Thema 9:
Goed begonnen is half gewonnen.
De eerste werkdag Wat ga je leren? Omcirkel na de les wat je kunt.
• de informatie uit het interview klasseren • je mening geven over de tips • vertellen over je verwachtingen en ervaringen tijdens je eerste werkdag • de conjuncties ‘maar’ / ‘toch’ / ‘hoewel’ correct gebruiken • de belangrijkste informatie van een gesprek samenvatten • iemand verwelkomen en rondleiden
INTRO Los de raadsels op.
1
kostwinner
Ben je de
ee = in
st = n
2de k = s
2
1e k = w 3
werkloos
Dan ben je niet
r=l
Je hebt een arbeids… ‘Niet pro’ -a + 8 - H = contract
4
Ligt er op je boterham toch geen kaas? Vraag dan opslag: ga naar je baas
5
Krijg je geen opslag? Open je mond! En sluit je aan bij de vakbond handel = ingen
6
Die voert de
7
En vecht voor jouw
8
Je werkt hard, je krijgt werken.
1
2
onderhandelingen
voor jouw loon.
recht
.
promotie
3
4
5
6
; je wordt zelf baas en moet nog harder
7
8
9
10
11
12
73
9
Kun je het niet meer aan? - H, d = t
10 Maar houd rekening met de wettelijke
1
termijn = zeg
opzegtermijn
De tips van mevrouw De Lange TA A LTA A K
CD2 | 18
ontslag
Geef dan je
k=g
De eerste werkdag
ROL
werknemer
Luister naar het interview. Welke tips kun je noteren voor iemand die aan zijn eerste werkdag begint? Noteer voor elk nummertje één sleutelwoord. 1
Kleding
2
Eten
3
Vervoer
4
Collega’s
5
Lunch
6
Sfeer
7
Doe ik het goed?
8
Wat moet ik doen?
Werk samen met enkele klasgenoten. Bespreek elke tip. Vind je de tip nuttig? Zet dan een +. Vind je de tip niet nuttig? Zet dan een -. Vergelijk in een klasgesprek. Welke tips hebben de meeste +++ ? Welke tips hebben de meeste --- ? Noteer dan samen zelf nog een tip.
KIES EEN ANDERE ROL
Opvoeder (A) / Opvoeder (B) Vertel aan elkaar welke kinderen jullie hebben en hoe oud ze zijn. Geef dan tips voor de eerste dag op school. Maak een verschil voor de kleuterschool / lagere school / middelbare school. • Welke kleren dragen de kinderen? • Wat steek je in hun brooddoos? • Wat steek je in hun boekentas? • Welk advies geef je je kinderen?
74
1
2
3
4
5
6
Cursist (A) / Cursist (B) Geef samen tips aan een nieuwe klasgenoot die naar de Nederlandse les komt. • Wat neemt hij mee in zijn boekentas? • Wat doet hij in de pauze? • Hoe gedraagt hij zich best in de klas? • Hoe maakt hij contact met de klasgenoten? • Welk advies geef je hem nog?
7
8
9
10
11
12
2
Toch deed ik mijn best Lees de reacties op de tips van mevrouw De Lange.
Ik had een broodje bij, maar ik was zo nerveus dat ik het niet opat.
Hoewel mijn dochter mooie kleren heeft, ging ze werken met een jeansbroek aan.
Mijn eerste dag werkte ik 10 uur zonder pauze. Toch mocht ik de volgende dag niet meer terugkomen.
Mijn tram had vertraging. Toch was ik nog op tijd op het werk.
Hoewel ik ziek was, ging ik toch naar het werk.
Wat is correct? Onderstreep. maar / toch / hoewel gebruik je voor een …
keuze / contrast / conditie
MAAR gebruik je met een …
hoofdzin / inversiezin / bijzin
TOCH gebruik je met een …
hoofdzin / inversiezin / bijzin
HOEWEL gebruik je met een …
hoofdzin / inversiezin / bijzin
Welke conjunctie gebruik je bij wat eerst gebeurt?
maar / toch / hoewel
Welke conjunctie gebruik je bij wat laatst gebeurt?
maar / toch / hoewel
Maak een zin met maar / toch / hoewel. Je bent klasgenoot A of B. Kijk naar kolom A of kolom B. Leg een blad papier over de andere kolom. Lees om de beurt de vetgedrukte zinnen voor. Maak van twee zinnen één zin. Gebruik hoewel / maar / toch. Controleer je klasgenoot. Wissel dan van rol en doe de oefening nog een keer. voorbeeld:
• • •
Het was heel warm. Ik droeg een lange broek. Hoewel het heel warm was, droeg ik een lange broek. Het was heel warm. Toch droeg ik een lange broek. Het was heel warm, maar ik droeg een lange broek.
Ik droeg sportschoenen. Ik had pijnlijke voeten. Mijn zoon was zijn boterhammen vergeten. Hij had geen honger want hij kocht een broodje. Mijn man eet graag pitabroodjes. Op het werk eet hij boterhammen met kaas.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
75
Klasgenoot A
Klasgenoot B
Ik stond vroeg op. Ik kwam te laat.
Ik stond vroeg op, maar ik kwam te laat. Ik stond vroeg op, toch kwam ik te laat. Hoewel ik vroeg opstond, kwam ik te laat.
Mijn vrouw …, maar ze vond de weg niet. Mijn vrouw …, toch vond ze de weg niet. Hoewel mijn vrouw dicht bij ons huis werkt, vond ze de weg niet.
Mijn vrouw werkt dicht bij ons thuis. Ze vond de weg niet.
Mijn collega’s waren vriendelijk. Ik ging niet met hen lunchen.
Mijn collega’s … , maar ik ging … Mijn collega’s … , toch ging ik … Hoewel mijn collega’s vriendelijk waren, ging ik niet met hen lunchen.
Ik lachte de hele dag, maar niemand … Ik lachte de hele dag, toch lachte niemand … Hoewel ik de hele dag lachte, lachte …
Ik lachte de hele dag. Niemand lachte terug.
De sfeer is heel prettig. Ik doe het werk niet graag.
De sfeer is heel prettig, maar ik doe … De sfeer is heel prettig, toch doe ik … Hoewel de sfeer heel prettig is, doe ik …
Mijn baas is tevreden, maar ik ga een … Mijn baas is tevreden, toch ga ik … Hoewel mijn baas tevreden is, ga ik …
Mijn baas is tevreden. Ik ga een andere job zoeken.
TA A LTA A K
Mijn eerste werkdag
ROL
communicator
Werk samen met enkele klasgenoten. Vertel over jouw eerste dag … op het werk / in de school / ergens anders. Gebruik maar / toch / hoewel. • •
Vertel één ding dat was zoals je het verwachtte. Vertel één ding dat anders was dan je verwachtte.
KIES EEN ANDERE ROL
Werkgever (A) / Werknemer (B) Beslis samen waar je werkt en wat je doet. Maak samen een takenlijstje voor de werknemer. Noteer minimaal drie dingen. voorbeeld: Je werkt in een import- / exportbedrijf. klanten ontvangen, mails schrijven, telefoneren A: Je werknemer werkt nu zes maanden in het bedrijf. Misschien krijgt hij een vast contract. Doet hij de dingen van zijn takenlijst goed of niet? Geef positieve en negatieve punten. B: Je gaat met de werkgever praten. Hij evalueert je werk.
films Op de site van de VDAB vind je veel en klik b.tv .vda www over beroepen. Ga naar jou dat rijf bed rechts op HR-films. Zoek een je zeggen lmp fi het interesseert. Kun je op basis van aan? omg ers nem hoe ze in het bedrijf met de werk
76
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
3
Welkom in ons bedrijf TA A LTA A K
Mijn naam is …
ROL
werkgever / werknemer
Luister naar het gesprek. CD2 | 19
Wat zijn de functies van deze mensen in het bedrijf? Joachim: onthaalbediende / receptionist Mevrouw De Lange: personeelsmanager verkoop afdeling.
Waar moet Antonio Mirova zijn? In de Welke plaatsen toont Joachim? 1
Lockers
2
Cafetaria (de verkoopafdeling)
Hoeveel mensen werken in het bedrijf? 50 Werk nu samen met een klasgenoot. Hoe was het eerste uur van de eerste werkdag van Antonio? Vertel wat er gebeurde.
Bij welk thema horen deze zinnen? Kies uit: (1) zich voorstellen / (2) iemand rondleiden / (3) een praatje maken / (4) afscheid nemen Mag ik mij even voorstellen? (1) Mijn naam is … maar iedereen noemt mij … (1) En bent u hier gemakkelijk geraakt? (2) Ja, dat viel best mee. (2) We nemen best de lift. (3) We zijn er. (3) Volgt u mij maar. Het is langs hier. (3) Mag ik even storen? (1) Hoe was uw naam ook weer? (1) Ik zie u later nog. (4) Bedankt dat u mij tot hier hebt gebracht. (4) Graag gedaan. (4) Prettige kennismaking. (1/4) Kunt u mij misschien zeggen waar ik … vind? (3) Komt u maar mee. (3) Excuseer, uw naam schiet mij even niet te binnen. (1/4)
COMMUNICATIETIP
Om jezelf voor te stellen zeg je je naam (Ik ben …). Heb je genoeg zelfvertrouwen? Steek dan ook je hand uit.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
77
4
Een rondleiding TA A LTA A K
Een rondleiding
ROL
cursist / werknemer
Werk samen met twee andere klasgenoten. Kies een rol en speel het rollenspel. Begin bij 1 en ga zo voort. Gebruik de uitdrukkingen van hierboven. Wissel dan de rollen om en herhaal. Ben je maar met twee, dan speelt één klasgenoot de rol van student / cursist én secretariaatsmedewerker. klasgenoot 1: nieuweling in deze school klasgenoot 2: student / cursist in deze school klasgenoot 3: secretariaatsmedewerker in deze school Nieuweling
Student / cursist
1
Je bent nieuw - stel jezelf voor aan de cursist. 3 Zeg dat je je weg in de school niet kent. 5 Vraag waar je kunt roken. 7 Vraag aan de cursist wat hij of zij in de school doet. 10 Stel jezelf voor aan de secretariaatsmedewerker. 12 Vertel hoe je naar school gekomen bent en vertel welke les je komt volgen.
78
1
2
3
4
2 4
6 8 9
5
Secretariaatsmedewerker
Zeg wie je bent en verwelkom de nieuweling. Neem de nieuweling mee en toon hem waar de klaslokalen, de cafetaria en de toiletten zijn. Vertel de nieuweling waar je kunt roken. Vertel wat je in de school doet. Zeg tegen de nieuweling dat hij zich moet inschrijven en neem hem mee naar het secretariaat.
6
7
8
9
11 Verwelkom de nieuweling en vraag waar hij woont en of hij de weg naar de school gemakkelijk gevonden heeft. 13 Zeg tegen de cursist dat je hem naar de klas zult brengen, maar vraag eerst zijn identiteitskaart om hem in te schrijven.
10
11
12
EXTRA
Aan het werk Spreek met je klasgenoten. Vul in elk vakje de naam van een klasgenoot in. Schrijf nooit je eigen naam. Zijn je vakjes vol? Roep dan ‘bingo’! Proficiat: je bent de winnaar. Duurt dit te lang? Tel dan na … minuten op: wie heeft de meeste vakjes ingevuld? Los samen met je klasgenoten de vragen op.
heeft in België al gesolliciteerd.
spreekt Nederlands op het werk.
gaat met het openbaar vervoer naar het werk.
werkt vooral met zijn handen.
werkt vooral met zijn hoofd.
werkt met zijn hoofd en zijn handen.
draagt een uniform of een schort op het werk.
draagt gewone kleren op het werk.
draagt deftige kleren op het werk.
kent de naam van een vakbond.
kent de naam van een internationaal bedrijf in onze stad.
kent de naam van de minister van onderwijs.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
79
5
CD2 | 20
Woordenschat / Grammatica De rondleiding
Het bedrijf
Mag ik mij even voorstellen? Mag ik even storen? Mijn naam is … maar iedereen noemt mij … Prettige kennismaking. Hoe was uw naam ook weer? Excuseer, uw naam schiet mij niet te binnen.
de verkoopafdeling de lockers de cafetaria de receptie
En bent u hier gemakkelijk geraakt? Ja, dat viel best mee. We nemen best de lift. Volgt u mij maar. Het is langs hier. We zijn er. Kunt u mij misschien zeggen waar ik … vind? Komt u maar mee. Ik zie u later nog. Bedankt dat u mij tot hier hebt gebracht. Graag gedaan.
Oppositie en contrast Je vergelijkt dingen die anders zijn. Je kunt dat op verschillende manieren doen. Kijk bijvoorbeeld naar deze constructies:
80
hoofdzin
Ik / werk / hard. Mijn baas / betaalt / niet genoeg.
subject / vervoegde werkwoord / rest van de zin
inversiezin
werk / ik / hard betaalt / mijn baas / niet genoeg
vervoegde werkwoord / subject / rest van de zin
bijzin
ik / hard / werk mijn baas / niet genoeg / betaalt
subject / rest van de zin / vervoegde werkwoord
1
maar met een hoofdzin voorbeeld: Ik werk hard, maar mijn baas betaalt niet genoeg.
2
toch met een inversiezin of midden in een hoofdzin. voorbeeld: Ik werk hard, toch betaalt mijn baas niet genoeg. Ik werk hard; mijn baas betaalt toch niet genoeg.
3
hoewel met een bijzin / een inversiezin OF een hoofdzin / hoewel met een bijzin voorbeeld: Hoewel ik hard werk, betaalt mijn baas niet genoeg. Ik werk hard, hoewel mijn baas niet genoeg betaalt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12