoals runderen, muilezels, paarden, ezels. Olifanten en kamelen waren niet in volle eigendom aangezien ze tot de wilde dieren werden gerekend.
De heer, aan wie de slaaf door geboorte of verkoop toebehoorde, bezat over hem het eigendomsrecht, zoals over een voorwerp, en kon de slaaf naar willekeur verkopen, pijnigen, doden, behandelen zoals hij of zij dat wilde. Later werd door een wet, de lex Petronia de servis, de willekeur van de heer zo beperkt dat hij zelfs kon worden gestraft voor het doden van zijn slaaf.
Een slaaf was het volle eigendom van z’n meester.
Een meester kon met z’n slaven doen wat hij wilde.
Bron 4
De Romeinen onderscheidden 4 grote groepen slaven.
1 De ordinarii
@VANIN
Waar Niet waar
Dit waren de slaven die het vertrouwen van hun meesters genoten en belangrijke taken in het huishouden of onderwijs van de kinderen hadden. Het konden ook koks, muzikanten, artsen, of gespecialiseerde werklui zijn.
Het waren doorgaans hoog opgeleide mensen die op de slavenmarkt voor veel geld aangekocht waren. Omwille van hun waarde werden ze goed behandeld. Je vond immers niet makkelijk een vervanger met die kwaliteiten. Deze groep slaven maakte ook de grootste kans om vrijgelaten te worden, als teken van dankbaarheid van de meester.
2 De vulgares
Deze slaven verrichtten algemene diensten, binnen- en buitenshuis, zoals het ontvangen en bedienen van gasten, de draagstoel dragen, de kleding verzorgen en boodschappen ronddragen.
3 De mediastini
Dit waren slaven zonder enige vorm van opleiding, die het meest zware en vuile werk moesten verrichten, zoals boenen en vegen.
4 De quales-quales
Dit zou de laagste klasse van slaven zijn geweest, al is het niet duidelijk hoe ze precies verschilden van de mediastini. Ze werden eerder als arbeider ingezet voor erg zware taken, bijvoorbeeld voor wegenwerken en graafwerken.
Naar Ulpianus, Digesta
Waar Niet waar Er werd in Rome geen onderscheid gemaakt tussen slaven. Een slaaf was een slaaf. Punt.
De duurste slaven werden het best behandeld.
Hoe minder hoog opgeleid een slaaf was, hoe zwaarder z’n werk.
Er waren ook slaven die voor het onderwijs van de kinderen zorgden: leerkrachten konden dus slaven zijn.
b Is het je ook opgevallen? In opdracht a kon je enkel bronnen lezen over het leven van Romeinse slaven, geschreven door Romeinen zelf. Geef je mening over de volgende twee vragen.
1 Krijg je door het lezen van die bronnen een eerlijk beeld van het leven van slaven in Rome? Wat denk jij?
2 Hoe zou het komen dat we bijna geen bronnen hebben die geschreven zijn door slaven zelf? Heb je daar een uitleg voor?
v Inleiding
OPDRACHT 7: Wonen door de eeuwen heen
Door de eeuwen heen, en afhankelijk van de regio, zijn woningen behoorlijk geëvolueerd. Reis mee door de tijd.
1 Kenmerken van wonen doorheen de tijd
a Bestudeer de afbeeldingen en lees de tekst op de volgende pagina.
Prehistorie
De prehistorie is de oudste tijd in onze geschiedenis. De eerste mensen hadden geen vaste woonplaats. Ze gingen jagen of verzamelden eetbare planten en vruchten. Het waren nomaden: wanneer het voedsel in een bepaald gebied opraakte, verhuisden ze naar een andere vruchtbare plaats. Ze schuilden in grotten of zelfgemaakte hutten van takken en dierenhuiden.
Oude nabije oosten
Deze tijd wordt gezien als de oorsprong van de beschaving. De twee belangrijkste beschavingen waren Mesopotamië en Egypte. De jager werd langzaamaan een landbouwer. Die landbouwers bleven op een vaste plaats wonen, vaak in de buurt van belangrijke rivieren, zoals de Nijl in Egypte. Ze leerden gewassen kweken en dieren temmen. Ze woonden in een boerderij gemaakt van hout, leem en stro. Zo ontstonden nederzettingen. De eerste nederzettingen groeiden uit tot echte steden. Dankzij de Nijl ontwikkelde het Oude Egypte zich tot een machtig rijk. Het werd bestuurd door een farao. Voor een aantal van die farao's werd een piramide gebouwd. Wanneer de farao doodging, werd hij of zij daarin begraven.
Klassieke oudheid
In deze historische periode heerste de Griekse en Romeinse cultuur met villa’s en paleizen voor de rijken. Rijke Romeinen hadden een villa in de stad. Daar woonde één familie, samen met hun slaven. Het huis had vloerverwarming en was overvloedig versierd met marmer, fresco’s (muurschilderingen) en mozaïeken (tekeningen gemaakt met kleine steentjes). De armen woonden in huurkazernes of insulae. Omdat de huur zo hoog was, woonden ze met verschillende families samen. De appartementen waren erg klein en hadden geen keuken of toilet. De buitenmuren waren van steen, maar de binnenmuren van hout.
Middeleeuwen
In de middeleeuwen leefden de meeste mensen van de landbouw. De huizen werden zeer dicht op elkaar gebouwd. Kenmerkend voor deze historische periode zijn de burchten of abdijen. Rond de burchten ontstonden dorpen of de eerste steden. De mensen woonden in erg eenvoudige huisjes en moesten een flink deel van het jaar voor de bewoners van de burcht of de abdij werken. In ruil voor hun woonst en grond stonden ze een deel van hun opbrengsten af. Later werden de steden ommuurd. Dat zorgde voor de veiligheid van de bewoners.
Vroegmoderne tijd
@VANIN
De steden werden steeds groter. In het centrum van de stad kwamen almaar meer rijke kooplui wonen. Ze bouwden mooie stenen gildehuizen met typische gevels. In de nauwe straatjes in de binnenstad woonden vooral handelaars en ambachtslui in woningen van houten vakwerkbouw. De woningen van de boeren of dagloners bleven eenvoudig. Zij bouwden boerderijen met witgekalkte muren en een rieten of strooien dak.
Moderne tijd
Er werden nieuwe materialen gebruikt om huizen te bouwen, zoals glas, ijzer en beton. De arbeidershuizen werden uit steen gebouwd in plaats van leem. Maar er was nog veel ellende: in de 19e eeuw werkten arbeiders (ook vrouwen en kinderen) lange dagen in de fabrieken. Ze kregen weinig loon en leefden in erg kleine huisjes in de sloppen en stegen van de stad.
Hedendaagse tijd
Tegenwoordig zijn er honderden steden en dorpen, met verschillende soorten woningen: van klassiek tot modern, van groot tot klein, van verschillende vormen en materialen. De snelle ontwikkeling van de technologie zorgt ervoor dat wie over voldoende geld beschikt zijn woning naar zijn eigen smaak kan inrichten.
b Rangschik de woningen (van p. 61) op de tijdlijn. Wat eerst kwam, zet je helemaal links.
c Vul aan.
Kies uit:
vaste – steen – abdij – leem – villa’s – boerderij – houten –grotten – technologie – woonplaats – stenen – insulae – burcht – piramides
De nomaden uit de prehistorie hadden geen vaste . In de winter schuilden ze in .
De landbouwers uit het oude nabije oosten hadden een verblijfplaats en woonden in een . In het Oude Egypte werden gebouwd voor de farao's.
De rijken uit de klassieke oudheid woonden in . De armen woonden in
In de middeleeuwen bouwde men de huizen rond een of een
In de vroegmoderne tijd werden er verschillende soorten woningen gebouwd: gildehuizen, huizen of huizen van .
In de moderne tijd werden de arbeiderswoningen uit gebouwd.
De zorgt ervoor dat we tegenwoordig allerlei soorten huizen kunnen bouwen.
2 Vroeger of nu?
De manier waarop mensen wonen is door de tijd erg veranderd. Zie jij jezelf bijvoorbeeld op een middeleeuwse boerderij wonen? Of in een Romeins flatgebouw?
a In welke historische periode (woning) uit het verleden zou je het liefst wonen? Leg uit waarom.
b In welke historische periode (woning) uit het verleden zou je absoluut niet willen wonen? Leg uit waarom.
OPDRACHT 8: Het leven vroeger en nu in beeld
Inleiding
Je kunt je het leven niet meer voorstellen zonder smartphone, internet en auto’s. Dat zijn behoorlijk grote verschillen met het leven zoals het vroeger was, zonder al die dingen. Sommige verschillen tussen vroeger en nu zijn echter minder groot dan je denkt.
1 Bekijk het eerste beeldfragment.
a Wanneer speelt het fragment zich af? in de jaren 60 / in de jaren 70 / in de jaren 90
b Wat heb je gezien?
¨ De vrouw is huisvrouw en staat in de keuken. Mannen krijgen kookles.
¨ De man is huisman en staat in de keuken. Vrouwen krijgen kookles.
c Klopt dat beeld nog altijd met de huidige situatie? Leg uit.
2 Bekijk het tweede beeldfragment.
Wat heb je gezien?
Schrap wat niet past.
De vrouw / De man doet het huishouden.
De vrouw / De man gaat werken, maar doet verder niets.
Klopt dit beeld van het leven van de man en de vrouw nog met het leven van een man en vrouw vandaag?
3 Bekijk het derde beeldfragment.
a In 1970 worden elektrische huishoudtoestellen gepromoot. Waarom zorgen deze uitvindingen voor een grote verandering?
b Hoe zit dat nu?
4 Bekijk de laatste twee beeldfragmenten.
a Vergelijk beide fragmenten. Wat promoten ze?
b Welke conclusie kun je daaruit trekken?
5 Het leven in 1912
a Lees eerst de brieven uit 1912 op de volgende pagina’s.
b Vul daarna het schema aan.
Rosa
Leeftijd 14 14
Onderwijs
Vrije tijd
Werk
Mobiliteit
Familie
Het leven van een meisje
Mijn naam is Rosa. Ik ben veertien jaar en ik woon in Dendermonde.
Thuis zijn we met acht: pa, ma, ikzelf, mijn twee oudere broers en mijn drie jongere zusjes.
Tot vorige week waren we met negen, maar onze Jos is gestorven. Hij was al ziek van bij de geboorte. Ons ma ook. Die laatste zwangerschap heeft haar geen goed gedaan. Ze ziet bleek en hoest de hele dag. Zo kan ze ook niet gaan werken.
Pa en mijn oudste broers werken in de fabriek hier om de hoek. Elke dag. Twaalf uur lang. Behalve zondag. Omdat ons ma niet kan gaan werken, ga ik in haar plaats. Anders is ze haar werk kwijt. Ik verdien wel minder dan zij, voor hetzelfde werk, maar ’t is beter dan niets. En trouwens, ik ging vroeger ook al werken. Maar dat was in de wasserij. Nu is het in de fabriek aan de machine. Mijn jongere zus, ons Marie, werkt daar ook. De jongste twee nog niet. Ze mogen nog niet.
Volgend jaar misschien: dan wordt ons Emma zes. Dan zal het mogen.
Maar ze zeggen dat de eerste minister wil dat we naar school gaan in plaats van naar de fabriek. Hij heeft schoon zeggen, die eerste minister. We hebben het geld nodig. Van mijn loon probeer ik een beetje te sparen. Voor de rest geef ik alles af. Sparen doe ik voor mij en Frans. Als ons Emma gaat werken, kan ik hier weg. Met mijne Frans. We gaan trouwen. Als ons moeder niet sterft ondertussen. Want dan kan ik hier niet weg. Ik werk alle dagen, in de fabriek, maar niet zo lang als onze pa. Iemand moet eten maken, ziet ge. De twee kleinsten kunnen wel patatten (aardappels) schillen, maar ik moet ze koken. En voor ons ma zorgen. Emma helpt me met de was.
Rosa
Het leven van een jongen
Ik ben Marcel, veertien jaar oud en woon in Luik. Sinds Kerstmis werk ik in de steenkoolmijn. Ge hoort mij niet klagen. Ik ben blij dat ik werk heb. Ook al is dat elke dag diep onder de grond, in het donker. Geld is geld. En God weet dat we het nodig hebben. Dus trek ik elke dag naar de mijn met mijn pa en mijn broers: te voet of achter op de fiets.
Toen ik drie was, zijn we verhuisd van Limburg naar hier. Om werk te vinden voor onze pa. Thuis spreken we Vlaams. Op straat Frans. En in de mijn van alles. We werken in ploegen, meestal onder de grond, maar soms ook boven de grond. En ik ben de enige Belg van mijn ploeg. De rest zijn Italianen, een paar Fransen, een Luxemburger en een Spanjaard. Als ik had mogen kiezen, was ik op school gebleven. Dat deed ik liever. Maar onze pa en ons ma hebben niet genoeg geld om mij te laten blijven gaan. Klagen doe ik niet. Ik heb mogen gaan tot mijn negen jaar. Ik kan een beetje lezen, maar schrijven lukt niet zo goed. Nu ga ik elke dag na ’t werk bij de meester van ’t dorp. Hij zal mij beter leren schrijven. En beter leren lezen. Ik ga ook elke zondag naar de zondagschool, bij de pastoor. Dat helpt ook. Ik ben niet van plan mijn hele leven onder de grond te gaan werken. Ze betalen hier goed, dat wel. Maar ik zie wat ik zie: iedereen wordt hier ziek en hoest na een tijdje. Als ik kan schrijven, kan ik beter werk vinden. Als ik beter werk kan vinden, kan ik trouwen. Met Liliane. Ik ben al aan ’t sparen voor een paar schoenen voor dan. Het trouwkostuum kan ik lenen van mijn broers. Da’s al twee keer gebruikt, dus nog ne keer zal geen kwaad kunnen zeker?
Marcel
c Wat vind je van het leven van Rosa? Is ze gelukkig volgens jou?
d In de brief spreekt Rosa over het invoeren van de leerplicht: alle kinderen moeten onderwijs volgen. Wat vindt Rosa daarvan?
@VANIN
e Welke toekomst ziet Marcel voor zich? Waarvan droomt hij? Markeer dit in de tekst.
f Wat weet je over het trouwkostuum van Marcel? Onderstreep in de tekst en vergelijk met onze tijd.
6 Naar school elders, naar school vroeger
School bestaat al een hele tijd. Al vanaf de oudheid, maar vooral vanaf de late middeleeuwen (rond 1500) wordt het een algemeen verschijnsel dat een jongere toch een tijdje naar school gaat of een of andere vorming krijgt.
a Bekijk de foto’s hieronder aandachtig en geef zo veel mogelijk verschillen tussen school vroeger en nu.
b Lees de tekst die je van de leerkracht krijgt. Los daarna de opdrachten op.
1 Markeer de woorden die passen bij de eerste foto in het groen en die bij tweede foto in het oranje.
enkel jongens
computer/laptop jongens en meisjes (gemengd)
pen en papier verwarming strafstudie
smartboard
enkel meisjes les op zaterdag lei griffel kolenkachel ezelsoren dragen
2 Duid correct aan in de tekst. Gebruik telkens een andere kleur.
Kleur Tekst
Sinds wanneer werd de leerplicht ingevoerd in België?
Waarom duurde het nog tot in 1922 vooraleer de wet effectief toegepast werd?
Vanaf welke leeftijd tot en met welke leeftijd moest je dan verplicht onderwijs volgen?
Waarom waren veel gezinnen niet zo blij met die leerplicht?
3 Beantwoord de vragen.
• Wat was verplicht bij het begin en bij het einde van de schooldag?
• Onderstreep in de tekst hoe de leerlingen - in de rij moesten staan; - een vraag moesten stellen.
Doen jullie dat nu nog zo?
OPDRACHT 9: Eten door de eeuwen heen
Inleiding
Heb je altijd al eens willen aanschuiven aan tafel in een middeleeuws kasteel tijdens een groot feest? Dat kan!
Maar opgelet: het menu kan verrassend zijn. Je hoeft het trouwens zo ver niet te zoeken: ook het dagelijkse menu van je grootouders verschilt behoorlijk van wat wij vandaag op tafel zetten.
1 Het middeleeuws eetfestijn
a Volg het stappenplan om de opdracht te maken.
Stap 1: Lees de tekst op p. 71.
Stap 2: Markeer in de tekst wat de rijken aten.
Stap 3: Onderstreep in de tekst wat de armen aten.
Stap 4: Z ijn er vandaag ook nog verschillen in voeding tussen rijk en arm?
Stap 5: Noteer drie verschillen en drie gelijkenissen met onze voeding of manier van eten vandaag in het kader.
drie verschillen
drie gelijkenissen
Het middeleeuws eetfestijn
De feestdagen komen er weer aan. Voor veel mensen betekenen de feestdagen gezellig samen met familie en vrienden lekker eten en drinken. Dat was ook al zo in de middeleeuwen. Vooral in de tijd van de Bourgondische hertogen werd er lekker en overdadig veel gegeten. Hun feestmaaltijden zouden bij ons, moderne mensen, wellicht zorgen voor een knoop in ons spijsverteringsstelsel.
Wat er vóór het jaar 1500 zeker niet op het kerstmenu stond, was onze traditionele kerstkalkoen. Dat komt omdat wij in Europa toen de kalkoen nog niet kenden. Ook aardappelen, tomaten, bonen, chocolade en koffie kende men niet vóór het jaar 1500.
Geen kalkoen dus, maar wel kwamen er kippen, ganzen, duiven, patrijzen en fazanten op de middeleeuwse feesttafel terecht. Maar ook pauwen, reigers, lijsters en merels belandden op het bord.
Voor een feestelijke maaltijd werden runderen, schapen, hazen, konijnen, varkens, everzwijnen en reebokken geslacht. Een vismenu bestond vooral uit snoeken, palingen, haringen, karpers, zalmen en kreeften. Vaak werden deze ingrediënten verwerkt in allerlei pasteien en terrines.
Groenten werden doorgaans gekookt. Rauwe groenten werden in de middeleeuwen zelden gegeten. Dat werd als zeer ongezond beschouwd.
Brood werd voor alles en nog wat gebruikt. Vleesgerechten gedrenkt in saus werden bijvoorbeeld geserveerd op dikke sneden brood. Het was brood dat minstens vier dagen eerder
was gebakken en daardoor een harde, stevige bodem vormde voor vloeibare gerechten.
Alle gerechten werden flink gekruid. Er werd flink gestrooid met het pepervat, maar gerechten werden eveneens gepimpt met kaneel, kruidnagel, gember, kardemom of nootmuskaat. Bij een rijkelijke feestdis hoorden ook sinaasappelen, citroenen, druiven, rozijnen, dadels, vijgen en perziken, al dan niet in gekonfijte vorm.
Kruiden, honing en suiker werden vaak toegevoegd aan sausen en zelfs aan wijn. Maar ook zoet gebak mocht op de feesttafel niet ontbreken, net zoals kaas en noten.
Wijn werd nooit zuiver gedronken, maar altijd aangelengd met water. Vandaar dat er tijdens middeleeuwse festijnen grote hoeveelheden wijn vloeiden.
In de middeleeuwen at iedereen met de vingers. Vorken leken op een instrument van de duivel en werden daarom niet gebruikt. Iedereen had wel z’n eigen lepel, die men altijd op zak had.
Ridders en edellieden gebruikten hun mes om voedsel van de schalen te prikken.
Deze rijke, overdadige feestmaaltijden werden opgediend in de kastelen van koningen, hertogen en graven of bij rijke patriciërs en kooplui.
Gewone stervelingen moesten het met heel wat minder stellen. Hun kerstmaaltijd verschilde weinig van de maaltijd die ze iedere dag aten. Zij waren al blij als ze met Kerstmis een stoofpotje konden koken. De hele familie at dan uit dezelfde kom, omdat ze doorgaans ook maar één kom hadden.
Bron: fluwijn.wordpress.com
b Zoek op: waar en wanneer werd de aardappel ontdekt?
Waar:
Wanneer:
2 Wat aten je (over)grootouders?
Tegenwoordig vind je overal wel iets om te eten: een belegd broodje, frietjes, pizza, pita en ga zo maar door. Ook in de supermarkt vind je heel wat producten die er honderd jaar geleden nog niet waren. Vroeger was de keuze heel wat beperkter.
aar wat aten onze (over)grootouders dan precies? Vraag dat aan iemand uit je familie of omgeving die je daarover iets meer kan vertellen. Vul daarvoor dit schema in.
Ontbijt
Middagmaal
Avondmaal
Tussendoortjes
(Noteer hier het jaar waarin je geïnterviewde jouw leeftijd had.)
Extra weetje (bijvoorbeeld: speciaal eten op zondag, een feestdag, visdag, dessert …)
b oteer twee opvallende verschillen met wat jij op een dag eet, en met hoe het vroeger was.
OPDRACHT 10: Niet iedereen heeft dezelfde jeugd
Inleiding
Beeld je in: geen lange saaie lesdagen op school meer (behalve tijdens de lessen mavo natuurlijk, want die zijn boeiend) maar elke dag vroeg opstaan om urenlang te gaan werken in een fabriek. Dat kan toch niet, zeg je? Nee, dat klopt. In België kan dit niet meer, maar het is ooit wel zo geweest. En in andere landen is dit helaas nog steeds geen verleden tijd maar bittere realiteit.
1 Hoe het vroeger was
Ook in België was kinderarbeid in het verleden gebruikelijk. Sinds wanneer is dat verboden in België, denk je? Noteer hier jouw gok: sinds
a Beluister het fragment. Vul aan met het juiste jaartal.
K inderarbeid in België is verboden sinds
Jeugdauteur Paul Kustermans schreef Voor Paulien, een historisch boek over kinderarbeid. Het boek gaat over de moeilijke jaren van Paulien en veel andere kinderen die werken in de mijn in Charleroi in het jaar 1860.
b Volg het stappenplan om de vragen op p. 74-75 te beantwoorden.
Stap 1: Lees eerst rustig alle vragen. Begrijp je alles? Zo niet: vraag hulp aan je leerkracht.
Stap 2: Luister naar het fragment en vul aan waar je kunt. De vragen staan in chronologische volgorde: ze volgen elkaar op in de volgorde van het luisterfragment.
Een antwoord gemist? Geen probleem!
Stap 3: Vergelijk na het luisteren je antwoorden met die van je buur. Vul aan en pas aan waar nodig. Laat de leerkracht je antwoorden controleren.
Stap 4: Het fragment wordt nadien met de hele klas besproken.
1 Waar werkt Paulien? in de fabriek / in de mijn / in een winkel
2 Hoe oud is ze? 9 / 10 / 11 / 12 / 13 / 14 jaar
3 K inderarbeid bestond al voor er fabrieken bestonden. Leg dat even uit.
4 Vul aan met het correcte woord.
In de streek van Gent werden kinderen vaak tewerkgesteld in de industrie. Dat was extra gevaarlijk en zeer ongezond: kinderen vaak jong door dit werk.
5 Was er een minimumleeftijd voor kinderarbeid? Omcirkel het correcte antwoord. JA NEE
Tussentijdse feedback door de leerkracht
6 Vul aan met het correcte woord of cijfer.
De auteur geeft voorbeelden van kinderen van de leeftijd van of jaar die mee naar de fabrieken gingen voor een werktijd van of uur per dag.
Kinderen moesten arbeid doen die niet konden doen, zoals tussen de door kruipen. Dat was extra werk.
7 Veel Vlaamse kinderen werkten in de mijnen in Wallonië. Dat was extra moeilijk om drie redenen: –
8 Vul aan met het correcte woord of cijfer.
In de mijnen werkten ze meestal uur, want er was een ploeg en een ploeg. Dat betekende dat de kinderen in de winter de niet zagen opgaan en dat ze ’s avonds de niet zagen ondergaan.
9 Is het verhaal van Paulien echt gebeurd? Leg uit.
10 In de mijnen zijn er speciale taken voor kinderen. Geef er één van.
2 Kinderarbeid elders
Helaas bestaat er ook vandaag nog kinderarbeid. In België is het verboden, maar elders in de wereld gebeurt het nog dagelijks.
a Lees de tekst ‘Kinderarbeid in cijfers’.
1 Markeer in de tekst drie cijfers waarvan je schrok.
2 Bespreek in de klas waarom je die cijfers koos.
Kinderarbeid in cijfers
– 1 op de 10 kinderen tussen de 5 en 17 jaar oud werkt.
– Wereldwijd gaat het om 160 miljoen kinderen.
– Bijna de helft daarvan is jonger dan 12 jaar.
– 1 op de 5 kinderen werkt in Afrika ten zuiden van de Sahara.
– In absolute aantallen heeft Azië de meeste kindarbeiders.
– In de armste landen werkt 1 op de 5 kinderen.
– De meeste kindarbeiders zijn te vinden in middeninkomenslanden.
– De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele sector.
Bijna 70 % van de werkende kinderen werkt onbetaald met de familie mee.
b Lees de tekst over de gevolgen van kinderarbeid.
1 Duid in de tekst het gevolg aan dat volgens jou het belangrijkste is.
2 Leg mondeling aan je buur uit waarom jij dat gevolg koos. Maak korte notities.
Gevolgen van kinderarbeid
Kinderen die werken wordt het recht op onderwijs ontzegd, het recht om te spelen en om echt kind te zijn. Kinderarbeid heeft gevolgen voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Omdat kinderen makkelijk uit te buiten en goedkope arbeidskrachten zijn, worden zij eerder ingehuurd dan volwassenen. Daarmee leidt kinderarbeid tot lagere lonen en hogere werkloosheid onder volwassenen. Kinderen die werken en niet naar school gaan, komen later hoogstwaarschijnlijk terecht in laagbetaalde banen, en vervolgens hun kinderen ook. Zo blijft de vicieuze cirkel van armoede bestaan.
c Bekijk naar keuze 1 van de 3 filmpjes bij het onlinelesmateriaal en los de bijbehorende vragen op.
Kinderarbeid in Haïti
1 Schrijf de naam Haïti in het juiste kadertje op de wereldkaart.
2 Welk soort arbeid moeten de kinderen hier verrichten?
3 De jongen uit het filmpje staat op om 4 uur ’s morgens. Wat doet hij elke dag van 4 tot 6 uur ’s morgens?
Wanneer doe jij dat?
4 Wat doet hij na 6 uur 's morgens?
5 Wanneer gaat de jongen naar school?
Tussentijdse feedback door de leerkracht
Kinderarbeid in Madagaskar
1 Schrijf de naam Madagaskar in het juiste kadertje op de wereldkaart op p. 76.
2 Gaan de jongens in de reportage naar school?
JA NEE
3 Wat moeten ze elke dag doen na school?
4 Wat mogen ze nadien doen?
5 Is het zwaar werk? Leg even uit.
6 Wat vindt Dominique er zelf van dat hij moet werken op de rijstvelden?
Kinderarbeid in Tanzania
1 Schrijf de naam Tanzania in het juiste kadertje op de wereldkaart op p. 76.
2 Wat vinden de jongens zelf van het werk?
3 Hoe is Richard gewond geraakt?
U
4 Het is ook erg gevaarlijk werk voor je gezondheid. Leg uit waarom.
5 Is kinderarbeid toegelaten in Tanzania?
Hoe verschilt jouw leven van dat van deze kinderen? Welk gevoel heb je daarbij?
OPDRACHT 11: Op bezoek bij de Grieken en de Romeinen
Inleiding
Ga op ontdekkingstocht in een Romeinse en een Griekse villa uit de oudheid.
1 Trek een lijn van elke afbeelding naar de juiste periode op de tijdlijn.
Slavinnen spinnen en weven.
In de slaapkamer wordt de kleding met veel zorg bewaard.
Keuken: huisslaven doen het werk.
Op de binnenplaats staat het huisaltaar. Het is een ontmoetingsplaats.
Griekse villa
Ontvangkamer: een etentje met een zakenvriend. De Grieken liggen op banken aan lage tafels. Vrouwen zijn er niet bij.
2 Schrap wat niet past bij de afbeelding van de Griekse villa.
De Griekse villa had kleine ramen. De vrouwen weven en spinnen.
Alle kamers lagen rond een centrale binnenplaats. In de keuken stond het huisaltaar.
De Grieken lagen aan tafel.
3 Op bezoek bij een rijke Romein
In de ontvangkamer kwamen de vrouwen niet.
Rijke Romeinen hadden een villa in de stad. Daar woonde één familie, samen met hun slaven. Het huis had vloerverwarming en was overvloedig versierd met marmer, fresco’s (muurschilderingen) en mozaïeken (tekeningen gemaakt met kleine steentjes).
a Op de afbeelding van de Romeinse villa (p. 78) staan een aantal nummers. Kun je achterhalen wat ze betekenen? 1 2 3
b Z ijn er veel verschillen tussen de villa van een rijke Romein en die van een rijke Griek?
Ik zou wel in een Romeinse villa willen wonen ...
Pompeï is een oude stad in Italië uit de Romeinse tijd. Door de uitbarsting van de vulkaan Vesuvius werd de stad op 24 augustus in 79 na Christus bedolven onder een hoop as en puin. Doordat Pompeï werd bedolven onder de as bleef de stad goed bewaard. Bijna 1700 jaar heeft het geduurd voordat Pompeï weer aan de oppervlakte verscheen. De stad werd eerder toevallig ontdekt in 1748. Bij het onlinelesmateriaal kun je een kijkje nemen in een 3D-woning uit Pompeï.
OPDRACHT 12: De kenmerken van de historische periodes
Inleiding
Elke historische periode heeft bepaalde kenmerken. Die verschillen soms niet zoveel van de kenmerken van andere periodes, en soms ook weer wel. Wat weet jij nog over die historische periodes?
1 Vul aan.
a We hebben al een paar kenmerken aangevuld in het schema. Vul zelf bij elke historische periode nog aan met een voorbeeld in een maatschappelijk domein naar keuze.
De vier maatschappelijke domeinen Politiek Economisch Sociaal Cultureel
prehistorie Mensen leven samen in stammen.
oude nabije oosten
Landen drijven handel met elkaar.
klassieke oudheid Slavernij bestaat overal.
middeleeuwen Middeleeuwse schilderkunst
vroegmoderne tijd Mensen worden steeds vrijer.
moderne tijd
Er is een grote kloof tussen de leefomstandigheden van rijke en arme mensen
hedendaagse tijd
Moderne kunst
b Werk per twee verder en vergelijk elkaars voorbeelden. Welke kenmerken heeft je klasgenoot die jij niet hebt? Vul aan in jouw rooster.
2 We kijken anders: sommige dingen die vroeger doodnormaal waren, zijn voor ons vandaag onbegrijpelijk.
Geef een voorbeeld uit dit hoofdstuk.
OPDRACHT 13: Evalueer jezelf
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
������������ ������������ ������������ ������������ ������������
Ik koos deze emoji(’s) omdat:
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist
Ik kan een gebeurtenis of persoon situeren op een gegeven tijdlijn met de courante historische periodes.
Ik kan een gebeurtenis of persoon situeren op een gegeven relevante kaart.
Ik kan binnen een historische periode een aantal relevante kenmerken opnoemen.
Ik kan mijn hedendaags leven vergelijken met dat van iemand in een andere historische periode.
Ik kan voorbeelden geven van verschillen en gelijkenissen tussen het leven van vroeger en nu.
Ik ben met een voorbeeld aangeven hoe mensen uit een andere historische periode met een andere blik naar een toenmalige gebeurtenis of gewoonte kijken dan wij met onze hedendaagse blik.
Ik kan informatie uit meerdere historische bronnen halen en samenvatten in mijn eigen woorden.
Ik kan vlot informatie opzoeken.
Ik kan vlot samenwerken per twee of in groep.
Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
WOORDENLIJST DEEL 1
Hoofdstuk 1
Woord
Verklaring In je eigen woorden de agglomeratie Een stedelijk gebied (stad + randgemeenten) de boomgaard Een stuk grond met fruitbomen de breukschaal Geeft de schaal weer in de vorm van een breuk continentaal Behorend tot een werelddeel de evenaar De lijn die midden door de aarde loopt, van links naar rechts de glasteelt Tuinbouw onder glas (in serres) het kompas Toestel dat altijd het noorden aanwijst en waarmee je de richting kunt bepalen de legende Verklaart de symbolen, tekens, kleuren en pictogrammen op een kaart lokaal Plaatselijk
lokaliseren De plaats vaststellen de lijnschaal Geeft de schaal weer in de vorm van een lijnstuk mondiaal Wereldwijd
nationaal Op landelijk niveau
het noordelijke halfrond De bovenste helft van de aarde, boven de evenaar de nulmeridiaan De lijn die midden door de aarde loopt, van boven naar beneden de oceaan Grote zee, tussen twee werelddelen het oostelijke halfrond De rechterhelft van de aarde, rechts van de nulmeridiaan
oriënteren Bepalen waar je bent het pluimvee Kippen, ganzen of kalkoenen die gefokt worden voor hun vlees of eieren regionaal Streekgebonden de schaal Geeft de verhouding weer tussen de grootte op de kaart en de grootte in werkelijkheid het schaalniveau De grootte van een gebied dat bestudeerd wordt situeren In een ruimte of tijd plaatsen het westelijke halfrond De linkerhelft van de aarde, links van de nulmeridiaan
Hoofdstuk 1
Woord
Verklaring
In je eigen woorden de windroos Roosvormige figuur die de windrichtingen weergeeft het zuidelijke halfrond De onderste helft van de aarde, onder de evenaar
Hoofdstuk 2
Woord
Verklaring
In je eigen woorden het budget De totale som aan geld die je kunt besteden aan uitgaven financieel, financiële
Alles wat te maken heeft met geld
het gezinsbudget De totale som aan geld van een gezin voor uitgaven het groeipakket Een verzameling van financiële tegemoetkomingen voor elk kind dat in Vlaanderen woont inkomsten Of het inkomen Het geld dat je krijgt Jongeren hebben vaak inkomsten dankzij zakgeld, verjaardagen enzovoort
het loon Geld dat je ontvangt voor betaald werk de mediaan De middelste waarde als je een getallenreeks van kleinste naar grootste waarde rangschikt het pensioen De uitkering die je krijgt vanaf het moment dat je –vanwege je leeftijd – stopt met werken uitgaven Het geld dat je uitgeeft de uitkering Een bepaalde som geld dat je krijgt bij bv werkloosheid of ziekte
variabel Wisselend, niet steeds hetzelfde variabele inkomsten Inkomsten waarvan je niet zeker bent Ze veranderen vaak
vaste inkomsten Een vaste, regelmatige en zekere stroom aan inkomsten die niet afhankelijk zijn van variabele factoren het vermogen Alles wat je bezit
Hoofdstuk 3
Woord
Verklaring
cultureel domein Kunst (zie maatschappelijk domein) economisch domein
Geld en handel (zie maatschappelijk domein) de geschiedenis Het verleden dat we kennen uit geschreven bronnen de historische periode Een tijdsperiode: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd
In je eigen woorden
Hoofdstuk 3
Woord Verklaring In je eigen woorden
insulae In de Romeinse periode: appartementsblok met onderaan ruimte voor de middenstand (winkels); de andere verdiepingen waren voor de lagere klasse de leerplicht Alle kinderen moeten verplicht onderwijs volgen, thuis of op school
maatschappelijk domein
Belangrijk onderdeel binnen de samenleven: politiek, sociaal, economisch en cultureel domein de nederzetting Een plek waar mensen gaan wonen, een verzameling van woningen en andere gebouwen
politiek domein Hoe een land bestuurd wordt (zie maatschappelijk domein)
de slavernij
Slavernij verwijst naar het systeem waarin mensen eigendom zijn van anderen, nauwelijks rechten hebben, en gedwongen worden om voor hen te werken, meestal zonder daar een loon voor te krijgen sociaal domein De maatschappij (zie maatschappelijk domein) de tijdrekening We gebruiken een tijdrekening om gebeurtenissen van vroeger te situeren de vorming Opleiding
Woord Verklaring
In je eigen woorden
TOOLBOX GROEPSWERK
Checklist groepswerk – Ov UR-schema
O riënteren
v oorbereiden
Iedereen denkt eerst voor zichzelf na over de groepsopdracht.
Je bespreekt samen wat de opdracht precies betekent.
Je analyseert de opdracht.
Je verdeelt de groepsopdracht in deeltaken.
Je verdeelt de deeltaken onder de leden van de groep.
Je stelt een tijdschema/planning op.
Iedereen weet wat zijn deeltaak precies inhoudt.
U itvoeren
R eflecteren
Iedereen voert zijn deeltaak uit.
Iedereen houdt rekening met het tijdschema/de planning.
Je controleert regelmatig of jullie niet van de opdracht afwijken.
Je bewaakt de planning.
Iedereen past zijn deeltaak aan zodat je samen tot een mooi resultaat kunt komen.
Je brengt de verschillende deeltaken samen tot één geheel.
Iedereen staat open voor de inbreng van de andere groepsleden.
Iedereen reflecteert over de eigen inbreng van de groepsopdracht.
Je reflecteert als groep over het resultaat van het groepswerk.
Je reflecteert als groep over de manier waarop je het groepswerk hebt aangepakt.
O riënteren
- Wat wordt er van mij verwacht?
- Wat moet ik doen?
- Hoe moet ik het doen?
- Wie zijn mijn partners?
- Wie is mijn publiek?
- Wat weet ik/weten wij al over dit onderwerp?
v oorbereiden
- gegevens verzamelen
- werkschema opstellen
- taakverdeling maken
- de verschillende stappen opgeven
- planning: wie doet wat tegen wanneer?
U itvoeren
- woordkeuze
- zinsbouw
- tekstopbouw
- gelijk aandeel voor alle groepsleden
- duidelijke presentatie
R eflecteren
Op het proces:
- Heb ik/hebben wij het goed gedaan?
- Hoe heb ik mijn opdracht uitgevoerd?
- Hoe ging het samenwerken in groep?
- Heb ik/hebben wij de opdracht goed voorbereid?
- Heb ik/hebben wij moeilijkheden ondervonden bij het uitvoeren?
- Wat kan beter?
Op het product:
- Heb ik mijn/hebben wij ons doel bereikt?
- Wat heb ik/hebben wij bijgeleerd?
- Heeft ons publiek alles begrepen?
TOOLBOX ZO MAAK JE EEN MINDMAP!
Wat is een mindmap?
Een mindmap is een visuele voorstelling van allerlei woorden die bij een bepaald onderwerp horen. Met een mindmap probeer je informatie over een onderwerp op een mooie, overzichtelijke manier uit te beelden. Je gebruikt daarbij verschillende kleuren, lettertypes en tekeningen. Door bepaalde woorden in blokletters te schrijven vallen die woorden beter op.
Hoe maak je een mindmap?
Stap 1
Neem een blanco blad en leg het horizontaal voor je neer. In het midden van het blad noteer je het onderwerp waarover je een mindmap wilt maken. Noteer het woord groot genoeg, zodat het opvalt. Bijvoorbeeld: SPORT.
Tip: je kunt in plaats van het centrale woord ook een tekening maken, waarin het woord duidelijk herkenbaar is. Tekeningen onthoud je soms gemakkelijker dan woorden! Bijvoorbeeld: BEKER.
Stap 2
Trek vanuit het hoofdonderwerp verschillende lijntjes. Dat zijn de takken (subonderwerpen).
watersport balsport vechtsport denksport racesport
SPORT
Een mindmap lees je in wijzerzin. Begin dus bovenaan en ga zo verder volgens de wijzers van de klok.
Stap 3
Elke tak kan verder vertakken: dat zijn de subtakken. Die geven nog wat meer informatie bij de takken. Het is belangrijk dat je sleutelwoorden gebruikt, dus geen zinnen. Vervang sommige woorden, indien mogelijk, door symbooltjes of tekeningen.
voetbal
volleybal
balsport
tennis
basketbal
watersport
judo karate boksen karate wielrennen motorcross
vechtsport
SPORT
Formule 1 schaken
denksport racesport duiken surfen zeilen zwemmen
dammen puzzelen
Enkele tips:
- Gebruik verschillende kleuren.
- Gebruik kleine symbooltjes.
- Je kunt een mindmap ook online maken.
KAARTEN
Administratieve kaart van België
LUXEMBURG HE RT OGDOM GROOT-
VLAAMS-BRABANT
OOST-VLAANDEREN WAALS-BRABANT
HENEGOUWEN
Brugge
WEST-VLAANDEREN
staatsgrens provinciegrens provinciehoofdplaats provincie
Hasselt
Kaart van België (provincies)
BOSNIË EN HERZEGOVINA
SERVIË
MONTENEGRO
KOSOVO
NOORDMACEDONIË
Kaart van Europa
@VANIN
prehistorie
HOOFDSTUK
Inleiding
In dit thema ga je het landschap observeren, interessante landschapselementen vastleggen en nadenken over de oorzaken van de veranderingen in het landschap.
- Welke natuurlijke elementen bepalen een landschap?
- Op welke manieren hebben menselijke elementen het landschap veranderd?
- Hoe kan de natuur het landschap vervormen?
- Hoe zorgen menselijke ingrepen voor een verandering van het landschap?
- Hoe werken mens en natuur samen bij het vormgeven van het landschap?
OPDRACHT 1: Het ene landschap is het andere niet
Wat een landschap!
a Wat is een landschap eigenlijk?
Een landschap is
b Bekijk aandachtig de verschillende landschappen.
• Je kunt ze opdelen in twee groepen. Welke foto’s plaats je in de ene groep en welke in de andere groep?
Groep 1: foto 1 – foto 2 – foto 3 – foto 4 – foto 5 – foto 6 – foto 7 – foto 8 – foto 9
Groep 2: foto 1 – foto 2 – foto 3 – foto 4 – foto 5 – foto 6 – foto 7 – foto 8 – foto 9
• Op basis waarvan heb je de onderverdeling gemaakt?
OPDRACHT 2: Het landschap meer in detail V
Inleiding
Een landschap is de buitenomgeving die je om je heen kunt zien. Het is eigenlijk een soort beeld van de omgeving om ons heen. Elk landschap is uniek. Er zijn verschillende elementen die het landschap bepalen.
1 Soorten landschapselementen
a Bekijk deze foto’s. Stel dat de fotograaf een uur later opnieuw een foto neemt vanop dezelfde plaats. Welke elementen zullen er dan hoogstwaarschijnlijk niet meer op de foto staan? Omcirkel die.
De elementen die je hebt aangeduid, behoren niet tot het landschap. Ze behoren met andere woorden niet tot de landschapselementen.
Noteer enkele voorbeelden van zaken die niet tot een landschap behoren.
@VANIN
Landschapselementen vormen een vast onderdeel van het landschap. In een landschap onderscheid je natuurlijke landschapselementen en menselijke landschapselementen. Natuurlijke landschapselementen zijn door de natuur gevormd. Menselijke landschapselementen zijn door de mens gemaakt.
b Markeer de natuurlijke landschapselementen groen en de menselijke landschapselementen blauw.
zee grot rivier huis brug bergen bos strand appartement vulkaan park zwembad windmolenpark woestijn fabriek snelweg wegen struik meer gebouw treinspoor beek haven gras
c Veel landschappen bevatten zowel natuurlijke als menselijke elementen. Bekijk deze foto. Welke landschapselementen herken je?
• Noteer de natuurlijke landschapselementen:
• Zet een kruisje door de menselijke landschapselementen.
• Z ie je ook zaken die niet tot het landschap behoren? Omcirkel die.
d Werk per twee. Bekijk elke foto aandachtig.
• O verloop mondeling alle elementen.
• Zet een kruisje door de menselijke elementen.
• Noteer één element dat niet tot het landschap behoort:
2 Soorten landschappen
Als je kijkt naar de landschapselementen kun je twee soorten landschappen onderscheiden. Je hebt landschappen die hoofdzakelijk door de natuur gevormd zijn. Dat zijn natuurlandschappen. Ook zijn er landschappen die hoofdzakelijk door de mens gevormd zijn. Dat zijn cultuurlandschappen
a Bekijk deze foto's. Welke landschappen zijn hoofdzakelijk door de natuur gevormd, en welke landschappen zijn hoofdzakelijk door de mens gevormd? Noteer het nummer van de foto in de tabel.
natuurlandschappen cultuurlandschappen
b De natuurlandschappen en de cultuurlandschappen kun je op hun beurt nog eens onderverdelen in verschillende soorten. Bekijk elke foto aandachtig. Hoort het landschap op de foto tot een natuurlandschap of een cultuurlandschap? Noteer het onderschrift van elke foto in de juiste mindmap.
landelijk landschap boslandschap moeraslandschap
berglandschap kustlandschap stedelijk landschap
woestijnlandschap toeristisch landschapindustrieel landschap
natuurlandschap
cultuurlandschap
OPDRACHT 3: Natuur en mens veranderen het landschap
Inleiding
Landschappen veranderen voortdurend. Natuurlijke dingen veranderen het landschap, maar ook wat mensen doen beïnvloedt de omgeving sterk. Zowel de natuur als de mens zorgen er dus voor dat landschappen constant in beweging zijn.
1 Moeder Natuur blijft de baas
a Een gebeurtenis in de natuur kan een landschap plots veranderen. Bekijk de foto's van Houston voor en na de overstromingen van 2017 door orkaan Harvey. Bespreek met de klas wat je ziet.
b Bekijk deel 1 van de kennisclip en noteer op welke manieren de natuur een invloed kan hebben op het landschap.
c De klas wordt verdeeld in 6 groepen. Elke groep krijgt een specifieke natuurlijke gebeurtenis toegewezen. Zoek online meer informatie over die natuurlijke kracht.
Stap 1: Maak een presentatie over de natuurlijke gebeurtenis.
• Dia 1: Vermeld de natuurlijk gebeurtenis en voeg een passende foto toe.
• Dia 2: Beschrijf wat de natuurlijke gebeurtenis is.
• Dia 3: Leg uit hoe de natuurlijke gebeurtenis ontstaat.
• Dia 4: Zoek een krantenartikel dat gaat over die natuurlijke gebeurtenis.
• Dia 5: Leg uit hoe de natuurlijke gebeurtenis het landschap heeft veranderd.
• Dia 6: Duid op een kaart aan waar die natuurlijke gebeurtenis plaatsvond.
• Dia 7: Zijn er nog vragen?
Stap 2: Stuur de presentatie door naar de leerkracht.
Stap 3: Pas de presentatie eventueel aan na feedback van de leerkracht.
Stap 4: Presenteer je groepswerk voor de klas. Zorg dat elk groepslid iets vertelt.
Stap 5: Deel de hand-outs van de presentatie uit.
d Welke oorzaken komen ook in België voor? Omcirkel die in opdracht b.
2 Menselijke ingrepen
Niet alleen de krachten van de natuur vervormen het landschap, ook de mens heeft een grote impact. Grote delen van de wereld zijn bijna volledig door de mens vormgegeven.
a Bekijk deze foto van het Amazonewoud in Brazilië. Bespreek met de klas wat je ziet.
b Menselijke ingrepen hebben een invloed op landschappen over de hele wereld. Bekijk deel 2 van de kennisclip en noteer op welke manieren de mens een invloed kan hebben op het landschap.
KENNISCLIP: LANDSCHAPPEN (2)
c Wat betekenen de begrippen die je noteerde bij oefening b? Link ze aan de passende uitleg. alle activiteiten waarbij de mens grondstoffen bewerkt om er nieuwe producten van te maken
de verandering en uitbreiding van steden en dorpen met nieuwe gebouwen, wegen en voorzieningen zoals winkels en scholen het winnen van waardevolle mineralen of andere kostbare materialen uit de aarde al het werk dat nodig is voor genoeg en goed water zodat we veilig wonen het vernietigen van bossen zodat het land voor andere doeleinden kan worden gebruikt verzamelnaam voor alle activiteiten van mensen om planten te verbouwen of dieren te houden
d Bekijk de kaarten. Welke drie badsteden herken je op beide kaarten? Omcirkel ze.
Ooit lag er voor de Belgische kust het eiland Testerep.
V
e Lees de tekst en bekijk daarna het beeldfragment. Beantwoord de vragen.
De kustlijn heeft niet altijd de vorm gehad die we vandaag kennen.
Het schiereiland Testerep was duizend jaar geleden nog gescheiden van het vaste land door een brede geul. Een groot deel van Testerep is in de loop van de geschiedenis door de stijgende zeespiegel van de kaart geveegd. Westende, Middelkerke en Oostende werden later meer landinwaarts heropgebouwd, op de plaats waar je ze nu nog altijd kunt bezoeken.
Om het land te beschermen tegen de overstromingen werden dijken gebouwd. De dijk deed de polders ontstaan en zorgde voor een rechttrekking van de Vlaamse kust.
• Waar speelt het fragment zich af?
• In welk jaar werd de stad volledig door de zee overspoeld?
¨ 100 ¨ 700 ¨ 1324 ¨ 1394 ¨ 1789
• Wat komt er op de plaats van de oude vismijn?
• Wat is de functie van het baggerschip de ‘Uilenspiegel’?
VIDEO: KUSTLIJN OOSTENDE
• Op welke manier hebben de natuur en de mens een invloed gehad in de verandering van de kustlijn?
- natuurlijke oorzaak:
- menselijke ingreep:
• Waarom werd de kustlijn rechtgetrokken? Markeer in de tekst.
OPDRACHT 4: Natuur en mens, een ruimtelijk avontuur
Inleiding
De combinatie van de natuurlijke en menselijke elementen is niet zomaar gekozen. Er is een verband: de manier waarop mensen de ruimte om zich heen gebruiken en ermee omgaan noem je de ruimtelijke relatie.
1 Relatie tussen klimaat, woonvorm en landschap
Heb je er ooit bij stilgestaan waarom huizen over de hele wereld zo verschillend zijn?
a Wat is volgens jou de belangrijkste functie van een huis?
b Bekijk de daken van de woningen. Hoe zien ze eruit?
• België:
• Griekenland:
• Canada:
• Marokko:
Wat kan in sommige landen een voordeel van een schuin dak zijn? Denk hierbij aan het klimaat.
c K ijk ook naar de kleur van het huis. Waarom heeft het Griekse huis een witte kleur, denk je?
¨ Om de warmte buiten te houden. Door de buitenmuren een witte kleur te geven, worden de zonnestralen gereflecteerd en blijft het binnen lekker koel.
¨ Wit en blauw zijn de kleuren van de Griekse vlag.
¨ De witte kleur brengt rust en sluit mooi aan bij de kleur van de zee.
d Uit welk materiaal zijn de huizen gebouwd? Duid aan.
• België: bak stenen - hout - leem
• Griekenland: bak stenen - hout - leem
• Canada: bak stenen - hout - leem
• Marokko: bak stenen - hout - leem
e Waarom wordt er voor die materialen gekozen? Duid aan in de tekst.
In Scandinavië en Noord-Amerika zijn houten huizen gebruikelijk. De overvloed aan uitgestrekte bossen biedt een gemakkelijk beschikbare bron van bouwmateriaal. De koude winters en gematigde zomers maken hout een ideale keuze vanwege de isolerende* eigenschappen.
In België, Nederland en Engeland zijn bakstenen huizen al eeuwenlang gebruikelijk. De klei in de bodem van veel gebieden heeft geleid tot de wijdverspreide productie en het gebruik van bakstenen.
In erg warme landen worden traditionele leemhuizen gebouwd. De leem is lokaal beschikbaar. Het is een duurzaam en klimaatvriendelijk materiaal dat de temperatuur goed reguleert.
* Materiaal zo aanbrengen dat koude of warmte minder goed naar binnen of naar buiten kan.
f Bekijk het filmpje. Beantwoord daarna de vragen.
• In welk land speelt het zich af?
• In welk soort huis leeft de jongen?
• Waarom bouwen ze in deze regio een huis in de hoogte, op palen?
• Welk nut heeft de ruimte onder de woning?-
Vroeger werd bij het bouwen van een huis rekening gehouden met het klimaat (temperatuur, weer ...) en de omgeving (beschikbaarheid bouwmaterialen). Tegenwoordig lost technologie een groot deel van die praktische zaken op. Denk daarbij aan airco of een afwateringssysteem.
2 Relatie tussen klimaat en landbouw
a Bekijk de foto’s. Welke gewassen worden er geteeld?
• Thailand:
• België:
Heb je er ooit bij stilgestaan waarom er bij ons veel tarwevelden zijn, maar amper rijstvelden?
b Lees dit artikel en duid aan waarom boeren rekening moeten houden met het lokale klimaat bij het kiezen van gewassen.
Niet elk gewas groeit goed in elk klimaat. Rijstvelden groeien het best in een warm en vochtig klimaat, typisch voor regio's zoals Azië. Rijstplanten hebben veel warmte nodig om te groeien en te rijpen, en ze hebben ook veel water nodig, vooral tijdens bepaalde groeistadia. België heeft een gematigd zeeklimaat, en dat is meestal te koud voor rijstteelt. Bij ons groeien andere gewassen die geschikt zijn voor ons klimaat, zoals tarwe, gerst en haver. Deze gewassen zijn aangepast aan de verschillende omstandigheden.
c Bekijk het filmpje. Beantwoord daarna de vragen.
• In welk land speelt het zich af?
• Waarom is het niet eenvoudig om er aan landbouw te doen?
• Geef twee redenen waarom de bewoners er cassave telen.
De relatie tussen klimaat en landbouw heeft te maken met de uitdagingen waarmee boeren wereldwijd geconfronteerd worden. Landbouwers moeten rekening houden met onvoorspelbare weerpatronen en extreme weersomstandigheden. Door zich aan te passen aan het lokale klimaat kunnen boeren de productiviteit van hun gewassen verbeteren.
3 Relatie tussen landschap en toerisme
LANDBOUW IN ZUID-AMERIKA
a Bekijk de foto's hierboven. Hoe beïnvloeden de verschillende landschappen het toerisme?
Waarom is dat zo, volgens jou? Geef telkens drie mogelijke redenen.
• Bergen:
• Zee, rivieren en meren:
• Bossen en natuurgebieden:
b Bekijk opnieuw de foto's. Welke menselijke ingrepen aan het landschap omwille van het toerisme kun je bedenken?
•
c Toerisme heeft een grote invloed op het landschap, zowel positief als negatief.
• Hoe kan toerisme het landschap positief beïnvloeden?
• Hoe kan toerisme het landschap negatief beïnvloeden?
TOERISME
POSITIEF
NEGATIEF
OPDRACHT 5: Ontdek de landschappen in jouw buurt U
Op avontuurlijke verkenning
Onderweg van school naar huis kom je heel wat verschillende landschapselementen tegen.
Stap 1: Let onderweg van school naar huis goed op de omgeving.
Stap 2: Maak minstens drie verschillende foto’s van de omgeving.
Stap 3: K ies drie foto’s uit die je wil bespreken.
Stap 4: Maak een presentatie van de foto's.
• Dia 1: Foto 1
• Dia 2: Foto 2
• Dia 3: Foto 3
Stap 5: Noteer boven elke foto welk soort landschap je herkent: natuurlandschap of cultuurlandschap.
Stap 6: Noteer eventueel het soort natuur- of cultuurlandschap.
Stap 7: Duid op elke foto de landschapselementen aan.
• Omcirkel de natuurlijke elementen met groen.
• Zet een kruisje door de menselijke elementen.
OPDRACHT 6: Evalueer jezelf R
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
������������ ������������
������������
������������ ������������
Ik koos deze emoji(’s) omdat: Persoonlijk antwoord
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
Ik kan het begrip ‘landschap’ omschrijven. ¨¨
Ik kan de landschapselementen in twee groepen onderverdelen. ¨¨
Ik kan het verschil tussen een natuurlijk landschapselement en een menselijk landschapselement uitleggen.
Ik kan de natuurlijke en menselijke landschapselementen aanduiden op een foto.
Ik kan een voorbeeld geven van een natuurlijk landschapselement in een landschap.
Ik kan een voorbeeld geven van een menselijk landschapselement in een landschap.
Ik begrijp het verschil tussen een natuurlandschap en een cultuurlandschap.
Ik kan een voorbeeld geven van een natuurlijke oorzaak die het landschap verandert.
Ik kan een voorbeeld geven van een menselijke ingreep die het landschap verandert.
Ik kan een voorbeeld geven van een eenvoudige ruimtelijke relatie in een landschap.
Ik kan mijn mening respectvol uiten.
Ik kan zelfstandig opdrachten uitvoeren.
Ik kan vlot samenwerken met anderen.
HOOFDSTUK 5 BUD GET: KIES SLIM!
Inleiding
In dit hoofdstuk leer je verstandig omgaan met geld. Je krijgt alvast een antwoord op deze vragen:
- Waarom koop je bepaalde producten?
- Wat is het verschil tussen reële en gecreëerde behoeften?
- Welke factoren beïnvloeden jouw koopgedrag?
- Wat is het verschil tussen een persoonlijk budget en een gezinsbudget?
- Waarom kun je soms beter sparen dan lenen?
OPDRACHT 1: Wat je koopt, beslis je niet altijd zelf
1 Lees de strip en beantwoord de vragen.
a Waarom wil Elena een nieuwe iPhone? Markeer in het stripverhaal.
b Wat vindt Mila ervan?
Wat vind jij ervan? Deel je de mening van Mila, of eerder die van Elena?
2 Wat zijn jouw laatste drie aankopen?
Stap 1: Wat heb jij het laatst gekocht? Maak een overzicht van jouw laatste vier aankopen. Denk aan snacks, kleding, spelletjes of iets anders. Noteer ze in de onderstaande kaders.
Stap 2: Noteer ook waarom je ze gekocht hebt.
Stap 3: Duid op de balk aan in welke mate je het product echt nodig had.
Aankoop 1
Wat?
Waarom?
Echt nodig Niet nodig
Aankoop 2
Wat?
Waarom?
Echt nodig Niet nodig
Aankoop 3
Wat?
Waarom?
Echt nodig Niet nodig
Aankoop 4
Wat?
Waarom?
Echt nodig Niet nodig
Stap 4: Welke van je aankopen vond je het meest nuttig? Waarom?
Welke van je aankopen was niet nodig? Waarom niet?
Jouw aankopen
Stap 1: Bekijk de producten in de eerste kolom.
Stap 2: Noteer in de tweede kolom het merk van het product of de winkel waar je het product kocht.
Stap 3: Duid vervolgens in de derde kolom aan hoe je het product kent.
Product
Merk/winkel
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
¨ aangeraden door vriend(in)
¨ al mijn vrienden hebben dit product
¨ mijn ouders kopen dat voor mij
¨ gehoord of gezien op tv, radio, magazine, internet …
¨ een bekendheid gebruikt dit product
¨ andere:
OPDRACHT 3: Essentie versus verleiding
Inleiding
Elke dag word je overladen met reclameboodschappen en verleidingen. Het is daarom belangrijk om een onderscheid te maken tussen wat je echt nodig hebt en wat je wordt verteld dat je nodig hebt. Je moet een onderscheid maken tussen reële behoeften en gecreëerde behoeften.
Reële en gecreëerde behoeften
In je aankopen kun je een onderscheid maken tussen reële behoeften en gecreëerde behoeften.
Reële behoeften: Je koopt iets omdat je het echt nodig hebt.
Bijvoorbeeld: je schoenen zijn te klein. Dus koop je nieuwe schoenen in de juiste maat.
Gecreëerde behoeften: Je koopt iets omdat men je overtuigd heeft om dat te doen, niet omdat je het nodig hebt.
Bijvoorbeeld: er is een actie op een heel mooie trui. Eén trui kopen + één trui gratis. Je koopt die twee truien hoewel je helemaal geen nieuwe trui nodig had. Je laat je dus leiden door reclame.
a Ga terug naar de strip met Elena en Mila op p. 110-111. Elena wil een nieuwe iPhone kopen. Is dat een reële of een gecreëerde behoefte?
b In de tabel hieronder staan een aantal stellingen over dingen die je misschien al eens gedaan hebt om erbij te horen.
Stap 1: Duid aan of je jezelf wel of niet in de stelling herkent.
Stap 2: Duid aan of het in de stelling om een reële of gecreëerde behoefte gaat.
Ik heb al eens .... Herken je jezelf?Soort behoefte
1 een kledingstuk gekocht omdat mijn vrienden het ook hadden. ¨ ja ¨ nee ¨ reëel ¨ gecreëerd
2 een game gekocht omdat ik anders niet kan meepraten met mijn vrienden.
3 een ander soort snack gekocht omdat mijn klasgenoten die lekkerder vinden.
¨ ja ¨ nee ¨ reëel ¨ gecreëerd
¨ ja ¨ nee ¨ reëel ¨ gecreëerd
OPDRACHT 4: Weet jij waardoor je aankopen beïnvloed worden?
1 De invloed van vrienden
Waarom denk jij dat jongeren dingen kopen om erbij te horen? Noteer drie mogelijke redenen.
bang om afgewezen te worden, geen vrienden willen verliezen graag aardig gevonden worden
niet willen dat anderen je gaan plagen
Je vriendengroep of vriendenkring wordt ook peergroup genoemd. Een peergroup is een groep mensen uit de samenleving die een vergelijkbare leeftijd, status of belangstelling hebben en gemeenschappelijke waarden en normen.
2 De invloed van reclame
peergroup
Stap 1: De leerkracht verdeelt jullie in groepen.
Stap 2: Verdeel binnen jouw groep de vragen van deel 1 (p. 116) onder elkaar. Welke vragen ga jij behandelen? Vink die vragen aan.
Stap 3: De leerkracht geeft feedback over de verdeling van de vragen.
Feedback door de leerkracht op de verdeling van de vragen:
¨ oké
¨ niet oké, want:
Stap 4: Bekijk de beeldfragmenten bij deel 1 en los jouw vragen op. De vragen staan in chronologische volgorde.
Stap 5: Daarna bekijk je deel 2 van het beeldfragment (p. 117). Beantwoord die vragen individueel.
Deel 1
¨ 1 Wat is het doel van reclame?
¨ 2 Vanaf welke leeftijd besef je dat reclame je probeert te beïnvloeden?
¨ 6 jaar ¨ 8/9 jaar ¨ 12 jaar
¨ 3 Hoeveel procent van de kinderen kiest voor de rode drinkbus na het eerste spotje?
¨ 4 Hoe kunnen ze meer kinderen overtuigen om voor de rode beker te kiezen?
VIDEO: RECLAME DEEL 1
¨ 5 Wat veranderen ze vervolgens aan de spot?
Waarom?
¨ 6 Waarom wordt de rode drinkbus het best links geplaatst in het spotje?
Hoe komt dat?
¨ 7 Kruis aan welke kleuren kinderen heel graag zien.
¨ 8 Wat is er nog belangrijk bij spots voor kinderen?
Samengevat
¨ 9 Wat heeft men allemaal veranderd in de tweede versie van het spotje? 1 2 3 4
Deel 2
Deze vragen vul je individueel aan.
10 Hoeveel procent van de kinderen kiest voor de rode drinkbus na de tweede versie van het spotje?
11 Begrijpen de kinderen dat ze de rode drinkbus kiezen door het spotje?
VIDEO: RECLAME DEEL 2
Algemene vraag
De kinderen kiezen bewust/onbewust voor de rode drinkbus.
Leg uit:
Conclusie: beïnvloedt reclame onze keuzes? JA NEE
3 Andere invloeden
Aankopen worden ook beïnvloed door je milieu of sociale achtergrond. Met andere woorden: door de grotere groep mensen met wie je samenleeft: je ouders, je familie, je vrienden, je kennissen.
Zij hebben een invloed. Kopen de meeste mensen in je familie merkkleren? Dan zul jij dat ook makkelijker doen. Eten de meesten mensen die je kent elke vrijdag frietjes? Dan is de kans groter dat jij dat ook gaat doen.
En daar bovenop komt nog een fenomeen dat vroeger niet bestond: sociale media. TikTok, Snapchat, Instagram, YouTube, X, Facebook ... hebben allemaal een invloed op je koopgedrag. Al die apps en programma’s kun je gratis gebruiken, maar dan moet je er wel massa’s reclamefilmpjes bij nemen. En net die filmpjes hebben een invloed op wat je koopt.
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.
1 Hoe noem je mensen die van het beïnvloeden van anderen via sociale media hun beroep hebben gemaakt?
2 Op welke manier beïnvloeden ze de kijkers?
3 Heb jij al producten gekocht door een influencer? Leg uit waarom (niet)?
4 Geef een voorbeeld van een influencer.
VIDEO: INFLUENCERS
4 Conclusie
a Je hebt nu geleerd dat je aankoop beïnvloed wordt door een aantal factoren. Welke? 1 2 3 4
b Kun je een andere factor geven die niet aan bod is gekomen, maar die ook een invloed kan hebben op de aankoop?
OPDRACHT 5: Geld gezocht V
Inleiding
Geld is belangrijk omdat het helpt om dingen te kopen die je nodig hebt of wilt hebben. Om geld te kunnen uitgeven moet je ook geld ontvangen. Je spreekt over uitgaven en inkomsten. Gaandeweg leer je omgaan met geld. Daarbij zijn lenen en sparen twee belangrijke begrippen. Het is belangrijk om te weten wat het verschil is tussen beide, zodat je slimme keuzes kunt maken met jouw geld.
1 Mijn budget
a Wanneer je spreekt over geld, gaat het dikwijls over een budget. Het budget van een jongere is anders dan het budget van een gezin. Maar wat betekent dat woord eigenlijk? Waaraan denk je als het woord budget hoort?
b Lees de info en duid aan of het hoort bij een persoonlijk budget of bij een gezinsbudget.
Persoonlijk Budget Gezin de inkomsten van alle leden van het gezin de inkomsten van een individu alle uitgaven van een individu alle uitgaven van het gezin
c Op welke manier krijgen jongeren inkomsten? En welke uitgaven hebben jongeren? Vul de mindmap aan.
INKOMSTEN
Al jouw inkomsten en uitgaven vormen jouw persoonlijk budget
JONGEREN
d Op welke manier zorgen gezinnen voor hun inkomsten? Welke uitgaven hebben gezinnen? Vul de mindmap aan.
INKOMSTEN
Alle inkomsten en uitgaven van een gezin vormen het gezinsbudget.
GEZIN
UITGAVEN
a Markeer de vijf woorden die verband houden met sparen. Markeer de vijf woorden die verband houden met lenen
spaarrekening
rente
toekomst
lening
spaargeld
spaarpot doel
terugbetalen schuld onmiddellijk
b Omschrijf elk begrip in één zin. Wat is geld lenen en wat is geld sparen?
Lenen is
Sparen is
c Duid aan of het gaat om lenen of om sparen.
Persoonlijk
Ik zet elke maand geld opzij voor een nieuwe fiets.
Ik leen geld van mijn ouders om een nieuwe koptelefoon te kopen.
Ik leen geld aan mijn beste vriend omdat hij een zak snoepjes wil kopen.
Ik spaar mijn zakgeld om een cadeautje voor mijn moeder te kopen.
Ik breng mijn zakgeld naar de bank.
Ik bewaar mijn kleingeld in een potje voor een uitstapje in de vakantie.
Ik open een spaarrekening bij de bank en zet daar geld op voor later.
Bespreek deze vragen mondeling.
1 En jij? Heb jij al geld geleend of gespaard? Vertel!
2 Wat zijn de voordelen van sparen in plaats van lenen?
3 Wat zijn de mogelijke nadelen van lenen?
Als je geld mag lenen van iemand dan laat die persoon zien dat hij om jou geeft.
Geld lenen kan ruzie veroorzaken als ze het niet willen terugbetalen!
Lenen Sparen
De leerkracht verdeelt de klas in groepen. Volg de stappen in het kader.
Stap 1: Elke groep kiest een stelling uit het kader.
Zorg dat elke groep een andere stelling kiest.
Stap 2: Bespreek of je akkoord gaat of niet met de stelling.
Stap 3: Noteer op een blad enkele argumenten voor en/of tegen om jullie standpunt te ondersteunen.
Stap 4: Presenteer jullie argumenten aan de klas.
Lees eerst de stellingen. Is alles duidelijk?
¨ Het is een goed idee om geld te lenen als je iets echt graag wilt hebben.
¨ Sparen is belangrijker dan lenen voor het kopen van dingen die je wilt hebben.
¨ Het is verstandig om regelmatig geld opzij te zetten voor onverwachte kosten, zoals reparaties of medische rekeningen.
¨ Het is beter om geld te lenen van familie dan van een bank.
¨ Lenen van vrienden kan leiden tot problemen in de vriendschapsrelatie.
¨ Het is belangrijker om geld te sparen voor later dan om het meteen uit te geven aan leuke dingen.
¨ Het is beter om geld te sparen voor een grote aankoop in plaats van het te lenen.
OPDRACHT 6: Mijn aankoopgedrag wordt beïnvloed door … U
Ontdek en beschrijf hoe jouw aankoopgedrag beïnvloed wordt.
Stap 1: Bespreek de eerste twee situaties met de hele klas.
Situatie
1 Je krijgt al een paar dagen dezelfde reclamespot voor sneakers te zien op je sociale media. Op woensdagmiddag loop je vaak langs een winkel en daar zie je die sneakers al wekenlang in promotie staan. Twee weken later stap je de winkel binnen en je koopt de sneakers.
2 Je komt net uit de supermarkt wanneer iemand je vraagt om balpennen voor het Kinderkankerfonds te kopen. Je hebt eigenlijk geen balpennen nodig, maar hebt medelijden met die kinderen en wilt ze graag helpen.
Behoefte Invloed
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame ¨ peers ¨ milieu/sociale achtergrond ¨ sociale media
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
Stap 2: Vorm groepjes per twee.
Stap 3: Kies om de beurt een situatie uit de reeks. Beantwoord bij elke situatie de volgende vragen:
• Gaat het om een reële of een gecreëerde behoefte?
• Door welke factoren werd het aankoopgedrag beïnvloed?
Opgelet: soms zijn er meerdere antwoorden mogelijk.
3 Je hebt een nieuwe bril nodig. In de eerste brillenwinkel kost die 500 euro. In de winkel even verderop kost die ook 500 euro, maar loopt er een reclameaanbieding: twee brillen voor de prijs van één. Handig, want dan kun je afwisselen. Je koopt die bril en krijgt er de tweede gratis bij.
4 Elke vrijdagavond eten jullie frietjes. Je bent voor het eerst in lange tijd op vrijdag eens alleen thuis en hebt honger. Zonder na te denken stap je naar de frituur en koop je frietjes.
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
5 Tijdens het shoppen zie je een jas in de etalage van een winkel hangen. Ook al heb je niet echt een jas nodig, je weet het meteen: die wil je! Je belt je mama en zij stort met de glimlach het geld op je rekening. Ze begrijpt dat: het overkomt haar ook vaak.
¨ reële behoefte ¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame ¨ peers ¨ milieu/sociale achtergrond ¨ sociale media
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
¨ reële behoefte ¨ gecreëerde behoefte
6 Je hebt geen nieuwe smartphone nodig. Je bent eigenlijk best wel tevreden van de Samsung die je nu hebt en die nog maar 6 maanden oud is. Maar al je vrienden hebben een iPhone. Je verkoopt je Samsung aan je zus en koopt zelf een iPhone.
7 Je kijkt erg op naar Killian Mbappé. Je volgt hem op sociale media. Hij speelt met voetbalschoenen van Nike. Je hebt eigenlijk geen nieuwe voetbalschoenen nodig, maar je wilt graag dezelfde schoenen. Je surft naar bol.com en koopt ze.
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame ¨ peers ¨ milieu/sociale achtergrond ¨ sociale media
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
8 Je hebt een nieuwe jas nodig. Er is een leuke merkjas van Burton, maar die kost echt wel erg veel. Je ziet een andere jas, die er even goed uitziet. Er staat geen merk op, maar die jas past, is mooi en goedkoop. Jij en je vrienden geven toch niet zo om merkkleren.
9 Je hebt dorst na de les L.O. en loopt langs de drankenautomaat. Je koopt een flesje water. Water is oké. Je mag trouwens toch geen frisdrank drinken van je ouders.
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
10 Je gaat voor de eerste keer op skivakantie. Je huurt materiaal, maar hebt een goed skipak en een goede helm nodig. Je vraagt uitleg aan de verkoper in de zaak en neemt twee vrienden mee die al vaak zijn gaan skiën. Hun mening vind je ook belangrijk.
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers ¨ milieu/sociale achtergrond ¨ sociale media
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
11 Je mag van je ouders kiezen bij het begin van het schooljaar: een busabonnement of een nieuwe elektrische fiets. Je vindt het klimaat belangrijk, dus heb je een fiets gekocht. Je moet toch op de een of de andere manier naar school en dit is volgens jou de beste oplossing. In je vriendenkring vindt trouwens iedereen dat een goede beslissing.
12 Je vrienden gaan ’s middags een hamburger eten bij McDonald’s. Jij gaat mee, want je hebt honger. Maar omdat je moslim bent, kies je voor een fishburger. Het vlees bij McDonald’s mag je immers niet eten: dat is niet halal.
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze
wordt beïnvloed door:
¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame
¨ peers ¨ milieu/sociale achtergrond ¨ sociale media
¨ reële behoefte
¨ gecreëerde behoefte
Je gedrag/keuze wordt beïnvloed door: ¨ reclame
¨ peers
¨ milieu/sociale achtergrond
¨ sociale media
OPDRACHT 7: Ga ik geld lenen of sparen? U
Lees deze scenario’s. Beslis of je geld gaat lenen of sparen. Leg uit waarom je deze keuze maakt.
Je beste vriend vraagt je om 40 euro te lenen voor een concertkaartje, maar je hebt net genoeg geld gespaard om een nieuwe fiets te kopen. Wat zou je doen en waarom?
Je mag mee op sportkamp volgend jaar met je beste vriend(in). Jullie kijken er allebei naar uit, maar het kost wel 350 euro. Er wordt een voorschot gevraagd van 200 euro bij de inschrijving. Je hebt momenteel 200 euro gespaard voor een nieuwe smartphone. Wat zou je doen en waarom?
Je wilt meedoen aan een belangrijke wedstrijd maar de inschrijving kost 50 euro. Je hebt momenteel geen geld gespaard. Een vriend(in) biedt aan om je het geld te lenen. Zou je het geld lenen of zelf proberen te sparen? Waarom?
Je favoriete artiest komt naar België voor een concert. Een kaartje kost 80 euro. Je hebt 40 euro gespaard voor een verjaardagscadeau voor jouw opa die 70 wordt. Wat zou je doen en waarom?
Je favoriete winkel heeft een uitverkoop waarbij je die ene trui kunt kopen die je al maanden wilt hebben, maar die kost 50 euro. Je hebt momenteel geen geld gespaard. Zou je geld lenen van een vriend(in) om de trui te kopen, of zou je ervoor kiezen om te sparen? Waarom?
OPDRACHT 8: Evalueer jezelf R
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
������������ ������������ ������������ ������������
Ik koos deze emoji(’s) omdat:
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
Ik ben me bewust van de gevolgen die elk soort keuze kan hebben voor mijn aankoopgedrag.
Ik besef dat mijn aankoopgedrag beïnvloed wordt door verschillende factoren.
Ik kan uitleggen waarom ik een bepaalde aankoop gedaan heb en welke invloeden daar eventueel een rol in gespeeld hebben.
Ik kan het verschil uitleggen tussen een persoonlijk budget en een gezinsbudget.
Ik ken de voordelen en nadelen van sparen.
Ik ken de voordelen en nadelen van lenen.
HOOFDSTUK 6 BELGIË IS EEN DEMOCRATIE
Je kunt thuis, of op school, veel of weinig inspraak hebben in bepaalde situaties, of soms helemaal niet.
En zelfs als je er inspraak in hebt, betekent dat niet automatisch dat jouw mening gevolgd wordt.
Voor het bestuur van een land is dat ook het geval.
In dit hoofdstuk krijg je een antwoord op de volgende vragen:
- Wat is inspraak?
- Wat zijn meningen, feiten en argumenten?
En hoe hou je die uit elkaar?
- Hoe weet je of informatie betrouwbaar is?
- Hoe werkt het bestuur van een gemeente eigenlijk?
- Hoe zit ons land, België, in elkaar? Wie doet wat? Wie beslist wat?
- En met welke landen maken we samen deel uit van de Europese Unie?
OPDRACHT 1: Inspraak of niet? O
Als je ergens inspraak in hebt, betekent dat dat jij je mening mag geven over iets waarbij je betrokken bent. Je kunt zo dus mee het resultaat bepalen. In welke mate heb jij inspraak in zaken uit je dagelijkse leven, zoals bedtijd, huiswerk en andere regels?
1 Beantwoord deze vragen.
• Wie bepaalt welke kleren jij draagt?
• Wie heeft het merk en model van je smartphone gekozen?
• Wie bepaalt hoe laat de school begint?
• Wie bepaalt wat je vanavond eet?
• Wie bepaalt tot hoe laat je mag opblijven?
2 Lees de drie vragen en volg het stappenplan.
1 Welke beslissingen in je dagelijkse leven worden voor jou genomen?
2 Bij welke beslissing heb je inspraak?
3 Bij welke beslissing wil je meer inspraak?
Conclusie: Inleiding
Stap 1: Denk na over een antwoord op elke vraag.
Stap 2: Je krijgt van je leerkracht drie post-its. Beantwoord elke vraag in één kernwoord op een post-it.
Stap 3: Verzamel voor elke vraag de post-its en bespreek klassikaal.
Inleiding
Misschien heb je thuis inspraak in bepaalde situaties. Of in je vriendengroep? Maar hoe zit dat eigenlijk op school?
1 Inspraak op school
Hebben leerlingen inspraak op jouw school? Kun je mee beslissen over sommige zaken?
Geef een voorbeeld van inspraak - in jullie klas: - op school:
2 Rechten en plichten op school
a Welke plichten hebben jullie op school? Wat moeten jullie doen?
b Welke rechten hebben jullie op school? Wat mogen jullie doen?
3 Vrijheid en gelijkheid op school
K ies drie van de zes stellingen uit. Duid jullie keuze aan. Bespreek de gekozen stellingen vervolgens mondeling in groepjes. Wat is jullie mening?
¨ Zijn jullie altijd vrij om te doen wat jullie willen op school?
¨ Kunnen jullie (soms) mee bepalen wanneer de lessen beginnen, of wanneer jullie de school mogen verlaten?
¨ Kan de school jullie verplichten om in het weekend of op woensdagnamiddag naar school te komen?
¨ Zijn de regels op school voor alle leerlingen gelijk?
¨ Mag je zelf beslissen wat en wanneer je eet op school?
¨ Heeft de school invloed op je uiterlijk? Valt daarover te praten, of is er geen inspraak op dat gebied?
Conclusie
Duid de meest correcte conclusie aan.
¨ In een school hebben leerlingen inspraak. Ze mogen een beetje mee beslissen. Leerlingen hebben rechten maar ook plichten. Een school kan enkel binnen de schooluren iets opleggen aan leerlingen. Alle leerlingen zijn gelijk op school.
¨ In een school hebben leerlingen inspraak. Ze mogen over alles mee beslissen wat er gebeurt. Leerlingen hebben vooral rechten maar ook een paar plichten. Een school kan enkel binnen de schooluren iets opleggen aan leerlingen. Alle leerlingen zijn gelijk op school.
¨ In een school hebben leerlingen inspraak. Ze mogen regelmatig mee beslissen wat er gebeurt. Leerlingen hebben zowel rechten als plichten op school. Een school kan binnen de schooluren iets opleggen aan leerlingen, maar ook buiten de schooluren, wanneer een schoolactiviteit in het weekend of op verplaatsing doorgaat, zoals bij een sportdag. Alle leerlingen zijn gelijk, maar worden niet allemaal gelijk behandeld. De regels voor oudere leerlingen zijn vaak wat soepeler dan voor de jongere leerlingen.
In een democratie, zoals België, is dat ongeveer hetzelfde. We hebben rechten en we hebben plichten; we hebben wat inspraak en we zijn vrij en gelijk aan elkaar.
In een autoritair regime of een dictatuur is dat niet het geval: daar heb je geen inspraak. Je bent niet vrij: één persoon of een kleine groep personen beslist wat je mag en wat je niet mag. Je hebt weinig rechten.
OPDRACHT 3: Inspraak op school V
Inleiding
Je kunt thuis, of op school, veel of weinig inspraak hebben in bepaalde situaties, of soms helemaal niet. En zelfs als je er inspraak hebt, betekent dat niet automatisch dat jouw mening gevolgd wordt. Voor het bestuur van een land is dat ook het geval.
1 Veel of weinig inspraak?
a Doe samen de broodjesoefening. De leerkracht legt je uit wat de bedoeling is.
broodje kaas
broodje hesp
broodje tonijn
broodje gezond
broodje zalm
b Duid de correcte kenmerken aan.
Democratie Democratie met vertegenwoordigers Dictatuur (autoritair regime)
Iedereen beslist mee. Iedereen beslist mee. Iedereen beslist mee.
Iedereen is gelijk.
Slechts een paar personen beslissen.
Iedereen is gelijk.
Slechts een paar personen beslissen.
Iedereen is gelijk.
Slechts een paar personen beslissen.
Slechts 1 persoon beslist.Slechts 1 persoon beslist.Slechts 1 persoon beslist.
Sommigen hebben meer macht dan de rest.
Sommigen hebben meer macht dan de rest.
Sommigen hebben meer macht dan de rest.
1 persoon heeft alle macht.1 persoon heeft alle macht.1 persoon heeft alle macht.
c Waar heb je het meeste inspraak? Duid aan.
¨ democratie ¨ democratie met vertegenwoordigers ¨ dictatuur (autoritair regime)
d Waar heb je het minste inspraak? Duid aan.
¨ democratie ¨ democratie met vertegenwoordigers ¨ dictatuur (autoritair regime)
e Welk systeem gebruiken wij in België? Duid aan.
¨ democratie ¨ democratie met vertegenwoordigers ¨ dictatuur (autoritair regime)
2 Voor- en nadelen
Vul de tabel aan.
Democratie Democratie met vertegenwoordigers Dictatuur (autoritair regime)
Voordelen
Nadelen
Landen met deze bestuursvorm
Geen enkel land werkt op deze manier. Je zou voor elke beslissing alle inwoners om hun mening moeten vragen. Dat gaat niet.
België, Nederland, Duitsland, de Verenigde Staten …
OPDRACHT 4: Over feiten, meningen en argumenten V
Inleiding
Noord-Korea, Syrië, Zimbabwe, Verenigde Arabische Emiraten ...
Wanneer je inspraak krijgt thuis, in je vriendenkring of op school, dan geef je jouw mening over iets, en wordt daar ook naar geluisterd. Die mening (subjectief) is dan weer gebaseerd op feiten (objectief). Om je mening te verduidelijken, gebruik je argumenten
1 Feit of mening?
FEIT = objectief
Een feit is iets dat echt gebeurd is.
Je kunt het bewijzen en het kan door iedereen worden gecontroleerd.
MENING = subjectief
Een mening is iets wat iemand over iets denkt. Je kunt het niet bewijzen of controleren.
objectief = gebaseerd op feiten en niet op meningen
subjectief = gebaseerd op je persoonlijke mening of voorkeur
a Duid aan of de uitspraak een feit of een mening is.
Stellingen
Het is 14 graden Celsius buiten.
België is het beste land om in te wonen.
Het is koud buiten.
België heeft meer dan 11 miljoen inwoners.
Water kookt bij 100 graden Celsius.
Koffie smaakt beter dan thee.
b Geef zelf een voorbeeld van een feit en een mening.
Feit Mening
FeitMening
c De papa van Marieke leest de weekendkrant. Hij leest de krantenkoppen hardop voor. Drukken deze krantenkoppen een feit of een mening uit? Kruis aan. Leg ook uit waarom.
Je kunt dit controleren. X
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
Er staat ‘zouden’, dus iemand beweert dat. X
¨ Mening
Tussentijdse feedback door de leerkracht
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit
¨ Mening
¨ Feit ¨ Mening
d Ga zelf op zoek naar krantenkoppen. Knip ze uit en verdeel ze in feiten en meningen. Plak de koppen op twee aparte bladen: een blad met feiten en een blad met meningen.
2 Argumenten
Met een argument kun je een reden geven waarom je iets wel of niet doet; je kunt je beslissing dan beter uitleggen. Met argumenten zeg je ook wat je van iets vindt (goed of slecht). Er kunnen argumenten voor en tegen zijn.
Als de argumenten veranderen, kan ook je mening veranderen. Als je alle argumenten voor en tegen op een rijtje hebt gezet, kun je een mening geven die gebaseerd is op die argumenten.
Een voorbeeld:Je zegt dat je niet buiten wilt spelen, maar binnen wilt blijven. Mogelijke argumenten kunnen zijn:
- Het regent buiten en ik wil niet nat worden.
- Het is te koud.
- Ik heb gisteren al buiten gespeeld.
- Ik ben net bezig met iets binnen en wil dat graag afwerken.
a Bedenk zelf een voorbeeld.
Dit is jouw mening of beslissing:
Dit zijn de argumenten die je daarvoor gebruikt (minimaal twee):
b Wat denk jij over warme maaltijden op school? Geef twee argumenten voor en twee argumenten tegen.
Voor 1 2
Tegen 1 2
3 Inspraak, gebaseerd op feiten, meningen en argumenten
a Stel: je krijgt inspraak in wanneer je schooldag begint.
1 Geef je mening.
- Om hoe laat start de schooldag op jullie school?
- Vind je dat goed? Of vind je dat te vroeg? Of te laat?
- Om hoe laat zou jij de schooldag graag willen laten starten?
2 Waarop is je mening gebaseerd? Kun je uitleggen waarom dit je mening is? Geef minstens twee argumenten voor jouw mening.
1
2
3 Neem je argumenten onder de loep:
- Z ijn ze eerder gebaseerd op feiten of meningen?
- K ijk je naar de situatie vanuit je persoonlijke idee erover, of eerder algemeen?
b Bekijk het eens van meer dan één kant.
In de volgende artikels krijg je een standpunt te lezen vanuit de wetenschap, vanuit leerkrachten en vanuit leerlingen over een later startuur van de schooldag.
Je hebt voor deze opdracht twee markeerstiften nodig met een verschillende kleur.
Stap 1: Lees bron 1 (p. 137). Wat zegt de wetenschap?
Bron 1 geeft het standpunt van een wetenschapper, een directeur en een journalist weer over een later startuur van de schooldag.
- Markeer met een markeerstift in het artikel de argumenten voor en tegen. Gebruik daarvoor twee verschillende kleuren.
- Is de professor eerder voor of eerder tegen? Markeer het correcte antwoord De professor is eerder voor. D e professor is eerder tegen.
Stap 2: Lees bron 2 (p. 138). Wat zegt de leerkracht?
Bron 2 geeft het persoonlijke standpunt van een leerkracht weer over een later startuur van de schooldag.
- Is deze leerkracht eerder voor of eerder tegen? Markeer het correcte antwoord. De leerkracht is eerder voor. D e leerkracht is eerder tegen.
- Markeer in de tekst argumenten die je antwoord ondersteunen.
- Stel de vraag: Is jullie leerkracht MAVO het met deze leerkracht eens of niet? Wat vindt hij of zij van de argumenten in de tekst?
Stap 3: Lees bron 3 (p. 138). Wat zeggen de leerlingen?
Over dit onderwerp wordt zelden de mening van de leerlingen zelf gevraagd.
In Nederland deed men dat wel, tijdens een onderzoek bij 3 500 jongeren. Maar dat is al lang geleden, namelijk in 2014.
Dat kan beter toch? Doe dat onderzoek over met de klas.
Duid jouw antwoord op de beide vragen aan.
De leerkracht haalt de antwoorden op en bezorgt jullie de percentages.
Vind jij het een goed of slecht plan om elke schooldag te beginnen om 10.00 uur?
¨ Een goed plan
¨ Een slecht plan
¨ Weet niet/geen mening
Als jij mocht kiezen, om hoe laat zou je dan het liefst willen beginnen met de eerste les?
¨ Rond 08.10 uur
¨ Rond 08.30 uur
¨ Rond 09.00 uur
¨ Rond 09.30 uur
¨ Rond 10.00 uur
¨ Later dan 10.00 uur
- Z ijn de leerlingen uit Nederland eerder voor of eerder tegen? Markeer het correcte antwoord.
De leerlingen zijn eerder voor. D e leerlingen zijn eerder tegen.
- Komt dat overeen met de mening in jullie klas?
In elk van deze drie bronnen komt telkens maar één standpunt over het onderwerp aan bod. Omdat jij de drie bronnen gelezen hebt, heb je meerdere standpunten leren kennen. Als je slechts een van deze bronnen leest, ken je maar één standpunt over dit onderwerp. Je bekijkt het dan maar van één kant. Bij het beoordelen van informatie is het belangrijk dat je je daar bewust van bent en er rekening mee houdt.
MIJN NOTITIES
Waarom voor tieners 8.30 uur niet het ideale uur is om de lessen te beginnen
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat tieners 's ochtends meer tijd nodig hebben om wakker te worden. Een nieuwe school in Leuven houdt daar rekening mee en laat de lessen starten om 9 uur. Moeten andere scholen het voorbeeld volgen?
In de meeste middelbare scholen in Vlaanderen beginnen de lessen rond 8 uur of half negen. Maar niet zo in de nieuwe school Stroom in Leuven. Daar beginnen de lessen vanaf september om 9 uur. "Het brein van tieners begint immers pas echt goed te werken als het wat later op de ochtend is. Dat hebben we gehaald uit wetenschappelijk onderzoek. Daarom starten we de schooldag wat later", zegt de directie.
Professor Olivier Mairesse, een slaapexpert, bevestigt wat de directeur beweert. "Er zijn zeker uitzonderingen, maar over het algemeen worden tieners eerder avondtypes die 's avonds langer opblijven en 's ochtends langer doorslapen. Dit ligt dus voor een stuk aan hun biologische klok, maar ook aan hun gedrag. Want omdat ze 's avonds later slaperig worden, blijven ze ook langer actief. Vaak zitten ze dan op de computer of smartphone series te bekijken, of zijn ze actief op sociale media. Dat zijn activiteiten die zeker niet bevorderlijk zijn voor de slaap."
Hoeveel slaap een tiener nodig heeft, verschilt volgens professor Mairesse van persoon tot persoon. "Sommige tieners komen toe met 7 uur slaap, andere hebben 10 uur nodig. Maar het is hoe dan ook belangrijk dat ze die uren uitslapen. Als ze niet lang genoeg hebben geslapen, dan kunnen ze zich moeilijker concentreren en zijn ze prikkelbaar."
"Mensen hebben twee keer per dag een aandachtspiek. Wie 's nachts voldoende slaapt en bijvoorbeeld om 7 uur 's ochtends wakker wordt, zal een eerste piek hebben rond 11 uur en een tweede rond 5 à 6 uur 's avonds. Op die twee piekmomenten zijn de hersenen het meest actief en kunnen we ons het best concentreren. Bij tieners die onvoldoende slapen - of wel voldoende slapen maar later opstaan, verschuiven die momenten. Hun hersenen hebben dan pas later op de dag een piekmoment."
Daarom is het volgens de professor zelfs een goede idee als alle scholen hun lessen later zouden laten beginnen. Al heeft hij ook een kritische bedenking: "Als de lessen later starten, dan heeft een tiener daar alleen maar voordeel bij als hij ook langer kan uitslapen. Als hij nog altijd om half zeven moet opstaan, dan maakt het weinig uit of de school om 8 of 9 uur begint. Je moet hem ook de tijd gunnen om langer in bed te blijven. Anders is hij even slecht uitgeslapen."
Of het in de praktijk haalbaar is om in alle scholen de lessen om 9 uur te laten beginnen, betwijfelt hij. "Heel wat ouders beginnen rond 9 uur te werken. Als zij rond die tijd ook nog hun kinderen aan de school moeten afzetten, dan komen zij in de problemen. Bovendien zou dan al het school- en werkverkeer samenkomen, waardoor we met z'n allen nog meer in de file staan."
Bron: www.vrt.be
Latere start middelbare scholen goed voor leerling en docent
Ik ben van mening dat later starten wel degelijk voordelen kan opleveren, zowel voor de leerlingen als voor de docenten. Om te beginnen verandert de interne klok van jongeren in de puberteit. Hierdoor lukt het pubers vaak niet op tijd te gaan slapen. Ze blijven langer wakker, maar moeten wel ’s ochtends vroeg opstaan. Hierdoor halen ze de negen uur slaap die zij per nacht nodig hebben niet en bouwen ze onbewust een slaaptekort op.
Slaaptekort gaat ten koste van de concentratie, zo is bewezen. En het zorgt ook voor moeilijk en opstandig gedrag, wat het lesgeven er voor leerkrachten niet makkelijker op maakt. Daarnaast is later starten ook beter voor de verkeersveiligheid. Jongeren moeten dan niet langer tijdens het spitsuur het verkeer in, als voetganger of fietser. Leerlingen die niet goed uitgerust zijn, en daardoor gemakkelijker afgeleid kunnen worden, zijn minder aandachtig in het verkeer en kunnen zo sneller betrokken raken bij een ongeluk.
Tot slot geeft een later aanvangstijdstip van de lessen, leerkrachten meer extra tijd om die lessen voor te bereiden. De werkdag kan voor leerkrachten namelijk wel gewoon om 8.30 uur beginnen. Zij kunnen bijvoorbeeld ook in de ochtend vergaderen, wat ook leidt tot efficiëntere en kortere vergaderingen, omdat de leerlingen om 10.00 uur in de klas zitten, dus tegen dan moet het vergaderen klaar zijn.
Trouwens, uit onderzoek is gebleken dat mensen in de ochtend productiever zijn dan in de middag of avond. Een frisse start in de ochtend kan ervoor zorgen dat leerkrachten hun tijd beter gebruiken.
Kortom, voldoende argumenten om het aanvangstijdstip voor leerlingen op middelbare scholen te verplaatsen naar 10.00 uur. Dat is zowel voor de leerlingen als voor de leerkrachten echt niet zo’n gek idee.
Bron: www.bndestem.nl
Lessen later laten beginnen?
In het buitenland gebeurt het al vaker: de lessen op middelbare scholen beginnen later in de ochtend, omdat jongeren volgens wetenschappers later op de dag beter leren en presteren. In Nederland werd daarover de mening van de leerlingen zelf gevraagd, in een onderzoek, in 2014.
Vind jij het een goed of slecht plan om elke schooldag te beginnen vanaf 10.00?
Een goed plan: 43 %
Een slecht plan: 50 %
Weet niet/geen mening: 7 %
Als jij mocht kiezen, om hoe laat zou je dan het liefst willen beginnen met de eerste les?
Rond 08.10: 10 %
Rond 08.30: 19 %
Rond 09.00: 32 %
Rond 09.30: 23 %
Rond 10.00: 13 %
Later dan 10.00 uur: 3 %
Bron: eenvandaag.assets.avrotros.nl
OPDRACHT 5: Hoe betrouwbaar is informatie?
1 Fake news
Wat is fake news? En hoe kun je het herkennen? Je gaat op zoek naar het antwoord op die vragen.
Stap 1: De klas wordt in 3 groepen verdeeld.
Stap 2: Elke groep krijgt een beeldfragment.
Stap 3: Bekijk jouw fragment en beantwoord de vragen die daarbij horen.
Groep 1: Bosbranden in Australië
Wat is er fout aan de foto die door Rihanna verspreid werd? Leg uit.
Hoe had je onmiddellijk kunnen zien dat de foto met de koala fake news was?
Hoe kun je fake news herkennen? Waar moet je op letten?
Groep 2: Hoe kun je fake news herkennen?
Waarop moet je letten bij fake news? Noteer de witte kernwoorden die op het scherm verschijnen.
1 Wie is de ?
2 Staat er veel op de site?
3 Wat is de ?
Groep 3: Wat is fake news?
Geef een ander woord voor fake news:
Vul aan: fake news is nieuws dat is, dat niet is.
Welk voorbeeld geeft men van fake news? Beschrijf het in je eigen woorden.
Fake news komt voor op drie manieren:
Om welke twee redenen wordt nepnieuws gemaakt en verspreid?
Wat is het grote gevaar bij al dat fake news?
Groep 4: Fake news is van alle tijden
Fake news bestaat al sinds de tijd van de
Het probleem is veel groter dan enkel fake news. Fake news is maar een onderdeel van een veel groter probleem, namelijk .
Fake news wordt vooral verspreid via
Waarom verspreiden mensen foute informatie? Schrap wat niet past.
- Vroeger vooral omdat daar veel geld / roem mee te verdienen was.
- Vandaag vooral om verdeeldheid / verwarring te zaaien.
- Mensen gaan soms ook zaken verzinnen om een politiek / economisch verhaal te vertellen.
Op het einde geeft de journalist drie tips om fake news te herkennen. Leg de drie tips uit met een voorbeeld.
Tip 1: K ijk wie het artikel geschreven heeft. Is dat een journalist, een wetenschapper of gewoon iemand die online zijn of haar mening geeft?
Tip 2: K ijk naar de datum waarop het artikel geschreven is. Is dat recent? Of al wat ouder? Iets dat twee jaar geleden geschreven is, is nu misschien al achterhaald.
Tip 3: K ijk naar de foto's die bij het artikel staan. Met Google Reverse Image Search kun je ontdekken of een foto bewerkt is met Photoshop.
Stap 4: Vat met de hele klas samen.
Fake news of is verzonnen. Het is informatie. Fake news wordt gemaakt door mensen die er mee willen of onze willen beïnvloeden.
Geef 5 tips waarop je moet letten om te kunnen controleren of het om fake news gaat.
Ik heb een heel goede beoordeling op mijn toets!
2 Bronnen nakijken op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en correctheid
@VANIN
Dat is fake news volgens mij!
Nieuws of informatie krijg je van een nieuwsbron of een informatiebron. Je spreekt kortweg van de bron van je nieuws of je informatie. Die bron moet aan drie voorwaarden of criteria voldoen:
Bruikbaarheid
Is de bron bruikbaar voor je opdracht? Als de opdracht is: ‘Zoek informatie over de klimaatopwarming’, dan heb je niet veel aan een tekst die over het leven van soldaten in WO I gaat.
Betrouwbaarheid
Is je bron betrouwbaar? Of is het fake news? Hoe je dat moet controleren weet je al.
Correctheid
Is de informatie van je bron correct? Dat kun je controleren door de informatie te vergelijken met informatie van andere bronnen of door feiten op te zoeken. Een artikel over een gebeurtenis in een krant kun je bijvoorbeeld eens vergelijken met een artikel over dezelfde gebeurtenis, maar dan in een andere krant of op een andere site. Komt de informatie overeen? Dan is ze waarschijnlijk correct.
Lees eerst de vraag van Julan. Lees vervolgens bron 1, 2 en 3. Vul de tabel aan om de bronnen te vergelijken.
Ik wil informatie over de helmen van de Romeinse soldaten.
Welke bronnen zijn bruikbaar om de vraag van Julan op te lossen? Leg uit waarom (niet).
¨ Bron 1 ¨ Bron 2 ¨ Bron 3
Welke van de drie bronnen is volgens jou het meest betrouwbaar?
Leg uit waarom (niet).
Is de informatie over de helmen in de bronnen correct? Dat kun je controleren door te bekijken of ze hetzelfde vertellen over de helmen. Welke informatie over de helmen komt in alle bruikbare bronnen voor?
¨ Bron 1 ¨ Bron 2 ¨ Bron 3
1
Een Romeinse soldaat droeg wollen onderkleding, een borstharnas, een helm en sandalen. Hij had een kort zwaard en een dik leren schild. Onder zijn sandalen zaten ijzeren noppen. Daar kon een soldaat honderden kilometers op lopen. Omdat het leven van een Romeinse soldaat best goed was, wilden ook veel andere mannen voor de Romeinse keizer vechten. Er zaten zelfs veel Germanen in het Romeinse leger. Een diensttijd duurde 16 jaar en werd onder keizer Augustus opgetrokken naar 25 jaar. Daarna kregen ze een militair diploma. Daarin stond dat ze dezelfde rechten kregen als de Romeinen en dat ze vanaf nu mochten trouwen. Ze waren dan een echte Romein geworden.
Bron: Schooltv.nl
Showhelm
Soldaten en officieren moesten zelf hun uitrusting betalen. Dat verklaart ook de grote verscheidenheid aan helmen die zijn teruggevonden. Wie extra geld wilde besteden aan zijn uiterlijk, kon een luxueuze helm aanschaffen of zijn geld steken in een extra ‘showhelm’ die uitsluitend werd gedragen bij parades.
Legioensoldaten zagen er dan ook niet altijd uniform uit. Aan de bovenkant van de helm zijn vaak resten van een houder te zien.
Daaraan werd een indrukwekkende helmbos bevestigd die bestond uit paardenhaar of veren. Daardoor leek de soldaat groter en imposanter, zodat hij de vijand al op voorhand schrik kon aanjagen.
Viziermaskers
Bron 3
Sommige helmen die door cavaleristen werden gedragen, hebben de vorm van een masker met openingen voor de mond, neusgaten en ogen. Deze viziermaskers werden met een scharnier aan de bovenkant van de helm vastgemaakt, zodat ze konden worden geopend en gesloten. De bronzen maskers waren vaak bedekt met een laag zilver, waardoor ze schitterden in de zon. Bij veldslagen toonde de drager van een viziermasker geen angst of vermoeidheid, wat intimiderend op de vijand moet zijn overgekomen.
Bron: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, Nederland www.rmo.nl
Een Romeinse soldaat had maar één soort kleding. Die bestond uit: een tunica (als ondergoed) en boven de tunica een maliënkolder. Ook had hij sandalen aan met een soort spijkertjes aan de onderkant. Dat was om uitglijden te voorkomen. Een bronzen helm hoort er ook bij, en de hogere personen hadden een pluim van paardenhaar op de helm. Een gewone soldaat had drie wapens: een zwaard, een speer en een schild. Er was ook iets bijzonders aan de schilden van de Romeinen, namelijk de ronde knop aan de voorkant. Wanneer een legioen op weg naar een slagveld was, hadden ze het heel zwaar. Dat komt omdat de soldaten met bagage (uitrusting met wapens en een paal voor de tenten van het kamp, een rugzak met proviand voor drie dagen, potten en pannen) ongeveer 40 km per dag moesten lopen. Hiernaast zie je een soldaat (je kunt aan de helm zien dat het geen gewone soldaat is).
OPDRACHT 6: Over gemeentes en deelgemeentes
Inleiding
Het bestuur van een land en van een gemeente kun je eigenlijk vergelijken. In België worden gemeentes op een democratische manier bestuurd. Om het bestuur van een land te vergemakkelijken, deel je het op in deelgebieden, net zoals een school is opgedeeld in een eerste, tweede en derde graad. Zo is België onderverdeeld in provincies, gemeentes en deelgemeentes.
1 Provincie, gemeente en deelgemeente
a Vul het schema aan met de info uit de strip op de volgende pagina.
• In welke deelgemeente woont de opa van Marieke?
• Tot welke gemeente hoort die deelgemeente?
• In welke provincie ligt die gemeente?
• In welk land ligt die gemeente?
Deelgemeente
Een grotere gemeente bestaat meestal uit verschillende deelgemeentes. Zo bestaat de gemeente Beersel uit de deelgemeentes Dworp, Beersel, Huizingen, Alsemberg en Lot. Die kleine gemeentes vormen samen één grote gemeente.
b Vul het schema nu nog een keer aan met de gegevens van je schoolgemeente. De info die je niet kent, kun je online opzoeken.
Deelgemeente
@VANIN
2 Verkeersborden wijzen je de weg.
Wanneer je een gemeente of stad binnenrijdt, zie je een naambord staan: een geel bord met rode rand. Als er twee namen op het bord staan, dan is de onderste naam die van de gemeente of stad en de bovenste die van de deelgemeente.
Oostduinkerke Koksijde Heverlee Leuven
Erembodegem Aalst
Vul aan met behulp van de verkeersborden.
Lembeek Halle Watou Poperinge
1 Lembeek is een deelgemeente van .
2 Erembodegem is een deelgemeente van .
3 is een gemeente met als deelgemeente Oostduinkerke.
4 Heverlee is een deelgemeente van
5 Een deelgemeente van Poperinge is .
Weetje
Wat is het verschil tussen een gemeente en een stad?
Het juiste antwoord zou moeten zijn dat een stad meer inwoners en ook meer voorzieningen heeft dan een gemeente (zwembad, theater, ziekenhuis). Maar het ligt iets moeilijker dan dat. Er zijn namelijk twee mogelijkheden.
@VANIN
Je hebt historische steden. Dat zijn plaatsen die ooit stadsrechten hebben gekregen (van een plaatselijke vorst in de middeleeuwen bijvoorbeeld) en sindsdien 'stad' genoemd worden. Dat heeft niets met het aantal inwoners te maken. De 'steden' Durbuy en Mesen hebben maar een paar duizend inwoners bijvoorbeeld maar toch zijn het steden.
De tweede mogelijkheid bestaat sinds 1977. Vanaf dan krijgen grote gemeentes de kans om via een Koninklijk Besluit een stadstitel te krijgen, op basis van hun dichtbevolkte, stedelijke karakter (bijvoorbeeld Harelbeke).
Er komt dus sindsdien af en toe al eens een stad bij.
Soms gebeurt dat ook door een fusie: dan worden kleine gemeentes, met een eigen gemeentebestuur en burgemeester, samengevoegd tot een grotere gemeente of een stad.
a Lees de tekst en leg het schema onder de tekst uit aan een klasgenoot.
Een gemeente of stad heeft taken en neemt beslissingen die belangrijk zijn voor de mensen die er wonen. Het bestuur ligt in handen van de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen.
De gemeenteraad bestaat uit rechtstreeks verkozen leden. Iedere Belg die in de gemeente woont en meerderjarig is, kan zich kandidaat stellen. De verkiezingen vinden om de zes jaar plaats op de tweede zondag van oktober.
De verkozen leden vertegenwoordigen de bevolking van de gemeente (of stad) en hun deelgemeentes.
Elke beslissing in de gemeente moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad. De gemeenteraad is dus het wetgevend orgaan voor de gemeente en lijkt daarmee een beetje op het parlement van een land. Net zoals het parlement wetten en regels maakt voor het hele land, maakt de gemeenteraad regels voor jouw buurt.
Het college van burgemeester en schepenen is het uitvoerend orgaan van de gemeente. Je kunt het vergelijken met een regering van een land. Je hebt een schepen van onderwijs, van sport, van mobiliteit … Het schepencollege neemt het dagelijks bestuur van de gemeente waar. Samen regelen ze elke dag wat er moet gebeuren in jouw gemeente.
De burgemeester staat aan het hoofd van de gemeente. Hij is ook de vertegenwoordiger van de regering. Dat wil zeggen dat hij verantwoordelijk is voor de uitvoering van bijvoorbeeld wetten van de federale overheid in zijn gemeente.
Het aantal schepenen en leden van de gemeenteraad wordt bepaald door het aantal inwoners van je gemeente: gemeentes met veel inwoners hebben dus meer gemeenteraadsleden en schepenen dan kleine gemeentes.
COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN
BURGEMEESTER
SCHEPEN
SCHEPEN
SCHEPEN
GEMEENTERAAD
VERKIEZINGEN
INWONERS
SCHEPEN
b Waar of niet waar? Noteer het correcte antwoord als het niet waar is.
Waar Niet waar
1 Elk jaar worden in een gemeente verkiezingen gehouden.
2 Je mag alleen maar deelnemen aan de verkiezingen van de gemeente waarin je woont.
3 De burgemeester is de ‘baas’ van de gemeente.
4 Het aantal schepenen en gemeenteraadsleden is afhankelijk van het aantal inwoners van een gemeente.
5 De schepenen en de burgemeester zorgen voor het dagelijks bestuur van de gemeente.
6 Alleen de burgemeester beslist wat er gebeurt in een gemeente.
OPDRACHT 7: Van gemeente tot provincie V
Inleiding
Gemeentes hebben kleinere taken. Ze zorgen ervoor dat er in elke gemeente een school is. Ze bouwen sportterreinen, en wie weet zelfs een skatepark of een zwembad. Als het sneeuwt, dan maken de gemeentediensten de wegen vrij in de gemeente. Ze houden de straten schoon en zorgen ervoor dat jij je nieuwe identiteitskaart dicht bij huis kunt ophalen.
Voor grotere taken werken alle gemeentes in een bepaald gebied samen. Zo’n gebied noem je een provincie.
1 Provincie en provinciehoofdstad
Verbind de naam van elke provincie met de naam van de bijbehorende provinciehoofdstad door ze in dezelfde kleur te kleuren.
West-Vlaanderen
Luik
Waver
Antwerpen
Namen
Oost-Vlaanderen
Luxemburg
Bergen
2 Provincies situeren op de kaart
Aarlen
Limburg
Vlaams-Brabant
Gent Luik Brugge
Leuven
Waals-Brabant
Henegouwen
Antwerpen
Namen
Hasselt
Noteer de namen van de provincies en provinciehoofdsteden op de juiste plaats op de kaart van België op de volgende pagina.
Stap 1: Neem een potlood.
Stap 2: Noteer de naam van de provincie in het kadertje.
Stap 3: Noteer de naam van de bijbehorende provinciehoofdstad op het schrijflijntje.
Stap 4: Ga zo door tot je alles ingevuld hebt wat je denkt te weten. Vul ook de buurlanden in.
Stap 5: O verleg met je buur. Klopt alles, denken jullie?
Stap 6: Controleer door middel van de kaart achteraan in het werkboek.
Stap 7: Pas je antwoorden aan indien nodig.
Stap 8: Gom je potloodantwoorden een voor een uit en schrijf netjes over met balpen.
@VANIN
OPDRACHT 8: Gewesten en gemeenschappen vormen één land
België is opgedeeld in twee grote delen.
• De provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg vormen samen Vlaanderen.
• De provincies Henegouwen, Waals-Brabant, Namen, Luik en Luxemburg vormen samen Wallonië.
Dat lijkt simpel, maar het is iets ingewikkelder dan dat. Volg je even mee?
1 België is niet enkel opgedeeld in provincies, maar ook in gemeenschappen en gewesten.
De gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor een taalgebied.
De gewesten zijn verantwoordelijk voor een bepaald grondgebied
a België is opgedeeld in 3 gewesten:
• het Vlaams Gewest,
• het Waals Gewest en
• het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Noteer de naam van het correcte gewest in de kadertjes.
Vul aan.
Het Vlaams Gewest is verantwoordelijk voor het grondgebied dat we noemen.
Het Waals Gewest is verantwoordelijk voor het grondgebied dat we noemen.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verantwoordelijk voor het grondgebied dat we noemen.
b België is ook opgedeeld in 3 gemeenschappen:
• de Vlaamse Gemeenschap,
• de Franse Gemeenschap en
• de Duitstalige Gemeenschap.
Elke gemeenschap is verantwoordelijk voor een taalgebied.
Noteer de naam van de correcte gemeenschap in de kadertjes.
Goeiedag!
Guten Tag!
Vul aan.
De
Gemeenschap is verantwoordelijk voor het taalgebied waar de hoofdtaal is.
De Gemeenschap is verantwoordelijk voor het taalgebied waar de hoofdtaal is.
De Duitstalige Gemeenschap is verantwoordelijk voor het taalgebied waar de hoofdtaal is.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is gebied: zowel de Franse als de Vlaamse gemeenschap mogen er bibliotheken, culturele centra en scholen openen.
@VANIN
Als je beide kaarten vergelijkt, merk je dat het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap ongeveer overeenkomen. Het grote verschil zit hem in de Duitstalige Gemeenschap: daar hoort geen gewest bij.
MIJN NOTITIES
c Z ijn deze uitspraken waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom. Verbeter de uitspraak als ze niet waar is.
Je mag de kaarten van de gewesten en de gemeenschappen in België gebruiken.
Waar Niet waar
Een gemeenschap is verantwoordelijk voor een taalgebied, een gewest is verantwoordelijk voor een grondgebied.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is drietalig: Vlaams, Frans en Duits.
Het Vlaams Gewest is verantwoordelijk voor het Vlaams grondgebied.
De Duitstalige Gemeenschap ligt in het Waals Gewest.
De Franse Gemeenschap is verantwoordelijk voor het Waals grondgebied.
2 Samen vormen de gewesten en de gemeenschappen één land.
België zit ingewikkeld in elkaar. Er zijn vier regeringen:
• een Belgische regering,
• een Vlaamse regering,
• een Waalse regering,
• een Brusselse regering.
Er is afgesproken om sommige zaken samen te doen.
• Justitie: iedereen in België krijgt dezelfde straf voor dezelfde misdaad.
• Defensie: er is één leger. Dat beschermt het hele land.
Andere taken doen we apart
• Verkeer: er is een minister van Verkeer in Brussel, Vlaanderen en Wallonië.
• Onder wijs: er is een minister van Onderwijs in Vlaanderen en Wallonië.
MIJN NOTITIES
OPDRACHT 9: De rol van de EU V
Met welke landen werkt België samen?
Gemeentes werken samen en vormen provincies. Provincies werken samen en vormen gewesten. Maar ook landen werken samen, want samen krijg je vaak meer gedaan.
België werkt samen met een aantal andere landen en vormt zo de Europese Unie (EU). Dat zijn 27 landen die samenwerken en afspraken maken die ons leven gemakkelijker maken.
a Op de k aart zie je de 27 landen van de EU. Zet op de kaart een kruisje in alle landen waar je ooit al op vakantie bent geweest.
Weet je nog met welke munt je daar moest betalen?
b Je kunt in bijna elk land van de EU met dezelfde munt betalen, omdat die landen dat ooit zo afgesproken hebben. Vroeger was dat niet zo. Toen had elk land zijn eigen munt en dat was best ingewikkeld.
Ken je landen van de EU waar er niet met de euro betaald wordt? Zo ja, met welke munt dan?
OPDRACHT 10: Wat weet je nog over ... U
1 De verschillende manieren om tot een beslissing te komen
democratisch = veel inspraak
autoritair = weinig tot geen inspraak
Kleur het bolletje groen als het om een democratische beslissing gaat. Gebruik rood als het om een autoritaire beslissing gaat.
De school wil vanaf volgend jaar smartphones volledig verbieden op school. Alle ouders, leerkrachten en leerlingen mogen via een stemming mee beslissen of het verbod er komt. De meeste leerlingen zijn tegen, maar bijna alle ouders en leerkrachten zij voor. De groep die voor is, haalt zo de meeste stemmen. Smartphones zullen dus verboden worden op de school.
In de klas legt de leerkracht een taak op tegen donderdag. De leerlingen protesteren: ze hebben al twee taken tegen donderdag! De leerkracht trekt zich daar niets van aan en plant de taak toch tegen donderdag.
Vanaf volgend jaar krijgen jongeren enkel nog toegang tot het zwembad van de gemeente als er een volwassen persoon bij hen is. Dat heeft de uitbater van het zwembad beslist.
De school legt vanaf volgend schooljaar een uniform op. De directie heeft dat beslist.
De school legt vanaf volgend schooljaar een uniform op. De ouders, de leerlingen en een aantal leerkrachten hadden dat voorstel gedaan. Er is overleg geweest met alle leerlingen, ouders en leerkrachten op de school. De meesten gaan akkoord.
In Nederland heeft men beslist dat alle straten in de buurt van scholen verkeersvrij moeten gemaakt worden. Ouders uit heel Nederland hebben daar meer dan een miljoen handtekeningen voor verzameld nadat er in één jaar tijd 5 dodelijke ongevallen in de buurt van scholen gebeurden. Volgens een online-enquête is 80 % van de Nederlanders het ermee eens.
2 Rangschik deze begrippen van klein naar groot.
gemeente – deelgemeente – EU – land – gemeenschap & gewest – provincie
3 Benoem de afbeeldingen.
(deel)gemeente – gemeenschap – gewest – Europese Unie – België – provincies
Oostduinkerke Koksijde
Erembodegem Aalst
MIJN NOTITIES
Heverlee Leuven
Lembeek Halle Watou Poperinge
OPDRACHT 11: Bronnen vergelijken U
Het ene standpunt is het andere niet
In Nederland is er al sinds 2018 een discussie aan de gang of je katten nog buiten mag laten rondlopen of niet. Sommige verenigingen en gemeentes willen een straatverbod voor katten invoeren waardoor katten niet meer buiten zouden mogen komen (op bepaalde tijdstippen). Bron 1, 2 en 3 (p. 158-159) gaan allemaal over dat onderwerp, maar bekijken het telkens vanuit een ander standpunt.
a Lees de bronnen en vul het schema aan.
Bron 1
Wiens standpunt komt aan bod in deze tekst?
Bron 2
Wiens standpunt komt aan bod in deze tekst?
Bron 3
Wiens standpunt komt aan bod in deze tekst?
Is dit standpunt eerder voor of eerder tegen een straatverbod voor katten? Markeer. eerder voor – eerder tegen
Markeer in de tekst de argumenten van de maker voor zijn/haar standpunt.
Is dit standpunt eerder voor of eerder tegen een straatverbod voor katten? Markeer. eerder voor – eerder tegen
Markeer in de tekst de argumenten van de maker voor zijn/haar standpunt.
Is dit standpunt eerder voor of eerder tegen een straatverbod voor katten? Markeer. eerder voor – eerder tegen
Markeer in de tekst de argumenten van de maker voor zijn/haar standpunt.
b Z ijn er bronnen bij waarin meerdere standpunten aan bod komen? JA NEE
c Als je de mening van de gemiddelde Nederlander over dit onderwerp wilt kennen, geven deze bronnen er dan een betrouwbaar beeld van? Of eerder niet? Duid de correcte antwoorden aan.
¨ Uiteraard. De meeste mensen luisteren naar de mening van de specialisten hierover, en die zijn meestal voor.
¨ Een enquête of een peiling bij 1 000 Nederlanders of meer zou een beter beeld geven van hoe de meeste Nederlanders hierover denken.
¨ De drie bronnen geven telkens maar 1 standpunt weer: het standpunt van de tegenstanders komt in geen van de drie bronnen aan bod. De bronnen geven daardoor niet echt een goed beeld van hoe de meeste Nederlanders hierover denken, zowel voor- als tegenstanders.
¨ De drie bronnen geven een mooi overzicht van verschillende meningen. Dus ja, ik denk het wel.
¨ Neen, eerder niet. Zo komen de kattenliefhebbers en -eigenaars niet aan bod. Hun mening kennen we door deze bronnen niet.
d Hebben inwoners van de gemeente Houten inspraak in deze maatregel? Leg uit.
Bron 1
Standpunt huisdieren en wilde vogels
Jaarlijks maken katten miljoenen slachtoffers onder vogels. Vogelbescherming vindt dat loslopende katten niet thuishoren in onze (stads)natuur.
Eigenaren zijn verantwoordelijk voor hun huisdier en voor diens daden, en zullen moeten voorkomen dat hun huisdier vogels verstoort of schade toebrengt.
Probleem
Het aantal katten in Nederland ligt tussen 3,6 miljoen en 4,7 miljoen. Dit zijn ruim 3 miljoen huiskatten, een half miljoen zwerfkatten en 135 000 tot 1,2 miljoen verwilderde katten. Door deze aantallen is de kat het meest voorkomende roofdier in Nederland. Katten krijgen meer vrijheid dan elk ander huisdier: een groot deel van de huiskatten kan dag en nacht naar buiten. Mogelijk worden miljoenen vogels jaarlijks het slachtoffer van katten. Op die manier is de kat de grootste bedreiging voor het uitsterven van wilde vogelsoorten.
Daarom vindt Vogelbescherming Nederland dat katten uit de natuur moeten worden weggehouden en dat de kat enkel binnenshuis in een afgesloten ruimte verblijft. Komt een kat toch buiten, dan moet ze aan de leiband.
Bron: www.vogelbescherming.nl
Katten verplicht binnenhouden kan simpelweg niet
De kat verplicht binnen houden of aan de lijn? Mr. Frank Visser, dé televisierechter van Nederland, zegt dat het nooit zal lukken. "Een hond luistert nog. Maar wie gaat de struiken in achter een loslopende kat om daarna een boete uit te delen?"
Volgens de rechter is de kat binnenhouden, wettelijk niet toe te passen. "In veel gemeentes moet de hond aan de leiband, maar katten niet. Dat is al eeuwen zo, dat is historisch zo gegroeid. En ook wel logisch: een loslopende hond kan gevaarlijk zijn. Hij kan bijten bijvoorbeeld, als-ie niet goed opgevoed is. Of zomaar de weg op rennen. Dat is bij katten niet. Bovendien: wie gaat loslopende katten vangen om daarna een boete te kunnen uitdelen? Een hond is gewend naar de mens te luisteren, die vang je wel, los op straat. Maar een kat?"
"Mensen verplichten katten binnen te houden, kán ook simpelweg niet", vervolgt de rechter. Het is volkomen tegen de natuur. Een kat die eenmaal gewend is buiten te lopen, hou je niet binnen. Katten proberen aan te lijnen of binnen te houden, is hetzelfde: ik wens je veel succes, het gaat gewoon niet lukken. Als je echt geen loslopende katten meer wil in je gemeente, dan moet je alle katten in Nederland gewoon verbieden."
Bron: www.gelderlander.nl
Nederlandse gemeente voert ‘avondklok’ in voor katten
Katten, het zijn nachtdieren. Maar in de Nederlandse gemeente Houten zien ze hen op dat moment liever niet buiten rondzwerven. Baasjes wordt gevraagd om vanaf 15 april hun huisdieren ’s nachts binnen te houden. De reden? Hun soms moorddadige karakter.
Een avondklok voor katten. Dat is wat de Nederlandse gemeente Houten vanaf 15 april wil invoeren. Een echte verplichting wordt het niet, maar de gemeente vraagt katteneigenaars in de buurt van vogelgebieden om hun huisdier ’s nachts binnen te houden, tot 15 juli.
Tijdens hun nachtelijke zwerftochten zouden de huiskatten immers heel wat jonge vogels doden. De ecoloog Chris Smit van de Universiteit Groningen schat in Nederlandse media dat katten in Nederland jaarlijks tussen 17 en 200 miljoen vogels doden. En het gaat volgens experts al niet goed met de Nederlandse weidevogels.
Bron: www.standaard.be
En wat vind jij? Moeten katten best binnenblijven? Enkel ’s avonds of de hele dag?
MIJN NOTITIES
OPDRACHT 12: Evalueer jezelf
1 Wat vond je van dit hoofdstuk? Omcirkel de emoji(‘s) die je gevoel het best omschrijft.
������������ ������������ ������������ ������������ ������������
Ik koos deze emoji(’s) omdat:
2 Duid aan of je de volgende vaardigheden goed beheerst of dat het nog beter kan.
Checklist Ik kan het. Hier kan ik nog groeien.
Ik kan met een voorbeeld uitleggen wat inspraak betekent.
Ik kan met een voorbeeld het verschil uitleggen tussen een democratie en een autoritair regime.
Ik kan uitleggen hoe een gemeente bestuurd wordt.
Ik ken het onderscheid tussen een gemeenschap en een gewest.
Ik ken de gemeenschappen van ons land.
Ik ken de gewesten van ons land.
Ik kan uitleggen hoe ons land georganiseerd is met behulp van deelgemeentes, gemeentes, provincies, gemeenschappen en gewesten.
Ik kan de Belgische provincies aanduiden op een kaart.
Ik kan kort uitleggen wat de Europese Unie is.
Ik kan voorbeelden geven van hoe ik en andere leerlingen inspraak hebben thuis, en op school.
Ik kan het onderscheid tussen een feit, een mening en een argument uitleggen met een voorbeeld.
Ik kan bronnen vergelijken en beoordelen met aandacht voor het standpunt dat erin aan bod komt.
Ik kan mijn eigen mening geven over een (actueel) onderwerp.
WOORDENLIJST DEEL 2
Hoofdstuk 4
Woord
cultuurlandschappen
Verklaring
Landschappen die vooral door de mens gevormd zijn
het landschap De buitenomgeving die je om je heen kunt zien landschapselementen Vaste onderdelen van het landschap
menselijke landschapselementen
natuurlandschappen
natuurlijke landschapselementen
Landschapselementen die door de mens gemaakt zijn
Landschappen die vooral door de natuur gevormd zijn
Landschapselementen die door de natuur gevormd zijn de ruimtelijke relatie De manier waarop mensen de ruimte om zich heen gebruiken en ermee omgaan
Hoofdstuk 5
Woord
Verklaring
bewust Opzettelijk, je hebt erover nagedacht het budget De hoeveelheid geld die je aan iets kunt/wilt uitgeven op basis van je inkomsten en uitgaven de gecreëerde behoefte
Je koopt iets omdat men je overtuigd heeft om dat te doen, niet omdat je het nodig hebt.
het gezinsbudget Het totaal van alle inkomsten en uitgaven van een gezin lenen Geld lenen van iemand anders met de belofte om het later terug te betalen (soms met rente) de lening Geld dat een partij geeft aan een andere partij op voorwaarde dat het later terugbetaald wordt het milieu De grotere groep mensen met wie je samenleeft: je ouders, je familie, je vrienden, je kennissen de peergroup Een groep mensen uit de samenleving die een vergelijkbare leeftijd, status of belangstelling en gemeenschappelijke waarden en normen hebben het persoonlijk budget Het totaal van al je inkomsten en uitgaven de reële behoefte Je koopt iets omdat je het echt nodig hebt. de schuld Geld dat je geleend hebt en nog moet terugbetalen de sociale achtergrond
Combinatie van je thuissituatie, erfelijke factoren en je sociale milieu
In je eigen woorden
In je eigen woorden
Hoofdstuk 5
Woord Verklaring In je eigen woorden de spaarrekening Een rekening bij een bank waarop je geld zet dat je niet meteen nodig hebt sparen Jouw geld opzij zetten zodat je het later kunt gebruiken, zoals voor een doel of in geval van nood
Hoofdstuk 6
Woord
Verklaring In je eigen woorden het argument Een reden waarom je iets wel of niet doet; je kunt je beslissing dan beter uitleggen. Met argumenten zeg je ook wat je van iets vindt (goed of slecht). Er kunnen argumenten voor en tegen zijn.
het autoritair regime
Een bestuursvorm waarbij alle macht bij één leider of een kleine groep ligt. De inwoners -hebben geen inspraak -zijn niet vrij -hebben weinig rechten de deelgemeente Een gemeente die samen met andere gemeentes één grote gemeente vormt de democratie
Bestuursvorm waarbij de inwoners -rechten en plichten hebben -inspraak hebben -vrij en gelijk zijn aan elkaar de dictatuur
Extreme vorm van een autoritair regime waarin alle macht bij één leider ligt
het fake news
Nieuws dat verzonnen en niet echt gebeurd is de gemeenschap
Bestuur dat verantwoordelijk is voor een taalgebied de gemeente
Bestuur van een gebied dat taken heeft en beslissingen neemt die belangrijk zijn voor de mensen die er wonen het gewest Bestuur dat verantwoordelijk is voor een bepaald grondgebied de inspraak Als je inspraak hebt mag je jouw mening geven over iets en zo mee het resultaat bepalen. de mening Iets wat iemand over iets denkt; je kunt het niet bewijzen of controleren objectief Gebaseerd op feiten en niet op meningen de plicht Iets dat je moet doen de provincie Geheel van gemeentes in een bepaald gebied die samenwerken voor grotere taken het recht of de rechten
Dingen die je mag doen of hebben
subjectief Gebaseerd op je persoonlijke mening of voorkeur