Over hoe graag mensen leven
WI M DI ST ELMA NS Gedachten en verhalen over leven en dood in gesprek met Anna Luyten
VOORWOORD 7
HOE HET BEGON 17
HOE TE LEVEN 29
LEVENSVREUGDE EN WAARDEVOL LEVEN 59
DE WEG NAAR DE DOOD 89
WAT IS DE DOOD? 125
HOPEN DAT JE GELUK HEBT 147
VOORWOORD
Anna Luyten is artistiek onderzoeker aan de School of Arts, KASK Gent. Binnen haar researchproject “Dwalen als discipline. Een onderzoek naar de functie van aandacht en participatie in performancekunst, schrijf- en denkpraktijk” voert ze conversaties met inspirerende mensen. Zij is master in de filosofie, toegepaste literatuurwetenschappen en drama- en theaterwetenschappen. Zij begon haar schrijversloopbaan in 1988 als journaliste bij de krant de Morgen, later maakte ze deel uit van de redacties van Knack, de Standaard en Vrij Nederland waarvoor ze diepgravende interviews en reportages schreef. Die resulteerden soms in theaterteksten of
In de zomer van 2016 leefde ik enkele weken op een landgoed. Het lag diep verborgen tussen een labyrint van snelwegen vol auto’s met mensen die ergens naartoe wilden. Maar de gasten die zich op het landgoed hadden teruggetrokken, konden op hun manier alles even stilzetten: het malen van gedachten, het woekeren van zorgen, het verstrikt raken in toekomstvisioenen, de tijd. Voor het huis stond het koren te rijpen. In het huis bloeiden de mensen open. Sommigen vermoedden dat ze dood zouden zijn bij het aanbreken van de oogsttijd.
literaire non-fictie verhalen. Ze maakte interviews en radio- en televisiedocumentaires voor Canvas, radio 1 en Klara en converseert op grote podia. Momenteel is ze docent cultuurbeschouwing aan de toneelacademie in Maastricht en docent kunstenaarsteksten in de School of Arts, KASK, Gent. Dit boek kwam mede tot stand dankzij de medewerking van TOPAZ en de schrijfresidentie in de School van Gaasbeek.
Dat landgoed was TOPAZ, het dagcentrum van het UZ Brussel voor mensen met een ongeneeslijke aandoening. Deze patiënten worden ‘gasten’ genoemd omdat ze ook worden opgevangen. Het ligt in Wemmel, een steenworp verwijderd van Brussel. Ik was er om enkele portretten te maken van mensen voor het kunstproject IN/FINITY dat geïnitieerd werd door Wim Distelmans, Margriet De Maegd, de schrijver Rudi Bekaert en de in 2013 overleden Marianne Van Kerckhoven. De fotograaf en filmmaker Jorge Leon bracht de mensen voor de camera. Het portretproject
7
VOORWOORD
resulteerde in het TOPAZ-boek AND? ‘Omdat creativiteit daar ontstaat waar je van platgetreden paden afwijkt, zoeken veel kunstenaars bewust onzekerheden op’, schreef Julie Rodeyns in de inleiding. Ik was in die tijd net begonnen aan mijn artistieke onderzoek op het KASK dat de titel Dwalen als discipline. Over de vele vormen van aandacht meekreeg. Ik besloot die zomer om niet in een kantoor of bibliotheek maar op het landgoed te blijven, omdat daar een aandacht heerste die zeldzaam was en de zichtbare zekerheid van de onzekerheid van het bestaan. Het was vakantie. Het was een tijd waarin iedereen het beste leven probeerde te leven dat hij zich kon voorstellen. De gasten op het landgoed deden dat in extremis. Ze hadden een heel verschillende achtergrond en toch vormden ze een soort familie. Iedere middag hieven ze het glas wijn bij het eten. Er was een gat in hun vertrouwde uitzicht op het leven geslagen. Dagelijks bouwden ze samen aan een nieuw venster op hun bestaan. Zonder dwang, zonder gedoe. Gewoon, maar met een bijzondere aandacht voor elkaar. Vroeger was dit landgoed een laboratorium geweest waarin luchtfoto’s werden ontwikkeld. Nu was het een soort hemel. Er werden dagelijks verhalen geboren die bescherming boden tegen het uitgewist worden door de dood. Ik geloof dat ik van iedereen daar ben gaan houden: de verhalen die er leefden, de schoonheid die er zegevierde. Kunst is een gevecht tegen wanhoop en achteloosheid, zei Nietzsche. Ik zat er met een schrift op schoot. ‘En moet je dat nu allemaal in het net overschrijven?’ vroeg Godelieve.
8
‘Later’, zei ik. Ik werd er iemand die alles in het net van woorden ving, de fuik waarin levens veranderen in verhalen. Geen verhalen voor het slapengaan maar vertellingen om wakker van te worden. Vanuit die waakzaamheid wilde ik steeds meer luisteren, converseren. Ik heb er de kracht van mensen gezien. Mensen die zichzelf kunnen verbeelden, komen los van valse geplogenheden. In de boekenkast in het landhuis van TOPAZ stond tussen de puzzels een gezelschapsspel. De naam van het spel stond in alle talen op de doos geschreven: Who is who – Qui est qui – Wie is wie – Wie ben ik. Je kon het met minstens twee personen spelen. Maar niemand raakte het aan. Het spel werd hier op een andere manier en met veel mensen samen gespeeld. Het gezelschap werd een bondgenootschap. Ze kenden elkaars intiemste geheimen. Ze delfden op een zorgvuldige manier elkaars geheime ik op. ‘We zoeken de grote onderwerpen van het leven niet op, maar ze passeren soms.’ Ze boden elkaar bescherming. Ze gaven elkaar de waardigheid die ze verdienden. Ze waren geen patiënten in de zin van afgeleiden van het Latijnse woord patiens. Ze waren geen geduldigen, geen wachtenden, passief lijdenden. Ze waren elkaars en mijn motoren, gecondenseerde vormen van verwachtingen en hoop. Ze gaven elkaar nog even grond onder de voeten voor ze voorgoed in de aarde zouden verdwijnen. De ene zat onder de grote dennenboom als een prinses. De andere naaide nieuwe kussenovertrekken omdat zijn moeder op bezoek kwam. We praatten lang met elkaar.
9
VOORWOORD
Ik zat met Johnny aan de keukentafel. Hij zei: ‘Ik droom ervan om na mijn dood als compost terug te keren.’ Hij leerde me hoeveel lagen er in compost te onderscheiden zijn. Hij had de moestuin in TOPAZ aangelegd. Wanneer hij ’s avonds vanuit het dagcentrum terug in zijn eigen huis kwam, verblindde hij de ramen van zijn woonkamer. Hij zette zijn geluids- en lichtinstallatie met discoballen en laserstralen aan. Die had hij nog uit zijn vroegere carrière als dj. Hij speelde dan dj voor zichzelf. Johnny luisterde het liefst naar de muziek van Tomorrowland. Hoewel hij wist dat er niet veel toekomst op hem te wachten lag. Overdag, op het landgoed, voelde hij wat iedereen het liefst wilde horen. Hij draaide de muziek op de achtergrond. ‘Ik kan horen welke muziek in welke ziel het best resoneert’, zei hij. En dat was zo. Hij kwam iedere dag met een koffer vol cd’s. Het zelfbeeld van een mens valt in het leven op allerlei manieren aan gruzelementen. En toch is leven een manier om jezelf vorm te blijven geven. Wie voor de afgrond staat, wil een brug voor zichzelf schilderen. Meestal vindt men de verf voor dat meest noodzakelijke schilderwerk niet in grote illusies, maar in het broze, laatste stukje ‘ik’. Iedereen die op het landgoed samen was, toonde die ene kracht, dat ene motto: waar mensen ook onder bedolven liggen, waardigheid is altijd naar boven te halen. Niemand zat met de rug naar een ander gekeerd. We draaiden de stoelen om en maakten een kring. We dansten met onze vingers. Mensen haalden herinneringen op van de gasten die gestorven waren en hielden ze
10
zo levend. Ook de vrijwilligers die in het landhuis verbleven, er kookten, de gasten ’s ochtends oppikten en ’s avonds naar huis brachten, deden dat. Ik werd ontroerd door het verhaal van de man die ooit apotheker was geweest en vroeg in zijn leven weduwnaar was geworden. Hij had zich als vrijwilliger aangeboden in het landhuis. Hij wilde onder de mensen blijven. ‘Ik probeer de dingen te aanvaarden zoals ze zijn. Gelijkmoedigheid heet dat, met een oud Nederlands woord.’ Hij had in het landhuis voor Lidia gezorgd, bracht haar naar huis en kwam haar ’s ochtends ophalen. Ze was terminaal ziek en blind geworden. Hij had een diepe vriendschap met een stervende gesloten. Ze had altijd van literatuur gehouden. Hij las haar dagelijks anderhalf uur voor uit de romans die hij nauwkeurig uitzocht. ‘Meestal universele literatuur van Nobelprijswinnaars.’ Ze dronken samen een glas wijn terwijl ze lazen. ‘Als ze het erg moeilijk had, probeerde ik haar verdriet of boosheid in een lach te draaien.’ Ze was intussen gestorven. Hij zal zich een leven lang voor de geest blijven halen hoe zij zich soms opgerold in bed verstopte voor de wereld, niet naar buiten wilde en hij geduldig haar gebolde rug onder de bedsprei streelde, tot ze meekwam. Hij bracht haar weer onder de mensen. Hij kon haar door de dekens heen troosten. Hij zei: ‘Ieder mens wil blij zijn. Maar soms zie je bij een ander hoe iets die blijdschap in de weg zit, als spijkers in een schoen. Als ik als heel gewone mens de middelen heb om ook maar één spijker weg te halen, wil ik dat doen.’
11
VOORWOORD
‘Geen mens is een eiland, in zichzelf besloten. Ieder is een stukje continent, deel van het vasteland…’ Dat schreef de zeventiende-eeuwse dichter John Donne in zijn meditaties, die hij begon met de waarschuwing dat iedere doodsklok die voor een ander luidt, ook een deel van jezelf laat afsterven. Vraag daarom nooit voor wie de doodsklok luidt; zij luidt voor jou. Hoe wij omgaan met de doden en de stervenden, bepaalt hoe wij leven. De schrijver Amos Oz parafraseerde Donne en noemde ieder mens een schiereiland. Wij zijn voor de helft verbonden met het vasteland van de familie, de taal, de maatschappij, het volle leven. ‘Terwijl onze andere helft daar met de rug naartoe staat, de blik naar de zee, naar de bergen, de eeuwige elementen, de geheime verlangens, de eenzaamheid, de dromen, de angsten en de dood.’ Wat ik die zomer in het landgoed van TOPAZ ervoer, was wat hij als de mooiste intermenselijke relatie beschouwde: een ontmoeting van schiereilanden. ‘Dicht bij elkaar, soms heel erg dicht, maar zonder elkaar te doen verdwijnen, zonder je eigenheid op te geven. Niet proberen met de ander te versmelten, het voor het zeggen te hebben, beïnvloeden, niet de ander kneden tot hij in jouw mal past, totdat hij ophoudt de ander te zijn.’ Hier mocht ieder zichzelf zijn, tot hij van het vasteland loskwam.
12
‘Mensen leven graag’, was een van de eerste woorden die Wim Distelmans op dat landgoed tegen mij zei. Hij staat aan het hoofd van TOPAZ en is er de stichter van. Distelmans is kankerspecialist en professor palliatieve geneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is een van de grondleggers van de palliatieve zorg in Vlaanderen, oprichter van het LevensEinde InformatieForum LEIF en het Brussels Expertise Levenseinde. Hij vocht voor de erkenning van euthanasie en kreeg in 2003 de Arkprijs voor zijn inzet voor de euthanasiewet. Die wet hebben we in België sinds 2002. Wat mij opviel, was dat in zijn boekenkast een van de pionierswerken uit de zelfverbeteringsliteratuur stond: het bijna honderd jaar oude Hoe je vrienden maakt van Dale Carnegie. De dood kent geen vrienden. Het leven wel. Distelmans herhaalde zijn eerste zin voor zichzelf, maar voegde er iets aan toe: ‘Ik ben bang voor de dood. Ik leef te graag.’ ‘De aarde is een doorgangshuis’, zei de schrijver Bernlef al. Maar mensen die er zijn, blijven er dus graag. Distelmans, die in zijn carrière talloze mensen bijstond in hun dood, heeft recht van spreken. Het leven en de dood zijn sleutelbegrippen in zijn leven. Hij weet als geen ander hoe het leven er voor iemand aan het eind uitziet. Of hoe mensen die stervensplek nog noemen: aan de rand, op weg naar de eeuwige jachtvelden, de Styx, om de hoek, op de landtong. In ieder geval daar waar we geen zicht op hebben. ‘Leven is perspectieven behouden’, luidt een van de grote levenslessen die hij er heeft gekregen. En dat mensen over een grote
13
VOORWOORD
aanpassingskracht beschikken. ‘De adaptieve kracht van mensen is onvoorstelbaar. Mensen van wie je het absoluut niet verwacht, maar die door omstandigheden toch verplicht worden, passen zich aan. Ze vinden altijd wel een manier.’ Hij wil mensen hun zicht en controle over hun bestaan zo lang mogelijk laten behouden. ‘Als gezonde mens heb je oneindig veel perspectieven. Je kan uit ongelofelijk veel kiezen. Die keuze is zelfs een probleem in onze samenleving. Als je naar het einde toe gaat, wordt je wereld ingeperkt. En ook aan die ingeperkte wereld passen mensen zich aan. Maar ze willen altijd perspectieven blijven houden. Die perspectieven zijn heel futiel. Ze zouden voor u en mij niets betekenen. Hoe klein het perspectief ook is, je moet er rekening mee houden. Voor ons betekenen ze niets, maar voor die patiënt betekenen ze het verschil tussen leven en dood.’
We spraken een zomer later, in 2017, opnieuw af. Dit boek vormt de weerslag van de gesprekken van de voorbije maanden. Het waren gesprekken over kleine en grote vraagstukken. Over zijn bestaan en het bestaan in het algemeen. Het leven is eenmalig. Ook zijn leven. We kunnen er maar beter aandacht aan schenken, ook al weten we niet altijd hoe we moeten kijken.
Anna Luyten
Ik vroeg me af of hij nu in al die jaren nog meer wezenlijke dingen heeft geleerd over het leven en de dood. En als je de dood zo vaak tegenkomt, krijgt die dan een vertrouwder gezicht? Als het waar is wat de Franse filosoof Montaigne schreef: ‘Wie de mensen leert sterven, leert ze leven’, welke lessen kan Wim Distelmans ons dan nog geven? Of leert iedereen op zijn eigen manier de ars morandi? En is ze wel te leren? Niemand heeft het over leren sterven. Maar omdat we langer leven, sterven we ook langer. Het is goed om er een taal voor te vinden.
14
15
HOE HET BEGON
17
HOE HET BEGON
Zijn eerste film heette De eenzaat. Hij was enig kind. Geboren in 1952 in Brasschaat uit het huwelijk van twee tegengestelden die elkaar graag zagen. Hij had filmregisseur willen worden. ‘Geen regisseurscinema, waarin de regisseur alles bepaalt, maar acteurscinema, gedragen door de spelers.’ Het publiek zou na zijn films de cinemazaal uitwandelen en denken: er is iets veranderd binnen in mij. Die film heeft mijn blik op de wereld verbreed. Films die een snaar raken, die het brede publiek aanspreken, die bij de kijker het sociale engagement en verontwaardiging over wantoestanden voeden, zulke films had hij graag gemaakt. ‘Verontwaardiging is de motor die mij drijft. Ik heb altijd iets willen doen wat de verstarde blik van mensen kon openbreken.
19
HOE HET BEGON
Toen ik veertien jaar werd, vroeg ik voor mijn verjaardag aan mijn vader een acht millimeter camera.’ De eerste film die hij met klasgenoten op zijn middelbare school maakte, werd geboren uit verontwaardiging. ‘Theo was een jongen uit mijn klas. Hij was zwaarlijvig en werd gepest en gemeden. Ik begreep niet waarom iedereen hem lastigviel.’ ’s Nachts droomde Distelmans het scenario al voor zich uit. In bed schreef hij in een roes de beelden op in een schoolschrift: Theo die gepest wordt door een nuffig type. Hij hoort hoe de leerlingen hem naroepen: ‘Papzak!’ Bij het fietshok vindt Theo een sjaal, verloren door het mooiste meisje van de klas. Je ziet het meisje ongelukkig naar haar sjaal zoeken. Theo brengt haar die sjaal terug. Ze geeft hem de warmste blik die hij zich kan inbeelden, want hij heeft nog nooit warme blik gekregen. Het nuffige type valt uit de gratie en Theo rijdt met een gelukzalige glimlach door de wilgendreef terug naar huis. ‘Ik had al dadelijk het einde in mijn hoofd. Mijn klasgenoten waren de acteurs. Theo werd daarna niet meer gepest. En het mooiste meisje van mijn klas, op haar was ik verliefd. Het is nooit wat geworden.’ Een jaar later maakte hij zijn tweede film: Kalverliefde. ‘Ik was verlegen en observeerde graag de anderen. Het greep mij aan hoe mijn klasgenoten hun eerste passen zetten op het pad van de verliefdheid. Ik kon de problemen die ik er zelf mee had van mij af filmen.’ Tijdens die film is dat ene meisje op wie Distelmans verliefd was, verliefd geworden op zijn beste vriend die hij de hoofdrol had gegeven. Toen Distelmans zeventien werd, heeft hij nog een
20
zestien millimeter versie van die film gemaakt, die is vertoond op de Vlaamse en Deense televisie. ‘Ik las filmtijdschriften die ik bestelde in Amerika, ik verslond boeken over film, scenarioschrijven en montagetechnieken. Maar ik heb me nooit in de filmschool ingeschreven: het was me er te chaotisch. Ik vond het er toen amateuristisch. Ik wilde professioneel worden klaargestoomd. In Polen is nog wel een goede filmschool bij Polanski, dacht ik. Maar ik kende geen Pools.’ Het was een film die hem het medische pad op dreef. ‘Ik ben geneeskunde gaan studeren, gesterkt door het engagement van de dokters in de film MASH van Robert Altman, een film over artsen in een Amerikaans veldhospitaal tijdens de oorlog in Korea.’ Maar tijdens zijn studies raakte hij in een diepe crisis. De oorlog woedde in hem zelf. ‘Ik heb momenten gekend dat ik niet meer wist welk leven ik wilde, dat ik het spoor bijster was. Na drie jaar studies geneeskunde, ben ik gestopt, gecrasht. Het autoritaire gedrag van de artsen benauwde me.’ Hij trok met wat kampeerspullen en een knaloranje auto naar het zuiden van Frankrijk. Richting Nice. ‘Mijn filmboeken lagen in de kofferbak.’ Zijn ouders gaven hem goede raad mee. Ze zeiden: ‘Werk aan uzelf. Probeer uzelf terug te vinden.’ Hij nam ook nog een filosofisch werk van Bertrand Russell mee: The Conquest of Happiness. Hoe het geluk te veroveren. ‘Ik wist echt niet meer wat ik wilde.’
21
HOE HET BEGON
In de Alpes-Maritimes vond hij onderdak bij schapenhoeders. Voor kost en inwoon trok hij met hen, een paar honden en meer dan honderd schapen de bergen in. Het was een leven van weinig woorden. ‘Ik kende amper Frans.’ De mannen maakten het leven eenvoudig: ‘Ze maakten schapenkaas, dronken pastis en rookten Gitanes. En dat was het leven ongeveer.’ Tot dat ene moment, op een snikhete, benauwde dag, want het kon er warm zijn. De leider van de groep had een stuk van zijn baguette gebroken, de kaas gekauwd en een slok van zijn pastis genomen. Hij dronk een halve liter per dag. Hij stond wat wankelend op en liep naar het midden van de straat. ‘Hé, Pedrotti waar ga je naartoe?’ riepen ze hem na. Hij bleef staan. Hij zei niets. ‘Ik zie hem nog staan kijken naar de zon.’ Opeens zei hij: ‘J’ai chaud.’ En hij viel neer. ‘We begonnen pas na een tijd te begrijpen dat er iets mis was. Hij bewoog niet meer.’ Distelmans, die toen toch een paar jaar medische vorming achter de rug had, voelde of er nog een hartslag was. ‘Hij was dood. Ik had nog nooit een dode gezien. De anderen ook niet.’ De andere herders liepen weg, op zoek naar een auto die hen naar een telefooncel in het dorp zou kunnen brengen om de hulpdiensten te bellen. Hij zag ze richting dal lopen. Een auto pikte hen op. Hij bleef bij het dode lichaam zitten. ‘Ik heb naar het lichaam van die dode man zitten kijken. Ik
22
dacht: iedereen leeft hier nu zo gezond, buiten die Gitanes en die pastis dan. Maar ze kunnen ineens doodgaan. Het raakte hem diep, die plotse, acute dood midden op de weg. ‘Ik heb een plastic zeil gezocht dat we gebruikten om ons te beschermen tegen de regen en over de man gelegd.’ De volgende dag vertrok hij. ‘Die dood heeft me zodanig aangegrepen dat ik ben gestopt met schapen hoeden.’ Hij trok naar een meisje dat hij in Frankrijk had leren kennen. ‘Ze was op dezelfde dag als ik jarig – 2 februari, de dag van de onnozele kinderen – en zat ook in een crisis.’ Hij had haar ervan overtuigd verpleegkunde te gaan studeren. Om haar studies te betalen werkte ze als kassabediende in de selecte Seaclub in Monaco. ‘Ze zoeken hier in Monaco een maître-nageur’, zei ze. Het was het andere uiterste. De Seaclub was een speciale club voor rijke mensen met private toegang tot de zee. Ze hadden er een zwembad. Distelmans werd er badmeester. Hij zag er de filmhelden van het witte doek in zwempak: Alain Delon, Grace Kelly… ‘Ik wil niet dat mijn benen te veel zon zien’, zei Grace Kelly tegen hem. ‘“Ze vindt dat ze cellulitis heeft”, zei haar entourage. Telkens ze van haar ligstoel opstond, moest ik een handdoek voor haar benen houden. Tien jaar later is ze met haar auto verongelukt op het kronkelige pad van La Turbie waar ik nog heb gewoond.’ Bij de schapenhoeders had hij zich in hun gemeenschap opgenomen gevoeld. Hij mocht bij de kudde horen. ‘De herders gingen respectvol met elkaar en hun dieren om.
23
HOE HET BEGON
Ze wisten dat ze van elkaar afhankelijk waren. De herdershonden haalden alle dissidente schapen terug. In groep blijven was belangrijk.’ Het contrast met Monaco kon nauwelijks groter. ‘Daar heerste de hiërarchie die alleen gebaseerd was op roem en geld. Weinig vriendschap. Veel oppervlakkigheid. Ik lag er goed in de markt omdat ik me aimabel en voldoende onderdanig opstelde.’ Toen de baas van de elitaire club hem na zijn eerste jaar in Frankrijk een toekomst als croupier in het casino voorhield, trok Distelmans weer naar België. ‘Croupier worden in het casino was het hoogste punt in je carrière dat je in Monaco kon bereiken. Dan had je het echt gemaakt.’ Hij kreeg van de baas al een hele toekomst voor geschilderd: ‘Een man worden in een strakke jeans, wit hemd, gel in het haar, Gitanes of Gauloises in de mondhoeken, een Ray Ban op de neus, een lederen vest, een gebruind gezicht, een zwarte Harley Davidson tussen de benen…’ Dat zie ik niet zitten, dacht Distelmans en hij ging terug naar huis, om geneeskunde te studeren. Hij had gedurende die hele periode in Frankrijk een dagboek bijgehouden. ‘De eerste en enige keer’. Het werd een verslag van zijn getormenteerde bestaan. ‘Ik wist niet wat ik met verliefdheden en keuzes moest aanvangen.’ Hij bleef brieven schrijven naar zijn lief in België die in Brasschaat om de hoek woonde, maar eens in Frankrijk werd hij verliefd op een meisje daar.
24
‘Hoeveel mensen lopen er op de wereldbol rond met wie ik fantastisch zou kunnen opschieten, maar die ik nooit zal ontmoeten?’ vroeg hij zich beangstigd af. Hij wilde geen leven van dienaarschap noch overgave aan het kansspel, maar eens in België begon hij weer te twijfelen: ‘Welk leven wil ik?’ Misschien dan toch filmregisseur, dacht hij. Maar hij knapte af op de filmschool toen hij er geen vrijstelling voor het vak natuurkunde bleek te krijgen. Dan toch maar weer geneeskunde. ‘Ik wilde het afwerken. Waarschijnlijk om zo opnieuw houvast te krijgen.’ Zijn vader, die een rationeel man was, zei: ‘Werk die medische studies af, want voor film moet je je een heel leven subsidies bij elkaar zoeken.’ ‘Welbeschouwd had ik het daarvoor niet moeten laten. Ik zit nu ook voor TOPAZ en andere projecten de hele tijd steun te zoeken.’ Zijn moeder zei: ‘Zou je je nu niet eens gaan bezighouden met de ernstige zaken van het leven?’ Hij vroeg: ‘Wat bedoel je daarmee?’ Zijn moeder antwoordde: ‘Het abortusvraagstuk of euthanasie.’ ‘Dat zei ze in de jaren zeventig al. Ik ging luisteren naar Willy Peers die op de ULB lezingen kwam geven over abortus. Ik plakte een sticker op mijn tweedehandsauto met het opschrift: “Baas in eigen buik”. Ze hebben de ruiten ingeslagen. Iemand schreef “Moordenaar” op mijn wagen.’ Het was vooral de verontwaardiging die hem terug naar zijn studies geneeskunde dreef. Hij begon Ivan Illich te lezen.
25
HOE HET BEGON
‘Ik voelde het onrecht dat de mens door de hoogmoed van de medische wereld werd aangedaan. Geef mensen een pet op hun hoofd en een uniform aan hun lijf, en ze denken dat ze macht hebben. Ik heb me daar altijd aan gestoord. Ik kan niet tegen dominantie. Ik heb een grenzeloze aversie van mensen die in hun gedrag hiërarchische verschillen oproepen. Het verschil tussen zorgverleners of artsen en patiënten, bijvoorbeeld. Er zijn heel wat parallellen tussen ziekenhuizen en gevangenissen. Alleen al het woord “patiënt”, die opgedrongen lijdzaamheid, het zit zo vol geduld. Ik heb een hekel aan dat woord. Ik heb mezelf nooit “dokter” willen noemen. Ik zeg altijd: “Ik heb geneeskunde gestudeerd.”’
Hij werd interim-huisarts in Hoboken, waar hij zich net zoals zijn collega Kris Merckx, politicus (AMADA en PVDA) en initiatiefnemer van Geneeskunde voor het Volk, bezighield met het probleem van de loodintoxicatie bij arbeiders die in de staalbedrijven werkten. ‘Dat onrecht! Ik kon er niet tegen.’ Het syndroom van de wereldverbeteraar is in zijn lijf blijven zitten. Hij zou naar Afrika gaan, ging tropische geneeskunde studeren en deed voor de UNO een onderzoek naar de slaapziekte. ‘Maar net voor ik naar Afrika zou vertrekken, werd het onderzoek stopgezet. Er werden geen subsidies meer aan verleend.’ Hij stapte over naar het kankeronderzoek, waarin hij later specialiseerde.
Zijn moeder is daar altijd blij om geweest. Zolang hij maar maatschappelijk betrokken bleef. ‘Na mijn studies geneeskunde sloeg de twijfel opnieuw toe. Ik had mijn diploma en dacht: wat moet ik er nu mee? Weer een existentiële crisis. Ik had redelijk goede cijfers gehaald en mijn stage-meesters en professoren zeiden dat ik een specialisatierichting moest kiezen.
‘Ik zag hoe de artsen op de afdeling oncologie de kamers van de ongeneeslijke zieken voorbijliepen. Doodgaan behoorde niet tot het therapeutische arsenaal van de arts. Ik vond dat onrechtvaardig. Die mensen hadden toch op zijn minst recht op een gesprek. Ze lagen te lijden.’ Hij wilde zich inzetten voor palliatieve zorg. Aandacht voor de stervenden. Psychische ondersteuning. ‘Mijn collega’s keken me aan alsof ik gek was.’
Maar ik had geen enkele affiniteit met een van die specialisaties. Waarom zou ik me specialiseren in nieren of in longen? Ik studeerde in Brussel en woonde in Antwerpen. Ik ben minstens tien keer met de auto op en neer gereden, van de ene stad naar de andere, van de universiteit naar huis en weer terug, zonder uit te stappen. En maar twijfelen en maar tobben. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen niet te kiezen. Ik ben begonnen als huisarts.’
26
Hij bekijkt het leven zo: ‘Iedereen is sterveling, alleen is de ene al wat verder in het proces dan de andere. Maar het is niet omdat iemand dichter bij het einde staat, dat hij betutteld moet worden. Mensen die ernstig ziek zijn, lijden vaak meer door de dominante manier waarop ze bejegend worden door professionelen dan door hun ziekte.’
27
HOE TE LEVEN
Over de kunst gezichten te leren lezen, het gevecht tegen het cynisme, de grote levenswaarden en empathie. Over levenslessen van anderen, het belang van verbeeldingskracht en de wil om te blijven leven.
29
HOE TE LEVEN
WD ‘Toen ik jong was, dacht ik: ik zal de wereld verbeteren. Ik wil
geen doemdenker zijn, maar in de loop der jaren heb ik gemerkt dat dat gewoon niet lukt. Je kan de wereld toch niet veranderen. Ik heb steeds meer het gevoel dat persoonlijke zingeving erop neerkomt dat je moet proberen je onmiddellijke omgeving niet te veel schade te berokkenen.’ U ging te rade bij anderen toen u in een persoonlijke crisis zat en naar Frankrijk trok. U nam het werk van Bertrand Russell (1872-1970) mee. In zijn boek voor ongelukkige mensen schrijft hij een les: ‘Leer jezelf de kunst aan om gezichten te lezen. De gemoedsgesteldheid van mensen die je ontmoet tijdens een doodgewone dag.’ En hij citeert de dichter William Blake: ‘A mark in every face I meet, marks of weakness, marks of woe.’ Geluk is iets om aan te werken. Je aandacht buiten jezelf richten. Over grootmoedigheid beschik je niet vanzelf, dat ontwikkel je in alledaagse activiteiten, zei uw held Russell.
31