INHOUD
1913
p. 018
1934
Paul Deman
p. 042
1914
p. 021
Marcel Buysse
Henri Van Lerberghe
p. 8 - 9
Voorwoord
p. 012
Inleiding
Jules Van Hevel
1915-1918
p. 028
De p. 071 ronde gaat internationaal
De p. 150 Ronde wordt een merk
Startplaatsen
p. 212
Aankomstplaatsen
p. 213
Hellingen
Heinrich Suter
Gérard Debaets
Julien Delbecque
Denis Verschueren
Gérard Debaets
Jan Mertens
4
Achiel Buysse Achiel Buysse ALBéric Schotte Achiel Buysse Rik Van Steenbergen Sylvain Grysolle
Joseph Dervaes
Rik Van Steenbergen
Frans Bonduel
Emiel Faignaert
Romain Gijssels
ALBéric Schotte
Romain Gijssels
Fiorenzo Magni
Alfons Schepers
INHOUD
Fiorenzo Magni
5
Arthur Decabooter 1961
p. 099
Tom Simpson 1962
p. 100
Rik Van Looy 1963
p. 102
Noël Foré 1964
p. 104
Rudi Altig 1965
p. 106
Jo De Roo 1966
p. 107
1950 p. 076
Rik Van Looy 1960
p. 098
1949 p. 072
Germain Derycke 1959
p. 094
1948 p. 070
Fred De Bruyne 1958
p. 093
1947 p. 068
Jean Forestier 1957
p. 091
1946 p. 067
1933 p. 041
1945 p. 066
1932 p. 040
Karel Kaers
Louison Bobet 1956
p. 090
1944 p. 062
1931 p. 039
1943 p. 060
1930 p. 038
Edgard De CaluwÉ
Raymond Impanis 1955
p. 088
1942 p. 058
1929 p. 036
1941 p. 055
1928 p. 035
Michel D’'Hooghe
Wim Van Est 1954
p. 084
1940 p. 053
1927 p. 034
De p. 186 Ronde binnen Flanders Classic
p. 211
Léon Devos
1926 p. 032
1939 p. 052
1925 p. 031
De p. 121 Ronde verhuist naar Meerbeke
Palmares
1924 p. 030
De p. 101 Ronde over steenwegen en hellingen
p. 196
René Vermandel
1923
p. 022 eerste wereldoorlog
Louis Hardiquest
Roger Decock 1953
p. 081
1938 p. 049
1922 p. 027
1937 p. 048
1921 p. 026
Louis Duerloo
Fiorenzo Magni 1952
p. 080
1936 p. 045
1920 p. 025
1935 p. 044
1919 p. 023
Gaston Rebry
1951 p. 077
Edward Sels 1967
p. 110
Dino Zandegu
1968
p. 113
Walter Godefroot
1985
p. 142
1969
p. 114
Eddy Merckx
Eric Leman
Evert Dolman
Eric Leman
Eric Leman
Cees Bal
Eddy Merckx
Walter Planckaert
Roger De Vlaeminck
Walter Godefroot
Jan Raas
Michel Pollentier
Hennie Kuiper
René Martens
Jan Raas
INHOUD
Johan Lammerts
6
Jacky Durand Johan Museeuw Gianni Bugno Johan Museeuw
Stijn Devolder 2009
p. 179
Stijn Devolder 2010
p. 182
Fabian Cancellara 2011
p. 184
Nick Nuyens 2012
p. 187
Tom Boonen
Michele Bartoli Rolf Sörensen Johan Museeuw Peter Van Petegem 2000
p. 168
1984 p. 141
1999 p. 166
1983 p. 140
2008 p. 178
1998 p. 163
1982 p. 138
Edwig Van Hooydonck
Alessandro Ballan
1997 p. 161
1981 p. 136
1996 p. 160
1980 p. 134
Moreno Argentin
Tom Boonen 2007
p. 176
1995 p. 159
1979 p. 133
1994 p. 158
1978 p. 131
Edwig Van Hooydonck
Tom Boonen 2006
p. 174
1993 p. 157
1977 p. 128
1992 p. 156
1976 p. 126
Eddy Planckaert
Steffen Wesemann 2005
p. 173
1991 p. 155
1975 p. 125
1990 p. 154
1974 p. 123
Claude Criquielion
Peter Van Petegem 2004
p. 172
1989 p. 151
1973 p. 122
1988 p. 148
1972 p. 120
Adrie van der Poel
Andrea Tafi 2003
p. 171
1987 p. 145
1971 p. 118
1986 p. 144
1970 p. 116
Eric Vanderaerden
2002 p. 170
Andrei Tchmil 2001
p. 169
Gianluca Bortolami
INHOUD
7
voorwoord De Ronde van Vlaanderen kwam voor het eerst in mijn leven in 1968. Als jongetje van 6 stond ik aan de hand van mijn vader op de Hundelgemsesteenweg in Merelbeke. Het geratel van de wielen maakte me doodsbang, en ik was nog altijd aan het natrillen toen Walter Godefroot, de favoriet van onze pa, de spurt won in Gentbrugge.
Als Vlaamse renner word je groot met de Ronde van Vlaanderen. Het is voor ons Vlamingen geen koers als een andere, die wedstrijd zit in ons lijf, in onze genen. Het is echt uniek in de wereld hoe een heel land zo toeleeft naar die ene dag, dat wielermonument. Je kan het een geschenk uit de hemel noemen – voor vele mensen is het dé wielerhoogdag van het jaar.
Vijf jaar later reden we een halfuurtje voor de renners vanuit Oudenaarde de Edelare op, zetten er de auto aan de kant, en wachtten op de doortocht van het peloton. Vlaanderens Mooiste vierde toen zijn zestigste verjaardag en kwam voor het eerst aan in Meerbeke.
Sinds ik mijn eerste Ronde van Vlaanderen won, in 2005, is de belangstelling voor de Ronde trouwens nog toegenomen. Er staan nóg meer mensen aan de start, op de hellingen en aan de aankomst, de sfeer is nóg meer uitgelaten. Je rijdt als renner echt vaak door een zee van mensen. Soms is dat schrikwekkend en moet je hopen dat er niets verkeerd gaat. Maar vooral is dat opzwepend, hoe die massa je naar boven schreeuwt. Ik moet soms mezelf bedwingen om niet té zot een helling op te rijden, want dat is het gevaar als je je door het enthousiasme van het publiek laat voortdrijven.
Pas in 1988 ging het in een rechte lijn van de Muur en de Bosberg naar de finish, en van dan af begon ook het afsnijden van helling naar helling. Ik beken, maar heb het wel nooit zo bont gemaakt als gewezen sportbaas Marc Stassijns en Anderlecht-manager Michel Verschueren die de renners 28 keer zagen op dezelfde dag. De Ronde van Vlaanderen dreigde uit haar voegen te barsten, en dat was één van de redenen waarom we zijn gaan nadenken over een nieuwe finale. Het parcours met de twee lussen en de drie beklimmingen van de Oude Kwaremont en de Paterberg heeft voor enorm veel commotie gezorgd. Het geeft aan hoezeer de Ronde de Vlamingen fascineert en – terecht! – beschouwd wordt als publiek bezit. Maar de beleving voor de wielerfans ter plaatse was vorig jaar fantastisch, en we konden ons in Oudenaarde geen mooiere eerste winnaar dromen dan dé hedendaagse Flandrien bij uitstek, Tom Boonen. En zo blijft de Ronde ook na 100 jaar de Ronde, een kronkelende, zenuwachtige tocht over de nijdige hellingen en de kasseien in de unieke omgeving van de Vlaamse Ardennen. Toen Karel Van Wijnendaele er op zondag 25 mei 1913 mee begon, heeft hij wellicht nooit bevroed dat de Ronde van Vlaanderen dankzij haar unieke sfeer zou uitgroeien tot de mooiste ééndagswedstrijd ter wereld. Die sfeer wil ook het boek ‘100 jaar Ronde van Vlaanderen’ uitstralen. Veel leesplezier en op naar de 150!
Wat maakt een renner geschikt om de Ronde te winnen? Je moet zeker explosief zijn, maar je moet ook de fond hebben om die lange afstand aan te kunnen. Ik ben dan ook nog snel in de sprint. Dat is dus de ideale combinatie. Dat maakt dat ik mij zo goed thuis voel in die koers. De combinatie van Muur, Bosberg en Meerbeke was een traditie en de coureurs waren nooit vragende partij om het parcours te veranderen. Maar het nieuwe parcours biedt ook veel voordelen. De finale is nu nog lastiger geworden. Terwijl vroeger de Muur meestal de scherprechter was, zijn er nu verschillende hellingen waar je het verschil kan maken. Ik vind dat de finale nu ook veiliger is. Je moet het gewoon wat tijd geven zodat de emoties kunnen gaan liggen en het nieuwe parcours bij iedereen ingeburgerd raakt. Dan weet ik zeker dat de 100-jarige Ronde nog een stralende toekomst heeft. Sterker nog: de Ronde van Vlaanderen is nog nooit zo springlevend geweest als nu! Tom Boonen
Wouter Vandenhaute, Flanders Classics
9
De geboorte van een mythe
karel van wijnendaele, stichter van de ronde van vlaanderen.
13
De moderne wereld wordt wakker
Op het keerpunt van de 19e en 20e eeuw is het overgrote deel van de bevolking in Vlaanderen straatarm. Er is nauwelijks een middenklasse, enkel een kleine rijke elite: nazaten van de 18e eeuwse adel en een nieuwe bourgeoisie van notarissen, dokters, advocaten en industriëlen. Gezinnen zijn kroostrijk. Zeven, acht, negen kinderen zijn geen uitzondering. De landbouw slaagt er niet in alle monden te voeden of alle jonge mensen werk te geven. Jonge gezinnen – veelal ongeschoolde mannen en vrouwen - trekken naar de steden, op zoek naar werk en een beter leven. Vaak vinden ze geen van beide. Arbeiders komen terecht in de ontluikende industrie. In fabrieken die op de trein van de massaproductie zijn gesprongen. Ze verdienen in het begin van de 20e eeuw zo’n 3 frank per dag. Goed voor 900 frank per jaar. En toch is er hoop. De wereld opent zich. Letterlijk, met de ontdekking van zwart Afrika, van de Noorden de Zuidpool. Figuurlijk, met vele uitvindingen: de gloeilamp, de auto, het vliegtuig… en natuurlijk de moderne fiets.
Zo verschijnen steeds meer fietsen in het straatbeeld. En waar gefietst wordt, wordt er gekoerst. Jonge mannen wagen op zondag hun kans in de ‘tonnenkoersen’ van café naar café. De beteren wagen de sprong naar meer. Naar het ontluikende koerscircuit in de vele velodrooms die België rijk is, en in de eerste wegkoersen die worden georganiseerd. LuikBastenaken-Luik, de Scheldeprijs, Koolskamp Koers… Want er valt geld te verdienen, veel geld zelfs, voor de uitverkorenen.
tot rijke burger schoppen. Jan-met-de-pet is verlekkerd op hun avonturen. De eerste sportkranten die in het land verschijnen – Sportbode, Onze Kampioenen, Sportvriend… - haasten zich om te berichten over de koersen en de coureurs. Ze varen mee op de gunstige golven van de nieuwe wielersport.
De eerste Vlaamse helden zijn… coureurs
Karel zet zich aan het werk
Cyriel Van Hauwaert ontvangt 400 frank prijzengeld met zijn zege in Parijs-Roubaix in 1908. Zijn fietsensponsor betaalt hem bovendien hetzelfde bedrag als maandwedde. Een fortuin.
De jonge Karel Van Wijnendaele kijkt met grote ogen naar deze evoluties. Hij heeft bewondering voor wielrenners en probeert het zelf ook even als ‘veloloper’. Zonder succes weliswaar. Maar hij blaakt van ambitie en daadkracht. En er is meer… Van Wijnendaele draagt het hart op de juiste plaats. Hij houdt van Vlaanderen, is verlekkerd op Conscience en Streuvels, beschikt ook zelf over een sterke pen en schrijft regelmatig en met succes voor de eerste sportbladen. Wat zijn ster doet rijzen.
Odiel Defraeye doet nog straffer. Zijn prestatie is weergaloos. Hij wint als eerste Belg in 1912 de Tour de France en verdient 20.000 goudfranken én een luchtdoop rond de Eiffeltoren. Daarbovenop verdient hij nog eens 20.000 goudfranken aan maandweddes en premies, terwijl hij twee jaar eerder amper 2,5 frank per dag verdiende in de borstelfabriek van Izegem. Voor die som moest een arbeider een leven lang wroeten.
Fietsen voor een beter leven
De fiets van vandaag is een uitvinding van 1885. Gedragen door twee technische oplossingen die sedertdien quasi onveranderd zijn gebleven: de luchtband en de rollenketting. Dankzij die fiets krijgt jan-met-de-pet de kans om zijn actieradius te vergroten, op zoek naar werk, en dus een beter leven. Om een fiets te kunnen kopen, moet een arbeider in 1890 twee jaar werken. In 1910 kost de fiets nog 400 frank, een tweedehands fiets 80 frank.
14
Odiel heeft drie dagen nodig om van Parijs, met de auto, terug in Rumbeke te graken. In elk dorpje wordt hij staande gehouden. Er wordt gevierd, gezongen en geklonken. In Brussel krijgt hij een koninklijke blijde intrede. Het wordt een overrompeling.
In geen tijd is de ‘velokoers’ een economische realiteit geworden: wedstrijden, renners, koersfietsen, tubes, zadels, wielerkledij, sportbladen…
Amper twee weken na de Tourwinst van Odiel Defraeye krijgen Karel Van Wijnendaele en enkele getrouwen, van de Brusselse industrieel August Demaeght en de Brusselse katholieke groepering Patria, het ‘dwingende’ aanbod om een sportblad te lanceren. Voor Van Wijnendaele is dit de kans van zijn leven en hij zet zich aan het werk. Amper vier weken later, één dag na Koolskamp Koers, houdt hij het eerste nummer van Sportwereld in de hand.
Voor het eerst heeft Vlaanderen helden. En het zijn coureurs. Gewone jongens die met talent en hard werken uit de Vlaamse klei opstijgen en het in geen tijd
15
Copycat
Maar de krant moet verkocht worden. Karel kijkt over de grenzen en krijgt een geniale ingeving. In Italië trekt de Giro de promotiekar van La Gazzetta dello Sport en dichter bij huis, in Frankrijk, is de sportkrant L’Auto een klapper dankzij de Tour de France. Dus speelt Van Wijnendaele copycat, in ‘zijn’ Vlaanderen. Op 25 april 1913 kondigt Sportwereld in lovende termen de wielerwedstrijd ‘de Ronde van Vlaanderen’ aan en op zondag 25 mei schreeuwt Van Wijnendaele de historische woorden ‘Heeren, vertrekt!. Waarmee hij 37 moedige ‘baanduvels’ op pad stuurt voor de eerste Ronde. Een helletocht van 324 km langs de fiere steden van West- en Oost-Vlaanderen. Met Sportwereld verricht Van Wijnendaele pionierswerk en als snel wordt de sportpers ernstig genomen. Zijn taal is weelderig maar herkenbaar en meeslepend. Tot midden jaren 30 scoort Sportwereld goed. Met oplages tot 125.000 stukls per dag. Daarna slaat de crisis toe en in 1939 verhuizen Sportwereld, Karel Van Wijnendaele zelf én de Ronde van Vlaanderen naar Het Nieuwsblad.
start in mariakerke Ronde van vlaanderen. 1936
1913
Joseph Van Daele 2
de
1913
Victor Doms 3
p l aats
de
p l aats
Paul Deman 12u03’10”
“Heren, vertrekt!”
dag van de eerste Ronde van Vlaanderen”, vertelde hij jaren later. “Overal langs de wegen stonden ze samengetroept, duizenden en nog eens duizenden sportliefhebbers.” Aan de bevoorrading in Zottegem stapten de renners af om te eten. Iedereen, behalve Fons Brutin. Die had blijkbaar geen honger en reed als enige verder. Het zou hem duur te staan komen. Eerst werd hij bijgehaald door Abel Devogelaere. “’t Valt hier niet om te lachen”, zei Henri ‘Ritten’ Van Lerberghe. Hij pakte zijn gedong vanonder vast en samen met Tuur Mertens en Jan Van Ingelghem reed hij het gat naar de leiders dicht. Ondertussen naderden ze de kust en dat viel qua wind toch serieus tegen. Het tempo zakte. Het was knokken voor elke miezel poldergrond. De achtervolgers kwamen dichter en dichter. Motor van de vlucht was Van Lerberghe. Hij bleef de anderen opzwepen, maar aan zijn krachtpatserij kwam een abrupt einde toen zijn pedaal afbrak. En ook bij Fons Brutin brak er iets. De arme man kreeg een fringale avant la lettre en werd door de man met de hamer uit de koers geklopt. Er vormde zich een kopgroep van twaalf. Voor de samenwerkende vennootschap Deman-Van Daele zag het er even benard uit. “Op zeker ogenblik reed Van Daele plat”, blikte Paul Deman terug op het koersgebeuren van die dag. “Ik wachtte hem op, maar vooraan werd er gefietst dat horen en zien verging. Wij mochten niet meer terugkomen, want wij waren de grote vijanden.” Niet verwonderlijk. Beide renners hadden al verschillende keren bewezen dat ze uit het goede rennershout waren gesneden. Zo won Deman in 1911 als ‘onverzorgde’ de Ronde van Frankrijk. Dit was een apart klassement voor renners die in geval van pech geen hulp mochten krijgen van de organisatie. Twee jaar eerder had hij op indrukwekkende wijze de Ronde van België gewonnen door
Het begon in 1913. Met 37 deelnemers. En vijf volgwagens. Over meer dan driehonderd kilometer slechte steenwegen. Het zijn niet onze woorden, maar die van organisator Karel Van Wijnendaele. Hij schoot op 25 mei de eerste Ronde van Vlaanderen op gang, niet zonder eerst de legendarische zin “Heren, vertrekt!” te hebben uitgesproken. Bij iedereen gierden de zenuwen door de keel. De renners hadden geen flauw idee van wat hen te wachten stond. De start werd om zes uur ’s morgens gegeven aan de Rooigemlaan, tegenover fietsenwinkel Frans Demeunynck. Van daar fietsten de renners in wijzerzin beide Vlaanders rond. Er werd niet in ploegen gereden, maar er werden wel verbonden gesmeed, ingegeven door jarenlange vriendschap en territoriale beginsels. “Ik woonde in Rekkem en mijn koersvriend Jef Van Daele woonde in Moeskroen”, vertelde Paul Deman met zijn diepe basstem. “Wij waren om zo te zeggen geburen. Vooraf waren we overeengekomen dat we in de Ronde van Vlaanderen al de anderen uit het wiel zouden rijden. De gewonnen prijzen en premies zouden we netjes verdelen.” Toch was er van tactische bespiegelingen geen sprake. Zodra het startschot was gegeven, begonnen de renners zo hard mogelijk te trappen. Daar hielden ze pas twaalf uur later weer mee op. Een vaste pion was nog niet verplicht, maar toch waren de fietsen niet uitgerust met veel versnellingen. Gelukkig moesten er dat eerste jaar geen hellingen die naam waardig worden beklommen. “Het was zo al lastig genoeg, met 370 kilometer slechte kasseiwegen”, vond Paul Deman. Hij was samen met zijn collega’s nog het meest onder de indruk van de publieke belangstelling. “In geheel mijn leven zag ik nooit zo veel mensen samen als op die
Paul deman
18
19
1913 “Op zeker ogenblik reed Vandaele plat, Ik wachtte hem op, maar vooraan werd er gefietst dat horen en zien verging. Wij mochten niet meer terugkomen, want wij waren de grote vijanden.”
Henri Van Lerberghe 2
de
1914
Pierre Van de Velde 3
p l aats
de
p l aats
Marcel Buysse 10u20’
zes van de zeven ritten te winnen. Van Daele van zijn kant werd in 1913 Belgisch kampioen. Een bewijs dat de twee zere konden rijden. Hoe snel ze konden vlammen, mocht de kopgroep ondervinden, toen de ‘Siamese tweeling’ vooraan kwam aansluiten. Niet voor lang. “Jef deed meteen teken dat hij nog fris genoeg zat,” legde Deman uit, “en hij wou meteen demarreren. Voor mij niet gelaten, ik gleed mee in zijn wiel.” Maar dat deden ook Victor Doms, August Dierickx, Arthur Maertens en Jan Van Ingelghem. Met dit kopgroepje draaiden ze de wielerpiste Oscar Braeckman in Mariakerke op, waar nog vier ronden moesten worden gereden. Maertens en Van Ingelghem deden dat iets te onstuimig waardoor ze in elkaar haakten en tegen het ovaal sloegen. De vier die overeind bleven, spurtten voor de overwinning. Het was Paul Deman die het haalde voor zijn boezemvriend Jef Van Daele. Victor Doms mocht het eerste podium van de Ronde volledig maken. De winnaar had de afstand van 370 kilometer – sommige bronnen vermelden 324 kilometer – afgelegd met een gemiddelde snelheid van iets meer dan 30 km/u. Hij kreeg een enveloppe met daarin 500 Belgische frank, ongeveer een derde van het totale prijzenbedrag.
Een mooie carrière wenkte voor Paul Deman, maar deze werd abrupt onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. De West-Vlaming ging bij de weerstand en ontsnapte tot twee keer toe aan de dood. Met de fiets smokkelde hij spionageberichten de Nederlandse grens over. Hij deed dat in een gouden tand. Dat ging goed, tot op het einde van de oorlog. Toen werd hij betrapt. De Duitsers sloten hem op in een kamp in Leuven. Ze veroordeelden hem ter dood. Maar op de dag van zijn terechtstelling werd het kamp bevrijd. Zijn vreugde temperde snel toen bleek dat de Geallieerden dachten dat hij een gevaarlijke Duitser was. Dat kwam door zijn basstem, zijn West-Vlaams accent en het feit dat hij in de dodencel zat. Uit angst voor een list overwogen ze zelfs om hem af te schieten, voor de zekerheid. Een brief uit Brussel voorkwam dat. Hij werd onthaald als een held en kreeg voor zijn spionagedaden van de Fransen het Croix de Guerre. Na de oorlog bleef Deman fietsen. Hij won in 1920 nog ParijsRoubaix en drie jaar later schreef hij Parijs-Tours op zijn naam. De Ronde won hij niet meer, maar in zijn laatste maanden als renner werd hij nog eens vierde. Deman stierf in 1961, in hetzelfde jaar als Karel Van Wijnendaele. Dat kon geen toeval zijn.
20
‘de Grote uit Lotenhulle’ was niet uit zijn lood geslagen
tijd bestond het wegdek nagenoeg uitsluitend uit kasseien. Hierdoor arriveerden de renners met vertraging in Dendermonde waardoor de brug over de Schelde was opgehaald. Er zat niets anders op dan de remmen dicht te knijpen. In Oudegem stonden ze ook nog eens voor een gesloten bareel, maar in tegenstelling tot een waterstroom kon ‘de ijzeren weg’ de renners niet tegenhouden. Zij kropen onder of over de slagboom en zetten onverstoorbaar hun weg verder richting aankomst. Die lag in Evergem, op ‘het houten kuipke van Deeske Poorter’. Wie de renners wilde zien, moest twee frank betalen! Henri ‘Ritten’ Van Lerberghe nam even onbesuisd als altijd de kop. Wat de anderen niet wisten, was dat hij in de slag zat met zijn boezemvriend Marcel Buysse. Op voorhand had Van Lerberghe beloofd dat hij de spurt zou aantrekken voor zijn streekgenoot. Maar wat hij niet had verklapt, was dat hij liever zelf wou winnen en dat ook van plan was. “Ik zette me dus op kop, met Buysse aan mijn wiel”, verklapte Van Lerberghe na afloop. “Toen we in de laatste ronde kwamen, had ik het tempo van de spurt bereikt. Zonder me om Buysse of wie dan ook te bekommeren stormde ik vooruit, zo hard ik maar kon. Want ondanks mijn solo en enkele vluchtpogingen in de slotfase voelde ik me sterk genoeg om alle aanvallen af te weren. Ook die van Buysse. Ik had dan wel beloofd om de sprint aan te trekken, maar waarom zou ik zelf niet mogen winnen als dat kon? En zo kwamen we uit de laatste bocht, de laatste rechte lijn in. Van de Velde en Persijn probeerden buitenom langszij te komen. Maar ik weerstond die aanval redelijk gemakkelijk. Ik had zelfs al de indruk dat ik gewonnen had, toen ik ineens iemand aan mijn trui voelde trekken. Het was Buysse, die van links was komen opzetten, en mij heel kalmpjes naar achter duwde en zijn eigen persoontje naar voren. Wat hem de overwinning bezorgde en mij de nederlaag. Zelf werd ik nog tweede. Marcel was niet content omdat ik ondanks mijn belofte mijn eigen kans had gewaagd. Volgens hem mocht dat niet. Daarom had hij aan mijn trui getrokken. Maar dat mocht evenmin. Daarmee was het geding opgelost en kreeg ik van Buysse mijn beloofde deel in de winst.”
Alle heroïsche verhalen en sappige anekdotes ten spijt moest de Ronde van Vlaanderen het in 1914 op bijna alle vlakken met minder doen dan het jaar voordien. Kilometers en prijzengeld werden gereduceerd. Alleen het aantal renners ging naar omhoog. Met 47 ‘baanduivels’ stonden ze op 22 maart aan de start. Van internationalisering was nog geen sprake. Op een verdwaalde Waal na waren het vooral Vlamingen die om tien over zeven bij een zacht lenteweertje de start namen. Dat kwam vooral omdat de Fransen van hun ploegleiders startverbod hadden gekregen. Volgens hen hadden ze meer te verliezen dan te winnen op de Vlaamse wegen. Marcel Buysse dreigde daarvan het slachtoffer te worden. Hij reed voor de Franse ploeg Alcyon. De oudste broer van Lucien, Cyriel en Jules Buysse had het jaar voordien zes ritten gewonnen in de Ronde van Frankrijk, maar was door pech niet als eindwinnaar over de streep gekomen. Ondanks dat verbod stond hij in Gent toch aan de startlijn. Tegen zijn goesting weliswaar, maar hij had zijn woord gegeven aan organisator Karel Van Wijnendaele, en dan week hij daar geen duimbreed meer van af. “Ik win die Ronde en dan krijg ik gelukwensen in plaats van kritiek”, antwoordde hij zelfzeker op de vraag of hij geen schrik had voor sancties. Dat winnen leek er na een paar kilometer al niet meer in te zitten. Buysse reed lek en moest zijn band vervangen. Maar ‘de Grote uit Lotenhulle’ was niet uit zijn lood geslagen en reed de kloof weer dicht. Eerder was hij onder de indruk gekomen van de grote volkstoeloop op de Rooigemlaan. Heel Vlaanderen leek naar de startplaats in Gent gekomen om er de renners aan te moedigen. Al na een kilometer zagen de duizenden supporters Cesar De Baets tegen de kasseien smakken. Zijn rijwiel was gebroken zodat hij moest opgeven. Even verder keerde Dame Fortuna ook De Baere de rug toe. Zijn pedaal was afgebroken en hij moest op zoek naar een fietsenwinkel om het mankement te herstellen. Nog was het niet gedaan met de ellende. Vlakbij Destelbergen deelde Louis Verbraecken in de brokken. Zijn wiel was aan stukken. Het parcours mocht dan wel over grote steenwegen lopen, in die
21
Eerste wereldoorlog
Leon Buysse
1915-1918
2
de
1919
Jules Van Hevel 3
p l aats
de
p l aats
Henri Van Lerberghe
Toen vond de Joegoslavische student Gavrilo Princip het nodig om in Bosnië aartshertog Franz-Ferdinand neer te schieten waardoor heel Europa in brand vloog. De Eerste Wereldoorlog was een feit. Er werden nog amper wedstrijden georganiseerd. “Het hart der Wielerbeweging hield op te tikken”, schreef organisator Karel Van Wijnendaele met een krop in de pen. Het zag ernaar uit dat zijn wedstrijd al na twee edities geen toekomst meer had. De meeste renners werden onder de wapens geroepen, gingen in het verzet of leefden zich uit als spion. Zo smokkelde de allereerste winnaar van de Ronde van Vlaanderen, Paul Deman, berichten over de Nederlandse grens. Henri Van Lerberghe, die tweede was geworden in 1914, ging in het verzet. Ook toenmalig winnaar Marcel Buysse deed van zich spreken. Enkele kranten lieten zelfs weten dat Buysse gesneuveld was, maar dat bleek een kwakkel te zijn. De renner behoorde wel tot een groepje gijzelaars, gevangengenomen door de Duitse bezetter, nadat in het dorp een verschrikkelijk bloedbad was aangericht waarbij drie doden vielen. Op sportief vlak werd in 1915 een surrogaat-Ronde van Vlaanderen georganiseerd. Die ging door op de piste van Evergem waar op 22 augustus 150 kilometer moest worden afgelegd. Met 26 renners gingen ze van start. Het was de 26-jarige Leon Buysse die de wedstrijd won voor Oskar Goetgebuer en Albert Desmedt. Het bleef bij één keer, want de oorlog hakte steeds vernietigender in op de Belgische bevolking. De wegen werden herschapen in gapende kuilen. In die omstandigheden aan wielrennen doen was onmogelijk, en alle activiteiten werden dan maar gedurende drie jaar opgeschort. Pas in 1919 hernam het leven zijn normale loop. Toch zag het er niet meteen naar uit dat de Ronde het zou overleven. Maar dat was zonder de koppigheid en hardnekkigheid van organisator Van Wijnendaele gerekend.
7u41’18”
“ ’k Zal ulder allemoal dood rieën!”
In de loop der jaren heeft de Ronde van Vlaanderen talloze meeslepende verhalen opgeleverd. Van heldenepossen tot schandalen. Een van de spectaculairste verhalen uit de beginperiode is de zegetocht van Henri ‘Ritten’ Van Lerberghe, bijgenaamd ‘de Doodrijder van Lichtervelde’. Voor de start had hij de gewoonte om zijn concurrenten in het West-Vlaams toe te roepen: “’k Zal ulder allemoal dood rieën!”, vrij vertaald: “Ik zal jullie allemaal doodrijden!” Die befaamde mantra weerklonk ook op 23 maart. Hij werd gehoord door Jules Van Hevel, een van de favorieten. Hij schoot in een lach. Ritten kwam naderbij en zonder de ander aan te kijken zei hij: “Lach maar niet, Jules. Gij gaat er ook aan. Voor uw eigen voordeur rij ik u uit mijn wiel.” Hij hield woord. Op een hellend stuk in Ichtegem, vlakbij de woning van Van Hevel, demarreerde hij. De rest van het peloton zag het glimlachend aan. Het was nog 120 kilometer en de wind ging als een razende tekeer. ‘Ritten’ zou vanzelf wel terug waaien. ‘De Fietsende Beul’, nog zo een koosnaampje dat de man uit Lichtervelde koesterde als een relikwie, had die zondag in maart echter een begenadigde dag. Toen hij alleen op kop reed, zag hij een collega-renner langs het parcours staan. Die deed niet mee aan de koers, maar als ploegmaat van Marcel Buysse stond hij wel klaar met een zak vol proviand. In een flits bedacht Van Lerberghe dat wat extra eten en drinken geen overbodige luxe zouden zijn tijdens zo een lange solotocht. “Buysse komt niet!”, riep hij de collega toe. “Wat?!” “Uit koers! Geef mij die zak!” De brave man geloofde Van Lerberghe en gaf hem de zak. Buysse kon op zijn kin kloppen. Niet veel verder, tussen Ninove en Hekelgem, naderde hij een spoorwegovergang. Die werd
22
geblokkeerd door een stilstaande trein. De overlevering wil dat ‘Ritten’ het onmogelijke verzon. Hij tilde zijn fiets op zijn schouder, klom in de trein en klauterde er aan de andere kant weer uit. Nee, niemand kon en zou hem die dag stoppen! Met een kwartier voorsprong stormde ‘Ritten’ vol overgave naar de wielerbaan van Gentbrugge, vlakbij ’t Arsenaal. Hier neemt de mythe het over van de werkelijkheid. De anekdote mag dan al ontkracht zijn in de biografie van Patrick Cornille, ze blijft wel hardnekkig deel uitmaken van zijn levensverhaal, en ze is te mooi om ze de lezer te onthouden. Toeschouwers wezen Van Lerberghe de weg naar de velodroom, waar hij nog een ereronde moest rijden. Maar in plaats daarvan stopte hij bij een café in de buurt van de baan, liep naar binnen en bestelde zich aan de toog een pint bier. Door de overlevering groeide het aantal pinten uiteindelijk aan tot negen en kwam er zelfs de trainer van de renner aan te pas om hem uit het café te sleuren richting wielerbaan. Wat wel vaststaat, is dat ‘Ritten’ met veertien minuten voorsprong op een groep achtervolgers triomferend over de streep reed. Tot op de dag van vandaag is dat de grootste voorsprong die een winnaar ooit bij mekaar heeft gereden. “Ga nu maar allemaal naar huis en kom morgen terug”, riep de winnaar tijdens zijn ereronde naar de verbijsterde toeschouwers. “Ik heb toch een halve dag voorsprong.” Voor de 46 andere renners viel er geen eer te rapen. Leon Buysse mocht dan al naar de tweede plaats spurten, alle aandacht en artikels in de kranten werden opgeëist door Van Lerberghe. En dan te bedenken dat hij ei zo na niet was vertrokken. Hij had zich die ochtend wel in vol ornaat aan de start gemeld, maar zonder fiets. Uiteindelijk mocht hij een reservefiets lenen van Jules Messelis. Dankzij die laatste werd het om meer dan een reden een mythische dag.
23
1919 “Ga nu maar allemaal naar huis en kom morgen terug, Ik heb toch een halve dag voorsprong.”
Albert Dejonghe 2
de
1920
Alfons Van Hecke 3
p l aats
de
p l aats
Jules Van Hevel 9u30’
“grootste van uw tijd”
Net als het jaar voordien moesten ook in 1920 de Tiegemberg en de Kwaremont worden beklommen. Niet zo evident, want de renners waren sinds 1914 verplicht om met een vast kettingwiel te rijden. Dit betekende dat de achterwielen waren voorzien van twee van die kettingwielen. Daarmee konden de renners voor een kleinere of grotere versnelling kiezen. Maar dan moesten ze wel eerst afstappen om het achterwiel om te draaien. In de Ronde van Vlaanderen gebeurde dat meestal voor de bergzone. De benen even stilhouden kon evenmin. De renners waren verplicht om te blijven trappen. Of beter: stoempen, zoals dat in die tijd heette. En dat deden ze ook op zondag 21 maart, ‘de 83 kloeke kerels’ die in Gent de start hadden genomen. Onder een grijs wolkendek reden ze voor het eerst recht naar de kust om via Oostende weer het binnenland in te duiken. Het was daar, op de helling van Ichtegem, dat Berten De Jonghe en Fons Van Hecke demarreerden. Jules Van Hevel had zich op die plek het jaar voordien nog laten ringeloren door de branie van de latere winnaar Henri Van Lerberghe en koos dit keer eieren voor zijn geld. Hoe ver het ook nog was, hij haakte zijn wagonnetje aan. Dit tot groot jolijt van de duizenden supporters die ‘op hun zondags’ langs de kant van de weg stonden. Want de populariteit van Jules was op dat moment te vergelijken met die van Eddy Merckx later. “Voor mij zijt gij een groot kampioen”, schreef Karel Van Wijnendaele met zijn gekende zin voor overdrijving. “Misschien de grootste van uw tijd!” Van Hevel was dan ook het prototype van de flandrien: groot, sterk en met een tot de verbeelding sprekende stijl. Over het begrip flandrien bestaan nochtans wat misverstanden. Meteen denkt men aan verkleumde renners die als oude mannetjes besmeurd en beslijkt
op een loodzware fiets schots en scheef hun weg zoeken, krasselend over met grind en modder bezaaide wegeltjes die achteloos lijken neergekwakt tussen verzopen akkers en weiden. Dat beeld klopt ook, maar werd pas later werkelijkheid. De flandriens vestigden hun naam eigenlijk op de wielerbaan. Het was Karel Van Wijnendaele, weer hij, die onder een zoveelste pseudoniem op zoek ging naar Vlaams talent om op de velodrooms buitenlandse ploegen te bestrijden. Dat deed hij door West- en Oost-Vlaamse wegwedstrijden af te dweilen waar hij zich omringde met een handvol uit de rotsen gehouwen mannen, onverzettelijk, sterk en gul in de inspanning. Jules Van Hevel deed die reputatie alle eer aan. Zoals altijd legde hij zijn wil op aan zijn medevluchters. Hun voorsprong groeide zienderogen tot ze met elf minuten voorsprong de wielerbaan van Gentbrugge opdraaiden. Daar speelde Van Hevel zijn piste-ervaring uit en verwees zijn murw gereden medevluchters naar de dichtste ereplaatsen. Dat Van Hevel een finale kon rijden, bewees hij ook door in 1924 Parijs-Roubaix te winnen en twee keer nationaal kampioen te worden. In 1928 scheelde het niet veel of hij was zelfs wereldkampioen geworden. In Boedapest reed hij samen met Georges Ronsse een voorsprong van meer dan twintig minuten bijeen. De twee waren overeengekomen dat ze zouden spurten voor de regenboogtrui. Een koe besliste er anders over. Zij brak uit en koos Van Hevel als doelwit. De staart van het beest bleef aan zijn stuurstang haperen en een seconde later schoof de onfortuinlijke renner over het asfalt. Verwond over het hele lichaam – “Hij ziet rood van ’t bloed”, werd gezegd – wou hij verder, maar helaas bleek zijn fiets de aanslag niet te hebben overleefd. Zelfs een flandrien moest dan opgeven.
henri van lerberghe
24
25
Jules Van Hevel 2
de
1921
Louis Budts 3
p l aats
de
p l aats
Jean Brunier 2
de
1922
Francis PÉlissier 3
p l aats
René Vermandel
Léon Devos
9u56’
8u55’20”
tegemoet. De renners konden niet anders dan voet aan de grond zetten voor de nogal hinderlijke bokkensprongen van het beestje. Alleen was Valcke op dat moment al gelost. Toen hij de staart van het peloton weer te pakken kreeg en de reden van het oponthoud zag, gaf hij snel op om Putiphar veilig naar huis te brengen. Ondertussen ranselden de renners zelf het hele veld uiteen op de Kwaremont. Er ontstond een kopgroep van twaalf met daarbij onder andere de winnaar van het jaar voordien, Jules Van Hevel. Hij was het die de kopgroep decimeerde tot zeven. Op de piste van Gentbrugge moesten nog vier ronden worden afgelegd. De supporters schreeuwden hun stem schor. Van Hevel kon de eerste renner worden die de Ronde van Vlaanderen twee keer won. Maar daar stak een man met donker krulhaar en borstelige wenkbrauwen een stokje, of beter, een wiel voor. Anderlechtenaar René Vermandel, die ‘de Belgische Lapize’ werd genoemd vanwege zijn snelle benen, klopte Van Hevel. Een verrassing was dat niet. Vermandel, die pas prof werd op zijn 27ste, was een meer dan begaafde baanrenner. Bovendien was hij leep en slim, maar bovenal sterk. En toch sprak hij minder tot de verbeelding dan zijn voorganger op het palmares van de Ronde. Karel Van Wijnendaele meende te weten waarom: “Vermandel heeft wel bewondering gewekt, maar nooit begeestering.” Het belette hem niet om de volgende jaren twee keer na elkaar Luik-Bastenaken-Luik te winnen. ‘De Krol’ werd ook Belgisch kampioen. Twee keer zelfs.
Drie jaar na het einde van de wereldoorlog was het duidelijk dat de Ronde van Vlaanderen definitief zou overleven, hoe moeilijk het in het begin ook was geweest voor Karel Van Wijnendaele. De vernielde infrastructuur en de hoge organisatiekosten hadden hem het leven zuurder gemaakt dan hij zelf wilde. Bovendien vreesde iedereen aanvankelijk dat het murw geslagen volk geen boodschap meer zou hebben aan brood en spelen op twee wielen. Maar niets was minder waar. De mensen hadden juist behoefte aan wat verstrooiing, en dat vonden ze door zich te verliezen in oeverloze discussies over de koers, de wielerhelden en hun prestaties. Opgelucht doopte Karel Van Wijnendaele zijn pen in de inkt en prees met steeds meer zin voor overdrijving zijn troetelkind de hemel in. Die bloemrijke woorden werden gehoord tot in Frankrijk waar enkele constructeurs opeens interesse toonden voor zijn wedstrijd. Zes jaar eerder verboden ze hun renners nog om aan de start te komen, op 13 maart 1921 werden ze verplicht om mee te rijden. Maar in het wedstrijdverhaal kwamen ze voorlopig niet voor. Een kwestie van tijd. De negentig renners konden bij de start genieten van een gul zonnetje. Iets minder genot was er weggelegd voor Tryphonius Valcke. De geitenkweker uit Oostrozebeke reed als onafhankelijke mee en hoopte dat na twee opgaven de derde keer de goede keer zou worden. Hij kreeg daarbij alle steun van enkele vrienden. Zij namen Putiphar, de geitenbok van Valcke, op sleeptouw om zijn baasje aan te moedigen. Helaas liep het mis. Enthousiast omdat zijn baasje eraan kwam, rukte Putiphar zich los en liep het peloton
Karel Van Wijnendaele liep op 19 maart 1922 met flukse pas door de straten van Gent. Het was nochtans geen weer om een hond door te jagen. Voor het eerst in de geschiedenis van de Ronde van Vlaanderen was er sprake van rotweer. Ondanks de mist en de kou waren er 91 vertrekkers. Maar het was niet de kwantiteit die Van Wijnendaele pret bezorgde. Er stond ook kwaliteit aan de start en die kwam voor het eerst grotendeels uit het buitenland. Vooral de broers Henri en Francis Pélissier waren in die tijd echte kleppers. De oudste van het broederpaar, Henri, had op het moment dat hij in Gent startte, al een indrukwekkend palmares bijeen gefietst. Onder andere Milaan-Sanremo, Parijs-Roubaix en drie ritten in de Ronde van Frankrijk prijkten op zijn palmares. Broer Francis moest daar amper voor onderdoen. Beiden waren berucht om hun ruziezoekende en driftige aard. Niet alleen lagen ze overhoop met heel wat renners binnen het peloton, maar ook met hun bazen vochten ze geregeld een robbertje uit. Toen ze voor de start van Parijs-Roubaix meer geld eisten van hun sponsor, kregen ze een njet te horen. Prompt gooiden ze hun merkkledij weg en gingen ze als onafhankelijken van start. Henri Desgrange zweerde op het hoofd van zijn kinderen dat ze nooit meer op de voorpagina van zijn krant L’Auto zouden verschijnen, maar die woorden moest hij meteen weer inslikken, want uitgerekend Henri Pélissier won de helleklassieker. Hun aanwezigheid was hoe dan ook een mijlpaal in de geschiedenis van de Ronde. Buitenlanders waren tot dan toe zelden of
de
p l aats
nooit aan de start verschenen, omdat de wedstrijd dikwijls op dezelfde dag als Milaan-Sanremo plaatsvond. En dat was toen al een klassieker, waardoor ook de Italianen geen reden zagen om af te zakken naar het kille Noorden. Met de reputatie van de broers in het achterhoofd waren de Belgen behoorlijk geïntimideerd. Terecht, zo bleek al snel, want de twee hielden zich constant op in de voorwacht van het peloton. De kasseien lagen er glimmend bij en het grindpad naast de steenwegen was herschapen in modder. Maar nog voor de Vlaamse Ardennen ontsnapte Ardooienaar Léon Devos, door Van Wijnendaele omschreven als “een ferme vent, een sterke brokke natuur”. Het zou nodig zijn, want er waaide een ijzige wind over de akkers en de renners moesten nog 120 kilometer tot de finish overbruggen. Maar Devos had het slim bekeken. Hij reed voor dezelfde constructeur als de broers Pélissier. Toen zij Devos zagen demarreren, knepen ze de remmen dicht. Mottiat en Vermandel zetten de achtervolging in, maar hun hardnekkigheid was kleiner dan die van de leider. “Waarom ons hier afmartelen?”, redeneerden ze. “We krijgen hem wel terug. Dat houdt hij immers niet vol.” Maar ze misrekenden zich. Devos hield het wel vol en won met meer dan zeven minuten voorsprong. Drie jaar eerder had hij in gelijkaardige omstandigheden ook al eens gestunt in Luik-Bastenaken-Luik. Maar de jaren na zijn triomftocht in de Ronde bakte hij er niets meer van. Devos vertrok vijf jaar later met stille trom uit het peloton.
“bewondering, maar nooit begeestering”
“een ferme vent, een sterke brokke natuur”
26
27
1923
Charles De ruyter 2
de
1923
Albert Dejonghe 3
p l aats
de
p l aats
De wedstrijd brak nooit open, zelfs niet in de Vlaamse Ardennen. Het gevolg was dat dit de traagste Ronde ooit zou worden.
Heinrich Suter 9u16’15”
Van Wijnendaele huiverde bij die gedachte. In plaats van bloemrijke taal te spuien om de wedstrijd te bezingen en de exploten van de renners te bewieroken, kon Van Wijnendaele niets anders doen dan een paar schietgebedjes prevelen. Die werden pas bij de bevoorrading in Hekelgem verhoord. Het was Berten De Jonghe die eindelijk een kloof kon slaan. Charles De Ruyter en de Zwitser Heinrich Suter sloten bij hem aan. In onze contreien was Heinrich ‘Heiri’ Suter niet of amper gekend. Hij was in 1899 geboren in Gränichen, een dorp van ongeveer zesduizend zielen in het noorden van Zwitserland, als jongste van zes fietsende broers. Tot dan toe had hij zijn zeges vooral in Zwitserse wedstrijden behaald. Zo had hij zes keer het Kampioenschap van Zürich gewonnen en was hij twee keer de beste geweest in Parijs-Tours. In 1925 zou hij ook nog wereldkampioen worden. Het leiderstrio werkte uitstekend samen en bij het opdraaien van de piste hadden ze een geruststellende voorsprong van anderhalve minuut. Charles De Ruyter leek over de beste papieren te beschikken. Maar de Franstalige Belg zag tot zijn grote frustratie hoe zijn band het begaf. Op die manier kon Suter hem alsnog remonteren. Meteen was hij de allereerste buitenlander op de erelijst van de Ronde van Vlaanderen. Meer nog: samen met zijn landgenoot Fabian Cancellara is Suter tot op de dag van vandaag de enige niet-Belg die er ooit in geslaagd is om de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix in één jaar te winnen.
De internationalisering had zich in 1922 bescheiden ingezet, maar werd het jaar daarop doorgetrokken. Konden de Fransen de koers nog niet naar hun hand zetten omdat Devos slimmer en sterker was dan Brunier en de broers Pélissier, in 1923 zou een buitenlander er wel in slagen om de hoofdrol op te eisen. De meest in het oog springende naam aan de start was Nicolas Frantz. De Luxemburger zou later twee keer de Tour winnen. Maar ook de Zwitserse pistiers Suter en Notter kwamen eens ‘kijken’. De Belgen zouden het geweten hebben. Het was maar frisjes op zondag 18 maart 1923. Die dag vertrokken in Gent 86 deelnemers voor de beproefde tocht naar de kust om vervolgens via Torhout en Roeselare terug te keren naar het binnenland. Voor het eerst bleef de wedstrijd gesloten. Er hing een loomheid over het peloton die niet te verklaren viel. De wedstrijd brak nooit open, zelfs niet in de Vlaamse Ardennen. Het gevolg was dat dit de traagste Ronde ooit zou worden. De winnaar reed die dag met een gemiddelde snelheid van 26,223 km/u. Toch moet men voorzichtig zijn met het vergelijken van gemiddelden. Geen enkele wedstrijdomstandigheid is dezelfde. Het parcours, de wilskracht, de windrichting, de temperatuur… Het speelt allemaal een rol. Maar daar had organisator Karel Van Wijnendaele geen boodschap aan. Met het verstrijken van de kilometers werd hij steeds nerveuzer. Het zag ernaar uit dat voor het eerst een groot peloton zou spurten voor de overwinning op de houten piste van Gentbrugge.
heinrich suter
28
29
René Vermandel 2
de
1924
Felix Sellier 3
p l aats
de
p l aats
Joseph Pé 2
de
1925
Hector Martin 3
p l aats
de
p l aats
Gérard Debaets
Julien Delbecque
10u00’19”
8u49’
“Wanneer de Ronde met haar flandriens op straat kwam, dan hoorde het modderbeken te regenen over een verzopen land…” Slecht weer heeft zeker bijgedragen tot het kneden van de epische vormen die de Ronde van Vlaanderen zo veel uitstraling heeft gegeven. Maar op dat vlak viel het dikwijls nogal mee. De eerste echte rot-Ronde was die van 1924. “’t Stormde in ’t geluchte. 63 kloeke, moedige kerels aan de start. IJskoude slagregen kletste tegen hun lijven. Slechts zeventien renners halen het einde.” In dat donkere, grijze decor streden de verkleumde en haast onherkenbaar geworden renners op het vertrouwde parcours. Op de zeedijk van Heist werd het peloton ongenadig uiteen geranseld door een stormwind die de gezichten van de renners zandstraalde. De embrocatiezalf werd van de benen gespoeld zodat de koude tot diep in de knoken van de renners kroop. De enige die er echt plezier aan beleefde, was Karel Van Wijnendaele. Dit waren de omstandigheden waarvan hij altijd had gedroomd, want zíjn Ronde van Vlaanderen moest een karakterwedstrijd worden naar het geïdealiseerde beeld van de zwoegende Vlaming, kampend tegen de vijandige natuurelementen. Toen hij hoorde dat er voor zondag 23 maart slecht weer was voorspeld, grijnslachte hij kamerbreed. “Des te beter!”, riep hij verheugd uit. “De Ronde heeft slecht weer nodig. In regen, wind en slijk gedijt zij het best.” Je kon er donder op zeggen dat hij die dag de zo al straffe verhalen
nog zou aandikken met zijn pen. Televisie bestond nog niet. De mensen waren voor het verkrijgen van informatie aangewezen op de dagbladen. Controle daarop was er niet. De journalisten konden bij manier van spreken schrijven wat ze wilden. Zeker Van Wijnendaele wist als geen ander de waarheid naar zijn hand te zetten. Hij schreef wat in zijn kraam paste. En dat werkte, want de journalist en organisator was op den duur minstens zo populair als de renners. Van Wijnendaele genoot dan ook met masochistisch genoegen van het geboden spektakel. Léon Devos en Denis Verschueren waagden in Torhout hun kans. Maar in Nederbrakel werden ze weer ingelopen. Het sein voor Debaets, Vermandel, Sellier en Deman om het hazenpad te kiezen. In de achtergrond bleven de achtervolgers hemel en aarde bewegen, maar het was vergeefse moeite. De vier bleven buiten schot. De wielerbaan van Gentbrugge lag er spekglad bij. Dat ondervonden Felix Sellier en Paul Deman tot hun scha en schande. Zij gleden onderuit en het zag ernaar uit dat krullenbol René Vermandel net als in 1921 als eerste over de streep zou rijden. Maar dat was buiten Gérard Debaets gerekend. De meest toegewijde van de vijf koersende broers won zijn eerste profwedstrijd die hij reed. Voorwaar een krachttoer van de 25-jarige Heulenaar die zelfs Van Wijnendaele met verstomming sloeg.
Bij het uittekenen van het parcours van de negende Ronde van Vlaanderen verkeerde Karel Van Wijnendaele blijkbaar in een milde bui. De afstand werd gereduceerd met wel 70 kilometer, zodat er ‘slechts’ 210 kilometer overbleven. Dit kwam doordat in de eindfase de lus naar Aalst en Ninove was geschrapt. Op zondag 29 maart stonden 57 renners aan de start in de buurt van de Gentse Korenmarkt, nog altijd geen aantal om over naar huis te schrijven. Aanvankelijk viel er geen wolkje te bespeuren aan de lucht. Toch stonden de renners te trillen op hun benen. Niet van schrik, maar door de ijzige koude. En met het naderen van de kust veranderde de vlakke lucht in een berglandschap van wolken waaruit fijne regen viel. Toch had Van Wijnendaele er een goed oog in. “De renners konden zich goed verwarmen,” schreef hij de volgende dag in zijn gazet, “want in de groep zat daar immers zo’n fijn dingske van een renner dat zich geen ogenblik stil kon houden, en zijn zenuwachtigheid en zotte weelderigheid maar niet kon bedwingen. Wie dat was? Niemand anders dan Potter Delbecque.” ‘Potter’ was de bijnaam van Julien Delbecque. In de bevoorrading in Oostende kon hij zijn temperament niet langer bedwingen en begon hij aan een indrukwekkende solo. Achter hem zaten de renners niet stil, maar toch reed ‘Potter’ een voorsprong van vijf minuten bijeen. Tot hij ineens stilstond langs de kant van de weg.
Niet met plots opkomende krampen, maar met materiaalpech, in die tijd een kleine ramp. Er waren toen wel volgauto’s bij de renners, maar van hulp was er geen sprake. Dat was zelfs ten strengste verboden. En dus stond ‘Potter’ er helemaal alleen voor om de herstelling uit te voeren. Net als alle andere deelnemers was hij van start gegaan met twee tubes rond de borstkas gedraaid. In zijn achterzak zat een gonfleur met samengeperste lucht om zijn band weer op te pompen. Delbecque mocht dan wel het prototype zijn van een moedige, wilskrachtige flandrien, met verkleumde vingers een band vervangen was zelfs voor hem geen sinecure. Het nam dan ook meer tijd in beslag dan de twee tot drie minuten die renners gemiddeld nodig hadden om een band te vervangen… Toch toonde ‘Potter’ zijn grote weerbaarheid. Terwijl zijn eerste achtervolger maar bleef naderen, herstelde hij het euvel. Net toen hij werd bijgehaald door Jef Pé, kon Delbecque eindelijk weer verder. Wie had gedacht dat de moed hem in de schoenen was gezakt, kwam bedrogen uit. Pé was in de spurt geen partij voor ‘Potter’ en stond niet eens op de foto. Daarmee won de beste man in de koers en was alsnog recht geschied. Een jaar later zou Delbecque Parijs-Roubaix winnen. Zijn erelijst bleef al bij al bescheiden met ook nog twee keer de dichtste ereplaats in het Belgisch kampioenschap.
“ ’ t Stormde in ’t geluchte. 63 kloeke, moedige kerels aan de start.”
“daar zat zo’n fijn dingske van een renner dat zich geen ogenblik stil kon houden.”
30
31
1926
Gustaaf Van Slembroeck 2
de
1926
Raymond Decorte 3
p l aats
de
p l aats
Denis Verschueren
Vanwege zijn imposante figuur werd hij ‘de Reus van Itegem’ genoemd. Begonnen als mijnwerker, groeide hij uit tot een wielerheld die verschillende klassiekers won.
7u12’30”
1926 was een scharnierjaar. Niet zozeer voor de Ronde van Vlaanderen, maar wel voor een hele generatie renners. Karel Van Wijnendaele zag met lede ogen aan hoe heel wat talent ten onder ging aan de voorspelde roem en er niet in slaagde om door te breken. De enige die daar wel in lukte, was Denis Verschueren. Vanwege zijn imposante figuur werd hij ‘de Reus van Itegem’ genoemd. Begonnen als mijnwerker, groeide hij uit tot een wielerheld die verschillende klassiekers won. Van Wijnendaele vond hem zelfs de beste temporenner van het land. De broer van Stan en Pol Verschueren, zelf ook renners, kon volgens Frans Nauwelaerts inderdaad “uren fondrijden zonder een krimp te geven”. Denis was een ruw en uit één stuk gesneden flandrien. Ondanks zijn successen bleef hij een stille en eenvoudige man. “Met zijn imposante carrure, gekapten kop, grove kaaksbeenderen en diepliggende ogen zoudt g’er schrik van gekregen hebben”, schreef sportjournalist Georges Matthijs. Verschueren leefde alleen voor de sport en zijn gezin. Hij was zo toegewijd dat hij op zondag 11 april al meteen de Ronde won, terwijl het nog maar zijn eerste koers bij de profs was. Niemand slaagde er die dag in om weg te rijden. De deur stond aan de achterkant van het peloton open en de tocht door Oost- en WestVlaanderen werd één grote afvallingsrace. Een tiental renners
spurtte op de wielerbaan van Gent voor de overwinning. In het gewriemel schakelden vijf van hen zichzelf uit door in elkaar te haken en tegen het ovaal te smakken. Gustaaf Van Slembroeck en Raymond Decorte gingen zij aan zij naar de streep tot opeens een imposante gestalte in een rudimentaire stijl er voorbij glipte en won. De naam en faam van ‘de Reus van Itegem’ was meteen gevestigd. Frans Nauwelaerts schreef zelfs een biografie over Verschueren die leest als een tragische roman. Op het hoogtepunt van zijn carrière was Verschueren een welgesteld man met een bloeiende fietsenhandel in het centrum van het dorp. Maar toen brak de Tweede Wereldoorlog uit en toonde het leven zich van zijn wreedste kant. Eerst overleed zijn eenjarig kleinkind. Daarna werd zijn zoon Louis opgepakt door de Duitse bezetter. Voor zijn aandeel in een dynamietroof en andere verzetsdaden werd de negentienjarige gefusilleerd. Die moord was een enorme slag in het gezicht van Denis Verschueren. Maar het kon nog erger. Zijn jongste dochter kreeg een ongeneeslijke ziekte en stierf. De eens zo beroemde en bejubelde sportman trok zich terug in zijn fietsatelier en kwijnde van verdriet helemaal weg. Op 18 april 1954 kwam ook voor hem een einde aan al die ondraaglijke miserie.
denis verschueren
32
33
Gustaaf Van Slembroeck 2
de
1927
Maurice Dewaele 3
p l aats
de
p l aats
August Mortelmans 2
de
1928
3
p l aats
Gérard Debaets
Jan Mertens
7u12’30”
6u55’
De Ronde van Vlaanderen van 1927 bleef in het geheugen hangen omdat de wedstrijd voor het laatst aankwam in Gent. Maar ook omdat voor het eerst een renner voor de tweede keer won. Gérard Debaets had in 1924 al een stukje geschiedenis geschreven door in hondse weersomstandigheden de wedstrijd te winnen. Dat hij dat huzarenstukje drie jaar later nog eens zou overdoen, hing op zondag 3 april nochtans lang aan een zijden draadje. Het was Gaston Rebry die zich de sterkste toonde van de 97 renners. Hij viel een eerste keer aan in de buurt van Roeselare, maar werd weer gegrepen. Amper op adem gekomen, demarreerde hij voorbij Harelbeke opnieuw. Rebry leek definitief buiten schot en fietste zichzelf al richting zevende hemel, maar dat was buiten zijn achterband gerekend. Die begaf het. In tegenstelling tot Julien ‘Potter’ Delbecque twee jaar eerder kreeg Rebry het euvel niet tijdig hersteld. Hierdoor kwam Gérard Debaets aan de leiding en won hij als eerste voor de tweede keer. Uitblinker Rebry werd ontroostbaar zesde. Net als zijn vier broers was Gérard Debaets prof geworden nadat hij als amateur al eens de Ronde van Vlaanderen had gewonnen. Maar hij nam het allemaal een stuk serieuzer op dan Michel, Cesar, Gaston en Arthur die nooit geschiedenis konden schrijven.
Michel emigreerde zelfs naar Amerika. Dat de Heulenaar geen eendagsvlieg was, had hij bewezen in 1925 door Parijs-Brussel en het Belgisch kampioenschap te winnen. Eind 1925 trok Gérard naar Amerika om er zijn broer Michel te ontmoeten. De kosten van de reis waren zo hoog opgelopen dat hij noodgedwongen moest deelnemen aan de zesdaagse van New York. Hij had er duidelijk talent voor, want hij won. Eenmaal terug in Europa won hij nog een keer Parijs-Brussel, maar dan in omgekeerde richting gereden. Ondertussen had hij zijn hart verloren aan Amerika. Na zijn tweede overwinning in de Ronde van Vlaanderen keerde hij terug naar de Verenigde Staten waar hij de zesdaagse van Detroit won. Uiteindelijk zou hij niet meer terugkeren naar België. Een ruzie met de wielerbond was daar de oorzaak van. Hij liet zich naturaliseren en kon op die manier in 1936 Amerikaans kampioen stayeren worden. Debaets bleef actief op de piste en won de zesdaagsen van Chicago, Detroit, Buffalo, Montreal, New York, Philadelphia en Toronto. In totaal won hij zeventien stuks, de meeste daarvan met de Fransman Letouneur als ploegmaat. Hij woonde met vrouw en kinderen in North Haledon, New Jersey, waar hij tien dagen voor zijn zestigste verjaardag overleed.
Louis Delannoy de
p l aats
het Felix Beernaertsplein tot de aankomst op de Jan Broeckaertlaan stonden de mensen in rijen van zes tot tien man achter elkaar. De cafés zaten overvol en de bierwagens reden de hele dag over en weer. Enkele Wetteraars met een auto volgden de ganse Ronde mee en kwamen een half uur voor de renners aan met nieuws over het verloop van de koers. Zij wisten te vertellen dat ouderdomsdeken Lucien Buysse in de streek van Ingooigem en Tiegem de wedstrijd had opengegooid, en dat Mortelmans en Delannoy op de Kruisberg waren ontsnapt. De nieuwe helling deed dus wat van haar werd verwacht. Beide vluchters waren in Oudenaarde bijgehaald door Mertens, de onvermoeibare Buysse en Van Bruaene. Het peloton volgde op meer dan zeven minuten. Na het aanhoren van het wedstrijdverloop zag de massa de eerste officiële wagen opduiken. De volgers duidden met de vingers aan hoeveel renners voorop lagen en hielden een volle hand op. Even later spurtten de vijf voor de overwinning. Het was Antwerpenaar Jan Mertens die het haalde voor August Mortelmans en Louis Delannoy. Helaas voor Mertens kon hij daarna de hoge verwachtingen die hij had gewekt, nooit inlossen. Bij de jongeren was hij nochtans de betere geweest van renners als Jef Dervaes en Georges Ronsse. Na zijn overwinning in de Ronde van Vlaanderen eindigde hij in hetzelfde jaar nog vierde in de Tour. Een dubbele elleboogbreuk betekende in 1929 het definitieve einde van een carrière waarin veel meer zat dan er was uitgekomen.
In 1928 was het aantal kilometer van de Ronde – zeker in vergelijking met de beginjaren – aanzienlijk teruggeschroefd. De renners moesten op zondag 25 maart 150 kilometer minder afleggen dan in de allereerste editie. Was dat de reden waarom Karel Van Wijnendaele op zoek was gegaan naar nog een extra helling? Die had hij uiteindelijk in Ronse gevonden. De Kruisberg was net als de Tiegemberg en de Kwaremont een brede weg met effen mozaïekkasseien. Er moest welgeteld 1,8 kilometer worden geklommen op de nieuwe helling. Met een gemiddeld stijgingspercentage van 4,8% overbrugden de renners een hoogteverschil van 90 meter. Er zat ook een knik van 9% in. Was het de schrik voor de nieuwe helling die het peloton reduceerde tot een van de zwakst bezette ooit? Feit is dat slechts 41 renners officieel startten in Mariakerke. Dit keer zouden de renners ook niet meer terugkeren naar Gent zoals dat bij de vorige edities het geval was geweest. De aankomststreep lag in Wetteren, op de kasseien van de Jan Broeckaertlaan. Het was burgemeester Joseph Duchâteau die er bij Karel Van Wijnendaele voor had geijverd om te kiezen voor Wetteren als aankomstplaats. Door zijn vriendschap met de burgemeester zag de organisator ook af van het plan om de aankomstplaats slechts tien jaar te behouden. De Ronde bleef – op een korte onderbreking na – 31 jaar in Wetteren. De eerste editie was meteen een schot in de roos. Naar schatting 25.000 toeschouwers wachtten de renners op langs het parcours. Van
Na zijn tweede overwinning in de Ronde van Vlaanderen keerde hij terug naar de Verenigde Staten. Uiteindelijk zou hij niet meer terugkeren naar België. Een ruzie met de wielerbond was daar de oorzaak van.
Was het de schrik voor de nieuwe helling die het peloton reduceerde tot een van de zwakst bezette ooit?
34
35
1929
Georges Ronsse 2
de
1929
Alfred Hamerlinck 3
p l aats
de
p l aats
Het mocht duidelijk zijn: als ‘Wildeman’ zijn zinnen op een wedstrijd had gezet, moest de tegenstand oppassen.
Joseph Dervaes 7u01’50”
De Kruisberg was een kort leven beschoren. Karel Van Wijnendaele schrapte de helling in Ronse en greep op 17 maart 1929 terug naar het aloude recept met het duo TiegembergKwaremont. Bovendien leidde het parcours vanuit Ronse niet langer naar Oudenaarde, maar naar Brakel, waar Parikeberg als officieuze helling wachtte. Dat de Ronde voor het tweede jaar in Wetteren aankwam, was ene Joseph – zeg maar Jef – Dervaes niet ontgaan. Hij reed naar zijn thuisdorp en omdat hij de Belgische driekleur droeg, was hij meer dan ooit van plan een grootse prestatie neer te zetten. ‘De Wildeman van Wetteren’ was een bijzonder sterke, maar onregelmatige renner. Op zeventienjarige leeftijd had hij in 1924 zijn eerste belangrijke wielerwedstrijd gewonnen. Maar de drie volgende jaren had hij dat succes niet kunnen bevestigen. Pas in 1928 leek zijn grote doorbraak er eindelijk te komen. Naast het Belgisch kampioenschap won hij dat jaar ook nog Brussel-Parijs, de Drie Zustersteden en de Grote Scheldeprijs. Het mocht duidelijk zijn: als ‘Wildeman’ zijn zinnen op een wedstrijd had gezet, moest de tegenstand oppassen. Op de Kwaremont kon Dervaes zich al niet meer inhouden. Hij ranselde het peloton uit elkaar met een splijtende demarrage. Ronsse, Mertens, Van Slembroeck en Hamerlinck kenden de reputatie van de rusteloze
Dervaes en sloten aan. Vooral de aanwezigheid van Hamerlinck mocht als een verrassing worden gezien. Hij was lek gereden en had de volgers in verrukking gebracht door een formidabele achtervolging tot een goed einde te brengen. Maar op Parikeberg had hij geen verhaal tegen een nieuwe demarrage van Dervaes. Dit keer kon alleen nog Georges Ronsse mee. Dat was niet bepaald een pannenkoek. Op zijn palmares stonden al LuikBastenaken-Luik, Bordeaux-Parijs en Parijs-Roubaix. Maar Dervaes had die dag van niemand schrik en de twee vluchtten als wildemannen naar Wetteren. In Oosterzele, niet ver van de aankomst, sloeg het noodlot toe. Ronsse reed plat waardoor Dervaes vrij spel kreeg. Hij won met meer dan vier minuten voorsprong op Ronsse die zijn tweede plaats nog kon veiligstellen. Gelukkig voor Ronsse koos Dame Fortuna later dat jaar zijn kant tijdens het wereldkampioenschap in Boedapest. Daar reed hij samen met Jules Van Hevel aan de leiding toen een koe besloot uit te breken. Het beest liet Ronsse echter ongemoeid en richtte haar horens en staart op zijn medevluchter die van zijn fiets werd geslagen. Het jaar nadien bewees Ronsse dat zijn titel geen toeval was, en werd hij een tweede keer wereldkampioen. Ondertussen moest ‘de Wildeman van Wetteren’ het met veel minder doen, maar de Ronde van Vlaanderen in eigen dorp had hij toch maar mooi op zak.
Joseph Dervaes
36
37
Aimé Dossche 2
de
1930
Emile Joly 3
p l aats
de
p l aats
Cesar Bogaert 2
de
1931
Jean Aerts 3
p l aats
de
p l aats
Frans Bonduel
Romain Gijssels
7u03’
6u52’
Voor het eerst in de geschiedenis van de Ronde van Vlaanderen werd in 1930 het drieluik Kwaremont-Kruisberg-Edelare beklommen. Deze drie hellingen zouden de geschiedenis ingaan als de zogenaamde ‘Drie Dromedarissen’ en zouden de komende jaren uitgebreid meeschrijven aan de legende van de Ronde. Jan De Busschere was in Torhout de eerste aanvaller van de dag. Het peloton liet niet begaan en riep hem terug tot de orde. Het sein voor Oscar Houtman om zijn duivels te ontbinden. Frans Bonduel zag de reus wegrijden, besefte meteen dat aarzelen geen optie was, en dichtte de kloof. Ronsse en Van Rysselberghe deden hetzelfde. Frans Bonduel, door zijn trouwe supporters nochtans steevast ‘Gérard’ genoemd, herinnerde het zich jaren later nog alsof het gisteren was. “Lage grijze lucht, regen, echt vies weer”, deed hij begin jaren 90 zijn verhaal aan Rik Vanwalleghem. “Tussen Harelbeke en Vichte sloeg ik neer. Van Rysselberghe dook over mijn fiets en moest opgeven. Aan de voet van de Tiegemberg zat ik weer bij de twee vooraan. Op de Kwaremont ging ik door met Houtman. Ik weet nog dat ik reed met 49x18, want Houtman vroeg me of we het wiel niet zouden omdraaien. ‘Ik rijd al klein genoeg’, zei ik. Later zag ik Houtman niet meer.” Die was net buiten Zottegem lek gereden. “Houtman staat stil”, meldde Sportwereld de dag erna. “Hij moet een nieuwen band leggen
met verkleumde vingeren en onder een pletsende regen. Arme jongen, denken we werktuigelijk, het glinsterende doel zo dichtbij.” Bonduel reed dan maar alleen door. “Te Wetteren was het een ware begankenis naar de Jan Broeckaertlaan, al heeft de regen op dat ongewenste uur er veel aan bedorven”, stond in de krant te lezen. “Daar is hij… en een kreet slaat op uit honderden begeesterde borsten, wanneer Frans Bonduel als glorierijke overwinnaar van de veertiende Ronde van Vlaanderen de meet overschrijdt.” Met negen minuten voorsprong op Aimé Dossche, ook dat herinnerde de Baasrodenaar zich maar al te goed, net als het feit dat de overwinning in de Ronde hem geen windeieren had gelegd. “Als winnaar kreeg ik 2.000 frank. En de sponsor deed daar nog eens 2.000 Franse francs bovenop. Dat maakte samen haast 5.000 frank. Een hoop geld in die tijd. Je kon toen een huis kopen voor 50.000 Belgische frank.” Bijna was die overwinning in de Ronde van Vlaanderen zijn laatste zege geweest: “Datzelfde jaar werd ik in Bordeaux-Parijs door een wagen opgeschept. Mijn linkerknie werd zwaar geraakt. Gedaan met fietsen, dacht ik eerst, maar na een geslaagde operatie en enkele weken rust stond ik er weer.” Hij zou nog twee keer Parijs-Brussel winnen, en drie keer tweede en één keer derde eindigen. Hierdoor ging hij door het leven als ‘Monsieur ParisBruxelles’.
“Van de Ronde in 1931 zouden we willen zeggen dat het een triomftocht was: 116 deelnemers enne… 7x116 auto’s en moto’s, min of meer”, schreef Het Nieuwsblad over de massale publieke en andere belangstelling. Op beelden en foto’s uit de jaren 30 is duidelijk te zien welke hoge vlucht ‘Vlaanderens Mooiste’ in die tijd nam. Maar die massale publieke belangstelling had ook een keerzijde. De Ronde dreigde het slachtoffer te worden van haar eigen succes. De opeengepakte mensenmassa vormde een gevaar voor de renners die geregeld tegen een supporter aanbotsten. “We vragen ons waarlijk af welk plezier die mensen daarin hebben, zo’n koers te volgen waarvan ze toch niets of bijkans niets kunnen merken, zonder te bedenken hoeveel gevaar zij opleveren voor het verkeer langs de openbare weg, voor henzelf en voor de renners”, stond verder nog in Het Nieuwsblad te lezen. Voor de verslaggever van dienst was het zonneklaar: “Het grote gevaar is ook dat als dat zo voortgaat en we telkens weer van nieuwe ongelukken horen, het best mogelijk is dat de bevoegde overheden maatregelen zullen treffen: het verbieden van de baankoers zal dan het grote voordeel zijn dat die averechtse sportmannen zullen bereikt hebben.” Om maar te zeggen dat het er op zondag 22 maart 1931 behoorlijk hectisch aan toeging langs de Vlaamse wegen. Romain Gijssels trok zich daar allemaal niets van aan en de man uit Denderwindeke
maakte een droomdebuut bij de profs. Samen met Devocht kleurde hij de eerste wedstrijdhelft. Nochtans was hij niet bepaald een ‘ijzerbreker’. Hij viel zelden of nooit aan. Volgen was de boodschap. In de ogen van kenners was hij een enorm talent, maar niet weerbaar genoeg. “Waarom het moeilijk maken, als het gemakkelijk ook gaat?”, luidde zijn devies. Door zijn aarzelend koersgedrag keerden nog zes renners terug. Devocht had zich de pleuris gereden, maar viel vooraan door pech weg. Wie in die tijd tot opgave werd gedwongen, was gezien en moest meestal met de trein naar huis. Een bezemwagen bestond nog niet. “Rond Ichtegem vinden we ook Michel Van Vlockhoven terug, rijdend als een toerist, de handen bovenop het stuur en zoekend naar het dichtste station”, meldde Het Nieuwsblad. Anderen zagen het na al die pech blijkbaar niet meer zitten en zochten troost in een glas bier: “Te Ingooigem zien we onze favoriet Aimé Dossche zijn rijwiel in de handen van een omstander duwen, terwijl hijzelf een herbergje binnentrekt om te drinken. We zullen hem niet meer terugzien.” In de wedstrijd spurtten de zes vooraan ondertussen voor de overwinning. De snelle Gijssels haalde het voor de Nederlander Cesar Bogaert. “Dat Romain Gijssels zo rap was in de spurt?”, schreef Van Wijnendaele. “Nee, niemand die ’t wist. En toch won hij met klank!”
“Als winnaar kreeg ik 2.000 frank. En de sponsor deed daar nog eens 2.000 Franse francs bovenop. Dat maakte samen haast 5.000 frank. Een hoop geld in die tijd.”
De Ronde dreigde het slachtoffer te worden van haar eigen succes. De opeengepakte mensenmassa vormde een gevaar voor de renners die geregeld tegen een supporter aanbotsten.
38
39