Leen Bruijneel
Ludo Jacobs
Ruth Lemey
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Alles Klar! Modular 3 Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
Let op: deze licentie is uniek, eenmalig te activeren en geldig voor een periode van 1 schooljaar. Indien je de licentie niet kunt activeren, neem dan contact op met onze klantendienst.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer je van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneem je hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers je beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vind je op www.reprobel.be.
Ook voor het onlinelesmateriaal gelden die voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden lees je op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Credits:
Overzicht credits: p. 156
Eerste druk 2024
ISBN 978-94-647-0455-6
D/2024/0078/133
Art. 605757/01
NUR: 110
Vormgeving cover en binnenwerk: Banananas
Zetwerk: Karin Fonténai
Tekeningen: Jonas Van de Vyver
WOORDENSCHAT
• b ezienswaardigheden en reisbestemmingen
• volk sfeesten ( Oktoberfest )
• e xtreme sporten
• de D uitse keuken
• he t werkwoord in de tegenwoordige tijd (herhaling)
• he t werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd (herhaling)
ONLINE LEERPADEN
• S ehenswürdigkeiten und Reiseziele
• Extremsport
• da s Verb im Präsens (Wdh.)
• da s Verb im Perfekt (Wdh.)
• t ypisch Duitse fenomenen herkennen en toelichten;
• e en kritische houding aannemen tegenover stereotypen en vooroordelen;
• e en bericht schrijven over een evenement;
• e en reisblog begrijpen;
• info opzoeken en presenteren;
• ie ts bestellen in een restaurant;
• je mening ge ven over een lied en een muziekvideo.
KAPITEL 2 Ist das Kitsch oder Kunst?
• m usea en kunstwerken
• r outebeschrijvingen in een gebouw
• de nominatief, de accusatief en de datief (herhaling)
• oude vo orwerpen en zoldervondsten
• rommelmarkten
• W echselpräpositionen met de accusatief en de datief (herhaling)
ONLINE LEERPADEN
• im M useum
• a uf dem Flohmarkt
• de r bestimmte Artikel im Nom., Akk. und Dat. (Wdh.)
• de r unbestimmte Artikel im Nom., Akk. und Dat. (Wdh.)
• V erben mit Dat. (Wdh.)
• W echselpräpositionen mit Akk. und Dat. (Wdh.)
• info o ver musea en tentoonstellingen begrijpen;
• info o ver je museumbezoek vragen;
• de w eg in een gebouw uitleggen;
• info opz oeken en presenteren;
• je mening ge ven over kunstwerken;
• e en fragment uit een televisieprogramma begrijpen;
• o ver de prijs onderhandelen op een rommelmarkt.
• karaktereigenschappen
• vriendschap
• he t uiterlijk
• lichaamsverzorging
ONLINE LEERPADEN
• C haraktereigenschaften
• da s Aussehen
• de r Komparativ und der Superlativ (Wdh.)
• P räpositionen mit Akk. und Dat. (Wdh.)
• de c omparatief en de superlatief (herhaling)
• v aste voorzetsels met de accusatief en de datief (herhaling)
• ver tellen over karaktereigenschappen;
• ver tellen over wat iemand tot een goede vriend of vriendin maakt;
• iem ands uiterlijk beschrijven;
• o ver lichaamsverzorging praten;
• je mening ge ven over schoonheidswedstrijden, tatoeages en piercings;
• me er vertellen over clichés over Duitsers.
• liefde
• nor men en waarden
• ge luk en geluksbrengers
• de t oekomst
ONLINE LEERPADEN
• L iebe und Glück
• N ormen und Werte
• de r Konjunktiv II mit „würden“ (Wdh.)
• da s Futur I
• de Konjunktiv II met ‘würden’ (herhaling)
• de Futur I
• ver tellen over relaties;
• ver tellen over wat je (on)gelukkig maakt in het leven;
• ver tellen over wensen en voorliefdes;
• info in e en grafiek interpreteren en verwoorden;
• e en gesprek voeren over de toekomst;
• me er vertellen over huwelijkstradities en geluksbrengers.
• hi storische gebeurtenissen
• de B erlijnse Muur
• he t werkwoord in de onvoltooid verleden tijd (receptief)
ONLINE LEERPADEN
• hi storische Ereignisse
• b elangrijke historische gebeurtenissen in Duitsland begrijpen;
• de ach tergrond begrijpen van de tegenstelling tussen de voormalige BRD en DDR;
• de D uitse geschiedenis zien als een waarschuwing voor discriminatie en intolerantie;
• je b eeld van de Duitstalige wereld nuanceren;
• je moti vatie en verwachtingen uitdrukken bij het uitkiezen van een boek;
• de k orte inhoud van een boek weergeven;
• e en metroplan gebruiken.
Dit leerwerkboek bestaat uit vijf hoofdstukken waarin de leefwereld van jongeren centraal staat. Elk hoofdstuk begint met een kerngedeelte (Kernmodul) met korte, gevarieerde items die uitnodigen om Duits écht te gebruiken in allerlei communicatieve situaties
Na het kerndeel volgt een overzicht van de behandelde grammaticale items (Grammatikmodul), telkens met aanvullende oefeningen. We zetten volop in op het gebruik van signaalletters (RESE/NESE/MRMN) en functionele kleuren (zwart voor de nominatief, groen voor de accusatief, rood voor de datief).
In het deel met de spelpagina’s (Spielmodul) kun je woordenschat, Redemittel en structuren op een speelse manier inoefenen en herhalen. Taalspelletjes en Partnerspiele zorgen voor afwisseling en verhogen de motivatie.
De cultuurpagina’s (Kulturmodul) bieden o.a. liedjes, gedichten en fragmenten van literaire teksten aan. Daar kun je proeven van de Duitse cultuur.
De woordenschat (Wortschatzmodul) vind je in overzichtelijke lijstjes, opgesplitst volgens de items in het kerngedeelte. Eenvoudige contextzinnen maken de betekenis duidelijk.
Achteraan in dit boek vind je een overzicht van de strategieën die je helpen om je vaardigheden te verbeteren.
möchte. vermutlich als Lehrer • • Sekretärin • Informatiker arbeiten. werde ich nicht werden, aber auch keine finanziellen haben. Heimat und Ausland werde ich vielleicht in Deutschland / Österreich / leben. vorstellen, für die Arbeit ins zu ziehen. liebsten hier wohnen bleiben.
3.3 Bring mir Glück!
a Vor dem Lesen: Klassengespräch
• Glaubst du an Glücksbringer? Warum (nicht)?
• Hast du selbst einen Glücksbringer? Wenn ja, … - was für einer ist es?
De herkenbare kaders en pictogrammen zorgen voor een duidelijke structuur:
Redemittel
werde ich eine Reise machen! Familie, Liebe und Beziehungen
werde bald meinen / meine Traumfrau finden!
keine / zwei Kinder haben. nicht, ob ich will. ich eine Fernbeziehung führen.
Woordenschat in een zinvolle en realistische context. Op iDiddit vind je een ingesproken versie van de kaders.
DIES ODER DAS Aberglaube
Sieh dir das Video über schwarze Katzen an und beantworte die Fragen auf iDiddit.
SCHON FERTIG?
- von wem hast du ihn bekommen?
- in welchen Situationen hast du deinen Glücksbringer dabei?
über Glücksbringer sprechen
Ich glaube nicht an Glücksbringer, das ist Blödsinn / Quatsch.
Ich bin nicht abergläubisch und glaube also nicht an Glücksbringer.
Ohne meinen Glücksbringer gehe ich nie aus dem Haus!
Ich habe keinen Glücksbringer.
Natürlich habe ich einen Glücksbringer! Es ist ein / eine …
Ich habe ihn von meinem / meiner / meinen … bekommen.
Ich habe meinen Glücksbringer dabei, wenn ich eine Klausur schreibe • zum Zahnarzt gehen muss •
Stress vor einer mündlichen Prüfung habe • …
Fülle die online Umfrage aus und entdecke, wie abergläubisch du bist. Suche danach einen Partner / eine Partnerin und sprich über das Ergebnis.
Suche im Internet nach weiteren Glücks- und Unglücksbringern. Erstelle eine Liste.
5 Meine Zukunft
Interkulturelles
das Futur I z. B. Was wirst du nach dem Studium machen? Ich denke, du wirst später sehr erfolgreich sein
2 Deutsche über die Deutschen
Kulturmodul
De theorie wordt kort uitgelegd aan de hand van (de regel en) een of meerdere voorbeelden. Meestal is er een verwijzing naar de grammaticamodule.
a Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
a Sieh dir die Eigenschaften an. Schlage die Wörter nach, die du nicht kennst.
1 Warum besuchen die Reporterinnen die Kartenlegerin Gitta Jahn?
☐ die Sparsamkeit ☐ die Sauberkeit ☐ die Humorlosigkeit ☐ die Genauigkeit
Weetjes over de Duitstalige landen.
☐ die Pünktlichkeit ☐ die Ordentlichkeit ☐ die Hilfsbereitschaft ☐ die Gemütlichkeit
2 Was kostet das?
☐ die Disziplin ☐ die Ehrlichkeit ☐ die Höflichkeit ☐ die Zuverlässigkeit
☐ der Fleiß ☐ die Direktheit ☐ das Pflichtbewusstsein ☐ der Gehorsam
3 Beschreibe, was die Kartenlegerin den Reporterinnen alles beibringt.
Tips
TIPP Wörter auf -ung -heit -keit und -schaft sind immer weiblich.
b Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
4 Emily, die erste Kundin von „Madame Paulette“, hat eine Frage zum Beruf.
1 Sag mir, wo die Blumen sind – Marlene Dietrich
160 hundertsechzig
a Lies den Text. Sieh dir das Video an und ergänze den Text.
KAPITEL 4 SCHWEIN GEHABT!
1962 sang Marlene Dietrich das Lied Sag mir, wo die Blumen sind und machte den Song international populär. Es war die deutsche Version des amerikanischen AntiKriegsliedes Where Have All The Flowers Gone aus dem Jahr 1955. Das Lied hat die Form eines Kettenliedes, in dem jede Strophe mit dem Schlussgedanken der vorangehenden Strophe beginnt.
Sag mir, wo die Blumen sind, wo sind sie geblieben?
Sag mir, wo die Blumen sind, was ist geschehen?
(= Gegenteil). -, wenn jemand etwas nicht ist oder eine höflich
Tips die je helpen om de Duitse taal sneller onder de knie te krijgen.
Sag mir, wo die Blumen sind, Mädchen pflückten sie geschwind
Wann wird man je verstehen?
1 Kreuze in Übung 2a an, welche Eigenschaften die Befragten als „typisch deutsch“ erfahren.
☐ ob sie später einen guten Lohn bekommen wird.
☐ ob sie bei ihrer Berufswahl bleiben wird.
2 Was finden die Befragten und der Interviewer neben den Eigenschaften noch „typisch deutsch“?
Schon fertig?
Wann wird man je verstehen?
☐ ob ihr Beruf sie glücklich machen wird.
5 Worauf achtet Madame Paulette beim „Vorhersagen“?
☐ auf das Äußere der Menschen
c Lies den Text und sieh dir die Cartoons von Fernandez an. Beantworte dann die Fragen.
☐ auf ihre Körpersprache
Een korte opdracht voor wie tijd over heeft.
☐ auf das, was die Menschen erzählen
6 Glauben die Kunden der Kartenlegerin?
Der deutsche Cartoonist Fernandez macht Cartoons über Klischees seiner Landsleute. Er teilt sie auf Social Media mit den Titeln „Verstehen Sie Deutsch?“ und „That’s so German...” Auch auf seiner persönlichen Website www.gegen-den-strich.com findet man viele Cartoons. Fernandez spottet über typische Verhaltensweisen und Vorlieben der Deutschen.
Führe ein Chatgespräch mit einem KI-Chatbot nach Wahl (z. B. ChatGPT).
• Beschreibe möglichst genau, wer du bist:
e Arbeitet zu zweit. Stellt euch gegenseitig Fragen über eure Charaktereigenschaften. z. B. Was für eine Person bist du? Ich bin offen. Ich sage, was ich denke. Und du? Ich bin kreativ. Ich fotografiere und zeichne gerne. Bist du auch fleißig? Ja. • Nein. • Manchmal. • Meistens. • Nur selten. Und du? Ich auch (nicht). • Ich schon.
Sag mir, wo die sind, nahmen sie geschwind
Sag mir, wo die sind, zogen fort, der beginnt
Sag, wo die sind, über Gräbern weht der
SCHON FERTIG? Arbeitet zu zweit. Beschreibt euren besten Freund / eure beste Freundin.
Sag mir, wo die sind, blühen im Sommerwind
5 Wer ist Gunter Demnig?
6 Wofür stehen diese Abkürzungen?
4 Was macht eine gute Freundschaft aus?
a Sieh dir das Video an und ergänze die Aussagen.
S. 121 KAPITEL 4 SCHWEIN GEHABT!
- Welche Hobbys bzw. Interessen hast du?
• Bitte die künstliche Intelligenz darum, deine Zukunft vorherzusagen.
• Stelle mindestens eine weitere Frage oder bitte um eine Erklärung.
• Schicke deiner Lehrkraft das Gespräch zu.
1 3 4 2
hundertneunzehn
Dies oder das
- die NS-Zeit: die Zeit des - das KZ: das
Communicatieve opdrachten
d Sieh dir das Video an und ergänze.
b Was hältst du vom Inhalt des Liedes? Wie gefällt dir diese Version? Berichte mündlich in der Klasse.
2 Flucht in den Westen
Jocelyn
In einer guten Freundschaft ist man füreinander da. zueinander. Man Das heißt, dass man auch kann, um für seine Freunde da zu sein. Man zeigt ihnen,
Gunter Demnig erzählt über das Schicksal einer jüdischen Familie. Die Eltern kamen in ums Leben. Die beiden Töchter kamen für die Verlegung eines Stolpersteins aus Kolumbien und angereist. Sie hatten sich seit Jahren nicht mehr gesehen. Der Künstler ist sichtbar gerührt.
In deze opdrachten gebruik je de woordenschat en grammatica in levensechte situaties.
Sieh dir die Bilder der Comicgeschichte an. Ordne sie den passenden Texten zu.
e Beantworte die Fragen mündlich.
1 Was ist ein wesentlicher Unterschied zwischen dem Holocaust-Mahnmal und den Stolpersteinen?
2 Welche Art des Gedenkens bevorzugst du? Warum?
z. B. Ich bevorzuge die Stolpersteine, weil …
hundertachtundvierzig
Een keuzeopdracht. Waar heb jij het meeste zin in?
Der Künstler und sein Projekt Recherchiere im Internet und beantworte die Fragen auf iDiddit.
SCHON FERTIG?
Steckbrief einiger Opfer Recherchiere im Internet und beantworte die Fragen auf iDiddit.
KAPITEL 5 SCHAUT AUF DIESE STADT! 148
In einer guten Freundschaft kann man immer den und miteinander sprechen, wenn man anbringen, ohne dass oder böse nimmt. voneinander. Wenn man dafür nicht verklemmte Freundschaft.
Wie soll man Stolpersteine sauber halten und putzen? Sieh dir das Video an. Notiere, was man braucht.
KAPITEL 3 ALLES SCHÖN UND GUT, ABER …
1.2 Es darf nie wieder geschehen
a Lies den Text und beantworte die Fragen.
Dit icoon geeft aan dat er aanvullend lesmateriaal of een extra opdracht op iDiddit staat.
Je kunt de kennisclips bekijken op je smartphone. Als je dit icoon ziet, open dan de VAN IN Plusapp en scan de pagina.
Margot Friedländerwurde 1921 in Berlin geboren undwuchs in einer wohlhabenden jüdischen Familieauf. Mit der Machtergreifung der Nationalsozialisten im Jahr 1933änderte sich ihr Leben grundsätzlich. Während ihre Mutter, ihr Bruder und viele Verwandte nach Auschwitz deportiertwurden, tauchte die 21-jährige Margot selbstunter undflüchtete 15 Monate von einem Versteck zum nächsten, bis sie 1944 entdeckt und ins Konzentrationslager Theresienstadt transportiertwurde. Zwarüberlebte sie das KZ, doch nach der Befreiungerfuhr sie vom Tod ihrer Familie. Kurz nach der Befreiungheiratete sie undemigrierte mit ihrem Mann. Erst nach dem Tod ihres Manneskehrte Margot Friedländer als eine von wenigen Holocaustüberlebenden nach Deutschlandzurück. Zu diesem Zeitpunktwar sie 88 Jahre alt. Seitdem ist sie oft als Zeitzeugin in Schulen unterwegs, wo sie ihre Geschichte erzählt und aus ihrem Buch vorliest. 2023gründete sie die Margot Friedländer Stiftung die ihr Lebenswerk in einer Zukunft ohne Zeitzeugen fortführen soll.
hundertachtundachtzig
Mijn lesmateriaal
Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals lmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.
Adaptieve oefeningen
Met adaptieve oefeningen kun je de leerstof inoefenen op jouw niveau. Hier kun je vrij oefenen.
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Evalueren
Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met oefeningen, opdrachten en toetsen? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud? Via je notities kun je ze makkelijk terug oproepen.
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
Op het einde van elk Kapitel vind je in dit leerwerkboek een woordenschatlijst. De woorden in die lijst moet je actief kennen en dus studeren. De gratis app WOORDTRAINER van uitgeverij VAN IN kan je daarbij helpen.
De woordenschatlijst als leerinstrument
Alle woordenschatlijsten zijn op dezelfde manier opgebouwd. De nummers in het groene blokje en de bijbehorende titel verwijzen telkens naar het item in het Kernmodul waarbij de woorden horen.
• zelfstandige naamwoorden
Eerst worden de mannelijke, de vrouwelijke en de onzijdige woorden en daarna de meervoudswoorden in alfabetische volgorde weergegeven. De kleuren in de woordenschatlijst helpen je om het geslacht van de woorden beter te onthouden:
• M männlich (mannelijke woorden zijn groen)
• W weiblich (vrouwelijke woorden zijn oranje)
• S sächlich (onzijdige woorden zijn blauw)
• P Plural (woorden die enkel in het meervoud staan zijn roze)
Gegen das Vergessen 1
M
derBürgersteig
derJude Juden
Die Stolpersteine befinden sich im Bürgersteig. stoep
Die systematische Deportation von Juden begann 1941. Jood der Künstler Künstler Ein Künstler hatte die Idee der Stolpersteine. kunstenaar der Nationalsozialismus
dieStatue Statuen
W S
Der Nationalsozialismus war eine radikale politische Bewegung. nationaal-socialisme
Auf dem Marktplatz steht die Statue des Bischofs. standbeeld
das Denkmal DenkmälerIn Berlin gibt es viele Denkmäler. gedenkteken das Ereignis Ereignisse Die Pogromnacht war ein trauriges Ereignis. gebeurtenis das Lager Lager Im Lager waren die Lebensumstände sehr schwer. kamp
Konzentrationslager
Das Konzentrationslager Auschwitz ist heute eine Gedenkstätte. concentratiekamp
Jeder Stolperstein erinnert an ein Opfer. Das traurige Schicksal dieser Familie ist bekannt.
lidwoord en zelfstandig naamwoord; bij sommige woorden is ook de letter(greep) waarop de klemtoon ligt onderstreept de Nederlandse vertaling frequente meervoudsvormen een voorbeeldzin
wächst auf, ist aufgewachsen Sie ist in einer reichen Familie aufgewachsen. opgroeien
deportierendeportiert
Viele jüdische Familien wurden im Krieg deportiert. deporteren, wegvoeren
erinnern anerinnert anDas Mahnmal erinnert an die vielen Opfer. herinneren aan
ermorden ermordet
verhaften verhaftet
Viele jüdische Menschen wurden ermordet. vermoorden
Die Polizei hat einige Demonstranten arresteren
Konzentrationslager
das Opfer Opfer
das Schicksal Schicksale
• werkwoorden
aufwachsen wächst auf, ist aufgewachsen
deportierendeportiert
Das Konzentrationslager Auschwitz ist heute eine Gedenkstätte. concentratiekamp
Jeder Stolperstein erinnert an ein Opfer. slachtoffer
Das traurige Schicksal dieser Familie ist bekannt. lot
Sie ist in einer reichen Familie aufgewachsen. opgroeien
Viele jüdische Familien wurden im Krieg deportiert. deporteren, wegvoeren erinnern anerinnert anDas Mahnmal erinnert an die vielen Opfer. herinneren aan ermorden ermordet Viele jüdische Menschen wurden ermordet. vermoorden
verhaften verhaftet
zerstören zerstört
infinitief; bij sommige woorden is ook de letter(greep) waarop de klemtoon ligt onderstreept
Die Polizei hat einige Demonstranten verhaftet. arresteren
Die Stadt Dresden wurde im Krieg fast völlig verwoesten
3e persoon enkelvoud (Präsens), Perfekt (sterke werkwoorden)
Anne Frank war ein jüdisches Mädchen. Joods
• overige
derBomber Bomber Im Krieg hörte man oft die Motoren der Bomber. bommenwerper
derFlughafen Flughäfen
getrennt ↔ zusammen
Wollen Sie zusammen oder getrennt bezahlen? apart gleich
Der Flughafen ist sehr wichtig für die Stadt. luchthaven
derPilot Piloten Der Pilot startete seine Maschine. piloot der Spitzname SpitznamenSein Spitzname war „der Schokoladenflieger“. bijnaam
Einen Moment, ich komme gleich zu Ihnen! meteen sofort Du sollst sofort nach Hause kommen! meteen
das Nahrungsmittel Nahrungsmittel
zusammen ↔ getrennt
die Alliierten
150 hundertfünfzig
Wollen wir mal zusammen essen gehen? samen
Die Rosinenbomber brachten lebenswichtige Nahrungsmittel. voedingsmiddel
Die Alliierten organisierten eine Luftbrücke. geallieerden, bondgenoten
adjectieven, voegwoorden, bijwoorden, voorzetsels … de tegengestelde betekenis van het woord of een synoniem
Ausflüge Vielleicht machen wir morgen einen Ausflug. uitstapje
Dome
Der Kölner Dom hat zwei Türme. domkerk der Flughafen Flughäfen Frankfurt hat einen sehr großen Flughafen. luchthaven derOrt Orte
Na de woordenschatlijst is er ruimte voorzien om eigen woordenschat te noteren (Mein Wortschatz). Hier kun je woorden noteren die jij belangrijk vindt en die jou helpen om vlot in het Duits te communiceren.
der Wolkenkratzer Wolkenkratzer
dieAltstadt
Der ganze Ort ist verkehrsfrei. plaats
KAPITEL 5 | SCHAUT AUF DIESE STADT!
In Frankfurt am Main gibt es viele Wolkenkratzer. wolkenkrabber
Die Altstadt ist sehr hübsch und gemütlich. historisch centrum dieAtmosphäre
Rund um den Dom gibt es eine lebhafte Atmosphäre. stemming, sfeer
✓ Studeer zelfstandige naamwoorden samen met hun lidwoord en meervoudsvorm.
die Gasse Gassen
Wir schlenderten durch die engen Gassen. steegje die Insel Inseln
Rügen ist die größte deutsche Insel. eiland
TIPP
dieMischung MischungenBerlin ist eine Mischung aus Alt und Neu. mengeling
Woorden op -ung, -heit, -keit, -schaft en -ei zijn altijd vrouwelijk:
die Sehenswürdigkeit Sehenswürdigkeiten
bv. die Wohnung, die Freiheit, die Kleinigkeit, die Landschaft, die Bäckerei Verkleinwoorden op -chen zijn altijd onzijdig: bv. das Mädchen
dieStädtereise Städtereisen
das Fachwerkhaus Fachwerkhäuser
das Gebäude Gebäude
Welche Sehenswürdigkeit wollt ihr besichtigen? bezienswaardigheid
Meine Frau und ich machen gern Städtereisen. citytrip
Die alten Fachwerkhäuser sind ein beliebtes Fotomotiv. vakwerkhuis
✓ Studeer van elk werkwoord de infinitief. Schenk ook aandacht aan de 3e persoon enkelvoud (Präsens) en het Perfekt (sterke werkwoorden).
Dieses Gebäude ist mehr als 400 Jahre alt. gebouw das Mittelalter
✓ Bekijk aandachtig de voorbeeldzinnen. Ze helpen je om de woorden beter te onthouden.
das Reiseziel Reiseziele
Die Stadtmauer wurde im Mittelalter gebaut. middeleeuwen
München ist ein beliebtes Reiseziel. reisdoel
✓ Besteed bij het studeren voldoende aandacht aan spelling, intonatie en uitspraak. De uitspraak van een woord kun je bijvoorbeeld op Forvo beluisteren (www.forvo.com).
das Schloss Schlösser
Das Schloss beherbergt ein interessantes Museum. kasteel
✓ Maak extra oefeningen op iDiddit om de grammatica en woordenschat te herhalen.
das Ufer Ufer
✓ Gebruik de gratis app WOORDTRAINER van uitgeverij VAN IN.
das Viertel Viertel
Wir sitzen gern am Ufer und schauen auf den Fluss. oever
In diesem Viertel wohnen viele Studenten. wijk
✓ Maak digitale of papieren kaartjes om de woorden in te oefenen. Aan de ene zijde komt het Nederlandse woord of een afbeelding en aan de andere zijde het Duitse woord (met lidwoord en meervoud).
das Wahrzeichen WahrzeichenDer Eiffelturm ist das Wahrzeichen von Paris. kenmerkend gebouw, symbool gemütlich
Rothenburg ist eine gemütliche Kleinstadt. gezellig
Die deutschen Bundesländer
Die deutschsprachigen Gebiete
NA DIT HOOFDSTUK KUN JE ...
typisch Duitse fenomenen herkennen en toelichten; een kritische houding aannemen tegenover stereotypen en vooroordelen; een bericht schrijven over een evenement; een reisblog begrijpen; informatie opzoeken en presenteren; iets bestellen in een restaurant; je mening geven over Duitse liedjes en een muziekvideo.
GRAMMATICA
het werkwoord in de tegenwoordige tijd (herhaling) het werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd (herhaling)
WOORDENSCHAT
bezienswaardigheden en reisbestemmingen extreme sporten volksfeesten (Oktoberfest) de Duitse keuken
ONLINE LEERPADEN
Sehenswürdigkeiten und Reiseziele das Verb im Präsens (Wiederholung) Extremsport das Verb im Perfekt (Wiederholung)
1.1 Ab in den Park!
a Lies den Text und ordne die Bilder den fettgedruckten Sehenswürdigkeiten zu.
Ein Spaziergang durch die grüne Lunge von München
Vom Seehaus bis zum Eisbach
Von Jens Davidoff
Ich liebe München, die Stadt mit Herz und Charme. Besonders gerne bin ich im Englischen Garten unterwegs, einem der größten innerstädtischen Parks der Welt. Dort gibt es so viel zu sehen und zu erleben, dass ich euch heute meine Highlights vorstellen möchte.
Am Marienplatz nehme ich die U-Bahn und fahre vier Stationen bis zur Haltestelle Münchener Freiheit. Nur ein paar Gehminuten entfernt befindet sich der Start meiner Tour: der Kleinhesseloher See (1 ). Hier leihe ich mir ein Tretboot aus und genieße die Aussicht über das Wasser und die grünen Wiesen. Am Ufer gibt es auch das Seehaus, ein gemütliches Restaurant mit Terrasse, wo ich mir eine Tasse Kaffee gönne.
Weiter geht es zum 25 Meter hohen Chinesischen Turm (2 ), der schon von weitem zu sehen ist. Direkt daneben befindet sich ein riesiger Biergarten, wo ich mir eine Maß Bier und eine deftige Brotzeit schmecken lasse. Mit etwa 7000 Sitzplätzen an langen hölzernen Tischen kann es hier im Sommer ganz schön hektisch sein.
Mein nächstes Ziel ist der Monopteros (3 ). Dieser kleine griechische Tempel auf einem Hügel ist eines der Wahrzeichen des Parks. Von hier aus hat man eine fantastische Aussicht (4 ) und kann man die wichtigsten Sehenswürdigkeiten wie das Rathaus und die Frauenkirche mit ihren zwei
Zwiebeltürmen erkennen. Der Monopteros ist ein beliebter Treffpunkt für Musiker, Künstler und Studenten, die hier die Atmosphäre genießen. Ich setze mich eine Weile ins Gras und zeichne eine Skizze in das Skizzenheft, das ich mitgebracht habe.
Danach gehe ich noch etwa anderthalb Kilometer in Richtung Stadtmitte. Zum Abschluss meiner Tour besuche ich die berühmte Eisbachwelle (5 ), eine der spektakulärsten Attraktionen im Englischen Garten. Hier kann man die Surfer beobachten, die ihre Kunststücke zeigen.
Das ist das Ende meiner Tour. Aber Achtung, wir haben uns nur den Südteil vom Englischen Garten angeschaut, und noch nicht einmal die Hälfte gesehen! Ich hoffe aber trotzdem, dass ihr einen ersten Eindruck von diesem wunderbaren Ort bekommen habt und neugierig geworden seid, die Parkanlage selbst zu entdecken.
In einem Biergarten gibt es lange Bänke und Tische aus Holz, oft idyllisch an einem Wald oder an einem See gelegen. Man sieht dort viele Familien mit Kindern und Geschäftsleute, die hier mittags etwas essen. Es gibt auch einen Teil, wo man nicht bedient wird und sich sein Essen selbst mitbringen darf. Die Getränke muss man aber dort kaufen.
b Was macht der Reporter aus Übung 1.1a alles auf seinem Spaziergang? Ergänze mit einem Verb im Präsens.
Zuerst er die U-Bahn beim Rathaus am Marienplatz. Er nur ein paar Stationen bis zur Haltestelle Münchener Freiheit. Dann er zu Fuß zum See, wo sich ein Bootsverleih . Am Ufer des Sees es ein gemütliches Restaurant, wo er einen Kaffee . Im Biergarten am
Chinesischen Turm er mittags eine Brotzeit. Dann er weiter zum Monopteros. Diesen kleinen Tempel man schon von weitem, weil er oben auf einem Hügel . Hier macht der junge Mann eine Pause und er eine Skizze in sein Heft. Sein letzter Stopp ist die berühmte Eisbachwelle, wo er die waghalsigen Surfer .
das Verb im Präsens
z. B. Er trifft seine Freunde im Park. Im Park befindet sich ein Biergarten. S. 32 WIEDERHOLUNG
Sieh dir die Straßeninterviews an und beantworte die Fragen.
1 Kreuze an, wie oft diese Sehenswürdigkeiten im Video erwähnt werden.
2 Wie beschreiben die Leute die Stadt München? Kreuze alle Antworten an.
☐ München hat eine reiche Kultur und Geschichte.
☐ München ist schön, alt und traditionell.
☐ München ist lebendig und vielfältig.
☐ München ist eine übersichtliche und gepflegte Stadt.
☐ München liegt nicht weit von den Alpen entfernt.
☐ München hat ein südländisches Flair und ist international.
☐ München ist ein wichtiges Wirtschaftszentrum.
2 Das Oktoberfest
a Lies den Text und beantworte die Fragen mündlich.
1 Welche Absicht hat diese E-Mail?
2 Welche Informationen über das Oktoberfest stehen in der E-Mail?
ALL_akm@akm.de
Betriebsausflug
Liebe Kolleginnen und Kollegen, ich freue mich, euch zum Betriebsausflug zum Oktoberfest einladen zu dürfen. Wir werden am Samstag, dem 23. September, gemeinsam nach München fahren. Ab 11 Uhr werden wir im Paulaner Festzelt einen reservierten Tisch haben. Dort können wir uns mit einer Maß Bier und einem Hendl oder einer Schweinshaxe stärken. Nachmittags habt ihr die Möglichkeit, die verschiedenen Fahrgeschäfte auf dem Gelände zu besuchen. Um 20 Uhr holt uns der Bus wieder ab.
Ich hoffe, dass viele von euch teilnehmen werden, denn es ist eine tolle Gelegenheit, unser Team zu stärken und einander besser kennenzulernen. Bitte meldet euch bis zum Freitag, dem 25. August, bei mir an. Ich freue mich auf eure Rückmeldungen und auf einen unvergesslichen Tag mit euch!
Mit freundlichen Grüßen
Peter Hoffmann
Das erste Oktoberfest geht auf eine königliche Hochzeit im Jahr 1810 zurück. Als der damalige Kronprinz Ludwig von Bayern und Prinzessin Therese geheiratet haben, gab es anschließend ein großes Volksfest. Das Fest fand auf einer Wiese außerhalb des Zentrums statt. Diesen Ort hat man nach der Braut Theresienwiese genannt. Die Münchner sagen aber einfach „die Wiesn“ (Singular), wenn sie über das Oktoberfest sprechen.
b Markiere alle Attraktionen und Fahrgeschäfte.
Das Oktoberfest lockt jährlich etwa 6 Millionen Besucher aus der ganzen Welt nach München. Neben dem berühmten Bier und der bayerischen Kultur sind die Fahrgeschäfte ein wesentlicher Bestandteil des Festes. Ein Klassiker ist das Riesenrad, aus dem man einen atemberaubenden Blick über das gesamte Festgelände genießen kann. Mutige Besucher kommen auf ihre Kosten in den verschiedenen Achterbahnen mit Loopings und Steilkurven, während die Geisterbahnen unerwartete Überraschungen und Gruselspaß bieten. Viele Fahrgeschäfte und Attraktionen richten sich an Familien und sind für alle Altersgruppen geeignet, wie die Schießbuden, die Autoscooter und das Kettenkarussell. Ein Publikumsmagnet sind auch historische Attraktionen wie z. B. das Teufelsrad und der Toboggan.
c Notiere jeweils das Hauptthema des Textes.
Jährlich lockt das Oktoberfest Millionen Feierwütige nach München. Die Besucher kippen sich das Festbier rein, als wäre es Wasser. Viele von ihnen sind ein paar Stunden später kaum wiederzuerkennen, denn mit jedem Schluck Bier vergessen sie immer mehr ihre Manieren. In all dem Chaos und Gedränge werden Mädchen und Frauen häufig belästigt. Regelmäßig ist die Theresienwiese Schauplatz von Streitereien und Gewalttaten. Die Anwohner ärgern sich schwarz über die Wildpinkler und besoffene Heimkehrer.
Auch dieses Jahr lag die Besucherzahl bei rund sechs Millionen. Besonders beliebt sind die Festzelte, in denen vor allem Bier getrunken wird. Dort gibt es insgesamt rund 120 000 Sitzplätze. In den letzten Jahren lag die Ausschankmenge von Bier auf dem Oktoberfest bei über sieben Millionen Litern. Eine beliebte Speise in den Festzelten sind gebratene Hähnchen („Brathendl“). In den letzten Jahren betrug die Anzahl der verkauften Brathähnchen rund 400 000 Stück pro Jahr.
d Hör dir den Dialog zwischen Heike und Hanna an. Beantworte die Fragen.
1 Kreuze an, worüber Heike spricht. Notiere, wenn möglich, noch weitere Informationen.
Heike erwähnt, …
☐ … wann das Oktoberfest stattfindet.
☐ … wer das Oktoberfest eröffnet.
☐ … wie lange das Oktoberfest dauert.
☐ … dass es mit einer königlichen Hochzeit anfing.
☐ … dass es 17 riesige Bierzelte gibt.
☐ … dass Leute auf den Tischen tanzen.
☐ … was man alles essen kann.
☐ … dass viele Leute Dirndl und Lederhosen tragen.
☐ … was eine Maß ist.
☐ … wie viele KellnerInnen hier arbeiten.
☐ … dass es auch Nachteile gibt.
2 Über welche zwei Sachen ist sich Heike nicht ganz sicher?
Viele Besucher und Besucherinnen kommen in traditioneller Trachtenkleidung aufs Oktoberfest. Die Frauen tragen ein traditionelles Kleid, das sogenannte Dirndl. Es besteht aus einem engen Oberteil, einer Bluse, einem weiten Rock und einer Schürze mit Schleife. Für die Männer ist eine Lederhose ein Muss. Ursprünglich haben Landarbeiter und Handwerker in Bayern, Österreich und Südtirol sie getragen und von Generation zu Generation weitergegeben. Die Hose und die Hosenträger sind oft mit dekorativen Stickereien verziert.
e Sieh dir das Video an. Würdest du gern mal aufs Oktoberfest gehen? Warum (nicht)?
z. B. Ich würde gern mal in einem Bierzelt eine Maß Bier trinken. Das Oktoberfest ist nichts für mich. Da sind zu viele Leute und es ist bestimmt teuer.
Du hast am Betriebsausflug zum Oktoberfest teilgenommen (siehe S. 17). Für den wöchentlichen Newsletter der Firma schreibst du einen Bericht (ca. 150 Wörter) über den Besuch. Beschreibe, was du alles gemacht hast und welchen Eindruck du vom Oktoberfest bekommen hast.
a Lies die Einleitung und die Texte. Beantworte die Fragen zu den Texten.
Bayern ist ein faszinierendes Bundesland mit vielen unterschiedlichen Facetten: von der modernen Wirtschaft bis zur romantischen Naturidylle, von der Tradition bis zur kulturellen Vielfalt. Egal, ob jung oder alt, Mann oder Frau, jeder findet hier etwas, das ihn begeistert und fasziniert.
1 Was ist das Hauptthema von jedem Text? Ordne die Titel den Texten zu.
Technologie und Wirtschaft Kultur und Geschichte Tradition und Moderne Gemütlichkeit Naturidylle
„Servus! Ich bin der Max. Ich bin ein waschechter Bayer aus München. Bayern ist für mich mehr als nur Lederhosen, Weißbier und volkstümliche Musik. Als junger Unternehmer schätze1 ich die starke Wirtschaft und die Innovationskraft Bayerns. Wir sind Vorreiter2 in Technologie und Forschung, und gleichzeitig feiern wir unsere Wurzeln bei traditionellen Festen wie dem Oktoberfest. Hier kann man das Beste aus beiden Welten erleben.“
„Hallo, ich bin die Selma und ich studiere in Nürnberg. Bayern ist für mich ein wahres Paradies für Outdoor-Aktivitäten. Man kann relativ schnell in den Wald oder in die Alpen fahren zum Wandern und Skifahren. Oder man kann an einen der vielen Seen fahren und baden, segeln oder einfach die Aussicht genießen. Die vielfältige Schönheit Bayerns ist einfach unvergleichlich.“
„Guten Tag, mein Name ist Maritza Nowak und ich komme aus Augsburg. Bayern ist geprägt3 von seinen starken Traditionen und der herzlichen Lebensweise. Bei einem Besuch in einem der vielen Biergärten kann man die einzigartige Atmosphäre spüren. Die Menschen hier sind freundlich und offen und gehen respektvoll miteinander um.“
Moussa: „Ich arbeite als Ingenieur bei Siemens in Erlangen. Ich bin beeindruckt von der Innovationskraft und dem Fortschritt in Bayern. Es ist ein Land der Erfinder und Entdecker, das viele weltbekannte Unternehmen und Institutionen hervorgebracht4 hat, zum Beispiel BMW, Adidas, Puma oder die Max-Planck-Gesellschaft. Bayern ist für mich ein Ort, an dem man seine Ziele und seine Karriere verwirklichen kann.“
„Hallo, ich bin Eva Schneider aus Regensburg. Was Bayern für mich ausmacht, sind die historischen Städte, die beeindruckenden Schlösser und die prachtvollen Kirchen. Ich liebe es, durch die engen Gassen von Rothenburg zu schlendern oder mir die barocken Kunstwerke anzuschauen. Das märchenhafte5 Schloss Neuschwanstein bei Füssen ist übrigens eins der meistbesuchten Sehenswürdigkeiten in Deutschland.“
Verstehenshilfen:
1 schätzen waarderen
2 der Vorreiter de pionier, wegbereider
3 geprägt von gekenmerkt door
2 Was erfährst du über folgende Aspekte?
- Traditionen:
- Wirtschaft:
- Natur:
- Outdoor-Aktivitäten:
- Kultur:
4 her vorbringen voortbrengen 5 märchenhaft sprookjesachtig
b Frage nach den Informationen, die fehlen.
z. B. Wie groß ist Nordrhein-Westfalen?
NRW ist 34 110 km2 groß.
Liegt Bayern im Osten von Deutschland? Nein, Bayern liegt im Südosten.
Bundesland Fläche EinwohnerLage Hauptstadt Städte
Bayern70 541 km2 im Südosten Bamberg, Lindau
NRW 18,1 Mio.im WestenDüsseldorf
Hessen in der MitteWiesbaden Frankfurt am Main
RheinlandPfalz 19 854 km2 4,1 Mio.
Berlin 3,75 Mio.im Osten / Bremen im Nordwesten Bremen/
SCHON FERTIG?
Vergleicht Bundesländer miteinander.
z. B. Bayern ist größer als NRW. Bremen hat nicht so viele Einwohner wie Berlin.
TIPP km2 = Quadratkilometer Mio. = Millionen
a Welche Klischees und Stereotype kennst du über die Deutschen? Notiere deine Assoziationen zu Deutschland und den Deutschen.
b Lies die Texte und beantworte die Fragen.
John Arnold aus den USA
Klischees, Stereotype, Assoziationen
„Für mich als Amerikaner sind die deutschen Autobahnen sehr beeindruckend. Auf vielen Strecken gibt es kein Tempolimit, sondern nur eine Richtgeschwindigkeit. Wenn ich hier auf der Autobahn fahre, bin ich aber oft nervös und ängstlich, weil viele Leute sehr aggressiv fahren und drängeln. Überall sieht man Luxusautos wie BMW, Mercedes und Audi. Amerikanische Autos sind oft viel größer und geräumiger, vor allem Pickup-Trucks sind in den USA sehr beliebt.“ 1
François Davisseau aus Frankreich
„Mir ist aufgefallen, wie fröhlich und lebendig die Jecken hier in Köln Karneval feiern. Menschen in lustigen Kostümen ziehen durch die Straßen. Sie singen, tanzen und haben viel Spaß. Oft ist es aber auch eine große Sauferei. Genau wie auf dem Oktoberfest in München oder bei den vielen deutschen Touristen, die im Sommer auf Mallorca Urlaub machen. Sie feiern ausgelassen auf dem Ballermann, einem berühmten Strandabschnitt, der für seine Bars und Diskotheken bekannt ist. Wenn wir in Spanien Urlaub machen, sind wir eher ruhiger und diskreter. Und wir trinken lieber Wein oder Sangria als Bier.“
Akari Sato aus Japan
„Als ich nach Düsseldorf gezogen bin, ist mir relativ schnell ein kultureller Unterschied aufgefallen. Ich war überrascht, wie offen und natürlich die Deutschen mit ihrem Körper umgehen. In vielen Parks, in Schwimmbädern und an Seen gibt es Bereiche, wo Menschen nackt sonnenbaden können. Die Deutschen sind da gar nicht gehemmt oder schüchtern. In Japan wird in der Sauna und in öffentlichen Bädern zwar auch alles ausgezogen, aber Männer und Frauen sind immer getrennt.“
1 Ordne die Bilder den Texten zu und erkläre, was typisch deutsch ist.
Bild 1 = Text
Bild 2 = Text
Bild 3 = Text
Bild 4 = Text
2 Welche Begriffe oder Phänomene sind gemeint?
• eine Gegend auf Mallorca, die für das Nachtleben bekannt ist der
• Menschen, die sich verkleiden und an Umzügen teilnehmen
• die Praxis, nackt in der Öffentlichkeit zu sein
• das empfohlene Tempolimit für das Fahren auf der Autobahn
DIES ODER DAS
Typisch schweizerisch, typisch österreichisch
Sieh dir das Video über die Schweiz an.
Beantworte die Fragen auf iDiddit.
Sieh dir das Video über Österreich an. Beantworte die Fragen auf iDiddit.
a Lies das Chatgespräch. Notiere die Namen der Gerichte und Lebensmittel.
Hey Mia, hast du schon darüber nachgedacht, was wir am Samstag für unsere belgischen Freunde kochen könnten?
Etwas typisch Deutsches vielleicht? Käsespätzle ist ein Klassiker. Haben sie bestimmt noch nicht probiert. Oder Eisbein und Speckknödel?
Klingt lecker! Ein saftiges Schnitzel wäre auch nicht schlecht, oder? Und einfacher.
Stimmt. Möchtest du Rösti oder Bratkartoffeln als Beilage?
Ist mir egal. Und als Nachtisch?
Ich zweifle noch. Milchreis, rote Grütze oder Kaiserschmarren.
Milchreis klingt gut. Du, machen wir zusammen die Einkäufe?
Gute Idee, Leon. Ich mache gleich die Einkaufsliste.
Super! Ich komme heute Nachmittag vorbei. Ciao!
Prima! Freue mich schon! Servus!
b Welche Gerichte werden hier beschrieben?
• runde Kugeln, meistens aus Teig, Kartoffeln, Mehl oder Brot
• ein Nudelgericht aus kleinen Teigklumpen
• geriebene und in der Pfanne gebratene Kartoffeln
• in kleine Stücke zerteilte Pfannkuchen mit Puderzucker
• ein großes Stück Fleisch vom Schwein, auch Haxe genannt
• ein Dessert aus gekochten roten Früchten
• ein dünnes Stück paniertes Fleisch vom Schwein oder Huhn
c Hör zu und ergänze die Redemittel.
im Restaurant: das sagt der Kellner / die Kellnerin
Guten Tag, wie kann ich Ihnen helfen?
Einen Augenblick bitte, ich komme / sofort.
So, was kann ich Ihnen ?
Was möchten Sie zum Trinken?
Hätten Sie gerne eine Vorspeise?
Es tut mir leid, die Tagessuppe ist leider schon aus.
Hat es ?
Haben Sie noch einen Wunsch?
Zahlen Sie getrennt oder ?
Zahlen Sie bar oder mit Karte?
Das macht dann 35,60 Euro.
Geben Sie bitte Ihre PIN ein.
Ich hätte gern die Tagessuppe.
im Restaurant: das sagen die Gäste , können wir bestellen?
Für mich den Chefsalat, aber Schinken, bitte.
Ich nehme das Schnitzel, aber ohne Pommes bitte. Geht das mit Bratkartoffeln?
Wir möchten gern noch einen Nachtisch / ein Dessert bestellen.
Entschuldigen Sie, wir möchten gern bezahlen.
Die Rechnung, bitte.
40 Euro, so.
In deutschen Restaurants ist es üblich, mit dem Bezahlen der Rechnung auch ein Trinkgeld von fünf bis zehn Prozent zu geben. Damit drückt man als Gast aus, dass man mit der Bedienung zufrieden war. Nur wenn der Kellner oder die Kellnerin unaufmerksam und unfreundlich war und man zudem sehr lange auf sein Essen warten musste, ist es gerechtfertigt, kein Trinkgeld zu geben.
Verteilt euch in Kleingruppen. In jeder Gruppe gibt es Restaurantgäste und eine(n) Kellner(in). Benutzt die Redemittel und die Speisekarte.
Du bist Gast in einem Restaurant.
Das gehört alles zu deiner Rolle:
☐ ein Mittagessen (3 Gänge) bestellen
☐ Getränke bestellen
☐ Smalltalk mit den Gruppenmitgliedern führen
☐ deinen Teil bezahlen und ein Trinkgeld geben
Du kellnerst in einem Restaurant.
Das gehört alles zu deiner Rolle:
☐ die Gäste begrüßen
☐ die Bestellung aufnehmen
☐ die Gäste bedienen
☐ nach eventuellen Wünschen fragen
☐ abrechnen und dich verabschieden
a Lies den Reiseblog und beantworte die Fragen.
Hallo, wir sind Mirko und Davina. Wir wohnen zwar in Dänemark, sind aber meistens mit dem Camper in Europa unterwegs oder auf Entdeckungsreise in der Welt. Weltenbummler ist unser Reisetagebuch für CamperEnthusiasten, Naturliebhaber und alle, die das Leben im Freien genießen. Wir laden dich ein, durch unsere Erlebnisse zu stöbern und Inspiration für deine eigenen Abenteuer zu finden!
Weltenbummler
Zwischen Fachwerk und Moderne: Unsere Deutschlandtour Wir möchten dir gern über unsere „Grand Tour of Germany“ berichten, die wir letzten Sommer gemacht haben.
Unser erstes Ziel war die malerische Insel Rügen an der Ostsee. Die Überfahrt zur Insel war ein magischer Moment, als wir zum ersten Mal die beeindruckenden Kreidefelsenerblickt haben. In den nächsten Tagen haben wir viele versteckte Wanderwegeentdeckt, die uns zu atemberaubenden Aussichtspunktengeführt haben. Wir haben die salzige Meeresluftgenossen und frische Meeresfrüchte und regionale Köstlichkeitenprobiert.
Nach einem viertägigen Aufenthalt auf der Ostseeinsel machten wir uns auf den Weg in Richtung Berlin. Die Fahrt in die Hauptstadt hat insgesamt etwa fünf Stundengedauert, wobei wir malerische Landschaften und charmante Dörferpassiert sind. Berlin war eine faszinierende Mischung aus Geschichte und Moderne, von den historischen Überresten der Berliner Mauer bis hin zu den lebendigen Kunst- und Kulturszenen. Das Brandenburger Tor und das Reichstagsgebäude haben uns mit ihrer monumentalen Prachtbeeindruckt. Überall haben wir die kreative Energie der Stadt und die lebhafte Atmosphäregespürt.
Die nächste Strecke, die etwa 550 km betrug, hat uns nach Rothenburg ob der Tauber geführt. In dieser kleinen Stadt aus dem Mittelalter sind wir nur zwei Tage geblieben. Wir sind durch die engen Gassen der Altstadt geschlendert und haben die gut erhaltenen Fachwerkhäuser bewundert, wobei uns die romantische Atmosphäre richtig verzaubert hat.
Der vierte Halt unserer Rundreise befand sich etwa 400 km südlicher: der Königssee bei Berchtesgaden. Wer das klare, türkisblaue Wasser und die majestätischen Berge sieht, ist sofort von der Schönheit und Ruhe beeindruckt. Mit einem Elektroboot sind wir über den spiegelglatten See gefahren. Ein Höhepunkt war der berühmte Echo-Klang. Als der Bootsführer auf einer Trompete ein Lied gespielt hat, wurde der Klang von den umliegenden Felswänden reflektiert. Das Echo schien von überall her zu kommen. Die unberührte Natur der bayerischen Alpen wird uns noch lange in Erinnerung bleiben.
Die nächste Etappe unserer Tour hat uns 500 km weiter westlich nach Heidelberg geführt. Das romantische und historische Ambiente der Neckarstadt hat uns unmittelbar verzaubert. Von der gemütlichen Altstadt sind wir mit der Bergbahn hinaufgefahren zum Wahrzeichen der Stadt, dem Heidelberger Schloss. Die prachtvolle Lage bietet großartige Aussichten auf Heidelberg und das Neckartal.
Zum Glück lag das nächste Ziel der Reise nur weniger als 100 km von Heidelberg entfernt. Der Kontrast zwischen Frankfurt am Main und Heidelberg könnte aber nicht größer sein.
Frankfurt präsentiert sich als moderne Metropole mit einer imposanten Skyline. Ein bekannter Wolkenkratzer, der für Besucher zugänglich ist, ist der Maintower. Von der Aussichtsplattform hat man eine beeindruckende Panoramaaussicht. Hier befindet man sich mitten im Bankenviertel, denn Frankfurt ist eines der wichtigsten Finanzzentren Europas. Auch die Europäische Zentralbank hat hier ihren Sitz. In der Ferne war auch der riesige Flughafen sichtbar.
Unser kurzer Besuch in Köln markierte das Ende unserer aufregenden Tour. Wir haben das berühmte Wahrzeichen, den Kölner Dom, besichtigt und waren von der imposanten gotischen Architektur beeindruckt. Am Rheinufer haben wir noch ein letztes Schnitzel gegessen und ein kühles Glas Kölsch getrunken, bevor wir uns auf den Weg zurück nach Dänemark gemacht haben.
Dieser Roadtrip war ein aufregendes Abenteuer, das uns durch vielfältige Landschaften, Städte und Kulturen geführt hat. Jede Etappe brachte neue Eindrücke und unvergessliche Erinnerungen mit sich. Es war ein Privileg, die Vielfalt Deutschlands hautnah zu erleben!
1 Beschreibe, was für diese Orte typisch ist.
• Rügen:
• Berlin:
• Rothenburg ob der Tauber:
• Königssee bei Berchtesgaden:
• Heidelberg:
Köln:
2 Wie nennt man ein charakteristisches Gebäude oder Monument, das oft mit einer Stadt in Verbindung gebracht wird?
3 Markiere alle Partizip Perfekt-Formen (z. B. gesehen) im Text.
das Verb im Perfekt
z. B. Wir haben ein Schnitzel gegessen Wir sind nach Berlin gefahren. S. 34
b Sprecht zu zweit über eine Reise, die ihr mal gemacht habt. Benutzt die Redemittel.
WIEDERHOLUNG
über Reiseziele sprechen
Vor zwei Jahren sind wir in den Süden von Frankreich gefahren.
Fast jeden Tag haben wir Ausflüge gemacht und wir haben viele historische Städte besucht.
Abends sind wir meistens ins Restaurant gegangen und haben lecker gegessen.
In den Herbstferien haben wir eine Städtereise nach Köln gemacht.
Wir haben den Dom besichtigt und die Altstadt besucht.
Die imposante Architektur des Kölner Doms hat mich beeindruckt.
Mein Vater und ich haben ein frisches Glas Kölsch getrunken.
Letzten Sommer waren wir in Paris. Wir sind auf den Eiffelturm gestiegen.
Wir haben eine Bootsfahrt auf der Seine gemacht. Das hat mir besonders gut gefallen.
In Österreich haben wir im Sommer schöne Wanderungen in den Bergen gemacht.
Letztes Jahr sind wir mit dem Auto quer durch England gefahren.
In Liverpool sind wir in ein interessantes Museum gegangen.
Sehenswürdigkeiten und Ausflugsziele in Deutschland
Sieh dir das Video Die Top 10 Sehenswürdigkeiten von Deutschland an. Beantworte die Fragen auf iDiddit.
Sieh dir das Video Die schönsten Fachwerkstädte in Deutschland an. Beantworte die Fragen auf iDiddit.
Eine Ansichtskarte aus einem deutschsprachigen Land
Jeder bekommt von der Lehrkraft den Namen einer ganz bestimmten Sehenswürdigkeit in Deutschland, Österreich, der Schweiz oder Südtirol, z. B. der Prater (ein Vergnügungspark) in Wien.
• Recherchiere im Internet und suche nach Informationen zu dieser Sehenswürdigkeit.
• Erstelle eine Ansichtskarte zu dieser Sehenswürdigkeit.
• Gestalte die Vorderseite der Karte kreativ (mit einer oder mehreren Illustrationen, einem Gruß …).
• Schreibe einen Text für die Rückseite der Karte. Erwähne in deinem Text ein paar typische Sachen zu dieser Sehenswürdigkeit.
a Lies die Texte und beantworte die Fragen.
München und seine Umgebung sind ein Paradies für Outdoor-Enthusiasten. Egal, ob du die Natur erkunden, Adrenalin erleben oder einfach die frische Luft genießen möchtest, diese Region bietet für jeden Geschmack und jedes Abenteuer die richtige Aktivität. Tauche in die bayerische Natur ein und erlebe die perfekte Kombination aus Action, Erholung und unvergesslichen Momenten.
Bist du bereit, deine Grenzen zu testen? Wir bieten das ultimative Abenteuer für alle Altersgruppen. Du navigierst durch Stromschnellen, überwindest Wellen und erlebst den wilden Fluss hautnah. Unsere Schlauchboote sind sicher und stabil. Erfahrene und qualifizierte Guides sorgen dafür, dass du jede Sekunde genießt. Unsere Touren garantieren unvergessliche Erlebnisse und bleibende Erinnerungen für Anfänger und Fortgeschrittene. Schnapp dir ein Paddel und eine Schwimmweste und tauche in ein aufregendes Abenteuer ein!
Der Morgen bricht an, wenn wir uns mit Ausrüstung und Erwartungen auf den Weg machen. Die Schlucht, ein verborgenes Juwel der Natur, wartet darauf, von uns erkundet zu werden. Die ersten Schritte ins eiskalte Wasser sind wie ein Weckruf für unsere Sinne. Kleine Wasserfälle stürzen über glatte Felswände, während wir uns von Felsen abseilen und in kristallklare Becken springen. Adrenalin und Nervenkitzel durchströmen uns bei jedem Schritt.
Bei diesem Extremsport springst du von einem Kran oder einer Brücke kopfüber in die Tiefe, während du an einem elastischen Seil gesichert bist. Das Seil dehnt sich beim Sprung und zieht einen dann zurück nach oben, wodurch Momente des freien Falls entstehen. Wer sich traut zu springen, kann seine Grenzen erweitern und seine Höhenangst überwinden.
Mit Neoprenanzug und Helm stehen wir parat. Bereit für eine mutige und wilde Tat. Klettern, abseilen, ein mutiger Sprung. Die Herzen schlagen, wir fühlen uns jung. In engen Schluchten rutschen wir durch die Flut. Die Natur enthüllt ihre Pracht und ihre Glut.
Hoch über den Hügeln schwebte ich und konnte die Welt aus der Vogelperspektive betrachten. Unter mir Berge, Wälder und endlose Weiten. Das Gefühl der Freiheit war unglaublich. Die leichte Brise trug mich während des Fluges sanft weiter. 1 2 3 4 5
Wovon sprechen wir in diesem Rätsel hier? Was ist diese Sportart, bitte sagt es mir!
1 Übersetze die fettgedruckten Wörter/Wortgruppen ins Niederländische.
1 das ultimative Abenteuer het avontuur
2 für alle Altersgruppen voor alle
3 du erlebst den wilden Fluss hautnah je beleeft
4 unsere Schlauchboote sind sicher onze rubberboten zijn
5 qualifizierte Guides
6 Anfänger und Fortgeschrittene
7 ein aufregendes Abenteuer een avontuur
8 die ersten Schritte de eerste
9 du springst kopfüber in die Tiefe je springt
10 wer sich traut zu springen
2 Ordne jeden Text einer Sportart und einer Textart zu. Mehrere Antworten sind möglich.
Text Nr.Sportart
Text Nr.Textart
Gleitschirmfliegen eine Werbebroschüre Rafting ein Gedicht
Bungeejumping ein Romanabschnitt Canyoning eine informative Beschreibung ein Erfahrungsbericht
3 Notiere, was zur Ausrüstung gehört.
Beim Canyoning:
Beim Rafting:
4 Welche sportlichen Aktivitäten gehören zu einer Canyoning-Tour?
5 Beim Canyoning und Rafting erlebt man die Natur hautnah. Markiere in den Texten auf Seite 29 alle Wörter und Wortgruppen, die etwas mit Natur zu tun haben.
b Notiere mindestens drei Sätze mit Wörtern aus der Wortwolke. ERLEBE, WAS DU LIKEST CANYONING DU MAGST NEUE PERSPEKTIVEN?
TOP 4 ORTE FÜR DEINEN BUNGEE JUMP
Angsthase gefährlich Mut wasserscheu Kick Erlebnis Nervenkitzel abenteuerlich
Adrenalin sportlich teuer Aktivität Höhenangst Spaß mutig Extremsport neugierig Abenteuer Natur
z. B. Extremsport ist oft gefährlich und nichts für Angsthasen.
c Arbeitet zu zweit. Sprecht über das Thema Extremsport. Benutzt die Redemittel.
Beantwortet folgende Fragen:
• Welchen Extremsport würdest du gern mal ausprobieren? Warum?
• Welche Sportart würdest du nie im Leben machen? Warum nicht?
z. B.: Ich würde gern mal Canyoning machen, weil ich einen Kick erleben möchte.
Ich würde mich nie trauen, Gleitschirmfliegen zu machen, denn ich habe Höhenangst.
über Extremsport sprechen
Ich möchte gern mal Rafting ausprobieren, weil ich einen Kick erleben möchte.
Ich würde gern einen Fallschirmsprung machen, um etwas Abenteuerliches zu erleben.
Ich würde gern tauchen gehen, um meine Grenzen zu erweitern.
Für den Nervenkitzel will ich gern mal einen Bungeesprung machen.
Ich möchte Gleitschirm fliegen, weil ich etwas Einmaliges machen will.
Ich bin sportlich und will gerne verschiedene Extremsportarten ausprobieren.
Ich würde nie Rafting machen, weil ich wasserscheu bin.
Einen Bungeesprung würde ich nicht machen, weil ich Höhenangst habe.
Extremsport ist nichts für mich, das ist mir viel zu gefährlich.
Ich würde auf keinen Fall Canyoning machen, weil ich nicht so mutig bin.
Extremsport betreiben kostet viel Geld.
Ich habe Angst vor Wasser und traue mich nicht, tauchen zu gehen.
Ich glaube nicht, dass ich in meinem Alter schon einen Fallschirmsprung machen darf.
Ich würde es nur machen, wenn es nicht zu teuer ist.
Ich würde es nur machen, wenn jemand mitmacht.
Ein Erlebnisgeschenk aussuchen und präsentieren
Suche dir auf der Website von Jochen Schweizer eine Aktivität aus, die du gern mal ausprobieren würdest. Präsentiere diese Aktivität vor der Klasse. Deine Präsentation soll folgende Aspekte enthalten:
• eine kurze Beschreibung der Aktivität (unter > Beschreibung und FAQ);
• was man alles bekommt (unter > Leistung);
• die Bedingungen (z. B. Mindestalter);
• die Dauer;
• den Preis;
• warum du diese Aktivität gern machen würdest.
machen reisenreiten haben sein werden fahren
ich du er/sie wir ihr sie/Sie mache machst macht machen macht machen reise reist reist reisen reist reisen reite reitest reitet reiten reitet reiten habe hast hat haben habt haben bin bist ist sind seid sind werde wirst wird werden werdet werden fahre fährst fährt fahren fahrt fahren
sehennehmen essen können mögen dürfenwollen
ich du er/sie wir ihr sie/Sie sehe siehst sieht sehen seht sehen nehme nimmst nimmt nehmen nehmt nehmen esse isst isst essen esst essen kann kannst kann können könnt können mag magst mag mögen mögt mögen darf darfst darf dürfen dürft dürfen will willst will wollen wollt wollen
a Ergänze mit einer passenden Verbform.
1 Fast jeder Tourist … (sehen) sich das Glockenspiel im Rathausturm an.
2 Das Olympiastadion … (werden) oft für Konzerte benutzt.
3 Meine Mutter … (fahren) mit der U-Bahn zur Arbeit.
4 Wir … (besichtigen) morgen die Allianz Arena.
5 Es … (geben) viele gemütliche Biergärten in München.
6 Seine Frau … (kaufen) frische Lebensmittel auf dem Viktualienmarkt.
7 … (besuchen) ihr diese Woche das Deutsche Museum?
8 Jana … (joggen) jeden Morgen im Englischen Garten.
9 Mein Neffe … (mieten) ein Studentenzimmer im Stadtviertel Schwabing.
10 Er … (treffen) sich oft mit seinen Kumpels im Olympiapark.
11 Der Guide … (reden) über den Ursprung des Englischen Gartens.
12 … (nehmen) Sie auch an dieser Stadtführung teil?
13 Warum … (mieten) wir keine Fahrräder, um die Stadt zu erkunden?
14 Wenn es morgen nicht … (regnen), machen wir eine Radtour.
15 Die Studentin … (sitzen) im Englischen Garten und … (lesen) ein Buch.
16 Man … (dürfen) Hunde in den Park mitnehmen, solange sie an der Leine … (sein).
17 Jeder Tourist … (wollen) den Marienplatz und das Rathaus sehen.
18 Kunstliebhaber … (können) Meisterwerke aus verschiedenen Epochen bewundern.
19 Als Architekturliebhaber … (mögen) ich das Zeltdach des Olympiastadions.
20 Du … (können) die Stadt mit dem Fahrrad erkunden, wenn du … (wollen).
b Lies die Beschreibungen. Ergänze die Verbformen.
Du (möchten) eine
Stadt voller Geschichte, Kultur und Lebensfreude entdecken? Dann (sein) du in Köln an der richtigen Stelle. Morgens (besichtigen) du den berühmten Kölner
Dom. Danach (schlendern) du durch die gemütliche Altstadt und (nehmen) die Bimmelbahn zum Schokoladenmuseum. Nach deinem Besuch (machen) du eine Bootsfahrt auf dem Rhein.
An Bord (trinken) du ein Glas Kölsch und (essen) einen „Halve Hahn“, ein Roggenbrötchen mit Käse. Inzwischen (genießen) du die Aussicht auf die Domstadt und ihre Brücken. Du (werden) dich in diese Stadt verlieben!
Sie (sein) auf der Suche nach einer maritimen Metropole mit viel Charme und Flair? Dann (sein) Hamburg die perfekte Wahl. Die zweitgrößte Stadt Deutschlands (bieten) Ihnen eine Vielzahl von Attraktionen und Aktivitäten. Sie (können) den Hafen erkunden, der das Herz der Stadt (sein), und die Speicherstadt bewundern, die zum UNESCOWelterbe (gehören). Oder (besuchen) Sie die Reeperbahn, die berühmteste Amüsiermeile Deutschlands. Abends (sehen) Sie sich eine der vielen Musical-Shows an. Hamburg (haben) etwas für jeden Geschmack, ob Kunst, Kultur oder Natur. Sie (werden) sich in dieser Stadt bestimmt nicht langweilen!
Ihr (sein) gerne in der Natur und (lieben) sportliche Herausforderungen? Dann (machen) ihr doch eine Wandertour in den Alpen! Ihr (wählen) aus verschiedenen Wanderrouten, die je nach Schwierigkeitsgrad und Dauer variieren. Ob ihr eine gemütliche Wanderung oder eine anspruchsvolle Bergtour (bevorzugen), ihr (werden) sicher ein passendes Angebot finden. Wenn ihr in einer alten Berghütte (übernachten) und in einer klaren Nacht unzählig viele Sterne (sehen), (erleben) ihr das echte Alpengefühl!
Als je in het Duits vertelt over iets wat voorbij is, kun je het Perfekt gebruiken. Die tijd vorm je met het hulpwerkwoord haben of sein en het voltooid deelwoord (das Partizip Perfekt).
z. B. Wir sind nach Trier gefahren und haben dort die Altstadt besucht
Het hulpwerkwoord is meestal hetzelfde als in het Nederlands. Bij werkwoorden die een beweging uitdrukken hoort in de meeste gevallen het hulpwerkwoord sein
SCHWACHE VERBEN STARKE VERBEN
ich habe gehört
ich habe bestellt
ich habe eingekauft
ich habe gewartet
ich habe gefilmt
ich habe probiert
ich habe geschenkt
Partizip Perfekt auf -t oder -et
ich habe gegessen
ich habe gefunden
ich habe genommen
ich habe begonnen
ich bin gefahren
ich bin gegangen
ich bin geblieben
Partizip Perfekt auf -en
Bij zwakke werkwoorden met stam op -d/-t wordt er een extra -e toegevoegd voor de uitgang -t:
z. B. arbeiten Er hat als Kellner gearbeitet.
Bij werkwoorden op -ieren voeg je geen ge- toe aan het voltooid deelwoord:
z. B. probieren Wir haben ein lokales Gericht probiert.
Het voltooid deelwoord staat in het Duits achteraan in de zin. Het hulpwerkwoord (haben / sein) en het voltooid deelwoord vormen samen de Satzklammer.
z. B. Er hat schon mehrmals als Kellner auf dem Oktoberfest in München gearbeitet.
a Ergänze das Hilfsverb und das Partizip Perfekt der Verben.
1 Wir … letzten Sommer nach Bayern … (fahren).
2 … ihr in München auch den Olympiapark … (besichtigen)?
3 Man … das Oktoberfest weltweit schon oft … (kopieren).
4 Ich … in einem Biergarten eine Maß Bier … (trinken).
5 Die meisten Männer … eine Lederhose … (tragen).
6 Meine Freundin … sich ein tolles Dirndl … (kaufen).
7 Wir … in einem Bergsee … (schwimmen).
8 Mein Bruder … die Allianz Arena von allen Seiten … (fotografieren).
9 … Sie schon mal so eine leckere Schweinshaxe … (essen)?
10 Weißt du, wann man Schloss Nymphenburg … (bauen) …?
11 Vom Hotel … wir zu Fuß ins Zentrum … (gehen).
12 Gestern … wir ein Taxi … (nehmen).
13 Auf einer unserer Führungen … der Guide einen Dialekt … (sprechen).
14 Ich … auf dieser Tour fast nichts … (verstehen).
b Ergänze das Partizip Perfekt der Verben.
Der Sommer hat uns in diesem Jahr mit besonders warmem und sonnigem Wetter (verwöhnen).
Und was gibt es Besseres, als einen Tag in einem der berühmten Biergärten der Stadt zu verbringen? Gemeinsam mit einer befreundeten Familie haben mein Mann und ich einen ganz gemütlichen Nachmittag und Abend im Hirschgarten, einem der größten Biergärten der Stadt, (verbringen).
Wir haben frisches Brot und Brezeln beim Bäcker (kaufen), dazu eine Auswahl an köstlichen Aufstrichen und Käse vom Markt. Die befreundete Familie
hat sich um das Fleisch (kümmern) und einige Bratwürste und Steaks (marinieren). Ein besonderes Highlight waren die hausgemachten Salate, die beide Familien (zubereiten) haben. Wir haben auch noch Kartoffelsalat mit frischen Kräutern (mitbringen).
Schon beim Betreten des Biergartens haben wir die entspannte Atmosphäre und die Vorfreude auf einen perfekten Tag (spüren). Wir haben uns einen schattigen Platz unter den hohen Kastanienbäumen (suchen), haben unsere Decke auf den Tisch (ausbreiten) und es uns gemütlich (machen).
Die Kinder waren voller Energie und sind gleich (loslaufen), um die vielen Spielmöglichkeiten zu erkunden. Sie haben auf dem Spielplatz (schaukeln) und haben eine Runde Frisbee im weichen Gras (spielen).
Die Erwachsenen haben die Ruhe und die Gespräche (genießen). Wir haben uns jeder ein frisches, kühles Bier (bestellen), das man in Maßkrügen (servieren) hat, und haben uns (zuprosten). Die Grillwürste und Steaks haben hervorragend (schmecken). Während des Essens haben wir lange Zeit über unsere letzten Abenteuer und Urlaubspläne (reden).
Der Tag ist wie im Flug (vergehen), und wir haben jede Minute in diesem traditionsreichen Biergarten (genießen). Wir haben (trinken), (essen), (lachen) und uns einfach glücklich und zufrieden (fühlen).
Als die Sonne langsam (untergehen) ist und sich der Biergarten langsam (leeren) hat, haben wir unsere Sachen (zusammenpacken) und uns von diesem perfekten Tag (verabschieden).
Zugspitze GartenzwergOktoberfest
Kölner Dom eine Maß Bier Heidelberg
CurrywurstVolkswagenLederhose
• Du bekommst eine Karte mit neun Fächern. In jedem Fach befindet sich ein typisch deutscher Begriff.
• Die Lehrkraft beschreibt 30 Begriffe. Die Reihenfolge ist willkürlich.
• Wenn ein Begriff umschrieben wird, der auf deiner Karte steht, kannst du diesen durchstreichen.
• Wenn du alle Begriffe auf deiner Karte durchgestrichen hast, rufst du laut „BINGO!“.
Frage nach den Informationen, die fehlen.
z. B. Wie groß ist Nordrhein-Westfalen?
NRW ist 34 110 km2 groß.
Liegt Bayern im Osten von Deutschland?
Nein, Bayern liegt im Südosten.
Bundesland Fläche EinwohnerLage Hauptstadt Städte
Bayern 13,4 Mio. München
NRW 34 110 km2
Hessen21 115 km2 6,4 Mio.
Köln, Dortmund
RheinlandPfalz im SüdwestenMainzKoblenz, Trier
Berlin 892 km2 Berlin / Bremen326 km2 569 000 /
SCHON FERTIG?
Vergleicht Bundesländer miteinander.
z. B. Bayern ist größer als NRW.
TIPP
km2 = Quadratkilometer
Mio. = Millionen
Alle bekommen eine weiße und eine blaue Karte. Es wird eine Geschichte vorgelesen. Immer wenn das Wort „weiß“ oder „blau“ (auch in der Kombination „weiß-blau“) in der Geschichte vorkommt, soll man die entsprechende Karte in die Luft heben.
4 Aus Autokennzeichen Wörter bilden
Arbeitet zu zweit. Bildet bei jedem Autokennzeichen möglichst viele deutsche Wörter. Fügt zu den Anfangsbuchstaben maximal zwei Buchstaben hinzu.
z. B. Mögliche Wörter sind: Hof, Hose, Holz, hoch …
Bremen hat nicht so viele Einwohner wie Berlin. HO _ _ 4
So sieht ein deutsches Autokennzeichen aus:
• Die Anfangsbuchstaben deuten auf den Herkunftsort (die Stadt) hin.
• In der Mitte stehen ein oder zwei willkürliche Buchstaben.
• Am Ende folgen eine bis vier Zahlen.
Autokennzeichen Stadt Bundesland Wörter
HO _ _ 4
A _ _32
E _ _819
H _ _13
N _ _66
W _ _71
BE _ _ 12
DA _ _ 7
FR _ _ 9
KI _ _227
TR _ _ 28
WA _ _ 22
STA 335
Hof Bayern Hof, Hose, Holz, hoch …
AugsburgBayern
Essen NRW
HannoverNiedersachsen
NürnbergBayern
Wuppertal NRW
Beckum NRW
DarmstadtHessen
FreiburgBadenWürttemberg
Kiel SchleswigHolstein
Trier Rheinland-Pfalz
WaldeckHessen
StarnbergBayern
a Versuche, den Songtext zu ergänzen. Ein paar Wörter kommen zweimal im Lied vor. allein Fragen jetzt laufe Momenten morgen schlafe weiß wer wo Zukunft
Ich denke viel zu oft an will ich hin und will ich sein?
Ist meine schon geschrieben?
Treff‘ ich dich oder bleib‘ ich doch ?
Es sind die immer gleichen
Ich wieder mal nicht ein
Find‘ ich Liebe, find‘ ich Frieden1
Was ich weiß, dass ich gar nichts
Ich kann das Gestern und das Morgen eh2 nicht lenken3
Also denk‘ ich in
Die guten Zeiten, die sind
Ich hoff‘, dass du es nie vergisst
Ey, komm, wir halten das Hier fest
Die guten Zeiten, die sind
Ich durch den Schnee von gestern4
Und frag‘ mich, hab‘ ich was versäumt5?
Ey, bleiben meine Spuren für ewig?
Doch da ist nichts, was ich bereu‘6
Wir können das Gestern und das Morgen eh nicht lenken
Also denk‘ doch in
Verstehenshilfen:
1 der Frieden de vrede
2 eh nicht sowieso niet
3 lenken sturen, beïnvloeden
4 Schnee von gestern oud nieuw s, verleden tijd
5 etwas versäumen iets missen
6 etwas bereuen spijt hebben van iets
b Sieh dir das Musikvideo zum Lied an und kontrolliere deine Antworten.
c Welche Botschaft wollen beide Sänger mit diesem Lied vermitteln?
d Was hältst du von diesem Lied und vom Musikvideo? Benutze die Redemittel auf der nächsten Seite.
Sieh dir die Musikvideos an. Welches Lied gefällt dir am besten? Begründe deine Wahl.
z. B. „Bei uns in Bayern“ gefällt mir am besten, weil ich die Melodie gut finde. Ich habe wenig vom Text verstanden, aber das Video macht deutlich, worum es geht.
Das letzte Lied gefällt mir am besten. Es ist ein echter Ohrwurm. Die Stimme des Sängers ist einzigartig und vielseitig.
über Lieder und Musikvideos sprechen
Das Lied ist toll • super • echt spitze • der Hammer • wunderbar • hervorragend.
Ich finde das Lied nicht schlecht • okay • ziemlich gut.
Dieser Song ist ein echter Ohrwurm.
Der Refrain geht mir nicht mehr aus dem Kopf.
Der Text des Liedes ist gefühlvoll • poetisch • romantisch.
Das Lied macht mich nachdenklich.
Die Melodie dieses Liedes gefällt mir besonders gut.
Ich finde das Lied schlecht • schrecklich • entsetzlich.
Das Lied ist altmodisch • voll von Klischees.
Das Lied gefällt mir nicht, es ist nicht mein Geschmack.
Die Stimme des Sängers / der Sängerin ist einzigartig • gefühlvoll • emotional • sanft • klar • kraftvoll • vielseitig.
Der Sänger / Die Sängerin hat eine unangenehme • nervige • schrille Stimme.
Das Musikvideo ist unterhaltsam • originell • witzig • kreativ.
Das Musikvideo ist altmodisch • billig gemacht • langweilig.
Das Video passt (nicht) gut zum Text.
Ich würde dieses Lied (nicht) empfehlen.
Das Lied kommt bestimmt • vielleicht • auf keinen Fall auf meine Playlist.
Ich würde diesem Lied 3 von 5 Sternen geben.
derBiergarten BiergärtenIm Biergarten ist es sehr gemütlich. caféterras derHügel Hügel
derPark Parks
Vom Hügel aus hat man eine schöne Aussicht. heuvel
Im Zentrum der Stadt liegt ein großer Park. park der See Seen Finnland ist für seine Wälder und Seen bekannt. meer der Spaziergang SpaziergängeWir machten einen Spaziergang im Park. wandeling der Turm Türme
derWald Wälder
dieGeschichte
Die Kirche hat einen besonderen Turm. toren
Im Herbst machen wir oft Spaziergänge im Wald. bos
Das Museum erzählt die Geschichte der Stadt. geschiedenis die Kultur Kulturen Ich interessiere mich für Kunst und Kultur. cultuur die Sehenswürdigkeit Sehenswürdigkeiten
Morgen wollen wir einige Sehenswürdigkeiten besichtigen. bezienswaardigheid das Rathaus
das Zentrum Zentren
Kann man das Rathaus auch besuchen? stadhuis
Das ganze Zentrum der Stadt ist verkehrsfrei. centrum Wirtschaftszentrum
München ist ein wichtiges Wirtschaftszentrum. economisch centrum beobachtenbeobachtet
Viele Touristen beobachten die Surfer im Eisbach. gadeslaan entfernt
Wie weit ist das Stadion vom Zentrum entfernt? verwijderd
Das Oktoberfest 2
derBesucher Besucher
Jährlich kommen sechs Millionen Besucher aufs Oktoberfest. bezoeker
dieAchterbahn AchterbahnenAn der Achterbahn steht eine Warteschlange. achtbaan
die Attraktion Attraktionen
Was ist die populärste Attraktion auf dem Oktoberfest? attractie
dieGeisterbahn GeisterbahnenDie Geisterbahn war gar nicht gruselig. spookhuis die Hochzeit HochzeitenDie königliche Hochzeit ist live im Fernsehen. huwelijk
dieTrachtenkleidung
Dirndl und Lederhosen sind traditionelle Trachtenkleidung. klederdracht
dieWiese Wiesen Das Oktoberfest findet auf einer Wiese statt. weide
das Fahrgeschäft Fahrgeschäfte
das Fest Feste
Es gibt Karussells, Achterbahnen und andere Fahrgeschäfte. pretparkattractie
Das Fest ist weltweit bekannt. feest
das Gelände Gelände Das Gelände des Oktoberfestes ist riesig. terrein
das Karussell Karussells, Karusselle
Das Karussell drehte viel zu schnell. draaimolen
das Kleid Kleider
Ein Dirndl ist ein traditionelles Kleid. jurk
das Riesenrad RiesenräderIm Riesenrad darf man nicht stehen. reuzenrad das Zelt Zelte
Die Besucher im Zelt singen und tanzen. tent heiraten heiratet, hat geheiratet
Der Prinz hat eine Prinzessin geheiratet. trouwen met
derEinwohner Einwohner
derFortschritt Fortschritte
derWald Wälder
dieForschung
dieGeschichte
die Kultur
dieLage
Wie viele Einwohner hat das Bundesland Bayern? inwoner
Der Fortschritt der Wissenschaft ist oft von Zufällen abhängig. vooruitgang
In Bayern gibt es viele große Wälder. bos, woud
Die Forschung hat zu neuen Erfindungen geführt. wetenschappelijk onderzoek
Ich habe mich in die Geschichte von Bayern vertieft. geschiedenis
Bayern hat eine reiche Kultur und viele Traditionen. cultuur
Das Hotel hat eine zentrale, aber ruhige Lage. ligging die Tradition TraditionenDiese Tradition darf nicht vergessen werden. traditie
dieWirtschaft
Die Automobilbranche ist wichtig für die Wirtschaft. economie
das Bundesland BundesländerDeutschland hat 16 Bundesländer. deelstaat
das Schloss Schlösser
Neuschwanstein ist ein wunderschönes Schloss. kasteel
das Unternehmen UnternehmenViele Unternehmen haben hier ihren Sitz. onderneming, firma stolz
Typisch deutsch? 4
derAusländer Ausländer
derUmzug Umzüge
Das hast du gut gemacht! Ich bin stolz auf dich! trots
Was denken Ausländer über die Deutschen? buitenlander
Ein Umzug zu Karneval hat oft ein bestimmtes Thema. stoet, optocht dieAutobahn Autobahnen
dieGeschwindigkeit Geschwindigkeiten
Wie schnell darf man auf der Autobahn fahren? autosnelweg
Mit hoher Geschwindigkeit fuhr das Auto an uns vorbei. snelheid
das Klischee Klischees Es gibt viele Klischees über die Deutschen. cliché das Tempolimit TempolimitsGibt es auf der Autobahn ein Tempolimit? snelheidsbeperking
Die deutsche Küche 5
der Gast Gäste
Der Gast gibt dem Kellner 10 Euro Trinkgeld. gast derNachtisch
Möchtest du noch ein Eis als Nachtisch? nagerecht
derSchinken
der Teig
Für mich ein Brötchen mit Käse und Schinken, bitte. hesp
Der Teig ist viel zu dünn. deeg die Kartoffel Kartoffeln Wollen Sie Kartoffeln oder Reis als Beilage? aardappel
dieVorspeise VorspeisenIch nehme eine Suppe als Vorspeise. voorgerecht
das Dessert Desserts
das Gericht Gerichte
Rote Grütze ist ein traditionelles Dessert. dessert
Dieses Gericht ist typisch für Bayern. gerecht Hauptgericht
das Getränk Getränke
das Lebensmittel Lebensmittel
das Trinkgeld Trinkgelder
Als Hauptgericht nehme ich Steak mit Bratkartoffeln. hoofdgerecht
Apfelschorle ist ein typisch deutsches Getränk. drankje
Brot, Fleisch und Gemüse sind wichtige Lebensmittel. levensmiddel
Die Deutschen geben dem Kellner meistens ein Trinkgeld. fooi die Pommes Als Beilage möchte ich eine Portion Pommes. frieten bestellen bestellt Wir möchten gern bestellen. bestellen schmeckenschmeckt Hat es Ihnen geschmeckt? smaken zahlen zahlt
Zahlen Sie bar oder mit Karte? betalen getrennt ↔ zusammen
Wollen Sie zusammen oder getrennt bezahlen? apart gleich
Einen Moment, ich komme gleich zu Ihnen! meteen sofort
Du sollst sofort nach Hause kommen! meteen zusammen ↔ getrennt
derAusflug Ausflüge
Wollen wir mal zusammen essen gehen? samen
Vielleicht machen wir morgen einen Ausflug. uitstapje derDom Dome
Der Kölner Dom hat zwei Türme. domkerk der Flughafen Flughäfen Frankfurt hat einen sehr großen Flughafen. luchthaven derOrt Orte
Der ganze Ort ist verkehrsfrei. plaats der Wolkenkratzer Wolkenkratzer
In Frankfurt am Main gibt es viele Wolkenkratzer. wolkenkrabber die Altstadt Die Altstadt ist sehr hübsch und gemütlich. historisch centrum die Atmosphäre
Rund um den Dom gibt es eine lebhafte Atmosphäre. stemming, sfeer die Gasse Gassen Wir schlenderten durch die engen Gassen. steegje die Insel Inseln
Rügen ist die größte deutsche Insel. eiland dieMischung MischungenBerlin ist eine Mischung aus Alt und Neu. mengeling die Sehenswürdigkeit Sehenswürdigkeiten
Welche Sehenswürdigkeit wollt ihr besichtigen? bezienswaardigheid
dieStädtereise Städtereisen
das Fachwerkhaus Fachwerkhäuser
das Gebäude Gebäude
das Mittelalter
Meine Frau und ich machen gern Städtereisen. citytrip
Die alten Fachwerkhäuser sind ein beliebtes Fotomotiv. vakwerkhuis
Dieses Gebäude ist mehr als 400 Jahre alt. gebouw
Die Stadtmauer wurde im Mittelalter gebaut. middeleeuwen
das Reiseziel Reiseziele München ist ein beliebtes Reiseziel. reisdoel
das Schloss Schlösser
das Ufer Ufer
das Viertel Viertel
Das Schloss beherbergt ein interessantes Museum. kasteel
Wir sitzen gern am Ufer und schauen auf den Fluss. oever
In diesem Viertel wohnen viele Studenten. wijk
das Wahrzeichen WahrzeichenDer Eiffelturm ist das Wahrzeichen von Paris. kenmerkend gebouw, symbool gemütlich Rothenburg ist eine gemütliche Kleinstadt. gezellig
Erlebnisse fürs Leben 7
derAnfänger Anfänger Diese Aktivität ist auch für Anfänger geeignet. beginner derAnzug Anzüge
Ein Anzug aus Neopren hält den Körper im Wasser warm. pak, kostuum der Fels Felsen
Die Burg wurde auf einem steilen Fels gebaut. rots der Fluss Flüsse
derFortgeschrittene
Der Fluss strömt hier besonders schnell. rivier
FortgeschrittenenDie schwarze Skipiste ist für Fortgeschrittene. gevorderde derGuide Guides
Der Guide erzählte viele interessante Anekdoten. gids derSprung Sprünge
derWasserfall Wasserfälle
Vor dem Sprung war ich sehr nervös. sprong
Der Wasserfall stürzt hier 20 Meter in die Tiefe. waterval die Aktivität AktivitätenDiese Aktivität ist mir zu gefährlich. activiteit die Ausrüstung Ausrüstungen
Die Ausrüstung bekommen Sie vom Tourguide. uitrusting dieFelswand Felswände
Die Felswände sind hier besonders hoch und steil. rotswand dieHöhenangst
Wer von euch hat Höhenangst? hoogtevrees die Natur
dieSchlucht Schluchten
dieTiefe Tiefen
Beim Rafting kann man die Natur hautnah erleben. natuur
Eine Schlucht ist ein tiefes, enges Tal mit steilen Wänden. kloof
Er hatte Angst, in die Tiefe zu springen. diepte dieWelle Wellen Wir konnten auf den Wellen surfen. golf das Abenteuer AbenteuerIch mag es, neue Abenteuer zu erleben. avontuur das Erlebnis Erlebnisse
Die Safari war ein unvergessliches Erlebnis. belevenis
ausprobierenprobiert aus
Am liebsten möchte ich all diese Extremsportarten ausprobieren. uitproberen erleben erlebt
Einen solchen Kick habe ich noch nie erlebt! beleven klettern klettert
Wir kletterten langsam nach oben. klimmen rutschen rutscht
Beim Canyoning muss man springen und rutschen. schuiven, glijden springen springt, ist gesprungen
Wer von euch möchte zuerst springen? springen tauchen taucht
Beim Tauchen schließe ich meine Augen. duiken sich trauentraut sich
Ich traue mich nicht, von einem Kran zu springen. durven aufregend
Schon beim Bodyflying zuzusehen, ist aufregend. opwindend gefährlich
Nicht alle Extremsportarten sind gefährlich. gevaarlijk mutig
Ich bin nicht sehr mutig und bekomme schnell Angst. moedig
Mein Wortschatz
NA DIT HOOFDSTUK KUN JE ...
informatie over musea en tentoonstellingen begrijpen; informatie over je museumbezoek vragen; de weg in een gebouw uitleggen; informatie opzoeken en presenteren; je mening geven over kunstwerken; een fragment uit een televisieprogramma begrijpen; over de prijs onderhandelen op een rommelmarkt.
de nominatief, de accusatief en de datief (herhaling) Wechselpräpositionen met de accusatief en de datief (herhaling)
WOORDENSCHAT
musea en kunstwerken oude voorwerpen en zoldervondsten routebeschrijvingen in een gebouw rommelmarkten
ONLINE LEERPADEN
im Museum der bestimmte Artikel im Nominativ, Akkusativ und Dativ (Wiederholung) auf dem Flohmarkt der unbestimmte Artikel im Nom., Akk. und Dativ (Wiederholung)
Verben mit Dativ (Wiederholung)
Wechselpräpositionen mit Akkusativ und Dativ (Wiederholung)
a Vor dem Lesen: Klassengespräch
• Geht ihr manchmal in ein Museum? Warum (nicht)?
• Welche interessanten Museen habt ihr schon besucht?
b Lies die Beschreibungen einiger Berliner Museen. Beantworte danach die Fragen.
Das Ägyptische Museum mit der Papyrussammlung ist die bedeutendste Sammlung ägyptischer Hochkultur. Zu den berühmtesten Werken zählen die Büste der Königin Nofretete und das Originalmanuskript Homers’ Ilias
Schloss Charlottenburg liegt im Westen Berlins. Im Winter findet vor dieser prunkvollen Kulisse ein beliebter Weihnachtsmarkt statt. Der Schlosspark wurde zusammen mit dem Lustschloss angelegt und zaubert eine prachtvolle Landschaft mitten in die Stadt.
Die ausgestellten Präparate im Körperwelten Museum zeigen menschliche und tierische Körper, welche durch die sogenannte Plastination konserviert wurden.
Das Pergamonmuseum zeigt u. a. islamische Kunst und Kunstwerke des griechischen und römischen Altertums. Das Highlight des Museums ist ein monumentaler Altar aus dem 2. Jahrhundert vor Christus.
Das Samurai Museum zeigt die tausendjährige Geschichte der legendären japanischen Krieger. Zu den Exponaten aus dem 8. bis 19. Jahrhundert zählen Helme, Masken, Rüstungen, Schwerter und weitere Stücke der Samurai-Kunst.
Das Willy-Brandt-Haus beherbergt rund 2500 Gemälde, Zeichnungen, Grafiken und Skulpturen, die meist einen Bezug zur Sozialdemokratie haben. Das Konzept des „offenen Hauses“ ermöglicht ein vielfältiges Angebot von Veranstaltungen. Hier finden unter anderem Ausstellungen, Lesungen, Podiumsdiskussionen, Pressekonferenzen und Konzerte statt.
Kein Museum für zarte Mägen: Das Disgusting Food Museum erweist seinem Namen alle Ehre und präsentiert eine Auswahl der ekligsten Lebensmittel der Welt.
Im historischen
Sudhaus wird Brauereigeschichte lebendig. Besucher können hier sehen, wie Bier um 1920 hergestellt wurde. Besichtigungen sind nur im Rahmen einer Führung möglich.
KGB, Stasi und CIA: das Deutsche Spionagemuseum führt die Besucher in die Welt der Geheimdienste. Hier werden Exponate wie Mantelkameras oder Geruchskonserven gezeigt. Die verschiedenen interaktiven Stationen ziehen nicht nur Kinder und Jugendliche in ihren Bann. Besucher können einen Laserparcours bewältigen, Passwörter knacken, dechiffrieren oder morsen.
Nach: www.berlin.de/museum
1 Welches Museum passt zu wem? Notiere jeweils die Nummer(n).
• Robin und Layla interessieren sich für Geschichte.
• Luka liebt Rätsel und Geheimschriften.
• K ai möchte etwas über Essen und Gastronomie dazulernen.
• Finja ist von Wissenschaft fasziniert.
• Nasim liebt Kunst.
2 Was kann man alles in Museen sehen? Suche das entsprechende Wort in den Texten.
3 Welches Wort ist gemeint? Suche das entsprechende Wort in den Texten.
• Objekte, die in einem Museum stehen
• Objekte, die auf irgendeine Weise zusammengehören die
• eine Museumstour mit einem Guide eine
• ein Sammelwort für Lesungen, Ausstellungen, Konzerte usw. die
TIPP
Notiere falsche Freunde in einer Tabelle, um den Bedeutungsunterschied deutlich zu machen. Illustriere die Wörter eventuell mit Bildern.
S. 62
die Versammlung de verzameling
4 Arbeitet zu zweit. Erzählt euch gegenseitig, in welches Museum ihr am liebsten gehen würdet.
Begründet auch eure Antwort.
z. B. In welches Museum würdest du am liebsten gehen?
Ich würde am liebsten ins Pergamonmuseum gehen, denn ich interessiere mich für griechische und römische Kunst.
Ich würde lieber ins Körperwelten Museum gehen, weil ich Anatomie sehr interessant finde
WIEDERHOLUNG
der Nominativ, der Akkusativ und der Dativ
z. B. Der Pergamonaltar ist weltberühmt.
Wir haben den Schlosspark besucht.
Die Gruppe folgt dem Guide.
Die Wanderausstellung KÖRPERWELTEN zeigt das Innere des menschlichen Körpers. Alle Körper in der Ausstellung sind echt. Das Ziel der beiden Mediziner und Ausstellungsmacher Dr. Angelina Whalley und Dr. Gunther von Hagens ist es, die Auswirkungen ungesunder Lebensweisen zu zeigen. So sieht man in der Ausstellung zum Beispiel eine gesunde Lunge und eine Raucherlunge.
Lies den Text und beantworte die Fragen auf iDiddit.
Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen auf iDiddit. DIES ODER DAS Körperwelten
a Sieh dir den Prospekt des Deutschen Museums an und beantworte die Fragen mündlich.
Auf den Globus werden mit acht Hochleistungsbeamern aktuelle Daten u. a. zu Wetter und Klima projiziert.
Wie werden wir in 10, 20 oder 50 Jahren leben? Wie entwickelt sich Technik weiter –und vor welche Herausforderungen stellt uns das? Was wünschen wir uns? Wovor fürchten wir uns? Die Zweigstelle des Deutschen Museums im Herzen der Nürnberger Altstadt lädt zu einem spannenden Blick in die Zukunft ein. Science und Fiction finden sich hier, und Besucherinnen und Besucher werden mit der Frage konfrontiert: Ist das noch Zukunftsmusik – oder schon Realität? Forschungsprojekte von heute können schon morgen unser Leben beeinflussen. Deshalb werden im Zukunftsmuseum die Chancen verschiedener Technologien diskutiert – aber auch mögliche Risiken und Konsequenzen für die Gesellschaft und für den ganz persönlichen Alltag.
Ein Beispiel für einen Weltraumaufzug im Themenbereich „Raum und Zeit“, der in naher Zukunft Weltraumstationen mit Material versorgen könnte.
Der Pop. Up Next, eine Art Hubschrauber-ElektroautoKombination im Bereich „System Stadt“.
Öffnungszeiten
Deutsches Museum Nürnberg: Di. – So., 10 – 18 Uhr
Eintrittspreise
Erwachsene 9,50 € | Schüler und Studierende 6 € Informationen zu Ermäßigungsbedingungen, Jahreskarten und Familienkarten erhalten Sie auf unserer Website.
Barrierefreiheit
Das barrierefreie Bewegen in unseren Gebäuden liegt uns besonders am Herzen. Der Haupteingang des Museums ist ohne Stufen zugänglich. Daneben sind alle Ausstellungen über Aufzüge erreichbar.
Abonnieren Sie unseren Newsletter: www.deutsches-museum.de/museum/newsletter
Nach: www.deutsches-museum.de
FOLGT UNS AUF einundfünfzig
1 Worum geht es in diesem Museum?
2 In welcher Stadt liegt das Museum?
3 Wann hat das Museum geöffnet?
4 Was kann man auf dem Globus im Museum sehen?
5 Wie viel bezahlen StudentInnen für den Museumsbesuch?
6 Können RollstuhlfahrerInnen dieses Museum besuchen?
7 Wie kann man über das Museum auf dem Laufenden bleiben?
etwas abonnieren
z. B. eine Zeitung abonnieren einen Newsletter abonnieren
b Sieh dir das Video an. Wie wird die Welt im Deutschen Museum betrachtet? Warum?
c Hör dir die Redemittel an. Ergänze die fehlenden Wörter.
einen Museumsbesuch vorbereiten
Was sind die des Museums?
Sie können das Museum von 9 bis 16 Uhr besuchen.
Wie viel Zeit sollte ich für den Museumsbesuch ?
Für einen Besuch braucht man etwa 2 Stunden.
Wann ist der letzte ins Museum?
Eine Stunde vor Schließung.
Was kostet eine Eintrittskarte?
Ein Ticket für die kostet 14 Euro oder 8 Euro ermäßigt.
Ist die im Eintrittspreis inbegriffen?
Nein, leider nicht. Ein Ticket kostet 3 Euro.
Werden auch angeboten?
Selbstverständlich, diese können ab 10 Personen gebucht werden.
d Frage nach den Informationen, die fehlen. Benutze die Redemittel aus Übung 2.1c.
PergamonmuseumStädel MuseumMuseum Ludwig
Öffnungszeiten
Di. – So. 10 – 18 Uhr
Besuchsdauer ca. 3 Stunden
Letzter Einlass
Di. – So. (inklusive Feiertage): 10 – 18 Uhr
jeden 1. Do. im Monat: 10 – 22 Uhr
30 Minuten vor Schließung eine Stunde vor Schließung
Eintrittspreis 16 € – 14 € ermäßigt
Gruppenführungen für Gruppen bis 20 Personen ab 20 Personen 8,70 € pro Person
SCHON FERTIG?
Besucht die Website eines deutschen Museums. Stellt euch gegenseitig Fragen aus Übung 2.1 und sucht jeweils die Antwort auf der Website.
Arbeitet zu dritt/viert und wählt eine deutsche Stadt aus.
• Jede Person sucht im Internet ein (anderes) interessantes Museum in dieser Stadt und sammelt dazu Informationen:
- Was kann man im Museum alles sehen bzw. machen?
- Was kostet eine Eintrittskarte für Schüler unter 18 Jahren?
- Was sind die Öffnungszeiten des Museums?
- K ann eure Klasse hier eine Gruppenführung buchen? Wenn ja, was kostet diese?
• Jede(r) Schüler(in) berichtet seiner/ihrer Gruppe nun über das Museum, über das er/sie sich informiert hat. Er/Sie beantwortet wenigstens die oben erwähnten Fragen. Wer kann die anderen vom selbst gewählten Museum überzeugen?
a Hör dir die Redemittel an. Ergänze die fehlenden Wörter.
im Museum unterwegs sein
Das Museum ist .
RollstuhlfahrerInnen können alle Etagen per Aufzug erreichen.
Die ist im zweiten Stock des Museums zu sehen.
Sie können den Aufzug benutzen und in den zweiten Stock fahren.
Gehen Sie hier geradeaus und nehmen Sie rechts den Aufzug.
Sie können auch die nehmen. Die ist hier links um die Ecke.
Wenn Sie aus dem Lift steigen, sehen Sie die Ausstellung System Stadt auf der rechten Seite.
Kleidung, Rucksäcke und Kinderwagen können Sie an der abgeben. können Sie während Ihres Besuchs in einem Schließfach aufbewahren.
Die Schließfächer befinden sich im Foyer.
Im Museumsshop können Sie tolle kaufen.
b Sieh dir den Lageplan des Deutschen Museums in Nürnberg an. Ergänze danach die MiniDialoge.
Die Ausstellung erstreckt sich über fünf ausgewählte Themenfelder:
ARBEIT & ALLTAG beschäftigt sich mit den Entwicklungen, die unser tägliches Leben betreffen. Roboter, künstliche Intelligenz (KI) und Big Data machen unser Leben leichter, nehmen uns die Arbeit ab.
KÖRPER & GEIST stellt Technologien in den Mittelpunkt, die Menschheitsträume erfüllen: keine Krankheiten mehr, kein Altern, vielleicht ewiges Leben.
SYSTEM STADT skizziert die künftige Infrastruktur von Megastädten. Im Jahr 2050 könnten rund 80 Prozent der
Verstehenshilfe:
Weltbevölkerung in Städten mit mehr als zehn Millionen Einwohnern leben.
SYSTEM ERDE stellt den bisher betrachteten Bereichen den Makrokosmos unseres gesamten Planeten in der Zukunft gegenüber.
RAUM & ZEIT blickt hinaus in ein Universum voller Versprechungen: Der Mensch nutzt Asteroiden als Rohstoffquelle, besiedelt Mond und Mars und dringt in ferne Galaxien vor.
1 inklusives Leitsystem inclusieve bewegwijzering (voor slechtzienden, blinden)
In Gebäuden sind die folgenden Abkürzungen üblich:
- 1. / 2. / 3. OG das erste / zweite / dritte Obergeschoss - EG das Erdgeschoss - UG das Untergeschoss
In der gesprochenen Sprache benutzt man oft die Synonyme der Stock oder die Etage.
S. 64
Wechselpräpositionen
WIEDERHOLUNG
z . B. Die Toiletten sind im Erdgeschoss z . B. Fahren Sie in den ersten Stock im ersten Stock. in die erste Etage.
E s gibt auch Toiletten in der ersten Etage.
sich im ersten / zweiten / dritten Stock befinden in den ersten / zweiten / dritten Stock gehen / fahren
1 Entschuldigung, wo ist die VR-Zeitreise?
Die ist . Sie können hier vorne den Aufzug nehmen.
Super, vielen Dank.
2 Wo kann ich einen Museumsplan bekommen?
An der , wo Sie Ihre Eintrittskarte gekauft haben.
Danke schön!
3 Guten Tag, wie kann ich Ihnen helfen?
Ich würde gerne die „Körper und Geist“ besuchen.
Dann können Sie hier einfach nehmen und gehen.
4 Ich würde gerne ein Souvenir für meine Freundin kaufen.
Schönes! Der ist im .
(m.) finden Sie bestimmt etwas
5 Ich würde mir gerne die Sonderausstellung anschauen.
Dann fahren Sie am besten mit dem in . Gehen Sie dann rechts um die und gehen Sie , durch den Ausstellungsraum der VR-Zeitreise. Am Ende finden Sie die Sonderausstellung.
6 Jacken, Taschen und Kinderwagen können Sie kostenlos in zurücklassen.
Ach, das ist praktisch, vielen Dank!
Arbeitet in Kleingruppen.
• Beschreibt, was ihr seht.
• Sagt danach, was ihr von diesen Kunstwerken haltet.
Neo Rauch Der Lehrling
Paul Klee Freundschaft
Franz Marc Der Tiger
über Kunst sprechen
Auf dem Gemälde Freundschaft von Paul Klee sehe / erkenne ich + eineN / einE / ein / Ø …
Rechts unten ist auch ein / einE / ein …
Links oben in der Ecke sieht man eineN / einE / ein / Ø …
Das Gemälde hat wenige • viele Farben.
Das Kunstwerk ist sehr farbig.
Die Farben sind hell • leuchtend • düster • dunkel.
Ich sehe nicht deutlich, was auf dem Gemälde • der Zeichnung steht.
Das Gemälde mit den Menschen finde ich schöner als das mit dem Tiger.
Mir gefällt dieses Gemälde • dieses Kunstwerk sehr • überhaupt nicht!
Ich mag die Farben • den Stil.
Die Farben passen gut zusammen.
Dieses Kunstwerk finde ich interessant • komisch • schön • hässlich • originell.
Lies den Text.
Die einzige Ausstellung, bei der es nichts zu sehen gibt.
In Kleingruppen werden BesucherInnen von blinden oder sehbehinderten Guides durch völlig abgedunkelte Räume begleitet. In diesen Räumen sind Alltagssituationen dargestellt, die durch die Lichtlosigkeit zum reizvollen Abenteuer werden …
Die Welt mit anderen Augen sehen
Was fühlen Sie, wenn Sie eine Stunde lang nichts sehen? Orientieren Sie sich an der Stimme Ihres Guides. Riechen Sie den Waldboden. Hören Sie, wie weit Sie von der Straße entfernt sind. Tasten Sie sich an der Theke entlang und schmecken Sie Ihr Lieblingsgetränk.
Unsere Welt ist voll von zahlreichen Sinneseindrücken und von Geheimnissen, die es zu entdecken gilt. Unsere Guides führen Sie durch die blinde Wirklichkeit, die dennoch voll von unterschiedlichsten Eindrücken ist.
Dauer
Alle 15 Minuten starten wir mit einer Gruppe von jeweils maximal 8 Personen. Jede Führung dauert ca. eine Stunde.
Nach: https://imdunkeln.at
Für Groß und Klein
Grundsätzlich empfehlen wir den Besuch für Kinder ab 6 Jahren. Wenn Ihr Kind (unabhängig vom Alter) nachts zum Schlafen ein Licht braucht, wird es sich auch bei uns nicht wohl fühlen. Auf kleine Unsicherheiten gehen wir gerne ein – und sollte es doch nicht funktionieren, können Sie die Führung jederzeit abbrechen.
Eine gemeinsame Sprache
In der Dunkelheit ist es besonders wichtig, eine gemeinsame Sprache zu finden. Alle unsere Führungen können auf Deutsch oder Englisch gebucht werden.
1 Beantworte mündlich die Fragen zum Text.
• Wer macht die Führungen in diesem Museum?
• Was kann man in diesem Museum alles erfahren?
• Für wen ist das Museum nicht geeignet?
2 Würdest du dieses Museum gerne besuchen? Begründe deine Meinung.
3 Ergänze die Sätze mit einem Verb aus dem Text.
• Mit der Nase man.
• Mit den Augen man.
• Mit den Händen man.
• Mit den Ohren man.
• Mit der Zunge man.
• Sucht im Internet ein Kunstwerk von einem Künstler bzw. einer Künstlerin nach Wahl.
• Erzählt eurem Partner / eurer Partnerin … - was ihr auf dem Kunstwerk seht; - was ihr von diesem Kunstwerk haltet. Benutzt die Redemittel aus Übung 2.3.
3.1 Willst du das behalten oder kann das weg?
a Sieh dir die Abschnitte aus der Fernsehsendung Kunst + Krempel an. Ergänze die Steckbriefe und beantworte die Fragen.
Im ersten Abschnitt zeigt eine Frau ein wunderschönes Schmuckstück.
• Woher hat die Frau den Anhänger?
• Wie lange besitzt sie den Anhänger schon?
• Was sehen wir auf dem alten Foto?
• Was hat die Tante beruflich gemacht? Arbeitet zu zweit. Euer Partner / Eure Partnerin hat eine Sehbehinderung. Ihr geht zusammen ins Museum.
• Ergänze den Steckbrief:
Datierung:
Die Form geht auf das . Jahrhundert zurück, wurde aber im . Jahrhundert in sehr berühmt. Die verschenkte solche Herzen an ihre Kinder und so wurde der Schmuck Mode.
Der Anhänger ist zwischen entstanden.
Materialien:
• das Herz: ein Aquamarin, bis Karat → Herkunft:
• das Schleifchen: höchstwahrscheinlich aus , mit besetzt
Geschätzter Wert:
• Welches traditionelle Kleidungsstück trägt die Beraterin?
• Gibt es Erbstücke in deiner Familie?
- Wenn ja, welche? Was macht deine Familie damit?
- Würdest du je ein Erbstück verkaufen? Warum (nicht)?
b Was macht man in der Fernsehsendung Kunst + Krempel? Beschreibe das Konzept.
c Was könnte das Wort „Krempel“ auf Niederländisch bedeuten?
d Kennst du ähnliche Sendungen im flämischen Fernsehen? Siehst du dir diese manchmal an?
a Arbeitet zu zweit. Stellt euch gegenseitig Fragen und beantwortet sie. Benutzt dazu die Redemittel auf der nächsten Seite.
1 Gehst du manchmal auf Flohmärkte? Warum (nicht)?
2 Hast du schon mal etwas auf einem Flohmarkt gekauft oder verkauft? Wenn ja, was?
3 Was würdest du nie auf einem Flohmarkt kaufen?
über Flohmärkte sprechen
Ich gehe manchmal • oft auf Flohmärkte, denn …
• ich sammle Pokémon-Karten • Comics • alte Videogames • Lego.
• die Produkte sind hier günstiger als im Geschäft.
• es ist gut für die Umwelt.
• man kann hier besondere Dinge kaufen, die man im Geschäft nicht findet.
• dort finde ich originelle Kleidung.
Ich gehe nie • nur selten auf Flohmärkte, weil …
• ich keine alten Sachen mag.
• mir das Zeug dort zu kitschig ist.
• man lange suchen muss, bevor man etwas Tolles findet.
• man früh aufstehen muss, um die besten Sachen zu kaufen.
Ich habe schon etwas auf einem Flohmarkt gekauft, und zwar einen Pullover • eine Jacke • ein Hemd.
Ich habe noch nie etwas auf einem Flohmarkt gekauft.
Ich würde nie Unterwäsche oder Schuhe auf einem Flohmarkt kaufen.
b Feilschen auf dem Flohmarkt. Hör dir die Dialoge an und lies mit.
Dialog 1
KUNDE: Entschuldigung, was kostet die Lampe da?
VERKÄUFER: Diese hier? Für diese Lampe hätte ich gerne noch 15 Euro.
KUNDE: Hmmm, das ist mir doch ein bisschen zu teuer. Was halten Sie von 10 Euro?
VERKÄUFER: Die Lampe ist aber in perfektem Zustand. Sie ist ein echter Hingucker!
KUNDE: Ich denke noch mal darüber nach.
VERKÄUFER: Treffen wir uns in der Mitte – für 12,50 Euro gehört sie Ihnen!
KUNDE: Einverstanden, dann kaufe ich sie! Haben Sie etwas zum Einpacken?
VERKÄUFER: Selbstverständlich.
Dialog 2
KUNDIN: Was kosten die Schallplatten?
VERKÄUFER: 4 Euro pro Stück.
KUNDIN: Ich sammle Schallplatten von Nena. Sind da noch welche drin?
VERKÄUFER: Bestimmt! Nehmen Sie sich ruhig Zeit und schauen Sie mal. Die Kundin durchstöbert die Platten.
KUNDIN: Ich würde gerne diese drei hier kaufen. Ist 10 Euro in Ordnung?
VERKÄUFER: Ja, das passt. Brauchen Sie eine Tüte?
KUNDIN: Ja, bitte.
c Arbeitet zu zweit. Spielt ähnliche Dialoge wie in den Beispielen. Benutzt auch die Redemittel. 1 2 3
Vase W von West Germany
Preis: 30 Euro
Beistelltisch M
Preis: 20 Euro
alte Barbie-Puppen P
Preis: 15 Euro pro Stück
ein Gespräch auf dem Flohmarkt führen
Entschuldigung, was kostet der Schal • die Puppe • das Buch?
Dafür hätte ich gerne noch vier Euro.
Hmmm, das ist mir ein bisschen zu teuer.
Was halten Sie von drei Euro?
Na gut, dann nehme ich ihn / sie / es.
10 Euro für die Vase da?
Das ist aber wirklich ein Sammlerstück • ein Hingucker! Ich verkaufe sie nicht unter 20 Euro. Okay, dann überlege ich es mir noch mal.
Haben Sie auch Schallplatten von Queen?
Bestimmt, nehmen Sie sich ruhig Zeit, die Platten zu durchstöbern.
Haben Sie vielleicht eine Tüte?
Selbstverständlich, hier ist eine.
Haben Sie etwas Papier zum Einpacken?
Aber natürlich, ich mache das für Sie.
1.1 Der bestimmte Artikel
Nominativ deR diE daS diE RESE
Akkusativ deN diE daS diE NESE
Dativ deM deR deM deN + n MRMN
Ook dies- (= dit, deze), jed- (= elk) en all- (= alle) krijgen dezelfde uitgangen als het bepaald lidwoord:
z. B. A llE Museen der Stadt sind heute geöffnet. Mit der Museumskarte können Sie jedeS Museum der Stadt besuchen. Was hältst du von dieseM Museum?
1.2 Der unbestimmte Artikel
Nominativ ein einEein Ø / keinEØEØE
Akkusativ eineN einE ein Ø / keinENEØE
Dativ eineM eineR eineM Ø / keineNMRMN
De negatieve vorm kein- en het Possessivpronomen (mein-, dein-, sein-, ihr- …) krijgen in het enkelvoud dezelfde uitgangen als het onbepaald lidwoord:
z. B. Mit IhreR Eintrittskarte können Sie auch die Sonderausstellung besuchen.
1.3 Das Personalpronomen
Hier zie je nog eens alle vormen van het persoonlijk voornaamwoord bij elkaar. Let op de signaalletters:
NominativichdueRsiE eS wirihrsiESie
Akkusativmichdich ihN siE eS uns euchsiESie
Dativ mirdirihM ihR ihM uns euchihneNIhnen
1.4 Flowchart: der Nominativ, der Akkusativ und der Dativ
Bekijk de flowchart. Je vindt er alle info over het gebruik van de nominatief, de accusatief en de datief.
Suche
Präpositionen
durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
Verben
Kopulas: sein, werden
es gibt, lieben, fragen, genießen, abonnieren …
helfen, fehlen, wehtun, gefallen, schmecken, (gut) gehen, stehen, passen, leidtun …
Satzglieder
Was / Wer? Subjekt
Was / Wen?
Was / Wem?
Sieh dir die Sätze an.
AKKUSATIV
DATIV
AKKUSATIV
AKKUSATIV NOMINATIV NOMINATIV
DATIV
direktes Objekt etwas nehmen, kaufen, essen, trinken, suchen …
indirektes Objekt jemandem etwas geben, schenken …
• Kreise in jedem Satz das Subjekt ein.
• Unterstreiche die Satzteile im Akkusativ in Grün und die im Dativ in Rot.
1 Es gibt viele Museen mit tollen Aktivitäten für Kinder.
2 Ich würde gerne die Ausstellung besuchen und brauche noch ein Ticket.
3 Die Ausstellung zeigt Kunstwerke von KünstlerInnen aus 20 verschiedenen Ländern.
4 Ihre Eintrittskarte für das Museum gibt Ihnen auch Zugang zur Sonderausstellung.
5 Das Museum ist leicht mit öffentlichen Verkehrsmitteln zu erreichen.
DATIV
6 Das Museum zeigt nicht nur alte Kulturen, sondern beherbergt auch Kunstwerke aus der Antike.
7 Natürlich kann man auch einen Audioguide ausleihen.
8 Nach einer großen Renovierung ist dieses Museum wiedereröffnet worden.
9 Das Museum ist teilweise zugänglich für RollstuhlfahrerInnen.
10 Habt ihr das Museum mit Freunden besucht?
Er zijn in het Duits negen Wechselpräpositionen. Deze voorzetsels worden ofwel met de accusatief (NESE), ofwel met de datief (MRMN) gecombineerd:
Wohin? Wo?
in auf hinter über neben an zwischen vor unter in auf hinter über neben an zwischen vor unter
Worden deze voorzetsels gevolgd door een plaats en geeft de zin antwoord op de vraag wohin?, dan gebruik je een accusatief na het wisselvoorzetsel.
Het werkwoord drukt in dat geval een beweging of een verplaatsing uit:
z. B. Wohin gehst du? Ich gehe in diE Schule.
Andere voorbeelden van bewegingswerkwoorden zijn stellen en legen.
Sommige voorzetsels worden samengetrokken met het lidwoord dat erop volgt: in + daS = inS an + daS = anS auf + daS = aufS
Worden deze voorzetsels gevolgd door een plaats en kun je daarbij de vraag wo? stellen, dan gebruik je ze met de datief.
Het werkwoord drukt in dat geval een toestand uit:
z. B. Wo bist du gerade? Ich bin noch in deR Schule
Andere voorbeelden van toestandswerkwoorden zijn stehen, liegen en sitzen.
Sommige voorzetsels worden samengetrokken met het lidwoord dat erop volgt: in + deM = iM an + deM = aM a Lies die Fragen. Wähle eine der beiden Möglichkeiten.
Wohin würdest du am liebsten gehen?
1 ☐ ins Museum
2 ☐ in einen Imbiss
3 ☐ ins Kino
4 ☐ in einen Freizeitpark
auf den Flohmarkt
in ein schickes Restaurant
ins Theater
auf ein Festival
Wo verbringst du deine Zeit am liebsten?
1 ☐ im Museum ☐ in der Natur
2 ☐ auf einer einsamen Insel ☐ in einer großen Stadt
3 ☐ vor dem Computer
4 ☐ im Fitnesscenter
vor dem Fernseher
im Stadion
b Arbeitet zu zweit. Stellt einander Fragen. Verwendet den Wortschatz aus Übung 3a.
z. B. Wohin würdest du am liebsten gehen: ins Museum oder auf den Flohmarkt?
Ich würde am liebsten ins Museum gehen. Und du? Ich auch.
z. B. Wo verbringst du deine Zeit am liebsten: im Museum oder in der Natur?
Ich verbringe meine Zeit am liebsten im Museum. Und du?
Ich nicht, ich verbringe meine Zeit lieber in der Natur
c Ergänze die Sätze.
1 Das Museum liegt in d… Nähe (w.) der Innenstadt.
2 Gehen wir in d… Cafeteria (w.), um einen Kaffee zu trinken?
3 Auf d… Lageplan (m.) finden Sie eine Übersicht des Museumgeländes.
4 Dar f ich meinen Hund in d… Ausstellung (w.) mitnehmen?
5 Auf d… Parkplatz (m.) können Sie Ihr Auto parken und für Ihr Fahrrad ist Platz in d… Tiefgarage (w.), die sich unter d… Museum (s.) befindet.
6 Blättern Sie doch einmal in unser… Museumsführer (m.)!
7 Wartet ihr hier mal kurz? Ich gehe schnell auf d… Toilette (w.).
8 Der Aufzug i… Foyer (s.) führt Sie in d… dritten Stock (m.).
9 In jed… Aufzug (m.) befindet sich ein Notrufknopf.
10 Melden Sie sich vor Beginn der Führung a… Empfangsschalter (m.).
11 Es ist nicht erlaubt, Essen und Trinken in… Museum (s.) mitzunehmen.
12 Sobald Sie Ihren Fuß in… Museum (s.) setzen, tauchen Sie in d… Geschichte (w.) unserer Stadt ein.
13 In unser… Museum (s.) bezahlen Sie bargeldlos – sowohl a… Ticketschalter (m.) als auch i… Shop (m.).
14 Der Höhepunkt der Ausstellung liegt in d… zweiten Etage (w.).
15 Ein Führer nimmt Sie mit auf ein… abenteuerliche Tour (w.) durch das Museum.
Frage nach den Informationen, die fehlen. Benutze die Redemittel aus Übung 2.1c.
PergamonmuseumStädel MuseumMuseum Ludwig
Öffnungszeiten
Di., Mi., Fr., Sa., So.
10.00 – 18.00 Uhr Do. 10.00 – 21.00 Uhr
Besuchsdauer ca. 2-3 Stunden ca. 2 Stunden
Letzter Einlass 17.30 Uhr bzw. 20.30 Uhr
Eintrittspreis 19 € – 9,50 € ermäßigt 12 € – 8 € ermäßigt
Gruppenführungen ja, auch in Fremdsprachen
SCHON FERTIG?
Besucht die Website eines deutschen Museums. Stellt euch gegenseitig Fragen aus Übung 2.1 (Seite 52) und sucht jeweils die Antwort auf der Website.
2 Rebus
Löse das Bilderrätsel. Welche Frage wird gestellt?
1 Verstecke zuerst den Piratenschatz. Zeichne dazu ein Kreuz auf der Schatzkarte. Sorge dafür, dass dein Partner / deine Partnerin den Ort, wo der Schatz versteckt ist, nicht sehen kann.
2 Stellt euch gegenseitig Fragen und versucht, den Schatz des Partners / der Partnerin zu finden.
z. B. Liegt der Schatz im Gebirge?
Nein, da liegt er leider nicht.
z. B. Hast du deinen Schatz hinter dem Gebirge versteckt?
Ja, du hast ihn gefunden!
3 Das Spiel ist zu Ende, wenn ein Spieler den Schatz gefunden hat.
M Wald – Bauernhof – See – Fluss – Grill – Steg – Wal
W Brücke – Wiese – Wüste
S Gebirge – Meer – Piratenschiff – Haus – Rettungsboot
P Fische
1 360°-Reise durch Berlin
a Hör dir das Audio an. Beantworte die Fragen und ergänze die fehlenden Informationen.
1 ist das Wahrzeichen Berlins.
2 ist der Sitz des deutschen Bundestages. Dieses Gebäude ist eins der meistbesuchten Sehenswürdigkeiten Berlins.
3 Welcher Fluss fließt durch Berlin?
4 Welche Museen der Museumsinsel werden erwähnt?
• • • Seit zählt die Museumsinsel zum UNESCO-
5 Auf dem Hackeschen Markt gibt es viele außergewöhnliche Auch am Breitscheidplatz kann man shoppen. Hier gibt es das , in dem es Pop-up-Stores gibt, und die Gedächtniskirche, ein
6 Das östliche Zentrum Berlins ist der mit dem Fernsehturm, einem weiteren Wahrzeichen der Stadt.
7 In der Friedrichstraße befand sich damals der bekannteste Grenzübergang –.
8 Die ist ein Reststück der Berliner Mauer.
9 Der Gendarmenmarkt entstand .
b Entdecke jetzt Berlin!
auf dem Smartphone
#360Video: Berlins schönste Plätze | Check-in
- Öffne die YouTube-App und suche nach dem Video mit dem oben genannten Titel.
- Laufe im Klassenraum herum und bewege dein Smartphone in alle Richtungen, um Berlin zu erkunden.
- Benutze (In-Ear-)Kopfhörer, um dir die Erklärung noch einmal anzuhören. auf dem Laptop
- Geh auf YouTube und klicke das Video mit dem oben genannten Titel an.
- Mit der linken Maustaste kannst du das Video in alle Richtungen bewegen.
- Benutze (In-Ear-)Kopfhörer, um dir die Erklärung noch einmal anzuhören.
Hör dir das Lied an und lies den Liedtext. Beantworte danach die Fragen.
Jede Erinnerung wird abgespeichert, wird nachts prozessiert, gut wegsortiert, damit Du es leicht hast.
Jede Erinnerung ist Teil Deines Selbst, das Du durch jeden Deiner Gedanken selber erstellst.
Jetzt stell Dir vor, am Ende Deines Lebens ist ein Museum, was Dir Dein ganzes Leben zeigt.
Ja stell Dir vor, am Ende Deines Lebens siehst Du eingerahmte Bilder Deiner Zeit
War heut‘ ein Museumstag mit Bildern von Dir?
Warst Du heute glücklich, hast Du heut‘ gelacht und was Neues probiert?
War heut‘ ein Museumstag mit Bildern von Dir?
Warst Du heute dankbar, hast Du heut‘ geliebt, warst Du fasziniert?
Du bist ein Wunder, lass mich erklären: Du bist am Leben, kannst Dich bewegen und Sprachen erlernen. Ganz von alleine atmest Du ein und jeder Herzschlag gibt Dir die Chance, Du selber zu sein.
Jetzt stell Dir vor, am Ende Deines Lebens siehst Du eingerahmte Bilder Deiner Zeit.
Refrain
Ein Kuss am Morgen auf Deine Stirn, wie Deine Hände langsam die Enden von meinen berühr’n.
All die Momente, so klein sie auch scheinen, werden am Ende die größten Gemälde der Ausstellung sein.
Jetzt stell dir vor, am Ende Deines Lebens ist ein Museum, was Dir Dein ganzes Leben zeigt.
1 Wann kann man das Museum aus dem Lied besuchen?
2 Was kann man in diesem Museum alles sehen?
3 Was für Wörter werden mit dem Museumstag assoziiert? Kreuze an.
☐ negative Wörter ☐ neutrale Wörter ☐ positive Wörter
Gib einige Beispiele:
4 Welche schönen Erinnerungen hast du schon für dein eigenes Museum gesammelt? Zeige ein tolles Bild auf deinem Smartphone und sage dazu einige Worte.
derBesucher Besucher
dieAusstellung Ausstellungen
die Büste Büsten
dieFührung Führungen
dieGeschichte
die Kunst
Wie viele Besucher gab es während der Museumsnacht? bezoeker
Es gibt diesen Monat eine Ausstellung über die Inkas. tentoonstelling
Die Büste der Königin Nofretete ist weltberühmt. buste
Wir haben eine Führung mit einem Guide gemacht. rondleiding
Ich interessiere mich für Geschichte. geschiedenis
Er liebt die Kunst von Gustav Klimt. kunst die Maske Masken
dieSammlung Sammlungen
Diese Maske aus Afrika ist atemberaubend. masker
Die Sammlung des Museums ist eine wahre Schatzkammer. collectie, verzameling
die Skulptur Skulpturen„Der Denker“ ist eine Skulptur von Rodin. beeld(houwwerk)
dieVeranstaltung Veranstaltungen
Diese Veranstaltung wird jedes Jahr organisiert. evenement
dieZeichnung ZeichnungenDas Kind hat eine Zeichnung gemacht. tekening das Gemälde Gemälde Von welchem Künstler ist dieses Gemälde? schilderij
das Manuskript Manuskripte
Die alten Manuskripte stammen aus dem Mittelalter. manuscript
das Museum Museen Geht ihr oft ins Museum? museum besuchen besucht Ich habe das Atomium noch nie besucht. bezoeken
dazulernenlernt dazu Wir haben in der Ausstellung viel dazugelernt. bijleren sich interessieren für interessiert sich fürHelena interessiert sich für Wissenschaft. zich interesseren voor
Ab ins Museum! 2
derAufzug Aufzüge Nehmen wir den Aufzug oder die Treppe? lift derBesuch Besuche
Vielen Dank für Ihren Besuch. bezoek derEinlass
Der letzte Einlass ist eine halbe Stunde vor Schließung. toegang der Eintrittspreis Eintrittspreise
Der Eintrittspreis für das Museum beträgt 8 Euro. toegangsprijs der Prospekt Prospekte Alle Informationen findest du im Prospekt. folder derShop Shops Unser Shop hat bis 20 Uhr geöffnet. shop Museumsshop Museumsshops Im Museumsshop können Sie tolle Souvenirs kaufen. museumshop derStil Stile
Der Stil dieses Künstlers gefällt mir sehr! stijl derStock StockwerkeDie Toiletten befinden sich im ersten Stock. verdieping
dieAusstellung AusstellungenDie Ausstellung hat mich sehr inspiriert. tentoonstelling
Dauerausstellung
Dauerausstellungen
Sonderausstellung Sonderausstellungen
dieDauer
die Eintrittskarte Eintrittskarten
dieEtage Etagen
Die Dauerausstellung umfasst etwa 90 Exponate. permanente tentoonstelling
Bis zum 21. Juli gibt es auch eine Sonderausstellung. wisselende tentoonstelling
Die Dauer des Films beträgt 75 Minuten. duur
Wir haben die Eintrittskarten im Voraus gekauft. toegangskaartje
Das Restaurant ist in der dritten Etage. verdieping dieFarbe Farben
In diesem Gemälde werden nur drei Farben benutzt. kleur
dieFührung FührungenDie Führung dauert etwa eine Stunde. rondleiding
dieGarderobe Garderoben
dieGruppe Gruppen
Den Rucksack können Sie an der Garderobe abgeben. vestiaire
Die Gruppe besteht aus 23 Teilnehmern. groep die Kasse Kassen
dieSchließung
dieTreppe Treppen
Die Souvenirs können Sie dort an der Kasse bezahlen. kassa
Tickets werden nur bis 30 Minuten vor Schließung des Museums verkauft. sluiting(stijd)
Diese Treppe hat 350 Stufen. trap
dieZeichnung ZeichnungenEr hat die Zeichnung mit Bleistift gemacht. tekening
das Foyer
Die Toiletten sind im Foyer. inkomhal
das Gemälde Gemälde Ist das kein Gemälde von Picasso? schilderij
das Geschoss Geschosse Wir wohnen im dritten Geschoss. verdieping
Erdgeschoss
Obergeschoss
Untergeschoss
Im Erdgeschoss finden Sie das Schwimmbad und die Sauna. benedenverdieping
Die Schlafzimmer sind im Obergeschoss. bovenverdieping
Die Garage ist im Untergeschoss. kelderverdieping
das Kunstwerk KunstwerkeGefällt dir das Kunstwerk? kunstwerk
das Schließfach SchließfächerMein Rucksack liegt in einem Schließfach. locker das Souvenir Souvenirs Im Museumsshop gibt es schöne Souvenirs. souvenir das Ticket Tickets Was kostet ein Ticket? ticket die Öffnungszeiten
Rufen Sie bitte während unserer Öffnungszeiten an. openingstijden dieWertsachen
Sie können Ihre Wertsachen an der Garderobe abgeben. waardevolle spullen abonnierenabonniert
Welche Zeitung habt ihr abonniert? zich abonneren op buchen bucht
Um 14 Uhr haben wir eine Führung gebucht. boeken einplanen plant ein
Wie viel Zeit sollen wir für unseren Besuch einplanen? inplannen hören hört
Welche Musik hörst du gerne? horen, luisteren naar riechen riecht, hat gerochen Riechst du den Duft der Blumen? ruiken
schmeckenschmeckt Der Orangensaft schmeckt sauer. smaken
sehen sieht, hat gesehen
tasten tastet
Ich möchte gerne den letzten James BondFilm sehen. zien
Was fühlst du, wenn du tastest? voelen, aanraken barrierefrei
Viele Gebäude sind inzwischen barrierefrei. rolstoeltoegankelijk dunkel ↔ hell
Die Farben des Gemäldes sind sehr dunkel. donker
ermäßigt
Für Studierende ist der Eintrittspreis ermäßigt. met korting farbig
Das Gemälde ist sehr farbig. kleurrijk geradeaus
hässlich ↔ schön
hell ↔ dunkel
Gehen Sie geradeaus bis zum Ende des Flurs. rechtdoor
Mir gefällt diese Skulptur nicht, ich finde sie sogar hässlich. lelijk
Gelb und Orange sind helle Farben. helder, licht inbegriffen
Die Sonderausstellung ist leider nicht im Preis inbegriffen. inbegrepen komisch
Dieses Kunstwerk sieht komisch aus, so etwas habe ich noch nie gesehen. raar kostenlos
Der Eintritt ist für Kinder bis 12 Jahre kostenlos. gratis
leuchtend
Leuchtende Farben sind in Mode. fel originell
Dieses Gemälde ist aber originell! origineel schön ↔ hässlich
Der Rucksack muss nicht schön, sondern praktisch sein. mooi
Schätze auf dem Dachboden 3
derDachboden Dachböden
Der Weihnachtsschmuck liegt auf dem Dachboden. zolder derFlohmarkt FlohmärkteGehen wir am Samstag auf den Flohmarkt? rommelmarkt der Wert
Das Gemälde hat einen Wert von ca. 64 Millionen Euro. waarde derZustand
Die Spielsachen sind noch in gutem Zustand. toestand dieFernsehsendung Fernsehsendungen
Läuft die Fernsehsendung „Kunst + Krempel“ noch? tv-programma
dieHerkunft
Die Herkunft dieses Kunstwerks ist unbekannt. oorsprong die Tüte Tüten
Haben Sie vielleicht auch eine Tüte? zakje die Umwelt
Secondhand ist gut für die Umwelt. milieu das Geschäft Geschäfte
das Material Materialien
das Schmuckstück Schmuckstücke
Dieses Modell ist nicht mehr im Geschäft zu finden. winkel
Aus welchem Material ist das T-Shirt gemacht? materiaal
Sie hat das Schmuckstück von ihrer Mutter geerbt. sieraad das Zeug
Wir verkaufen unser altes Zeug auf dem Flohmarkt. spullen
behalten behält, hat behalten
einpacken packt ein
Willst du dieses alte Geschirr behalten oder verkaufen? houden, bewaren
Können Sie die Vase bitte einpacken? inpakken erben erbt
Er hat das Haus seiner Tante geerbt. erven feilschen feilscht
Um einen niedrigeren Preis zu bekommen, muss man feilschen. afdingen
sammeln sammelt
Sammelst du auch alte Videospiele? verzamelen verkaufen verkauft
alt ↔ neu
günstig ↔ teuer
kitschig
überrascht
Mein Wortschatz
Hast du deine alten Platten heute verkauft? verkopen
Kannst du mit diesen alten Zeitschriften noch etwas anfangen? oud
Auf Flohmärkten kann man Kleidung günstig kaufen. voordelig
Alte Trainingsanzüge sind meistens sehr kitschig! kitscherig
Die Organisatoren waren von der hohen Besucherzahl überrascht. verrast
NA DIT HOOFDSTUK KUN JE ...
vertellen over karaktereigenschappen; vertellen over wat iemand tot een goede vriend of vriendin maakt; iemands uiterlijk beschrijven; over lichaamsverzorging praten; je mening geven over schoonheidswedstrijden, tatoeages en piercings; meer vertellen over enkele clichés over Duitsers.
GRAMMATICA
de comparatief en de superlatief (herhaling) vaste voorzetsels met de accusatief en de datief (herhaling)
WOORDENSCHAT
karaktereigenschappen
het uiterlijk vriendschap lichaamsverzorging
ONLINE LEERPADEN
Charaktereigenschaften
der Komparativ und der Superlativ (Wiederholung) das Aussehen Präpositionen mit Akkusativ und Dativ (Wiederholung)
a Lies den Artikel und ergänze die Eigenschaften. regelorientiert humorlos distanziert geschichtsbewusst pünktlich
Wie wirken die Deutschen auf Ausländer?
Drei KorrespondentInnen ausländischer Medien in Berlin beschreiben ihre liebsten Klischees.
Carlotta Amedoro berichtet für die italienische Zeitung „La Repubblica“ aus Berlin
Deutsche sind
Außer der Deutschen Bahn und dem Bau des Berliner Flughafens. Unsere Schadenfreude1 da nimmt kein Ende und wir machen oft Vergleiche mit der ewigen Baustelle der Autobahn SalernoReggio Calabria. Aber allgemein stimmt es: Deutsch heißt „nach Plan“ und das ist toll. Zumindest für eine Italienerin, die in chronischer Unpünktlichkeit aufgewachsen ist.
Deutsche sind auch
Vielleicht liegt das daran, dass in vielen deutschen
Kulturen der pädagogische Ansatz2 dominiert, was dazu führen kann, dass Ironie nicht gut verstanden oder akzeptiert wird. Aber wer länger in Deutschland lebt, lernt auch auf Deutsch zu lachen, beispielsweise mit Loriot, einem der bekanntesten deutschen Humoristen. Der ist so deutsch, dass man ihn nicht übersetzen kann.
Alex Gruber, Korrespondent des Österreichischen Rundfunks ORF in Berlin
Deutsche sind
Wenn es eine Sache gibt, die ich während meiner Zeit in Deutschland gelernt habe, ist es diese: Leg3 dich nicht mit deutschen Regeln an, und frag vor allem nie: „Warum?“ Denn die Antwort lautet immer: „So ist es halt.“ Die Deutschen lieben ihre Strukturen und können sich nicht vorstellen, Dinge etwas anders zu machen, als das Regelwerk vorschreibt.
Deutsche sind auch
Die Deutschen mögen ihren persönlichen Raum. Sie haben den besten und festesten Händedruck, auch die Frauen, aber wenn du es mit einer Umarmung und einen Kuss auf die Wange versuchst, können sie sich in einen Stein verwandeln. Wenn ein Deutscher dich aber als Freund ansieht, dann gilt das für das ganze Leben. Manche meiner besten Freunde sind Deutsche.
Rebecca Smith, amerikanische Korrespondentin für die Nachrichtenagentur AFP
Deutsche sind
Ein schönes Wort, das es im Englischen so gar nicht gibt. Mein Weg zur Arbeit führt mich durch eine Landschaft der Erinnerung: Denkmäler, Tafeln, Gedenkstätten. All diese Mahnmale4 werden von Anwohnern und Schulklassen bewusst wahrgenommen. Die Last der Geschichte ist enorm hier, besonders in Berlin, aber die sorgfältige Pflege5 der Erinnerung hat ein Land geschaffen, das in der Lage ist, mit sich und der Welt in Frieden zu leben.
Nach: spiegel.de
Verstehenshilfen:
1 die Schadenfreude het leedvermaak
2 der Ansatz de aanpak
3 sich anlegen mit zich bemoeien met
4 das Mahnmal het gedenkteken
5 die P flege de zorg, de aandacht
b Sind die Aussagen richtig oder falsch? Kreuze an und begründe deine Antwort.
Eine/r der KorrespondentInnen sagt, dass … richtigfalsch
1 … sich die Deutschen immer an die Regeln halten.
2 … in Deutschland nicht alles und jeder pünktlich ist.
3 … man einen Deutschen besser nicht umarmt.
a Sieh dir die Eigenschaften an. Schlage die Wörter nach, die du nicht kennst.
☐ die Sparsamkeit ☐ die Sauberkeit
☐ die Humorlosigkeit ☐ die Genauigkeit
☐ die Pünktlichkeit ☐ die Ordentlichkeit ☐ die Hilfsbereitschaft ☐ die Gemütlichkeit
☐ die Disziplin ☐ die Ehrlichkeit ☐ die Höflichkeit ☐ die Zuverlässigkeit
☐ der Fleiß ☐ die Direktheit ☐ das Pflichtbewusstsein ☐ der Gehorsam
TIPP
Wörter auf -ung, -heit, -keit und -schaft sind immer weiblich.
b Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Kreuze in Übung 2a an, welche Eigenschaften die Befragten als „typisch deutsch“ erfahren.
2 Was finden die Befragten und der Interviewer neben den Eigenschaften noch „typisch deutsch“?
c Lies den Text und sieh dir die Cartoons von Fernandez an. Beantworte dann die Fragen.
Der deutsche Cartoonist Fernandez macht Cartoons über Klischees seiner Landsleute. Er teilt sie auf Social Media mit den Titeln „Verstehen Sie Deutsch?“ und „That’s so German...”. Auch auf seiner persönlichen Website www.gegen-den-strich.com findet man viele Cartoons. Fernandez spottet über typische Verhaltensweisen und Vorlieben der Deutschen.
1 Beschreibe, was du auf jedem Cartoon siehst.
z. B. Auf dem ersten Cartoon sehe ich einen Mann. Er telefoniert mit …
2 Welche „typisch deutschen“ Eigenschaften aus Übung 2a sind in den Cartoons dargestellt?
3 Und wie bist du?
a Sieh dir die Wortwolke an und ergänze die passenden Adjektive.
höflich
verantwortungsvoll ängstlich feige zuversichtlich kreativ leidenschaftlich vorsichtig pünktlich
schüchtern faul arrogant ehrlich
über Charaktereigenschaften sprechen
Ich bin …
☐ sparsam, weil ich nicht viel Geld ausgebe.
☐ ganz . In meinem Zimmer hat alles einen festen Platz.
☐ . Im Bus biete ich älteren Leuten meinen Platz an.
☐ nicht sehr , sondern genieße ein entspanntes Leben.
☐ sehr , denn ich trainiere regelmäßig und intensiv.
☐ und sage meinen Freunden immer die Wahrheit.
☐ und gebe regelmäßig (viel) Trinkgeld.
☐ immer . Ich hasse es, wenn andere Leute zu spät kommen.
☐ sehr , weil es mir wichtig ist, anderen Leuten zu helfen.
☐ ab und zu . Ich liege dann den ganzen Tag auf dem Sofa und schaue Netflix.
☐ . Ich fürchte mich zum Beispiel im Dunkeln.
☐ ziemlich . Ich melde mich nur selten im Unterricht.
b Hör dir jetzt das Audio an und kontrolliere deine Antworten.
c Suche das Gegenteil in der Wortwolke. Schlage die Wörter eventuell im Wortschatzmodul nach.
• faul
• mutig
• unvorsichtig
TIPP
• schüchtern
• witzig
• großzügig
• optimistisch
• unsportlich spontan pessimistisch hilfsbereit ernst aufgeschlossen geizig langweilig fleißig oberflächlich stur sparsam witzig großzügig sportlich zuverlässig mutig
Lerne von einem Adjektiv auch das Antonym (= Gegenteil).
Man benutzt oft die Vorsilbe un-, wenn jemand etwas nicht ist oder eine bestimmte Eigenschaft nicht hat, z. B. höflich ↔ unhöflich
d Kreuze in Übung 3a an, was auf dich zutrifft.
e Arbeitet zu zweit. Stellt euch gegenseitig Fragen über eure Charaktereigenschaften.
z. B. Was für eine Person bist du?
Ich bin offen. Ich sage, was ich denke. Und du?
Ich bin kreativ. Ich fotografiere und zeichne gerne.
Bist du auch fleißig?
Ja. • Nein. • Manchmal. • Meistens. • Nur selten. Und du?
Ich auch (nicht). • Ich schon.
a Sieh dir das Video an und ergänze die Aussagen.
Jocelyn
SCHON FERTIG?
Arbeitet zu zweit. Beschreibt euren besten Freund / eure beste Freundin.
In einer guten Freundschaft ist man füreinander da. Man ist zueinander. Man : Das heißt, dass man auch kann, um für seine Freunde da zu sein. Man zeigt ihnen, dass man sie
Ryanne
In einer guten Freundschaft kann man immer den anderen und miteinander sprechen, wenn man ein hat.
Livio
Man kann anbringen, ohne dass man es oder böse nimmt. So lernt man voneinander. Wenn man dafür nicht ist, finde ich es eine verklemmte Freundschaft.
Franziska
Eine gute Freundschaft macht definitiv aus. Wenn es mir schlecht geht, ist diese Person für mich da, wenn ich sie oder . Sie mich auch.
Lisa
Man soll aneinander nicht verlieren. Man auch mal , wie es einem geht. Das wünscht man sich auch für sich selber. Man schaut, wie man kann und zusammen .
Hildegard
Bei einer guten Freundschaft ist es besonders wichtig, dass man gegenseitig und füreinander da ist. Die Freundschaft muss auch .
b Arbeitet zu zweit. Was macht einen guten Freund / eine gute Freundin für euch aus?
Ein guter Freund / Eine gute Freundin …
• hör t mir immer zu.
• sagt mir offen und ehrlich die Wahrheit.
• hat immer Zeit für mich.
• respektiert meine Meinung.
Für einen guten Freund / eine gute Freundin …
• bin ich immer da.
• würde ich alles tun.
Mit einem guten Freund / einer guten Freundin …
• k ann ich über alles sprechen.
• unternehme ich viel gemeinsam.
• k ann ich auch mal streiten.
Bei einem guten Freund / einer guten Freundin …
• k ann ich meine Gefühle zeigen.
• fühle ich mich einfach wohl.
Präpositionen mit Akkusativ und Dativ
z. B. Für einen guten Freund nimmt man sich Zeit. Mit einer guten Freundin kann man stundenlang reden. S. 93
WIEDERHOLUNG
Erstellt mit der ganzen Klasse eine Nachrichtenwand.
☐ Schreibt den Namen von jeder Person aus der Klasse und der Lehrkraft auf einen Umschlag.
☐ Hängt die Umschläge hinten in der Klasse auf.
☐ Jede Person schreibt mindestens 5 anderen SchülerInnen und der Lehrkraft eine kurze Nachricht. In jeder Nachricht …
• beschreibst du, was die jeweilige Person gut kann;
• beschreibst du die guten Charaktereigenschaften dieser Person;
• machst du der jeweiligen Person ein Kompliment.
☐ Poste deine Nachrichten.
a Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Worüber haben die Interviewer die Leute auf der Straße befragt?
2 L ies die Personenbeschreibungen und kreuze an, was richtig ist.
Person 1: Der Mann ist … Meter groß. ☐ 1,86
1,96
Seine Haare sind kurz und ... ☐ braun. ☐ blond.
Ein Auge ist blau und ein Auge ist … ☐ grün.
braun.
Person 2: Ihr Gesicht ist … . Ihre Haare sind lang. ☐ rund ☐ schmal
Ihre Jeans ist … und ihr Schal ist …
☐ grau ☐ grau.
☐ schwarz ☐ grün.
Person 3: Ihre Haare sind blond und sehr …
☐ lang. ☐ kurz.
Ihre Haut ist hell und ihre Augen sind ... ☐ hellblau. ☐ dunkelbraun.
b Hör dir das Audio an und lies mit. Ordne die Beschreibungen dem Bild zu.
Ihr Lächeln ist schön. Ihre Haare sind lang, glatt und schwarz. Ihr T-Shirt ist rot und ihre Jeanshose ist blau.
Er ist nicht so groß. Seine Haare sind kurz und dunkel. Sein T-Shirt ist weiß. Er sieht nett aus.
Ihr Gesicht ist oval, ihre Haut ist hell und ihre Haare sind rotbraun. Ihr T-Shirt ist hellblau und ihre Hose ist dunkel.
Er ist sehr groß. Seine Locken sind kurz und seine Haut ist dunkel. Sein T-Shirt ist weiß und seine Hose ist dunkelgrün. Er sieht etwas unsicher aus.
Er ist groß und hat einen Vollbart. Seine Haare sind dunkel. Er trägt eine Brille und sein Hemd ist blau.
Ihre Haut ist olivfarbig und ihre Haare sind schulterlang. Ihr T-Shirt ist weiß und ihre Jeanshose ist hellblau. Sie sieht etwas schüchtern aus.
Seine Haare sind kurz und braun. Sein T-Shirt ist blau. Er sieht sympathisch aus.
c Arbeitet zu zweit. Wählt eine Person aus der Klasse aus und beschreibt sie. Wer ist das?
z. B. Meine Person ist eher klein. Sie trägt eine Brille.
Ist es Ida?
Nein. Und ihre Augen sind braun. Ihr Pulli ist rot ... das Aussehen beschreiben
Ich bin 1,66 Meter groß und wiege 65 Kilo.
Ich bin eher klein • groß.
Meine Augen sind blau • braun • grün.
Ihre Lippen sind voll • schmal.
Sein Gesicht ist rund • oval.
Seine Haare sind blond • schwarz • braun • rot • grau • dunkel • hell.
Ihre Haare sind lang • kurz • lockig • glatt.
Auffällig ist, dass er/sie ein Muttermal • Sommersprossen • eine Narbe hat.
Er hat einen Bart • Dreitagebart • Vollbart • Schnurrbart • eine Glatze.
Sie trägt eine Brille • eine Kette • ein Armband • einen Ring • eine Uhr.
Ich finde ihn/sie sehr schön • hübsch • attraktiv.
Sie sieht sympathisch • nett • freundlich aus.
eine Person beschreiben
Mache die Übung auf iDiddit.
Partnerspiel: eine Person zeichnen Mache die Übung auf iDiddit.
d Sieh dir die Personen an. Sind die Aussagen richtig oder falsch? Kreuze an.
Leah Viktor
Henri Rani
Personen vergleichen richtigfalsch
1Leah ist die größte Frau.
2Henri ist kleiner als Rani.
3Viktor und Rani sind gleich groß
4Viktor ist genauso groß wie Henri.
5Rani ist am kleinsten
6Henri ist nicht so groß wie Viktor.
S. 95 WIEDERHOLUNG
Komparativ und Superlativ
z. B. Mein Bruder ist älter als ich. Wer ist am kleinsten?
e Vergleiche die folgenden Personen. Benutze die Adjektive und schreibe drei Aussagen.
z. B. Youssef ist nicht so schwer wie Leon. Boris ist genauso groß wie Leon. Emmi ist älter als Mila.
klein groß leicht schwer jung alt
Youssef Mila Leon Boris Emmi
Größe 1,77 m 1,65 m 1,85 m 1,85 m 1,71 m
Gewicht69 kg 58 kg 80 kg 77 kg 62 kg
Alter19 Jahre alt 17 Jahre alt17 Jahre alt22 Jahre alt18 Jahre alt
a Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Worüber regt sich Heidi Klum auf?
2 Welche Eigenschaft vermisst Heidi Klum bei Melissa?
3 Welche Botschaft hat Heidi Klum für die Kandidatinnen, die nicht in die nächste Runde kommen?
4 Wie fühlt sich Melissa?
5 Wie reagiert Anya auf den Abschied?
b Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Warum macht Vivien bei GNTM mit?
2 Was ist Viviens … Alter? Wohnort? Beruf?
3 Was mag Vivien alles an sich selbst?
4 Wie wichtig ist Viviens Mutter in ihrem Leben?
5 Aus welchem Land kommt ihre Mutter? Was mag Vivien an diesem Land?
6 Welche Nationalität hat Vivien?
7 Wie ist Viviens Charakter?
8 Was ist ihr Hobby?
9 Was ist Viviens größter Traum?
10 Was ist ihre Botschaft, wenn sie Germany’s Next Topmodel wird?
Pingpong-Diskussion: Schönheitswettbewerbe wie GNTM sollten …
… nicht verboten werden!
Gruppe 1: Pro-Argumente
Arbeitet in Kleingruppen. Benutzt die Argumente auf iDiddit. Sammelt weitere Argumente. Diskutiert mit Gruppe 2.
… verboten werden!
Gruppe 2: Kontra-Argumente
Arbeitet in Kleingruppen. Benutzt die Argumente auf iDiddit. Sammelt weitere Argumente. Diskutiert mit Gruppe 1.
seine Meinung äußern
Ich finde, dass …
Ich bin der Meinung, dass …
Meiner Meinung nach …
Noch ein wichtiger Punkt ist, dass …
Ich bin davon überzeugt, dass …
Ich weiß nicht, ob …
einer anderen Meinung zustimmen
Damit bin ich einverstanden. / Ganz meiner Meinung.
Das finde / glaube / meine ich auch.
Es stimmt, dass …
eine andere Meinung ablehnen
Ich bin da ganz anderer Meinung. Ich finde, dass …
Ich weiß nicht, ob …
Dein Argument überzeugt mich gar nicht.
Das ist ja alles schön und gut, aber …
SCHON FERTIG?
Diskutiert in Gruppen über weitere Themen (z. B. Schönheitsoperationen, Schönheitsideale auf Social Media).
5.3 Wie schön muss man(n) sein?
a Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
Joseph Wolfgang Ohlert wohnt und arbeitet als Fotograf und Künstler in Berlin. Auf seinem Instagram-Account josephwolfgangohlert zeigt er seine Bilder.
1 Wovon wird Ohlert beim Fotografieren inspiriert?
2 Was hat Ohlert in den letzten drei Jahren gemacht?
3 Was hat ihn lange genervt und warum?
4 Wie steht Ohlert zu Komplimenten?
5 Welche Entwicklung in der Gesellschaft stellt der Fotograf fest?
6 Wie zeigt sich Ohlert jetzt auf Fotos?
7 Wie hat er sich verändert? Nenne einige Beispiele.
8 Wie hat sich seine Arbeit als Fotograf verändert?
abnehmen, zunehmen → Hilfsverb haben im Perfekt Ich habe zwei Kilo abgenommen. Er hat vier Kilo zugenommen.
b Das Magazin Bravo möchte von seinen LeserInnen wissen, was „Schönheit“ für sie bedeutet. Lies die Meinungen der Jugendlichen im Forum.
S0nnensch3in
Schönheit bedeutet für mich Selbstakzeptanz. Dass man sich selbst schön findet, genau wie man ist. Ganz natürlich, ohne Operationen. Für den Alltag oder für die Arbeit darf gerne auch Mascara, Puder und Lippenstift eingesetzt werden. Das sorgt für ein gutes Gefühl und einen frischen Look, finde ich.
Für mich bedeutet Schönheit nicht zwingend ein makelloses Gesicht, eher sogar im Gegenteil. Ich finde Gesichter, in die sich Lachfältchen um die Augen eingegraben haben, deutlich anziehender. Wenn dazu noch ein offener Geist und eine positive Ausstrahlung kommen, ist das für mich ein schöner Mensch.
Eine Frau sollte schlank sein und gleichzeitig ihre Weiblichkeit behalten. Ein Mann sollte muskulös gebaut und groß sein und ein kantiges Gesicht haben. Ich finde es auch wichtig, dass man sich pflegt. Fettige Haare sehen einfach schlimm aus!
spaceman
Wenn Menschen zu mir sagen: „Du kannst immer zu mir kommen, wenn du traurig bist“, dann ist das für mich auch Schönheit. Wenn man zum Beispiel mal kein Geld hat und unterwegs ist und dann sagt jemand: „Alles gut, ich bezahle, du musst es mir nicht zurückgeben.“ Ich finde Großzügigkeit einfach so eine gute Eigenschaft und deshalb würde ich das auch als Schönheit bezeichnen.
Was bedeutet Schönheit für dich?
• Schreibe deine Meinung ins Forum.
• Reagiere auch auf eine Person im Forum und gib an, warum du (nicht) mit ihr einverstanden bist.
• Benutze den Wortschatz und die Redemittel aus Abschnitt 5.
6.1 Körperpflege
a Verbinde die Wörter und ordne sie zu.
Zahn- Hand- Rasier-
b Notiere zu jedem Foto die passende Aktivität. abtrocknen eincremen kämmen rasieren duschen waschen putzen schneiden schminken
sich die Nägel
sich die Zähne
sich die Haare sich das Gesicht
Viele Verben im Bereich der Körperpflege sind reflexiv, z. B. sich waschen
Ich wasche mich. ↔ Ich wasche mir die Haare. Ich rasiere mich. ↔ Ich rasiere mir die Beine.
c Arbeitet zu zweit. Stellt einander Fragen. Benutzt die Aktivitäten aus Übung 6.1b.
Wie oft cremst du dir das Gesicht ein?
Jeden Tag • Jede Woche • Zweimal pro Woche • Nie … Und du?
a Lies den Text und beantworte die Fragen.
Tattoos sind eine Form der Körperkunst und können sehr persönlich sein. Es gibt viele verschiedene Tattoo-Motive, die sowohl bei Männern als auch bei Frauen beliebt sind.
Einige der beliebtesten Motive für Männer sind Tiere wie Löwen und Adler, Symbole wie Kreuze und Sterne sowie Porträts von berühmten Persönlichkeiten. Frauen bevorzugen oft Blumen (z. B. Rosen und Lilien), Schmetterlinge und Symbole wie Herzen und Sterne. Ein weiterer Trend bei Frauen sind inspirierende Zitate oder Namen von geliebten Menschen.
Ein Tattoo kann eine Erinnerung an einen besonderen Moment oder eine wichtige Person sein oder einfach nur ein Ausdruck der eigenen Persönlichkeit. Die Wahl des Motivs sollte jedoch gut überlegt sein, da ein Tattoo für immer auf der Haut bleibt.
Es gibt viele verschiedene Stellen am Körper, an denen man ein Tattoo tragen kann. Beliebte Stellen für Männer sind der Oberarm, die Brust und der Rücken. Frauen bevorzugen oft den Knöchel, das Handgelenk oder den Nacken. Insgesamt ist die Wahl des Motivs und der Körperstelle sehr persönlich und sollte gut überlegt sein. Es gibt viele verschiedene Möglichkeiten und Trends, aber am wichtigsten ist es, dass das Tattoo dem Tragenden gefällt und eine Bedeutung hat.
1 Markiere in zwei Farben die populären Tattoo-Motive bei Männern und Frauen.
2 Welche möglichen Bedeutungen eines Tattoos werden im Text erwähnt?
3 Notiere die beliebtesten Körperstellen für ein Tattoo bei Männern und Frauen.
b An welchen Körperstellen sind diese Leute tätowiert oder gepierct?
Bauch, Oberarm, Unterarm, Rücken, Hals, Nacken, Po, Fuß, Knöchel, Mund, Bauchnabel
Brust, Schulter, Hand, Hüfte, Wade, Nase, Lippe, Zunge
z. B. Sie hat ein Tattoo auf dem Bein und ein Piercing im Bauchnabel. Er ist auf der Schulter und auf dem Rücken tätowiert.
Bein, Handgelenk, Ohr
c Womit bist du einverstanden? Kreuze an.
über Tattoos und Piercings sprechen
Argumente für Tattoos / Piercings
☐ Tattoos zeigen, was einem wichtig ist.
☐ Tattoos erinnern an besondere Momente (Hochzeit, Geburt, Tod) und geliebte Menschen.
☐ Heute werden Tattoos immer mehr akzeptiert.
☐ Ich finde Piercings besser als Tattoos, weil man sie wieder herausnehmen kann.
☐ Mit einem Tattoo zeigt man, dass man dazugehört.
☐ Tattoos sind Körperkunst und werden von allen bewundert.
Argumente gegen Tattoos / Piercings
☐ Tattoos bleiben für das ganze Leben. Was aber, wenn man sich daran satt gesehen hat?
☐ Ich finde Tattoos hässlich und ordinär!
☐ Ich habe Angst vor dem Stechen, das ist bestimmt schmerzhaft!
☐ Es gibt zu viele gesundheitliche Risiken und Gefahren.
☐ Im Job können sichtbare Tattoos unprofessionell wirken.
☐ Wenn man älter wird, verblassen die Farben und die Haut wird schlapp.
d Arbeitet in Kleingruppen. Diskutiert über Tattoos und Piercings. Verwendet die Redemittel auf dieser Seite und die Redemittel zur Meinungsäußerung auf S. 86.
Meiner Meinung nach sind Tattoos nur bei jungen Menschen schön.
Fakt ist, dass man sie nicht mehr entfernen kann.
Außerdem darf man nicht vergessen, dass Tattoos nicht überall akzeptiert sind.
Noch ein wichtiger Punkt ist, dass sich der persönliche Geschmack ändern kann.
Zum Schluss möchte ich noch hinzufügen, dass es auch Risiken gibt.
1.1 Präpositionen mit Akkusativ
In het Duits staan volgende voorzetsels altijd met de accusatief: bis (tot) Bis nächsten Sonntag! durch (door) Wir gehen durch den Park. für (voor) Für meine Freunde mache ich alles! gegen (tegen) Ich bin gegen diesen Politiker ohne (zonder) Ohne meine Freundin kann ich nicht leben! um (om, rond) D er Schüler läuft um das Schulgebäude. entlang (langs) Lotta geht den Fluss entlang.
Ich singe für … deN Freund (m)eineN Freund diE Oma (m)einE Oma daS Baby (m)ein Baby diE Kinder meinE Kinder
Ich verreise nie ohne … deN Hund (m)eineN Hund diE Musik (m)einE Musik daS Handy (m)ein Handy diE Sachen meinE Sachen
a Ergänze die Sätze.
1 Ohne mein… besten Freund (m.) bin ich einsam.
2 Philip fährt mit dem Fahrrad durch d… Regen (m.).
3 Die Freunde sitzen um d… Tisch (m.) und reden.
4 Nächste Woche spielen wir gegen dein… Mannschaft (w.).
5 Sie geht nie ohne ihr… Partner (m.) auf Reisen.
6 Das Paar spazierte um d… See (m.) herum.
7 Ist das ein Geschenk für dein… Patenkind (s.)?
8 Die Freunde laufen d… Küste (w.) entlang.
b Arbeitet zu zweit. Für wen würdest du ...
z . B. Für wen würdest du ein Lied aufnehmen? Für meine Mutter.
- abends kochen?
- mal einen leckeren Kuchen backen?
- auch teure Geschenke kaufen?
- ein Geheimnis bewahren?
- wirklich alles tun?
- eine Party organisieren?
- mitten in der Nacht erreichbar sein?
- einen handgeschriebenen Brief schreiben?
In het Duits staan de volgende voorzetsels altijd met de datief: aus (uit) Sie holte ein Buch aus ihrer Tasche. bei (bij) Bei einem Freund ist man sich selbst. mit (met) Ich fahre mit meinen Freunden in Urlaub. nach (na) Wir kommen nach dem Abendessen seit (sinds) Er wohnt seit einem Jahr in Schweden. von (van) Wie kommst du von der Schule nach Hause? zu (naar) Ich gehe oft zu meinen Großeltern. gegenüber (tegenover) Gegenüber dem Park ist eine Haltestelle.
Ich bleibe bei …
deM Freund (m)eineM Freund
deR Oma (m)eineR Oma
deM Baby (m)eineM Baby deN KinderN meineN KinderN
Ich verreise immer mit … deM Hund (m)eineM Hund deR Freundin (m)eineR Freundin deM Handy (m)eineM Handy deN Eltern meineN Eltern
a Ergänze die Sätze.
1 Ich treffe mich oft mit mein… Freunden (Pl.) im Café.
2 Gegenüber d… Restaurant (s.) ist ein Park.
3 Lachend kamen die Studenten aus d… Kneipe (w.).
4 Sie lernten sich bei ein… gemeinsamen Freundin (w.) kennen.
5 Wir sind seit ein… Jahr (s.) ein Paar.
6 Nach d… Film (m.) haben wir uns noch lange unterhalten.
7 Wie weit ist es von dein… Haus (s.) bis zu mein… Haus?
8 Nach d… Umzug (m.) machen sie eine große Party.
b Arbeitet zu zweit. Mit wem könntest du …
z . B. Mit wem könntest du eine Weltreise machen? Mit meinem Bruder.
- eine Woche Urlaub verbringen?
- stundenlang plaudern?
- zusammen deine Hausaufgaben machen?
- auf einer einsamen Insel leben?
- ein neues Hobby ausprobieren?
- einen Roadtrip machen?
- ein neues Rezept ausprobieren?
c Akkusativ oder Dativ? Frage nach den Informationen, die fehlen.
Du machst seit einer Woche eine Kreuzfahrt auf dem Schiff Mann über Bord! Einige der anderen Urlauber kennst du schon gut, von den anderen kennst du nur den Namen. Du möchtest auch wissen, wer die anderen Urlauber sind.
- Ergänze die Endungen.
- Stelle Fragen wie im Beispiel und ergänze die Tabelle.
z. B. Wer ist eigentlich Frau Dupont?
Frau Dupont? Das ist die Sängerin aus Paris. Sie macht jeden Tag ein Selfie mit dem Kapitän.
Herr Weber
Frau Jones
Die Polizistin aus Miami. Sie singt immer für d Kapitän (m.).
Frau Yilmaz
Herr Raabe
Der Lehrer aus Kabine 39. Er ist nie ohne ein Roman (m.) unterwegs.
Frau Andres
Herr Jensen Frau Sanchez Herr Nowak
Die Künstlerin aus Kabine 22. Sie holt sich oft Cocktails von d Poolbar (w.).
In de Komparativ voeg je de uitgang -er toe aan het adjectief:
z. B. Ich bin klein, aber Farah ist kleiner als ich. Du bist schnell, aber Timo läuft schneller als du.
Der Professor aus Berlin. Er genießt die Abende mit ein Glas (s.) Wein.
In de Superlativ voeg je de uitgang -st toe aan het adjectief. Volgt er een substantief, dan voeg je in de nominatief enkelvoud nog een -e toe aan het adjectief:
z. B. Das ist die schönste Kette. de mooiste ketting
De Superlativ kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Dan wordt het adjectief voorafgegaan door am en krijgt het de uitgang -en:
z. B. Welche Person ist am kleinsten? het kleinst
Heel wat korte adjectieven krijgen een Umlaut in de Komparativ en Superlativ. Wanneer het adjectief eindigt op -d/-t of op een sisklank, voeg je in de superlatief een -e toe voor de uitgang:
Komparativ Superlativ
Komparativ Superlativ
langlängerlängst alt älter ältest
warm wärmer wärmst kalt kälter kältest
stark stärker stärkst kurz kürzer kürzest
Enkele adjectieven hebben onregelmatige vormen in de Komparativ en/of Superlativ:
Komparativ Superlativ
Komparativ Superlativ
hoch höher höchst nah näher nächst groß größer größt viel mehr meist gut besser best gern lieber liebst
Om aan te geven dat twee personen of zaken gelijk zijn, heb je de volgende mogelijkheden:
z. B. Mein Bruder und ich sind gleich groß even groot
Mein Bruder ist genauso groß wie ich. (precies) even groot als
Je kunt personen of zaken dus als volgt vergelijken:
a Ergänze die Sätze mit als oder wie.
1 Ist deine Schwester größer … du?
2 Sein Haar ist genauso lang … das Haar seiner Freundin.
3 Meine Mutter ist genauso alt … mein Vater.
4 Das Meer ist noch blauer … der Himmel.
5 Er sieht genauso aus … sein Bruder.
6 Der Mann ist viel älter … er aussieht.
7 Er hat eine bessere Kondition … ich.
Aaron und David sind gleich alt
Aaron ist genauso alt wie David.
Nils ist älter als Aaron und David.
Aaron ist nicht so alt wie Nils.
Nils ist am ältesten.
Nils ist der älteste Junge.
TIPP
Na so gebruik je sowieso wie. z. B. (nicht) so alt wie genauso alt wie
b Ergänze die Sätze.
1 Wer ist der … (groß) Schauspieler in Hollywood?
2 Ist dein Bruder wirklich … (alt) als du?
3 Ich konnte nicht sehen, welcher Athlet am … (schnell) war.
4 Der Winter in Kanada ist … (kalt) als der in Kalifornien.
5 Der Mount Everest ist der … (hoch) Berg der Welt.
6 Ist das der … (kurz) Weg?
7 Bist du … (stark) … dein Bruder?
c Ergänze die Sätze.
Ausstellung: Was ist in und was ist out?
Willkommen zur Ausstellung! Was ist der (aktuell) Trend unter Jugendlichen? Ist der Streetwear-Look (dominant) als je zuvor? Und sind Oversized-Hoodies (beliebt) als figurbetonte Kleidung?
In dieser Ausstellung zeigen wir, wie sich die Frisuren und Stile verändert haben. Welche Frisur ist am (populär) bei Jugendlichen? Lange Haare sind deutlich trendiger kurze Schnitte. Aber warum sind Undercuts heute (modisch) als der klassische Bob?
Vergleiche die Accessoires und finde heraus, ob Kappen (gut) als Hüte sind. Tragen Jugendliche heutzutage (viel) oder (wenig) Schmuck als früher? Und sind die Rucksäcke noch genauso groß vor einigen Jahren?
Komm vorbei und finde heraus, was gerade angesagter ist und warum. Unsere Ausstellung bietet eine großartige Gelegenheit, (viel) über die aktuellen Trends in der Welt der Jugendlichen zu erfahren. Viel Spaß!
1 Partnerspiel: Mann über Bord
Frage nach den Informationen, die fehlen.
Du machst seit einer Woche eine Kreuzfahrt auf dem Schiff Mann über Bord. Einige der anderen Urlauber kennst du schon gut, von den anderen kennst du nur den Namen. Du möchtest auch wissen, wer die anderen Urlauber sind.
- Ergänze die Endungen.
- Stelle Fragen wie im Beispiel und ergänze die Tabelle.
z. B. Wer ist eigentlich Frau Dupont?
Frau Dupont? Das ist die Sängerin aus Paris. Sie macht jeden Tag ein Selfie mit dem Kapitän.
Der Busfahrer aus Kabine 12. Er macht seit ein Monat (m.) Urlaub auf dem Schiff.
Frau Yilmaz
Die Verkäuferin aus Dubai. Sie läuft morgens immer durch d Gänge (Pl.).
Die geheimnisvolle Frau aus Kabine 9. Nach d Abendessen (s.) geht sie immer ins Kino.
Herr Jensen Frau Sanchez
Der Postbote aus Stockholm. Er verlässt seine Kabine nie ohne sein Sonnencreme (w.).
2 Was wärst du lieber?
Arbeitet zu viert. Setzt euch an einen Tisch.
- Ein Spieler / Eine Spielerin liest eine der Dilemma-Fragen laut vor.
Herr Nowak
- Jede Person entscheidet, welche Option sie wählt und begründet ihre Entscheidung.
- Diskutiert nach jedem Dilemma warum ihr diese Wahl getroffen habt und stellt euch gegenseitig Fragen.
Franz Kafka (1883-1924) war einer der bedeutendsten deutschsprachigen Schriftsteller des 20. Jahrhunderts. Kafka erzählt oft von absurden und grotesken Ereignissen. Seine wichtigsten Werke sind Das Urteil, Der Prozess und Die Verwandlung. In dieser Erzählung wird ein Mann namens Gregor Samsa eines Morgens als Käfer wach. Eric Corbeyran und Richard Horne haben den berühmten Klassiker als Graphic Novel adaptiert.
Lies den Anfang aus der Graphic Novel Die Verwandlung. Beantworte dann die Fragen.
1 Warum kann Gregor Samsa nicht weiterschlafen?
2 Welche Gefühle löst diese Szene bei dir aus? Kreuze an, was auf dich zutrifft oder ergänze. ☐ Mitleid
Befremdung
Beklemmung
Unbehagen
Faszination
Abscheu
3 Gefällt dir das Thema des Romans? Würdest du ihn gerne lesen?
Vicco von Bülow (1923-2011) war ein bekannter deutscher Humorist. Loriot war sein Künstlername. Loriots Zeichnungen, Sketche, Geschichten und Filme begeistern nach wie vor viele Leute, die seinen feinen Humor schätzen.
Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Warum ist der Mann unzufrieden?
2 Wie lange soll das Ei kochen?
3 Wie weiß die Frau, dass das Ei gut ist?
4 Was macht die Frau alles im Haushalt?
☐ Sie steht den ganzen Tag in der Küche. ☐ Sie macht die Wohnung gemütlich.
☐ Sie macht die Wäsche.
☐ Sie kauft Lebensmittel ein.
☐ Sie putzt die Fenster.
☐ Sie ärgert sich mit den Kindern rum.
☐ Sie bringt seine Sachen in Ordnung. ☐ Sie gießt die Pflanzen.
5 Was kritisiert der Sketch wohl?
6 Wie findest du den Sketch? Der Sketch ist lustig! Es geht.
3 Song: Julia Meladin – 10 von 10
Beurteile das Lied:
Der Sketch gefällt mir nicht.
dieRegel Regeln
Die Regeln sind viel zu streng! regel das Klischee Klischees Kennst du ein Klischee über die Deutschen? cliché distanziert
Er blieb distanziert in der Besprechung. afstandelijk humorlos ↔ witzig Nicht alle Deutschen sind humorlos. humorloos pünktlich ↔ unpünktlich
Die Deutschen gelten oft als sehr pünktlich. stipt
dieDirektheit
dieDisziplin
Seine Direktheit ist manchmal unangenehm. directheid
Disziplin ist der Schlüssel zum Erfolg. discipline dieGemütlichkeit
Das Wohnzimmer strahlte Gemütlichkeit aus. gezelligheid dieHöflichkeit
diePünktlichkeit
dieSauberkeit
dieSparsamkeit
die Charaktereigenschaft Charaktereigenschaften
Höflichkeit ist in jeder Situation wichtig. beleefdheid
Ihre Pünktlichkeit beeindruckt mich. stiptheid
Ich achte immer auf Sauberkeit in der Küche. netheid
Seine Sparsamkeit zeigt sich darin, dass er keine teuren Sachen kauft. zuinigheid
Seine Geduld ist eine tolle Charaktereigenschaft. karaktereigenschap ängstlich
Sie ist oft ängstlich und geht nicht gerne Risiken ein. angstig arrogant
aufgeschlossen ↔ schüchtern
Ihre arrogante Haltung stößt viele Menschen ab. arrogant
Sie ist aufgeschlossen und findet leicht neue Freunde. open distanziert
Er ist oft distanziert in sozialen Situationen. afstandelijk
ehrlich
Ich habe dir ehrlich meine Meinung gesagt! eerlijk ernst
Die Lehrerin ist sehr ernst und streng. ernstig faul
feige
↔ fleißig
↔ mutig
Mein Bruder ist faul und unsportlich. lui
Du bist zu feige, deine Lüge zuzugeben! laf fleißig
↔ faul
Die Schüler sind heute alle sehr fleißig. vlijtig geizig
↔ großzügig
Er ist sehr sparsam, aber nicht geizig. gierig großzügig
↔ geizig
Das ist sehr großzügig von Ihnen, danke! vrijgevig hilfsbereit
Der Kellner war sehr hilfsbereit. hulpvaardig höflich
Das Publikum applaudierte höflich. beleefd kreativ
Ich arbeite gerne mit kreativen Menschen. creatief
langweilig
Mir wird langsam langweilig hier! saai leidenschaftlich
Sie umarmte ihn leidenschaftlich. gepassioneerd mutig ↔ feige
Das war eine mutige Entscheidung von dir! moedig oberflächlich
Sie hat einen oberflächlichen Charakter. oppervlakkig offen
Ich bin immer offen für neue Abenteuer. open ordentlich
Dein Zimmer ist heute sehr ordentlich. netjes schüchtern ↔ aufgeschlossen
Warum bist du so schüchtern? verlegen sparsam
Wir müssen sparsam sein und viel arbeiten. spaarzaam spontan
Magst du spontane Entscheidungen? spontaan sportlich
Er ist sehr sportlich und muskulös. sportief stur
Du bist so stur wie ein Esel! koppig verantwortungsvoll
Ihr müsst verantwortungsvoll handeln. verantwoordelijk witzig
Findest du das wirklich witzig? grappig zuverlässig
Sie ist noch jung, aber sehr zuverlässig. betrouwbaar
Was macht eine gute Freundschaft aus?
dieEigenschaft EigenschaftenJohanna hat viele gute Eigenschaften. eigenschap dieFreundschaft FreundschaftenIch möchte neue Freundschaften schließen. vriendschap die Kritik
Diese Kritik ist total ungerecht! kritiek
S
das Gefühl Gefühle
Hast du ein gutes Gefühl? gevoel das Interesse InteressenWir haben viele gemeinsame Interessen. interesse das Vertrauen
Gegenseitiges Vertrauen ist wichtig in Freundschaften. vertrouwen
respektierenrespektiertIch respektiere deine Meinung. respecteren sich streiten streitet sich, hat sich gestritten
unternehmen unternimmt, hat unternommen
Sie streitet sich oft mit ihrer besten Freundin. ruzie maken
Wollen wir gemeinsam etwas unternehmen? doen, ondernemen unterstützen unterstütztMein bester Freund unterstützt mich immer. steunen vertrauen vertraut Kann ich dir vertrauen? vertrouwen zählen auf zählt auf Du kannst immer auf mich zählen! rekenen op zeigen zeigt
Ich finde es schwierig, meine Gefühle zu zeigen. tonen zuhören hört zu
Kannst du mir bitte mal zuhören? luisteren naar jemand
Er ist jemand, der immer für mich da ist. iemand ehrlich
Du sollst immer ehrlich sein und darfst also nicht lügen. eerlijk offen
In guten Freundschaften ist man offen für Kritik. open
derBart
Mein Vater hat einen grauen Bart. baard derLippenstift LippenstifteDu hast Lippenstift an den Zähnen. lippenstift der Mantel Mäntel
derRing Ringe
Ich brauche einen neuen Mantel für den Winter. mantel
Er hat ihr einen teuren Ring geschenkt. ring der Wettbewerb Wettbewerbe
Sie hat schon viele Wettbewerbe gewonnen. wedstrijd Schönheitswettbewerb
Schönheitswettbewerbe
dieBrille Brillen
Was hältst du von Schönheitswettbewerben? schoonheidswedstrijd
Ohne meine Brille sehe ich gar nichts. bril
dieEigenschaft EigenschaftenWas ist deine beste Eigenschaft? eigenschap dieGesellschaft GesellschaftenWir leben in einer zivilisierten Gesellschaft. maatschappij die Glatze Glatzen
Mein Vater bekommt langsam eine Glatze. kaal hoofd die Haut
Ich habe eine fettige Haut. huid die Kette Ketten
Diese Kette ist aus Gold. ketting
dieMeinung MeinungenIch bin der gleichen Meinung. mening dieNarbe Narben
Sie hat eine Narbe im Gesicht. litteken die Nase Nasen
Deine Nase blutet! neus
Stupsnase StupsnasenDas Mädchen hat eine süße Stupsnase. wipneus
dieSchönheit
Schönheit ist nur oberflächlich. schoonheid
das Armband ArmbänderIch habe dir ein Armband gemacht. armband das Auge Augen
Sie hat grüne Augen. oog das Aussehen
Sein Aussehen hat sich sehr verändert. uiterlijk das Gesicht Gesichter Er hat ein rundes Gesicht. gezicht
das Haar Haare
Sie hat lange, glatte Haare. haar das Kompliment KomplimenteDarf ich Ihnen ein Kompliment machen? compliment das Model Models
Sie ist ein Model und sieht immer gut aus. model das Muttermal MuttermaleEr hat ein großes Muttermal auf dem Rücken. moedervlek die Sommersprossen
Sie hat eine helle Haut und Sommersprossen. zomersproeten abnehmen nimmt ab, hat abgenommen
Ich habe 5 Kilo abgenommen. afvallen zunehmen nimmt zu, hat zugenommen
Im Urlaub habe ich stark zugenommen. bijkomen meiner Meinung nach
Meiner Meinung nach bist du zu jung, um auszugehen. volgens mij
blond
Sie hat blonde Haare und blaue Augen. blond braun
Seine Augen sind braun. bruin breit
↔ schmal
dunkel ↔ hell
Er hat einen breiten Rücken. breed
Er hat eine dunkle Haut und lockige Haare. donker
einverstanden
Bist du damit einverstanden? akkoord glatt ↔ lockig
Ich habe glatte Haare. glad grau
Meine Mutter hat schon graue Haare. grijs hell ↔ dunkel
Sie hat eine helle Haut und grüne Augen. licht hübsch
Ich finde dieses Model sehr hübsch. knap lockig ↔ glatt
Meine Haare sind von Natur aus lockig. gekruld muskulös
Junge Männer wollen oft muskulös sein. gespierd nett
Sie ist eine sehr nette Person. aardig, vriendelijk schmal ↔ breit
Sie hat ein schmales Gesicht. smal schwarz
Ich habe eine Stupsnase und schwarze Haare. zwart
sympathisch
Der neue Schüler ist sehr sympathisch. sympathiek überzeugt
Du hast mich überzeugt! overtuigd
6 der Arm Arme
Ich habe mir den Arm gebrochen. arm Oberarm Oberarme
Er hat ein Tattoo auf dem Oberarm. bovenarm
Unterarm UnterarmeSie hat muskulöse Unterarme. onderarm
derBauchnabel
BauchnabelIch möchte ein Piercing im Bauchnabel. buiknavel der Fakt Fakten
Kennst du wirklich alle Fakten? feit
derHaartrockner HaartrocknerGibt es einen Haartrockner im Hotelzimmer? haardroger der Hals
Hälse
Ich habe ein Tattoo am Hals. hals, keel derKnöchel Knöchel
Ich habe mir den Knöchel verstaucht. enkel
derNacken Nacken Ich habe einen steifen Nacken. nek derNagel Nägel Ich habe mir die Nägel geschnitten. nagel derRücken Rücken Er liegt auf dem Rücken. rug
derWaschlappen Waschlappen
Die Waschlappen und die Handtücher liegen im Regal. washandje derZahn Zähne
Hast du dir die Zähne schon geputzt? tand
dieBedeutung BedeutungenWelche Bedeutung hat dieses Tattoo? betekenis die Brust Brüste Er hat eine sehr behaarte Brust. borst die Bürste Bürsten Das ist eine weiche und angenehme Bürste. borstel
Zahnbürste ZahnbürstenHast du meine Zahnbürste benutzt? tandenborstel die Haut
Ein Baby hat eine empfindliche Haut. huid die Hüfte Hüften
Viele Frauen haben breite Hüften. heup dieLippe Lippen
Sie hat schmale Lippen. lip dieNagelschere NagelscherenDie Nagelschere ist nicht mehr scharf. nagelschaar
die Nase Nasen
Meine Nase läuft ständig. neus
dieSchulter Schultern Mir tun die Schultern weh. schouder dieStelle Stellen
dieWade Waden
Zunge Zungen
An welcher Stelle möchtest du ein Tattoo haben? plaats, plek
Der Hund hat mir in die Wade gebissen. kuit
Ich habe mir auf die Zunge gebissen. tong das Bein Beine
Sie hat sehr lange Beine. been das Handgelenk HandgelenkeIch möchte ein Tattoo am Handgelenk. pols
das Handtuch Handtücher
das Motiv Motive
Die Handtücher müssen dringend gewaschen werden! handdoek
Welches Motiv hast du dir ausgesucht? motief das Ohr Ohren
das Piercing Piercings
Hasen haben lange Ohren. oor
Sie hat ein Piercing in der Zunge. piercing
das Rasiermesser RasiermesserSei vorsichtig mit dem Rasiermesser! scheermes das Risiko Risiken
das Stechen
das Tattoo Tattoos
Gehst du gerne Risiken ein? risico
Das Stechen eines Tattoos ist sehr schmerzhaft. het plaatsen
Ich habe mir gestern ein Tattoo stechen lassen. tatoeage abtrocknentrocknet abSoll ich die Gläser abtrocknen? afdrogen duschen duscht
Zuerst dusche ich und dann frühstücke ich. douchen eincremencremt ein
kämmen kämmt
Sie hat sich das Gesicht eingecremt. insmeren
Hast du dir die Haare schon gekämmt? kammen putzen putzt
Wann hast du die Küche zuletzt geputzt? poetsen rasieren rasiert
Er rasiert sich jeden Morgen. scheren schminkenschminkt Er war wie ein Clown geschminkt. schminken schneiden schneidet, hat geschnitten
Der Friseur hat mir die Haare geschnitten. knippen, snijden tätowierentätowiert
Ich habe mir eine Blume auf den Arm tätowieren lassen. tatoeëren waschen wäscht, hat gewaschen
Ich wasche mir die Hände. wassen meiner Meinung nach
Meiner Meinung nach ist eine gute Hygiene wichtig. volgens mij
zum Schluss
Zum Schluss möchte ich hinzufügen, dass jeder gut aussehen will. tot slot außerdem
Außerdem ist Schönheit nicht alles. bovendien hässlich ↔ hübsch
Ich finde dich nicht hässlich. lelijk hübsch ↔ hässlich Du bist einfach total hübsch. knap ordinär
schmerzhaft
Das ist ein ordinärer Witz! ordinair
Das Stechen eines Tattoos ist sehr schmerzhaft. pijnlijk
NA DIT HOOFDSTUK KUN JE ...
vertellen over relaties; vertellen over wat je (on)gelukkig maakt in het leven; vertellen over wensen en voorliefdes; informatie in een grafiek interpreteren en verwoorden; een gesprek voeren over de toekomst; meer vertellen over huwelijkstradities en geluksbrengers.
GRAMMATICA de Konjunktiv II met 'würden' (herhaling) de Futur I
WOORDENSCHAT liefde geluk en geluksbrengers normen en waarden de toekomst
ONLINE LEERPADEN
Liebe und Glück der Konjunktiv II mit „würden“ (Wiederholung) Normen und Werte das Futur I
1 Liebe ist … eine Mauer überwinden
a Sieh dir das Filmplakat an und beantworte die Fragen.
1 In welcher Stadt spielt der Film?
2 Woran erkennt man das?
3 Um welches Filmgenre handelt es sich deiner Meinung nach?
4 Was könnte mit dem Titel gemeint sein?
5 Wie weiß man, dass die Geschichte nicht erfunden ist?
b Lies den Text. Formuliere in eigenen Worten, was das Thema des Films ist.
Zwischen uns die Mauer ist ein deutscher Kinofilm, der auf dem autobiografischen Roman von Katja Hildebrand basiert. Der Film erzählt die Geschichte der siebzehnjährigen Anna aus der westdeutschen Provinz. Sie fährt mit einer Jugendgruppe zum Begegnungstreffen nach Ostberlin. Dort lernt sie den rebellischen Pfarrerssohn Philipp kennen. Es ist Liebe auf den ersten Blick – doch die schwer verliebten Teenager aus Ost und West werden getrennt durch die scharf bewachte deutsch-deutsche Grenze. Nicht nur die Mauer steht der großen Liebe im Weg, Annas skeptische Eltern reagieren gleichfalls mit Verboten. Die heimlichen Besuche ihrer selbstbewussten Tochter bleiben auch der Stasi nicht lange verborgen. Die Ereignisse nehmen eine höchst dramatische Wendung. Und dann fällt die Mauer.
Nach: goethe.de
c Sieh dir den Trailer an und beantworte die Fragen.
1 Worüber regt sich Philipp auf?
2 Mit welcher Aussage reagiert sein Vater darauf?
3 Warum muss Anna Ostberlin vor Mitternacht verlassen?
4 Am Ende sagt Philipp: „Wir lassen uns nicht unterkriegen“. Was bedeutet das wohl?
Die BRD (Bundesrepublik Deutschland) und die DDR (Deutsche Demokratische Republik) wurden 1949 gegründet. Die BRD war der westliche Teil Deutschlands und war ein demokratischer Staat, in dem mehrere Parteien regierten. Die DDR war ein kommunistischer Staat und war der östliche Teil Deutschlands. Am 9. November 1989 fiel die Berliner Mauer, die die Teilung zwischen Ost- und Westberlin sowie zwischen der DDR und der BRD symbolisierte. Dieses historische Ereignis führte am 3. Oktober 1990 zur offiziellen Wiedervereinigung.
Die Stasi (= Staatssicherheit) war der Geheimdienst der DDR, der die Bevölkerung überwachte und politische Gegner verfolgte. Sie hatte Spione und Informanten, die Informationen über die Leute sammelten. Sie unterdrückte Kritiker und Oppositionelle und war bekannt für ihre repressiven Methoden. Nach dem Fall der Mauer wurde die Stasi aufgelöst und ihre Aktivitäten wurden öffentlich gemacht.
d Sieh dir den Abschnitt aus dem Film an und beantworte die Fragen.
1 Was schlägt Anna vor?
2 Philipp findet das ☐ eine gute Idee. ☐ keine gute Idee.
3 Welche Argumente benutzt er?-
Zwischen uns die Mauer
Möchtest du gern wissen, wie es zwischen Anna und Philipp weitergeht?
Sieh dir weitere Abschnitte aus dem Film an und beantworte die Fragen auf iDiddit.
Möchtest du gern mehr über Katja Hildebrands persönliche Liebesgeschichte erfahren?
Lies die Abschnitte aus ihrem Tagebuch auf iDiddit und beantworte die Fragen.
a Lies die Aussagen.
Sophie (22 Jahre, Studentin)
Ich habe meinen Freund in einem Sprachkurs für Italienisch kennengelernt. Wir wollten beide unsere Sprachkenntnisse verbessern. Wir wurden Lernpartner und haben uns schließlich ineinander verliebt.
Florian (17 Jahre, Schüler)
Wir sind uns in der Schule begegnet. Sie saß in meiner Klasse und wir haben uns während eines Schulprojekts näher kennengelernt. Eines Tages hat sie mich nach der Schule gefragt, ob ich Lust hätte, ein Eis essen zu gehen. Seitdem sind wir ein Paar, auch wenn wir uns ab und zu streiten.
Nora (28 Jahre, Lehrerin)
Unsere Geschichte ist ziemlich modern. Meine Partnerin und ich haben uns auf einer Online-Dating-Plattform kennengelernt. Wir haben uns getroffen, weil wir ähnliche Interessen und Hobbys hatten. Das erste Date war in einem gemütlichen Café.
Ali (38 Jahre, Unternehmer)
Wir haben uns auf einer Hochzeit kennengelernt. Ich war der Trauzeuge und sie war eine Freundin der Braut. Es war Liebe auf den ersten Blick. Wir haben auf der Tanzfläche getanzt und hatten so viel Spaß, dass wir beschlossen haben, uns wiederzusehen.
Simon (21 Jahre, Student)
Während meines Erasmus-Semesters in Spanien habe ich Maria kennengelernt. Sie half mir in meiner ersten Vorlesung und wir wurden Freunde. Unsere Freundschaft entwickelte sich zu einer Beziehung und wir sind immer noch zusammen.
b Welche Aussage passt zu wem?
1 Sie hat ihre Freundin im Internet kennengelernt.
2 Er hat sich sofort in seine Freundin verliebt.
3 Sie wurden zuerst Freunde und haben sich dann verliebt.
4 Er hat seine Freundin im Ausland kennengelernt.
5 Seine Freundin hat die Initiative ergriffen.
c Suche im Text nach dem passenden Wort.
1 eine Partnerschaft
2 heftig über etwas diskutieren
d Sieh dir das Video an. Markiere in der Wortwolke, wie oder wo sich die Befragten kennengelernt haben.
in der Kneipe
bei einer Mitfahrgelegenheit
bei einem Kochkurs über das Internet auf Tinder auf einer Reise auf einem Festival in der Bibliothek beim Feiern im Auto in der Psychiatrie
bei einem Fußballwettbewerb über einen Schulfreund
e Arbeitet zu zweit. Sprecht über euren Beziehungsstatus.
über Beziehungen sprechen
Ich bin Single. • Ich bin in einer Beziehung. • Es ist kompliziert.
Ich führe eine Fernbeziehung.
Ich bin seit einem (halben) Jahr mit meinem Freund / meiner Freundin zusammen.
Wir sind seit sechs Monaten ein Paar.
Wir haben uns vor (knapp) zwei Jahren kennengelernt.
Das erste Date war in einer Kneipe • in einem Restaurant.
Wir haben uns in der Schule • im Urlaub • online kennengelernt.
Ich habe mit meinem Freund / meiner Freundin Schluss gemacht.
Mein Freund / Meine Freundin hat mit mir Schluss gemacht / hat sich von mir getrennt.
Wir haben gemeinsam beschlossen, auseinanderzugehen.
a Lies den Text und ergänze die Übersicht.
Eine Fernbeziehung führt kaum jemand freiwillig und doch sind es immer mehr Menschen, die eine Phase ihres Beziehungslebens so verbringen. Die meisten davon sind unter 30 Jahren alt.
Positiv ist die Unabhängigkeit, die eine Fernbeziehung beiden Partnern bietet. Sie können ihre eigenen Interessen und Karrieren verfolgen. Die Distanz hilft auch, die eigene Identität zu stärken und persönlich zu wachsen. Zudem führt die körperliche Trennung oft zu vertieften Gesprächen und einer intensiveren emotionalen Bindung zwischen den Partnern. Paare in Fernbeziehungen verbringen aber oft viel Zeit am Telefon oder auf Reisen, um sich zu sehen. Dies kann ziemlich teuer werden und die Kommunikation erschweren, insbesondere wenn unterschiedliche Zeitzonen oder Verpflichtungen im Weg stehen. Es gibt auch weniger Gelegenheiten für physischen Kontakt, was für einige Paare eine Herausforderung darstellen kann. Außerdem kann die Unsicherheit über die Zukunft der Beziehung belastend sein.
Vorteile
eine Fernbeziehung führen
Nachteile
(insbesondere durch )
SCHON FERTIG?
Arbeitet zu zweit. Was haltet ihr von Fernbeziehungen? Erzählt euch gegenseitig eure Meinung.
b Ergänze unter jedem Foto, was passt. Benutze jeweils eine Zeitangabe nach wahl.
In einer Fernbeziehung …
sich vermissen sich Liebesbriefe schreiben Videocalls machen Koffer packen sich verabschieden sich wiedersehen Flug- oder Zugtickets buchen gemeinsam Pläne schmieden
z. B. In einer Fernbeziehung reist man manchmal • ab und zu • oft • regelmäßig • …
c Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Wo wohnen Poppy und Laura?
2 Wie viele Kilometer trennen die beiden?
3 Was findet Laura sehr schwer?
4 Wie viele Paare führen schätzungsweise eine Fernbeziehung?
5 Was vermisst Laura sehr?
6 Wovor hat sie bei jedem Wiedersehen Angst?
7 Worüber freut sich Laura sehr?
9 Wie versuchen die beiden, Geld zu sparen?-
10 Wann und wie haben sie sich kennengelernt?
3.1 Das macht mich glücklich
a Arbeitet zu zweit. Formuliert abwechselnd eine Aussage zur Grafik.
z. B. 23 % der Befragten finden ein schönes Zuhause am wichtigsten zum Glücklichsein.
Knapp ein Drittel der Befragten findet eine gute Partnerschaft wichtig.
Was es braucht zum
Befragte, für die folgende Faktoren am wichtigsten zum Glücklichsein sind
Gesundheit
Eine gute Partnerschaft
Eine intakte Familie
Ausreichend Geld
Ein schönes Zuhause
Spaß und Freude am Leben Freunde
Quelle: Statista.com
b Sieh dir das Video an. Beantworte dann die Frage und kreuze an.
1 Wo befinden sich die Befragten?
2 Was bedeutet Glück für die Befragten?
☐ sich engagieren
☐ Erfolg im Beruf haben
☐ Kontakt zu Freunden und Familie haben
☐ Kinder haben
☐ Zufriedenheit
☐ Menschen, die sich selbst gefunden haben
☐ soziale Gerechtigkeit
☐ zur Ruhe kommen
☐ die Arbeit als Klinik-Clown
☐ politisch aktiv sein
☐ in Secondhandläden kaufen
☐ finanziell unabhängig sein
☐ in einem Tiny Haus wohnen
☐ mehr sinnvoll verbrachte Zeit
c Was macht dich am glücklichsten? Kreuze deine Top 5 an.
Es macht mich glücklich, wenn …
ich in der Schule gute Noten habe.
ich das Leben genießen kann.
ich eine gute Beziehung habe.
ich am Wochenende feiern gehe.
ich immer neue Sachen ausprobieren kann.
ich ein gutes Verhältnis zu meinen Eltern habe.
ich körperlich fit bin.
ich für meine Familie da bin.
ich Zeit mit meinen Freunden / Freundinnen verbringen kann.
ich Zeit für mich selbst habe.
ich anderen Menschen helfen kann.
ich andere Länder und Kulturen kennenlerne.
ich gesund bin.
ich in der Natur bin.
d Arbeitet zu zweit. Stellt euch gegenseitig Fragen. Kreuzt in Übung 3.1c die Antworten des Partners / der Partnerin an.
z. B. Was macht dich am glücklichsten?
Es macht mich am glücklichsten, wenn … Und dich? erzählen, was einen im Leben glücklich macht
Erstelle deine persönliche Glücksliste.
Notiere ganz konkrete Momente, Aktivitäten, Menschen, Dinge oder Situationen.
Auf deiner Liste sollten mindestens 10 Glücklichmacher stehen.
Schau dir diese Glücksliste als Beispiel an: die Sonne auf meiner Haut spüren jemanden überraschen den Sternenhimmel beobachten jemanden an der Supermarktkasse vorlassen im Bett dem Regen zuhören
a Vor dem Lesen: Klassengespräch
• Glaubst du an Glücksbringer? Warum (nicht)?
• Hast du selbst einen Glücksbringer? Wenn ja, …
- was für einer ist es?
- von wem hast du ihn bekommen?
- in welchen Situationen hast du deinen Glücksbringer dabei?
über Glücksbringer sprechen
Ich glaube nicht an Glücksbringer, das ist Blödsinn / Quatsch. Ich bin nicht abergläubisch und glaube also nicht an Glücksbringer. Ohne meinen Glücksbringer gehe ich nie aus dem Haus!
Ich habe keinen Glücksbringer. Natürlich habe ich einen Glücksbringer! Es ist ein / eine … Ich habe ihn von meinem / meiner / meinen … bekommen.
Ich habe meinen Glücksbringer dabei, wenn ich eine Klausur schreibe • zum Zahnarzt gehen muss • Stress vor einer mündlichen Prüfung habe • …
b Lies den Text und ordne die Wörter zu.
Marzipan Unglück Wünsche Brauch Reichtum Ritualen
Da der Wunsch nach Glück tief in der menschlichen Existenz verwurzelt ist, sind Glückssymbole international sehr beliebt. Eine große Mehrheit der Menschen glaubt, dass Glückssymbole heilen1 können und den Menschen Glück bescheren2 können.
Eine sehr lange Tradition in Deutschland ist der Austausch von Glücksbringern und Maskottchen unter Freunden und Verwandten im Januar. Welche Glückssymbole es so alles gibt, erfährst du hier.
Schweine sind seit Jahrhunderten ein Symbol für oder Wohlstand. In der alten nordischen Mythologie galt das Wildschwein als heilig, als Haustier der Götter und als Symbol für Fruchtbarkeit. In der griechischen und römischen Kultur war der Besitz von Schweinen ein Privileg und bedeutete meist Wohlstand. „Glücksferkel“ gibt es in Deutschland in verschiedenen Formen – aus , Glas, Porzellan oder als „Sparschwein“.
Da das vierblättrige Kleeblatt in der Natur so selten ist, wird angenommen, dass es Glück bringt und geheime erfüllt. Nach alten christlichen Legenden nahm Eva es aus dem Garten Eden mit, um nostalgische Erinnerungen an das Paradies zu wecken.
Früher waren Pferde wertvolle Nutztiere und Hufeisen schützten3 sie. Ein Hufeisen über der Tür aufzuhängen, wobei das offene Ende in Richtung Himmel zeigt, ist ein sehr alter . So kann das Glück aufgefangen werden.
Scherben bringen Glück – Dieser Aberglaube ist unter den Deutschen sehr verbreitet. Der Glaube an das „Scherbenglück“ zeigt sich in vielen . So ist zum Beispiel der Polterabend in Deutschland ein wichtiger Bestandteil einer Trauung. Dann wird Porzellan und Keramik vor den Augen des Brautpaares fröhlich zerschlagen4, um eine glückliche Zukunft zu sichern. Aber Vorsicht! Nicht alles, was zerbricht, hält die bösen Geister fern. Einen Spiegel zu zerbrechen, bringt sieben Jahre .
Nach: www.tenoftheday.de
Verstehenshilfen:
1 heilen helen, genezen
2 bescheren brengen, bezorgen
c Welche Frage wird im Text beantwortet?
☐ Was macht dich glücklich?
☐ Bringen Scherben wirklich Glück?
3 schützen beschermen
4 zerschlagen stukslaan
☐ Was sind die bekanntesten deutschen Glückssymbole bzw. -rituale?
☐ Wie abergläubisch sind die Deutschen wirklich?
d Markiere in zwei Farben …
• alle Glückssymbole;
e Beantworte mündlich die Fragen.
• alle Rituale bzw. Bräuche.
1 In welchem deutschen Ritual zeigt sich das Sprichwort „Scherben bringen Glück“?
2 Welche deutschen Glückssymbole sind auch in deinem Heimatland verbreitet?
f Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Der Polterabend findet ☐ vor ☐ nach der Hochzeit statt.
2 Welche Nationalität hat die Sprecherin im Video?
3 Was bringt sie als Geschenk zur Party mit?
4 Was haben die anderen Gäste dabei?
5 Was schmeißen die anderen Gäste alles auf den Boden?
6 Warum machen sie das?
7 Was macht das Brautpaar am Ende?
8 Worauf soll diese Aktivität die Braut und den Bräutigam vorbereiten?
9 Der Polterabend geht auf alte germanische Riten zurück. Was soll der Lärm machen?
10 Was darf man alles während des Polterabends zerschlagen?
11 Was darf man aber nicht zerschlagen?
a Arbeitet in Kleingruppen. Was bringt alles Unglück?
• Erstellt eine Mindmap.
• Berichtet danach in der Klasse.
Unglücksbringer
b Sieh dir das Video an. Notiere die Handlungen oder Ereignisse, die etwas mit dem Thema „Aberglaube“ zu tun haben.
Das bringt Glück!
Das bringt Unglück bzw. Pech!
c Arbeitet zu zweit. Stellt einander abwechselnd eine Frage wie im Beispiel.
z. B. Würdest du an Halloween die Tür öffnen, wenn es um Mitternacht klingelt?
Ja, das würde ich wahrscheinlich tun!
Nein, das würde ich nie im Leben machen! / Nein, das würde ich nie riskieren!
1 am Freitag, dem 13., einen Termin beim Zahnarzt vereinbaren
2 eine schwarze Katze als Haustier halten
3 in einem Hotel in Zimmer 13 schlafen
4 bei Vollmond alleine spazieren gehen
5 beim Zuprosten Augenkontakt vermeiden
6 vor Wut ein Glas zerschlagen
S. 121 WIEDERHOLUNG
würden ich würde wir würden du würdest ihr würdet er/sie würde sie würden Sie würden
Sieh dir das Video über schwarze
Katzen an und beantworte die Fragen auf iDiddit.
Aberglaube
Fülle die online Umfrage aus und entdecke, wie abergläubisch du bist. Suche danach einen Partner / eine Partnerin und sprich über das Ergebnis.
SCHON FERTIG?
Suche im Internet nach weiteren Glücks- und Unglücksbringern. Erstelle eine Liste.
a Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 Warum besuchen die Reporterinnen die Kartenlegerin Gitta Jahn?
2 Was kostet das?
3 Beschreibe, was die Kartenlegerin den Reporterinnen alles beibringt.
4 Emily, die erste Kundin von „Madame Paulette“, hat eine Frage zum Beruf. Sie möchte wissen …
☐ ob sie später einen guten Lohn bekommen wird.
☐ ob sie bei ihrer Berufswahl bleiben wird.
☐ ob ihr Beruf sie glücklich machen wird.
5 Worauf achtet Madame Paulette beim „Vorhersagen“?
☐ auf das Äußere der Menschen
☐ auf ihre Körpersprache
☐ auf das, was die Menschen erzählen
6 Glauben die Kunden der Kartenlegerin?
Führe ein Chatgespräch mit einem KI-Chatbot nach Wahl (z. B. ChatGPT).
• Beschreibe möglichst genau, wer du bist:
- Wie alt bist du?
- In welchem Land lebst du?
- Welche Hobbys bzw. Interessen hast du?
- Hast du eine(n) PartnerIn?
- …
• Bitte die künstliche Intelligenz darum, deine Zukunft vorherzusagen.
• Stelle mindestens eine weitere Frage oder bitte um eine Erklärung.
• Schicke deiner Lehrkraft das Gespräch zu.
b Hör dir die Redemittel an und ergänze die fehlenden Wörter.
über die Zukunft sprechen
Studium
Nach der Schule werde ich wahrscheinlich Sprachen •
• Biologie • • Architektur • Geschichte studieren.
Ich würde gerne in Gent / Brüssel / Antwerpen / ... studieren.
Karriere
Ich weiß noch nicht genau, welchen Beruf ich später möchte.
Ich werde später vermutlich als Lehrer • • Sekretärin • Informatiker arbeiten.
Mit diesem Beruf werde ich nicht werden, aber auch keine finanziellen haben.
Heimat und Ausland
In 10 Jahren werde ich vielleicht in Deutschland / Österreich / leben.
Ich könnte mir vorstellen, für die Arbeit ins zu ziehen.
Ich würde am liebsten hier wohnen bleiben.
Eines Tages werde ich eine Reise machen!
Familie, Liebe und Beziehungen
Ich hoffe, ich werde bald meinen / meine Traumfrau finden!
Ich möchte später keine / zwei Kinder haben.
Ich weiß noch nicht, ob ich will.
Vielleicht werde ich eine Fernbeziehung führen.
c Arbeitet zu zweit und sprecht über eure Zukunft.
Stellt einander abwechselnd eine Frage.
1 Was wirst du nach der Schule studieren?
2 Welchen Beruf wirst du später ausüben?
3 Wo wirst du in 10 Jahren vermutlich leben?
4 Wie wird dein Liebesleben in Zukunft aussehen?
S. 121
das Futur I z. B. Was wirst du nach dem Studium machen?
Ich denke, du wirst später sehr erfolgreich sein.
Würden is de Konjunktiv II van het werkwoord werden. In het Nederlands vertaal je de Konjunktiv II meestal met zou(den) + infinitief.
z. B. Ich würde heute Abend gern ins Kino gehen wens
Würden Sie mir bitte mal kurz helfen? vriendelijke vraag
Wenn ich Zeit hätte, würde ich auf eine Party gehen. irrealiteit
Het werkwoord dat bij würden hoort, staat altijd in de infinitief. Die infinitief staat achteraan in de zin en vormt samen met würden de Satzklammer (tangconstructie).
würden
ich würde wir würden du würdest ihr würdet er/sie würde sie würden
Sie würden
Ergänze die Sätze mit einer passenden Form von würden.
1 … du in Zukunft gern eine Weltreise machen?
2 Am liebsten … wir einfach ein neues Auto kaufen.
3 Helene … das Buch gerne lesen.
4 … ihr lieber Eis oder ein Stück Kuchen essen?
5 Das … er doch nie machen!
6 Wenn ich Zeit hätte, … ich ins Kino gehen.
7 … Sie mir bitte mal die E-Mail weiterleiten?
8 Ich … gern mal ausschlafen.
9 Wir … gerne unser Badezimmer renovieren.
Met de combinatie van werden + infinitief kun je iets over de toekomst zeggen.
Je vertaalt het werkwoord werden in dit geval met ‘zullen’
De infinitief staat dan telkens achteraan in de zin (de zgn. Satzklammer).
z. B. Wie lange wirst du in Dubai bleiben?
Was werden wir am Wochenende machen?
Morgen wird es noch mehr regnen. werden
ich werde wir werden du wirst ihr werdet er/sie wird sie werden
Sie werden
a Ergänze ein passendes Verb im Futur I. machen organisieren treffen denken sein scheinen werden (x2) sinken fehlen
1 Bald … du die wahre Liebe …
2 Am Wochenende … die Temperaturen bis auf 5 Grad …
3 Unsere Liebe … immer stärker …
4 Was … ihr …, wenn ihr 18 seid?
5 Wir … am Samstag eine große Party …
6 Ich … immer an dich …
7 Er … später bestimmt berühmt …!
8 Du … mir so …!
9 Die Sonne … morgen den ganzen Tag …
10 In fünf Jahren … sie eine erfolgreiche Geschäftsfrau …
b Arbeitet zu zweit.
• Notiere wenigstens fünf positive Zukunftsvorhersagen für deinen Partner / deine Partnerin.
z. B. Du wirst beruflich sehr erfolgreich sein. Du wirst bald die Liebe deines Lebens treffen 1 2 3 4 5
• Sagt euch jetzt gegenseitig die Zukunft vorher.
c Sage auch die Zukunft deiner Lehrkraft vorher.
• Gestalte die Vorhersage als Glückskeks.
• Schicke sie deiner Lehrkraft über E-Mail zu.
Arbeitet zu dritt oder zu viert. Sucht innerhalb von drei Minuten möglichst viele Wörter zum Thema „Liebe“.
• Für jedes einzelne Wort dürfen alle verfügbaren Buchstaben verwendet werden: Ein Wort darf zum Beispiel zweimal ein A enthalten, aber nur einmal ein B.
• Für die Umlaute gelten die folgenden Regeln: Ä = AE Ö = OE Ü = UE
• Benutzt eventuell ein Wörterbuch.
Die Gruppe, die nach drei Minuten die meisten richtigen Wörter zum Thema „Liebe“ gefunden hat, gewinnt das Spiel!
1 Gedicht: Erinnerung an die Marie A - Bertolt Brecht
a Lies das Gedicht. Beantworte die Fragen oder kreuze an.
An jenem Tag im blauen Mond September
Still unter einem jungen Pflaumenbaum
Da hielt ich sie, die stille bleiche Liebe
In meinem Arm wie einen holden Traum.
Und über uns im schönen Sommerhimmel
War eine Wolke, die ich lange sah
Sie war sehr weiß und ungeheuer oben
Und als ich aufsah, war sie nimmer da.
Seit jenem Tag sind viele, viele Monde
Geschwommen still hinunter und vorbei.
Die Pflaumenbäume sind wohl abgehauen
Und fragst du mich, was mit der Liebe sei?
So sag ich dir: ich kann mich nicht erinnern
Und doch, gewiß, ich weiß schon, was du meinst.
Doch ihr Gesicht, das weiß ich wirklich nimmer
Ich weiß nur mehr: ich küßte es dereinst.
Und auch den Kuß, ich hätt‘ ihn längst vergessen
Wenn nicht die Wolke dagewesen wär‘
Die weiß ich noch und werd‘ ich immer wissen
Sie war sehr weiß und kam von oben her.
Die Pflaumebäume blüh‘n vielleicht noch immer
Und jene Frau hat jetzt vielleicht das siebte Kind
Doch jene Wolke blühte nur Minuten
Und als ich aufsah, schwand sie schon im Wind.
1 Was ist das Thema des Gedichts?
☐ die Vergänglichkeit der Liebe
☐ die Unvergänglichkeit der Liebe
2 Was erfahren wir alles über Marie A. im Gedicht?
Die dag in de blauwe maan van september
Rustig onder een jonge pruimenboom
Daar hield ik haar vast, mijn stille bleke liefde
In mijn armen als een zoete droom.
En boven ons in de mooie zomerlucht
Was een wolk die ik lang nakeek
Ze was heel wit en immens daarboven
En toen ik opkeek, was ze er niet meer.
Vele maanden zijn voorbijgegaan sinds die dag
Zweefden stil naar beneden en voorbij.
De pruimenbomen moeten omgehakt zijn
En vraag je me hoe het mijn liefde is vergaan?
Dan zeg ik: ik kan 't me niet herinneren
Of toch jawel, ik weet wel wat je bedoelt.
Maar haar gezicht schiet mij niet meer te binnen.
'k Weet enkel nog: ik kuste het ooit een keer.
En de kus ook, die zou ik al lang vergeten zijn
Als niet de wolk er ook bij was geweest
Die blijft me mij, dat zal ik altijd weten:
Ze was heel wit en kwam van boven.
De pruimenbomen bloeien misschien nog steeds
En die vrouw heeft nu misschien haar zevende kind.
Alleen die wolk, die bloeide maar heel even.
En toen ik opkeek, verdween ze al in de wind.
3 Welches Naturphänomen verwendet Brecht als literatisches Motiv?
4 Was könnte dieses Motiv bedeuten?
Ein literarisches Motiv ist ein immer wiederkehrendes Bild oder Thema, das eine tiefere zentrale Bedeutung verdeutlicht.
b Was hältst du vom Gedicht? Benutze die Redemittel.
über Gedichte sprechen
Ich mag das Gedicht (nicht).
Ich finde das Gedicht schön • interessant • eindrucksvoll • berührend • stimmungsvoll • musikalisch • komisch • unverständlich • schwierig • zeitlos.
Bei diesem Gedicht bekomme ich Gänsehaut.
Das Gedicht regt mich zum Nachdenken an.
Ich verstehe nicht so gut, was der Autor / die Autorin mit dem Gedicht meint.
Die Sprache im Gedicht ist einfach • schwierig.
c Sieh dir den Abschnitt aus dem Film Das Leben der Anderen an.
Das Leben der Anderen (2006) ist ein deutscher Film, der in Ostberlin im Jahr 1984 spielt. Er handelt von Gerd Wiesler, einem Stasi-Offizier, der den Autor Georg Dreyman überwacht. Im Laufe des Films entwickelt Wiesler moralische Zweifel an seinem eigenen Handeln. Der Film thematisiert die Überwachung und Unterdrückung in der DDR.
2 Song: Tim Bendzko – Das Glück kommt zurück
Beurteile das Lied:
dieGeschichte GeschichtenKennst du diese Geschichte schon? verhaal dieLiebe
Du bist meine große Liebe! liefde dieMauer Mauern
Das Paar war durch die Mauer getrennt. muur das Paar Paare
Sie sind seit zwei Monaten ein Paar. koppel getrennt
Meine Eltern leben getrennt. gescheiden
der Brief Briefe
Liebesbrief
Ich habe ihm schon viele Briefe geschrieben. brief
Hast du schon mal einen Liebesbrief bekommen? liefdesbrief der Plan Pläne
Wir haben schon Pläne für den Sommer gemacht. plan der Spaß
Wir wünschen euch viel Spaß! plezier derUrlaub
Was habt ihr im Urlaub gemacht? vakantie derWunsch Wünsche
Haben Sie noch einen Wunsch? wens dieBeziehung BeziehungenSie führen eine glückliche Beziehung. relatie
Fernbeziehung
In einer Fernbeziehung steht Kommunikation an erster Stelle. langeafstandsrelatie
dieFreundschaft FreundschaftenIch habe mit ihr Freundschaft geschlossen. vriendschap die Hochzeit HochzeitenDie Hochzeit ist in zwei Wochen. bruiloft dieKneipe Kneipen
Sie geht oft in die Kneipe. café dasDate Dates
Ich habe heute Abend ein Date. date
das Interesse InteressenWir haben dieselben Interessen. interesse das Paar Paare
Sind Carlotta und Leo ein Paar? koppel das Ticket Tickets Hast du die Tickets schon bezahlt? ticket
Flugticket
Azra kauft zwei Flugtickets nach Paris. vliegtuigticket
Zugticket Die Zugtickets waren wirklich teuer. treinticket begegnen begegnet
Ich bin heute einem Freund in der Stadt begegnet. ontmoeten buchen bucht
Ich habe einen Flug nach Italien gebucht. boeken kennenlernenlernt kennenSchön, dich kennenzulernen! leren kennen packen packt Sie hat gerade ihren Koffer gepackt. inpakken
Schluss machenmacht SchlussBoas hat mit mir Schluss gemacht. het uitmaken sich schreibenschreibt sichSie haben sich viele Briefe geschrieben. elkaar schrijven sich verabschiedenverabschiedet sichDas Paar verabschiedete sich am Flughafen. afscheid nemen van elkaar
sich wiedersehen
sieht sich wieder, hat sich wiedergesehen
sich streiten streitet sich, hat sich gestritten
Wann sehen wir uns endlich wieder? elkaar terugzien
Worüber streitet ihr euch? ruziemaken vermissen vermisst
Ich werde dich vermissen. missen getrennt
Warum lebt ihr getrennt? gescheiden verliebt
Ich bin in dich verliebt. verliefd zusammen
auf den ersten Blick
derBrauch Bräuche
Wir passen einfach gut zusammen. samen
Es war Liebe auf den ersten Blick. op het eerste gezicht
Adventskalender sind ein christlicher Brauch. gebruik der Erfolg Erfolge
derGlücksbringer Glücksbringer
derTeller Teller
derWunsch Wünsche
dieBeziehung Beziehungen
die Hochzeit Hochzeiten
Viel Erfolg bei deiner Prüfung! succes
Bei Prüfungen habe ich immer meinen Glücksbringer dabei. geluksbrenger
Die Teller für das Abendessen stehen schon auf dem Tisch. bord
Mein größter Wunsch ist es, die Welt zu bereisen. wens
Er hat eine gute Beziehung zu seinen Nachbarn. relatie
Die Hochzeit meiner Schwester war sehr emotional. bruiloft die Tasse Tassen
Möchten Sie eine Tasse Kaffee? kopje dieZeit Zeiten
Die Zeit vergeht viel zu schnell. tijd das Brautpaar Brautpaare
das Geschirr
das Glück
Unglück
das Ritual Rituale
Das Brautpaar sieht sehr glücklich aus. bruidspaar
Nach dem Essen spülen wir das Geschirr. servies
Meine Familie ist für mich das größte Glück. geluk
Ein zerbrochener Spiegel bringt Unglück. ongeluk
Ein Ritual schafft Struktur im Alltag. ritueel feiern feiert
Sie feiert heute Geburtstag. vieren genießen genießt, hat genossen
Ich genieße das leckere Essen. genieten van glauben an glaubt an Glaubst du an Geister? geloven in sich engagierenengagiert sichEr engagiert sich für soziale Projekte. zich inzetten stattfinden findet statt, hat stattgefunden
Bei gutem Wetter findet das Konzert draußen statt. plaatsvinden verbringen verbringt, hat verbracht
Wo habt ihr euren Urlaub verbracht? doorbrengen abergläubisch
Ich bin nicht abergläubisch, ich glaube nicht an Magie. bijgelovig
gesund
Sie führt ein gesundes Leben. gezond glücklich
Was macht dich glücklich im Leben? gelukkig sinnvoll
Das ist eine sinnvolle Arbeit. zinvol wichtig
Freundschaften sind mir wichtig. belangrijk zufrieden
Schwein haben
derMond
Bist du jetzt endlich zufrieden? tevreden
Da haben wir nochmal Schwein gehabt! geluk hebben
Nachts leuchtet der Mond am Himmel. maan derSpiegel Spiegel Im Badezimmer hängt ein großer Spiegel. spiegel die Katze Katzen
Schwarze Katzen bringen Unglück. kat die Leiter Leitern
dieNacht Nächte
Mitternacht
Ich traue mich nicht, unter einer Leiter durchzugehen. ladder
Die Nacht ist noch lang! nacht
Es ist bereits kurz vor Mitternacht. middernacht das Unglück
Bringen schwarze Katzen wirklich Unglück? ongeluk riskieren riskiert
Meine Zukunft 5
Er riskierte alles für seinen Traum. riskeren
die Vorhersage VorhersagenSeine Vorhersagen waren korrekt. voorspelling dieZukunft
Wie siehst du deine eigene Zukunft? toekomst glauben glaubt
hoffen hofft
Glaubst du dem Mann? geloven
Ich hoffe, dass du morgen auf die Party kommst. hopen erfolgreich
Er ist ein erfolgreicher Geschäftsmann. succesvol vermutlich
Es wird morgen vermutlich regnen. vermoedelijk vielleicht
Kannst du mir vielleicht mal kurz helfen? misschien wahrscheinlich
Ich habe wahrscheinlich einen Fehler gemacht. waarschijnlijk in Zukunft
Ich möchte in Zukunft um die Welt reisen. in de toekomst
Mein Wortschatz
NA DIT HOOFDSTUK KUN JE ...
belangrijke historische gebeurtenissen in Duitsland begrijpen; de achtergrond begrijpen van de tegenstelling tussen de voormalige BRD en DDR; de Duitse geschiedenis zien als een waarschuwing voor discriminatie en intolerantie; je beeld van de Duitstalige wereld nuanceren; je motivatie en verwachtingen uitdrukken bij het uitkiezen van een boek; de korte inhoud van een boek weergeven; een metroplan gebruiken.
GRAMMATICA
het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd (receptief)
WOORDENSCHAT
historische gebeurtenissen de Berlijnse Muur
ONLINE LEERPADEN
historische Ereignisse
a Sieh dir das Video an und ergänze.
1 Der Architekt des Holocaust-Mahnmals war ein
2 Das Mahnmal besteht aus Betonstelen, die null bis Meter hoch sind.
3 Es ist komplett abstrakt und hat keine .
4 Jeder sollte hier durchlaufen und sich seine .
5 Im unterirdischen Ort der Information werden die Namen der ermordeten Juden und eine vorgelesen.
b Schlage im Internet nach …
1 … welche berühmte Sehenswürdigkeit sich in unmittelbarer Nähe des Mahnmals befindet.
☐ der Berliner Dom
☐ das Brandenburger Tor
☐ der Fernsehturm
2 … was der offizielle Name des Holocaust-Mahnmals ist.
3 … in welchem Jahr das Holocaust-Mahnmal eröffnet und eingeweiht wurde.
Das Wort Holocaust stammt aus dem Griechischen und bedeutet völlig verbrannt. Es bezeichnet den Massenmord an den europäischen Juden zur Zeit des Nationalsozialismus (1933–1945). Auch der hebräische Begriff Shoah („Katastrophe“) wird zunehmend verwendet.
TIPP
Ein Denkmal ist ein großer Gegenstand aus Stein oder Metall (z. B. eine Statue). Es erinnert an eine Persönlichkeit oder an ein wichtiges Ereignis.
Ein Mahnmal ist ein Denkmal, das an ein negatives historisches Ereignis erinnert, von dem man möchte, dass es nicht wieder geschieht.
c Sieh dir die Fotos an und lies den Text. Beantworte danach die Fragen.
In vielen Städten und Orten findet man Stolpersteine auf dem Bürgersteig1. Diese kleinen, viereckigen Gedenktafeln liegen vor einem Haus, in dem Menschen gewohnt haben, die in der NS-Zeit von den Nationalsozialisten verfolgt, deportiert oder ermordet wurden. Die meisten Stolpersteine erinnern an jüdische Opfer, aber es gibt auch welche für Sinti und Roma, für Homosexuelle und für politische Gegner des NS-Regimes. Stolpersteine sollen die Menschen nicht wirklich zum „Stolpern“2 bringen, sondern zum Nachdenken, indem sie uns auf einzelne Schicksale aufmerksam machen. Sie gelten somit als das größte dezentrale Mahnmal der Welt.
Die Idee hatte der Künstler Gunter Demnig vor über 25 Jahren. Seine Botschaft: Nicht im Konzentrationslager begann das Grauen3, sondern hier, vor unserer Haustür. Inzwischen hat er in 21 Ländern Europas mehr als 100 000 Stolpersteine verlegt4. Viele haben sich schon mal runtergebeugt5 zu so einer Messingplakette6 im Boden, haben Namen und Daten entziffert und an die Opfer des Holocaust gedacht. Auch viele KZ-Überlebende und Verwandte von Opfern schätzen7 die Erinnerungssteine.
Verstehenshilfen:
1 der Bürgersteig de stoep, het trottoir
2 stolpern struikelen
3 das Grauen de gruwel
4 verlegen plaatsen, aanbrengen
5 sich runterbeugen bukken, buigen
6 das Messing het geelkoper
7 schätzen waarderen
1 Welche Begriffe werden im Text als Synonym für „Stolpersteine“ verwendet?
2 Welchen Zweck haben die Stolpersteine?
3 Warum kann man sagen, dass die Stolpersteine ein Erfolg sind?
4 Wo genau befinden sich die Stolpersteine?
5 Wer ist Gunter Demnig?
6 Wofür stehen diese Abkürzungen?
- die NS-Zeit: die Zeit des - das KZ: das
d Sieh dir das Video an und ergänze.
Gunter Demnig erzählt über das Schicksal einer jüdischen Familie. Die Eltern kamen in ums Leben. Die beiden Töchter kamen für die Verlegung eines Stolpersteins aus Kolumbien und angereist. Sie hatten sich seit Jahren nicht mehr gesehen. Der Künstler ist sichtbar gerührt.
e Beantworte die Fragen mündlich.
1 Was ist ein wesentlicher Unterschied zwischen dem Holocaust-Mahnmal und den Stolpersteinen?
2 Welche Art des Gedenkens bevorzugst du? Warum?
z. B. Ich bevorzuge die Stolpersteine, weil …
Der Künstler und sein Projekt
DIES ODER DAS
Steckbrief einiger Opfer
Recherchiere im Internet und beantworte die Fragen auf iDiddit.
Recherchiere im Internet und beantworte die Fragen auf iDiddit.
SCHON FERTIG?
Wie soll man Stolpersteine sauber halten und putzen? Sieh dir das Video an. Notiere, was man braucht.
In der Nacht vom 9. zum 10. November 1938 zerstörten und plünderten die Nazis jüdische Geschäfte und setzten Synagogen in Brand. Viele jüdische Menschen wurden getötet, Tausende verhaftet und in Konzentrationslager deportiert. Die Polizei griff nicht ein. Diese Pogromnacht gilt als einer der ersten grausamen Höhepunkte in der Verfolgung der Juden in Deutschland.
a Lies den Text. Sieh dir danach das Video an und ergänze den Steckbrief.
Im Jahr 1945 endete der Zweite Weltkrieg. Die Siegermächte Frankreich, Großbritannien, die USA und die Sowjetunion teilten Deutschland in vier Besatzungszonen ein. Mitten in der sowjetischen Zone –im östlichen Teil von Deutschland – lag die Stadt Berlin. Auch sie wurde in vier Sektoren aufgeteilt. Westberlin war dadurch eine Art Insel, umringt von der sowjetischen Zone. Weil die Sowjetunion auch den Westteil der Stadt kontrollieren wollte, blockierte sie ab dem 24. Juni 1948 alle Zufahrtswege über Land und Wasser nach Westberlin. Nur zwei Tage später reagierten die Westalliierten mit einer bis heute berühmten Rettungsaktion aus der Luft.
Steckbrief zur Luftbrücke
• Nahrungsmittel, und Treibstoff wurden eingeflogen
• damalige Einwohnerzahl von Westberlin: mehr als Millionen
• Dauer der Luftbrücke:
• Spitzname für die Transportflugzeuge:
• Spitzname für die Piloten:
• Ende der Blockade: am
Am 9. September 1948 hielt Ernst Reuter, der damalige Bürgermeister von Westberlin, vor den Ruinen des Reichstagsgebäudes eine emotionale Rede. Mit viel Pathos rief Reuter aus: „Ihr Völker der Welt (…), schaut auf diese Stadt und erkennt, dass ihr diese Stadt und dieses Volk nicht preisgeben dürft!“ In seiner Rede rief er die westlichen Alliierten dazu auf, Westberlin zu verteidigen und die Luftbrücke aufrechtzuerhalten.
Das Verb im Imperfekt
z. B. D er Krieg endete 1945. Westberlin wurde abgeriegelt. S. 143
b Sieh dir das Video über den US-Piloten Gail Halvorsen an und beantworte die Fragen.
Verstehenshilfen:
1 der Flügel de vleugel 2 wackeln wiebelen
3 der Zaun de omheining, het hek 4 abgeriegelt afgesloten
1 Zuerst mochte Halvorsen die Deutschen nicht. Wann änderte sich das?
☐ Als er sich Hals über Kopf in ein deutsches Mädchen verliebte.
☐ Als er gesehen hat, wie dankbar die hungernden Kinder waren.
☐ Als er sich mit einem ehemaligen deutschen Soldaten befreundet hat.
2 Welche Lebensmittel hatte er an Bord seiner Maschine?
3 Was hat er an selbst gebastelten kleinen Fallschirmen abgeworfen?
4 An welchen Geschmack kann sich die Zeitzeugin noch gut erinnern?
Die Luftbrücke
Sieh dir das Video über Mercedes Wild und den Schokoladenflieger an und beantworte die Fragen auf iDiddit.
Sieh dir das Video über die CARE-Pakete für Berlin an und beantworte die Fragen auf iDiddit.
SCHON FERTIG?
Schlage im Internet nach, welche Bücher und Comics es über den Piloten Gail Halvorsen gibt.
a Hör dir den Bericht an. Fasse den Inhalt stichwortartig zusammen, wie die Notizen eines Studenten.
Spannung Westen – Sowjetunion
→ 1949: BRD (W) / DDR (O)
b Sieh dir das Video an. Beantworte die Fragen oder ergänze.
Verstehenshilfen:
1 die Vorwarnung de waarschuwing
2 abriegeln af sluiten
3 die Hürde de hindernis
4 überwinden overwinnen
5 der Zaun het hek, de omheining
1 An welchem Tag haben DDR-Polizisten die Grenze mit Stacheldraht abgeriegelt?
2 Wer war Conrad Schumann?
☐ eines der ersten Maueropfer
☐ ein DDR-Grenzpolizist
3 Was erfahren wir über ihn?
4 Wie lange war die Mauer, die Westberlin umschließt?
5 Was wird im Video alles gezeigt?
☐ wie die Fenster der Häuser an der ostberliner Seite zugemauert wurden
☐ wie die Häuser an der Grenze abgerissen wurden
☐ wie eine Kirche an der Grenze abgerissen wurde
☐ wie Leute versucht haben, mit Bussen nach Westberlin zu flüchten
☐ wie Leute Tunnel gegraben haben, um in den Westen zu fliehen
☐ wie zwei Familien mit einem selbstgebauten Ballon in den Westen geflogen sind
6 Kreuze an, welche Teile der Grenzanlage im Video zu sehen sind.
☐ eine erste, kleinere Mauer an der ostberliner Seite
☐ Stacheldraht
☐ ein Signalzaun mit einem stillen Alarm
☐ Stolperdrähte
☐ Wachtürme mit Soldaten
☐ Wachhunde
☐ hohe Lampen
☐ ein Stahlteppich mit langen Dornen
☐ ein Weg für die Grenzpolizisten
☐ Minenfelder
☐ Sperren für Fahrzeuge
☐ Erde, die geharkt wurde
☐ die eigentliche Mauer (3,60 Meter hoch, oben abgerundet)
7 Wie viele Menschen sind an dieser Grenzanlage ums Leben gekommen?
3.2 Spektakuläre Fluchten in den Westen
a Sieh dir die Bilder an. Lies den Text und beantworte die Fragen.
Die wahre Geschichte einer DDR-Flucht mit einer Isetta
30 Jahre nach dem Mauerfall erzählt ein Kinofilm im Miniformat eine hochemotionale Geschichte von Kreativität, Mut und Freiheit.
Wir sehen die geheimen Vorbereitungen, um einen Menschen über die innerdeutsche Grenze zu schmuggeln. Der Regisseur und sein Team haben mit Requisiten, Kostümen und Fahrzeugen ein originalgetreues Berlin der 1960er Jahre entstehen lassen.
Die bedrückenden, nächtlichen Szenen am DDR-Grenzübergang machen die Angst greifbar. Auch die Erleichterung spiegelt der Film gut wider. Es ist ganz großes Kino mit vielen Gänsehautmomenten. The Small Escape beruht dabei auf einer wahren Geschichte: 1964 verhalf Klaus-Günther Jacobi seinem Freund Manfred Koster in einer umgebauten Isetta zur Flucht aus der DDR. Die beiden hofften, das 2,30 Meter lange Fahrzeug würde niemand als einen Fluchtwagen identifizieren. Sie hatten recht.
Nach: www.horizont.net
Diese Isetta wurde nur einmal als Fluchtauto eingesetzt. Doch acht weiteren Menschen gelang ebenfalls in einer umgebauten Isetta die Flucht aus der DDR. Gewürdigt wird das Kultauto daher schon seit längerem im Berliner Mauermuseum.
1 Bei vielen Fluchtversuchen wurde ein umgebautes Auto eingesetzt. Warum ist gerade dieses Auto eher ungewöhnlich als Fluchtauto?
2 In welchem Jahr spielt sich diese Fluchtgeschichte ab?
3 Welche Atmosphäre spiegelt der Film wider?
4 Welche Wirkung hat der Film auf die ZuschauerInnen?
b Sieh dir die Buchcover an und beantworte die Fragen.
Ab Ende 1963 durften bestimmte Leute mit dem Auto von Westberlin nach Ostberlin und am selben Tag wieder zurückfahren. Dazu brauchte man aber einen sogenannten „Passierschein“. Das war ein Dokument, das von der DDR ausgestellt wurde und das nur einen Tag gültig war. Einige mutige Menschen aus dem Westen haben es riskiert, DDR-Bürger in speziell umgebauten Autos über die Mauer zu bringen. 1 2 3 4
1 Welches Cover passt zum Filmtrailer?
2 Was für ein Bauwerk ist auf Cover 1 zu sehen?
3 Welche Sehenswürdigkeit ist auf Cover 4 zu sehen?
c Arbeitet zu viert. Jeder schlägt den Kurzinhalt eines dieser Bücher im Internet nach. Erzählt euch gegenseitig, ….
• wovon das jeweilige Buch handelt.
• welches der vier Bücher ihr gern mal lesen würdet und warum. Verwendet die Redemittel auf der nächsten Seite.
über den Kurzinhalt eines Buches sprechen
Im Buch geht es um eine Familie, die eine Flucht aus der DDR plant.
Die Hauptfigur heißt Felix. Er wirkt entschlossen und mutig.
Das Buch beschreibt das tägliche Leben von zwei Jugendlichen in der DDR.
Der Kurzinhalt klingt sehr interessant. Man bekommt einen Einblick in das Leben in der DDR.
Das Cover und der Klappentext haben mich sofort angesprochen.
Das Cover zeigt eine junge Frau, die durch einen Tunnel kriecht.
Das Buch behandelt Fluchtversuche und das Leben unter einem autoritären Regime.
Motivation und Erwartungen ausdrücken
Die Geschichte klingt interessant. Ich würde gern mehr über das Leben in der DDR erfahren.
Mir gefällt die Idee, eine Geschichte über mutige Menschen zu lesen.
Ich erwarte, dass ich durch das Buch die Geschichte Deutschlands besser verstehen werde.
Mit der Schule habt ihr das Mauermuseum in Berlin besucht. Wieder daheim möchten die Mitglieder des Leseclubs eurer Schule ein Buch zum Thema „Flucht aus der DDR“ lesen. Es werden möglichst viele Vorschläge gesammelt, so dass sich die Leseratten aus dieser Liste ein Buch auswählen können, das sie gern lesen und besprechen würden.
• Recherchiere im Internet. Benutze eine Website für Bücher und Filme (z. B. Amazon.de).
• Suche weitere Bücher, Comics oder Graphic Novels zum Thema „Flucht aus der DDR“.
• L ies die Beschreibungen und wähle ein Buch, das dir persönlich gefällt.
• Erstelle einen Steckbrief zu diesem Buch. Dein Steckbrief soll Folgendes enthalten:
- ein Bild des Buchcovers;
- eine Inhaltsbeschreibung;
- wenigstens einen Grund, warum du das Buch gerne lesen möchtest.
• Postet die Steckbriefe auf einer digitalen Pinnwand.
a Sieh dir das Video über das Ende der DDR an. Beantworte die Fragen.
1 Was machten immer mehr Menschen in der DDR im Jahr 1989?
2 An welchem Tag wurde die Grenze geöffnet?
3 Wie lange hat die Mauer die Stadt Berlin geteilt?
4 Am Ende steht die Reporterin vor der East Side Gallery. Welches Bild sehen wir hinter ihr?
Die East Side Gallery ist ein beeindruckendes Denkmal für Freiheit und Kreativität. Es handelt sich um einen 1,3 km langen Abschnitt der Berliner Mauer, der nach dem Fall der Mauer von 118 Künstlern aus der ganzen Welt bemalt wurde.
Einige der bekanntesten und meistfotografierten Kunstwerke sind der „Trabi, der durch die Mauer fährt“ und der „sozialistische Bruderkuss“.
b Sieh dir das Video an und beantworte die Fragen.
1 An welchem Tag kommen Zehntausende Menschen in den Mauerpark?
2 Über welchen Kontrast wundert sich die jüngere Schwester Cäcilie?
3 Was gab es hier fast 30 Jahre?
4 Woher kommt die Frau, die sich für ihr eigenes Land auch offene Grenzen wünscht?
Der Mauerpark ist ein beliebter Treffpunkt im Herzen Berlins. Am Wochenende findet hier ein riesiger Flohmarkt statt, mit Vintage-Kleidung, Antiquitäten und leckerem Essen. Ein Highlight sind auch die Open-Air-Karaoke-Veranstaltungen, die jeden Sonntag sowohl Einheimische als auch Touristen anziehen.
a Lies die Texte. Ordne jedes Bild dem passenden Text zu.
Der Reichstag ist ein historisches Gebäude, das das deutsche Parlament, den Bundestag, beherbergt. Ein architektonisches Meisterwerk ist die 60 Meter hohe Glaskuppel.
Der Gendarmenmarkt ist bekannt für seine Schönheit und Symmetrie. Der Platz ist von drei beeindruckenden Gebäuden umgeben: dem Konzerthaus, dem Deutschen Dom und dem Französischen Dom.
Das Brandenburger Tor ist ein berühmtes Wahrzeichen und ein Muss für jeden Berlinbesucher. Heute gilt es als Symbol der deutschen Einheit.
Der Tiergarten ist Berlins größter und ältester Park. In seiner Mitte steht die Siegessäule. Wer die 285 Stufen hinaufsteigt, wird mit einer beeindruckenden Aussicht belohnt.
Der Potsdamer Platz wurde nach der Wiedervereinigung Deutschlands komplett neu gestaltet. Heute findet man hier moderne Architektur, Kultur, Shopping und Unterhaltung.
Die Museumsinsel in der Spree beherbergt fünf weltberühmte Museen und den Berliner Dom. Sie ist ein Muss für jeden, der sich für Kunst, Geschichte und Architektur interessiert.
Der Fernsehturm auf dem Alexanderplatz ist ein Wahrzeichen Berlins. Mit 368 Metern ist er das höchste Bauwerk Deutschlands. Der Alexanderplatz selbst ist ein lebhafter Platz mit vielen Geschäften und Restaurants.
Checkpoint Charlie war der bekannteste Grenzübergang Berlins während des Kalten Krieges. Heute ist es eine Touristenattraktion, die an die Teilung Berlins erinnert.
b Sieh dir das Video an. Korrigiere die Fehler.
1 Man kann die Bustour das ganze Jahr über machen.
2 Alle 10 Minuten halten die Busse an etwa 15 verschiedenen Stopps.
3 Der YouTuber ist am Berliner Dom losgefahren.
Führe ein Chat-Gespräch mit ChatGPT.
Situation: Du schreibst mit einer Mitarbeiterin der Berliner Touristinfo.
• Ergänze zuerst den folgenden Prompt mit deinen persönlichen Daten. Benutze ihn dann als Einstieg für das Gespräch.
Mein Name ist … Ich bin … Jahre alt und möchte Berlin besuchen. Die wichtigsten Sehenswürdigkeiten habe ich schon besucht. Du gibst mir Tipps zu den weniger bekannten Orten und Aktivitäten in Berlin.
Du spielst folgende Rolle: Du bist Mitarbeiterin in der Touristinfo Berlin.
Ich stelle dir verschiedene Fragen. Beantworte sie kurz und in einfacher Sprache (Niveaustufe A2, Anfänger).
Du beginnst die Konversation. Stelle selbst auch weitere Fragen und reagiere auf mich wie in einem Dialog.
• Stelle insgesamt wenigstens zehn Fragen. Frage nach originellen Tipps für deinen Berlinbesuch.
• Reagiere auf die Antworten und Fragen des Chatbots.
• Schicke deiner Lehrkraft das Chatgespräch zu.
in der U-Bahn: nach dem Weg fragen
Entschuldigen Sie, können Sie mir helfen? Ich möchte zum Naturkundemuseum.
Das ist ganz einfach. Sie steigen hier ein und nehmen die U2, Richtung Pankow.
An der ersten Station steigen Sie aus. Das ist die Station Stadtmitte. Dort nehmen Sie die U6 Richtung Alt-Tegel. Sie müssen 4 Stationen fahren bis zur Station Naturkundemuseum.
Entschuldigung, wie komme ich zum Reichstag, bitte?
Mal sehen. Du nimmst zuerst die S1, Richtung Potsdam Hauptbahnhof.
An der Station Brandenburger Tor musst du aussteigen. Das sind 6 Stationen.
Dor t steigst du in die U55 um, Richtung Hauptbahnhof. Nach einer Station bist du schon am Ziel.
Die Station heißt Bundestag.
Entschuldigung, wissen Sie, wo ich mein Ticket entwerten kann?
Sicher, am Automaten auf dem Bahnsteig, bevor Sie einsteigen.
d Ihr seid in der U-Bahn in Berlin. Führt zu zweit ein Gespräch. Benutzt den kompletten U-BahnPlan auf iDiddit und erklärt euch gegenseitig, wie ihr vom jeweiligen Standort zu diesen Sehenswürdigkeiten fahren könnt.
zum KaDeWe (Kaufhaus des Westens):
Standort: Platz der Luftbrücke (U6)
Ziel: Wittenbergplatz (U1, U2, U3)
zum Schloss Charlottenburg:
Standort: Schlesisches Tor (U1)
Ziel: Charlottenburg (U7)
zum Nikolaiviertel:
Standor t: Bundestag (U55)
Z iel: Märkisches Museum (U2)
zum Checkpoint Charlie:
Standor t: Turmstraße (U9)
Z iel: Kochstraße (U6)
Als je in het Duits vertelt over iets wat voorbij is, kun je het Imperfekt (ook Präteritum) gebruiken. In het Nederlands noemen we dit de onvoltooid verleden tijd.
Meestal is er geen verschil in betekenis met het Perfekt. Het Imperfekt klinkt echter wat formeler en wordt eerder in geschreven taal gebruikt.
z. B. G estern sah ich einen Stolperstein auf dem Gehweg. Gestern habe ich einen Stolperstein auf dem Gehweg gesehen
Allgemeine Regel: Stamm + Endungen
Bij zwakke werkwoorden voeg je de volgende uitgangen toe aan de stam: spielen
ich spielte wir spielten du spieltest ihr spieltet er/sie spielte sie spielten Sie spielten
Auch so: hören, kochen, kaufen, fragen, lernen, angeln, klettern
z. B. Mit 10 Jahren spielte er schon Klavier.
Let op: de eerste en de derde persoon enkelvoud hebben dezelfde vorm.
Werkwoorden die in het Nederlands zwak zijn, zijn dat in het Duits meestal ook. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. De volgende werkwoorden zijn bijvoorbeeld zwak en dus regelmatig in het Duits:
(ver)kaufener (ver)kaufte (ver)kopenhij (ver)kocht fragener fragte vragenhij vroeg
Schwache Verben mit Stamm auf -d oder -t, Konsonant + -m oder -n
Eindigt de stam van het werkwoord op een -d of -t? Voeg dan een extra -e toe tussen de stam en de uitgang in alle persoonsvormen. arbeiten
ich arbeitete wir arbeiteten du arbeitetest ihr arbeitetet er/sie arbeitete sie arbeiteten Sie arbeiteten
Auch so: reden, antworten, kosten, heiraten, flüchten
Hetzelfde geldt voor werkwoorden met stam op -m of -n waarvoor een andere medeklinker staat dan -h (≠ ch), -r, -m, -l of -n
Die letters kun je onthouden met het geheugensteuntje ‘HaaRMoLeN’. zeichnen
ich zeichnete wir zeichneten du zeichnetest ihr zeichnetet er/sie zeichnete sie zeichneten Sie zeichneten
Auch so: atmen, öffnen, rechnen
Nicht so: filmen, lernen, wohnen
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam in het Imperfekt, net zoals in het Nederlands. Van sterke werkwoorden moet je dus de stamtijden (Imperfekt en Partizip Perfekt) opzoeken of leren. Een overzicht van frequente sterke werkwoorden en hun stamtijden vind je in de opzoekgrammatica.
laufen helfenspringengehenstehen essen ich du er/sie wir ihr sie Sie lief liefst lief liefen lieft liefen liefen half halfst half halfen halft halfen halfen sprang sprangst sprang sprangen sprangt sprangen sprangen ging gingst ging gingen gingt gingen gingen stand stand(e)st stand standen standet standen standen aß aßest aß aßen aßt aßen aßen
Haben, sein und werden im Imperfekt
Bij de werkwoorden haben, sein en werden is het Imperfekt gebruikelijk. Het Perfekt wordt bij deze werkwoorden niet zo vaak gebruikt. haben sein werden
ich du er/sie wir ihr sie Sie hatte hattest hatte hatten hattet hatten hatten war warst war waren wart waren waren wurde wurdest wurde wurden wurdet wurden wurden
z. B. In der DDR hatte man keine Freiheit. Die VW-Käfer war sehr populär. Die DDR wurde 1949 gegründet.
Die Modalverben und wissen im Imperfekt
Typisch voor deze werkwoorden is dat ze in het Imperfekt geen Umlaut hebben. wollendürfenkönnen mögen müssenwissen ich du er/sie wir ihr sie Sie wollte wolltest wollte wollten wolltet wollten wollten durfte durftest durfte durften durftet durften durften konnte konntest konnte konnten konntet konnten konnten mochte mochtest mochte mochten mochtet mochten mochten musste musstest musste mussten musstet mussten mussten wusste wusstest wusste wussten wusstet wussten wussten
Mischverben
dachte
dachtest
dachte
dachten
dachtet
dachten
brachte
brachtest
brachte
brachten
brachtet
brachten
nannte
nanntest
nannte
nannten
nanntet
nannten
Typisch voor deze werkwoorden is dat ze de kenmerken van zwakke en sterke werkwoorden verenigen. Enerzijds verandert de klinker van de stam, anderzijds hebben ze de uitgang -te. denkenbringennennen ich du er/sie wir ihr sie Sie
dachten
brachten
a Markiere die Verben im Imperfekt.
z. B. Er dachte lange nach. Sie brachte die Kinder ins Bett. Sie nannten ihre Tochter Nina.
nannten
Marlene Dietrich wurde am 27. Dezember 1901 in Berlin geboren. Sie begann ihre Karriere als Schauspielerin am Theater und in Stummfilmen. Der Film
Der Blaue Engel (1930), in dem sie auch sang, bedeutete ihren Durchbruch zum Weltstar. Nach diesem Erfolg zog sie nach Hollywood, wo sie schnell zu einer der erfolgreichsten Filmstars wurde.
Nach der Machtübernahme Hitlers im Jahr 1933 distanzierte sie sich vom Nationalsozialismus. So lehnte sie in dieser Zeit deutsche Filmangebote ab und weigerte sie sich, die nationalsozialistische Propaganda zu unterstützen.
Stattdessen emigrierte sie in die USA und nahm 1939 die Staatsbürgerschaft der Vereinigten Staaten an.
Während des Zweiten Weltkriegs sang Marlene Dietrich für die US-amerikanischen Soldaten an der Front. Ihre Haltung spiegelte sich auch in ihren vielen Soldatenliedern aus dieser Zeit wider. Ende der 1970er Jahre verließ sie das Showgeschäft und verbrachte ihre letzten Jahre zurückgezogen in ihrer Pariser Wohnung, wo sie am 6. Mai 1992 starb.
b Notiere den Infinitiv der fettgedruckten Verben. Von meiner Kindheit in der DDR bleibt mir ein besonderer Tag in Erinnerung: der Tag, an dem wir unseren ersten Trabant bekamen. Ich konnte meinen Blick nicht von diesem Auto lösen. Es symbolisierte für uns mehr als nur ein Fortbewegungsmittel – es stand für Freiheit und Abenteuer. Meine Eltern strahlten vor Glück, denn sie warteten schon jahrelang auf diesen Moment.
Mit dem Trabant unternahmen wir Fahrten zu Verwandten, Ausflüge ins Grüne und manchmal fuhren wir einfach ziellos umher. Meine Schwester und ich saßen fasziniert auf dem Rücksitz und beobachteten die Welt, die hinter den Fensterscheiben an uns vorbeizog
Der Trabant bedeutete für uns mehr als nur ein Auto. Er war ein Teil unserer Familie.
senkrecht
1 kleine Gedenktafeln im Straßenpflaster
2 der Nachname einer berühmten deutschen Schauspielerin
3 ein Wahrzeichen von Berlin, eines der höchsten Bauwerke in Deutschland
4 eine Person, die ein historisches Ereignis miterlebt hat
5 das Auto, mit dem fast alle in der DDR gefahren sind
6 die massive Attacke auf Juden im November 1938
waagerecht
7 diese Absperrung gab es, bevor die eigentliche Mauer gebaut wurde
8 Spitzname für die Flugzeuge, die Westberlin mit Lebensmitteln versorgten
9 der Sitz des Bundestages in Berlin, ein Gebäude mit Glaskuppel
10 die Marke eines berühmten Autos mit abgerundeter Form
1 Sag mir, wo die Blumen sind – Marlene Dietrich
a Lies den Text. Sieh dir das Video an und ergänze den Text.
1962 sang Marlene Dietrich das Lied Sag mir, wo die Blumen sind und machte den Song international populär. Es war die deutsche Version des amerikanischen AntiKriegsliedes Where Have All The Flowers Gone aus dem Jahr 1955. Das Lied hat die Form eines Kettenliedes, in dem jede Strophe mit dem Schlussgedanken der vorangehenden Strophe beginnt.
Sag mir, wo die Blumen sind, wo sind sie geblieben?
Sag mir, wo die Blumen sind, was ist geschehen?
Sag mir, wo die Blumen sind, Mädchen pflückten sie geschwind
Wann wird man je verstehen?
Wann wird man je verstehen?
Sag mir, wo die sind, nahmen sie geschwind
Sag mir, wo die sind, zogen fort, der beginnt
Sag, wo die sind, über Gräbern weht der
Sag mir, wo die sind, blühen im Sommerwind
b Was hältst du vom Inhalt des Liedes? Wie gefällt dir diese Version? Berichte mündlich in der Klasse.
2 Flucht in den Westen
Sieh dir die Bilder der Comicgeschichte an. Ordne sie den passenden Texten zu.
1 Ostberlin, 28. Juli 1965. Heinz Holzapfel will mit seiner Frau und seinem Sohn Günter (9) aus der DDR fliehen. Im Haus der Ministerien hat er oft Besprechungen. Er kennt das riesige Gebäude gut.
2 Die Flucht ist sorgfältig geplant. Die Werkzeuge haben sie monatelang vorbereitet.
3 Vom Dach aus will die Familie mit einer Seilbahn den Absprung in den Westen wagen. Die Mauer ist hier nur 12 Meter vom Gebäude entfernt.
4 Am Abend klettert die Familie auf das Dach. Im Regen kriechen sie fast zwei Stunden bis zum Ziel.
5 Auf der westlichen Seite der Mauer warten vier Familienangehörige.
6 Günter macht den Anfang und saust die Seilbahn hinab über die Mauer.
7 Die Helfer spannen das Seil mit Hilfe eines LKW und fangen den Sohn sicher auf.
8 Die Familie Holzapfel gehört zu den mehr als 5000 Menschen, die zwischen 1961 und 1989 aus der DDR fliehen. Ihre Flucht in den Westen bereuen sie nicht einen Tag.
derBürgersteig
derJude Juden
der Künstler Künstler
der Nationalsozialismus
dieStatue Statuen
Die Stolpersteine befinden sich im Bürgersteig. stoep
Die systematische Deportation von Juden begann 1941. Jood
Ein Künstler hatte die Idee der Stolpersteine. kunstenaar
Der Nationalsozialismus war eine radikale politische Bewegung. nationaal-socialisme
Auf dem Marktplatz steht die Statue des Bischofs. standbeeld
das Denkmal DenkmälerIn Berlin gibt es viele Denkmäler. gedenkteken das Ereignis Ereignisse Die Pogromnacht war ein trauriges Ereignis. gebeurtenis
das Lager Lager
Konzentrationslager
Im Lager waren die Lebensumstände sehr schwer. kamp
Das Konzentrationslager Auschwitz ist heute eine Gedenkstätte. concentratiekamp das Opfer Opfer
das Schicksal Schicksale
Jeder Stolperstein erinnert an ein Opfer. slachtoffer
Das traurige Schicksal dieser Familie ist bekannt. lot aufwachsen wächst auf, ist aufgewachsen
deportierendeportiert
Sie ist in einer reichen Familie aufgewachsen. opgroeien
Viele jüdische Familien wurden im Krieg deportiert. deporteren, wegvoeren erinnern anerinnert anDas Mahnmal erinnert an die vielen Opfer. herinneren aan ermorden ermordet
Viele jüdische Menschen wurden ermordet. vermoorden verhaften verhaftet
Die Polizei hat einige Demonstranten verhaftet. arresteren zerstören zerstört
Die Stadt Dresden wurde im Krieg fast völlig zerstört. verwoesten jüdisch
Anne Frank war ein jüdisches Mädchen. Joods
derBomber Bomber
Im Krieg hörte man oft die Motoren der Bomber. bommenwerper derFlughafen Flughäfen
Der Flughafen ist sehr wichtig für die Stadt. luchthaven derPilot Piloten
Der Pilot startete seine Maschine. piloot der Spitzname Spitznamen Sein Spitzname war „der Schokoladenflieger“. bijnaam das Nahrungsmittel Nahrungsmittel
Die Rosinenbomber brachten lebenswichtige Nahrungsmittel. voedingsmiddel die Alliierten
Die Alliierten organisierten eine Luftbrücke. geallieerden, bondgenoten
derFluchtversuch Fluchtversuche
derStacheldraht Stacheldrähte
derTunnel Tunnel
Das Museum dokumentiert die vielen Fluchtversuche. vluchtpoging
Ein Zaun aus Stacheldraht versperrte uns den Weg. prikkeldraad
Viele Menschen sind durch einen Tunnel in den Westen geflüchtet. tunnel
derWachturm WachtürmeOben auf dem Wachturm stand ein Soldat. bewakingstoren der Zaun Zäune
Ein hoher Zaun war das erste Hindernis an der Grenze. omheining, hek
4
dieFlucht
Die Berliner Mauer sollte die Flucht der DDRBürger verhindern. vlucht dieGrenze Grenzen
dieMauer Mauern
dieWirtschaft
An der Grenze gab es strenge Kontrollen. grens
Eine Mauer teilte Berlin mehr als 28 Jahre lang. muur
Im Westen erlebte die Wirtschaft einen Boom. economie das Gefängnis GefängnisseWer Kritik übte, kam ins Gefängnis. gevangenis
das Opfer Opfer
Wie viele Opfer hat die Mauer gefordert? slachtoffer bauen baut
1961 wurde die Berliner Mauer gebaut. bouwen fliehen flieht, ist geflohenZwei Gefangene versuchten zu fliehen. vluchten
flüchten flüchtet
Kurz vor dem Bau der Mauer konnte er in den Westen flüchten. vluchten
derBahnsteig BahnsteigeDie Fahrgäste warten auf dem Bahnsteig. perron derPark Parks Im Zentrum befindet sich ein riesiger Park. park
der Platz Plätze
Der ganze Platz ist verkehrsfreie Fußgängerzone. plein
dieAmpel Ampeln Fahren Sie an der Ampel nach rechts. verkeerslicht Fußgängerampel
Die Fußgängerampeln in Ostberlin sahen anders aus. voetgangersverkeerslicht
dieAussicht Vom Turm aus hat man eine weite Aussicht auf die Stadt. uitzicht
dieGlaskuppel Glaskuppeln
Die Glaskuppel des Reichstags ist einen Besuch wert. glazen koepel
die Station Stationen Wie viele Stationen sind es bis zum Hauptbahnhof? halte das Bauwerk Bauwerke Der Dom ist ein beeindruckendes Bauwerk. bouwwerk das Gebäude Gebäude Wie alt ist dieses Gebäude eigentlich? gebouw
das Wahrzeichen Wahrzeichen Das Brandenburger Tor ist das Wahrzeichen Berlins. symbool, kenmerkend gebouw
aussteigen steigt aus, ist ausgestiegen
Nach zwei Stationen müssen wir aussteigen. uitstappen
einsteigen steigt ein, ist eingestiegen
umsteigen steigt um, ist umgestiegen
Vorsicht, wenn Sie einsteigen! instappen
Wir mussten zweimal umsteigen. overstappen
• Veel Nederlandse woorden zijn in het Duits hetzelfde. Soms zien ze er een beetje anders uit of klinken ze anders, maar je kunt ze toch herkennen. Het zijn transparante woorden.
• Nederlands en Duits zijn Germaanse talen. Ze hebben dezelfde oorsprong en je kunt nog steeds veel overeenkomsten vinden. Vaak zijn de medeklinkers in beide talen hetzelfde, maar de klinkers verschillend.
• Noteer falsche Freunde in een tabel om ze beter te onthouden. Heb je een visueel geheugen? Gebruik dan afbeeldingen om de woorden te illustreren.
• Leer woorden in eenvoudige contextzinnen om ze gemakkelijker te onthouden. De zinnen Wer bist du? en Wie alt bist du? helpen je bijvoorbeeld om het verschil te zien tussen het Nederlandse en het Duitse wie.
• Leer nieuwe woordenschat in thematische woordvelden. Vertrek bij het studeren van het grondwoord (de knoop) en bouw systematisch elke tak verder op.
das Gesicht der Körper groß klein das Aussehen
die Haare die Nase das Auge das Ohr der Arm das Bein
• Leer zelfstandige naamwoorden altijd samen met hun lidwoord en meervoudsvorm.
• Leer woorden in paren:
• C ousin + Cousine
• Onkel + Tante
• Leer vaak voorkomende woordcombinaties (Kollokationen) als één geheel:
• zu Fuß gehen
• mit dem Bus fahren
• mit der U-Bahn fahren
• Leer tijds- en plaatsbepalingen als vaste verbindingen. Ze vormen één geheel. Let op: in het Duits drukt men plaats (Wo?) en richting (Wohin?) anders uit.
bv. Ich bin in der Stadt. (plaats: wo?) Ich gehe in die Stadt. (richting: wohin?)
• Bij samenstellingen bepaalt het laatste woord het geslacht:
bv. das Haus + die Nummer = die Hausnummer
• Om een taal sneller en efficiënter te leren, moet je actief lezen. Zoek in teksten of oefeningen naar woorden en uitdrukkingen die je nadien zelf kunt gebruiken. Zo krijg je de taal sneller onder de knie.
• Laat je bij een langere tekst niet afschrikken door het grote aantal woorden dat je nog niet begrijpt.
• Om specifieke informatie te zoeken in een tekst, lees je de tekst scannend. Je hoeft de tekst dus niet woord voor woord te lezen. Lees de opdrachten en zoek de gevraagde informatie in de tekst.
• Om de hoofdzaken uit een tekst te achterhalen, lees je de tekst globaal. Je leest doorgaans de eerste en laatste alinea van de tekst, of de eerste en laatste zin van elke alinea.
• Als je een tekst helemaal wilt begrijpen, lees je hem intensief. Je leest de hele tekst dan grondig door en zoekt de betekenis van moeilijke woorden op.
• Let op titels, ondertitels, foto’s en bijschriften. Gebruik je voorkennis: wat weet je al over dit onderwerp?
• Veel woorden zijn transparant. Ze lijken op het Nederlands of zijn internationaal. De context kan je helpen om moeilijkere woorden te begrijpen.
• Bij een artikel over een gebeurtenis worden er meestal antwoorden gegeven op de volgende vragen: wat, waar, wanneer, wie en waarom? Probeer bij het lezen van zulke teksten telkens de antwoorden op die vragen te vinden.
Luisteren en kijken
• Probeer de grote lijnen te begrijpen wanneer je een audio- of videofragment voor het eerst hoort of ziet. Bij een volgende luister- of kijkbeurt kun je op de details letten.
• Noteer tijdens het luisteren of kijken de belangrijkste woorden. Met behulp van die kernwoorden kun je achteraf de inhoud van het audio- of videofragment reconstrueren.
• In een instructievideo legt de vertelstem uit wat je ziet. Concentreer je dus op het beeld wanneer je niet goed begrijpt wat er gezegd wordt.
Een gesprek voeren
• Houd bij het communiceren steeds het communicatiemodel in het achterhoofd.
• K ies een medium dat geschikt is voor je boodschap, bv. een e-mail, een WhatsAppbericht, een presentatie, een post-it ...
• Stel jezelf de vraag wie de ontvanger is. Welk taalregister (informeel / formeel) moet je gebruiken?
• A an de eventuele reactie van de ontvanger (antwoord, gelaatsuitdrukking, gebaren) zie je of hij/zij de boodschap begrepen heeft.
Sender
Empfänger Medium
• Als je je gesprekspartner niet goed verstaat, kun je de volgende vragen stellen:
• Wie bitte?
• Kannst du etwas langsamer sprechen?
• Können Sie das bitte wiederholen?
• Zo vraag je naar onbekende woorden:
• „Schilderen“, wie heißt das auf Deutsch?
• Wie sagt man … auf Deutsch?
• Was ist die Übersetzung von … ?
• Wie schreibt man das?
• Kannst du / Können Sie das bitte mal buchstabieren?
• Twijfel je over de uitspraak van een woord? Zoek het dan op in een audiowoordenboek. Vraag tips aan je leerkracht!
• Verzamel ideeën en kernwoorden voordat je begint te schrijven.
• Denk op voorhand goed na over de opbouw van je tekst – zo zit hij meteen goed in elkaar en spaar je tijd.
• Laat je tekst even liggen en herlees hem met een frisse blik om eventuele fouten te corrigeren.
• Gebruik (digitale) hulpmiddelen, zoals een woordenboek, een tool voor tekstcontrole, een model of een voorbeeld. Vraag tips aan je leerkracht.
• Wees alert bij het inzetten van automatische vertaalmachines. De vertaling is niet altijd correct.
Credits:
p. 14 Eisbachwelle © Shutterstock / Cheungjoproduction; p. 14 Monopteros © Shutterstock / Asvolas; p. 14 Englishen Garten © Imageselect / AllesSuper; p. 16 Viktualienmarkt © Shutterstock / FooTToo; p. 16 Neue Rathaus © Shutterstock / Tohuwabohu 1976; p. 16 Allianz Arena © Shutterstock / anahtiris; p. 16 Engl. Garten © Shutterstock / trabantos; p. 16 © Shutterstock / FooTToo; p. 17 © Shutterstock / manfredxy; p. 19 Zelt © Shutterstock / Takashi Images; p. 19 StudentInnen © Shutterstock / matejknezevic; p. 19 BMW museum © Shutterstock / Boryana Manzurova; p. 23 © Shutterstock / Christian Mueller; p. 31 © Shutterstock / Makasana photo; p. 35 © Imageselect / Bahnmueller Imagebroker RM; p. 48 Ägyptische Museum © Imageselect / Album / quintlox; p. 48 Samurai Museum © Picture-Alliance / dpa / Imageselect; p. 48 Schloss Charlottenburg © Shutterstock / AR Pictures; p. 48 Willy-Brandt-Haus © Imageselect / Helmut Baar; p. 48 Körperwelten Museum © Imageselect / Mark Waugh; p. 48 Pergamommuseum © Shutterstock / posztos; p. 49 Disgusting Food Museum © Imageselect / Johan Nilsson/TT, TT News Agency; p. 49 Deutsche Spionagemuseum © Imageselect / Joko; p. 49 Sudhaus © Imageselect / Gunter Schneider; p. 50 © Shutterstock / praszkiewicz; p. 51 © Shutterstock / Legendary4; p. 53 © Shutterstock / Salvador Maniquiz; p. 57 © Dialogmuseum/Laura Brichta; p. 61 © Shutterstock / NeydtStock; p. 85 © Imageselect / INTERFOTO Moore; p. 88 © Imageselect / Matthew Chattle; p. 99-100 © 2010 Eric Corbeyran/P. Horne, Knesebeck Verlag; p. 101 © Imageselect / Impress Copyright, United Archives GmbH; p. 124 Gedicht Bertolt Brecht. Bertolt Brechts Hauspostille. © Suhrkamp Verlag AG 1999. Reprinted with kind permission of Suhrkamp Verlag AG; p. 125 © Imageselect / Bayerischer Rundfunk / Keller, Hagen / Album; p. 131 Statue © Shutterstock / Lindasky76; p. 131 Stolpersteine Rosen © Shutterstock / Achim Wagner; p. 131 Stolperstein © Shutterstock / aquatarkus; p. 133 Luftwege während der Berliner Blockade, Leerlaufprozess, CC BY-SA 3.0 DEED; p. 136 © Shutterstock / Gaschwald; p. 139 Bruderkuss © Shutterstock / ilolab; p. 139 Mauerpark © Shutterstock / elbud; p. 139 Seifenblase © Shutterstock / elbud; p. 140 © Shutterstock / lexan; p. 142 KaDeWe © Shutterstock / SergeyPhoto7; p. 142 Schloss Charlottenburg © Shutterstock / Grzegorz_Pakula; p. 142 Checkpoint Charlie © Shutterstock / Tupungato; p. 145 © Imageselect / Sorge, Agencja Fotograficzna Caro; p. 148 Dietrich © Imageselect / Pictorial Press Ltd; p. 148-149 Comic © avant-verlag, 2012, Buddenberg & Henseler