16 minute read

Inleiding

Next Article
Voorwoord

Voorwoord

Het opzet van het boek

Dit boek wil een kritische inleiding geven tot de centrale ideeën die de politieke moderniteit schragen: vrijheid, gelijkheid, solidariteit en broederlijkheid, en hoe ze werden bedacht binnen de ideologieën. We volgen daarbij de chronologie van de evoluties van de verschillende grote ideologieën (liberalisme, socialisme, communisme, conservatisme…). Dit boek is dan ook geen klassieke opsomming van de ideeën van belangrijke, meestal blanke en mannelijke denkers. Ideeën over vrijheid, gelijkheid en broederschap kunnen niet los worden gezien van de politieke, economische, culturele of religieuze context waarin ze werden geformuleerd. De ideeën van individuen of groepen die worden beschreven, zijn dus een belichaming van een bepaalde manier van denken die tijdsgebonden is. Deze individuen of politieke groepen worden daarom niet gezien als abstracte helden in de geschiedenis van de ideeën, maar eerder als een belichaming van een bepaald tijdsbestek. Evenmin is het boek ingedeeld op basis van aparte hoofdstukken die elk een ideologie behandelen. Ultiem is het mij minder te doen om tot de kern van een ideologie door te dringen, maar eerder aan te tonen hoe binnen en tussen ideologieën afwijkende, tegenstrijdige en constant veranderende visies op vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn voorgekomen. Er blijven natuurlijk enkele vragen en praktische kwesties die zich stellen bij het schrijven van zo’n geïntegreerde geschiedenis. In de eerste plaats zijn er grenzen aan het aantal details, aan het aantal feiten dat kan worden opgenomen om bepaalde ideeën te contextualiseren zodat ze duidelijk blijven voor de lezer. De focus op vrijheid, gelijkheid en broederschap is een eerste criterium. Hierdoor zal de lezer snel begrijpen dat veel denkers die in dit boek zijn opgenomen slechts gedeeltelijk aan bod komen. Kant, Hegel, Gandhi, Abduh of Nietzsche hebben zonder meer belangrijke filosofische inzichten en ideeën geformuleerd, toch weerhouden wij enkel, op een synthetische manier, hun kernideeën over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Hoewel de evolutie van de wetenschap, de geneeskunde of de technologie onmisbaar is geweest in de menselijke evolutie, toch zullen deze mijlpalen hier slechts en passant vermeld worden. Net zoals de invloed van denkers en intellectuelen soms overschat wordt, moeten we ons evenzeer hoeden voor een technologisch determinisme. Technologie, de wetenschap in het algemeen en de geneeskunde specifiek, en de mensen zijn samen de drijvende kracht achter de geschiedenis; al was het maar omdat ideeën vaak nodig zijn om technologieën te bedenken. Een tweede probleem is de keuze van denkers en politieke groeperingen. In een geschiedenis van het emancipatorisch denken lijkt het onmogelijk om Hobbes, Marx of Fanon te negeren, maar hoeveel belang moet er worden gehecht aan figuren die vandaag grotendeels zijn vergeten, zoals Holbach of Loyola? Dit is niet alleen een kwestie van duidelijkheid, maar ook van onze retrospectieve blik die we (on)gewillig gebruiken. De keuze om bepaalde denkers wel of niet op te nemen is mede afhankelijk van de politieke debatten in de samenleving en de tijd waarin we schrijven. Zo leek een conservatieve denker als Edmund Burke vanaf de jaren zestig een overblijfsel uit een ver verleden, goed voor academische debatten maar met weinig maatschappelijke of politieke relevantie. Vandaag bloeit de Burke Foundation als nooit tevoren en verschillende politieke partijen, waaronder de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA), benadrukken het belang van Burke voor hun politieke programma’s. In mijn geschiedenis heb ik vooral geprobeerd een keuze te maken op basis van de vraag of denkers uitspraken deden over politieke conflicten en inzichten die de geest van een bepaald tijdperk verhelderen. Desalniettemin blijft het moeilijk om de relevantie van bepaalde denkers en hun ideologieën in te schatten. Er is niet altijd een even duidelijk of direct verband tussen de geschriften van politieke denkers en hun maatschappelijk ‘succes’. Niemand zal ontkennen dat het katholicisme het dominante denkkader van de middeleeuwen was en dat deze ordening door de Kerk op complexe manier werd gelegitimeerd, maar in welke mate de ideeën van Thomas van Aquino en zijn Summa Theologica een rol speelden in het dagelijkse leven van de gelovige horige of boer is een andere zaak. De Kerk had andere manieren om haar macht en controle over de gelovigen te vestigen. Hetzelfde

Advertisement

geldt voor de arbeidersbeweging. Marx was dan wel een symbool voor alle arbeiders maar slechts weinigen lazen Das Kapital. Er bestaat, kortom, altijd een afstand tussen een tekst en de manier waarop die in de werkelijkheid impact heeft. Het zijn vooral instituties en verschillende vormen van collectieve mobilisatie, van sociale bewegingen over vakbonden tot politieke partijen, die de ideologie maatschappelijk bespreekbaar en dus min of meer succesvol maken. Waar beginnen we met onze geschiedenis, is een derde vraag. Hoewel de moderne politieke ideologieën pas ontstonden op het einde van de achttiende eeuw, keren we verder terug in de geschiedenis om de aanloop naar de politieke moderniteit beter te kunnen begrijpen. Op het einde van de vijftiende eeuw veranderde de wereld sterk. Een reeks expedities vanuit Spanje en Portugal leidde tot de zogenaamde ‘ontdekking’ van Amerika, er kwamen nieuwe handelsroutes en mensen, goederen en ideeën kwamen meer en sneller in beweging dan voorheen. Daarmee gepaard ontstond geleidelijk een nieuw economisch systeem, het kapitalisme, in Groot-Brittannië. Dat maakte in de loop van de eeuwen Europa langzaam tot het centrum van een mondiaal wereldsysteem. Het is het begin van vijfhonderd jaar van een Europese, later westerse, overheersing van de wereld die pas vandaag, met veel conflict, wordt vervangen door een postwesterse wereld. De betekenis van de opkomst van Europa vat de historicus Frank Frankopan in een lang citaat goed samen: ‘Its rise, however, brought terrible suffering in newly discovered locations. There was a price for the magnificent cathedrals, the glorious art and the rising standards of living that blossomed from the sixteenth century onwards. It was paid by populations living across the oceans: Europeans were able not only to explore the world but to dominate it. They did so thanks to the relentless advances in military and naval technology that provided an unassailable advantage over the populations they came into contact with. The age of empire and the rise of the west were built on the capacity to inflict violence on a major scale. The Enlightenment and the Age of Reason, the progression towards democracy, civil liberty and human rights, were not the result of an unseen chain linking back to Athens in antiquity or a natural state of affairs in Europe; they were the fruits of political, military and economic success in faraway continents.’ (Frankopan, 2017:197) In een verhaal over menselijke emancipatie waarin ideeën over mensen en hun relatie tot de staat centraal staan, lijkt het begin van onze geschiedenis in de Renaissance gerechtvaardigd zolang we de globale logica in de opkomst van het kapitalisme in ogenschouw nemen. Het kapitalisme verving geleidelijk aan het feodalisme, waardoor de persoonlijke maar zeer ongelijke band tussen heer en horige werd verbroken en de mogelijkheid ontstond om de menselijke vrijheid en maatschappelijke organisatie op een andere basis te bedenken. Terwijl de uitbreiding van het kapitalisme ontberingen en uitbuiting voor de massa’s in Europa betekende en een radicale transformatie van de samenleving als geheel met zich meebracht, betekende het kapitalisme nog meer ontberingen in de rest van de wereld in de vorm van slavernij en kolonisatie (Yates, 2018). De breuk met de middeleeuwen en hun statische orde en visie op mens en maatschappij luidde een tijd in van opkomende moderne opvattingen over menselijke vrijheid en gelijkheid. Een vierde, verwante kwestie houdt verband met het overwegend westerse, eurocentrische en patriarchale karakter van de klassieke ideeëngeschiedenis. Gedurende lange tijd werd er amper aandacht besteed aan vrouwelijke en niet-westerse denkers of aan denkers die uit de arbeidersklassen kwamen. Daardoor lijkt het grootste deel van de wereld te vaak gedegradeerd tot een passieve waarnemer van de geschiedenis zonder eigen inbreng, zonder ideeën over gelijkheid of vrijheid, zonder een actieve rol in het wereldgebeuren. Er is steeds meer onderzoek dat aantoont dat raciale en seksistische vooroordelen een belangrijke rol hebben gespeeld bij het vormgeven van enkele van de belangrijkste politieke ideeën van de politieke moderniteit. Ras en geslacht zijn geen vreemde begrippen in de politieke theorie die aandacht behoeven; ze zijn eerder constitutieve onderdelen van de moderne politieke theorie. Zoals Choat (2020:8) terecht stelt: ‘Modernity has been characterised by European colonial and imperialistic expansionism (…) colonialism and its institutions have been justified and defended by many of the thinkers who form the canon of modern political theory.’ Door zich te richten op het vraagstuk van emancipatie en politieke discussies over gelijkheid, vrijheid en broederschap, wil dit boek een rijkere benadering bieden van de geschiedenis van de ideeën. Door belangrijke denkers als Locke, Mill, Voltaire, Kant of de Tocqueville, allemaal onderdeel van de ‘wit-

te’ canon, te beschrijven over de kwesties van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zal ik zowel de rijkdom van hun denken als hun vooroordelen kunnen laten zien. Daarmee vermijd ik wat Domenico Losurdo (2014) de ‘vulgair historicistische’ benadering heeft genoemd, die veronderstelt dat de steun voor kolonialisme en slavernij tot het einde van de negentiende eeuw zo wijdverbreid of zelfs universeel was dat de racistische ideeën van Kant, Mill of de Tocqueville eenvoudigweg kunnen worden afgedaan als ‘deel uitmakend van een tijdperk’. Het zelfgeschreven verhaal van de moderniteit, en daarin vooral van het liberalisme, is te idealistisch. Het liberalisme ziet zichzelf als het product van de Verlichting, de droom van universele vrijheid die er kon komen door de vrijheid zelf. Het liberalisme lijkt een kader bedacht door Europese en Europees-Amerikaanse blanke mannen die een reeks universele beginselen in de praktijk brachten en zo de moderne kapitalistische staat en de burgerlijke samenleving realiseerden (Mann, 2012). Wij beschouwen het liberalisme dus vooral als een ideologie die opkwam voor politieke rechten en zelfbeschikking, maar zoals onder andere Uday Mehta aantoonde, diende het evenzeer ter rechtvaardiging van het imperialisme dat gestoeld was op politieke overheersing. Mehta (1999) betoogt dat het imperialisme, verre van in strijd te zijn met liberale grondbeginselen, in feite voortkwam uit liberale veronderstellingen over rede en historische vooruitgang. Geconfronteerd met onbekende culturen, zoals Indië, konden Britse liberalen die slechts als achterlijk of infantiel beschouwen. Losurdo (2014) stelt dan ook dat deze ‘paradox van het liberalisme’ – tegelijkertijd vrijheid eisen in een Europese of Amerikaanse context maar slavernij, kolonialisme en imperialisme rechtvaardigen – alleen begrijpelijk wordt als we dit niet zien als een accident de parcours, een ontsporing van de werkelijkheid die geen relatie heeft tot de idealen. Integendeel, stelt Losurdo, slavernij is niet iets wat bleef bestaan ondanks het succes van de drie liberale revoluties (de Hollandse, Engelse en Amerikaanse). Het beleefde zijn maximale ontwikkeling na dat succes en is er onlosmakelijk mee verbonden. Laten we er onmiddellijk aan toevoegen dat dit eenzelfde probleem is voor het communisme. Indien het communisme zich wil heruitvinden, zoals denkers als Alain Badiou en Slavoj Žižek voorstaan, zal het de confrontatie met de misdaden van het stalinisme, het historisch voorbeeld van een communisme dat decennialang bestond, moeten aangaan. Ook in het communistische kamp volstaat het niet Stalin buiten de idealen van het communisme te plaatsen en de ideologie zelf niet te bevragen. Dit betekent echter evenmin dat wanneer we de tekortkomingen, vooroordelen en vooringenomenheid van die denkers aantonen, dat we daarmee hun ideeën niet meer moeten overdenken. Het is niet zo moeilijk om de tegenstrijdigheden in de ideeën van John Stuart Mill te vinden, die een combinatie zijn van kritiek op de slavernij en het bepleiten van de emancipatie van vrouwen, terwijl het tegelijkertijd racistische ideeën over niet-Europese samenlevingen koesterde. Ons bewust zijn van deze beperkingen maakt ons zicht op het verleden rijker en daarmee ook de mogelijkheden in het heden om die beperkingen te overstijgen. Op die manier hopen we bij te dragen tot een universalisering van de idealen van de Verlichting, een universalisering voorbij de eurocentrische visie waarin ze te lang werden opgesloten.

Ideologieën: terug van nooit weggeweest?

Begin jaren zestig kondigde de Amerikaanse socioloog Daniel Bell het einde van de ideologieën aan. In The End of Ideology: on the Exhaustion of Political Ideas in the Fifties probeerde Bell (1960) aan te tonen dat zowel het marxisme en socialisme als het klassieke liberalisme hun aantrekkingskracht hadden verloren. De socioloog was ervan overtuigd dat de oproep van de ‘onvermijdelijke ineenstorting van het kapitalisme’ of ‘het paradijs van een alles regulerende markt’ de massa’s niet meer kon mobiliseren. Bell vond dat de mensen die de Grote Depressie van de jaren 30 van de vorige eeuw hadden meegemaakt, mensen die het stalinisme, nazisme, fascisme en de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd, niet meer bereid waren om zich politiek te engageren in ideeën en ideologieën die extreem leken. In plaats daarvan zouden ze kiezen voor een pragmatische politieke houding die perfect paste bij de welvaartsstaat die in de jaren vijftig van de vorige eeuw vorm kreeg. Ideologieën zouden in deze visie worden vervangen door een meer instrumenteel reformisme gebaseerd op compromis, noodzaak, nut en wetenschappelijke objectiviteit. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 en het einde van de Koude Oorlog, met het verdwijnen van de Sovjet-Unie, kondigde Francis Fukuyama al snel niet alleen het einde van de ideologieën aan, maar zelfs het einde van de geschiedenis. Aan het einde van de twintigste eeuw leken de ideologische conflicten voorgoed voorbij. Er leek geen alternatief voor de triomfantelijke westerse liberale democratie bestaande uit vrijemarktkapitalisme en parlementair bestuur. Als de ideologie en zelfs de geschiedenis tot een einde komen, dan verdwijnt de politiek of verandert ze in niets meer dan bestuur en beheer. De voornamelijk technische problemen van de organisatie en het functioneren van de staat en de economie (de vrije markt) hebben dan alleen maar behoefte aan administratieve en technische oplossingen en niet aan ideologie. Nieuwe vormen van beleid, of governance zoals het vandaag graag wordt genoemd, worden ingevoerd onder het motto van technische efficiëntie en in naam van de noodzaak van de ‘goede’ werking van de markt. Wij lijken terecht te zijn gekomen in wat de Sloveense filosoof Slavoj Žižek de ‘postpolitieke situatie’ noemt, een situatie waarin oppositionele ideologieën die door verschillende partijen werden belichaamd en die binnen de democratie om de gunst van de kiezers streden, worden vervangen door een algemene consensus dat het kapitalisme en het vrij functioneren van de markt de basis van de politiek vormen. Door de economie te beschrijven als een neutraal en natuurlijk domein wordt de politiek steeds meer gereduceerd tot management in naam van efficiëntie, professionaliteit en human resource management. Politieke gebeurtenissen spraken het afgelopen decennium deze analyse tegen. Het decennium begon met de zelfverbranding van Mohammed Bouazizi, een Tunesische straatverkoper, die een keten van opstanden in de hele Arabische wereld op gang bracht. Al snel volgden andere opstanden en massamobilisaties over de hele wereld. Van de Spaanse indignado’s, over de Griekse Syntagma-opstand tot Occupy Wall Street; van massamobilisaties in Chili, China, Iran, Soedan tot klimaatstakingen en meer radicale acties zoals die van Extinction Rebellion. Hoewel deze verschillende vormen van protest in zeer verschillende historische, geopolitieke en geografische contexten zijn ontstaan, is de aandacht voor wat Revel en Negri (2011) ‘the common in revolt’ hebben genoemd, gegroeid. Deze ‘bewegingen van pure weigering’ zijn niet alleen reacties op de gevolgen van de wereldwijde economische crisis, maar onthullen ook een ‘diepe politieke malaise ten opzichte van democratische instellingen’ (Mouffe, 2013:109) of, zoals in het geval van de opstanden in het Zuiden, een sterke verwerping van het neoliberale autoritaire bewind. De jaren 2010 hebben dus duidelijk gemaakt dat er een wereldwijde hernieuwde belangstelling voor het politieke is. De discussies over klimaatverandering, over radicalisering en terrorisme, over de globale financiële crisis van 2008, de Black Lives Matter-beweging of de verkiezing van Trump, tonen aan dat men niet alleen hevige discussies kan hebben over beleidsvorming, verkiezingen of hoe de macht wordt uitgevoerd – uiteraard ook belangrijke thema’s – maar vooral over het referentiekader zelf waarbinnen politiek vorm krijgt. Dat is nu net het terrein van ideologieën.

HOOFDSTUK 1

De ontrafeling van de middeleeuwse orde (1450-1650)

History does not consist of isolated events, and it is not made by isolated people. The purpose of historical study is to show the connections between events, and if (as in this book) the study is presented in terms of people, the latter must illustrate the struggles and divisions of their times. We are not presenting a portrait of heroes and villains, but an account of historical changes in which sensitive and intelligent men have been involved, and through which they have tried to find their way.

(Bronislaw & Mazlish, 1960: 415)

Modern politics is a chapter in the history of religion. The greatest of the revolutionary upheavals that have shaped so much of the history of the past two centuries were episodes in the history of faith – moments in the long dissolution of Christianity and the rise of modern political religion.

(Gray, 2007: 1)

Colonial knowledge both enabled conquest and was produced by it; in certain important ways, knowledge was what colonialism was all about. Cultural forms in societies newly classified as ‘traditional’ were reconstructed and transformed by this knowledge, which created new categories and oppositions between colonizers and colonized, European and Asian, modern and traditional, West and East.

(Dirks, 2001: 9) De impact van de wetenschappelijke revolutie tussen 1500 en 1700 kan niet overschat worden. De intellectuele veranderingen in het denken die geleidelijk aan hun intrede deden, zetten de complexe middeleeuwse orde op losse schroeven en bedreigden gaandeweg de leer van de Kerk. De Renaissance verwijst in werkelijkheid naar verschillende veranderingen in de politiek, de economie, de plaats van het christendom en in het denken over de mens en maatschappij die een zeer langzame maar onuitwisbare impact hebben gehad op de West-Europese maatschappijen, en van daaruit ook al gauw op de rest van de wereld. Historici typeren de Renaissance vaak als een periode van op de oudheid gebaseerde bloei van de kunsten en letteren. De Renaissance begon in Italië in de veertiende eeuw en verspreidde zich in de daaropvolgende twee eeuwen over Europa. De term zelf werd voor het eerst gebruikt door Italiaanse humanisten die ermee wilden aantonen dat na een lange periode van verval – de zogenaamde donkere middeleeuwen – Europa in een fase van wedergeboorte verkeerde. De Renaissance was echter meer dan alleen een herontdekking van de klassieke oudheid, het verwijst ook naar de geleidelijke teloorgang van het feodale systeem en het ontstaan van nieuwe economische verhoudingen, naar de verovering van nieuwe landen en werelddelen door de groei van de scheepvaart, naar de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke inzichten (Copernicus…) en de invoering van kennis uit andere werelddelen (kompas, buskruit…). Dit was de tijd in Europa dat de oude wereldorde in vraag werd gesteld. Niet alleen bleek dat de aarde bolvormig was en rond de zon draaide, de menselijke samenleving en haar organisatie werd eveneens in vraag gesteld: de vanzelfsprekendheid van de middeleeuwse orde werd in twijfel getrokken. Met de Italiaanse Renaissance ontstond geleidelijk aan een nieuwe zienswijze, een moderne levensopvatting, waarbinnen het individu een steeds belangrijkere rol zou spelen. De vernieuwende inzichten van de wetenschappen leidden echter niet tot een onmiddellijke verwerping van de theologische inzichten van de Kerk. In tegenstelling tot hun opvolgers, durfden de vijftiendeeeuwse denkers de almacht van de Kerk nog niet frontaal aan te vallen en zij bleven grotendeels hun ideeën en opvattingen legitimeren door zich te beroepen op het gezag van ofwel de denkers uit de oudheid of de Kerk (Russel, 1995 (1948):527). In een eerste periode van de Renais-

This article is from: