FILIP OSSELAER
LIEFDEVOLLE
KLEUREN
ROYAL ANTWERP FC: DE CLUB VAN HET HART
INHOUD
9 DISCLAIMER
11 PROLOOG
17
'T IS GEBEURD! EN DE FOTO VAN HANS-PETER
32
MANCHESTER, ROONEY, GIGGS, EEN VOLLE BAK. EN DE INTERNATIONAL VAN GIBRALTAR
37
TERUG NAAR EERSTE! EN HET BROODJE
50
KARL, ALFRED, GUY EN BELL. EN DE JONGEN UIT NEDERLAND
56
BOVEN HET BED
SALAMI VAN PRINS LAURENT
NUMMER 1
61
'4-3! QUARANTA!!' EN HET PLASKE TEGEN
74
PATRICK GOOTS. EN HET POËZIEALBUM VAN HET KLEINE VENTJE
79
96
101
DE BOSUIL
GUIDO, DARKO, MARK EN DE AFTRAP EN EEN BEETJE PSYCHOLOGIE BOB PAVERICK, 7 JAAR KAPITEIN DER RODE DUIVELS
WEMBLEY!! EN DE FISHSTICKS UIT DE KANTINE
114
OP HEILIGE GROND. EN FREDDIE MERCURY, 1966 EN DE GOAL VAN GEOFF HURST
121
DE ZON SCHIJNT BOVEN DEURNE. EN DEN
136
VIC MEES, MISTER ANTWERP
143
DE REUS WORDT GROMMEND WAKKER
EN HET PRODUCT DAT GOED VERKOOPT
150
DE BOSUIL, DE ANDERE STADIONS. EN DE TRAP VAN JEAN THISSEN
TONY IS ZIJN VLAG KWIJT
155 EPILOOG
‘Roêd en wit, de liefdevolle kleure gij brengd de vijand steeds ten val en wa’ der oêk nog mag gebeure ons mannekes ston altijd pal roêd en wit, kom lot et ons erale ge zuld vandaag wer zegeprale en zingd ja zingd nah ammol mee roêd en wit, R A F C’ (Zegemars, Rood en Wit, De Liefdevolle Kleuren – Jos Lahou, 1928)
DISCLAIMER
In dit boek komt hier en daar, op bepaalde plaatsen en in verschillende contexten, het woord ‘dertien’ of het getal ‘13’ voor. De auteur is zich terdege bewust van deze flater, van dit vloeken in de kerk, van dit gewaagde manoeuvre, van dit onbesuisde, onverschrokken optreden. De auteur wil zich daarvoor verontschuldigen. Hij weet immers als geen ander dat 13 eigenlijk niet bestaat. Hij weet dat in het universum van The Great Old alleen 12+1 enige zin heeft.
9
PROLOOG
Veel mooier kan het einde van een jaar niet zijn. Stallone Limbombé had er, op woensdag 27 december 2017, in de 29e minuut 0-1 van gemaakt, in de 38e minuut werd het 0-2, een doelpunt van Sambou Yatabaré was dat. Twee dagen later, even over elven in de ochtend, is het koud en kil in de Gijsbrecht van Deurnelaan, in Deurne. De winter van dat jaar zit in de lucht. Een man loopt gebukt voorbij, met de hond aan de leiband, op weg naar de Maria de Heeltstraat, zijn paraplu heeft het begeven, die flappert achter hem aan, tot hij hem wegkiepert in een vuilnisbak. Hij stopt even, zet de kraag van zijn lange mantel recht en stapt dan verder. In frituur Rose Panter, op de hoek van de straat, brandt al licht. Straks, over een half uur, zullen de eerste klanten komen, voor een groot pak met stoofvleessaus en mayonaise, een curryworst met ketchup en uitjes, een cervela en een boulet, een saté ‘zonder kruiden’. Een ouder echtpaar haast zich door de regen naar het warenhuis, wat verderop. ‘The One & Only, The Great Old’ staat op een vlag, in rood en wit, op de derde verdieping in Residentie Ter Eycken. De zware druppels slaan door de mist naar beneden, de wind waait guur over de grasvlakte, aan de overkant.
11
P roloog
Het weer is vuil en onprettig, de zon heeft de hele voorbije maand maar twee uur geschenen. Maar in Café Bisschoppenhof is het warm en gezellig. Mannen staan er aan het tapbiljart, ze krijten de keu, ballen tikken tegen mekaar, de koffie wordt hier geserveerd op een schaaltje met onderlegger van papieren kant, mét een koekje. Roken doen de stamgasten in het zaaltje achterin. Er zijn hier uitsmijters en kinderschotels, er is spaghetti en goulash en lasagne, er zijn belegde broodjes, kaas- en garnaalkroketten, er zijn hier croques, staat op de windschermen rond het terras. Vaste klanten krijgen bij het binnenkomen een kus van de bazin. Hier kennen ze mekaar. Op de tapkraan hangt een sticker: ‘RAFC, Est. 1880.’ ‘Ze zetten alles vast’, zeggen vier heren van stand – grijze haren, een sjaaltje rond de hals – aan een tafeltje bij het venster. Ze nemen nog een glas, en praten verder. De mannen weten hoe voetbal in mekaar zit: ‘Dat is wat ze zo sterk maakt, ze zetten de boel vast. Ze dachten dat ze dat niet gingen volhouden, in het begin van ’t seizoen, maar het gebeurt toch, nu al meer dan twintig matchen.’ Danny Bartholomeeusen geeft de mannen gelijk. Danny is het café komen binnenlopen, hij woont wat verder in de wijk. ‘Het was een compromis dat we ons hier vestigden’, vertelt hij. ‘Jaren geleden wilden mijn vrouw en ik verhuizen naar een flat, vanuit Borgerhout.’ Danny kon zich in de verhuis vinden, op één voorwaarde: het moest een stek worden op loopafstand van het stadion, zijn stadion. Geen probleem, vond zijn vrouw. ‘Maar dan wel op het gelijkvloers.’ En dus woont Danny nu al achttien jaar in de buurt van de Bosuil. Het stadion glinstert in de schemer van de grijze dag, aan de overzijde van de straat. ‘Die nieuwe tribune? Dat kun je toch niet geloven’, zal ’s avonds nog iemand anders vertellen. ‘Het lijkt wel of er een ufo op bezoek is, als een beeld uit een film.’ Het klopt wel, natuurlijk: het uitzicht is imposant.
12
‘Je hebt het eergisteren wéér kunnen zien’, zegt Danny. ‘Ze verpoweren de tegenstand. Het is krachtig voetbal dat ze spelen, op de power. Sint-Truiden kon daar niet tegenop. Ze zijn fysiek geweldig sterk, het is misschien niet mooi, dat weet ik wel. Maar ze spelen met overgave. En ze winnen, dat is wat telt.’ Bartholomeeusen werkte 33 jaar aan de dokken, in de Antwerpse haven. Nu is hij met pensioen, op zijn 57e geniet hij nu al een tijdje van het leven. ‘Het is zwaar werken, aan de dokken. Bij min vier, min vijf, min tien, of in de volle zon, in de hitte. Het maakt niet uit, het speelt geen rol, we waren altijd in de weer. Dat is een hard leven, na meer dan dertig jaar labeur houdt het op.’ Zijn tijd steekt hij nu in ASC Number One, een van de drieëntwintig supportersclubs van rood-wit: de bus inleggen voor de verplaatsingen, zorgen voor de tickets, het bier inladen voor onderweg tijdens de rit naar Oostende, Gent en Brugge en al die andere steden en gemeenten. Hij doet dat samen met de zeven leden van het bestuur. Ze zijn met 122 bij ASC – Antwerp Supporters Club – Number One. Mensen van allerlei slag, politiemannen, een procureur des Konings, mensen van een stuk boven de zeventig, een voormalige vakbondsbons ‘uit de Limburg’, oud-spelers, mannen die vroeger – in andere tijden – als hooligans werden beschouwd. ‘Maar dat is eruit’, zegt Danny. ‘Ze komen nu ook voor het plezier, voor het genot van het supporter zijn, voor het pintje.’ Antwerp-supporter, hoe word je dat? Dat krijg je met de paplepel mee, zegt Danny, van generatie op generatie. Die uitspraak zal in dit boek nog vaker vallen: Antwerp-supporter word je van generatie op generatie, van grootvader op vader, op zoon, op kleinzoon. ‘Mijn grootvader had het themacafé’, gaat Danny verder. ‘Mijn vader heeft me meegepakt toen ik vijf jaar was. We woonden op den Dam, een wijk van havenarbeiders, hier maar vier kilometer vandaan. We kwamen te voet naar het stadion, als één grote familie. En zo begint dat, en dan stopt dat niet meer. Wat is dat, het Antwerp-gevoel?
13
P roloog
Tja, moeilijk uit te leggen, moeilijk te vertellen. Het is passie, het is roepen, zingen, lawaai maken voor 20.000, terwijl je op verplaatsing maar met tweeduizend bent, dat is huilen omdat ze winnen, verdriet hebben om de slechte tijden, dat is lachen om de miserie.’ Supporter zijn van Antwerp, dat is thuiskomen, gaat Danny Bartholomeeusen verder. ‘Tot m’n 34e heb ik zelf geshot. Toen ben ik ermee opgehouden. Ik heb toen met mijn vrouw afgesproken dat ik mijn vrije tijd in Antwerp ging steken. In 22 jaar heb ik maar vijf matchen gemist.’ Maar soms moet een mens ook eens vervelende beslissingen nemen, zegt Danny. Hij zucht, lacht, wacht even voor hij het verhaal vertelt, drinkt van een flesje spuitwater dat hij daarnet besteld heeft, en zegt dan: ‘Het huwelijksjubileum van mijn schoonouders was zo’n moment waarop het fout moest lopen, dat kon niet anders. Er was die dag een match van Antwerp. Die kon ik niet laten voorbijgaan.’ En dus kwam er geen feest, dat hebben ze die dag maar afgezegd. Vervelend, Danny weet het. Maar toch: het moest zo zijn.
Sint-Truiden - Royal Antwerp werd 0-3. The Great Old staat op het einde van het jaar vierde in eerste klasse, achter Club Brugge, Sporting Charleroi en Anderlecht, voor AA Gent, STVV, Excelsior Moeskroen en Standard Luik. ‘Stel je voor’, schrijven de kranten een dag later, ‘play-off 1 op de Bosuil, na dertien jaar ellende.’ Danny kan ze alleen maar beamen, de verhalen over al die ellende. ‘Al die miserie in tweede klasse.’ ‘Met verplaatsingen naar Virton en Tubeke, of Woluwe, en Wetteren, vrolijk word je daar niet van.’ ‘Op de duur werd dat saai.’ ‘Daar ging je van huilen.’ ‘Dan is dertien jaar lang.’
Er volgt nog een rondje aan het biljart, twee heren aan de toog rekenen af. ‘Dat is dan achttien euro’, zegt Sheva, die het café openhoudt voor Debby, haar bazin. Er liggen nu drie weken winterstop in het vooruitzicht. ‘Drie weken niets, dat is lang. En het begint nu al weer te kriebelen. Ik kijk nu al uit naar januari, dan komt Club Brugge naar de Bosuil. De vijand.’ Het wordt een zware eerste maand van 2018, met niet alleen Club, maar ook AA Gent, en Charleroi, stuk voor stuk topploegen. Antwerp zal zich dan moeten bewijzen. (Niemand weet – vóélt – in die dagen voor de winterbreak al dat het elan van de ploeg de eerste matchen van het nieuwe jaar zal gebroken worden. Niemand weet dan al dat de twee minuten op het einde van de match op 21 januari 2018 de flow waarin Antwerp sinds het begin van het seizoen al die tijd gezeten heeft, zullen stoppen.) Er kwam die woensdagavond, 27 december 2017, nog een goal bij, in de toegevoegde tijd. William Owusu scoorde in de 93e minuut.
14
15
’T IS GEBEURD! EN DE FOTO VAN HANS-PETER BOVEN HET BED
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
Dertien jaar is inderdaad lang, als je ze moet doorbrengen in de troosteloosheid en de tristesse van de tweede voetbalklasse. In het seizoen 2002-2003 had coach Henk Houwaart The Great Old nog vlotjes in de eerste klasse gehouden. Antwerp eindigde toen twaalfde, maar een jaar later werd het een catastrofe: voor de tweede keer op korte tijd – het was al gebeurd in 1997-1998 – degradeerde de club, na een uitermate woelig jaar. Het werd een jaar met drie trainers: René Desaeyere (oud-speler van Antwerp in de glansperiode van de jaren zeventig), Dojcin Perazic en Marc Grosjean. De wissels brachten geen enkele kentering, Antwerp werd achttiende, het had van de 34 competitiewedstrijden er zeven gewonnen, 21 verloren en zes gelijkgespeeld. Anderlecht werd kampioen, voor Club Brugge en Standard. Opmerkelijk was de keuze voor Dojcin – ‘Doy’ – Perazic als trainer. Perazic werd geboren in wat toen – in de jaren veertig van de vorige eeuw – nog Joegoslavië was. Halfweg de jaren 1970 trok hij naar Den Haag (u leert die club verderop nog beter kennen). Hij won er de Nederlandse beker, hij was er graag gezien: Dojcin was een stille kracht in een goede ploeg. Toen verdween Perazic in de plooien van het voetbal, even werd van hem niets meer vernomen, tot hij trainer werd bij kleinere Belgische ploegen: Stade Leuven, Tienen, Aarschot, Geel, Beringen. Het waren geen fulltimejobs voor Doy, hij deed ook
19
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
andere dingen, hij werd taxichauffeur. Er moest tenslotte brood op de plank komen. En toen stond dit in de krant, van 15 oktober 2003: ‘Antwerp heeft gisteravond verrassend de 56-jarige Doy Perazic aangesteld als nieuwe trainer. De eerste kandidaat om René Desaeyere op te volgen, Jim Ryan van Manchester United, viel in extremis af. De Brit moet over een maand op tournee door Afrika. Daardoor kon hij slechts een viertal weken de trainingen van Antwerp leiden. Vreemd genoeg ontkende Antwerp-voorzitter Eddy Wauters gisteravond om negen uur nog het nieuws. Bizar, want toen al stond op de Antwerp-website dat de club Perazic een contract van onbepaalde duur had laten tekenen. Dat kon kloppen, want de Montenegrijn stond rond die tijd zijn nieuwe club te bekijken in het oefenduel op Zwarte Leeuw. Toen we hem benaderden voor enkele vragen, antwoordde hij met: “Ik ben Perazic niet.” Even later kon hij het niet langer ontkennen. “Deze opdracht schrikt me niet af. Hoe moeilijker, hoe liever. Dit is mijn eerste job in eerste klasse.”’ Op 3 januari 2004 – een goede twee maanden later, dus – liet persagentschap Belga dit weten: ‘Marc Grosjean wordt de nieuwe trainer van FC Antwerp. Grosjean volgt Dojcin Perazic op, die op 14 oktober 2003 René Desaeyere afloste als trainer van Antwerp, maar vrijdag op zijn beurt ontslagen werd. Bij aankomst van Perazic op de Bosuil stond Antwerp veertiende in het klassement met zeven punten uit acht wedstrijden. Momenteel heeft Antwerp twaalf punten uit zeventien wedstrijden, en behaalde het een nul op twaalf in de laatste vier wedstrijden. Enkel Charleroi staat nu nog achter Antwerp in de stand. Marc Grosjean kan meteen aan zijn nieuwe taak beginnen.’ Maar het mocht niet baten, Antwerp zakte, dertien jaar lang bleef The Great Old in tweede klasse. ‘Er zijn in het leven personen, dingen, plaatsen die bij een grote groep van mensen grote emoties oproepen’, zegt Paul Bistiaux. Bistiaux werd in 1992 secretaris van de club, hij zou het 23 jaar lang
20
blijven. Hij beleefde de hectische jaren helemaal vanop de eerste rij. Voor hij officieel tot de geledingen van Royal Antwerp FC toetrad, was hij al lang supporter. ‘Een voetbalclub maakt ook zulke grote emoties los. Hoe komt dat toch? Ik vind dat een moeilijke vraag, ik kan dat gevoel niet zomaar definiëren, en toch heb ik die emoties ook, ik heb ook dat onbestemde gevoel. Als ik aan Antwerp denk, als ik erover praat, dan krijg ik die warme, emotionele gloed.’ Het is als met coureurs, vertelt Paul. ‘Er zijn wielrenners die je hart sneller doen kloppen, sommigen méér dan anderen. Rik Van Looy was zo’n coureur. Hoe díé tot de volksziel sprak. De mensen kwamen, lang geleden, met primitieve bussen uit de Kempen naar het Sportpaleis in Antwerpen om hem bezig te zien in de Zesdaagse, ze hadden hun thermoskannen mee, met koffie, en hun boterhammen, tegen de honger, want zo’n avond duurde lang.’ Het heeft te maken met charisma, denkt Paul. Met aura, met uitstraling. ‘Iemand als Alex Ferguson heeft dat, die kamervullende charme’, zegt hij. Paul Bistiaux maakte – in de loop der jaren – uitgebreid kennis met de manager van Manchester United, hij vertelt daar in een apart stukje nog wel wat meer over. ‘Antwerp, dat is een geschenk, als van God gegeven. Bij ons thuis, in Deurne-Noord, waren we met z’n allen voor den Antwerp. Ik noem dat het Engelse gevoel: in Engeland word je in een club geboren, een club is onderdeel van jouw identiteit, die geef je nooit op, van generatie op generatie. Dat is met Antwerp ook zo.’ Het is een kwestie van eigenheid, van afstamming, van een soort vanzelfsprekendheid, vindt Paul Bistiaux: ‘Het gaat om onze stam, zoals bij de Oude Belgen.’ Ik weet het, zegt hij: ‘Rationeel is dat allemaal moeilijk te verklaren. Met je verstand kun je dat allemaal niet zo makkelijk vatten.’ Toch is dat gevoel, die drift, die psychologie wél te verklaren. Professor én filosoof Johan Braeckman zal dat in dit boek nog uitgebreid doen.
21
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
En, vertelt Paul Bistiaux: ‘Eddy Wauters, de voorzitter in die jaren, had daar een theorie over: ‘Antwerp, dat is daar en dat zal er altijd zijn’, zei hij.’ Hij had gelijk, natuurlijk. Ook in dramatische tijden bleef de club overeind. ‘Antwerp, is een res communis’, zegt Bistiaux. Een res communis, in het Latijn: een zaak van iedereen, een gemeenschappelijk goed. ‘Antwerp, met de Bosuil, dat is zo’n gemeenschappelijk goed, zoals de Boerentoren, en de Onze-LieveVrouwekathedraal en het Rivierenhof dat óók zijn. Die zijn er, en die blijven er.’ Is dat pretentieus, vraagt Paul Bistiaux zich af. ‘Een Antwerpenaar mag dat zeggen.’ ‘Een mens kan daar wat lacherig over doen’, gaat hij verder, ‘maar die oude betonnen kuip, dat oude stadion, die Bosuil, dat maakte op mij als kind toch erg veel indruk.’ In 1992 werd Paul Bistiaux lid van het management van de club, hij volgde toen Louis Wouters op als secretaris. Van (alleen) supporter werd hij van de ene op de andere dag een beleidsman. Het waren mooie tijden voor The Great Old: drie jaar op rij had de club – tussen 1988 en 1991 – Europees voetbal afgedwongen. U kent de namen uit het hoofd, u kunt er zich de verhalen, de tranen, de trips door Europa bij voorstellen: Vitosha Levski Sofia (natuurlijk!), Dundee United, VFB Stuttgart, 1. FC Köln, Glenovan FC, Admira Wacker Wien, Steaua Boekarest, Spartak Moskou. Doe uw ogen even dicht, ga terug in de tijd en geniet: Wembley!! En nog: Club Sport Maritimo Funchal, Casino Salzburg. Antwerp had toen, in 1992, al de Beker van België gewonnen, er waren business-seats gekomen op de Bosuil. ‘Ik kwam toen in een andere mindset terecht’, zegt Paul. ‘Ik keek met andere ogen, ik handelde naar andere parameters, met nieuwe inzichten. Ik was ineens méér dan supporter. Ik ondervond hoe de dingen achter de schermen liepen. Als louter supporter was ik daar allemaal niet van op de hoogte, ik hoefde als supporter ook geen verantwoordelijkheid af te
22
leggen over de gang van zaken. Dat hoeft geen enkele supporter te doen, uiteindelijk.’ Paul Bistiaux noemt dit het ‘spanningsveld tussen beleid en supporter’. Of, met andere woorden: ‘Ineens besefte ik dat bij Antwerp op het einde van de maand ook de facturen moesten betaald worden.’ Het werden woelige jaren voor Paul Bistiaux. De dingen die hij moest doen, deed hij in het belang van de club. Geloofwaardigheid, daar ging het om, zegt hij nu hij op zijn tijd binnen de club terugkijkt. ‘Ik blééf een clubman, in hart en nieren. Ik wilde nooit iemand blaaskes wijsmaken, dat is me niet altijd in dank afgenomen.’ Hoe dan ook, zegt hij, is zijn geweten zuiver. ‘Ik heb er alles aan gedaan. En ik heb een stuk van de goede tijden meegemaakt, mijn eerste vijf, zes jaren waren magisch.’ Denk aan Wembley, zegt hij. ‘Er bestaat een iconische foto. Je ziet op die foto de ziel van Antwerp aan het werk.’ Het is een foto op Trafalgar Square, u ziet een zee van rood-witte mensen, in het centrum van Londen. Het is een foto genomen bij het standbeeld van Horatio Nelson. U ziet één blije, trotse feestvierende uitgelaten bende mensen, vredig dansend. Vijftig meter hoog is de kolonne van Nelson op Trafalgar Square. Meer dan vijf meter is het beeld op zich, heel indrukwekkend. Nelson: de admiraal met de verbrijzelde arm, beschoten door kogels toen hij de Spaanse Zilvervloot wilde bestoken, de man die in een zeegevecht met de manschappen van Napoleon Bonaparte, bij Trafalgar, in de buurt van Gibraltar, om het leven kwam. Nelson, die er wél voor zorgde dat de Frans-Spaanse vloot van de Franse keizer in 1805 verslagen werd. Nelson, die ervoor zorgde dat het Verenigd Koninkrijk over de zeeën kon regeren. Een held, was Nelson.
23
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
Helden, waren de spelers van Antwerp: Stevan Stojanovic en Wim Kiekens en Nico Broeckaert. Rudi Taeymans en Rudi Smidts en Dragan Jakovljevic en Ronny Van Rethy en Hans-Peter Lehnhoff en Didier Segers en Cisse Severeyns, Alex Czerniatynski en Wim De Coninck, Garry De Graef en Geert Emmerechts, Patrick Van Veirdeghem en Noureddine Moukrim. Daar, op 12 april 1993, stonden ze met z’n 15.000, de supporters van Antwerp. Vol trots waren ze het Kanaal overgestoken. Na Trafalgar Square trokken ze naar Wembley, levend in een droom. ‘Wie daar toen bij was, noemt het vandaag nog altijd een van de mooiste dagen van zijn leven’, kijkt Paul Bistiaux daarop terug. ‘Daar voelde je het echte Antwerp-gevoel.’ ‘Neen’, zegt Erik Van Looy. ‘Ik was er niet bij.’ Een film gooide toen roet in het eten. Erik Van Looy – gevierd presentator van ‘De Slimste Mens ter Wereld’, gelauwerd filmmaker én Antwerp-supporter pur sang – legde in april 1993 de laatste hand aan zijn eerste langspeelfilm, ‘Ad Fundum’. Het was nog enkele dagen stevig doorwerken, en dan kon de ontlading volgen, met een trip naar Wembley. ‘Maar de laatste opnamedag draaide in de soep’, zegt Erik. En dus moest er overgewerkt worden. Erik kon niet mee naar Engeland. Geen Wembley, dus. Maar ‘Ad Fundum’ werd een succes, dat hielp natuurlijk het leed om de afwezigheid bij de historische wedstrijd te verzachten. De grootvader van Erik Van Looy was een supporter van die andere club uit Antwerpen (goed: Beerschot, dus). Maar in 1974 wou hij zijn kleinzoon trakteren op een écht grote match. En dus trokken ze op woensdag 13 november van dat jaar naar de Bosuil.
24
Het was de tijd van ‘Waterloo’ van Abba, en ‘Mandy’ van Barry Manilow, van ‘Gigi L’Amoroso’ van Dalida en van The Rubettes, en Barry White en The Three Degrees, en George Baker Selection, van Willy Sommers en Will Tura. Op nummer 1 stond die dertiende november ‘Kung Fu Fighting’ van Carl Douglas. ’s Avonds kwam Ajax Amsterdam op bezoek bij Antwerp, in de tweede ronde van de UEFA Cup (dat zou nu de Europa League zijn). Drie weken eerder, op 23 oktober, was het in Amsterdam 1-0 geworden voor Ajax, na een goal van Gerrie Muhren, vijf minuten voor het einde van de match. Ajax en het Nederlandse voetbal beleefden in die jaren hoogdagen: de Amsterdammers hadden net drie jaar op rij Europacup I gewonnen, de verre voorloper van de Champions League. Ze noemden het tornooi toen ook de Beker der Landskampioenen. En Nederland – ‘Hup Holland! Hup!!’ – had de wereld enkele maanden voordien laten smullen van het totaalvoetbal, tijdens het wereldkampioenschap in West-Duitsland. Dat prachtige, harde, gedreven voetbal vol beweging bracht Oranje in de finale. Maar Nederland verloor met 2-1 van het gastland, het ‘trauma van 1974’ was geboren. Ajax was nog altijd groots toen het naar de Bosuil kwam. Johan Cruyff en Johan Neeskens – de allerbeste spelers van het sterren elftal – waren dan wel naar FC Barcelona vertrokken, de andere namen waren er nog altijd: Piet Schrijvers, Horst Blankenburg, Ruud Krol, Wim Suurbier, Arie Haan, Johnny Rep, Ruud Geels, de gebroeders Arnold en Gerrie Muhren. Bij de Amsterdammers speelde in de voorlinie een man die ze net hadden overgenomen van Anderlecht: Jan Mulder. De Bosuil zat vol, die avond van 13 november 1974. Erik, een jongen van twaalf, keek verwonderd in het rond. ‘Alles zat dooreen, supporters van Antwerp en van Ajax’, zegt hij. Ruud Geels scoorde al snel, het werd 0-1. Maar, herinnert Erik zich: ‘Ajax werd van het kastje naar de muur gespeeld. Antwerp was fenomenaal.’ Er zijn geen beelden van, maar
25
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
wie erbij was, bevestigt het alleen maar: Trappeniers en Caers, Desaeyere en Velser, van Riel, Geens, Kodat en Riedl, Heyligen en Lund en Pilot en Houben waren béter, véél beter. Trainer Guy Thys had een schitterende ploeg op het veld gebracht. Het werd 1-1, een doelpunt van Karl Kodat. Rood voor René Desaeyere! Rood voor Johnny Rep!! Het werd 2-1, Alfred Riedl, op strafschop. ‘Neen,’ zegt Erik Van Looy, ‘er zijn geen beelden van.’ ‘Maar toen heeft de scheidsrechter Antwerp bestolen.’ Hans-Joachim Weylandt, uit West-Duitsland, was die scheidsrechter. Alfred Riedl was doorgegaan, had binnengeschoten naast Piet Schrijvers, er waren maar een paar minuten meer te spelen, het werd dus 3-1: een sensatie. ‘Het stadion ontplofte’, zegt Erik. ‘Maar het doelpunt werd onbegrijpelijk afgekeurd.’ Het bleef 2-1, Antwerp was uitgeschakeld. Ajax ging door in Europa. Er gebeurde die avond iets dat het leven van Erik zou veranderen, voorgoed. ‘Ik ben huilend terug naar huis gekeerd.’ Zoveel onrecht vond hij ondraaglijk. En de sfeer op de Bosuil had hem te pakken gekregen. Al die mensen, al dat geroep en al dat gezang. Die tribunes. Die trappen. ‘Ik heb de hele nacht huilend in mijn bed gelegen.’ ’s Anderendaags werd Erik Van Looy wakker als Antwerp-supporter. Antwerp is een club van extremen, zegt Erik. ‘Je ervaart er het beste én het slechtste.’ ‘Dan gaan ze, tijdens de Europese campagne, op 21 oktober 1992, bijvoorbeeld winnen op Admira Wacker, met 2-4 was dat, en dan denk je dat ze thuis een paar weken later, op 4 november, de klus
26
eenvoudig zullen klaren. Maar neen, dan verliezen ze toch met 2-4. Het werd in de verlengingen nog 3-4, ze hadden zich tóch geplaatst, maar het was toch weer niet vanzelfsprekend. Op Antwerp kan alles. Zoals verliezen tegen Germinal Ekeren, met 2-8. Na de rust liep een supporter het veld op en ging op de bal zitten. Een zitstaking op de middenstip. Bizar, maar typisch Antwerp. En net dat is allemaal zo boeiend, daar raak je gewoon aan verknocht. Op de duur kun je dat niet meer missen. Supporter van Antwerp worden, dat is de enige keuze in je leven die je niet kunt herroepen.’ En, gaat Erik Van Looy verder: ‘Antwerp, dat is net een goede film, vol met plotwisselingen, met meestal toch ook nog wel een happy end, of net niet, met spanning en sensatie. Ik houd daarvan, ik houd van dat volkse, door merg en been snijdende fanatisme op de tribunes. Het is fijn om je in te leven en je er helemaal in te verliezen.’ Zoals die avond tegen Vitosha. ‘Dat was bijna een religieuze ervaring’, zegt hij. ‘Ik heb toen één minuut in God geloofd.’ Het moet een soort van goddelijke interventie geweest zijn, wat daar allemaal gebeurde in blessuretijd. ‘Ik heb de samenvatting van die wedstrijd honderden keren teruggezien, toen ik jonger was. Een tijd geleden zag ik die nog eens. Er viel me toen iets op. Toen Quaranta de 4-3 maakte, hoorde ik Frank Raes ’t Is gebeurd! roepen. Wat ik me afvraag: ’t Is gebeurd!, zou ik het, in mijn onderbewuste, opgeslagen hebben? En zou ik het daar opgegraven hebben, toen ik “De Slimste Mens ter Wereld” ging presenteren?’ ‘Het is cinematografisch natuurlijk wel een sterk beeld’, vertelt Erik. ‘Dat stadion, die aanzwellende geluiden, dat kunstlicht dat je al van in de verte ziet, op de pylonen.’ Zo’n match, dat is het orgelpunt van de dag, zegt Van Looy. ‘Na afloop ga je nog iets drinken, om na te praten over goals en gemiste kansen en dat schot tegen de deklat. Of je gaat naar huis, na een nederlaag in een slechte match, en dan kijk
27
’ t I s gebeurd! en de foto van H ans - P eter boven het bed
je triest naar de samenvatting op teevee, en vloek je nog eens. Als je het stadion binnenstapt, dan treed je weg uit de realiteit, je stapt even uit je eigen leven, en je droomt weg. Voetbal op de Bosuil: het is metafysisch amusement. Ik weet het, mensen kunnen zich ook helemaal verliezen in een film. Alleen: in de cinema mag je geen anderhalf uur aan een stuk roepen en zingen. Dat de kranten elke dag acht bladzijden over voetbal brengen, en maar één bladzijde per week over film, dat is niet zomaar. Voetbal is belangrijker dan film.’ Erik mijmert, drinkt van een cola, neemt zijn portefeuille en peutert er een minuscuul briefje uit. ‘Kijk’, zegt hij. Hij vouwt het blaadje voorzichtig open. ‘Kijk, de handtekeningen van de mannen uit 1987, toen ze herfstkampioen werden.’ ‘En de handtekeningen van de bekerwinnaars.’ Soms nemen de dingen een rare wending, ondervond Erik: ooit vroeg hij de handtekening van Ratko Svilar. Later, toen ‘Loft’ zoveel succes kreeg, kwam Ratko zélf op Erik toegestapt: ‘Of hij een handtekening kon krijgen, voor zijn zoontje Mile.’ Het ventje was toen tien jaar, nu is Mile doelman van Benfica, in Portugal. Mooie herinneringen zijn het voor Erik. Net als die dag toen hij scoorde op de Bosuil. Het was in een veteranenmatch, vertelt hij. Een match met oud-spelers en Bekende Vlamingen, een partijtje om te dollen, en te genieten. Ratko Svilar stond nog eens in het doel, en Erik maakte een goal. Hij rende het veld over – ‘ik heb nog nooit zo snel vijftig meter gelopen’ –, hij stak de handen in de lucht. Niemand anders juichte. ‘Maar het was wél een van mijn zaligste momenten ooit.’ Terug naar Paul Bistiaux. Hij rondt af over Wembley (althans: voorlopig, de fantastische dag in Londen komt nog aan bod). ‘Je mag het niet vergeten: Antwerp is nu nog altijd de laatste Belgische ploeg die een Europese finale speelde. Het is geleden van 12 april 1993, maar het lijkt alsof het gisteren was.’
28
Na de successen, kwam een rommelige periode. Alex Czerniatynski was bijvoorbeeld naar KV Mechelen vertrokken. Hans-Peter Lehnhoff nam na zeven jaar afscheid van de Bosuil en Antwerpen. ‘We hebben gebleit als kinderen, toen Hans-Peter wegging’, vertelt een supporter. Heel het stadion zong ‘Please, don’t go’, ‘voor onze god’. ‘Er hangt nog altijd een foto van hem boven mijn bed’, zucht een vrouw. ‘Als ik ga slapen, kijk ik er even naar. Mijn man begrijpt dat, nu nog altijd, na al die jaren.’ Hans-Peter vindt het zelf ontroerend: ‘Es war sehr schwer für mich, Abschied vom Club und besonders von den besten Supporters der Welt zu nehmen.’ Lehnhoff had het moeilijk om afscheid te nemen van de club, van de beste supporters ter wereld. Hans-Peter vertelt later nog méér over zijn ervaringen bij Antwerp. Sportief ging het, op nauwelijks enkele jaren tijd, een heel stuk minder. Er was nog een korte Europese campagne, maar de tekenen van de aftakeling waren al duidelijk: Newcastle – met Philippe Albert in het elftal – pakte zwaar uit, het werd in september 1994 eerst 0-5, en vervolgens 5-2. Er kwam, als laatste stuiptrekking, wel nog een mooie zesde plaats in het seizoen 1995-1996, maar toen was het over. Waarom boerde Antwerp toch zo erg achteruit? Er zijn twee cruciale fouten gemaakt, meent Paul Bistiaux. De jaren 1990 waren in het Belgische voetbal verwarde tijden. Het spook van het ‘arrest Bosman’ waarde door de gangen van de clubs. In 1990 had Jean-Marc Bosman zijn vrijheid als speler gevraagd toen zijn contract bij Club Luik afliep. Bosman ging een lange juridische strijd aan om zijn gelijk te krijgen. En dat kréég hij ook. Op 15 december 1995 barstte een bom in de voetbalwereld: per direct werd beslist dat spelers die einde contract waren, konden gaan en staan waar ze wilden. ‘Antwerp heeft daar, in de persoon van Eddy Wauters, tegen willen vechten. Maar dat had geen zin. Het was beter geweest als de club zich had aangepast aan de veranderde omstandigheden. Dat heeft
29