Renny het rendier

Page 1

de avonturen van

Renny het Rendier


de avonturen van

Renny het Rendier


1

I

In het Hoge Noorden, in Noordland, waar mensen zelden of nooit komen, woont de Kerstman. En niet alleen de Kerstman woont in Noordland, maar ook een heleboel sprookjesachtige wezens en figuren. Sommigen zijn lief en vriendelijk, anderen zijn echter jaloers, stout en gemeen. Later in dit verhaal zul je elk van hen beter leren kennen. Maar laten we het eerst hebben over de rendieren. Rendieren kunnen normaal gezien niet vliegen, maar dat wist je vast al. Alleen bepaalde groepen uitverkoren rendieren kunnen dat wel. En inderdaad, de kudde van onze goede vriend Rudolf is zo’n bijzondere groep rendieren. De kudde die ieder jaar de slee van de Kerstman trekt, bestaat uit acht volwassen rendieren die zich met alle gemak hoog in de lucht door de wolken kunnen klieven. Het zijn er acht omdat de Kerstman ze alle acht meer dan nodig heeft; zo zwaar is zijn slee soms geladen met al die pakjes. Ze zijn ook nodig omdat de afstand tussen het Hoge Noorden en de rest van de wereld zo groot is dat het voor de rendieren veel te vermoeiend is om die reis helemaal alleen te maken. Maar altijd staat Rudolf op kop om de slee te trekken. Hij kent de weg, hij weet wie waar woont, hij weet precies waar de Kerstman heen wil. Hij is zowat de automatische piloot van de Kerstman. De Kerstman mag gerust een dutje doen onderweg; Rudolf raakt nooit de weg kwijt. En als de slee aankomt bij een huis waar pakjes moeten gele-

5


verd worden, laat hij de belletjes aan zijn gewei rinkelen om de Kerstman wakker te maken. De totale kudde waarover Rudolf de baas is, bestaat natuurlijk uit veel meer rendieren. Het zijn er wel tweehonderd! Maar er zijn er maar acht die zich doorheen de lucht kunnen verplaatsen. Alle anderen kunnen hard lopen en springen, maar vliegen? Neen, dat kunnen ze niet. Ze zouden dat natuurlijk allemaal wel zeer graag kunnen, want dan zouden ze ook eens in de kerstnacht samen met de Kerstman pakjes kunnen afleveren. Maar hoe hard ze ook proberen, het lukt hen niet, en ze kunnen het ook aan niemand vragen. Waarom konden die acht rendieren wel vliegen en zij niet, en waarom wou niemand (ook Rudolf niet) hen dat leren? Dat was blijkbaar het grote geheim van de Kerstman en van Rudolf. Alle rendieren hadden zich neergelegd bij het feit dat ze altijd met hun poten op de grond zouden blijven en nooit eens door de wolken zouden klieven zoals de zeearend of de reuzenalbatros. Maar er was er eentje die koste wat kost wou leren vliegen; dat was Renny, het neefje van Rudolf. Hij was speels en dartel maar vooral erg nieuwsgierig. Alles wou hij weten, iedereen wou hij kennen, alles wou hij kunnen. En het liefst van al wou hij kunnen vliegen zoals zijn oom Rudolf. Hij zou en wou het leren! Niemand zou hem kunnen tegenhouden om ooit op een koude kerstnacht samen met Rudolf mee te vliegen met de Kerstman. En natuurlijk had hij al verschillende keren aan Rudolf gevraagd om hem die vliegkunst aan te leren. En natuurlijk had Rudolf vrolijk gelachen en met zijn grote kop meermaals van nee geschud en gezegd: “Probeer er zelf maar achter te komen, nieuwsgierig neefje van mij. De dag dat je het vliegmysterie hebt opgelost, mag je mee met de Kerstman. Dat beloof ik je!”

dacht Renny. Hij dacht plots aan iets bijzonders wat hem pas was overkomen. Renny had namelijk niet zo lang geleden twee elfjes gered. De elfjes waren stiekem buiten het bos gevlogen. Een van hen had haar vleugeltjes bezeerd toen ze werd aangevallen door een vale gier. Die gier dacht dat ze vogeltjes waren. De elfjes waren de gier natuurlijk te slim af en hadden zich snel verstopt in het hol van een familie konijntjes. Maar de vale gier had dit gezien en hij bleef boven het hol cirkelen tot de elfjes zich zouden tonen. Toevallig liep Renny in diezelfde vallei en zag hij alles gebeuren. Renny vond die vale gier maar niks. Hij liep op de gier af en schold hem uit: “Scheer je weg, kale gier, of ik geef je een klap op je lelijke kaalkop met mijn gewei!” De vale gier was niet bang van Renny omdat hij hoog in lucht hing, maar hij durfde toch niet naar beneden komen om de elfjes te grijpen. Renny liep naar het hol en riep dat de elfjes naar buiten moesten komen en plaats moesten nemen op zijn gewei. En zo gebeurde het: de elfjes gingen dicht bij elkaar zitten op het gewei van Renny en het rendiertje liep met hen naar het bos. De gier bleef boven hen cirkelen en krijsen, maar Renny lachte hem uit: “Blijf maar cirkelen, domkop, totdat je een vierkant wordt!” De elfjes schaterden het uit. “Wat ben jij een dapper en lief rendiertje! Hoe heet jij?”, vroegen ze. “Ik ben Renny het rendier, de beschermer van de elfjes,” lachte Renny terug, “en hoe heten jullie?” “Wij zijn Anna en Louise. Wij behoren tot de grootste elfenfamilie van het Noorderbos. Luister goed, lieve Renny: als wij je ooit een plezier kunnen doen, aarzel dan niet om het te vragen. Ga op zoek naar de plek met de honderd witte berkenbomen, en daar zul je ons vinden.” Ze kwamen nu aan de rand van bos. Anna en Louise vlogen vrolijk weg van het veilige gewei van Renny, recht het bos in. “Tot binnenkort misschien!”, riepen ze in koor.

Renny was wel pienter maar hoe kon je in hemelsnaam leren vliegen? Wie kon hem helpen? In het bos woonden weliswaar allerlei feeën en elfjes die allemaal konden vliegen, maar zouden zij hem helpen? Misschien wel, 6

7


Renny glimlachte, en dacht: het is altijd goed vrienden te hebben in het Noorderbos en zeker als die vrienden elfjes zijn. Toen wist Renny echter nog niet dat hij die elfjes binnenkort wel eens nodig zou hebben… Renny loopt nu al dagen door het Noorderbos op zoek naar de elfjes. Het bos is zeer dicht begroeid en het is er vrij donker. Renny is niet bang, maar echt leuk vindt hij het niet. Hij is op zoek naar de plek met de honderd witte berkenbomen. Dat is erg moeilijk in het halfdonker. Renny weet niet dat je elfjes en feeën nooit kan vinden als je hen zoekt, maar dat elfjes jou wel zullen vinden als zij dat zelf willen. Opeens ziet Renny in de verte tussen de takken van de witte berken allemaal lichtjes die hem de weg wijzen. Nu weet hij zeker dat de elfjes in de buurt zijn want zijn oom Rudolf vertelde hem vroeger dat elfjes en feeën licht uitstralen. Zij zijn net als de lampjes in een kerstboom, had hij gezegd. De lichtjes komen langzaam naar Renny toe en dan ziet hij duidelijk de twee elfjes die hij eerder gered had van de vale gier. Ze fladderen nu voor zijn neus en gaan zitten op zijn rechtergewei, net zoals voordien. De elfjes zijn net ijsvogeltjes, maar dan nog veel mooier. Renny wist niet dat er ook maar iets bestond met meer kleuren dan de regenboog, maar die kleine schepseltjes hebben wel de kleurtjes van twintig regenbogen. “Dag, lieve kleine Renny’’, zegt het elfje dat vlak voor zijn neus blijft fladderen. “Kleine Renny? Weet je wel hoe klein je zelf bent, elfje Anna?” Renny herkende elfje Anna aan haar fijne stemmetje. Alhoewel haar zusje Louise een jaartje jonger is, klinkt haar stemmetje een jaartje ouder dan dat van Anna. Maar dat gaat zo bij elfjes: je komt nooit alles te weten over hen, en net daarom zijn het sprookjesfiguren. Sprookjesfiguren zijn nu eenmaal zus, en eenmaal zo. “Maar wij zijn vooral zus”, lacht Louise nu, alsof ze Renny’s gedachten kon lezen. “Welkom in het berkenbos van de elfjes, lieve kleine Renny! Nogmaals bedankt voor die vuile vale gier. Dat zullen we 8

nooit vergeten!” De elfjes springen nu van de ene kant van het gewei naar de andere. “Hier in het Noorderbos leven wij met honderden elfjes samen. We hebben zelden of nooit contact met de buitenwereld. Als we dat willen, moeten we toelating vragen aan onze koningin. “En wie is jullie koningin?”, vraagt de nieuwsgierige Renny. “Koningin Noor,” antwoordt Anna, “maar als wij je beter leren kennen, zullen wij je meer over haar vertellen.” “Koningin Noor heeft ons de toelating gegeven om je te ontmoeten en te luisteren naar wat je te vertellen hebt. En je mag van geluk spreken dat je ons mocht vinden, want niet iedereen die ons zoekt, vindt ons. Alleen als wij dat willen, kun je ons vinden. Iemand die ons geholpen heeft, moet ook door ons geholpen worden. Dat hebben we geleerd van onze koningin. En hier zijn wij dan Renny! Kom maar op met je vragen!” Renny blaast even de stoom uit zijn neus en zegt dan vlug: “Ik wil leren vliegen om mee te kunnen reizen met mijn oom Rudolf en de Kerstman. Ik wil samen met hen de duizenden pakjes naar de kinderen brengen.” Renny zegt het zo luid dat hij er zelf van schrikt. Hij durft de elfjes niet aan te kijken, want hij is bang dat zij hem zullen uitlachen. En inderdaad: de elfjes fladderen op van het gewei en schateren het uit. “Zo, Renny, je wilt dus kunnen vliegen net zoals wij? Natuurlijk wisten wij al lang wat je ons wou vragen. Wij kunnen immers je gedachten lezen! Maar dus: jij wil leren vliegen, en wij moeten je daarbij helpen?” “Kunnen jullie dat dan niet?”, vraagt Renny bezorgd. “En kunnen jullie echt mijn gedachten lezen? Dat vind ik niet zo fijn.” “Ach Renny, wij kunnen veel meer dan dat!”, schateren Anna en Louise het nu uit, “maar dat kan je met je kleine grote kopje vast niet begrijpen!” “Mijn kleine grote kopje? Wat is dat voor iets”, denkt Renny. “Het is klein of het is groot en toch niet groot én klein tegelijkertijd?” De elfjes hebben 9


binnenpretjes want zij weten natuurlijk maar al te goed wat Renny denkt. “Zeg ons nog eens duidelijk waarom je wilt leren vliegen”, vraagt Anna plots op een zeer ernstige toon. “Waarom ik wil leren vliegen, lieve elfjes, wil ik gerust vertellen. Maar als jullie toch mijn gedachten kunnen lezen, dan zouden jullie dat toch moeten weten?” Renny lacht in zijn vuistje, want nu heeft hij die pientere elfjes goed te pakken. “Wel, wel, goed geprobeerd, Renny’tje, maar ons kun je niet zomaar met een kluitje in het riet sturen”, antwoordt Anna. Louise valt haar onmiddellijk bij en legt uit: “Wij kunnen niet al je gedachten lezen. Alleen de machtige Sprookjesgoden kunnen in het diepste van je gedachten kijken.” “Zo is dat”, beaamt Anna. ”Waarom je echt wil leren vliegen, blijft voor ons nog een raadsel. Dat moet je ons nu nog vertellen.” Zonder eerst na te denken vertelt Renny zijn verhaal: “Ik wil mee met de Kerstman omdat ik weet dat hij ieder jaar geschenken uitdeelt aan alle kinderen. Mijn oom Rudolf keert ieder jaar weer terug als het gelukkigste rendier van het Hoge Noorden. En waarom? Omdat hij alleen maar lachende kinderen heeft gezien. Volgens Rudolf bestaat er niets mooiers op aarde dan een gelukkig mensenkind. Daarom wil ik leren vliegen. Ik wil samen met Rudolf ieder jaar weer de kinderen gelukkig maken.” Renny vertelt dit alles zonder te pauzeren. Buiten adem kijkt hij de elfjes vragend aan. Anna en Louise zitten met pretoogjes te luisteren. “Je wilt dus de mensenkinderen gelukkig maken en daardoor zelf gelukkig worden?”, vraagt Anna. “Zo is dat!”, antwoordt Renny zelfverzekerd. “Maar dat kan ik alleen maar door te leren vliegen.” “Ik denk dat Renny geslaagd is voor de test”, zegt Louise nu tegen Anna. “We kunnen hem nu wel vertellen wat wij mogen van onze koningin.” Nu is het Anna’s beurt om uitleg te geven: “Het klopt dat wij elfjes kunnen

10

11


vliegen, maar vraag ons niet waarom of hoe. Wij kunnen dat simpelweg omdat wij het kunnen.” “Maar zo zal ik het nooit leren!”, moppert Renny. “Maak je niet ongerust, Renny”, antwoorden de elfjes. “Wij gaan jou niet leren vliegen. Wij mogen je alleen verklappen wie het je kan leren.” “Wie mag dat dan wel zijn?”, vraagt Renny een beetje ontgoocheld. Hij had immers gehoopt om meteen met een vliegbrevet naar huis te gaan. “Wel, dat is Libellule. Ze is niet alleen onze goede vriendin maar ze is ook verre familie. Ze lijkt zelfs een beetje op ons, vooral haar vleugeltjes.” Louise en Anna vliegen nu beiden omhoog tot boven de toppen van de berken. Renny kijkt hen verbaasd na, maar voor hij zich ongerust kan maken, zitten ze al terug op zijn gewei. “Ziezo,” zegt Anna, “wij hebben met onze antennes alles doorgeseind aan Libellule. Zij weet nu alles wat wij weten, en ook wat jij wilt. Omdat Libellule niet tot de Sprookjeswereld behoort, mag zij wel de geheimen van de vliegkunst doorgeven. Zelfs aan jou, Renny. Maar dat mag ze enkel en alleen als wij dat goedvinden. En wij vinden het goed! Dat klopt, hé, Louise?” Louise knipoogt even naar haar zusje en stelt Renny gerust: “Natuurlijk vinden wij dat goed. Wij wensen van ganser harte dat je slaagt in je opzet.”

Renny rent en rent, al zuchtend en puffend en dan plots ziet hij tussen de zilverberken de schittering van een enorme waterplas. Het lijkt wel een zee midden in het bos, maar dan eentje zonder golven. “Dit zal dan wel het Zilvermeer zijn”, stamelt Renny terwijl hij naar adem snakt. “Dat klopt!”, bevestigen de elfjes. ”Nu gaan wij Libellule zoeken, want zoals je ziet vliegen hier duizenden waterjuffers rond, de een al groter dan de andere, de andere al kleurrijker dan de ene.” Renny, die nu met zijn pootjes in het water staat, kijkt naar dit schouwspel van vliegende vleugeltjes alsof het een waterballet is. De weerspiegeling van de duizenden dansende diertjes in het zilveren water is zo mooi dat Renny even vergeet waarom hij hier is. “Hé, dromertje!”, roept Anna, “Kijk maar uit naar Libellule! Je zult haar herkennen omdat ze wel viermaal groter is dan de rest van de waterjuffers. Ook vliegt ze vlugger en heeft ze evenveel kleuren als de regenboog. Met al haar kleurtjes lijkt ze bijna op een elfje!” Opeens ziet Renny een grote, zwarte waterjuffer die een snelle duikvlucht neemt, en recht op hem af komt gevlogen. Met een scherp gesis gaat de waterjuffer op het tipje van Renny’s gewei zitten. “Is dit Libellule!?”, schrikt Renny. Anna en Louise kijken angstig naar Renny en roepen in koor: “Vlug, Renny! Schud hard met je gewei, stamp met je pootjes, en blaas hard door je neus! Op jouw gewei zit niet de lieve Libellule, maar Limochule!”

“Maar waar kan ik Libellule vinden?”, vraagt Renny ongeduldig. “Volg ons maar!”, zeggen de elfjes, en weg zijn ze. “Niet zo vlug! Niet zo hoog vliegen!”, roept Renny. “Als ik altijd naar boven moet kijken, loop ik straks nog met mijn kop tegen een boom aan! Ik kan nog niet vliegen hoor!” Anna en Louise duiken nu terug naar beneden en vliegen vlak voor Renny’s neus. “Beter zo?”, lacht Louise. “Probeer toch maar een beetje rapper te lopen. We moeten nog een heel eind voor we aan het Zilvermeer zijn waar Libellule woont, samen met alle andere waterjuffers van het Hoge Noorden.”

“Wat is dit?”, roept Renny. Hij schudt zijn gewei met al zijn kracht. “Op je gewei zit Limochule, de stoutste en meest gemene waterjuffer van gans het Zilvermeer!” Anna en Louise vliegen nu ook naar het puntje van Renny’s gewei waar Limochule op en neer wiebelt van al dat geschud en gestamp. Limochule lijkt nog het bangst te zijn van de twee elfjes want opeens schiet ze weer de lucht in met datzelfde scherpe gesis. “Is ze weg? Is ze weg?”, roept Renny bezorgd uit. “Alles is in orde! Je hoeft niet bang te zijn”, stellen Anna en Louise hem gerust. De elfjes komen nu op hun beurt op zijn rechtergewei zitten.

12

13


“Limochule is de stoute tweelingzus. Zij is jaloers omdat Libellule zoveel mooie kleurtjes op haar lijfje heeft en omdat haar vleugeltjes zo helder zijn als kristal. Maar het meest is ze jaloers omdat alle waterjuffers van het Zilvermeer Libellule verkozen hebben tot hun koningin.” Renny hoort het verhaal geschrokken aan. “Het zal dan toch niet zo makkelijk worden om te leren vliegen”, denkt hij terecht. De wondere wereld van het Zilvermeer heeft immers ook zijn donkere geheimen. “En wat wou Limochule dan wel van mij? Waarom ging ze pardoes op mijn gewei zitten?” Renny is sowieso al niet dol op insecten, en is er niet gerust in. Anna ziet de angstige blik van Renny en richt zich tot Louise: “Vertel jij het hem maar, Louise.” “Luister goed, Renny”, zegt Louise nu plots op zeer ernstige toon. “Ten eerste: zeg nooit ofte nooit dat waterjuffers maar insecten zijn. Waterjuffers zijn onze verre familie. Wij elfjes komen alleen een beetje hoger in de rang. Waterjuffers kunnen enkel spreken met andere dieren, en met elfjes als wij dat toelaten. Zij krijgen dan van ons een soort vergunning. Die vergunning kunnen ze krijgen voor acht dagen, maar niet langer. De vergunning kan wel telkens vernieuwd worden voor acht dagen. Waarom denk je dat er acht rendieren de slee van de Kerstman trekken.”

is zo blij met de gedachte dat Libellule hem binnenkort zal leren vliegen, dat hij even vergeet dat Limochule voor een hoop problemen kan zorgen. “Het is onze plicht je te waarschuwen voor Limochule”, tempert Anna het enthousiasme van Renny. “Zoals wij zeiden, kan onze toverkracht geen onderscheid maken tussen de tweelingzussen. Zowel Libellule als Limochule zullen vanaf nu je gedachten kunnen lezen. Ze weten nu dus alle twee waarom je hier bent. En dat je er alles voor over hebt om te leren vliegen. Dat maakt je erg kwetsbaar.” “Mag ik je een goede raad geven Renny?”, onderbreekt Louise haar zus. “Als Limochule in je buurt komt, stop dan je oren dicht, sluit je ogen en probeer aan niets te denken. Denk alleen maar aan een grote witte wolk. Dan wordt het zeer moeilijk voor Limochule om in je gedachten te kruipen.” “En dan nog iets”, vult Anna aan. “Als ze er toch in slaagt om dicht bij jou te komen, laat je dan niet verleiden! Ze zal proberen je voor zich te winnen met mooie praatjes en fantastische beloftes die ze nooit zal inlossen.”

“Daar hebben wij inderdaad voor gezorgd, Renny. Maar we gaven enkel de toelating aan Libellule en niet aan de andere waterjuffers van het Zilvermeer. Het enige probleem is dat als we de toelating geven aan Libellule, Limochule dan automatisch diezelfde toelating krijgt. Dat komt omdat ze tweelingzussen zijn. Wij kunnen dat niet verhinderen. Dat is jammer, maar dat zijn de wetten van het Zilvermeer en van onze koningin Noor.” Renny

“Maar waarom zou ze zoiets doen?” Renny begrijpt er niets van. “Ze doet dit alleen maar om haar zus Libellule te dwarsbomen. Je moet weten, Renny, dat als wij elfjes een opdracht geven aan Libellule zij die opdracht absoluut moet uitvoeren. Als ze jou dus niet kan leren vliegen, dan is dit voor haar een grote vernedering tegenover de hele waterjuffergemeenschap. Een opdracht van de elfjes niet tot een goed einde brengen, zou zelfs kunnen betekenen dat Libellule niet langer tot koningin verkozen wordt. In dat geval zou misschien, heel misschien, Limochule tot koningin verkozen worden. Je moet weten dat alle waterjuffers van het meer via hun antennes over belangrijke zaken worden geïnformeerd. Libellule maar ook Limochule kan dit nieuws in seconden verspreiden naar de totale bevolking. Wij elfen kunnen deze berichten niet horen of voelen. Zelfs de antennes van de honingbijen kunnen deze boodschappen niet vangen.”

14

15

Renny luistert naar Louise alsof ze een juf is die voor de klas staat. “En hebben ze dan enkel een vergunning om met mij te kunnen spreken gedurende de komende acht dagen?”


“Tja, mijn liefste elfjes, wat is dit een gedoe! Waarom komt Libellule dan niet hierheen? Jullie verwittigden haar toch via de antennes?” “Hier ben ik toch, rusteloos rendiertje!”, klinkt het plots. Renny draait zich verschrikt om, en daar zit midden op zijn rug een wondermooi wezentje. Zij heeft inderdaad dezelfde kleurtjes als de elfjes, maar is veel groter dan de andere waterjuffers. Haar kristallen vleugeltjes trillen in de wind, en met haar grote ogen kijkt ze Renny lief aan. “Excuses, mevrouw, euhm, juffrouw”, struikelt Renny over zijn woorden. “Je bent ook zo licht! Ik voelde je niet zitten op mijn rug. Mijn pels is natuurlijk veel dikker dan jullie fijne huidjes.” “Pas de problème! Geen enkel probleem, knuffeldiertje”, lacht Libellule. Haar hoge stemmetje klinkt als dat van een sopraan. “Zal ik nu vliegles krijgen van een Franse mademoiselle die honderd keer kleiner is dan ik, en die nog lichter is dan een jong berkenblaadje, met vleugeltjes als zijdepapier. Ze kan op het water lopen als een krinkelend, winkelend waterding, kan zonder te bewegen in de lucht blijven hangen en waarschijnlijk kan ze nog honderd andere dingen die ik niet kan. Hoe moet ik dat allemaal leren in acht dagen?” “Zo Renny, want dat is toch je naam, hé, knuffelrendiertje?” Libellule kijkt hem vragend aan. “Jij wilt dus leren vliegen als de vogels, de elfjes, en de waterjuffers? Dat is immers wat ik heb opgevangen via de geseinde boodschap van Anna en Louise.” Anna en Louise zitten ondertussen nog steeds gezellig op het rechtergewei van Renny en kijken geamuseerd toe hoe de kennismaking verloopt tussen die kleine Libellule en het grote kleine rendiertje Renny.

worden. En Renny mag vooral niet afgeleid worden. Hij mag enkel oog voor mij hebben en met niemand anders optrekken of spreken. Dus moet ik jullie vragen om ons alleen te laten. Over een vijftal dagen kunnen jullie dan komen kijken naar de vorderingen die we gemaakt hebben. Wij hebben in totaal acht dagen. Over vijf dagen zijn we dus nog ruim op tijd om te weten of Renny zijn droom zal kunnen waarmaken en kan meevliegen met zijn oom Rudolf.” “Hoe weet ze alles van mij en mijn oom Rudolf?”, vraagt Renny zich af. “Ik heb haar immers nog niets gezegd! Dat is natuurlijk allemaal doorgeseind door die kletskousen van een elfjes.” “Noem jij ons kletskousen?”, roept Louise plots uit. “Pas maar op of je krijgt nog een klets op je neus, en om dat te doen hoef ik geen kousen te dragen.” De elfjes schateren het uit. “Hij vergeet steeds dat wij zijn gedachten kunnen lezen! Die Renny, toch! Hij zal het nooit leren!” “Sorry, elfjes, zo bedoel ik het niet”, stamelt Renny. “Geen probleem, Renny, maar je hebt het gehoord: wij vertrekken nu, en over enkele dagen komen we terug. We hopen dat tegen dan je droom is uitgekomen en dat wij samen een ererondje kunnen vliegen boven het Zilvermeer.” Anna fladdert nu voor de neus van Renny, steekt haar vingertje op en zingt: “Hier laat ik je los, Renny, hier laat ik je gaan, zonder vallen en opstaan.” De elfjes lachen hun tandjes bloot en flits, weg zijn zij.

Dan richt Libellule zich plots tot de elfjes en vraagt heel lief maar toch een beetje streng: “Anna en Louise, ik zal doen wat jullie mij vragen. Dit kan ik echter niet zomaar. Er zal veel moeten gesproken, gewerkt en geoefend

Renny is nu alleen met Libellule maar ook met duizenden andere waterjuffers. En niet te vergeten: met die venijnige Limochule, die ergens in de buurt haar beurt afwacht. Zal zij nog stokken in de wielen – of liever: in de vleugels – steken? Zal Libellule hem in de beloofde vijf dagen kunnen leren vliegen? Voor het eerst voelt Renny zich een beetje onzeker. “Komaan, Renny!” Libellule spreekt hem nu aan zoals Anna dat deed. “Vandaag is

16

17


het dag één. Vanaf nu luister je alleen nog maar naar mij. Maar ik zeg je meteen: ik kan jou niet de hele dag lesgeven. Ik heb namelijk een klein Libellule-larfje thuis dat nog verzorging nodig heeft. Mijn kleine prinsesje moet over een paar weken ook leren vliegen, maar daar zal ik niet zoveel werk mee hebben als met jou. De uren die ik niet bij jou ben, zullen gevaarlijk zijn, Renny. Dat kan ik je nu al meegeven.” “Ik zal alles doen wat je zegt, juffrouw waterjuffer“, belooft Renny plechtig. “Zeg maar Libellule, zoals iedereen”, antwoordt Libellule. De zon gaat onder. De avonden en nachten zijn koud, donker en gevaarlijk. Het is tijd voor Renny om te gaan slapen zodat hij morgenvroeg fris en monter aan de dag kan beginnen. Morgenvroeg, bij het kraaien van het sneeuwhaantje Kokkeriko, moet hij aan de eerste dag van zijn opleiding beginnen.

18


2

H

Het is nog halfdonker als Renny opgeschrikt wordt door het helse lawaai van Kokkeriko. Het sneeuwhaantje krijst zich bijna een ongeluk, zo hard gaat hij tekeer. Louise en Anna hadden hem ingefluisterd dat hij zo dicht mogelijk bij Renny moest postvatten om hem wakker te kraaien. Renny springt verschrikt een gat in de lucht en is nog nooit zo vroeg zo klaarwakker geweest. “Zeg, Kokkeriko!”, roept Renny uit. “Moet je nu echt zo luid en zo dicht bij mijn oor komen kraaien? Ik denk dat ik het volgende kwartier zo doof als een pot blijf!” “Sorry, rendiertje,“ verontschuldigt het haantje zich, “maar ik deed dit op bevel van de elfjes en die kan ik nu eenmaal niets weigeren.” “Het is oké”, zucht Renny. ”Ik ben zo wakker als de warme bakker! Laat ons nu maar gauw beginnen! Hier komt Renny, de toekomstige koning van het luchtruim!” Renny had nog maar pas de nachtelijke dauwdruppels van zijn gewei geschud of daar ziet hij in het halfdonker Limochule met een duikvlucht op hem afkomen. “Ha, Renny! Zo vroeg uit de veren. Goed zo, want de morgenstond heeft goud in de mond. En wat gaan wij doen vandaag? Of liever wat zouden wij moeten doen vandaag?”, vraagt Limochule. Renny kijkt een beetje verbaasd. Het laatste wat hij verwacht had, was nu al Limo21


chule tegen het lijf te lopen. “Luister, Renny”, gaat Limochule verder, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Jij wilt leren vliegen in vijf dagen. De lessen die de elfjes en Libellule je willen geven, zullen je niet helpen. Met hun hulp zul je nooit, maar dan ook nooit, leren vliegen. Dat weet ik omdat vele andere rendieren het ook al geprobeerd hebben, eveneens met de hulp van de elfjes en Libellule. Maar dat hebben ze je niet verteld omdat het iedere keer mislukt is. Vele rendiertjes zijn zelfs naar beneden gestort van een hoge rots bij hun eerste poging. Allemaal dood, Renny, morsdood, te pletter gevallen! Ik wil absoluut voorkomen dat dit jou ook overkomt. Ik en ik alleen weet hoe jij kunt leren vliegen. Als je voor mijn hulp kiest, dan leer ik jou vliegen in twee dagen in plaats van vijf!” Renny is stomverbaasd en weet niet wat te zeggen. “Die Limochule is aan het liegen dat zij zwart ziet”, denkt hij. Anders had hij vast wel eens het verhaal gehoord van een rendiertje dat dood gevonden was aan de voet van een hoge rots. Was dat verhaal wel waar en zo ja: hadden de elfjes of Libellule daar wel iets mee te maken? “Neen, dat kan niet”, denkt Renny. “Neen, ik mag haar niet geloven. Dit zijn het soort leugens waarvoor Libellule mij gewaarschuwd heeft!” Opeens denkt Renny aan de goede raad van de elfjes: denk vlug aan een grote witte wolk zodat Limochule je gedachten niet kan lezen. En ongelooflijk maar waar: het lukt! Renny slaagt erin om de grootste wolk ooit op te roepen in zijn gedachten. Limochule kan er niet meer doorheen kijken. Renny ziet met pretoogjes dat ze ongemakkelijk met haar vleugeltjes fladdert. Limochule vermoedt dat Renny perfect op de hoogte is gebracht van de manier waarop hij zich moet beschermen. Ze begrijpt dat Renny zich niet zal laten overhalen om met haar te werken. Ze beseft nu ook dat Renny, zodra hij de kans krijgt, over zijn ontmoeting met haar zal vertellen aan Libellule en de elfjes. Ze moet snel handelen en een ander plan uitwerken om de vlieglessen met Libellule te dwarsbomen. Haar plan moet en zal 22

werken want een mislukking voor Libellule betekent dat ze niet opnieuw verkozen wordt tot koningin. “Ik, Limochule, moet de nieuwe koningin van de waterjuffers worden”, besluit ze. Maar Limochule alleen kan een rendier geen schrik aanjagen, al is Renny nog zo jong en klein. Vergeleken met Limochule is hij reuzegroot. Van alle andere waterjuffers moet ze voorlopig geen hulp verwachten. Maar van wie dan wel? En dan schiet haar plots te binnen dat ze een bondgenoot heeft, ver weg in het Bruinbos. Daar woont Griezel de Grizzlybeer. Griezel is de baas van een leger van wel vijfhonderd grizzlyberen. Ze heersen over het Bruinbos en dulden zo weinig mogelijk andere dieren op hun terrein. Zelfs de rendieren en de wolven zijn bang in het Bruinbos. Griezel zelf is bijna tweemaal zo groot als de rest van de beren. Zijn verschijning alleen al doet iedereen op de vlucht slaan. Griezel heeft geen vrienden, maar ook geen vijanden. Iedereen is immers zo bang voor hem dat ze mijlenver uit zijn buurt blijven. Griezels enige gezelschap is dat legertje griezelige grizzlyberen dat hem slaafs gehoorzaamt. “Dat is het!”, denkt Limochule. “Griezel is de oplossing voor mijn probleem, want ik doe ook iets voor hem!” Het is namelijk zo dat Limochule al jarenlang bijennesten zoekt voor Griezel. In de bijennesten wordt honing gemaakt door duizenden hardwerkende bijtjes. En die honing is het lievelingsdessert van Griezel. Grizzlyberen zijn veelvraten. Bij het ontbijt eten ze de eieren die ze uit de nesten van eenden en andere watervogels roven. Voor hun middagmaal jagen ze op hazen, konijnen en zelfs verloren gelopen rendiertjes. Voor het avondmaal slaan ze met hun voorpoot de zalm uit de rivier. Maar echt verzot zijn ze op honing. En omdat ze zelf te lomp zijn om de bijennesten te vinden, doen ze een beroep op Limochule. Zij doet het enkel zodat Griezel bij haar in het krijt zou staan, en ze hem ooit eens om hulp kan vragen. En die dag is nu aangebroken.

23


Limochule vliegt naar het Bruinbos met een snelheid die alleen zij en Libellule kunnen bereiken. Bijna zo snel als het licht. Het is niet moeilijk om Griezel te vinden in het bos. Het is nog vroeg en Griezel zit net zijn portie ganzeneitjes te verorberen. “Mijnheer Griezel, mijnheer Griezel, mag ik even uw aandacht?”, roept Limochule. Griezel heeft er een hekel aan om gestoord te worden tijdens het ontbijt. Maar omdat hij Limochule niet de hele tijd voor zijn ogen kan laten fladderen, bromt hij: “Wat is je probleem, zo vroeg in de morgen? Wat kan er zo dringend zijn dat het niet kan wachten tot ik mijn eitjes heb opgegeten?” “Mijnheer Griezel, ik moet dringend handelen want ik heb maar een paar dagen de tijd”, roept Limochule. “Wat ligt er op je lever, zwart ding?”, gromt Griezel. Maar zolang die lelijke Limochule hem de weg wijst naar de bijennesten, wil Griezel best wel eens naar haar luisteren. “Wel, mijnheer Griezel, het zit zo: ik heb de kans gekregen om bij de volgende verkiezing Libellule te verslaan en zelf koningin te worden!” “Wat kan mij dat schelen, zwart scharminkel”, bromt Griezel. “Dat kan u wel iets schelen, mijnheer Griezel, want als ik niet verkozen wordt, is de kans groot dat ik verbannen word naar de Siberische bossen. In dat geval kan ik natuurlijk nooit meer bijennesten gaan zoeken voor u. En niemand van alle andere waterjuffers zal dit ooit voor u willen doen…” Griezel schrikt zich rot, en wordt van het verschieten bijna zo bleek als een ijsbeer. Hij mag er niet aan denken dat hij zijn geliefkoosde dessert zal moeten missen.

24

25


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.