6 minute read
Voorwoord
heid die wordt gelegitimeerd of aangeklaagd is geen onvermijdelijk gevolg van de neutrale of natuurlijke werking van de economie maar is door en door politiek. Het zijn de politieke keuzes die een maatschappij maakt die de ongelijkheid vormgeven. ‘Die keuzen zijn bovenal een weerspiegeling van de opvattingen die een samenleving erop nahoudt omtrent sociale rechtvaardigheid en wat een rechtvaardige economie inhoudt, en van de politiek-ideologische krachtsverhoudingen tussen de verschillende groepen en het discours waarvan deze groepen zich bedienen.’ (Piketty, 2020:18) We kunnen eraan toevoegen dat deze debatten en krachtsverhoudingen niet alleen binnen, maar ook tussen landen en werelddelen plaatsvinden. Een ideologie omvat dus altijd positieve en negatieve opvattingen die zowel descriptief als normatief zijn. Ze vormt een geheel van ideeën dat grip probeert te krijgen op de maatschappij zoals die is (descriptief) en zou moeten zijn (normatief). Ideologieën zijn dus opgebouwd rond bepaalde concepten waarvan de betekenis in de loop van de tijd kan veranderen. Aangezien ideologieën met elkaar in relatie staan – in de vorm van een conflictueuze relatie ofwel binnen de regels van de democratie – kunnen verschillende ideologieën verschillende centrale concepten gebruiken (bijvoorbeeld het gebruik van het concept klasse versus het concept elite) of sterk afwijkende definities hanteren van hetzelfde begrip (vrijheid betekende voor Marx iets anders dan voor Nietzsche of Gandhi). Het succes van een ideologie hangt vaak samen met haar capaciteit om haar stellingen, aannames en definities als de ‘juiste’ voor te stellen, wat wijst op een competitie of concurrentie tussen de ideologieën. In de ideeënstrijd probeert elke ideologie dus de betwisting van haar centrale concepten uit te schakelen (Freeden, 2006:76-80) door kritiek te geven op andere, concurrerende ideeën. Dit gebeurt echter ook binnen de grote ideologische families. De definitie van vrijheid voor John Maynard Keynes, de liberale grondlegger van de welvaartsstaat, verschilt sterk van Hayeks neoliberale definitie van vrijheid! Deze strijd begrijpen is niet voor de hand liggend. Wanneer we proberen te begrijpen hoe een ideologie in een bepaalde historische context functioneerde en hoe ze in relatie stond met andere ideologieën, worden onze analyses vaak zelf beïnvloed door ideologieën of de context waarin we de analyse maken (Breiner, 2013). De geschiedenis van ideologieën schrijven houdt altijd een gevaar van presentisme in: het anachronistisch introduceren van hedendaagse ideeën en zienswijzen in interpretaties van het verleden. Omgekeerd, wat is dan de relevantie van ideologieën wanneer we het verleden enkel benaderen met de ideeen en perspectieven die toen geldig waren? Worden Nietzsche, Marx, Spengler, Fanon of al-Afghani niet gelezen en herlezen, geïnterpreteerd en opnieuw geïnterpreteerd omdat we denken dat deze werken iets over onze huidige maatschappij te zeggen hebben? Het concept van de ‘probleemruimte’ van de postkoloniale antropoloog David Scott kan een uitweg bieden. Scott (2004) ziet een probleemruimte als een historisch geconstitueerde discursieve ruimte, een context van argumentatie waarbinnen een geheel van vragen en antwoorden wordt geformuleerd en waarrond zich een horizon van identificeerbare conceptuele en ideologisch-politieke belangen vormt. We proberen dus te achterhalen wat de vragen waren die de politieke denkers wilden beantwoorden en wat hun antwoorden waren en tegelijkertijd vragen we ons af of de vraag vandaag nog actueel is om te stellen (Bardawil 2020). Aangezien ideologieën niet alleen ideeën zijn maar ook proberen in te grijpen in de werkelijkheid, richten ideologieën zich in meerdere of mindere mate op maatschappelijke actie. De referentiegroep van een ideologie kan verschillen (klassen voor Marx, elites voor Pareto, übermenschen voor Hitler of de umma voor Ridha) maar elke ideologie probeert een geprivilegieerde groep te mobiliseren om hun belangen te verdedigen. In deze wisselwerking tussen ideeën en politiek engagement – of deze op partijpolitiek of revolutionaire actie is gebaseerd, is op zich niet belangrijk – zit de dynamiek van de ideologische verandering. Indien deze dynamiek niet meer aanwezig is, dan verwordt een ideologie tot een doctrine, een gecodificeerd geheel van opvattingen dat de sociaal-politieke verhoudingen (of een deel ervan) wil vormgeven en wordt afgekondigd door een officieel orgaan of instelling (bijvoorbeeld de Bush-doctrine die preventieve oorlog als principe van het
Amerikaanse buitenlandse beleid afkondigde of de doctrine van de onfeilbaarheid van de paus afgekondigd door de katholieke Kerk). Deze reflexieve houding maakt ook duidelijker hoe wetenschap en ideologie elkaar deels overlappen maar niet samenvallen. Onder invloed van de Cambridge School van politiek-filosofische denkers zoals John Pocock, Quentin Skinner of James Tully, verschoof de analyse van de geschiedenis van het politieke denken van de studie van canonieke teksten die eeuwige vragen zouden stellen naar een onderzoek hoe samenlevingen veranderende politieke ‘talen’ ontwikkelden. Op deze manier nam de analyse van politieke ideologieën de vorm aan van een analyse, verklaring en interpretatie van historische vormen van politieke argumentatie. Freeden vat dan ook de moderne visie op ideologie goed samen. Ideologieën zijn ‘those systems of political thinking, loose or rigid, deliberate or unintended, through which individuals and groups construct an understanding of the political world they, or those who preoccupy their thoughts, inhabit, and then act on that understanding’ (Freeden, 2006:3) Deze analyse breekt met de klassieke marxistische visie op ideologie die nog niet aan bod kwam. Het doel van de wetenschap is om de werkelijkheid te begrijpen. Die werkelijkheid is volgens Marx niet gemakkelijk te ontdekken of niet zomaar zichtbaar. Als de dingen precies zouden zijn zoals ze lijken, dan zou er geen behoefte zijn aan wetenschap omdat alles duidelijk zou zijn. Sociale wetenschap is daarom de zoektocht naar kennis over de verborgen ware aard van de maatschappij. Het idee dat de maatschappij een ‘verschijningsvorm’ heeft, die niet overeenkomt met haar ware aard vormt het uitgangspunt voor de marxistische discussie over ideologie. Voor Marx was ideologie dus datgene wat de tegenstrijdigheden van de maatschappelijke werkelijkheid verbergt (Parekh, 2015). Sociale wetenschappers, zo stelde Marx, waren verantwoordelijk voor het verder verhullen van de werkelijkheid door het gebruik van ‘foutieve’ wetenschappelijke uitgangspunten. Alleen het socialisme van Marx was de ware wetenschap want het legde de inherente tegenstellingen van de kapitalistische, burgerlijke samenleving bloot. Gramsci, de Italiaanse communistische denker van het interbellum, toonde aan hoe de ideologie gebruikt wordt om de kapitalistische orde te legitimeren om vanuit deze analyse ook te kunnen nadenken over alternatieve ideologische ideeën. Het idee dat socialisme een wetenschap is die de ideologische verschijningsvorm van de maatschappij blootlegt, is grotendeels onhoudbaar vanuit een theoretisch standpunt maar is evenzeer door de geschiedenis tegengesproken. Dit wil nog niet zeggen dat er in het socialisme geen ‘juiste’ of wetenschappelijk onderbouwde elementen terug te vinden zijn. Ideologieën stellen altijd doelen voorop die de politieke acties van mensen verklaren, rechtvaardigen en oriënteren naar een bepaald doel, of dit nu leidt tot politieke acties die een bepaalde sociale orde in stand houden (het liberale antwoord op de uitdaging van het terrorisme), te wijzigen (de extreemrechtse ‘droom’ om alle ‘buitenlanders’ terug naar hun land van oorsprong te sturen) of die op een revolutionaire manier wil heruitvinden (het ideaal van de communistische revolutie). Op die manier is het perfect logisch om socialisme als een ideologie te behandelen, net zoals de andere ideologieën (Eagleton, 2007). Wetenschap en ideologie overlappen dus voor een deel maar vallen niet helemaal samen. Ideologieën en sociale theorieën vertrekken beide vanuit specifieke aannames, verklaren de sociale wereld, hoe en waarom die verandert, en reiken een systeem van gerelateerde concepten en ideeën aan. Maar er zijn ook cruciale verschillen: sociale theorieën zijn per definitie conditioneel in de zin dat wetenschap altijd openstaat voor discussie. Argumenten die met feiten onderbouwd zijn, kunnen sociale theorieën aanvullen, nuanceren, onderschrijven of, omgekeerd, bekritiseren en invalideren. Sociale theorie streeft objectiviteit na (wat een onbereikbaar maar cruciaal doel blijft), baseert zich op de rede en staat open voor weerlegging. Hoewel er heel wat verschil is tussen de ideologieën onderling en binnen ideologieën er reeds veel veranderingen optraden, blijven ze meestal vasthouden aan het doel om zekerheid, duidelijkheid en klaarheid te verschaffen aan de aanhangers van de ideologie. Nuancering of vertwijfeling is niet de beste basis om tot politieke actie aan te sporen, vandaar dat ideologieën zichzelf als afgesloten, compleet en afgewerkt omschrijven (Neumann, 1997).
Advertisement