Inzicht en illusies Inleiding tot de filosofie
FILIP BUEKENS
Inhoud Woord vooraf 7 Hoofdstuk 1 Dieptezucht en begripsillusies ‘Alles in één klap verhelderen’ Een mentaal orgasme Waarvan wil de filosoof de essentie achterhalen? Speculatieve filosofie Waarom is begrip zo fijn? Illusies van begrip Onwetend over onze onwetendheid? Allesomvattende verklaringen en wetenschap Problemen rond ‘wereld’ Vanwaar die dieptezucht? Essentialistisch denken Agentieve verklaringen Manipulatie en de zwarte kunst van het obscurantisme Inzicht en aandacht: twee manipulaties Placebische informatie Wittgenstein over ‘echt’-vragen
11 13 13 15 18 21 24 27 28 29 33 33 36 39 43 49 51
Hoofdstuk 2 Een verhaal van twee wereldbeelden Het manifeste wereldbeeld Wereld vs. ‘werkelijkheid’ Drie topologieën van het manifeste wereldbeeld Quines netwerk Wittgensteins raamwerk Sterk ingebedde opvattingen Samenhang verhelderen Optimale conceptualiseringen van de wereld Conceptualiseringen en perspectieven Zelfsituering in een landschap Vrijheid en determinisme Hoe wetenschap steunt op het manifeste beeld Sciëntisme
57 60 63 64 66 73 77 84 84 88 90 93 97 101
῀3῀
Hoofdstuk 3 Over epistemische deugden 105 Op zoek naar fundamenten: empiristen en rationalisten 108 René Descartes, rationalist 108 Van Descartes naar modelmatig denken 111 David Hume, empirist 112 De uitbouw van een deugdelijk epistemisch beleid 116 Beheer van onze opvattingen: de eerste persoon 117 Je kunt niet beslissen iets te geloven 124 Stelregels voor de uitbouw van een epistemisch beleid 128 Aanwijzingen en meningsverschillen 136 Perspectivisme vs. objectivisme omtrent epistemische redenen 142 Objectivisme en achterafkennis. Over de kennisvloek 149 Het argumentum ad ignorantiam 150 Beweringen en de publieke ruimte 153 Hoe bekrompen is dit epistemisch beleid? 163 Over ondraaglijk lege waarheidsnormen 166 Iets boven waarheid verkiezen? 170 Concepten en de vorming van opvattingen 173 ‘Observaties zijn t heorie-geladen’ 174 Accepteren zonder geloven? 177 ‘Je gelooft dat maar omdat…’: argumenteren in het spoor van Nietzsche 178 Rechtvaardigen en verklaren: twee verschillende vragen 183 Hoofdstuk 4 Vreemde vragen over waarheid Heideggers ‘noodzakelijke vraag’ Een antropologische verwarring Ontologische waarheid? ‘Waar is wat nuttig is’: instrumentalisme omtrent waarheid? Waarheid is geen sociale constructie Het waarheidsministerie. Van Orwell naar Foucault ‘Gevaarlijke filosofie’? Scepticisme en transcendentaal idealisme Is waarheid een fictie?
῀4῀
Hoofdstuk 5 Hoe Frank Ramsey waarheid redde Inleiding Ramseys inferentie Wat begrondt wat het geval is? De expressieve functie van het waarheidspredicaat Waarheid is geen epistemisch concept De transparantie van waarheid Waarheid is uniform Instemming, kritiek en het afstemmen van houdingen De realistische denkgewoonte Waardevolle overtuigingen en de waarde van waarheid
227 229 234 239 243 248 254 258 262 266 272
Bibliografie 283 Index 289
191 193 196 198 201 203 206 214 220
῀5῀
Woord vooraf Dit boekje biedt u een wat eigenzinnige inleiding aan op enkele filosofische thema’s waarover ik de jongste jaren lezingen en college heb gegeven. De focus ligt op inzichtillusies in de filosofie, epistemische deugden en wijdverbreide misvattingen over waarheid. Wijsgerig nadenken vertrekt doorgaans van de grote filosofische denkbeelden en denkt over filosofie als een soort zingevingssysteem of een theorie die betekenis van alles vastlegt. Maar verlangen naar inzicht is immens manipuleerbaar en werd ook gemanipuleerd door goeroes en obscurantisten. Een van de belangrijkste taken van de filosofie ligt erin om inzicht en illusie goed te onderscheiden. De ‘analytische’ en ‘naturalistische’ kijk leent zich daartoe. Hij laat zien hoe zorgvuldig nadenken over onze centrale denkgewoonten kan bijdragen tot het ontwikkelen van een deugdelijk epistemisch beleid, iets dat in tijden van nepnieuws en post truth ongetwijfeld meer aandacht moet krijgen. Het geeft ook een betere kijk op waarheid. Is waarheid een bruikbare richtlijn wanneer je een epistemisch beleid wil voeren? En wat te denken van modieuze ondermijnende argumenten en postmodern genealogisch denken? Staat hun wijdverbreid gebruik wel in verhouding tot hun intellectuele eerlijkheid? En wat is het effect van bullshit, van minachting voor de waarheid? De hoofdstukken in dit boek kunt u relatief onafhankelijk van elkaar lezen, maar ik hoop dat het geheel een aantrekkelijke visie weergeeft. Wie zich wat meer thuis voelt in de analytische stijl van filosoferen zal ongetwijfeld weten dat de onderwerpen die ik hier aansnijd, zeer technische invullingen kunnen krijgen. Dat schrikt velen terecht af, maar heeft ook tot gevolg dat het belang van die inzichten onderschat wordt. (Ik heb het altijd intrigerend gevonden dat duistere denkers juist zo veel aandacht krijgen en ik probeer daar in dit boek ook een verklaring voor te geven.) Ik heb geprobeerd om de thema’s zo helder en aantrekkelijk mogelijk voor te stellen. In de verwijzingen vindt de lezer voer voor verdere lectuur. Om de tekst niet te ontsieren met citaten en referenties staan de verwijzingen in voetnoten.
῀7῀
Dit boek herneemt enkele oude ideeën uit eerder werk, bewerkt en hopelijk ook wat verfijnd. Studenten in discussies en toehoorders tijdens lezingen beseffen doorgaans veel te weinig hoe hun vragen en bedenkingen een aanmoediging zijn voor de spreker om preciezer, helderder te formuleren en zo bij betere inzichten uit te komen. Ik dank ook de Tilburgse en Leuvense collega’s met wie ik de jongste jaren bij diverse gelegenheden over inzicht en illusies mocht redetwisten. Je leert pas denken in kritische dialoog en dat geldt zeker voor filosofie. Dank ook aan Judith Geerts om haar werk Travailler te mogen gebruiken voor de omslag en aan Sophie Vanluchene en Nils De Malsche om het uitgeversproces in goede banen te leiden. Leuven, mei 2021
῀8῀
Voor Veerle
HOOFDSTUK 1
Dieptezucht en begripsillusies
‘Alles in één klap verhelderen’ En nu ga ik vertellen over de mogelijkheden en grenzen van filosofisch onderzoek. Alles kan filosofisch onderzocht worden en er bestaat niets dat alléén maar door filosofie bestudeerd wordt. Velen hebben op grond van deze banale overweging bedacht dat de uitkomst van een échte filosofie iets unieks moet hebben: het moet een inzicht zijn dat alles in één – hopelijk overzichtelijke – stelling meteen verheldert en begrijpelijk maakt. Helaas: filosofen verschillen van mening over zowat alles en dus ook over het soort inzicht dat ze nastreven. In dit hoofdstuk neem ik een streng maar hopelijk redelijk standpunt in. Filosofen hebben het bij het verkeerde eind wanneer ze denken te moeten zoeken naar het wezen der dingen, naar eenvoudige principes die de loop van de geschiedenis, ons denken en onze verlangens beheersen. Op onze weg naar dàt kritische inzicht pikken we interessante ideeën uit de psychologie op, leren we iets over misleidende denkgewoonten en leren we hoe ons mateloze verlangen naar inzicht en begrip immens manipuleerbaar is.
Een mentaal orgasme Vertrek van de gedachte dat alles in de wereld wetenschappelijk bestudeerbaar is: taal, handelen, communicatie, bewustzijn, onze verhouding tot de natuurlijke en door technologie veranderende levenswereld, natuurwetten, het bestaan van God, de oorsprong van onze normen en waarden, hoe taal en samenwerking verbonden zijn, waarom het rationeel is voor het goede te kiezen of wat aan het deugdzame handelen ten grondslag ligt. Wat voegt filosofisch onderzoek of reflectie over die thema’s daaraan toe? Op het marktplein waar handelaars in ideeën hun waar aanprijzen, hebben filosofen én wetenschappers zich vaak en graag voorgesteld als kenners in het helpen zoeken naar en het verschaffen van inzicht. Ze zoeken ons niet, zoals artiesten of clowns, te entertainen (ook al zijn er filosofen die dat maar al te graag doen). Echte filosofen zoeken naar inzicht en dus heeft zulk project iets dat velen meteen aanspreekt. We doen immers veel meer dan de wereld naar
῀ 13 ῀
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
onze hand zetten en dingen manipuleren in functie van ons overleven. Wij willen de wereld ook begrijpen en vinden het bijzonder plezierig om iets te doorgronden. De Aha-Erlebnis wordt weleens omschreven als het cognitief equivalent van een orgasme. Het is een buitengewoon aangenaam epistemisch sentiment, waarvan we intens kunnen genieten. Tot begrip komen wordt beloond door een aangename ervaring, juist omdat begrip ons vat geeft op de wereld en zonder kennis zouden we onze projecten nooit kunnen realiseren. Het succes van wetenschap ligt niet alleen in de technologie die ze mogelijk maakt, maar ook in de immense persoonlijke voldoening die met het bereiken van een inzicht gepaard gaat. En net als verlangen naar seks is dat verlangen naar inzicht immens manipuleerbaar, maar daarover straks meer.
werden ze uiteraard niet geselecteerd en houden van Bach is zonder meer niet adaptief. Onze wat dubbelzinnige sentimentele verhouding tot dieren (hondjes zijn lief, maar ratten willen we liefst verdelgen) verhindert ons het voor de hand liggende te erkennen: dat we als inzicht verschaffende machines uniek zijn op deze planeet. Mijn hond Kripke reageert (meestal) adequaat op externe prikkels, maar hij begrijpt niets. Bovendien zijn we hypersociale dieren die van samenwerking hun handelsmerk hebben gemaakt. Maar ook die samenwerking is geen morele verdienste. Ze is het product van evolutie. Mieren werken ook samen. Slangen veel minder.
Waarvan wil de filosoof de essentie achterhalen?
De Ethica Nichomacheia, een van de beroemde traktaten van de Griekse filosoof Aristoteles, begint met de vaststelling dat mensen van nature naar kennis en inzicht (Grieks: episteme) streven. Alles wat gebeurt en wat we aantreffen willen we begrijpen. Dieren hebben die neiging niet. Hun natuurlijke instincten zijn gericht op verkenning van de onmiddellijke leefomgeving en zijn beperkt tot het vinden van snelle en efficiënte antwoorden op vragen als ‘Is dit eetbaar?’, ‘Loert daar gevaar?’ ‘Wil het seks met mij?’. Onze intellectuele nieuwsgierigheid heeft zich losgemaakt van een natuurlijke beheersingsdrang van de leefwereld en kan zich op alles richten, zonder te overwegen of het onderzoek praktisch voordeel of winst gaat opleveren. Er is niets dat we niet zouden willen weten en in het verlengde daarvan willen begrijpen, zelfs al weten we dat die kennis ons nooit enig nut zou hebben. Alleen wij beschikken over de cognitieve vermogens om iets te doorgronden, door te dringen naar de essentie der dingen; we brengen daarbij het nodige geduld op en investeren er gigantische sommen onderzoeksgeld in. De chemicus ontdekt dat water samengesteld is uit waterstof en zuurstof. De bioloog ontdekt dat leven gecodeerd is in DNA. We beschikken over wiskundige modellen waarmee we sociale interacties beschrijven en verklaren. Mobiele wonderen verkennen de planeet Mars. Evolutie heeft ons voorzien van adaptieve sociale en cognitieve vermogens, die we hier en nu ook gebruiken om de wereld te begrijpen, net zoals onze handen nuttig zijn om dingen vast te grijpen, maar ook een cellocantate van J.S. Bach kunnen uitvoeren. Op die functie
Wat je als filosoof zou willen verwerven is een ultiem, verklarend inzicht in het Zijn, het Bestaan, de zin van het leven zelf – kortom: een allesomvattend inzicht in de totaliteit der dingen. Deze opvatting van filosofie herkent bijna iedereen. Wie zich bij een informele gelegenheid voorstelt als filosoof krijgt weleens te maken met de nieuwsgierige (maar soms ook wat lacherige) bedenking: ‘Vertelt u me dan eens over de zin van het leven!’ Het stereotype beeld dat veel mensen van filosofie hebben, sluit daar ongetwijfeld bij aan: de filosoof als wijze man (zelden een vrouw) die de waarheid kent – of zich aandient als goeroe die in intrigerende raadsels spreekt, alles begrijpt en volgelingen aan zich probeert te binden. Kennis en begrip geven ons het gevoel van inzicht, niet alleen wanneer het gaat om triviale dingen zoals de oorzaak van een storm of wanneer het noodlot ons treft, maar ook, en in het verlengde daarvan, wanneer zeer algemene en existentiële vragen worden gesteld: wat kan ik weten? Wat bestiert de wereld? Hoe gaat het met ons en de wereld aflopen? Wie op het marktplein afkondigt dat hij de wereldraadselen opgelost heeft, wint gehoor maar hunkert vooral naar aandacht.
῀ 14 ῀
῀ 15 ῀
De opvatting van filosofie als intellectuele zoektocht naar ultieme beginselen van ‘het bestaan’ of ‘het zijn’ heeft een lange traditie. De presocratische filo-
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
sofen (ze gaan historisch vooraf aan de drie ‘klassieke’ filosofen Socrates, Plato en Aristoteles) geloofden dat wijsgerig onderzoek op zoek moet gaan naar de grond (archè) van het bestaan. Volgens Thales van Milete (624-546 voor Chr.) die soms wel de eerste échte filosoof wordt genoemd, was de oerstof het water, volgens Anaximenes (585-525 voor Chr.) was dat lucht. De oergrond kon ook in een abstract principe liggen. Anaximander (611-546 voor Chr.) stelde dat het ‘apeiron’ (het oneindige, onbegrensde en onbepaalde) de oorsprong van alles is. Herakleitos dacht dat het wezen van alles in het steeds veranderende lag. ‘We baden nooit in dezelfde rivier,’ was een van zijn gevleugelde woorden. Ze waren het duidelijk niet eens over wat aan het bestaan ten grondslag ligt, maar ze dachten er wel over na. Opmerkelijk is dat deze verklaringen niet meer steunen op een religieuze duiding of een mythologisch wereldbeeld. Het allesomvattend principe werd voorgesteld als een inzicht bereikt door nadenken, aangevuld met (weliswaar vrij onsystematisch) empirisch onderzoek. Hun ideeën waren de eerste pogingen om voorbij religie en mythologie een theoretisch inzicht in de wereld te verwerven. Praktische kennis leert ons hoe we onze omgeving kunnen manipuleren. Theoretisch en met name filosofisch inzicht neemt afstand: hoe zit de wereld in zijn totaliteit in mekaar? Is er een principe (of netwerk van principes) dat alles met alles verbindt? Zulke intellectuele zoektochten verschillen van spirituele projecten waarin mensen een zin aan hun leven proberen te geven, en ze gaan ook verder dan zoeken naar levenswijsheid waarin moralisten aanbevelingen doen over onze omgang met ziekte, lijden, dood en andere ongemakken. In deze projecten zien we twee veronderstellingen aan het werk. Het theoretische inzicht moest in de eerste plaats eenvoudig en overzichtelijk zijn, en bovendien gingen de eerste filosofen ervan uit dat de wereld zelf intrinsiek begrijpelijk is en door ons mensen begrijpelijk gemaakt kon worden. Onze cognitieve vermogens zijn geschikt om de wereld te begrijpen. Terwijl iedereen het erover eens is dat zelfs hogere diersoorten slechts over een zeer beperkt begripsvermogen beschikken, lijkt ons vermogen tot begrip onbeperkt: er is niets aan die vermogens dat ons fundamenteel verhindert om de wereld te begrijpen. Zonder die assumptie zou de intellectuele onderneming om de wereld te begrijpen, futiel worden.
῀ 16 ῀
De tweede veronderstelling betreft de begrijpelijkheid van de wereld zélf. Hoe weten we dat de wereld zelf intrinsiek begrijpelijk zou zijn, dat er niets is dat principieel aan ons begrip kan ontsnappen? Het is niet omdat we nu al veel begrijpen dat we hiermee eindeloos kunnen doorgaan en uiteindelijk alles kunnen begrijpen. Zo hebben sommige filosofen beweerd dat we nooit zullen begrijpen hoe ons bewuste zelf kan oprijzen uit grijze hersencellen.1 Het verband tussen de kleurrijke manifestaties van menselijk bewustzijn – dromen, vaak buitenissige ervaringen, gevoelens en epistemische sentimenten zijn daar maar een klein onderdeel van – en de anderhalve kilo hersenmassa die zich achter onze ogen bevindt, ontgaat ons totaal. De neuroloog die beweert dat dromen slechts elektromagnetische prikkels zijn, heeft in het beste geval een correlatie ontdekt tussen een bewust fenomeen en een neurologisch patroon. Hoe het komt dat uit het patroon de droom ‘oprijst’ of hoe hersenactiviteit bewuste ervaringen veroorzaakt, blijft in het duister. ‘Oprijzen’ is een geslaagde metafoor die het raadsel alleen maar vergroot. Wat bedoelen we ermee? Welk mechanisme verklaart het ‘oprijzen van bewustzijn uit grijze hersenmassa’? Niemand kent hierop het antwoord. En als je bovendien bedenkt dat al onze kennis bij ervaringen begint, ontstaat een nog groter probleem: hoe kan ons manifeste (en zelfs wetenschappelijke) beeld van de wereld oprijzen uit grijze hersenmassa? De oude Griekse filosofen wilden een eenvoudig principe ontdekken dat aan alles ten grondslag lag. Het gevaar rijst dan meteen dat zo’n algemeen principe ook vrij nietszeggend zal zijn. Verlangen naar écht inzicht is altijd gericht op iets specifieks – hoe leven ontstaan is, of hoe bewustzijn kan oprijzen uit hersenen. Dat zijn intrigerende vragen en minstens op die eerste vraag hebben biologen al min of meer het antwoord gegeven. Het ontstaan en de ontwikkeling van leven heeft niets te maken met een mysterieuze ‘élan vital’ of levenskracht, zoals de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) nog dacht. We begrijpen nu dat leven steunt op een ingewikkeld maar zeker voor biologen begrijpelijk proces. Als we zoeken naar leven in het heelal zijn we op zoek naar de chemische voorwaarden die leven mogelijk maken.
1
Deze stelling werd verdedigd door Thomas Nagel in What is it like to be a bat?, opgenomen in Nagel (1979).
῀ 17 ῀
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
Het is zeer waarschijnlijk dat ons ongeremd verlangen naar theoretisch inzicht parasiteert op en haar oorsprong vond in de vertrouwde behoefte om inzicht te krijgen in gewone gebeurtenissen in onze directe omgeving (‘Waarom is mijn fiets verdwenen?’, ‘Wie heeft de deur op slot gedaan?’). Iets begrijpen heeft het voordeel dat het ons helpt problemen op te lossen, remedies te vinden en onze praktische omgang met de wereld te verfijnen. Maar welk probleem zou door begrip van de wereld in zijn totaliteit kunnen worden opgelost? Hier gaat onze interesse voor praktisch begrip over in een puur intellectuele interesse. Maar dan stuiten we op een nieuw probleem: er vallen veel waarheden te ontdekken, ook zeer triviale, zoals het antwoord op de vraag hoeveel bomen van meer dan tien meter hoog in het Amazonewoud groeien. Maar wie wil dàt weten? Waarom is die vraag niet even interessant? Wat maakt begrip van de wereld in zijn totaliteit tot een interessante intellectuele vraag? En is de gedachte dat we alles kunnen begrijpen, geen typisch menselijke hybris? De ontwerper van de evolutietheorie, Charles Darwin, was pessimistisch gestemd: waarom zouden wij mensen, als biologische soort, het product van evolutie en in die zin niet wezenlijk verschillend van andere dieren, cognitief geprivilegieerd zijn? Mijn hond met zijn zeer beperkte cognitieve vermogens begrijpt niets van rekensommen. Waarom zou ik, met mijn (betere, maar nog steeds beperkte) cognitieve vermogens in staat zijn de diepe structuur van de wereld te begrijpen? Misschien staan wij mensen tegenover de verhouding tussen hersenen en bewustzijn zoals mijn hond zich verhoudt tot rekensommen: tussen ons en begrip van de verhouding tussen brein en bewustzijn zit een onoverkomelijke cognitieve muur opgetrokken.
tische filosofen. Maar het verlangen zelf hield ook moderne filosofen in de ban. Zo kan volgens G.W.F. Hegel (1770-1831) het verloop van de geschiedenis worden beschreven als de zelfontplooiing van de ‘Absolute geest’. Volgens Arthur Schopenhauer (1788-1860), ook een bekend Duits filosoof, wordt alles beheerst door de Wil, een redeloze en blinde drang die voortdurend zichzelf wil realiseren. Zijn beroemdste boek had als titel Die Welt als Wille und Vorstellung (het verscheen in 1818). Zoeken naar een allesomvattende verklaring beantwoordt ongetwijfeld aan een diepe menselijke behoefte. In Waar is de ware filosofie? stelde Harry Mulisch dit expliciet aan de orde als de eigenlijke taak van de filosofie:
‘Wat door de eeuwen heen het uniek-filosofische uitmaakte, was precies dat moment van het alomvattende, en op straffe van haar ondergang zal zij dat moeten bewaren. Het een na het andere splitste zich vervlakkend af, en er is voor de filosofie intussen nog maar één strohalm, waaraan zij zich kan vastklampen, en dat zijn de eerste woorden die Thales – traditioneel de eerste filosoof – uitsprak: ‘Alles is…’ (…) De raison d’être van de filosofie kan nooit een deel zijn, een vak zoals wetenschappen als de scheikunde of de optica, maar uitsluitend: alles. Zij is geen vak onder vakken op het schaakbord, maar het vak der vakken, namelijk dat in vakken verdeelde schaakbord zelf: de wereld.’ (Uit Harry Mulisch, De zuilen van Hercules Amsterdam, 1990)
Het verlangen om alles (de wereld, het bestaan, de loop van de geschiedenis…) vanuit één allesomvattend én tegelijk eenvoudig principe te vatten, heeft aanleiding gegeven tot wat je ‘speculatieve filosofie’ zou kunnen noemen. We kunnen nu alleen maar glimlachen bij de boude stellingen van de presocra-
Mulisch (1926-2010) verklaarde in De compositie van de wereld (1980) zowat alles vanuit het octaaf als harmonisch principe: de geschiedenis van de mensheid, paradoxen in de logica en de rol en functie van de techniek. Veel van wat Mulisch in dat boek zegt is volstrekte onzin en over the top, maar het is wel dat rare soort onzin dat ons blijft intrigeren en dat vooral ook àndere vragen oproept: hoe komt die man er toch bij dat op te schrijven en dat ook zelf te geloven? Waarom vinden velen (met hem) dat zijn verklaringen écht inzicht verschaffen? Veel pseudowetenschap en zelfs pseudofilosofie belooft ons expliciet inzicht in de wereld, in jezelf en in je diepste zielenroerselen.
῀ 18 ῀
῀ 19 ῀
Speculatieve filosofie
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
Maar als je de verschafte ‘inzichten’ wat nader bekijkt, zijn ze helaas niet zo duidelijk. Ze bevatten vaak ‘open concepten’ die elkeen naar eigen wens kan invullen. Of ze introduceren nieuwe begrippen die een illusie van inzicht creëren (denk nog even aan Bergsons levenskracht of élan vital). Vaak werken ze als overtuigende horoscopen: iedereen die ze achteraf leest, kan de sterrenwichelaar gelijk geven omdat ze vaag genoeg waren om elkeen tevreden te stellen en door iedereen aangevuld te kunnen worden met voorvallen of episoden die ze waar maken. (‘Ik begrijp je reactie. Je bent immers een Weegschaal.’) In een wereld waarin iedereen gelijk heeft en alle uitspraken een interpretatie kunnen krijgen die ze waar maakt, wordt waarheid miskend. Maar misschien is Mulisch’ Compositie niet zozeer een filosofisch traktaat dan wel een parafilosofisch experiment. Dan gelden uiteraard andere standaarden. De talloze mislukte pogingen om vanuit een ‘eerste beginsel’ jezelf en je plaats in de rest van de wereld in één klap proberen te begrijpen, kun je zelf ook weer begrijpen vanuit onze natuurlijke cognitieve behoefte aan inzicht of begrip in andere personen, onze leefwereld en, bij uitbreiding, de wereld in zijn geheel. En we willen onze omgeving begrijpen, want het laat toe objecten en gebeurtenissen te manipuleren en te voorzien wat er gaat gebeuren, wat plannen en projecten mogelijk maakt. Als je weet hoe iets werkt, de oorzaak kent van een fenomeen of weet welk effecten iets heeft, kun je het ook zinvol manipuleren en naar je hand zetten. Je hebt iets geleerd. Wij zijn wezens die veel meer dan andere dieren hun omgeving veranderen en leefbaar maken, en dat vereist dat we weten hoe de dingen in mekaar zitten en dus verder kijken dan de verschijnselen, het hier en het nu. Wat we nu leren, kan later gebruikt worden. Ook onze verbeelding speelt een belangrijke rol in het tot stand komen van begrip. Tegenfeitelijke vragen als ‘Wat zou er gebeuren indien…?’ correct beantwoorden helpt ons een bestaande situatie te vergelijken met een alternatieve situatie waarin we ons een verandering of manipulatie van de feitelijke situatie hebben verondersteld. Ik kan me inbeelden wat er zou gebeuren als ik van het dak van het Hilton spring of een lucifer aansteek in de buurt van een gaslek. Nieuwsgierigheid aangevuld met verbeelding levert nieuwe kennis op: ik wéét op grond van mijn verbeelding dat ik beter niet van dat dak afspring en beter geen vuur aansteek in de buurt van een gaslek. Je
῀ 20 ῀
de gevolgen van je handelingen actief kunnen voorstellen heeft voldoende impact om ze niet te stellen. Wat moeten we dan met filosofie? De inzet zou dan een zoektocht zijn naar een inzicht dat je garandeert dat je de wereld in zijn totaliteit begrijpt. In onschuldige vormen tref je antwoorden op die drang naar inzicht soms nog aan in de zingevingsindustrie, in minder onschuldige vorm krijgt ze de gedaante van naar en zelfs fanatiek gedachtengoed. Er zijn goede redenen om zo’n zoektocht niet te zien als een zinvol doel van filosofisch onderzoek.
Waarom is begrip zo fijn? Inzicht behaagt ons. Wanneer je begrijpt wat er aan de hand is, elimineer je een epistemisch sentiment waarmee moeilijk te leven valt: het knagende gevoel van onzekerheid. Niet weten wat er aan de hand is, wat je moet doen of wat er op je afkomt, irriteert mateloos. Je weet niet welke kant je uit moet, wat te denken, wie te vertrouwen, wat te doen. Het is een hinderlijk sentiment dat ons praktisch verlamt, plannen doet opschorten en ons verhindert om effectief te handelen. Een terdoodveroordeelde wordt nog meer leed aangedaan door haar niet te vertellen wanneer ze geëxecuteerd zal worden. Wachten op de uitkomst van een medisch onderzoek kan vreselijk zijn en alle aandacht opslorpen. Iets niet begrijpen dat je aanbelangt is als mentale jeuk. Je blijft zoeken, tot je iets vindt. Mensen kunnen soms immens lijden onder het gebrek aan greep op hun situatie. Wie gevangenen psychologisch onderuit wil halen, weet dat. Het gevoel van begrip heeft in de eerste plaats een belangrijke stuwende functie. Het zet je aan om spontaan, direct en onmiddellijk in te grijpen. Het geritsel in het struikgewas begrijp je meteen als dreigend gevaar, en je springt opzij. Zelfs als het vals alarm bleek, had de directe reactie een belangrijke functie. Als je ooit niet weg zou springen en er écht een slang naar je toe glijdt, zou het te laat zijn. Better safe than sorry.
῀ 21 ῀
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
Als je ziek bent word je meestal niet beter door het vernemen van de diagnose, maar dat laatste lucht op omdat onzekerheid werd weggenomen, wat er ook gezegd werd door de man in de witte jas. Alleen al de indrukwekkende naam voor je aandoening vernemen brengt soelaas en heeft zelfs placebogene effecten. Je weet nu ‘wat je hebt’. Iets een naam geven laat toe te kunnen denken en spreken over de referentie van de naam en ligt aan het obscure begin van beheersing van het benoemde. (Denk nog even aan Henri Bergsons begrip van élan vital: hij kon alleen maar zeggen dat de levenskracht het leven verklaart, maar wàt die levenskracht was, bleef uiteraard een duistere zaak. De term ‘élan vital’ suggereert begrip, maar bevat het niet; het is een lege term.) Wie een experiment uitvoert, leert nog liever dat het mislukt is, dan dat de uitkomst in het ongewisse blijft. Opluchting (nog een epistemisch sentiment) voel je wanneer alles tegen je verwachtingen in goed afloopt. Ook wanneer je na lang zoeken eindelijk te weten komt waarom een stukje software of een computerprogramma niet geïnstalleerd geraakt, voel je je verlost uit je epistemisch lijden. Wie in een communicatieve context volhoudt iets zeker te weten, wil in de eerste plaats dat we hem of haar vertrouwen. Wie zekerheid manifesteert, verbindt zich tot de waarheid van haar uitspraak door expliciet een prijs te willen betalen wanneer ze zich zou vergissen. Die prijs is verhoogd wantrouwen en zelfs reputatieverlies. Wanneer je door iemand die je vertrouwd hebt onaangenaam verrast wordt, ga je dat nooit vergeten. Hij of zij heeft je vertrouwen beschaamd. Tegenover zekerheid staat twijfel. Een van de belangrijkste projecten doorheen de geschiedenis van de filosofie was het zoeken naar zekere kennis, naar een onbetwistbaar fundament dat voor geen enkele twijfel vatbaar is. René Descartes behoort tot het rijtje beroemde filosofen juist omdat hij in de wiskundige bewijsvoering een model van zekerheid vond (meer hierover in hoofdstuk 3). Descartes’ methodische twijfel mag je niet verwarren met het gevoel van onzekerheid dat iemand treft wanneer ze niet weet welke kant ze uit moet of hoe te handelen. Iemand doen twijfelen heeft in de eerste plaats emotionele effecten. Onzekerheid zaaien in de publieke ruimte heeft een uitermate destructief effect. Wie twijfel zaait, hoeft geen alternatieve verklaringen te geven of te verzinnen, vaak volstaat het om alternatieve mogelijkheden te opperen. De psychologische stap van het zich kunnen voorstellen van een alternatief naar het mogelijk achten is niet zo groot, en wie overtuigd
῀ 22 ῀
geraakt, denkt al snel dat de mogelijkheid ook gerealiseerd is.2 Samenzweringstheorieën grossieren niet zozeer in het uitgebreid documenteren van ondergrondse krachten (dat kunnen ze veelal niet), maar in het zaaien van twijfel over bestaande en goed gedocumenteerde verklaringen. Om de manipulerende functie van een samenzweringstheorie te begrijpen, moet je dus kijken naar wat de verzinner zelf ervan aan alternatieve ‘zekerheden’ aanbiedt. Welke politieke of ideologische overwegingen worden door het verzonnen alternatief de facto ondersteund? Echte, creatieve twijfel manifesteert zich als een kritische houding die aangeeft onder welke voorwaarden een theorie zou sneuvelen. Kritisch blijven is een voortdurende cognitieve opgave. Publiek twijfel zaaien lokt de gelovers naar een alternatief dat past bij de ideologie die de twijfel inspireert. Het is geen toeval dat de tabakslobby tot in de jaren negentig van vorige eeuw haar missie omschreef als ‘twijfel zaaien’ over de goed gefundeerde stelling dat roken kanker veroorzaakt. Wanneer experten onder elkaar van mening verschillen, mag dat geen reden zijn om te twijfelen aan wetenschap zelf; de wetenschappelijke discussie behoort tot de kern van wetenschappelijk onderzoek: uit de botsing der ideeën ontstaan vonken van inzicht. Creatieve twijfel als het uitdagen van wat een verworven inzicht lijkt, komt met concrete (tegen)argumenten, niet met wilde speculaties. Het plezier dat we aan inzicht ontlenen, is verbonden met het adaptief belang van wederzijds begrip. Als hypersociale wezens is het belangrijk dat we onze opvattingen en intenties op elkaar afstemmen en van elkaar weten waar onze voorkeuren liggen. ‘Ik begrijp je!’ betekent dat je ziet wat iemand zag in haar handelingen of keuzes, en gedeelde projecten samen realiseren impliceert dat je zelf begrijpelijk wil zijn voor de ander. Communicatie zonder de intentie te hebben om voor de ander duidelijk te maken wat je van haar wil, is onmogelijk. Dàt we onze handelingen en keuzes zo goed op elkaar kunnen afstemmen, is zo vanzelfsprekend dat we er ons niet over verbazen (we zien het fenomeen wanneer de afstemming juist niet lukt, of wanneer mensen de cognitieve en affectieve capaciteiten missen om tot
2
Meer hierover in Gilbert (1990) en Buekens en Demey (2020), hoofdstuk 2, over onze Spinozistische mentale architectuur die daarvoor verantwoordelijk is.
῀ 23 ῀
D i e p t e z u c h t e n b e g r i p s i l lu s i e s
afstemming met anderen te komen). De oorsprong van het belang dat we aan begrip hechten, ligt dus wellicht in het buitengewone belang van het begrijpen van elkaars motieven en verlangens met het oog op afstemming en samenwerking. De talloze en immens complexe vruchten van menselijke samenwerking vinden hun oorsprong in onze bijna feilloze capaciteit om onze handelingen, voorkeuren en bedoelingen op elkaar af te stemmen en projecten te ontwikkelen. Zonder wederzijds begrip was dat onmogelijk.
Illusies van begrip Begrijpen is dus fijn, maar het gevoel van begrip is een immens feilbare indicator van écht begrip. Veel cognitieve psychologen hebben gewezen op illusies van inzicht (illusions of understanding).3 We hebben vaak de stellige indruk iets te begrijpen en veel theorieën die we nu totaal verwerpen (over goden, hekserij, magische krachten, de vorm van de aarde, het ontstaan van het heelal) gaven de indruk iets begrijpelijk te maken. De geschiedenis van de wetenschap is een kerkhof van verworpen theorieën waarvan in elk geval de ontwerpers dachten dat ze tot inzicht zouden leiden. Iets begrijpen steunt in de eerste plaats op een epistemisch gevoel. Onware opvattingen, hoe goed bedoeld ook, kunnen een illusie van begrip ondersteunen. De meeste ‘allesomvattende verklaringen’ in de filosofie – we hebben er hierboven al enkele opgesomd – horen tot deze categorie. De idee dat de aarde door een schildpad wordt gedragen, ‘verklaart’ waarom ze relatief stabiel is (stel je even voor dat ze door een antilope werd gedragen, of een kikker…), maar die gedachte slaat nergens op. Hetzelfde geldt voor de eerder geciteerde ‘verklaringen’, die daarom nog louter historisch belang hebben. (Dat laatste betekent overigens niet dat ze onbelangrijk zijn. Hegels visie op geschiedenis was een grote inspiratiebron voor de denkbeelden van Karl Marx, en de gevolgen van die denkbeelden spelen tot op de dag van vandaag…)
3
De Franse filosoof René Descartes voerde een lange correspondentie met prinses Elisabeth van de Palts (1618-1680), de oudste dochter van Frederik V, keurvorst van de Palts en koning van Bohemen (1596-1632). Ze was een begaafde vrouw die opheldering wilde over de verhouding tussen geest en lichaam, en zo ontstond tussen Descartes en Elisabeth een briefwisseling waarin thema’s werden behandeld die hij ook uitwerkte in De passies van de ziel. In dat boek legt hij uit hoe de visuele indrukken van een object (dat we met twee ogen zien) zich ‘verenigen in de klier in het midden van de hersenen’. Descartes heeft het over de pijnappelklier, die hij beschouwde als het scharnierpunt waar lichaam en geest elkaar treffen. Hij schrijft:
‘Als we een dier op ons af zien komen, dan tekent het licht dat door zijn lichaam weerkaatst wordt, daarvan twee beelden af, één in elk oog, die elk op hun beurt, door tussenkomst van de optische zenuw, weer beelden aftekenen op de binnenkant van de hersenen. Door tussenkomsten van de geesten waarmee deze holten geheel gevuld zijn, vindt er vanuit die beelden een zodanige uitstraling plaats in de richting van de klier (die immers door deze geesten omgeven is), dat de beweging die uitgaat van een punt van het ene beeld zich richt op hetzelfde punt van de klier als de beweging van het daarmee overeenkomende punt van het tweede beeld, zodat de twee beelden die er eerst in de hersenen waren, op de klier nog slechts één beeld vormen, dat ten slotte, doordat er een onmiddellijke inwerking is van de klier op de ziel, deze in staat stelt om dat dier waar te nemen.’4
4 Ik citeer uit René Descartes, De passies van de ziel, Historische uitgeverij, Groningen, 2008, p. 94 (in de voortreffelijke vertaling van Theo Verbeek).
Zie hierover JD Trout (2002).
῀ 24 ῀
῀ 25 ῀