VWO_Voorbeeldhoofdstuk_Nieuw TaalRecht_2.4M

Page 1

NIEUW

TaalRecht 2.4 mondeling

An Wuyts


Via www.ididdit.be heb je toegang tot het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht 2.4 Mondeling. Activeer je account aan de hand van onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Zorg ervoor dat het e-mailadres van je school aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

NIEUW

TaalRecht 2.4

!

R

SI E

© VA

N

IN

mondeling

LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.

VE

Auteur: An Wuyts

PR

O

EF

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024 De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden. Fotocredits p. 32 Ramses Shaffy © Imageselect / Richard Wareham, p. 53 politie © PP Photos / Shutterstock.com, p. 92 Pieter Boussemaere © VRT, p. 97 Louis Neefs © Belgaimage / KIPPA, Metejoor © Belgaimage / Belgian_freelance, p. 149 Vader Abraham © Belgaimage / Dutchpressphoto, p. 175 Het Huis van het Nederlands © Belga, p. 176 Brussel © Wolf-Photography / Shutterstock.com, Amsterdam © Kiev.Victor / Shutterstock.com Videocredits p. 41 BV’s over tweedehandskledij © Nieuwsblad – 29/04/2023, p. 92 Waar komt de klimaatopwarming vandaan? © VRT

Eerste druk 2024 ISBN 978-94-647-0597-3 D/2024/0078/215 Art. 606342/01 NUR 110

2

twee

Omslagontwerp: Wendy De Haes Layout: Banananas.net Tekeningen: Hans Dijckmans

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Inhoudsopgave p. 5

Leerlijn luisteren en spreken

p. 8

Taalpaspoort

p. 9

Taalportfolio

p. 11

Nederlands in rollen

p. 13

Thema 1:

IN

Aan de slag met Nieuw TaalRecht

Fit in je hoofd • grammatica: conjuncties van tijd

Thema 2:

© VA

• luisteren en spreken: gevoelens en empathie

N

• woordenschat: migratie

Smaken verschillen • woordenschat: kledij

p. 15

p. 33

SI E

• grammatica: de comparatief, de superlatief • luisteren en spreken: een meningsverschil

Veiligheid op straat

R

Thema 3:

p. 51

• woordenschat: criminaliteit

VE

• grammatica: het plusquamperfectum voor tijd en irrealis

Thema 4:

EF

• luisteren en spreken: vermoedens uitspreken

Veilig thuis

p. 67

• woordenschat: ongelukjes in huis

O

• grammatica: het plusquamperfectum voor advies achteraf

PR

• luisteren en spreken: pijn en empathie

Thema 5:

Zorg voor het milieu

p. 83

• woordenschat: het milieu • grammatica: ‘er’ en ‘daar’ als subject • luisteren en spreken: je mening geven

Thema 6:

In de frisse lucht

p. 99

• woordenschat: een uitstap • grammatica: ‘er’ en ‘daar’ als verwijswoord • luisteren en spreken: telefoneren om inlichtingen te vragen

Inhoudsopgave

drie

3


Thema 7:

De eerste werkdag

p. 117

• woordenschat: een nieuwe job • grammatica: conjuncties van oppositie en contrast • luisteren en spreken: een rondleiding

Thema 8:

Werken in de horeca

p. 133

• woordenschat: de receptionist, de horeca • grammatica: relatieve zinnen met een prepositie • luisteren en spreken: een verzoek en reactie

Vrijwilligers gezocht

IN

Thema 9:

• woordenschat: hulpverlening

N

• grammatica: relatieve zinnen (herhaling)

• woordenschat: de Nederlandse taal

© VA

• luisteren en spreken: vergaderen

Thema 10: Het einde van het Nederlands

p. 151

p. 167

• grammatica: zinsconstructies, conjuncties (herhaling)

Grammatica en werkwoorden (verba)

p. 185

VE

R

Extra thema: Een weekendje uit

SI E

• luisteren en spreken: Nederlands spreken

p. 212

Luisterteksten

p. 231

PR

O

EF

Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen

4

vier

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Aan de slag met Nieuw TaalRecht Wat staat in Nieuw TaalRecht 2.4 Mondeling? • Leerlijn luisteren en spreken Wat heb je al geleerd en wat leer je in dit niveau? Hier vind je een overzicht.

• Taalportfolio Welke TAALTAKEN moet je afwerken? Hier vind je een overzicht.

© VA

N

• Nederlands in rollen Wanneer gebruik je Nederlands? Dat kan je hier aanduiden.

IN

• Taalpaspoort Hoever sta je met jouw Nederlands? Dat kan je hier noteren.

• Tien thema’s Je maakt oefeningen en taaltaken op luisteren en spreken.

SI E

• Grammatica en werkwoorden (verba) Je vindt alle grammatica samen achteraan.

• Luisterteksten Achteraan vind je ook de teksten van de luisteroefeningen.

VE

R

• Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen De oplossingen van de blauwe en gele oefeningen vind je op het einde van je boek.

EF

Wat vind je binnen elk thema?

PR

O

• Elk thema start met: Dit leer ik. Aan het einde van de les duid je aan: hoe goed kan je het?

○ nog helemaal niet goed ○ nog niet goed ○ goed ○ heel goed

Zo weet je waar je al goed in bent en waar je nog aan moet werken.

• De intro is een leuke oefening om het thema te introduceren. • Titels 1 tot 5 zijn het hart van het thema, met interessante luister- en spreekoefeningen.

– Dikwijls zijn het taaltaken voor een bepaalde rol. Kies je liever een andere rol? Dat kan! – Bij de grammatica- en woordenschatoefeningen gebruik je de tabel om elkaar te controleren. Met de tabel kan je de oefening ook thuis nog een keer studeren. – Luistertips en spreektips helpen je om vlot en correct te luisteren en te spreken.

Aan de slag met Nieuw TaalRecht

vijf

5


– Leertips en communicatietips helpen je om de taal te leren en te gebruiken. – Titel 5 is: Elke dag Nederlands. Dit zijn oefeningen om je Nederlands ook buiten de les te oefenen met authentieke teksten of in een authentieke omgeving. • Daarna volgt een overzicht van de nieuwe woorden en grammatica die je in het thema leerde.

– Bij de nieuwe woorden is het woordaccent onderstreept. Hierbij horen ook extra oefeningen op uitspraak en intonatie.

IN

– Volg je alleen de mondelinge module van 2.4? Geen probleem: alle grammatica van de schriftelijke module vind je ook hier. Volg je beide modules? Dan kan je de grammatica twee keer inoefenen: zowel mondeling als schriftelijk.

• Ook deze icoontjes helpen je:

SI E

Met de VAN IN Plus-app kan je: – audio beluisteren, – filmpjes bekijken, – documenten bekijken, – grammatica uit TaalRecht 1.1 en 1.2, en Nieuw TaalRecht 2.1, 2.2 en 2.3 opfrissen.

© VA

N

• Aan het einde van elk thema vind je blauwe en gele oefeningen. Met de blauwe oefeningen kan je de grammatica of woordenschat extra oefenen. De gele oefeningen helpen je als je een stap verder wil gaan.

VE

R

Hoe ga je te werk? Download de gratis app met je smartphone. Zie je dit icoontje? Open de VAN IN Plus-app en scan de pagina. Moet je iets opzoeken? Dan zie je dit icoontje: een loep. Hier vind je communicatieve werkvormen om extra te oefenen.

G

Oefen je grammatica in? Dan vind je bij deze oefening een G van grammatica.

W

Leer je nieuwe woorden? Dan vind je bij deze oefening een W van woorden.

PR

O

EF

+

Wil je de nieuwe woorden verder inoefenen? Dat kan via de Woordtrainer-app. Die download je op dezelfde manier als de VAN IN Plus-app. Kies voor de cover van dit boek. Begin de woordjes in te oefenen met de flashcards.

Hoe kan je nog meer oefenen? Op iDiddit vind je de audio, filmpjes, documenten en extra oefeningen. Alles wat je via de VAN IN Plus-app kan scannen, vind je hier ook.

6

zes

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht

N

© VA

Extra materiaal Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kan je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.

IN

Mijn lesmateriaal Hier vind je de woordenschat en grammatica uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...

Opdrachten Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

SI E

Resultaten Wil je weten hoever je al staat met je oefeningen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.

PR

O

EF

VE

R

Notities Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud? Via je notities kan je ze makkelijk terug oproepen.

Meer weten? Ga naar www.ididdit.be

Aan de slag met Nieuw TaalRecht

zeven

7


Leerlijn luisteren en spreken Nieuw TaalRecht 2.3 Mondeling – de weg vragen – telefoneren: informatie vragen – zich verontschuldigen – huisregels: afspraken maken – een praatje maken – een klacht, een voicemailbericht – telefoneren: storing op de lijn – een ontmoeting: formeel taalgebruik – een gesprek in het uitzendkantoor – zeggen dat je iets (niet) weet

Nieuw TaalRecht 2.2 Mondeling – een praatje aan de bushalte, mededelingen – je mening geven – gesprek met een verkoper, voorkeuren geven – telefoneren: de VDAB – een recept vertellen – een gesprek bij de dokter – zich aanmelden aan het onthaal – een formeel telefoongesprek – belangstelling tonen – een bewonersvergadering

Nieuw TaalRecht 2.4 Mondeling – gevoelens en empathie – een meningsverschil – vermoedens uitspreken – pijn en empathie – een voorstel, een reactie op een voorstel – telefoneren: een uitstap – de eerste werkdag: onthaal – een verzoek en de reactie – vergaderen – Nederlands gebruiken in de praktijk

PR

O

EF

VE

R

SI E

© VA

N

IN

Nieuw TaalRecht 2.1 Mondeling – informatie over een woning vragen en geven – om hulp vragen en reageren – een klacht formuleren – een afspraak maken – toestemming vragen en (niet) geven – nuanceren – het oudercontact – afspraken over werk – telefoneren: een uitje – je mening geven

8

acht

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Luisteren

Taalpaspoort

Mijn buurvrouw slikt stukken van haar woorden en zinnen in. ‘Goemogge’ in plaats van ‘goedemorgen’. Een praatje maken met haar is heel vermoeiend! Na elke zin zeg ik: ‘Wablieft?’ Het zou gemakkelijker zijn als ze haar Nederlands beter articuleerde.

© VA

N

IN

Die Nederlandse klanken zijn nog altijd vreemd voor mij! Ik moet me altijd heel erg concentreren om te begrijpen wat ze zeggen. Vooral de vocalen vind ik nog altijd moeilijk. ‘Boer’ of ‘buur’, ‘luik’ of ‘leuk’, ‘ik weet’ of ‘kwijt’ ... woorden die ik niet begrijp noteer ik om ze later op te zoeken ... maar vaak kan ik niet meer lezen wat ik geschreven heb!

VE

R

SI E

Ik vind dialectsprekers onverstaanbaar. Mijn collega’s op het werk bijvoorbeeld ... ze spreken allemaal Antwerps. En daar zijn ze heel trots op! In het begin vroeg ik hen wel eens om iets in het gewoon Nederlands te zeggen. ‘Zeddenen Antwaarpener of zeddet nie?’, vroegen ze. Dus zweeg ik maar ...

1 En jij? Wie begrijp je gemakkelijk? Wie begrijp je moeilijk?

EF

Gebruik de onderstreepte woorden.

PR

O

2 Ken je nog enkele dialectwoorden in het Nederlands?

Taalpaspoort

negen

9


Ik heb Nederlands geleerd van mijn lief. In het begin spraken we Spaans. Maar soms gingen we uit met een hele groep meisjes en jongens. Ik zag haar soms met andere jongens praten, maar verstond er niets van. En ik ben nogal jaloers! Ik wilde zo snel mogelijk Nederlands leren. Toen zijn we van Spaans overgestapt op Nederlands.

N © VA

Nederlands spreken ... ik durf het toch nog niet goed. Soms lachen mensen mij uit. Gisteren bijvoorbeeld zei ik tegen mijn man dat ik naar ‘het Ministerie van Buitenlandse Zakken’ moest. Hij vond het heel grappig ... waarom, dat weet ik niet!

Spreken

IN

Mijn eerste woorden leerde ik bij vrienden. ‘Wat is dat? Dat is thee. Dat zijn koekjes.’ In de les leerden we woorden juist uitspreken. Dat vond ik heel moeilijk. Moeilijker dan schrijven. Ik vind vooral de uitspraak van de ‘g’ en de ‘k’ vervelend. Het is wel grappig dat sommige woorden in het Koerdisch hetzelfde zijn: ‘ster’, ‘mier’, ‘tak’, bijvoorbeeld.

1 Antwoord kort op de vragen en spreek erover met je

SI E

klasgenoten.

1 Van wie heb jij geleerd om Nederlands te spreken?

R

2 Met wie spreek je Nederlands?

VE

EF

3 Wat vind je nog moeilijk?

4 Durf je overal Nederlands spreken?

O

PR

2 Lees deze citaten. Zoek de moeilijke woorden op. Welk citaat vind je het mooiste en waarom? 1

Je kan nog zoveel talen beheersen, wanneer je je snijdt bij het scheren, bedien je je van jouw moedertaal. Constantine

2

Wie gezag wil hebben, moet vóór alles kunnen zwijgen. Ernst Hohenemser

3

Veel over jezelf praten kan ook een manier zijn om je te verbergen.

4

Geef nooit uitleg. Je vrienden begrijpen je wel en je vijanden geloven je toch niet.

Friedrich Nietzsche

Ron Hubbard

Ik vind het citaat van het mooiste omdat

10

tien

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Taalportfolio

Naam:

Datum Thema

Taaltaak

IN

• Dit zijn taaltaken uit je boek. • Jouw leerkracht zegt welke taken jij moet afwerken. • Bewaar in je portfolio: – de taaltaken, – het overzicht van de thema’s met een kruisje bij wat je kan. • Soms staat in jouw boek een taak met een andere rol. Je mag dan ook die taak kiezen. • Bij de datum schrijf je wanneer je de taak moet afgeven. • Rechts geeft de leerkracht je een evaluatie voor die taken.

Evaluatie

Het verhaal van Yagmur

Vat het verhaal van Yagmur samen.

1

Mijn verhaal

Vertel jouw leven volgens een tijdlijn.

1

Ik vluchtte weg

Luister naar het verhaal en geef zelf antwoorden op de vragen. Geef jouw mening.

2

De mensen in mijn land

Vertel hoe de mensen uit jouw land zich kleden.

2

Wat draag jij graag?

2

Respect!

2

De klederdracht

Vertel over de klederdracht in jouw land. Vertel over, en luister naar, een persoonlijke ervaring.

3

Een misdaad

Kies een situatie en spreek over je vermoedens. Vertel zelf over een misdaad.

De oude vrouw

Reconstrueer het verhaal en vertel je eigen verhaal.

© VA

SI E

Kijk naar het filmpje over tweedehandskledij. Vertel wat je graag draagt of niet graag draagt.

R

Geef kritiek en reageer op kritiek. Improviseer een verhaal.

VE

EF

O

3

N

1

Veiligheid op straat

Spreek met drie personen over veiligheid. Geef je mening over veiligheid in de stad.

4

Hoe is dat gebeurd?

Vertel over een ongeluk en reageer.

4

Een ongelukje

Luister en vertel welke ongelukjes er gebeurd zijn en wat je dan moet doen.

4

Mijn advies

Geef advies hoe het beter had gekund.

4

Het repaircafé

Luister naar het filmje en vat samen.

5

Onze voorstellen

Doe een voorstel en reageer op een voorstel om milieuvriendelijker te leven.

5

In het nieuws

Vat het nieuwsbericht samen en oordeel of het positief of negatief is.

PR

3

Taalportfolio

elf

11


Taaltaak Positief of negatief

Vertel over positieve en negatieve ontwikkelingen in verband met het milieu.

5

De klimaatopwarming

Vat de inhoud van het filmpje samen. Spreek over de klimaatopwarming.

6

Op stap

Vraag en geef informatie en instructies aan de telefoon.

6

Mijn plek

Vertel waar je geweest bent en wat je er gedaan hebt.

6

De dierentuin

Kijk naar een filmpje. Vertel wat je bijgeleerd hebt en geef jouw mening.

7

Tips voor de eerste werkdag (1) en (2)

Luister en noteer de tips. Geef je eigen mening.

7

Mijn ervaring

Vertel over je verwachtingen en ervaringen tijdens je eerste werkdag.

7

Welkom in ons bedrijf

Luister, noteer de belangrijkste informatie en vat samen.

7

Een rondleiding

Stel jezelf voor en laat je rondleiden. Verwelkom iemand en leid hem / haar rond.

7

BASF

Beoordeel het filmpje en maak zelf een filmpje of een tekst.

8

Wat kan ik voor u doen?

8

Het feest in het restaurant

8

In de horeca

Vergelijk informatie en geef jouw mening over werken in de horeca.

9

Vrijwilligers aan het woord

Luister naar de vrijwilligers en noteer de belangrijkste aspecten van vrijwilligerswerk.

Het feestcomité

Definieer ‘een vergadering’.

Onze vergadering

Neem deel aan de vergadering, gebruik de juiste woorden en houd je aan de basisregels.

9

De buddy

Kijk naar het filmpje en vertel over de buddy.

10

Levenslang leren

Spreek gestructureerd over je taaltraject en vergelijk met je klasgenoten.

10

Nederlands spreken

Voer een gesprek en reflecteer, vraag en geef verduidelijking rond taal.

10

Meertaligheid

Kijk naar het filmpje. Beschrijf hoe jouw situatie is en geef jouw mening.

twaalf

N

© VA

SI E

R

Telefoneer met een verzoek. Beantwoord de telefoon. Luister naar het verhaal en geef jouw mening over het restaurant.

VE

O

PR

9

IN

5

9

12

Evaluatie

EF

Datum Thema

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Nederlands in rollen

Naam:

Wanneer luister jij naar Nederlands? Wanneer spreek jij Nederlands? Dat kan in verschillende situaties, in verschillende rollen. Die rollen staan hieronder.

IN

Bij elke rol vind je één voorbeeld. • Is deze rol voor jou belangrijk of niet? Zet een kruisje naast het duimpje omhoog of het duimpje omlaag. • Vul je naam in en geef deze pagina aan je leerkracht.

© VA

consument Je wil een mooi kledingstuk kopen. Wat doe je? Je vraagt advies aan de verkoper.

N

Rol

SI E

vrijetijdsbesteder Je wil een stad in België bezoeken. Wat doe je? Je spreekt met iemand van Toerisme Vlaanderen.

R

opvoeder Je kind gaat voor het eerst naar school. Wat doe je? Je wisselt tips uit over de eerste schooldag.

VE

administrator Je denkt dat iemand in de straat sluikstort. Wat doe je? Je spreekt over je vermoedens met een buurtbewoner.

O

EF

werknemer Je werkt in een hotel. Wat doe je? Je antwoordt op vragen van de klanten.

PR

werkzoekende Je wil ervaring opdoen als vrijwilliger. Wat doe je? Je spreekt met een winkelier. ondernemer / werkgever Je krijgt een nieuwe werknemer. Wat doe je? Je leidt hem / haar rond in het bedrijf. student / cursist Je wil in de vakantie nog Nederlands leren. Wat doe je? Je noteert tips van de leerkracht. communicator Iemand vertelt je over een ongelukje in huis. Wat doe je? Je toont belangstelling.

Nederlands in rollen

dertien

13


IN N © VA SI E R VE EF O PR 14

veertien

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


THEMA

1

Gedeelde smart is halve smart.

Fit in je hoofd

Ik kan het zo:

• Ik interpreteer de inhoud van een persoonlijk verhaal.

○ ○ ○ ○

• Ik vat een verhaal samen en gebruik verschillende conjuncties van tijd.

○ ○ ○ ○

• Ik vertel mijn eigen geschiedenis.

○ ○ ○ ○

• Ik oordeel op basis van een gesprek hoe de sprekers zich voelen.

○ ○ ○ ○

IN

Dit leer ik:

○ ○ ○ ○

N

• Ik spreek over een probleem en toon medeleven.

VA

Intro a Hoe voelt de persoon in de rode trui zich volgens jou? goed / niet goed

©

Kijk naar deze foto en beantwoord de vragen.

SI E

b Spreek met een klasgenoot die een andere keuze maakte. Leg uit: waarom heb je gekozen voor ‘goed’ of ‘niet goed’?

R

c Heeft je klasgenoot je kunnen overtuigen? ja / nee

PR

O

EF

VE

d Spreek erover met de hele klas. Wat is jullie conclusie?

Fit in je hoofd

vijftien

15


1 Het verhaal van Yagmur 1 Luister naar het verhaal en beantwoord de vragen. AUDIO

a Is dit juist of niet juist?

W juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist juist / niet juist

N

IN

De vader van Yagmur kwam naar België om in de mijnen te werken. Yagmur had weinig vriendinnen in de basisschool. Yagmur ging naar de hogeschool. Yagmur vond geen werk. De vader van Yagmur heet Ekrem. Yagmur ontmoette Ekrem in Istanbul. Yagmur is kapster. Ekrem is met pensioen.

b Hoe hoor je het? 1 naar een ander land vertrekken: e

© VA

1 2 3 4 5 6 7 8

2 werken onder de grond: werken in de m 3 eten, drank en liefde geven: z

voor

5 je diploma halen: af

SI E

4 de school na het secundair: de h

maken

7 regelen dat je iemand ziet: een a

maken

VE

8 in het echt zien: o

R

6 een reis in een land maken: een r

9 soms ook ‘s nachts werken: in

werken

10 niet meer werken omdat je ouder bent: met

EF

zijn

c Kies een van deze nieuwe woorden en maak een zin met het woord. Vergelijk met je klasgenoten.

O

PR

Studeer Werkwoord

16

zestien

Imperfectum

Perfectum

afstuderen

studeerde(n) af

zijn afgestudeerd

emigreren

emigreerde(n)

zijn geëmigreerd

ontmoeten

ontmoette(n)

hebben ontmoet

zorgen

zorgde(n)

hebben gezorgd

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


d Spreek met je klasgenoten. • • • •

Hoe oud is Yagmur volgens jou? Waarom? Is Yagmur sociaal? Waarom wel? Waarom niet? Heeft ze een gemakkelijk leven of niet? Herken je het verhaal van Yagmur?

2 Luister nog een keer naar het verhaal van Yagmur.

IN

G

Stop na elke zin met een conjunctie. Welke conjunctie hoor je? Vul de zinnen aan, zoals in het voorbeeld. Kies uit: eerst / later / nadat / sinds / terwijl / toen / tot / voor / wanneer. Mijn naam is Yagmur en ik kom uit Turkije. (1) Toen

ik een klein meisje was, emigreerde mijn familie naar België.

Mijn vader kwam hier om te werken in de mijnen. (2)

N

AUDIO

Mijn zussen en ik gingen naar school.

© VA

mijn vader werkte, zorgde mijn moeder voor ons.

In de basisschool had ik een heleboel vriendinnen.

Ik studeerde goed en mocht naar de hogeschool. Ik studeerde sociaal werk. (3) Maar (4)

SI E

ik afgestudeerd was, vond ik een job bij de gemeente. ik bij de gemeente begon te werken, maakte ik een rondreis

in Turkije.

R

Ik woonde bij mijn ouders (5) (6)

VE

(7)

ik met Ekrem ging trouwen.

maakte mijn moeder een afspraak met zijn familie. ontmoette ik Ekrem in Istanbul.

Ekrem en ik hebben drie kinderen.

EF

(8)

Ekrem met pensioen is, gaan we samen reizen.

O

Maar (9)

Ekrem in shiften werkt, slaapt hij niet zo goed.

PR

In het Nederlands zijn er veel conjuncties van tijd. Je gebruikt ze om een verhaal in de tijd te structureren. Weet je nog? In Nieuw TaalRecht 2.3 leerde je over ‘toen’, ‘wanneer’, ‘daarna’ en ‘daarvoor’. In Nieuw TaalRecht 2.3 leerde je ook over ‘eerst’, ‘dan’ en ‘sindsdien’.

Fit in je hoofd

zeventien

17


G

3 Hieronder staan enkele nieuwe conjuncties.

Je hebt ze zeker al veel gehoord. Je krijgt de Engelse vertaling van de conjuncties.

a Schrijf de vertaling in jouw taal en vergelijk met een klasgenoot met dezelfde moedertaal. b Zoek samen naar een voorbeeldzin in het Nederlands. Nederlands

Engels

1 later

later

Jouw moedertaal

Voorbeeldzin

after

IN

2 na(dat)

3 sinds

since

while

© VA

4 terwijl

N

5 tot(dat)

until

before

R

6 voor(dat)

SI E

Leertip

G

EF

VE

Vind je de conjuncties die je vroeger leerde nog moeilijk? Zoek ze dan ook op.

4 Kijk nog eens naar de zinnen van Yagmur op pagina 17.

O

a Onderstreep na elke conjunctie het vervoegde werkwoord, zoals in het voorbeeld.

PR

b Gebruik je de conjunctie met een inversiezin (werkwoord vooraan) of met een bijzin (werkwoord achteraan)? Zet een kruisje.

18

achttien

Conjunctie

1 Toen ik een klein meisje was ...

toen

2 Terwijl mijn vader werkte ...

terwijl

3 Nadat ik afgestudeerd was ...

nadat

4 voor ik bij de gemeente begon te werken ...

voor

5 tot ik met Ekrem ging trouwen ...

tot

6 Eerst maakte mijn moeder een afspraak.

eerst

+ inversiezin

NIEUW TAALRECHT 2.4

+ bijzin

MONDELING


Conjunctie 7 Later ontmoette ik Ekrem in Istanbul.

later

8 Sinds Ekrem in shiften werkt ...

sinds

9 Wanneer Ekrem met pensioen is ...

wanneer

+ inversiezin

+ bijzin

Let op:

G

© VA

N

• Veel conjuncties gebruik je ook als tijdwoord of vraagwoord. voorbeeld: Tot 2023 kende ik geen Nederlands. Voor 2023 kende ik geen Nederlands. Sinds 2023 studeer ik Nederlands. Wanneer is de les gedaan?

IN

• ‘voor’ = ‘voordat’, ‘tot’ = ‘totdat’ voorbeeld: Voordat ik trouwde, woonde ik thuis. Ik woonde thuis totdat ik trouwde.

SI E

• ‘Nadat’ gebruik je vaak met een plusquamperfectum: ‘had, hadden’ / ‘was, waren’ + participium. Die tijd bestuderen we later in deze module. Studeer

R

Conjuncties van tijd

Nadat ik afgestudeerd was, kwam ik naar België.

VE

Voor ik naar België kwam, kende ik geen Nederlands. Tot ik naar België kwam, wist ik niet dat ze hier Nederlands spreken.

EF

Later schreef ik me in voor de Nederlandse les. Sinds ik Nederlands studeer, voel ik me hier thuis.

PR

O

Terwijl ik Nederlands studeer, heb ik geen tijd om te werken.

5

Taaltaak Het verhaal van Yagmur

Rol: communicator

Wat weet je nog over Yagmur? Spreek erover met enkele klasgenoten. Deze tijdlijn kan je helpen. Gebruik de conjuncties van hierboven. naar België

hogeschool

basisschool

Fit in je hoofd

trouwen

werk

shiftwerk

drie kinderen

met pensioen

negentien

19


2 Mijn verhaal 1 Maak een zin met de conjunctie, zoals in het voorbeeld.

G

Let op: staat er een bijzin voor de hoofdzin, dan krijgt de hoofdzin inversie. Zo’n hoofdzin met inversie kan je ook een ‘inversiezin’ noemen. voorbeeld: Ik kwam naar België. Ik was nog niet getrouwd. (toen) (= twee hoofdzinnen) Toen ik naar België kwam, was ik nog niet getrouwd. (= bijzin + hoofdzin met inversie)

IN

1 Ik schreef me in om les te volgen. Ik keek ook naar de Vlaamse televisie. (eerst ... later)

© VA

N

2 Ik ging werken in de mijnen. Ik had geen job. (voor)

3 Ik vond een job bij de stad Gent. Ik was gelukkig. (toen)

SI E

4 Mijn contract was afgelopen. Ik werkte elke dag van 9 tot 5. (tot)

R

VIDEO

Lees de zin in het donkergele vak. Maak een zin met de conjunctie. Je klasgenoot controleert. Draai dan de rollen om en maak de oefening nog een keer.

EF

G

VE

2 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

O

Klasgenoot A

Ik verloor mijn job. Ik voelde me erg depressief. (nadat)

Nadat ik mijn job verloor, voelde ik me erg depressief.

Nadat ik drie dagen had gehuild, besloot ik iets te gaan doen.

Ik had drie dagen gehuild. Ik besloot iets te gaan doen. (nadat)

Ik heb dat besluit genomen. Ik werk als vrijwilliger in een ziekenhuis. (sinds)

Sinds ik dat besluit heb genomen / genomen heb, werk ik als vrijwilliger in een ziekenhuis.

Ik maak samen met de zieke kinderen huiswerk, tot ze terug naar school kunnen.

Ik maak samen met de zieke kinderen huiswerk. Ze kunnen terug naar school. (tot)

Ik zie de kinderen lachen. Dat maakt mij gelukkig. (wanneer)

Wanneer ik de kinderen zie lachen, maakt mij dat gelukkig.

Terwijl ik de kinderen met hun huiswerk help, denk ik niet aan mijn problemen.

Ik help de kinderen met hun huiswerk. Ik denk niet aan mijn problemen. (terwijl)

PR

20

Klasgenoot B

twintig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Klasgenoot B

Ik blijf nog enkele maanden als vrijwilliger werken. Ik krijg misschien een echte job in het ziekenhuis. (eerst ... later)

Eerst blijf ik nog enkele maanden als vrijwilliger werken. Later krijg ik misschien een echte job in het ziekenhuis.

Ik ben niet meer zo gelukkig geweest sinds ik in België aangekomen ben / ben aangekomen.

Ik ben niet meer zo gelukkig geweest. Ik ben in België aangekomen. (sinds)

Ik vond mijn vrijwilligersjob. Ik dacht alleen aan mezelf. (voor)

Voor ik mijn vrijwilligersjob vond, dacht ik alleen aan mezelf.

Wanneer ik van mijn job thuiskom, voel ik dat ik iets goeds gedaan heb.

Ik kom thuis van mijn job. Ik voel dat ik iets goeds gedaan heb. (wanneer)

IN

Klasgenoot A

Leertip

Taaltaak Mijn verhaal Vertel nu jouw verhaal.

Heb je inspiratie nodig? Kijk dan al eens naar het verhaal van Oumar bij ‘Elke dag Nederlands’ op pagina 26. a Schrijf de datum.

R

VIDEO

Rol: communicator

SI E

3

© VA

N

Wees niet bang om fouten te maken. Maak je meer fouten dan een klasgenoot? Dat is niet erg. Je klasgenoot heeft misschien meer oefenkansen of zijn / haar moedertaal is meer verwant met het Nederlands.

VE

1 Wanneer ben jij geboren?

2 Wanneer ging je voor het eerst naar school?

EF

3 Wanneer kwam je naar België?

PR

O

b Schrijf de data op de tijdlijn. Schrijf ook nog andere belangrijke gebeurtenissen op jouw tijdlijn.

c Werk samen met enkele klasgenoten. Vertel iets over jouw tijdlijn en gebruik de conjuncties van tijd. Gebruik de nieuwe conjuncties en de conjuncties die je al kende.

Fit in je hoofd

eenentwintig

21


d Kies dan om de beurt een datum. Vertel: • • • •

Waar woonde je op dat moment? Met wie woonde je samen? Wat deed je? Ging je naar school? Ging je werken? Bleef je thuis? Was je gelukkig?

Kies een andere rol.

Rol: werknemer / administrator

© VA

N

IN

A Je bent advocaat. Je klasgenoot is je cliënt. Je cliënt moet naar de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel om zijn / haar verhaal te vertellen. Help je cliënt om zijn verhaal te structureren. Stel vragen. Maak samen een tijdlijn. B Je bent uitgenodigd door de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel om je verhaal te vertellen. Je gaat met je advocaat praten. Die zal je helpen om je verhaal te structureren. Maak samen een tijdlijn.

4 Vertel het verhaal van een van de bewoners van een opvangcentrum van Fedasil, het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers.

SI E

a Ga naar de website van Fedasil. Kies een verhaal.

EF

VE

R

b Lees het verhaal en noteer enkele sleutelwoorden. Maak een tijdlijn.

PR

+

O

c Vertel het verhaal aan een klasgenoot. Gebruik conjuncties van tijd.

5 Mijn leven Kies één ding uit je leven dat speciaal is. voorbeeld: Ik heb een cursus Italiaans gevolgd. Ik ben over het hek rond Ceuta in het noorden van Marokko geklommen. Ga vooraan in de klas staan. Je klasgenoten raden wat je gedaan hebt. Ze stellen vragen. Je mag alleen antwoorden met ‘ja’ of ‘nee’. Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 29. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 31.

22

tweeëntwintig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


3 Hoe gaat het? 1 Luister naar het gesprek tussen Annick en Yagmur en beantwoord de vragen. AUDIO

a Over welke twee personen praten ze? Hoe voelen die personen zich? 1

2

N

2 Dit zijn de zinnen die je in het gesprek hoort.

© VA

W

IN

b Wat denk jij van de situatie van Ekrem? Is ze voor jou herkenbaar? Welk advies zou jij hem geven?

a Zet ze in de ik-vorm, zoals in het voorbeeld. voorbeeld: Het is je dag niet. Het is mijn dag niet.

O

EF

VE

R

SI E

b Is het goed nieuws? Schrijf een + naast de zin. Is het geen goed nieuws? Schrijf een – naast de zin.

PR

1 Het valt hem zwaar.

2 Hij heeft slaapproblemen.

3 Hij ziet het niet meer zitten.

4 Jij maakt je zorgen.

5 Hij houdt het niet meer uit.

Fit in je hoofd

drieëntwintig

23


6 Dat is moeilijk voor hem.

7 Ze voelt zich prima.

8 Ze vindt het geweldig.

9 Ze is altijd goedgehumeurd!

Zet een kruisje.

Goed nieuws

Slecht nieuws

© VA

Kop op! Je raakt er wel overheen. Goed zo! Dat is leuk nieuws.

SI E

Fijn dat te horen. Houd de moed erin.

IN

3 Wanneer geef je deze reactie: bij goed nieuws of bij slecht nieuws?

N

W

PR

O

EF

VE

R

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 30. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 32.

24

vierentwintig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


4 Kop op! W

1 Ken je nog andere uitdrukkingen om te zeggen hoe je je voelt? Hoe kan je reageren?

a Schrijf bij elk gezichtje een emotie. Kies uit: blij / boos / gelukkig / ongelukkig / teleurgesteld / tevreden / verdrietig / verrast. Soms kan je meer dan één emotie kiezen. 2

3

4

IN

1

6

7

8

© VA

5

N

SI E

R

b Hoe kan je reageren wanneer iemand zich zo voelt? Spreek erover met je klasgenoten.

VE

2 Spreek met een klasgenoot.

EF

a Schrijf op een kaartje één situatie waarin je je goed voelde. voorbeeld: Ik vond een nieuwe vriendin. b Schrijf op een ander kaartje één situatie waarin je je slecht voelde. voorbeeld: Ik maakte ruzie met mijn bazin.

O

c Lees jouw kaartjes voor aan enkele klasgenoten. Jouw klasgenoten reageren.

PR

d Reageer op de kaartjes van je klasgenoten.

3 Kijk naar het filmpje van Tele-Onthaal en beantwoord de vragen.

VIDEO

1 Welk nummer kan je bellen om te praten met iemand?

2 Op welk adres kan je chatten?

3 Hoeveel kost het?

4 Moet je zeggen wie je bent?

Fit in je hoofd

vijfentwintig

25


5 Elke dag Nederlands Taaltaak Ik vluchtte weg Dit filmpje gaat over Oumar. Hij vluchtte weg uit Mauretanië om hier een nieuw leven te beginnen.

© VA

N

IN

VIDEO

Rol: communicator

SI E

a Kijk naar het filmpje en luister naar de antwoorden van Oumar. Oumar geeft antwoord op deze vragen:

PR

O

EF

VE

R

1 Wat heeft ervoor gezorgd dat jij uit jouw land wegvluchtte? 2 Wat waren de moeilijkste momenten tijdens je reis of bij je aankomst? 3 Was België een bewuste keuze? 4 Ben je alleen naar hier gekomen? 5 Wat vond je raar toen je in Brussel aankwam? 6 Wat was voor jou de grootste moeilijkheid als vluchteling hier in België? 7 Welke tip zou je aan de minister geven om alles beter te maken? 8 Is er een gewoonte of traditie uit jouw land die je hier in België wil introduceren? 9 Geloof je in een multiculturele samenleving? 10 Voel je dat er vooroordelen zijn tegenover vluchtelingen? 11 Kan je advies geven aan een vluchteling die hier net aankomt in België? 12 Wat mis je het meest uit jouw land? 13 Hoe kunnen wij mensen die hier opnieuw starten, helpen? 14 Voel jij je nu wat thuis in België?

b Kijk nog een keer en stop na elke vraag met antwoord. Spreek erover met enkele klasgenoten. • Wat denk jij over het antwoord van Oumar? • Welk antwoord geef je zelf op de vraag? Let op: je moet niet op elke vraag antwoorden. Wil je niet antwoorden? Zeg dan ‘pas’. c Wil jij nog iets vragen aan je klasgenoot?

26

zesentwintig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Woordenschat / Grammatica

Het is mijn dagje niet. Het … valt me zwaar. Ik heb slaapproblemen. Ik zie het niet meer zitten. Ik maak me zorgen. Ik houd het niet meer uit.

emigreren naar een afspraak maken een rondreis maken iemand ontmoeten in de mijn werken de mijn − de mijnen in shiften werken de shift – de shiften met pensioen zijn zorgen voor

Goed nieuws

Kop op! Je raakt er wel overheen. Houd de moed erin.

Goed zo! Dat is leuk nieuws. Fijn dat te horen.

© VA

Ik voel me prima. Ik vind het geweldig. Ik ben altijd goedgehumeurd.

Dat is moeilijk voor mij.

IN

de hogeschool − de hogescholen

N

Slecht nieuws

separabel afstuderen

SI E

Conjuncties van tijd

‘Eerst’, ‘dan’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘sindsdien’ en ‘later’

VE

R

Deze conjuncties gebruik je met een inversiezin of in de hoofdzin. voorbeeld: Eerst begon ik Nederlands te leren. Ik begon eerst Nederlands te leren. ‘Toen’, ‘wanneer’, ‘voor(dat)’, ‘tot(dat)’, ‘nadat’, ‘sinds’ en ‘terwijl’

EF

Deze conjuncties gebruik je met een bijzin. voorbeeld: Toen ik naar België kwam, was ik nog maar 18 jaar.

O

Je kan sommige conjuncties ook als gewone woorden gebruiken. voorbeeld: Wanneer kom je naar huis?

PR

VIDEO

Emigreren

Je gebruikt de conjuncties met allerlei tijden. • Je zegt hoe het vroeger was: het imperfectum. voorbeeld: Toen ik jong was, woonde ik in een dorp. • Je zegt wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd: het perfectum. voorbeeld: Sindsdien ben ik verhuisd naar een stad. • Je zegt wat er vóór een moment vroeger gebeurde: het plusquamperfectum (deze tijd leer je in de volgende thema’s). voorbeeld: Nadat ik verhuisd was, zocht ik een job.

• Je zegt hoe het nu of later is: het presens of het futurum. voorbeeld: Wanneer ik een diploma haal, geef ik een feest. Later zal ik trouwen met een lieve man.

Fit in je hoofd

zevenentwintig

27


Uitspraakoefeningen Spreektip Meer oefenen? Download de gratis VDAB-app Uitsprekend.

1 Luister naar de woorden. a Kijk niet naar de linkse kolom. Je hoort verschillende klanken in één woord. Zet een kruisje bij alle klanken die je in het woord hoort.

AUDIO

b Oefen de woorden met een kruisje. Let op: wat je schrijft is niet altijd wat je hoort. E kort

hersenvlies

I kort

I / IE lang

N

levenslied

E / EE lang

IN

doffe E

© VA

vergezicht kinderziekte welgesteld liefdesnest

SI E

beetnemen slimmerik veertigste

R

windstil

VE

verbeelding werelddeel

EF

ventiel

2 Luister naar de zinnen.

a Wat hoor je? Zet een kruisje.

O

AUDIO

28

PR

b Oefen de zinnen met een kruisje.

Het is mijn dagje niet.

oOOoOo

oooOoo

Het valt me zwaar.

oooO

OoOo

Ik zie het niet meer zitten.

OoOoOoo

oOoOoOo

Ik maak me zorgen.

oOoOo

OoooO

Dat is moeilijk voor mij.

oooOoO

ooOooO

Ik voel me prima.

oOoOo

OoOoO

Ik vind het geweldig.

ooooOo

ooOooo

Houd de moed er in.

oOoOo

ooOoO

Dat is leuk nieuws.

oOoO

ooOO

Fijn dat te horen.

ooOoO

OooOo

achtentwintig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Ik oefen extra

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

2 Mijn verhaal 1 Wat is juist? Zet een kruisje.

N

2 Totdat mijn Nederlands perfect is, ga ik naar school.  Mijn Nederlands is niet perfect.  Mijn Nederlands is perfect.

IN

1 Sinds ik in België woon, heb ik al veel geleerd.  Ik woon in België.  Ik woon niet meer in België.

© VA

3 Wanneer ik mijn diploma heb, wil ik in een ziekenhuis werken.  Ik heb een diploma.  Ik heb geen diploma.

SI E

4 Maar tot ik mijn diploma heb, werk ik in het weekend in een broodjeszaak.  Ik werk in het weekend in een broodjeszaak.  Ik ga later in een broodjeszaak werken.

VE

R

5 Toen ik nog geen woning had, sliep ik op de zetel bij vrienden.  Ik heb nu geen woning.  Ik heb nu een woning.

EF

6 Nadat ik een studio had gevonden, ging het beter.  Ik woon niet in een studio.  Ik woon in een studio.

O

2 Vul het juiste woord in.

PR

1 toen / sinds

ik in België woon, heb ik al veel geleerd.

ik in België aankwam, dacht ik dat de Belgen Frans spraken.

2 wanneer / tot Ik studeer verpleegkunde. werken. Maar

ik mijn diploma heb, wil ik in een ziekenhuis ik mijn diploma heb, werk ik in een broodjeszaak.

3 nadat / voor

Maar

ik zelf een woning had, sliep ik op de zetel bij vrienden. Ik was niet gelukkig. ik een studio gevonden had, ging het beter.

4 later / terwijl

Maar Fit in je hoofd

ik op zoek was naar werk, ging ik elke dag naar de VDAB. vond ik een goede job en kon ik geld sturen naar mijn familie. negenentwintig

29


3 Hoe gaat het? Lees het gesprek. Voer dan het gesprek met een klasgenoot, maar kijk niet naar je boek. Draai ook eens de rollen om. GESPREK 1 1 Hoe gaat het met je?

2 Ik heb slaapproblemen.

5 Houd de moed erin! Je leert elke les iets bij. 1 Hoe gaat het nu met je?

N

2 Ik voel me prima. Ik heb geen slaapproblemen meer.

© VA

3 Dat is leuk nieuws.

4 Ja hé!

GESPREK 2

SI E

1 Hoe gaat het met je?

2 Ik zie het niet meer zitten.

R

3 Waarom niet?

VE

5 Kop op! Misschien vind je een andere woning. 1 Hoe gaat het nu met je?

PR

1 Hoe gaat het met je?

3 Ja, dat is moeilijk voor jou. 5 Kop op! Je raakt er wel overheen. 1 Hoe gaat het nu met je?

3 Goed zo!

30

dertig

4 Mijn buren maken elke nacht lawaai. Ik houd het niet meer uit.

2 Geweldig! Ik heb een nieuwe woning gevonden. 4 Zo snel mogelijk.

O

EF

3 Goed zo! Wanneer verhuis je?

GESPREK 3

4 Ik maak me zorgen over mijn Nederlands.

IN

3 Ja?

2 Niet zo goed. Mijn partner is weg. Dat valt me zwaar. 4 Ja, dat is zo.

2 Goed. Ik voel me beter. Ik ben weer goedgehumeurd.

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Ik oefen extra

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

2 Mijn verhaal Ken je ‘uiteindelijk’, ‘zodra’ en ‘zolang’?

N

© VA

voorbeeld: Uiteindelijk behaalde ik een diploma. (later) Zodra ik met pensioen ben, gaan we reizen. (wanneer) Zolang ik werk, verdien ik geld. (terwijl)

IN

Het zijn ook conjuncties van tijd. Ze worden minder gebruikt, en je kan ze ook vervangen door andere conjuncties. Daarom staan ze hier bij de extra oefeningen. Studeer ze alleen als je de belangrijkste conjuncties al goed kent.

a Kijk goed naar de voorbeeldzinnen. Duid het juiste antwoord aan.

een inversiezin / een hoofdzin of een bijzin een inversiezin / een hoofdzin of een bijzin een inversiezin / een hoofdzin of een bijzin

SI E

1 ‘Uiteindelijk’ gebruik je in: 2 ‘Zodra’ gebruik je in: 3 ‘Zolang’ gebruik je in: b Vul in: uiteindelijk / zodra / zolang. 1

R

2

VE

3

ik nog niet met pensioen ben, moet ik vroeg opstaan. ik 18 jaar ben, vertrek ik naar het buitenland. een mooie job.

5 Ik twijfelde lang, maar

emigreerde ik naar België.

EF

4 Hij solliciteerde veel, en vond

ik getrouwd ben, stop ik met werken.

hij nog in shiften werkt, zal hij niet goed kunnen slapen.

6

7 Ze begon te sporten, en

O

8

PR

9 10

Fit in je hoofd

voelde ze zich beter. je betaald hebt, mag je de lessen beginnen volgen. ik kan, stuur ik geld naar mijn familie. mijn zoon minderjarig is, moet hij naar mij luisteren.

eenendertig

31


3 Hoe gaat het? 1 Luister naar het liedje ‘Sammy’ van Ramses Shaffy (uit 1966). AUDIO

Beantwoord de vragen. Je moet niet alles begrijpen.

a Hoe is Sammy? Antwoord kort, zoals in het voorbeeld. 1 Hoe loopt Sammy? gebogen 2 Hoe kijkt Sammy? 3 Is Sammy sociaal of verlegen? 4 Is Sammy gelukkig?

IN

5 Heeft Sammy vrienden? 6 Wat vindt Sammy van de wereld?

N

7 Hoe voelt Sammy zich? 9 Voor wie of wat is hij bang? 10 Wat hoopt Sammy? b Welk advies geeft de zanger?

c Wat ziet Sammy daar?

SI E

© VA

8 Wil Sammy veranderen?

R

d Eindigt het liedje positief of negatief?

VE

2 Spreek met je klasgenoten over dit liedje en het advies van de zanger.

PR

O

EF

• Wat vind je van het liedje? Waarom? • Herken je de figuur van Sammy? Wat herken je? • Wat vind je van het advies? Waarom?

32

tweeëndertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


THEMA

2

Smaken verschillen

De kleren maken de man.

Ik kan het zo:

• Ik vergelijk hoe mensen zich kleden.

○ ○ ○ ○

• Ik vertel wat ik graag draag.

○ ○ ○ ○

• Ik vorm correcte comparatieven en superlatieven.

○ ○ ○ ○

• Ik gebruik gepaste uitdrukkingen bij een meningsverschil.

○ ○ ○ ○

IN

Dit leer ik:

N

Intro

Welke kleren dragen mensen? Wat is belangrijk? Comfort, cultuur, persoonlijke smaak maar ook ... mode. Mode doet ons de gekste kleren dragen. Kijk maar eens naar dit filmpje.

PR

O

EF

VE

R

SI E

VIDEO

© VA

1 Dit thema gaat over kleren.

2 Spreek met je klasgenoten. • • • • •

Vind jij mode belangrijk? Waarom wel? Waarom niet? Ben je wel eens naar een modemuseum geweest? Welk? Waar koop je jouw kleren? Koop je alleen nieuwe kleren, of ook tweedehandskleren? Wat vind je mooi?

Smaken verschillen

drieëndertig

33


1 Hoe kleden de vrouwen zich? 1 Hoe kleden de vrouwen zich? a Spreek erover met je klasgenoten. Noteer enkele sleutelwoorden op het bord. b De vrouwen in de klas gaan vooraan staan. Hoe kleden ze zich? Wat dragen ze (welke kledingstukken, welke kleuren, welke stijl)?

2 Luister naar het gesprek. Hoe hoor je het? Noteer. 1 elegant

Ze kleden zich

2 kort

Ze dragen

dan de vrouwen in mijn land.

IN

AUDIO

3 kleurrijk In Afrika dragen de vrouwen

N

dan in België.

3 Welke woorden zet je samen? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld. liever

graag

meer

weinig

beter

veel

minder

SI E

goed

R

G

In mijn land zijn de juwelen

jurken.

© VA

4 duur

rokken.

EF

VE

De comparatief is een vorm van het adjectief. Je gebruikt de comparatief om dingen te vergelijken. In zinnen met de comparatief gebruik je vaak ‘dan’.

O

De comparatief maak je zo: • adjectief + -er voorbeeld: mooier, korter

PR

• een adjectief dat eindigt op R + -der voorbeeld: duurder • een lang adjectief of een participium + ‘meer’ voorbeeld: meer kleurrijk, meer gepast

Let op: • Voor langere adjectieven kan je vaak kiezen. voorbeeld: kleurrijker / meer kleurrijk (allebei correct) • De laatste letter van het adjectief kan veranderen. voorbeeld: lief, liever / modieus, modieuzer / wijs, wijzer

34

vierendertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


• Wat is het juiste pronomen na ‘dan’? Is het bijvoorbeeld ‘dan ik / dan jij’ of ‘dan mij / dan jou’? Maak de zin langer: dan hoor je het. voorbeeld: Hij heeft meer kleren dan ik (dan ik heb). Hij ziet jou liever dan mij (dan hij mij ziet). • De flexie van het adjectief blijft, ook in de comparatieve vorm. Deze vormen worden niet zo dikwijls gebruikt. voorbeeld: Dat is een mooie jurk. Maar deze jurk is mooier. Ik kies voor de mooiere jurk.

IN

Weet je nog?

N

De comparatief heb je al kort gezien in TaalRecht 1.2. De flexie van het adjectief heb je geleerd in TaalRecht 1.2 en in Nieuw TaalRecht 2.2.

© VA

Studeer De comparatief duur

Deze kleren zijn duurder dan die.

elegant

SI E

Regelmatig

Deze kleren zijn eleganter dan die. Deze kleren zijn meer gepast dan die.

gepast

R

Onregelmatig

Die kleren zijn beter. Die kleren zie ik liever.

graag

Die kleren kosten meer.

veel

EF

weinig

Die kleren kosten minder.

4 Maak een comparatief, zoals in het voorbeeld.

O

G

VE

goed

PR

voorbeeld: Vroeger kocht ik (duur) kleren dan nu. Vroeger kocht ik duurdere kleren dan nu. 1 Mijn vriendin heeft (mooi)

juwelen dan ik.

2 Mijn sportschoenen zijn (afgedragen)

3 Wat is (modieus) een rok of een broek?

Smaken verschillen

dan mijn gewone schoenen. :

vijfendertig

35


G

5 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot. Zeg de zinnen in het donkergele vak juist. Gebruik een comparatief. Klasgenoot B

De schoenen in mijn land zijn (goedkoop) dan de schoenen in België.

De schoenen in mijn land zijn goedkoper dan de schoenen in België.

Maar de sportschoenen zijn dan weer duurder.

Maar de sportschoenen zijn dan weer (duur).

Mijn vrouw vindt een broek (comfortabel) dan een rok.

Mijn vrouw vindt een broek comfortabeler / meer comfortabel dan een rok.

Maar ik zie liever een rok dan een broek.

Maar ik zie (graag) een rok dan een broek.

Mijn buurman kleedt zich (sober) dan ik.

Mijn buurman kleedt zich soberder dan ik.

Zijn kleren zijn ook meer versleten.

Zijn kleren zijn ook (versleten).

Er is niets (vervelend) dan met je vrouw gaan winkelen.

Er is niets vervelender dan met je vrouw gaan winkelen.

Er is niets prettiger dan gaan winkelen met een vriend die advies geeft.

Er is niets (prettig) dan gaan winkelen met een vriend die advies geeft.

Een rok is (ongemakkelijk) dan een broek.

Een rok is ongemakkelijker / meer ongemakkelijk dan een broek.

Ja, dat is zo. Ik vind een rok ook ouderwetser / meer ouderwets. En jij?

Ja, dat is zo. Ik vind een rok ook (ouderwets). En jij?

SI E

© VA

N

IN

Klasgenoot A

PR

O

EF

VE

R

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 47. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 49.

36

zesendertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


W

6 Ken je de woorden uit de vorige oefening? a Welke woorden zijn positief, welke zijn negatief? Zet een kruisje. b Welk synoniem past best? Zet een kruisje. Positief

Negatief  stijlvol

 vrouwelijk

2 kleurrijk

 ouderwets

 met veel kleur

3 afgedragen

 veel gedragen

 te klein

4 modieus

 in de mode

 nieuw

5 comfortabel

 duur

 gemakkelijk

6 sober

 goedkoop

7 versleten

 bijna stuk

8 vervelend

 lang

9 prettig

 prijzig

IN

1 elegant

 met weinig kleur  goedkoop

N

 niet prettig  aangenaam, leuk

© VA

10 ongemakkelijk

 niet comfortabel  niet mooi

11 ouderwets

 niet modern

SI E

7

Synoniem

Taaltaak De mensen in mijn land

 versleten

Rol: communicator

VE

R

Spreek met je klasgenoten. Wat dragen de mensen in jouw land? Vergelijk ze met de Belgen.

Chinezen vinden mooie juwelen belangrijker.

PR

O

EF

Marokkanen kleden zich modieuzer dan Belgen.

Kies een andere rol.

De vrouwen in mijn land dragen liever een hoofddoek.

Rol: werkgever / werknemer

A Kies jouw bedrijf. Het is een bedrijf waar werknemers zich ‘stijlvol’ moeten kleden. Eén werknemer doet dat niet. Spreek met je werknemer. B Je bent een werknemer in het bedrijf van je klasgenoot. Je werkgever wil dat jij je ‘stijlvoller’ kleedt. Jij vindt comfort belangrijker. Spreek met je werkgever.

Smaken verschillen

zevenendertig

37


2 Hoe kleden de mannen zich? 1 Hoe kleden de mannen zich? a Spreek erover met je klasgenoten. Noteer enkele sleutelwoorden op het bord. b De mannen in de klas gaan vooraan staan. Hoe kleden ze zich? Wat dragen ze (welke kledingstukken, welke kleuren, welke stijl)?

2 Luister naar het gesprek. Hoe hoor je het? Noteer. 1 goed Zijn de Belgische mannen de mannen in de school?

IN

AUDIO

2 gekleed Ik vind hen de best 4 duur

Ze dragen de

5 weinig

Ik vind hen het

6 graag

Ik zie mijn man het

© VA

N

Ze zijn het

mannen van Europa. elegant. pakken. elegant. .

SI E

3 Welke woorden zet je samen? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld. goed

minst

graag

liefst

R

G

3 elegant

geklede

weinig

VE

meest

veel

EF

best

O

De superlatief is ook een vorm van het adjectief. Je gebruikt de superlatief om te zeggen dat iets ‘de top’ is. In zinnen met de superlatief gebruik je vaak ‘de’ / ‘het ... van’ / ‘in ...’.

PR

De superlatief maak je zo: • adjectief + -st voorbeeld: duurst, mooist

• een lang adjectief of een participium + ‘meest’ voorbeeld: meest elegant Je kan twee vormen gebruiken. voorbeeld: De Belgische mannen zijn het meest elegant. Zij zijn de meest elegante mannen van Europa / in Europa.

38

achtendertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Let op: • Voor langere adjectieven kan je vaak kiezen. voorbeeld: kleurrijkst / meest kleurrijk (allebei correct) • Voor adjectieven die je moeilijk kan uitspreken: zeg ‘meest’. voorbeeld: modieus / meest modieus • Denk aan de flexie van het adjectief in de superlatieve vorm. voorbeeld: Dit pak is het mooist. Dit pak is het mooiste pak van alle pakken.

IN

Weet je nog?

N

De flexie van het adjectief heb je geleerd in Nieuw TaalRecht 2.2.

© VA

Studeer De superlatief Regelmatig

Hij is het elegantst. / Hij is de elegantste man.

modieus

Hij is het meest modieus. / Hij is de meest modieuze man. Hij is het minst modieus. / Hij is de minst modieuze man.

SI E

elegant

Onregelmatig

Hij is de best geklede man.

R

goed

4 Maak een superlatief, zoals in het voorbeeld.

EF

G

Ik zie hem het liefst.

VE

graag

O

voorbeeld: Ik vind gouden juwelen de (mooi). Ik vind gouden juwelen de mooiste.

PR

1 Wat draag jij het (graag)

: een lange rok of een korte?

2 Schoenen met hoge hakken zijn het (ongemakkelijk)

3 De (beroemd)

. filmsterren dragen

de (duur)

kleren.

Smaken verschillen

negenendertig

39


5 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

G

Zeg de zinnen in het donkergele vak juist. Gebruik een superlatief. Klasgenoot A

Klasgenoot B De bekendste modeontwerpers in de wereld komen uit Parijs.

En in Parijs vind je ook de beste boetieks.

En in Parijs vind je ook de (goed) boetieks.

Nikes zijn de (goed verkocht) sportschoenen in de wereld.

Nikes zijn de best verkochte sportschoenen in de wereld.

Maar ze zijn ook bij de duurste.

Maar ze zijn ook bij de (duur).

Het (graag) draag ik een uniform.

Het liefst draag ik een uniform.

Echt? Maar een uniform is toch het minst persoonlijke kledingstuk!

Echt? Maar een uniform is toch het (weinig) persoonlijke kledingstuk!

Mijn vader draagt elke dag een das. Hij is de (ouderwets) man die ik ken.

Mijn vader draagt elke dag een das. Hij is de meest ouderwetse man die ik ken.

Mijn moeder draagt elke dag een mantelpakje. Zij is de meest modieuze vrouw die ik ken.

Mijn moeder draagt elke dag een mantelpakje. Zij is de (modieus) vrouw die ik ken.

Ik draag soms een rok, maar het (veel) draag ik een broek.

Ik draag soms een rok, maar het meest draag ik een broek.

Ja, ik vind een broek ook het gemakkelijkst / meest gemakkelijk.

Ja, ik vind een broek ook het (gemakkelijk).

R

SI E

© VA

N

IN

De (bekend) modeontwerpers in de wereld komen uit Parijs.

W

EF

VE

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 47. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 49.

6 Hoe lees je het in de vorige oefening?

O

1 de vrouw of man die de nieuwe mode bedenkt:

de m

3 militairen en dokters dragen het:

het u

4 je kleren:

dat zijn allemaal verschillende kledings

5 een pak met een rok:

het m

6 mannen dragen dit rond hun nek:

de d

PR

2 een kleine winkel waar je kleren koopt: de b

40

veertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


7

Taaltaak Wat draag jij graag?

Rol: consument

1 Kijk naar het filmpje en beantwoord de vragen.

Jonge BV’s (Bekende Vlamingen) kopen tweedehandskledij. Je moet niet alles begrijpen: jongeren gebruiken veel Engelse woorden!

VIDEO

a Waarom kopen deze jonge mensen tweedehandskledij? Maak twee zinnen met de comparatief of superlatief.

N

2 Spreek met je klasgenoten.

© VA

• Draag jij soms tweedehandskledij? • Waar vind je die of waar koop je die?

IN

b Spreek erover met je klasgenoten.

De meeste mannen vinden kleren niet belangrijk.

R

Ik draag het liefst gemakkelijke schoenen.

SI E

• Wat draag je nog graag? • Wat vind je belangrijk als je kleren kiest?

O

8 Werk samen met enkele klasgenoten.

Geef kledingtips aan deze man en vrouw. Geef één kledingtip voor elke situatie, zoals in het voorbeeld. Vergelijk jouw tips met de tips van je klasgenoten.

PR

+

EF

VE

Lange rokken zijn het minst comfortabele kledingstuk.

voorbeeld: Ik ga solliciteren. tip voor de man: Zorg dat je hemd gestreken is. tip voor de vrouw: Draag een deftige rok. 1 2 3 4 5 6 7

Ik ga naar een huwelijk. Ik ga in de tuin werken. Ik ga naar de cinema. Ik ga wandelen in het park. Ik ontmoet de ouders van mijn verloofde voor de eerste keer. Ik ga naar een begrafenis. Ik ga uit met mijn vrienden / vriendinnen.

Smaken verschillen

eenenveertig

41


3 De kledingvoorschriften 1 Luister naar de gesprekken. AUDIO

Stop na elk gesprek en spreek erover met je klasgenoten.

GESPREK 1

IN

Kledingvoorschriften op school: • Zijn er kledingvoorschriften op de school van jouw kinderen? • Welke kledingvoorschriften vind jij nodig? • Vind je een schooluniform voor kinderen een goed idee? • Hoe is dat in jouw land? GESPREK 2

© VA

N

Kledingvoorschriften op het werk: • Hoe moeten werknemers zich kleden? • Zijn uniformen belangrijk? Voor wie? Waarom? • Wat draag jij op het werk? • Hoe is dat in jouw land? GESPREK 3

VE

Gebruik je de uitdrukkingen om kritiek te geven of om te reageren op kritiek? Zet een kruisje. Kritiek geven

Reageren op kritiek

EF

AUDIO

R

2 Luister nog een keer.

SI E

Kledingvoorschriften thuis: • Zijn er kledingvoorschriften in jouw huis? • Wat draag jij wanneer je mensen thuis bezoekt?

Wat bedoel je?

Dat kan toch niet!

PR

O

Dat kan wel zijn maar ...

Ik wil even met jou praten over ... Wat bedoelt u? Het zou beter zijn als ... Sorry, dat is niet mijn bedoeling. Ik vind het niet prettig dat ... Je overdrijft! Misschien heb je gelijk. Ik zal erop letten.

42

tweeënveertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


4 Respect! Taaltaak Respect! Werk samen met enkele klasgenoten. Kies een van de rollen en voer het gesprek. Draai ook eens de rollen om. Gebruik de uitdrukkingen om kritiek te geven of te reageren op kritiek. Kies een andere rol.

Rol: opvoeder

N

IN

Jullie zijn ouders of kinderen. Jullie gaan samen naar een familiefeest voor de huwelijksverjaardag van de grootouders. • De ouders willen dat de kinderen deftige kleren aandoen. • De kinderen willen daarna nog uitgaan. Hun vrienden zullen hen uitlachen. Kies een andere rol.

© VA

Rol: werkgever / werknemer

SI E

Jullie zijn werkgevers en werknemers. Jullie werken in een duur hotel. De medewerkers kiezen hun eigen kleren. • De werkgevers vinden dat de werknemers te slordige kleren dragen. Ze willen vanaf nu een uniform invoeren. • De werknemers vinden een uniform niet nodig en niet comfortabel. Kies een andere rol.

Rol: communicator

PR

O

EF

VE

R

Jullie zijn vrienden. • Eén vriend kleedt zich slordig en vindt geen job. • Eén vriend kleedt zich slordig en vindt geen partner. • De anderen geven kritiek: je kan geen job of partner vinden als je je slordig kleedt.

Spreektip Spreek zo veel mogelijk Nederlands, ook in de klas. Ga naast iemand zitten die niet dezelfde moedertaal heeft als jij. Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 48. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 50.

Smaken verschillen

drieënveertig

43


5 Elke dag Nederlands Taaltaak De klederdracht

Rol: consument / communicator

1 Wat is ‘klederdracht’? Zoek het op en spreek erover met je klasgenoten.

2 Sommige landen hebben een traditionele klederdracht, andere landen niet.

IN

In welk land of welke regio dragen ze deze traditionele klederdracht? Kies uit: Java (Indonesië) / Peru / Schotland (Verenigd Koninkrijk) / Verenigde Arabische Emiraten. 3

4

N

2

R

VE

SI E

© VA

1

3 Heeft jouw land een traditionele klederdracht?

EF

a Toon de klederdracht aan je klasgenoten.

O

Tip: je kan een foto tonen op de computer of je gsm. Tik bijvoorbeeld in: ‘traditional clothes’ + (de naam van jouw land). b Vertel erover aan jouw klasgenoten.

PR

De kleren: • Welke kleren zijn het? • Wie draagt die kleren? • Wanneer dragen mensen die kleren?

Jij: • Heb jij zelf zulke kleren? • Vertel over een gelegenheid toen je die kleren droeg. • Wat was de gelegenheid? • Hoe voelde je je toen je die kleren droeg?

c Luister naar je klasgenoten en stel vragen.

4 Misschien organiseren jullie samen met een andere klas een modeshow met de typische kleren van jullie land?

44

vierenveertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Woordenschat / Grammatica

comfortabel elegant kleurrijk modieus prettig sober

de boetiek – de boetieks de das – de dassen het kledingstuk – de kledingstukken kleren dragen

Reageren op kritiek

Dat kan toch niet! Ik wil even met jou praten over ... Het zou beter zijn als ... Ik vind het niet prettig dat ...

Wat bedoel je? Wat bedoelt u? Dat kan wel zijn maar ... Sorry, dat is niet mijn bedoeling. Je overdrijft! Misschien heb je gelijk. Ik zal erop letten.

N

Kritiek geven

© VA

afgedragen versleten vervelend ongemakkelijk ouderwets

de modeontwerper – de modeontwerpers het pak – de pakken het mantelpak – de mantelpakken het uniform – de uniformen

IN

Wat dragen ze?

zich kleden, gekleed zijn

SI E

Het adjectief: comparatief (met ‘dan’), superlatief (met ‘het’)

VE

R

• -er / -st (na een adjectief op R: schrijf -der) voorbeeld: De Belgische vrouwen zijn eleganter dan de vrouwen in mijn land. De juwelen zijn veel duurder dan in mijn land. (‘duur’ is een adjectief op R) De Belgische mannen dragen de duurste pakken.

EF

• ‘meer’ / ‘meest’ (bij langere adjectieven) voorbeeld: In Afrika dragen de vrouwen meer kleurrijke jurken. De mannen zijn het meest elegant.

O

• ‘minder’ / ‘minst’ (bij alle adjectieven) voorbeeld: Ze zijn minder elegant. Ze zijn juist het minst elegant.

PR

VIDEO

Hoe kleden ze zich?

• speciale vormen: goed, beter, best graag, liever, liefst veel, meer, meest weinig, minder, minst Let op: Denk aan de flexie van het adjectief. voorbeeld: kortere rokjes, de duurste pakken maar: De rokjes zijn korter. Deze pakken zijn het duurst.

Smaken verschillen

vijfenveertig

45


Uitspraakoefeningen Spreektip Meer oefenen? Download de gratis VDAB-app Uitsprekend.

1 Luister naar de woorden. a Kijk niet naar de linkse kolom. Wat hoor je (links) en welke klank hoor je eerst (rechts)? Zet een kruisje.

AUDIO

b Oefen de woorden met een kruisje. Let op: wat je schrijft is niet altijd wat je hoort. IJ / EI

UI eerst scheurbuik

jeugdig

tuindeur

strijkijzer

kleinbehuisd

huisvuil

kleurrijk

buitensluiten

reuzefijn

cijfer

bijkeuken

bruidegom

buitenwijk

IJ / EI eerst

SI E

© VA

geluid

EU eerst

IN

EU

N

UI

vrijheid

huismijt

keukendeur

kleurrijk deurstijl

R

pijnlijk

uitbreiden

VE

luisteren heuvels

bijhuis treindeur

EF

verbruik

2 Luister naar de zinnen.

a Wat hoor je? Zet een kruisje.

O

AUDIO

46

PR

b Oefen de zinnen met een kruisje.

Dat kan toch niet!

OoOo

oOoo

Ik wil even met jou praten over …

ooOoooOoOo

oooOoOoooo

Het zou beter zijn als ...

ooOooo

oOooOo

Ik vind het niet prettig dat ...

ooOooOo

OoooOoo

Wat bedoel je?

ooOo

oOoo

Dat kan wel zijn maar ...

OoOoo

oooOo

Dat is niet mijn bedoeling.

OoOooOo

oOooOoO

Je overdrijft!

ooOo

oooO

Misschien heb je gelijk.

OoOooo

oOoooO

Ik zal erop letten.

oOooOo

OoOooO

zesenveertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Ik oefen extra

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

1 Hoe kleden de vrouwen zich? Schrijf de comparatief van de woorden tussen de haakjes, zoals in het voorbeeld. 1 Ik heb (veel) meer

kleren dan mijn zus. dan een broek.

3 Mijn rechterschoen is (versleten)

dan mijn linkerschoen.

IN

2 Ik vind een jurk (ongemakkelijk) 4 Er is niets (vervelend) 5 Kan jij je nog (ouderwets) 6 Mijn zomerjas is (afgedragen) 8 Mijn dochter draagt (graag)

© VA

7 Wanneer ze naar haar ouders gaat, kleedt ze zich (sober)

N

dan een pak te moeten dragen. kleden?

dan mijn winterjas. .

zwarte kleren dan kleurrijke kleren.

9 Een hoed is (modieus) 10 Zij is (goed)

dan geen hoed.

gekleed dan de meeste actrices!

SI E

11 Mooie kleren aanhebben is altijd (prettig) 12 In een winkel zijn de kleren (duur)

. dan op de markt.

VE

R

2 Hoe kleden de mannen zich? Schrijf de superlatief van de woorden tussen de haakjes, zoals in het voorbeeld. 1 Modeontwerper Dirk Bikkembergs ontwerpt de (kleurrijk) kleurrijkste / meest kleurrijke uniformen.

EF

2 Welke kledingstukken vind jij het (elegant) 3 Gaan winkelen is het (vervelend)

O

4 Het (graag)

PR

5 Je mag niet alleen je (afgedragen) 6 ‘Ladies 590’ is de (modieus) 7 De (veel)

8 Gooi jouw (versleten)

9 Mijn (comfortabel) 10 Mijn mantelpak is mijn (weinig) 11 Ik ga mijn (sober)

? wat er is. ga ik winkelen met mijn vriendinnen. kleren weggeven. boetiek in Antwerpen. kleren van mijn man zijn versleten. schoenen toch in de vuilnisbak! kledingstuk is mijn pyjama. favoriete kledingstuk. kleren dragen voor dit interview.

12 Dit zijn wel de (ongemakkelijk) schoenen die ik heb.

Smaken verschillen

zevenenveertig

47


4 Respect! Lees het gesprek. Voer dan het gesprek met een klasgenoot, maar kijk niet naar je boek. Draai ook eens de rollen om. GESPREK 1 1 Kijk hoe jij naar school komt. Dat kan toch niet!

2 Wat bedoel je?

4 Dat kan wel zijn, maar ik heb moeilijke voeten.

IN

3 Je draagt sloffen! Dat is toch niet respectvol voor de leerkracht.

2 Misschien hebt u gelijk, meneer de directeur. Maar ik heb moeilijke voeten. 4 Ik zal erop letten en schoenen dragen.

SI E

3 Dat is toch niet respectvol voor de cursisten.

© VA

1 Ik wil even met u praten over uw kledij in de klas. U draagt sloffen in de klas. Het zou beter zijn als u schoenen draagt.

N

GESPREK 2

GESPREK 3

VE

R

1 Waarom draag je altijd sloffen? Ik vind dat niet prettig.

4 Sorry, dat is niet de bedoeling. Ik zal schoenen aandoen om met jou te gaan wandelen.

PR

O

EF

3 Ja, maar niet om met mij te gaan wandelen. Ik schaam me dan.

2 Je overdrijft. Ik doe toch schoenen aan om te gaan werken.

48

achtenveertig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Ik oefen extra

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

AUDIO

© VA

2 Hoe kleden de mannen zich?

N

Werk samen met een klasgenoot. Bekijk elkaar een halve minuut. Ga dan met je rug naar elkaar zitten. Beschrijf elkaars kleren. Kijk dan: wat was correct? Wat niet?

IN

1 Hoe kleden de vrouwen zich?

Luister naar het verhaal en beantwoord de vragen. Werk samen met enkele klasgenoten.

b Herken je het verhaal? Vertel het verhaal na. Vertel om de beurt een stukje.

SI E

a Zet het verhaal af en toe stil. Wat zal er gebeuren? Spreek erover.

R

c Beslis samen: wat is de moraal van het verhaal?

VE

de moraal • de boodschap die zegt hoe het moet

PR

O

EF

Smaken verschillen

negenenveertig

49


4 Respect! 1 Kijk naar het filmpje en beantwoord de vragen.

Het filmpje is in het Noord-Nederlands, maar je moet niet alles begrijpen.

VIDEO

a Waarover spreken ze?

b Wat doet het college van Enschede? (dat is een school) Noteer twee dingen.

IN

N

© VA

c Wat vindt de moderator (de vrouw van de televisie)?

SI E

d Wat vindt de opvoeddeskundige (de expert)? Waarom?

PR

O

EF

VE

R

2 En wat vind jij? Waarom? Spreek erover met enkele klasgenoten.

50

vijftig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Leerlijn grammatica Nieuw TaalRecht 2.2

Thema 1 werkwoorden: presens, informeel en formeel

Thema 1 werkwoorden: presens (herhaling, syllabes)

Thema 2 werkwoorden: instructies, ook separabel structuren: ‘om ... te’ + infinitief

Thema 2 werkwoorden: separabele werkwoorden (herhaling en uitbreiding)

Thema 3 werkwoorden: participium met ‘ge-’, ‘be-’, ‘ver-’, ook separabel

Thema 3 werkwoorden: het perfectum en het imperfectum (gebruik)

Thema 4 pronomina: personen, dieren, dingen

Thema 4 werkwoorden: het imperfectum van regelmatige werkwoorden

VE

R

Thema 6 werkwoorden: imperfectum van meer werkwoorden

EF

Thema 7 negatief: ‘niet’ / ‘geen’ (herhaling)

O

Thema 8 structuren: instructies en bijzinnen

N

© VA

Thema 5 de indirecte rede: inleiding, werkwoord en subject

SI E

Thema 5 werkwoorden: imperfectum van ‘hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘moeten’, ‘mogen’, ‘willen’

IN

Nieuw TaalRecht 2.1

Thema 6 de indirecte rede: gewone zin, vraagzin met of zonder vraagwoord Thema 7 werkwoorden: reflexieve werkwoorden Thema 8 adjectieven: flexie (herhaling en uitbreiding) Thema 9 werkwoorden: het imperfectum (herhaling)

Thema 10 conjuncties: conditie met ‘als’

Thema 10 conjuncties: ‘omdat’ + bijzin, ‘daarom’ + inversiezin

PR

Thema 9 werkwoorden: ‘gaan’ of ‘zullen’ + infinitief

Leerlijn grammatica

honderddrieëntachtig

183


Nieuw TaalRecht 2.3

Nieuw TaalRecht 2.4

Thema 1 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - wens, advies of onzekere informatie

Thema 1 conjuncties: tijd (herhaling en uitbreiding)

Thema 3 conjuncties: ‘toen’ / ‘wanneer’ in een bijzin voor tijd conjuncties: ‘daarna’ / ‘daarvoor’ in een inversiezin voor tijd

Thema 4 werkwoorden: plusquamperfectum, advies

N

Thema 4 structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ en ‘zijn’

Thema 3 werkwoorden: plusquamperfectum, tijd en irrealis

IN

Thema 2 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - hypothese

Thema 2 adjectief: comparatief en superlatief (structuren, bijzondere vormen)

© VA

Thema 5 structuren: ‘er’/ ‘daar’ als subject met ‘zijn’ en in een passieve zin

Thema 5 structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ / ‘werden’ / ‘zijn’

SI E

Thema 6 structuren: ‘er’ / ‘daar’ als verwijswoord

Thema 6 separabele werkwoorden: uitbreiding

VE

R

Thema 7 structuren: relatieve bijzinnen met ‘die’ / ‘dat’ / ‘waar’

Thema 7 conjuncties: oppositie en contrast (herhaling en uitbreiding) Thema 8 structuren: relatieve zinnen met een prepositie Thema 9 structuren: relatieve zinnen met of zonder prepositie (herhaling)

Thema 9 negatief: vragen met ‘al’ (‘nog niet’ / ‘nog geen’) negatief: vragen met ‘nog’ (‘niet meer’ / ‘geen meer’)

Thema 10 conjuncties: (overzicht en herhaling)

PR

O

EF

Thema 8 conjuncties: hoofdzin - conjuncties van tijd (‘eerst’, ‘dan’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘sindsdien’)

Thema 10 conjuncties: reden en gevolg (herhaling en uitbreiding)

184

honderdvierentachtig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Grammatica

actief

bedrijvende vorm

artikel

lidwoord

adjectief

bijvoeglijk naamwoord

adverbium

bijwoord

affirmatief

bevestigend

comparatief

vergrotend

conditie

voorwaarde

conjunctie

voegwoord

consonant

medeklinker

demonstratief

aanwijzend

diminutief

verkleinwoord

direct object

lijdend voorwerp

flexie

verbuiging

futurum

O

EF

indirect object

© VA

VE

gebiedende wijs

imperfectum

inversie

SI E

onvoltooid toekomende tijd (O.Tk.T.)

imperatief

infinitief

IN

nadruk

N

accent

R

1 Woordenlijst grammatica

onvoltooid verleden tijd (O.V.T.) meewerkend voorwerp noemvorm omkering ontkennend

niet specifiek

onbepaald

object

voorwerp

oppositie

tegenstelling

participium

voltooid deelwoord

passief

lijdende vorm

perfectum

voltooid tegenwoordige tijd (V.T.T.)

pluralis

meervoud

plusquamperfectum

voltooid verleden tijd (V.V.T.)

possessief

bezittelijk

prepositie

voorzetsel

PR

negatief

Grammatica

honderdvijfentachtig

185


voorzetselvoorwerp

presens

onvoltooid tegenwoordige tijd (O.T.T.)

pronomen

voornaamwoord

reflexief

wederkerend

relatief

betrekkelijk

separabel

scheidbaar

singularis

enkelvoud

specifiek

bepaald

subject

onderwerp

substantief

zelfstandig naamwoord

superlatief

overtreffend

syllabe

lettergreep

verbum

werkwoord

vervoegd werkwoord

persoonsvorm, actievorm

vocaal

klinker

© VA

N

IN

prepositie-object

SI E

2 Letters en woorden letters

R

1 Begrippen

woordstukje dat je in één keer zegt voorbeeld: au-to, ho-tel, ijs-kast

O

EF

syllabe

VE

vocaal a/e/i/o/u consonant andere letters tweeklank e / ij / ou / ui / eu / au

PR

substantief

woord waar je ‘de’ / ‘het’ / ‘een’ kan bijzetten voorbeeld: de liefde, het leven, een auto

specifiek Een substantief is soms specifiek: Je weet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: De man die bij mij woont, is mijn broer.

186

niet specifiek

Een substantief is soms niet specifiek: Je weet niet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: Er loopt een man op straat. Je noemt iets voor de eerste keer. voorbeeld: Ik zie een man. Het is de man van mijn zus.

singularis

maar één voorbeeld: Ik heb één man.

honderdzesentachtig

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


ontelbaar

Een substantief is soms ontelbaar: Je kan geen pluralis maken. voorbeeld: Ik eet graag vlees.

diminutief

woordstukje voor iets kleins of liefs voorbeeld: een klein huisje, een lief schatje

adjectief

woord bij een substantief voorbeeld: de blauwe auto

prepositie

op, in, onder, naast, voor, tegen, tussen, na …

2 Vocalen, consonanten en tweeklanken: spelling één keer schrijven in een open syllabe voorbeeld: vra-gen, le-ven, bo-men, mu-ren

© VA

lange vocaal

IN

twee of meer voorbeeld: Ik heb tien boeken.

N

pluralis

SI E

twee keer schrijven in een gesloten syllabe voorbeeld: vraag / leef / boom / muur Let op: die-ren, dier twee, drie

twee keer schrijven als de vocaal kort moet blijven voorbeeld: katten, kommen, pitten, wetten, bussen

EF

consonant

VE

R

korte vocaal altijd één keer schrijven, altijd in een gesloten syllabe voorbeeld: kat, kat-ten / wet, wet-ten / pit, pit-ten / kom, kom-men / bus, bus-sen

PR

O

Let op: tweeklank

ge-heim, be-vel (één consonant na een doffe E)

altijd één keer schrijven voorbeeld: deur, deuren / tijd, tijden

3 Het substantief a De pluralis (het meervoud) woord dat eindigt op een consonant: S of (e)N voorbeeld: stoelen, tafels woord dat eindigt op doffe E: S of N voorbeeld: lasagnes, weiden

Grammatica

honderdzevenentachtig

187


Hebben / Zijn

Participium

afbranden

brandde, brandden af

zijn

afgebrand

Het bos brandde helemaal af.

afdragen*

droeg, droegen af

hebben

afgedragen

Ik droeg alle kleren van mijn oudere broers af.

afstuderen

studeerde, studeerden af

zijn

afgestudeerd

Hij studeerde vorig jaar af.

barbecueën

barbecuede, barbecueden

hebben

gebarbecued

In de zomer barbecueën wij in het park.

bedanken

bedankte, bedankten

hebben

bedankt

Mijn vriendin bedankte me voor mijn hulp.

bedoelen

bedoelde, bedoelden

hebben

bedoeld

begrijpen*

begreep, begrepen

hebben

beschadigen

beschadigde, beschadigden

hebben

braken

braakte, braakten

hebben

gebraakt

Moet je braken wanneer je afwasmiddel gedronken hebt?

besparen

bespaarde, bespaarden

hebben

bespaard

bijleren

VE

We hebben schulden en moeten besparen op de verwarming.

leerde, leerden bij

hebben

bijgeleerd

In Frankrijk leerde ik veel Frans bij.

blijven*

EF

zijn

gebleven

Door haar mails bleef ik op de hoogte van de familieverhalen.

brandde, brandden

hebben

gebrand

Het vuur heeft de hele dag gebrand.

breken*

brak, braken

hebben

gebroken

Mijn been is gebroken. (passief)

corrigeren

corrigeerde, corrigeerden

hebben

gecorrigeerd

Hebt u mijn tekst al gecorrigeerd?

deelnemen*

nam, namen deel

hebben

deelgenomen

Ze nam deel aan de vergadering.

denken*

dacht, dachten

hebben

gedacht

Ik dacht dat ik hem kende, maar dat was niet zo.

doen*

deed, deden

hebben

gedaan

Hij deed altijd zijn huiswerk op voorhand.

O

branden

bleef, bleven

Voorbeeldzin

N

© VA

Hij leek onvriendelijk, maar hij bedoelde het niet slecht.

begrepen

Heb je de nieuwe grammatica begrepen?

beschadigd

De dieven hebben de inboedel van de winkel beschadigd.

SI E

R

Werkwoord

IN

Imperfectum

PR

Werkwoordenlijst

* = onregelmatig werkwoord 206

tweehonderdenzes

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Hebben / Zijn

Participium

dragen*

droeg, droegen

hebben

gedragen

Ze droeg graag een jurk.

emigreren

emigreerde, emigreerden

zijn

geëmigreerd

Yagmur emigreerde als klein meisje uit Turkije.

forceren

forceerde, forceerden

hebben

geforceerd

Hebben de dieven de voordeur geforceerd?

gaan*

ging, gingen

zijn

gegaan

De voorzitter ging akkoord.

gebeuren

gebeurde, gebeurden

zijn

gebeurd

Wat is er gebeurd?

gedragen*

gedroeg, gedroegen

hebben

gedragen

Toen we klein waren, gedroegen we ons anders.

genezen*

genas, genazen

zijn

genezen

Met die medicijnen genas hij heel snel.

geraken

geraakte, geraakten

zijn

geraakt

geven*

gaf, gaven

hebben

helpen*

hielp, hielpen

hebben

herhalen

herhaalde, herhaalden

hopen

hoopte, hoopten

horen

hoorde, hoorden

houden*

hield, hielden

N

De VDAB heeft me geholpen om een job te vinden.

hebben

herhaald

De leerkracht herhaalde alle moeilijke werkwoorden.

hebben

gehoopt

Zij hoopte op een beter leven.

hebben

R

gehoord

Fijn dat te horen.

VE

© VA geholpen

hebben

gehouden

De politie hield hem maandenlang in het oog.

brak, braken in

hebben

ingebroken

De dieven braken in toen ze op vakantie was.

slikte, slikten in

hebben

ingeslikt

Heeft jouw kindje nooit iets ingeslikt?

SI E

Hij gaf ons een cadeautje.

PR

inslikken

Hoe geraak ik daar met de trein?

gegeven

O

inbreken*

Voorbeeldzin

IN

Imperfectum

EF

Werkwoord

kennen

kende, kenden

hebben

gekend

Ik ken haar al lang.

kennismaken

maakte, maakten kennis

hebben

kennisgemaakt

Zij maakte kennis met haar schoonouders.

klaarstaan*

stond, stonden klaar

hebben

klaargestaan

Wij staan altijd voor u klaar.

kleden

kleedde, kleedden

hebben

gekleed

Zij kleedde zich heel mooi.

klinken*

klonk, klonken

hebben

geklonken

De dokter luisterde naar mijn longen. Die klonken niet goed!

komen*

kwam, kwamen

zijn

gekomen

Alles kwam toch nog in orde.

Grammatica

tweehonderdenzeven

207


Hebben / Zijn

Participium

krijgen*

kreeg, kregen

hebben

gekregen

Hij heeft veel kritiek gekregen voor zijn gedrag.

kunnen*

kon, konden

hebben

gekund

Ik kon bij mijn ouders niet terecht.

kwetsen

kwetste, kwetsten

hebben

gekwetst

Ze heeft mij met haar woorden gekwetst.

leren

leerde, leerden

hebben

geleerd

Wij hebben over de Vlaamse strijd geleerd.

letten

lette, letten

hebben

gelet

Let goed op jezelf.

lezen*

las, lazen

hebben

gelezen

Mijn moeder las elke dag de krant.

lijken*

leek, leken

hebben

geleken

Dat heeft me nooit een goed idee geleken.

luisteren

luisterde, luisterden

hebben

geluisterd

maken

maakte, maakten

hebben

meekomen*

kwam, kwamen mee

zijn

meezingen*

zong, zongen mee

merken

N

meegekomen

Komt u maar mee.

hebben

meegezongen

Mijn broer en ik zongen mee tijdens het afwassen.

merkte, merkten

hebben

R

gemerkt

De eigenaar merkte dat de voordeur geforceerd was.

nemen*

nam, namen

hebben

genomen

We namen de lift naar de derde verdieping.

oefenen

oefende, oefenden

hebben

geoefend

Juan oefende elke dag zijn dansje.

onderzocht, onderzochten

hebben

onderzocht

De politie onderzocht wat er gebeurd was.

O

PR

SI E

Mijn opa heeft zich altijd zorgen gemaakt.

VE

© VA

Ik luisterde elke dag naar het nieuws op de radio.

gemaakt

onderzoeken*

208

Voorbeeldzin

IN

Imperfectum

EF

Werkwoord

ontmoeten

ontmoette, ontmoetten

hebben

ontmoet

Heb jij de nieuwe leerkracht al ontmoet?

opwarmen

warmde, warmden op

hebben

opgewarmd

De aarde warmt elk jaar verder op.

overlaten aan*

liet, lieten over

hebben

overgelaten

Je mag de problemen niet overlaten aan enkele mensen.

overstromen

overstroomde, overstroomden

zijn

overstroomd

Na de hevige regens overstroomde de rivier.

overtuigen

overtuigde, overtuigden

hebben

overtuigd

Hij overtuigde mij om te emigreren.

tweehonderdenacht

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Hebben / Zijn

Participium

plegen

pleegde, pleegden

hebben

gepleegd

Zij heeft al verschillende misdaden gepleegd.

praten

praatte, praatten

hebben

gepraat

Hij praatte heel snel: ik verstond er niets van.

produceren

produceerde, produceerden

hebben

geproduceerd

In onze maatschappij wordt veel afval geproduceerd. (passief)

(ge)raken

(ge)raakte, (ge)raakten

zijn

geraakt

Ik ben er overheen geraakt.

recycleren

recycleerde, recycleerden

hebben

gerecycleerd

Plastic flessen worden gerecycleerd. (passief)

rekenen

rekende, rekenden

hebben

gerekend

Mijn vriend kan altijd op mij rekenen.

respecteren

respecteerde, respecteerden

hebben

gerespecteerd

roddelen

roddelde, roddelden

hebben

rondleiden

leidde, leidden rond

hebben

schieten*

schoot, schoten

hebben

geschoten

Zijn naam schoot me niet te binnen.

schrijven*

schreef, schreven

hebben

R

geschreven

Ze schreef me een mail en ik antwoordde.

spelen

speelde, speelden

hebben

gespeeld

De kinderen speelden met de hond.

spijten*

speet, speten

/

/

Het speet hem dat hij niet gewonnen was.

sprak, spraken

hebben

gesproken

Wij spraken met de syndicus.

stak, staken

hebben

gestoken

De bij stak mij in mijn neus.

EF

N

© VA

Zij respecteerde mijn mening, maar ging niet akkoord. Luister niet wanneer je collega's roddelen.

rondgeleid

Hij leidde haar rond in het bedrijf.

SI E

geroddeld

PR

steken*

O

spreken*

Voorbeeldzin

IN

Imperfectum

VE

Werkwoord

stelen*

stal, stalen

hebben

gestolen

Het geld uit de kassa is gestolen. (passief)

stellen

stelde, stelden

hebben

gesteld

Mijn broer stelde mijn advies niet op prijs.

straffen

strafte, straften

hebben

gestraft

Ze werd gestraft met een boete. (passief)

struikelen

struikelde, struikelden

zijn

gestruikeld

Hij struikelde over de mat en viel.

toegeven*

gaf, gaven toe

hebben

toegegeven

Het bedrijf gaf toe dat het in fout was.

Grammatica

tweehonderdennegen

209


Hebben / Zijn

Participium

toelaten*

liet, lieten toe

hebben

toegelaten

Is het toegelaten om daar te wandelen? (passief)

uitglijden*

gleed, gleden uit

zijn

uitgegleden

Er lag ijs op de weg en ik ben uitgegleden.

uithouden*

hield, hielden uit

hebben

uitgehouden

Zijn werk is te zwaar. Hij houdt het niet meer uit.

uitspreken*

sprak, spraken uit

hebben

uitgesproken

Sprak ik dit woord correct uit?

vallen*

viel, vielen

zijn

gevallen

Zijn afscheid viel mij heel zwaar.

verbeteren

verbeterde, verbeterden

hebben

verbeterd

Na ons gesprek verbeterde onze relatie.

verbranden

verbrandde, verbrandden

hebben

verbrand

verbruiken

verbruikte, verbruikten

hebben

verdenken*

verdacht, verdachten

hebben

verdwijnen*

verdween, verdwenen

zijn

vergaderen

vergaderde, vergaderden

hebben

vergeten*

vergat, vergaten

vergoeden

N

© VA

Mijn zoontje heeft zich aan het strijkijzer verbrand. We verbruiken te veel fossiele brandstoffen.

verdacht

De politie verdacht de buurman van sluikstorten.

SI E

verbruikt

Al het geld is uit de kassa verdwenen!

vergaderd

Ze vergaderden met de buren.

hebben / zijn

vergeten

Ik ben vergeten haar te bellen. Ik heb mijn gsm vergeten.

vergoedde, vergoedden

hebben

vergoed

Mijn werkgever vergoedde mijn onkosten.

vermoedde, vermoedden

hebben

vermoed

Ik heb altijd vermoed dat hij de dief was.

verpakte, verpakten

hebben

verpakt

Te veel voedingsproducten zijn in plastic verpakt. (passief)

verslijten*

versleet, versleten

hebben

versleten

Hij heeft zijn schoenen helemaal versleten.

verslikken

verslikte, verslikten

hebben

verslikt

Mijn dochtertje verslikte zich in een stukje appel.

verspillen

verspilde, verspilden

hebben

verspild

Hebben we niet te veel van de natuurlijke bronnen verspild?

verstaan*

verstond, verstonden

hebben

verstaan

Verstond jij niet dat dat moeilijk voor mij was?

vervuilen

vervuilde, vervuilden

hebben

vervuild

De grond rond de fabriek is vervuild. (passief)

VE

EF

O

verpakken

R

verdwenen

vermoeden

210

Voorbeeldzin

IN

Imperfectum

PR

Werkwoord

tweehonderdentien

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Hebben / Zijn

Participium

Voorbeeldzin

verwonden

verwondde, verwondden

hebben

verwond

Hij viel van de trap en verwondde zijn been.

verzoeken*

verzocht, verzochten

hebben

verzocht

Hij verzocht mij om weg te gaan.

verzorgen

verzorgde, verzorgden

hebben

verzorgd

De dokter heeft me goed verzorgd.

vinden*

vond, vonden

hebben

gevonden

Mijn moeder vond mijn haar te lang.

voelen

voelde, voelden

hebben

gevoeld

Hij voelde zich prima op het werk.

volgen

volgde, volgden

hebben

gevolgd

Zij volgde haar vrienden op Facebook.

voorstellen

stelde, stelden voor

hebben

voorgesteld

voorzitten*

zat, zaten voor

hebben

vragen*

vroeg, vroegen

hebben

weggooien

gooide, gooiden weg

hebben

werken

werkte, werkten

willen*

N

IN

Imperfectum

De burgemeester zat de vergadering voor.

gevraagd

Ze vroeg mij om hulp.

weggegooid

Oude toestellen worden zomaar weggegooid. (passief)

hebben

gewerkt

Zij heeft jarenlang in die fabriek gewerkt.

wou / wilde, wilden

gewild

Zij wou / wilde mij niet helpen.

worden*

werd, werden

zijn

geworden

Hij werd heel snel boos, dat was niet leuk.

zeggen*

zei, zeiden

hebben

gezegd

Hij zei dat het leuk was.

zag, zagen

hebben

gezien

Hij zag het niet meer zitten.

was, waren

zijn

geweest

Mijn opa was altijd goedgehumeurd.

hebben

VE

PR

O

zien* zijn*

SI E

voorgezeten

R

© VA

Mag ik me even voorstellen?

EF

Werkwoord

zingen*

zong, zongen

hebben

gezongen

We hebben tijdens de les ook liedjes gezongen.

zoeken*

zocht, zochten

hebben

gezocht

Ik zocht informatie over het natuurgebied.

zorgen

zorgde, zorgden

hebben

gezorgd

De klimaatopwarming heeft voor veel problemen gezorgd.

zullen*

zou, zouden

/

/

Hij zou mij helpen, maar het lukte niet.

Grammatica

tweehonderdenelf

211


Luisterteksten Thema 1, oefening 1: Het verhaal van Yagmur

p. 16

N

IN

Mijn naam is Yagmur, en ik kom uit Turkije. Toen ik een klein meisje was, emigreerde mijn familie naar België. Mijn vader kwam hier om te werken in de mijnen. Terwijl mijn vader werkte, zorgde mijn moeder voor ons. Mijn zussen en ik gingen naar school. In de basisschool had ik een heleboel vriendinnen. Ik studeerde goed en mocht naar de hogeschool. Ik studeerde sociaal werk. Nadat ik afgestudeerd was, vond ik een job bij de gemeente. Maar voor ik bij de gemeente begon te werken, maakte ik een rondreis in Turkije. Ik woonde bij mijn ouders tot ik met Ekrem ging trouwen. Eerst maakte mijn moeder een afspraak met zijn familie. Later ontmoette ik Ekrem in Istanbul. Ekrem en ik hebben drie kinderen. Sinds Ekrem in shiften werkt, slaapt hij niet zo goed. Maar wanneer Ekrem met pensioen is, gaan we samen reizen. p. 23

© VA

Thema 1, oefening 3: Hoe gaat het?

PR

O

EF

VE

R

SI E

Goedemorgen, Yagmur. Hoe gaat het? Annick: Ach … Yagmur: Annick: Is het je dagje niet? Je ziet er moe uit. Yagmur: Ach … Ekrem heeft de hele nacht liggen woelen in bed. Hij heeft slaapproblemen. Hij is nu wat ouder en werken in shift valt hem heel zwaar. Hij ziet het niet meer zitten. Maak je je zorgen? Annick: Tja … hij houdt het vast niet uit tot zijn pensioen. Yagmur: Annick: Kop op, Yagmur. Ekrem is een sterke man. Je raakt er wel overheen. Yagmur: En hoe gaat het met je dochter, Annick? Zij is toch met een Portugees getrouwd? Woont ze nu in Portugal? Ja, ze woont in Lissabon, dicht bij de zee. Het is echt iets voor haar. Annick: Goed zo. En haar nieuwe job? Ze werkt nu toch in een hotel? Yagmur: Annick: Ja, prima … ze voelt zich prima. Yagmur: Dat is leuk nieuws! Annick: Ja, ik heb gisteren nog een uur met haar gebeld en ze had zoveel nieuwtjes, ze vindt het geweldig in Portugal en is altijd goedgehumeurd! Yagmur: Fijn dat te horen! Als je nog eens belt, doe haar de groetjes. Annick: Ja, alleen … ik mis haar zo. Wie had verwacht dat mijn enige dochter zou emigreren? Yagmur: Hou de moed erin, Annick. Je kan gelukkig vaak bellen. Annick: Dat is waar. Ik neem nu ook computerles. Ik wil leren chatten en mailen. Yagmur: Ja? Dat is een goed idee! Ik ga mee naar de les!

p. 32

Thema 1, gele oefening: ‘Sammy’ (Ramses Shaffy)

212

1

Sammy loop niet zo gebogen Denk je dat ze je niet mogen Waarom loop je zo gebogen Sammy met je ogen, Sammy, op de vlucht

5

Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Want daar is de blauwe lucht

tweehonderdentwaalf

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Sammy loop niet zo verlegen Zo verlegen door de regen Waarom loop je zo verlegen Sammy 10 Door de stegen Sammy van de stad

N © VA

SI E

Sammy wil bij niemand horen Zich door niets laten verstoren Toch voelt hij zich soms verloren, Sammy 20 Hoge toren, Sammy kan 't niet aan Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Want daarboven lacht de maan Sammy wil met niemand praten Toch voelt hij zich soms verlaten 25 Waarom voel je je verlaten, Sammy Op de straten, Sammy van de stad

IN

Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Want dan word je lekker nat, Sammy Kromme kromme Sammy Dag Sammy, domme domme Sammy 15 Kijkt niet om zich heen Doet alles alleen en vindt de wereld heel gemeen

VE

R

Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Want dan word je lekker nat, Sammy Kromme kromme Sammy 30 Dag Sammy domme domme Sammy Kijkt niet om zich heen Doet alles alleen en vindt de wereld heel gemeen

PR

O

EF

Sammy wil heus wel verand'ren Maar is zo bang voor de and'ren 35 Waarom zou je niet verand'ren Sammy Want de and'ren Sammy zijn niet kwaad Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Anders is het vast te laat Sammy loopt maar door de nachten

40 Op een wondertje te wachten

Wie zal dit voor jou verzachten Sammy Want jouw nachten Sammy zijn zo koud Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy Er is er een die van jou houdt

Luisterteksten

tweehonderddertien

213


Thema 2, oefening 1: Hoe kleden de vrouwen zich?

p. 34

– Hoe kleden de vrouwen in België zich? Beter? Of minder goed dan in jouw land? – De Belgische vrouwen vind ik eleganter dan de vrouwen in mijn land. Ze dragen kortere rokjes. Ik zie liever korte rokjes dan lange jurken. – Maar in Afrika dragen de vrouwen toch meer kleurrijke jurken! – De Belgische vrouwen hebben meer juwelen dan de vrouwen in mijn land. In mijn land dragen de vrouwen weinig juwelen. Maar de juwelen zijn er ook veel duurder.

p. 38

Thema 2, oefening 2: Hoe kleden de mannen zich?

Thema 2, oefening 3: De kledingvoorschriften

p. 42

R

SI E

Zeg Rosie, zo ga je toch niet naar school? Wat bedoel je? Er zit een scheur in je broek. Dat kan toch niet! Dat moet zo, papa. Al mijn vriendinnen hebben een scheur in hun broek. Zo toon je geen respect voor de leerkracht. Zeg papa, dat kan wel zijn maar ik draag toch wat ik wil.

VE

GESPREK 1 vader: Rosie: vader: Rosie: vader: Rosie:

© VA

N

IN

– En de Belgische mannen? Zijn ze de best geklede mannen in de school? – Oh, ik vind de Belgische mannen de best geklede van Europa. Ze zijn het meest elegant en ze dragen de duurste pakken. – Echt? Ik vind ze het minst elegant! Ze dragen allemaal een jeans. Jij zegt dat alleen maar omdat jouw man een Belg is. – Dat is waar! En ik zie mijn man het liefst.

GESPREK 2 baas:

PR

O

EF

Yurek, kan je even komen? Ik wil even met jou praten over onze kledingvoorschriften. werknemer: Wat bedoelt u? Het zou beter zijn als u geen korte broek draagt. baas: Zo toont u geen respect voor onze klanten in de winkel. werknemer: Sorry, dat was niet mijn bedoeling. GESPREK 3 man: vrouw: man: vrouw:

214

Zeg schat, ik vind het niet prettig dat je de hele dag in je pyjama rondloopt. De hele dag? Je overdrijft! Het is nog geen 12 uur. Maar dat is toch geen goed voorbeeld voor de kinderen. Vanmorgen wou Mohammed in pyjama naar school. Misschien heb je gelijk. Ik zal erop letten.

tweehonderdveertien

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Thema 2, gele oefening: De nieuwe kleren van de president

p. 49

1

In een ver land leefde er een president die zo van mooie, nieuwe kleren hield dat hij al zijn geld uitgaf om de laatste nieuwe mode te volgen. Elke dag wisselde hij van pak en trok hij nieuwe schoenen aan. En hij bracht meer tijd door in zijn kleedkamer bij zijn broeken en zijn hemden, dan bij zijn ministers. Hij kocht altijd maar duurdere kleren, en zo kwam het dat er nog maar weinig geld in de staatskas zat.

5

Twee slimme burgers wilden daar iets aan doen. Ze gingen naar de president en zeiden: ‘Wij zijn modeontwerpers. Wij maken de mooiste stoffen, met schitterende kleuren en patronen. Maar er is nog meer. De kleren die wij van deze stoffen maken, zijn magisch.’ ‘Hoezo?’, vroeg de president.

IN

10 ‘Deze kleren zijn onzichtbaar voor domme mensen’, zeiden de burgers. ‘Als je onze kleren aantrekt,

N

kom je te weten wie van je ministers slim is en wie dom. Alleen de slimme ministers kunnen de mooie stoffen zien.’

© VA

‘Maar dat is fantastisch!’, riep de president. ‘Zo zal ik eindelijk weten wie van mijn ministers slim is en wie dom is! Maak voor mij zo’n pak en ik zal het dragen op de nationale feestdag.’ 15 Hij gaf de magische modeontwerpers 10 000 euro, om voor hem een magisch pak te maken. De

SI E

magische ontwerpers gingen weg en vertelden aan iedereen over het magische pak dat de president op de nationale feestdag zou dragen. Alleen slimme mensen zouden het kunnen zien.

VE

R

‘Nu wil ik weleens weten hoe ver het staat met mijn magische pak’, dacht de president de volgende dag. Hij reed met de presidentiële limousine naar het modeatelier. Maar toen hij daar binnenkwam, 20 zag hij helemaal niets. Daar schrok hij toch een beetje van. ‘Hoe zou dat komen?’, vroeg hij zichzelf af. Toen herinnerde hij zich de magische kracht van de stof. Domme mensen konden de stof niet zien. Hij besloot niets te zeggen aan de magische modemakers. Want hij vond zichzelf best wel slim.

PR

O

EF

‘Wat een mooi pak’, zei hij dus. ‘Het is nog niet af’, zei een van de magische modeontwerpers. 25 ‘Deze magische knopen moet ik nog aannaaien.’ ‘Ja, ik zie het’, zei de president. ‘En deze broekspijp moet ik nog inkorten.’ ‘Ja, ik zie het’, zei de president. ‘Kijk, deze mouw moet ik nog stikken.’ 30 ‘Werk maar snel voort want volgende week is de nationale feestdag en wil ik het pak dragen’, zei de president. Toen hij met zijn presidentiële limousine terug naar huis was gereden, zaten de magische modeontwerpers nog steeds te lachen. ‘Ik stuur mijn eerste minister naar de modeontwerpers’, dacht de president. ‘Die heeft twee universitaire diploma’s. Hij is de slimste man van het land. Hij kan zeker zien hoe mooi mijn pak wordt.’ 35 Hij riep de eerste minister bij zich en vertelde hem over het magische pak dat alleen slimme mensen

konden zien. Hij gaf hem de opdracht elke dag naar het modeatelier te gaan kijken, of zijn pak wel goed gemaakt werd. Maar toen de slimme eerste minister in het modeatelier binnenkwam, trok hij zijn ogen wijd open. ‘Verdorie,’ zei hij bij zichzelf, ‘ik zie niets!’ De modeontwerpers gaven hem een kopje koffie en vroegen hem of hij de groene streepjes op het pak niet prachtig vond - en of de ruitjes op de das er

Luisterteksten

tweehonderdvijftien

215


40 niet mooi bij pasten. De eerste minister zette zijn bril op en boog zich over de tafel, maar hij zag nog

steeds niets. ‘Zou ik dan zo dom zijn?’, dacht hij. ‘Dat mag niemand weten. Ik kan de president toch niet vertellen dat ik de stof niet kan zien!’ ‘Nou, u zegt zo weinig!’, zei een van de modeontwerpers. ‘O, maar het is prachtig!’, zei de eerste minister. ‘Dat patroon en die kleuren! Ja, ik zal aan de president 45 zeggen dat het een prachtig pak wordt!’.

IN

‘Dat doet ons plezier,’, zeiden de twee modeontwerpers en ze noemden de kleuren en beschreven het pak. De eerste minister lette goed op, zodat hij dat kon navertellen als hij bij de president kwam. Toen hij met zijn ministeriële limousine terug naar huis was gereden, zaten de magische modeontwerpers nog steeds te lachen. En de minister reed recht naar het presidentiële paleis om de president alles te 50 vertellen over het prachtige pak.

VE

R

SI E

© VA

N

Toen kwam de dag van de nationale feestdag. Alle mensen in de stad hadden ondertussen gehoord over de magische stof die alleen slimme mensen konden zien. Ze waren natuurlijk heel nieuwsgierig: wie zou het pak kunnen zien, wie niet? De mensen waren allemaal naar het plein voor het presidentieel paleis gekomen. Het was prachtig weer. De twee magische modeontwerpers stonden in de kleedkamer 55 van de president met het onzichtbare pak. ‘Is het niet mooi geworden?’, vroegen ze. ‘Wat nu?’, dacht de president. Zijn vrouw kwam de kleedkamer binnen. Ook zij had over het magische pak gehoord. ‘Wat een mooi pak, schat’, zei ze. ‘Trek het maar gauw aan!’ 60 De president deed al zijn kleren uit. ‘Hier, je broek’, zei de magische modeontwerper. ‘Hij is zo licht dat je niet eens zal voelen dat je hem aanhebt.’ ‘Dat klopt’, zei de president. ‘En hier, je jasje. Trek maar gauw aan want anders krijg je het koud.’ 65 ‘Lieve hemel, wat staat dat mooi! Wat zit dat goed!’, zei de vrouw van de president.

PR

O

EF

Een uurtje later was het zo ver: de president stapte op het terras om zijn jaarlijkse toespraak tot het volk te houden. Hij zwaaide naar het volk en glimlachte. De fototoestellen klikten en de televisiecamera’s zoemden. ‘O, wat een mooi pak’, riep een vrouw. Zij wilde laten horen dat ze slim genoeg was om de magische 70 stof te zien. ‘Prachtig!’, riep een andere vrouw. ‘Schitterend!’, ‘Magnifiek!’ riepen de mannen en vrouwen door elkaar heen. Maar op de schouders van enkele mannen en vrouwen zaten de kinderen, die mee naar de president kwamen kijken. 75 ‘Maar papa, heeft de president het te warm?’, riep een klein meisje. ‘Hij staat bijna in zijn blootje!’ riep een jongetje. En hij begon zo hard te lachen. Toen lachte zijn papa ook mee, want het was toch een gek gezicht: die deftige president in zijn onderbroek met paarse bolletjes. De vriend van de vader lachte ook mee, en de vrouw die naast hem stond, en die daarnaast. Al snel was iedereen aan het lachen. En de president? 80 Eerst werd de president bleek, toen rood. Eerst werd hij boos, toen nog bozer. Maar dan zag hij hoe de

kinderen naar hem zwaaiden. Hij besefte hoe dom hij was geweest. Hij zwaaide terug en lachte mee met zijn volk. Het werd de leukste nationale feestdag ooit. En de president werd met 99,9 procent van de stemmen opnieuw verkozen. 216

tweehonderdzestien

NIEUW TAALRECHT 2.4

MONDELING


Thema 3, oefening 1: Wat is er gebeurd?

p. 52

GESPREK 1 slachtoffer: Ik heb niets gemerkt. Maar toen ik thuiskwam was mijn gsm verdwenen. politie: Tja, er worden veel gsm's gestolen. Maar het was gelukkig geen diefstal met geweld. Wanneer hebt u uw gsm de laatste keer gebruikt? slachtoffer: In de tram heb ik gebeld om te zeggen dat ik naar huis kwam. Het lijkt erop dat de dief u heeft zien telefoneren. politie: slachtoffer: Ja, dat kan. De tram zat heel vol. Volgens mij was de dief de man die naast mij zat. Hij hield mij de hele tijd in het oog. Het zou kunnen dat u gelijk hebt. politie:

© VA

N

IN

GESPREK 2 slachtoffer: De brievenbussen in ons gebouw zijn weer eens beschadigd! Dat is toch crimineel! Ik heb het gevoel dat het iemand is die hier woont. Is er ook ingebroken? politie: slachtoffer: Nee, de voordeur is op slot. De deur is niet geforceerd. En de brievenbussen staan achter de voordeur. Waarschijnlijk was de vandaal een bewoner. politie: Het ziet ernaar uit dat u gelijk hebt. We zullen het onderzoeken.

VE

R

SI E

GESPREK 3 slachtoffer: Elke week ligt er afval voor onze deur. Je afval voor iemand anders zijn deur zetten, is dat niet strafbaar? Ja zeker, dat mag niet. politie: slachtoffer: Ik vermoed dat het de mensen van de overkant zijn. Waarom denkt u dat? politie: slachtoffer: Mijn indruk is dat zij nooit zelf een vuilniszak buitenzetten. Dat is toch verdacht! politie: Oké, ik vraag aan de wijkagent om met uw overburen te spreken.

Thema 3, oefening 3: Een diefstal in de nachtwinkel

p. 55

PR

O

EF

Weet je wie is opgepakt voor die inbraak in de nachtwinkel? Nee! De bovenbuurvrouw. Je weet wel, die oudere dame. Wablieft? Wie had dat verwacht! Ja, echt waar. Zij was die nacht al enkele keren wakker geworden. Hoezo? Het lawaai van de voordeur van de nachtwinkel had haar gewekt. Tja, dat was natuurlijk niet prettig. Nee. Ze was naar beneden gegaan om te klagen bij de eigenaar. En? Nu ja, de eigenaar kon natuurlijk niet veel doen. Hij had net een nieuwe voordeur geplaatst. Hij beloofde haar er wat olie op te smeren. – Maar dat maakte haar niet gelukkiger. – Nee. Ze werd heel boos. Daarom brak ze in. Maar volgens de politieagente was het niet de eerste keer. Voor de oude vrouw hier in de wijk kwam wonen, had ze al twee inbraken met geweld gepleegd. – Wat erg! Ik heb vorige week nog met haar koffie gedronken. Als ik dat had geweten!

– – – – – – – – – – –

Luisterteksten

tweehonderdzeventien

217


Ik oefen extra Thema 1: Fit in het hoofd 2

p. 29

Mijn verhaal

p. 29

1

Hoe kleden de vrouwen zich?

© VA

Thema 2: Smaken verschillen

N

2 1 Sinds, Toen / 2 Wanneer, tot / 3 Voor, nadat / 4 Terwijl, later

IN

1 1 Ik woon in België. / 2 Mijn Nederlands is niet perfect. / 3 Ik heb geen diploma. / 4 Ik werk in het weekend in een broodjeszaak. / 5 Ik heb nu een woning. / 6 Ik woon in een studio.

p. 47 p. 47

2

SI E

1 meer / 2 ongemakkelijker / 3 meer versleten / 4 vervelender / 5 ouderwetser / 6 meer afgedragen / 7 soberder / 8 liever / 9 modieuzer / 10 beter / 11 prettiger /12 duurder

Hoe kleden de mannen zich?

p. 47

VE

R

1 kleurrijkste, meest kleurrijke / 2 elegantst, meest elegant / 3 vervelendste / 4 liefst / 5 meest afgedragen / 6 meest modieuze / 7 meeste / 8 meest versleten / 9 comfortabelste, meest comfortabele / 10 minst / 11 soberste / 12 ongemakkelijkste, meest ongemakkelijke

p. 63

O

1

EF

Thema 3: Veiligheid op straat Wat is er gebeurd?

p. 63

Het verhaal van de oude vrouw

p. 63

PR

1 beschadigd / 2 gemerkt / 3 verdwenen / 4 onderzocht / 5 forceerde / 6 verdacht / 7 brak in / 8 verdween / 9 gepleegd / 10 verdachten / 11 geforceerd / 12 gehouden / 13 ingebroken / 14 onderzocht / 15 stal / 16 merkte / 17 beschadigden / 18 gestolen / 19 pleegde / 20 hield

4

1 1 ze had een autospiegel beschadigd. 2 ze had de eerste minister beledigd. 3 hij had cannabis gerookt. 4 zij had een elektrische step gestolen. 5 hij was naar Thailand vertrokken / hij was vertrokken naar Thailand. 6 hij had een appel in de supermarkt gestolen / hij had een appel gestolen in de supermarkt. 7 ze had haar dochtertje van 10 alleen thuisgelaten. Ik oefen extra

tweehonderdeenendertig

231


Ik oefen extra Thema 1: Fit in je hoofd 2

p. 31

Mijn verhaal

p. 31

a 1 een inversiezin / een hoofdzin / 2 een bijzin / 3 een bijzin

3

IN

b 1 Zodra / 2 Zolang / 3 Zodra / 4 uiteindelijk / 5 uiteindelijk / 6 Zolang / 7 uiteindelijk / 8 Zodra / 9 Zodra, zolang / 10 Zolang

Hoe gaat het?

p. 32

© VA

N

1 a 1 gebogen / 2 naar beneden / 3 verlegen / 4 nee / 5 nee / 6 gemeen / 7 verloren / 8 ja / 9 voor de anderen / 10 een wonder b Loop niet zo gebogen en verlegen. Kijk omhoog. c de blauwe lucht

SI E

d Positief: er is een die van je houdt.

Thema 2: Smaken verschillen

R

Hoe kleden de mannen zich?

p. 49

VE

2

p. 49

Respect!

p. 50

PR

4

O

EF

c – Het is belangrijk om eerlijk te zijn en de waarheid te spreken. Mensen kunnen zich laten misleiden door trots, schaamte of de druk om zich aan te passen aan wat anderen denken of doen. – Volwassenen durven soms niet zeggen wat ze denken, maar kinderen wel.

1 a Over kledingvoorschriften op school, specifiek over blote kledij voor meisjes. b − Ze geven tijdens de eerste lessen van het schooljaar informatie over de kledingvoorschriften. − Leerlingen worden aangesproken of weer naar huis gestuurd als ze blote kledij dragen.

c Zij vindt dat meisjes mogen dragen wat ze willen. d Zij vindt het verbod op blote kledij oké: anders zijn jongens afgeleid.

Thema 3: Veiligheid op straat

p. 65

/ Ik oefen extra

tweehonderdvijfendertig

235


)) Voorlopige versie lesmateriaal Dit is een voorlopige versie van lesmateriaal van Uitgeverij VAN IN, bestemd voor promotionele doeleinden. Op onze website vullen we steeds het laatste nieuwe materiaal aan. Bovendien vind je daar ook alle informatie over de methode, de verschijningsplanning, contactinformatie van je accountmanager...

Zo kan jij steeds al de laatste info en het meest recente materiaal bekijken!

Blijf op de hoogte van het laatste nieuws en materiaal via

vanin.be/volwassenenonderwijs

Neem contact op met je accountmanager Wil je meer informatie over een van onze uitgaven? Heb je suggesties voor ons? Neem contact op met Asella De Vos; zij maakt graag een afspraak met je om jouw vragen te beantwoorden. Je kan Asella bereiken elke werkdag behalve maandag. E'.l ACCOUNTMANAGER@VANIN.BE

'\., 0472 40 39 55


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.