DEFLO
D ONKERE MAA N
1. Help me! De sms kwam van Nalan. Esra Shabo fronste. Het was een tijd geleden dat ze haar zus nog had gehoord of gezien. Haar vingers vlogen over de toetsen. Wrom... wa isser? x Esra wachtte geduldig, maar er liep geen nieuw bericht binnen. Op zich geen wereldschokkend nieuws. Dit gebeurde wel vaker. Typisch Nalan, dacht Esra. Iets op gang trekken en het dan niet afmaken. Maar ja. Nalan was zeventien, jong en onbezonnen en sociale netwerken mochten dan al taboe zijn, wat zijn jongste dochter met haar gsm uitvrat daar had Rahmi Shabo gelukkig geen vat op. En dus sms’te Nalan er lustig op los, soms met een vijftal vriendjes en vriendinnetjes tegelijk. Maar toch. Help me! Esra toetste Nalans nummer in. Na de vijfde toon sprong de voicemail aan. Ze gooide de deken van zich af, stond recht en huiverde. Het was bitter koud in haar huurflatje van vier op vijf. Ze trok haar winterjas aan en liep naar het raam. Fronsend schoof ze het gordijn een eindje open. Ze duwde haar vingertoppen tegen het ijskoude glas. Help me! De harde windstoten dreven de spot met de rotte raamkozijnen. Esra staarde in het donker en voelde de kilte langs haar wang strijken. Begin december en na tienen. Het enige dat nog restte van het maagdelijk witte tapijt dat Mechelen gisterennacht had verrast, was vieze blubber met hier en daar heldere stippen, hoopjes smeltijs, glinsterend in de vale gloed van de straatlantaarns.
5
Het vroor niet meer. Dat was met stip het enige echte lichtpunt. Het maakte de nakende rit alleszins een stuk veiliger. Esra zette de tv uit, graaide haar wollen handschoenen en haar Kangolmuts mee, sloot haar kamer zorgvuldig af, duwde haar voeten in de met nepbont afgeboorde laarsjes en daalde de trap af. Ze ontgrendelde het slot van haar fiets, vastgeklonken aan een buis van de centrale verwarming. De ijskoude leiding was waarschijnlijk bevroren. Ze moest dringend haar huisbaas nog eens opbellen, maar die kwal zou natuurlijk niet opnemen. Net als Nalan. Esra deed haar handschoenen aan, trok de muts diep over haar oren en liep met haar fiets aan de hand de kille nachtlucht in. De eerste meters gingen moeizaam, maar na een paar forse pedaalslagen had ze het ritme te pakken. Ze probeerde in het midden van de straat te fietsen, daar waar er was gestrooid. Ze woonde in het centrum van Mechelen. Dus dat viel nog wel mee. DrieĂŤntwintig minuten later stalde Esra haar fiets tegen de haag, kijkend naar het kleine, maar nette arbeidershuisje in de Karperstraat. Met gemengde gevoelens. Alsof ze het voor de eerste keer zag. De gele gevel. De kinderkamer en het balkonnetje met de gietijzeren reling. Verboden terrein toen ze klein waren. Mama had de sleutel verstopt. Esra en Nalan hadden hem gevonden en triomfantelijk van op het balkon het gepeupel toegezwaaid. Papa had het probleem kordaat opgelost. Hij had de deur van het balkon op slot gedaan en dan de sleutel weggegooid. Typisch, dacht Esra zuchtend. Ja. Hier had ze gewoond. Hier, te midden van de Assyrische gemeenschap, waar ze al bij al gelukkig was geweest. Achttien
6
jaar lang. Totdat haar vader had besloten dat het tijd werd om haar leven onder handen te nemen. Esra slikte de wrange gedachte weg en liep naar de voordeur. Door het melkglas viel gedempt licht. Ze wilde aanbellen, maar bedacht zich en koos voor het breukstenen pad dat naar de tuin leidde. Meryem Karachi schrok toen er iemand op het keukenraam klopte. Ze zag witte knokkels en daarna het engelachtige gezicht van haar oudste dochter, die haar wenkte. Meryem droogde haar handen af aan haar schort en trok de deur van de veranda op een kier. “Esra?” “Dag mama? Is er iets met Nalan?” “Met Nalan? Nee? Waarom?” “Zomaar.” Meryem twijfelde. Zou ze haar dochter binnenvragen of niet? Alleen al de gedachte dat ze over dit soort dingen moest nadenken liet haar hart bloeden. “Nalan is in haar kamer. Ze slaapt, denk ik”, zei Meryem met gedempte stem, en haar mooie amandelvormige ogen, dezelfde als Esra, vluchtten weg. Esra wist genoeg. Papa was nog op. “Heb je ‘t niet te koud?” “Nee, nee. Wil je eens gaan kijken?”, vroeg Esra. “Ik wacht wel.” Pas toen Esra uit eigen beweging de dunne hordeur en daarna de verandadeur dichttrok, kwam haar moeder in beweging. Amper twee minuten later was ze terug. “Nalan slaapt.” “Oké, dan is het goed”, zei Esra en ze zoende haar moeder vluchtig op de wang. “Laat maar.” “Wil je gauw iets warms?” “Nee, mam.”
7
“Hoe gaat het op je werk?” “Goed.” “Dat deuntje heb ik nog gehoord”, zei Meryem. Ze gaf haar dochter een stevige knuffel. “Meryem!” Esra voelde de vingers van haar moeder bewegen, haar grip werd strakker, daarna losser, en weer strak. “Meryem! Is daar iemand?” Esra wurmde zich los en liep weg toen de typische sloffende tred van haar vader dichterbij kwam. “Waarom staat die deur open?”, vroeg Rahmi Shabo en hoewel hij het niet zo bedoelde zat er een berispend toontje in zijn woorden. “Het raam. ‘t Was een kat, denk ik”, zei Meryem en ze sloot haastig de deur. “Een straatkat?” “Zo kun je het wel noemen, ja”, zei Meryem en ze deed heel erg haar best om de verwijtende ondertoon uit te vlakken. De kromme rug van haar man verdween om de hoek.
8
2. “Nalan!” Toen Esra haar wenkte, leek haar jongere zus op een opgeschrikt hertenjong dat een wolf ruikt. Ze bleef doodstil staan bij de schoolpoort, met hangende schouders, alsof ze wortel had geschoten in de winter. Esra stak haastig de straat over. “Wat is er?”, vroeg Esra. “Niks. Waarom?”, kaatste Nalan de vraag terug. Met een neutraal gezicht. Esra voelde ergernis opborrelen. Ze pakte haar gsm, opende het berichtengeheugen en toonde de boodschap die haar zus de avond tevoren had verstuurd. Help me! Nalan haalde nonchalant de schouders op en wilde weglopen. Esra pakte haar bij de arm. “Als je a zegt moet je ook b zeggen. Wanneer ga jij dat ooit eens leren!” “Laat me los!” Esra wilde uitvliegen, maar haar oog viel op het meisje dat rakelings langs hen heen wankelde, moddervet, met een ultrakort rokje in fluokleurige wol. Haar dijen, vormeloze brokken vlees, die probeerden te ontsnappen aan het strakke zwarte lycra waarin ze gevangen zaten, leken weg te smelten in glimmende roodgelakte kaplaarzen, van het soort waar zelfs een geile hoerenloper zou op afknappen. De tragikomische aanblik neutraliseerde de opborrelende woede en Esra keek het meisje stomverbaasd na. Daarna zocht ze oogcontact met haar zus. Ook Nalan kon haar ogen niet afhouden van de moeizaam pikkelende, op en neer deinende en amper in balans te houden lichaamsdelen.
9
“Is dat…?” “Yep. Phaedra Rosiers”, zei Nalan en haar mondhoeken bewogen, niet opwaarts, maar ze krulden. “Nee!” “Jawel!” “En… en...” “Ze heeft een lief gevonden”, zei Nalan en het leek alsof de woorden de prille glimlach van haar lippen spoelden. “Nalan, wat is er?” “Niks. Laat maar. Je kan er toch niks aan doen”, zei Nalan zuchtend. “Je hebt zelf al genoeg problemen.” Esra antwoordde niet. Ze trok haar zus mee naar de bruine kroeg op de hoek. De weerstand die Nalan bood, zei al genoeg. Esra koos voor een plekje achterin waar ze vrijuit konden praten. Ze wachtte totdat de waard, een vijftiger met vuile ogen, hun bestelling, twee iceteas, had opgenomen en naar zijn tapkast liep. Nee, hij liep niet. Het hautaine mannetje schreed. Zoals een keizer die dadelijk vanaf het balkon de menigte ging toespreken. Maar dan wel een keizer in een opgewolde coltrui die naar oud zweet stonk. “Onze ouwe weer”, zei Esra en het klonk vanzelfsprekend. Daarmee was de toon gezet. Nalan klemde haar lippen op elkaar. “Zussen hebben geen geheimen voor elkaar”, zei Esra. “Tenminste, dat heb ik altijd gedacht. Tenzij jij dat anders ziet natuurlijk?” “Nee. Papa heeft hier niks mee te maken. Ik praat nog amper met hem. Ik kom thuis, geef ons ma een knuffel en begin aan mijn eigen leven. Boven.” “Dat is goed”, zei Esra.
10
“Nee. Dat is niet goed!”, haalde Nalan uit. Haar ogen werden vochtig. “Is er iets?”, vroeg de waard. Hij plakte de glazen op tafel. “Nee”, zei Esra. “Mijn zus heeft een vliegje in haar oog.” “Een wintervlieg”, grijnsde de waard en hij krabde ongegeneerd aan zijn kloten, hees zijn broek op en liep weg. “Venijnig spul.” “Ik zit klem, Esra.” De woorden klonken dof en zonder hoop. Esra kreeg er ondanks de droge hitte koud van. Ze pakte Nalans handen. “Ik luister.” “Ik ben nog altijd maar zeventien.” “Ja. En ik tweeëntwintig. So what?”, probeerde Esra het luchtig te houden. Zeventien. Inderdaad. De jaren waren voorbijgeraasd. Toen de hand van Nalan steels naar haar buik gleed, voelde Esra de koude rillingen langs haar schouders lopen en het enige dat ze kon uitbrengen was: “Nee.” Nalan knikte ja. De tranen liepen over haar wangen. Esra proefde haar pijn. “Van Jonas?”, hijgde Esra. “En papa is te weten gekomen dat je hem stiekem…” “Dat is gedaan. Al meer dan een half jaar”, zei Nalan, heftig nee schuddend. Ze verborg met een droge snik haar betraande ogen achter haar mouw. Esra knipperde met de ogen toen het tot haar doordrong dat ze haar zus echt wel uit het oog was verloren. Een hele tijd geleden al. Toen ze thuis met slaande deuren was vertrokken. Van die dag af was ze met niets of niemand anders bezig geweest dan met zichzelf, te jong en te naïef om op eigen benen te kunnen staan en te trots om hulp te zoeken of met hangende pootjes thuis te gaan aankloppen.
11
De barre strijd om te overleven had haar voortijdig volwassen gemaakt, maar had haar ook vervreemd van al wie ze liefhad. Ze had een baan gevonden. Dienster in een broodjesbar. Slecht betaald, maar beter dan de goot. En ze zag er goed uit. De royale tips hielpen. Alles hielp. Ze was vrij en had aan niemand verantwoording af te leggen. En was dat niet waar ze altijd had van gedroomd? Het geld dat haar moeder haar stiekem had willen toestoppen, had ze geweigerd. “Ik ben verloofd”, zei Nalan met omfloerste stem. “Officieel verloofd.” “Verloofd! Meisje, waar heb jij het over? We leven in de eenentwintigste eeuw! Hallo!” “Papa heeft me uitgehuwelijkt”, snikte Nalan. Esra incasseerde ook deze klap zonder verpinken. Haar gemoed schoot vol, maar haar ogen bleven droog. Geen zwakte tonen. Nooit. Dat hadden de harde lessen van het leven haar geleerd. De nagels van Nalan drongen diep in haar huid. De pijnprikkel maakte Esra ervan bewust dat het haar zus was die als een doodgevroren vogeltje voor haar zat. “Verloofd? Met wie?” “Fahti.” “Wat! Fahti! Waar? Wanneer?”, hakkelde Esra. Ze voelde een blinde woede opborrelen en besefte dat ze raaskalde, maar toch weigerde ze om de signalen die haar onderbewuste naar haar hersenen seinden correct te interpreteren. “Een maand geleden. Tijdens het jaarlijkse je weet wel.” Zuid-Turkije. Midyat. Het jaarlijkse verplichte nummertje. De familie bezoeken. Van hot naar her sukkelen. Mierzoete thee drinken en nog veel zoetere gebakjes naar binnen werken. Een eindeloze rij mensen waar je geen affiniteit mee hebt en die een eindeloze waterval van geleuter over je uitstorten.
12
Ja, Esra wist het wel. Blij dat ze die processie van Echternach niet meer hoefde mee te maken. “Nalan. Vertel me alles. Stap voor stap. Alsjeblief.” “Er valt niks te vertellen. Papa heeft me uitgehuwelijkt aan de zoon van zijn beste vriend. We hebben ons verloofd in Midyat. En nu ben ik zwanger. Moet ik er een tekening bij maken?” “Ja, graag”, zei Esra. Ze kon niks anders bedenken. Dit was afschuwelijk. “Het gebeurde na het verlovingsfeest, denk ik. Toen we al terug waren in België. Ik was dronken.” “Dronken!” “Ja, dronken, ja. Heb je daar een probleem mee? Ben jij nooit ongelukkig dan?” Esra zuchtte. De woorden van haar zus kliefden door haar ziel. “En Fahti heeft…” “Ja”, klonk het bitter. “Kunnen we het daarbij laten? Of wil je ook die details kennen?” Esra, verbluft door de snedige uithaal, begroef haar hoofd in haar handen en probeerde na te denken. Het lukte haar niet. “Nee”, anticipeerde Nalan. “Mama en papa weten het niet. Die schande kan ik hen…” “Niet na wat ík hen heb aangedaan”, siste Esra. “Is het dat wat je wil zeggen?” “Papa wil absoluut voorkomen dat…, dat ik ook een, een…” “Een wat! Zeg het maar! Een slet? Een verwesterde hoer?” Nalan kromp in elkaar, alsof ze zich probeerde te beschermen tegen een denkbeeldige slagenregen. “Ik had het je nooit mogen vertellen”, mompelde Nalan. Esra duwde haar hoofd in haar handen. “Ik dacht dat wij zussen waren”, zei Esra.
13
“Ja. Maar jij bent veel te impulsief. En als je uitgeraasd bent, dan moeten andere mensen op de scherven lopen.” Esra incasseerde de voltreffer, maar hield haar mond. Zij was tenslotte de oudste en ze was hier niet naartoe gekomen om met Nalan te ruziën. Ze probeerde nuchter te blijven en de feiten op een rij te zetten. De relatie met Jonas, Nalans clandestiene vriendje, was op de klippen gelopen. Vader had Nalan uitgehuwelijkt aan de zoon van zijn oude vriend en Fahti, die smerige rat, had Nalan haar laatste greintje weerstand ontnomen door haar gauw met kind te schoppen. “Sorry, Esra. Maar het is er niet gemakkelijker op geworden sinds jij er niet meer bent. Soms voel ik me een kip die de hele dag in het oog wordt gehouden door de haan.” “Kuiken”, mompelde Esra. Nalan staarde haar aan. “De kip is mama.” “Ja”, zuchtte Nalan. Esra dronk van haar icetea. Mierzoet en lauw. Ze zette het glas met een harde tik op tafel. “Nalan. Luister. Wil je trouwen met Fahti?” “Nee.” “Weet hij dat je zwanger bent?” “Ja.” “En waar is hij?” “Nu?” “Nee! Vorig jaar!”, brieste Esra. Haar zus kromp in elkaar. “Sorry.” “Hij logeert in Antwerpen. Voor zaken.” “En hoe reageert hij?” “Niet.” “De smeerlap. Hij heeft het met opzet gedaan.”
14
Nalan duwde haar vingers tegen haar voorhoofd. Haar mond vertrok tot een pijnlijke grimas. “Fahti is geen slechte jongen”, mompelde ze. “Geen slechte jongen. Jongen! Fahti is een ouwe vent!” Nalan staarde naar haar vingernagels. “Nalan, wil je met die ouwe man trouwen?” “Fahti is geen ouwe man! Hij is vijfendertig!” “Wil je met hem trouwen?”, slankte Esra haar vraag af. Ze probeerde oogcontact te maken. “Wil je in Istanbul….?” “We trouwen in België”, siste Nalan. “Binnen een dikke week.” Esra’s gezicht trok wit weg. “Wat?” “Ja. En we blijven…” “… wil je in Mechelen of Antwerpen of waar dan ook in een gouden kooi stiekem zitten te staren naar de man die tegenover jou zit te eten en die jou zijn echtgenote noemt? En je afvragen: Wie is die man? En wat doe ik hier? Is het dat wat je wil?” Nalan schudde het hoofd. “Goed”, zei Esra en ze dronk haar glas leeg. Nalan keek eindelijk op. “Dan is het nu tijd voor actie. Hoe lang ben je zwanger?” “Twee weken, denk ik. Minstens twee.” “Goed. Dan gaan we eerst en vooral die vrucht deskundig laten verwijderen. Zodat Fahti geen vat meer op je heeft.” Nalan wilde protesteren, maar Esra stak dwingend haar hand op. “En dan blazen we die bruiloft af. Als Fahti protesteert en toegeeft dat hij je zwanger heeft gemaakt, dan snijdt onze vader hem de keel over! Juist?” Nalan haalde met een verweesde blik de schouders op. “Goed. Na de abortus zeg je tegen mama en papa dat je niet, ik herhaal, níet, met Fahti wil trouwen. We leven in België. Niet in Turkije. En als ze moeilijk doen, dan ga ik met jou naar de
15
Bijzondere Jeugdzorg en we vertellen daar welke smeerlapperij er zich achter die deftige gele gevel aan het voltrekken is. We vragen hulp en een voorlopige opvang. Als je achttien bent, kom je bij mij wonen. Opgelost!” “Esra, alsjeblieft. Dat kan ik…” “Ik dacht dat mijn vader er niks mee te maken had!”, beet Esra. “Je liegt en je blijft liegen!” Het hoofd van de waard draaide zover door dat Nalan zich inbeeldde dat ze zijn nekwervels hoorde kraken. “Ons mama”, mompelde Nalan. “Ik wil haar niet alleen laten.” “Ze is even schuldig als de ouwe tiran. Knoop dat goed in je oren. Papa is Dutroux en mama is Michelle Martin!” “Esra! Zo mag je niet praten. Ik…!” “Hey, kan het wat kalmer daar!”, siste de waard. “Dit is een deftig café! Discreet en klassevol. Geen allochtone pitjesbakkroeg.” Esra vloog recht. Ze liep naar de bar. “Oh ja? Discreet? Waarom bemoei jij je dan met andermans zaken? En weet je wat, klasbak? Was je smerige glazen voor je ze volschenkt”, zei Esra en de voet van haar haar glas knalde op de toog. De neusvleugels van de waard gingen snel open en dicht. Esra gooide een biljet van vijf euro op de toog. “Hier. Keep the change. Voor een ijskast. Of een bus Dreft!” De waard zweeg. Esra’s lichaamshouding was duidelijk. Ze zou niet met zich laten sollen. Nalan stond op en liep haar zus achterna. verlegen, maar ook trots. Soms wilde ze dat ze wat van de panache van Esra had meegekregen. “Makakenteven”, siste de waard. Esra bleef stokstijf staan. Bij de deur. Ze draaide zich met een ruk om. Keek om zich heen. Het café zat ondertussen halfvol. “Ik ben Aramees, of Assyrisch als je dat liever hoort. Ik ben er niet trots op. Maar het is wat het is.”
16