van Europa
In deze geheel herziene en uitgebreide editie staan alle
ruim 900 vogelsoorten in Europa, inclusief Noord-Afrika en grote delen van het Midden-Oosten. Van elke soort zijn alle gegevens overzichtelijk gerangschikt op één tekstpagina tegenover de afbeeldingen. De kaartjes geven zowel de broed- en wintergebieden als de trekroutes weer. Deze
nieuwe gids telt meer dan 4000 gedetailleerde tekeningen in kleur.
In de tekst staat een uitermate secure en uitvoerige
beschrijving over habitat, verspreidingsgebied, herkenning, geluid en voorkomen in Nederland en België. Het register is uitgebreid met de internationaal veel gehanteerde Engelse vogelnamen.
Vogelgids van Europa
Vogelgids
ANWB
ANWB
ANWB
Vogelgids van Europa
NUR 528 Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen
9 789021 563626 www.kosmosuitgevers.nl
kosBOvogelgids0316.indd 1
31-03-16 10:01
www.kosmosuitgevers.nl Oorspronkelijke titel: Fågelguiden Europas och Medelhavsområdets fågler i fält © 1999 Albert Bonniers Förlag, Stockholm © 1999 Lars Svensson (tekst en verspreidingskaarten), Peter J. Grant (tekst), Killian Mullarney en Dan Zetterström (illustraties en bijschriften) Nederlandse uitgave: © 2005 ANWB B.V., Den Haag, anwb.nl uitgegeven met ISBN 978 90 18 03080 3 Vertaling: André J. van Loon, Frank G. Rozendaal Bewerking: Arnoud B. van den Berg Omslagontwerp: ANWB Studio, Els Haasen Vierde en vijfde, geheel herziene druk, 2010, 2012 Vertaling herziene gedeelten: André J. van Loon Bewerking: Arnoud B. van den Berg © 2016 voor de Nederlandse taal: Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen in samenwerking met ANWB B.V., Den Haag Zesde druk, 2016 Vertaling herziene gedeelten: André J. van Loon & Ger Meesters Aanpassing omslag: Garage-bno ISBN 978 90 215 6362 6 NUR 435 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
001-013_Introduction_NL-nieuw_corr2016.indd 4 CZ_Ptaci_Evropy.indb 2
11-04-16 09:46
Inhoudsopgave Dankwoord 6 Bij de Nederlandse bewerking 6 Voorwoord 7 Inleiding 8 Soortbeschrijvingen 14-407
Zwanen 14 Ganzen 14, 16 Grondeleenden 24 Duikeenden 30 Hybride eenden 34 Eiders 36 Zee-eenden 38 Zaagbekken 42 Witkopeenden 44 Zeldzame eenden 46 Ruigpoothoenders 48 Patrijzen en fazanten 52 Vechtkwartel en Kwartelkoning 56 Duikers 60 Futen 64 Zeevogels observeren 67 Stormvogels 68 Stormvogeltjes 74 Jan-van-genten 76 Pelikanen 76 Aalscholvers 78 Reigers 80 Ooievaars 84 Ibissen en lepelaars 86 Flamingo’s 86 Roofvogels 88 Gieren 89 Arenden 92 Wouwen en kiekendieven 102, 114 Buizerds 106 Wespendieven 110 Sperwers 112 Valken 116 Rallen 124 Kraanvogels 128 Trappen 130 Steltlopers 132 Scholekster en kluten 134 Grielen en vorkstaartplevieren 136
CZ_Ptaci_Evropy.indb 2 Naamloos-1 5
Plevieren 138 Strandlopers 148 Jagers 174 Meeuwen 178 Sterns 198 Alken 208 Zandhoenders 212 Duiven en tortels 214 Koekoeken 220 Uilen 222 Nachtzwaluwen 234 Gierzwaluwen 236 Hop en ijsvogels 238 Bijeneters en Scharrelaar 240 Spechten 242 Leeuweriken 248 Zwaluwen 258 Piepers en kwikstaarten 262 Waterspreeuw, Pestvogel en Zijdestaart 272 Heggenmussen 274 Nachtegalen, roodstaarten, tapuiten 276 Lijsters 294 Zangers 302 Goudhanen, Winterkoning 336 Vliegenvangers 338 Mezen 342 Boomklevers 348 Rotskruiper en boomkruipers 350 Klauwieren 352 Buulbuuls en honingzuigers 358 Timalia’s 360 Kraaien 360 Spreeuwen 368 Wielewalen 370 Mussen 372 Vinken 376 Gorzen 392 Amerikaanse zangvogels 404
Dwaalgasten 408 Extreme dwaalgasten 418 Ingevoerde en (vermoedelijk) ontsnapte soorten 422 Literatuur 427 Register 429
08-04-16 10:32
Dankwoord Een boek als dit kan niet worden gemaakt zonder de hulp van velen, zowel direct door ons informatie te verstrekken als indirect door het publiceren van nieuwe en grensverleggende informatie in de ornithologische literatuur en via internet. Lezers zij verwezen naar de eerste editie van deze gids voor een opsomming van ornithologen en vogelaars aan wie we dank zijn verschuldigd. Op deze plaats willen we met name hen bedanken die ons hebben geholpen bij het werk aan deze herziene editie. Lars Svensson is dank verschuldigd aan José Luis Copete, Andrew Lassey en Hadoram Shirihai, die alle drie niet alleen plezierig gezelschap waren tijdens verschillende reizen maar ook belangeloos hun grote kennis en ervaring met hem deelden. Veel dank ook aan Per Alström, Vladimir Arkhipov, Oleg Belyalov, Martin Collinson, Pierre-André Crochet, Alan Dean, Pete Dunn, David Erterius, Andrew Grieve, Marcel Haas, Magnus Hellström, Guy Kirwan, Hans Larsson, Norbert Lefranc, Klaus Malling Olsen, Urban Olsson, Eugeny Panov, David Parkin, Mike Pearson, George Sangster, Jevgeni Shergalin en Mike Wilson voor hun hulp, advies en ondersteuning op allerlei gebied. Richard Ranft en de British Library Sound Archive maakten wederom het raadplegen van geluidsopnamen van enkele zeldzame soorten mogelijk. De staf van de verschillende door hem bezochte natuurhistorische musea ontving hem altijd hartelijk en was immer behulpzaam, waarvoor dank. Killian Mullarney wil met name Mark Constantine bedanken voor zijn constante steun, waardevolle adviezen en jarenlange vriendschap. Verder hebben zijn vrienden Paul Archer, Arnoud van den Berg, Richard Crossley, Dick Forsman, Hannu Jännes, Lars Jonsson, Ian Lewington, Pat Lonergan,
Aidan Kelly, Dave McAdams, Richard Millington, Colm Moore, René Pop, Magnus Robb, Cornelia Sakali, Alyn Walsh en Pim Wolf hem op allerlei verschillende manieren geholpen en waren altijd prima gezelschap in het veld. Veel dank ook aan Per Alström, Derek Charles, José Luis Copete, Andrea Corso, Michael Davis, Paul Doherty, Annika Forsten, Magnus Hellström, Paul Holt, Hans Larsson, Antero Lindholm, Bruce Mactavish, Steve Preddy, David Sibley en Frank Zino voor hun zinvolle suggesties en/of voor het verstrekken van nuttig fotografisch materiaal. De uitzonderlijke toewijding van een aantal ‘larofielen’ bij het verduidelijken van de complexiteit van het determineren en op leeftijd brengen van grote meeuwen was een grote steun bij het samenstellen van de nieuwe soortteksten en platen in dit boek. Het is onmogelijk om hier het grote belang van hun bijdragen precies uit de doeken te doen maar de hulp van Ruud Altenburg, Chris Gibbins, Hannu Koskinen, Bert-Jan Luijendijk, Ies Meulmeester, Mars Muusse, Theodoor Muusse, Rudy Offereins en vooral Visa Rauste wordt zeer gewaardeerd. Dan Zetterström wil zijn dank uitspreken aan Ian Andrews, Stefan Asker, Arnoud van den Berg, Christer Brostam, José Luis Copete, Andrea Corso, Göran Ekström, David Fisher, Annika Forsten, Fares Khoury, Markus Lagerqvist, Lars Larsson, Dan Mangsbo, Bill Zetterström en Frank Zino voor hun advies en ondersteuning. Ten slotte willen ondergetekenden hun ernstig op de proef gestelde verwanten en vrienden, én hun uitgever, bedanken voor hun geduld en steun. Lars Svensson, Killian Mullarney & Dan Zetterström
Bij de zesde druk van de Nederlandse bewerking Deze veldgids laat de enorme toename zien in vogelkennis sinds 1954, toen de eerste Nederlandse editie van de eerste ‘echte’ Europese vogelgids van Roger Tory Peterson verscheen. Sinds de‘Petersons gids’en zijn vele herziene herdrukken verschenen in de Nederlandse taal verschillende veldgidsen die, elk op eigen wijze, een grote stap voorwaarts betekenden. De belangrijkste mijlpalen op dit gebied waren de eerste Nederlandse edities van de ‘Heinzelgids’ door Hermann Heinzel, Richard Fitter & John Parslow in 1973, de ‘Tirions vogelgids’door James Ferguson-Lees & Ian Willis in 1987 en de ‘Jonssongids’ door Lars Jonsson in 1994. In dit rijtje mijlpalen passen ook de eerste en tweede editie van de ‘ANWB-gids’ door Killian Mullarney, Lars Svensson, Dan Zetterström & Peter Grant. In feite kan men met het verschijnen van deze gids stellen dat nergens ter wereld de kwaliteit van beschikbare vogelgidsen zo hoog is als in Europa en het Middellandse-Zeegebied. De toename in vogelkennis gaat tegenwoordig in een zo grote vaart dat deze gids tijdens de productie alweer door nieuwe informatie over het voorkomen, de taxonomie en de veldkenmerken van enkele soorten is ingehaald. Voor zover de ruimte dat toeliet, is deze nieuwe informatie in de Neder-
Naamloos-1 6 CZ_Ptaci_Evropy.indb 2
landse editie verwerkt. Om verder op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen op deze gebieden kan men bepaalde gespecialiseerde vogeltijdschriften raadplegen (zie p 428). In de vierde (uitgebreide herziening, 2010) en vijfde druk (beperkte herziening, 2012) werd de status van het voorkomen van zeldzame soorten in België en Nederland vermeld tot en met 2008. In deze herziene zesde druk (2016) werden verschillende verbeteringen doorgevoerd en zijn met name bij de zangers enkele nieuwe platen en teksten toegevoegd en enkele bestaande anders gerangschikt. De status van het voorkomen in België en Nederland is slechts in enkele gevallen bijgewerkt en dus voor vrijwel alle soorten onveranderd ten opzichte van de edities van 2010 en 2012. Arnoud van den Berg & André van Loon maart 2016
08-04-16 10:32
Voorwoord Tot onze grote vreugde en tevredenheid heeft deze vogelgids sinds het verschijnen van de eerste druk in 1999 (Nederlandse editie in 2000) zeer veel succes gehad. De gids is in niet minder dan 14 talen verschenen en in totaal zijn er maar liefst 700 000 exemplaren van verkocht. Het gaf ons bijzonder veel voldoening om tijdens reizen in Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten te constateren dat de gids zo veel werd gebruikt. Voor een uitleg van de volledige achtergrond en het concept van de opzet van de gids zij verwezen naar de eerste editie. De positieve recensies en persoonlijke reacties van velen geven aan dat de gekozen uitgangspunten de juiste waren en dat deze aansluiten bij wat vogelaars van een veldgids in de 21e eeuw verwachten. Dit alles is echter geen reden tot zelfgenoegzaamheid. Kort na het verschijnen van de eerste editie werd al duidelijk dat een herziening nodig zou zijn. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste heeft de ontwikkeling van de eerste editie veel tijd gekost. Het plan en concept voor het boek ontstonden al in het begin en midden van de jaren 1980 en het lag voor de hand dat vele aspecten zouden veranderen of zich verder zouden ontwikkelen gedurende de ruim 15 jaar voordat de eerste editie uiteindelijk werd gepubliceerd; niet al deze ontwikkelingen konden meteen worden verwerkt. Nieuwe kenmerken en methoden om op elkaar lijkende soorten te onderscheiden worden voortdurend ontwikkeld en een goede veldgids moet wat dat betreft zo actueel mogelijk zijn. Dit vereiste echter soms meer ruimte dan was voorzien waardoor ze moesten worden bewaard voor een latere editie. Ten tweede waren er, na een lange periode van relatieve stabiliteit, belangrijke ontwikkelingen in de vogeltaxonomie, net voor 1999 maar vooral ook erna; dit was ten tijde van het maken van het concept van de gids moeilijk te voorzien. Nieuw onderzoek en een deels nieuwe benadering van taxonomische vraagstukken, waaronder ook het gebruik van moleculair-genetische methoden, leidden tot de herziening van de taxonomische status van vele taxa die voorheen als ondersoorten werden beschouwd. Verschillende soorten werden daardoor opgesplitst in twee of meer soorten, een proces dat nog steeds plaatsvindt. Deze ‘nieuwe’ soorten lijken om heel natuurlijke redenen vaak sterk op hun nauwste verwanten. Maar het betreft interessante populaties met hun eigen ontwikkelingsgeschiedenis en hun eigen biologie; ze verdienen daarom hun eigen soortbesprekingen in het boek, inclusief informatie over hun herkenning met behulp van tekst en afbeeldingen. Om al deze nieuwe soorten en informatie hun plek te geven was het nodig om het aantal pagina’s met c 10% uit te breiden, maar wij denken dat het boek nog steeds niet te zwaar is om in het veld of op reis mee te nemen. Eén verandering zal de lezer die vertrouwd is met de eerste editie meteen opvallen: de nieuwe volgorde van families aan het begin van het boek. Al langere tijd was op grond van allerlei verschillende onderzoeksgegevens bekend dat de zwanen, ganzen en eenden (Anseriformes) nauw verwant zijn aan de hoenders (Galliformes). Dit inzicht is nog eens bevestigd door recent genetisch onderzoek. Samen vormen ze de zogenaamde Galloanserae en ze worden in de opsomming, omdat
001-013_Introduction_NL-nieuw.indd 7 CZ_Ptaci_Evropy.indb 2
ze de oudste (althans in Europa) vogelgroep vormen, als eerste genoemd. Pas daarna volgen de duikers, futen, zeevogels etc, die voorheen vooraan werden geplaatst. Groepen waar recent veel taxonomische veranderingen hebben plaatsgevonden die van invloed waren op deze herziene editie zijn de zwanen, ganzen en eenden, pijlstormvogels, grote meeuwen, lijsters, zangers, vliegenvangers, klauwieren en vinken. De herziene editie behandelt ruim 40 nieuwe soorten, waarvan de meeste het gevolg zijn van taxonomische veranderingen; tevens worden meer ondersoorten uitgebreider behandeld. Dit is gedaan door het opnemen van 24 nieuwe kleurenplaten, het opnieuw indelen van talloze platen en het invoegen van nieuwe illustraties. Taxonomie is geen statische wetenschap. Nieuw onderzoek leidt steeds tot nieuwe inzichten in verwantschappen en betere indelingen. Sommige van in de afgelopen jaren voorgestelde veranderingen zijn in afwachting van nadere bevestiging nog niet toegepast in deze editie, maar dat kan in toekomstige edities veranderen. Dit geldt met name voor de zangvogels waar de gebruikers rekening zullen moeten gaan houden met een fundamenteel andere volgorde. Zoals het er nu naar uitziet zal de natuurlijke indeling, met de oudste families eerst, beginnen met klauwieren en wielewalen, dan een groep met mezen, zangers, buulbuuls, leeuweriken, baardmannen en zwaluwen en vervolgens lijsters en vliegenvangers; de piepers en kwikstaarten krijgen een plaats tussen de mussen en vinken. Veranderingen die wel zijn toegepast zijn bedoeld om tekst en afbeeldingen te verbeteren ten behoeve van de herkenning, ook als er geen taxonomische verandering aan ten grondslag ligt. We wilden de gids graag laten profiteren van de toegenomen kennis en recente ontwikkelingen op het gebied van vogelherkenning. Sommige groepen die in de vorige editie nogal compact en dicht op elkaar stonden (bijvoorbeeld duiven, lijsters, zangers, klauwieren) hebben nu meer ruimte gekregen en konden daardoor beter worden behandeld. Alle verspreidingskaarten zijn herzien. Hoewel klein, is het onze ambitie dat ze precies en up-to-date zijn. In de afgelopen jaren zijn nieuwe verspreidingsatlassen, checklists en artikelen gepubliceerd voor landen als Algerije, Frankrijk, Griekenland, Marokko, Polen, Spanje, Tsjechië, Turkije en voor de Oeral-regio, die alle gebruikt zijn. Zeer plaatselijke, zeldzame of recent ontdekte broedgevallen zijn met opzet niet altijd in de kaarten verwerkt omdat de kaarten vooral bedoeld zijn om een algemeen en gevestigd patroon van voorkomen weer te geven in plaats van iedere nieuwe broedlocatie. Van verschillende soorten met een beperkte verspreiding is een kaartje op iets grotere schaal opgenomen. Peter J Grant was sterk betrokken bij de planning en voorbereiding van de eerste editie. Zijn voortijdige dood verhinderde dat hij volledig kon deelnemen aan de voltooiing ervan. Wij dragen deze tweede herziene editie aan hem op, tot zijn herinnering en als eerbetoon aan zijn vele bijdragen op het gebied van vogelherkenning. Lars Svensson, Killian Mullarney & Dan Zetterström augustus 2009
11-06-10 11:12
172
S T E LT L O P E R S
Grote Grijze Snip Limnodromus scolopaceus
Z
L 27-30 cm (incl snavel 51/2-71/2 cm), S 42-49 cm. Broedt in N-Amerika en O-Siberië. Dwaalgast in Europa. In Nederland tot en met 2008 21 tot 25 gevallen (apr-jan). HERKENNING Grote en Kleine Grijze Snip zijn zo groot als Watersnip, met bouw, bewegingen en verenkleed mengeling van Watersnip en Rosse Grutto. Zeer lange snavel, duidelijke wenkbrauwstreep, middellange groenachtige poten en (in vlucht) smalle witte rugwig en duidelijke witte vleugelachterrand. Snavel met stompe, iets verdikte punt, en aan einde iets omlaaggebogen. Juveniele onder goede omstandigheden eenvoudig te determineren, maar adult zomer en winter moeilijk en vaststellen van diagnostisch geluid vaak noodzakelijk. Snavellengtes vertonen grote overlap en zijn alleen bruikbaar voor extremen: twee keer koplengte of langer wijst op Grote, c anderhalf keer koplengte wijst op Kleine. Zwarte dwarsbanden op staart breder dan lichte bij Grote, smaller dan lichte bij Kleine (onbruikbaar kenmerk indien van gelijke breedte). Adult zomer: onderdelen (vaak uitgezonderd onderstaartdekveren) roestoranje, inclusief buik, met dichte vlekking op voorhals en bovenborst en sterke bandering of dwarsvlekking op zijborst, flanken en onderstaartdekveren. Adult winter: bandering op flank en gehele borst grijs, tamelijk scherp afgescheiden van witte buik. Juveniel: tertials, grote dekveren en schouderveren met geheel donker centrum en smalle roodbruine randen (soms kleine vlekjes binnen veerrand nabij top). GELUID Enkelvoudig, kort, schril, scherp jiep of kjiep, herinnerend aan Bosruiter of verre Scholekster. Vaak iedere 2-3 sec enkelvoudig roepend in vlucht, of snel twee- of drievoudig (kjiep-iep of kjiepiepiep), vooral bij alarm.
Kleine Grijze Snip Limnodromus griseus
–
L 25-29 cm (incl snavel 5-61/2 cm). Broedt in N-Amerika. Dwaalgast in Europa (veel zeldzamer dan Grote Grijze Snip). HERKENNING Zie Grote Grijze Snip voor algemene kenmerken van grijze snippen en voor verschillen in snavellengte en staartpatroon. Adult zomer: grondkleur van onderdelen gewoonlijk vaal oranje (bleker dan bij Grote), en óf met onduidelijk gevlekte borst (op afstand egaal oranje lijkend), spaarzaam gebandeerde flanken en gevlekte onderstaartdekveren (ondersoort hendersoni) óf met witte buik en soms krachtigere tekening op borst, flanken en onderstaartdekveren als bij Grote (ondersoort griseus), hoewel vlekken op zijborst gemiddeld meer afgerond (minder gebandeerd). Adult winter: vrijwel identiek aan Grote. Bandering op flank en bovenborst grijs, uitlopend in zeer fijne vage vlekjes en stippels op benedenborst. Juveniel: borst en bovendelen gewoonlijk met krachtigere roodbruine tint dan bij juveniele Grote. Tertials, grote dekveren en schouderveren met duidelijke roodbruine dwarsbandjes, vlekjes of streepjes op midden van veer (binnen veerzoom). GELUID Vluchtroep een snel, twee- of Stekelstaartsnip
132-173_Steltlopers_NL.indd 172
Goudsnip
drietonig tuuduu of tuudluu, enigszins ratelend, klinkend als vluchtroep van Steenloper.
Stekelstaartsnip Gallinago stenura
–
L 25-27 cm (incl snavel c 6 cm). Broedt vanaf N-Oeral oostwaarts door N-Siberië in toendra en open, vlakke rivierdalen. Overwintert in Z-Azië. Dwaalgast in O-Europa en Midden-Oosten, ook Sicilië. HERKENNING Lijkt sterk opWatersnip (p 160), maar verschilt door: zeer smalle en vage lichte vleugelachterrand (niet opvallend wit als bij Watersnip); lichtere baan op bovenvleugel gevormd door lichte middelste en kleine vleugeldekveren; vrij dikke (vooral aan basis) en iets kortere snavel; vrij korte staart waardoor poten in vlucht vaak voorbij staart steken; tamelijk stompe vleugels met bruinere handpennen (donkerder bij Watersnip); smalle lichte toppen aan grote handdekveren (gemiddeld meer dan bij Watersnip); donkerdere en regelmatig gebandeerde ondervleugel (zonder de twee lichte banden van Watersnip); minder opvallende crèmekleurige strepen op bovendelen; en ander geluid. Op grond is hoofdkleur van bovendelen bruin met veel bandering en vlekking (niet zo ongetekend bruinzwart als bij Watersnip), middelste en kleine dekveren tamelijk bruin gebandeerd (niet voornamelijk gevlekt en gestreept als bij Watersnip), en onderste schouderveren met smalle witachtige randen rond top (niet met brede witte randen alleen op buitenvlaggen en okerbruine op binnenvlaggen als bij Watersnip). Meer staartpennen (24-28) dan andere snippen; spitse, smalle, pinvormige buitenste staartpennen (1-2 mm breed) uniek (maar in veld zelden zichtbaar). GELUID Roep bij opvliegen kort, scherp, rauw tsjrie!, iets lager dan Watersnip. Zang (tijdens duikvlucht in baltsvlucht, meestal ’s avonds) is vreemd schrapend, stijgend geluid, uitlopend in trillende en suizende tonen (korter, hoger en sneller dan bij Siberische Snip).
Goudsnip Rostratula benghalensis
–
L 23-26 cm. Broedt in Egypte in dichtbegroeide moerassen, poelen en sloten. Dwaalgast in Marokko en Israël. Onopvallend, zelden gezien tenzij opgestoten. Rollen van { en } net als bij franjepoten omgedraaid. }} kunnen meerdere legsels produceren, bebroed door verschillende {{. HERKENNING Grootte ongeveer als van Watersnip, maar duidelijk zwaarder lijkend, en trager bij opvliegen. Brede afgeronde vleugels en lange poten, gehele tenen voorbij staart stekend in vlucht. Lichte (vaal roze) omlaaggebogen snavel tamelijk kort en dik. Brede lichte oogring in streep achter oog doorlopend. Opvallende (vooral bij }) lichte borst/schouderstreep (‘bretels’) overgaand in lichte mantel-V. Smalle geelbruine middenkruinstreep. Opvallende witte baan op donkere ondervleugel. Adult {: vaal grijsbruin op keel (bovenkeel wit gevlekt), hals en bovenborst. Lichte ‘bretels’ aan voorzijde begrensd door smalle grijszwarte borstband. Onopvallende bruinwitte oogstreep. Bovenvleugel en schouderveren bruinachtig groen, vleugeldekveren met brede bruingele bandering. Adult }: feller gekleurd dan {. Roodbruine keel, hals en bovenborst begrensd door brede zwarte borstband (tot aan witte ‘bretels’). Opvallende witte oogstreep zwart begrensd. Bovenvleugel en schouderveren tamelijk egaal groenachtig met zeer fijne donkere golflijntjes. Juveniel: lijkt op adult {, maar borst vager gevlekt, zonder duidelijke afscheiding van buik, en bovendelen met meer geelbruine bandering. GELUID } roept tijdens Houtsnipachtige baltsvlucht in schemering een laag koet. Verder meest zwijgzaam.
11-06-10 11:15
D
173
S T E LT L O P E R S juv (links) met drie Kanoeten
GROTE GRIJZE SNIP
centra van tertials egaal grijs twee jongen met een Tureluur (links) ‘gebandeerd’ tertials met geheel donker centrum en smalle lichte rand
breed, opvallend ad zomer (jul-aug)
dof rossig geelbruin
juv
tamelijk lang, grijsgroen, aan uiteinde iets gebogen
KLEINE GRIJZE SNIP
1e winter smalle witte rugwig, als bij juv Zwarte Ruiter
witte rand
Kleine Grijze Snip (links) met twee Rosse Grutto’s
centra van tertials met onregelmatige bandjes, vlekken of strepen helder rossig bruingeel (als juv Kemphaan)
variatie: minder opvallende tertialtekening
centra van juveniele tertials met onregelmatige lichte tekening juv ‘gevlekt’
ad zomer (jul-aug) 1e winter
juv
STEKELSTAARTSNIP
donker
tamelijk kort
lichte strepen minder opvallend dan bij Watersnip
pinvormige buitenste staartpennen poetsend
let op vleugelpatroon bij landen
lichte baan
vlekkerig gebandeerd
kort
geen opvallende witte rand
GOUDSNIP opvallende lichte ‘bretels’
voornamelijk nachtelijke levenswijze
a o
donker licht o DZ
132-173_Steltlopers_NL.indd 173
a
ver uitstekende poten
a
11-06-10 11:15
220
KOEKOEKEN Cuculidae Vier broedvogels in gebied, plus twee dwaalgasten uit N-Amerika. Middelgrote vogels met langwerpig lichaam en korte poten. Drie van de broedvogels zijn broedparasieten.
Koekoek Cuculus canorus
B
L 32-36 cm, S 54-60 cm. Komt voor in bossen, heide, moerassen, cultuurlandschappen, bebost terrein, bergen en kustgebied. Zomergast (apr-sep), overwintert in tropisch Afrika. Laat zich in broedtijd goed zien. Legt enkel ei in nest van diverse andere vogelsoorten, waarbij elk } zich op bepaalde soort specialiseert (kleur en tekening van eieren nabootsend). HERKENNING Middelgroot, slank, met lange, afgeronde staart en spitse vleugels. Vliegt met regelmatige vleugelslagen (glijdt weinig en kort), waarbij vleugels nauwelijks boven lichaam uitkomen (anders dan Torenvalk en Sperwer), met rechte rug en recht vooruitstekende snavel. Zit vaak open en bloot op telefoondraad of hek; vaak met afhangende vleugels en iets omhooggehouden staart. Landt wat onhandig. Adult {: bovenzijde, kop en borst effen blauwgrijs; scherpe scheiding tussen grijze borst en witte buik (met fijne, donkere bandering). Iris, oogrand, snavelbasis en poten geel. Adult }: twee kleurvormen: grijze vorm als {, maar van dichtbij te herkennen aan beige tint en wat donkere bandering op borst; bruine vorm met roestbruine bovenzijde en borst met verenkleed vaak geheel donker gebandeerd. Juveniel: leigrijs met meer of minder duidelijke rosse tint; best te herkennen aan witte vlek op achterhoofd en smalle witte veerranden op bovenzijde. GELUID Zang welbekend KOE-koek, met nadruk op eerste lettergreep, bij opwinding soms drielettergrepig, koe-KOE-koek. Roep in achtervolgingsvlucht vaak een hees, goch-tsjè-tsjè-tsjè. Roep van } luid, snel, bubbelend puuhuuhuuhuuhuuhuu..., herinnerend aan roep van Dodaars. Bedelroep van jong (ook tijdens trek) een piepend, hees, doordringend en aanhoudend psrieh.
Boskoekoek Cuculus optatus
–
L 30-34 cm. In taiga en dicht struikgewas. Aankomst in Europees broedgebied midden mei-jun; overwintert in ZO-AziĂŤ. HERKENNING Lijkt zeer veel op Koekoek; betrouwbare determinatie vereist langdurige waarneming van dichtbij. Boskoekoek is iets kleiner met naar verhouding iets zwaardere snavel. Grijze vorm van { en } is iets donkerder op bovenzijde dan Koekoek (moeilijk in veld te beoordelen). Donkere bandering op witte buik vrijwel identiek aan die van Koekoek, maar sommige hebben dikkere, verder uit elkaar staande dwarsbanden. Onderstaartdekveren vaak met geelbeige tint en vrijwel zonder tekening (ook ongeveer zo bij sommige Koekoeken). Onderhanddekveren vaak ongetekend of met gereduceerde bandering (ook zo bij sommige Koekoeken en moeilijk te zien in veld!). Bruine vorm (alleen }; algemeen) altijd over hele verenkleed zwaar gebandeerd; zwarte bandering op bovenzijde Koekoek
Boskoekoek
208-235_Alken-nachtzwaluwen_NL.indd 220 $ONRU 'XYRU 8JJORU PPB5(9 LQGG
meestal breder dan roodbruine (doorgaans omgekeerd bij } Koekoek), vooral op staart. GELUID Zang zeer verschillend van zang van Koekoek en betrouwbaarste kenmerk voor determinatie: snelle reeks gepaarde, gelijk benadrukte tonen, met klank als van Hop, meestal ingeleid (bijvoorbeeld bij landing) door stotterende serie van 4-8 klanken, (poepoepoepoepoe) poe-poe poe-poe poe-poe poe-poe... } heeft triller als } Koekoek, maar langzamer, harder en meer ratelend.
Kuifkoekoek Clamator glandarius
Z
L 35-39 cm. In heidelandschappen, bij voorkeur met kurkeiken en pijnbomen, ook in olijfboomgaarden. Broedparasiet op kraaien (voornamelijk Ekster). Vliegt veel heen en weer. Hipt vaak met omhooggehouden staart over de grond. Dwaalgast in Nederland met tot en met 2008 19 gevallen (maa-mei, jul-okt). HERKENNING Ongeveer even groot als Koekoek, maar met bredere, stompere vleugels en iets langere, smallere staart. Bovenzijde donker, besprenkeld met kleine witte vlekken; onderzijde licht. Adult: handpennen donkergrijs; kruin en oorstreek zilvergrijs, met aanduiding van kuif op achterkruin. Tertials en armpennen met brede witte toppen. Keel en zijborst geelwit. Juveniel: handpennen helder roestbruin met zwarte toppen. Kruin en oorstreek dof zwartachtig. Bovenzijde zwartachtig met iets kleinere witte vlekken dan bij adult. Tertials en armpennen met slechts smalle witte toppen. Keel en borst beigegeel. 1e zomer: variabel, meestal met roestbruin getinte handpennen en iets donkerdere kop en bovenzijde dan adult. GELUID Vocaal en luidruchtig. Meest gehoorde roep ratelend tsjerr-tsjerr-tsje-tsje-tsje of ki-ki-ki krie-krie-krie..., soms herinnerend aan roep van Steenloper. Bij opwinding een nasaal, bars tsjeh.
Geelsnavelkoekoek Coccyzus americanus
–
L 29-32 cm. Dwaalgast uit N-Amerika (naast c 60 op Britse Eilanden nog in minstens acht andere Europese landen incl BelgiĂŤ en Marokko). Verschilt van Zwartsnavelkoekoek door gelige snavelbasis, lichtere bovendelen, feller roodbruin getinte handpennen en bredere witte toppen van staartpennen. Oogrand geel.
Zwartsnavelkoekoek Coccyzus erythropthalmus
–
L 28-31 cm. Dwaalgast uit N-Amerika (naast 12 in BrittanniĂŤ ook enkele in zes andere Europese landen). Zeldzamer dan Geelsnavelkoekoek; verschilt door zwartachtige snavel met grijze basis, donkerdere bovendelen, minder opvallende roodbruine tint op handpennen, en smallere, minder duidelijke lichte toppen van staartpennen. Oogrand rood (adult) of gelig (juveniel).
Senegalese Spoorkoekoek Centropus senegalensis
–
L 35-41 cm. Broedt in Egypte in open terrein met struiken en hoog gras; soms in tuinen. Standvogel. Schuw, houdt zich meestal verborgen in vegetatie of rent over de grond. HERKENNING Groot. Lange staart en krachtige, zwarte snavel. Vleugels roodbruin, afgerond. Vliegt Kuifkoekoek ‘flappend’ en langzaam, met korte glijpauzes. Kop en staart zwart, bovendelen donkerbruin, onderzijde beigegeel. Juveniel: bovenzijde donker gebandeerd. GELUID Reeks bubbelende, holle klanken, als water dat uit fles loopt, boe-boe bu-bu-bu-bu...
11-06-10 11:16
KOEKOEKEN vliegt met regelmatige vleugelslagen, vleugels komen nauwelijks boven lichaam uit
KOEKOEK jonge Koekoek gevoerd door waardvogel (Graspieper)
ad o (bruine vorm)
221
BOSKOEKOEK
ad lang gebandeerd ad a met twee gealarmeerde Noordse Boszangers
witte vlek variabele hoeveelheid beige en donkere bandering
juv
iets donkerder dan bij Koekoek ad o (grijze vorm)
ad a bandering gemiddeld minder, breder en verder uit elkaar staand dan bij Koekoek
ad a
veel overlap met Koekoek, maar sterke geelbeige kleur op anaalstreek en onderstaartdekveren, vooral indien ook gebandeerd, is typisch voor Boskoekoek
KUIFKOEKOEK
juv
ad
roestbruin
bij Eksternest zwart
geen roestbruin
lang zilvergrijs
donker
1e zomer
juv
ad
minder roestbruin op vleugel (of ontbrekend) roestbruin
GEELSNAVELKOEKOEK juv
krachtig, ZWARTSNAVELKOEKOEK grotendeels geel grijs juv
witachtig
helder roodbruin veld op handpennen witachtig
KM
juv zwaar
roodbruin
zwart-witte staartzijden
SENEGALESE SPOORKOEKOEK
brede witte toppen en witte buitenzomen
208-235_Alken-nachtzwaluwen_NL.indd 221 208-235Alkor, Duvor, Ugglor mm_REV2015.indd 221
beige
vager veld op handpennen dan bij Geelsnavelkoekoek
ad
beige tint lichte toppen klein of vrijwel ontbrekend bij juv
beigegeel
zeer lang, geheel donker
11-06-10 11:16 2015-01-22 16:25
230
UILEN
Bosuil Strix aluco
BJ
L 37-43 cm, S 81-96 cm. Broedt in bossen en parken, met voorliefde voor oude loofbomen (zoals eiken met grote holten); bezoekt ook tuinen in dorpen en steden, soms roestend op gebouwen en jagend rond boerderijen. Vrij talrijke standvogel; ’s nachts actief. Voedsel bestaat voornamelijk uit muizen en insecten, die na duikvlucht vanaf uitkijkpunt op de grond gevangen worden. Nestelt in boomholte, accepteert ook nestkasten. Agressief wanneer nog pluizige en nog niet vliegvlugge jongen nest verlaten; valt soms indringers aan. HERKENNING Middelgrote, compacte uil met brede, afgeronde vleugels en grote, ronde kop. Vlucht direct met vrij snelle vleugelslagen en vaak lange, rechte glijvluchten. Grondkleur varieert van roodbruin (ontbreekt in NWAfrika) tot grijsbruin, met vlekken en fijne strepen en donker gemarmerd. Gezichtssluier vrij egaal; donkere smalle wig op midden van voorhoofd wijst richting snavel, tussen de lichtere wenkbrauwen; dunne witte‘extra wenkbrauwen’ op voorhoofd geven‘vriendelijke gezichtsuitdrukking’. Iris zwart. (Ogen van uilen met gele iris, zoals Ransuil, kunnen vanwege grote pupillen in licht van schijnwerper donker lijken.) Schouderveren met rij van witte vlekken. Geen opvallende lichte vlek op bovenzijde van handvleugel (vergelijk Ransuil, Velduil en Laplanduil). Staart fijn, onduidelijk gebandeerd. Juveniel: gedurende eerste weken nog herkenbaar aan resten van donskleed op kop en onvolledig patroon van gezichtssluier. Variatie: ondersoort mauritanica van NW-Afrika is vrij groot en donker, met grove bandering op onderzijde; alleen grijze vorm. GELUID Nogal vocaal. Meest gehoorde, welbekende roep een schril, herhaald kewICK, met felle variaties als alarmroep. Zang een klaaglijk, HOEOEuh......hoe, hoe’hoe’hoe’HOEOEuh, eerste noot langgerekt en aan einde dalend, gevolgd door c 4 sec pauze, dan een abrupte noot snel gevolgd door een snelle reeks van vibrerende noten, eindigend met een langgerekte dalende noot zoals de eerste; qua klank aan houten blaasinstrument herinnerend. Een rauwe, klaaglijke variant van de zang door } (mogelijk soms ook door {). Roep van { en } tijdens balts een laag, trillend, tot op slechts 50 m hoorbaar tremolo, u’u’u’u’u’u’u’u’u’u’u’u’u’... (zogeheten ‘xylofoontriller’). Bedelroep van jongen een piepend PSIE-ep.
Kerkuil Tyto alba
BJ
L 33-39 cm, S 80-95 cm. Broedt in cultuurland. Standvogel. ’s Nachts actief (vooral ’s zomers ook in schemering). Voedsel bestaat uit muizen, kikkers en insecten. Broedt in boomholte, gebouwen en ruïnes; in Nederland vooral in nestkasten in boerenschuren en dorpskerken, niet nabij autowegen. Braakballen karakteristiek, donker en glanzend (lijken‘gevernist’). HERKENNING Middelgroot, met slank lichaam, lange vleugels en lange poten. Lichte, hartvormige gezichtssluier. Zwarte ogen. Bosuil
Kerkuil
208-235_Alken-nachtzwaluwen_NL.indd 230 208-235Alkor, Duvor, Ugglor mm.indd 230
Langzame, sierlijke, schommelende vlucht doet aan Ransuil denken; tijdens jachtvlucht snellere vleugelslagen. In vlucht lange hals en korte staart, met tijdens bidden vaak afhangende poten. Verenkleed meestal zeer licht ({ meestal lichtst), vooral opvallend in vlucht. Variatie: onderzijde vrijwel zuiver wit in W- en Z-Europa en op westelijke Canarische Eilanden (voornamelijk ondersoort alba) en in N-Afrika en Midden-Oosten (erlangeri); onderzijde geeloranje (maar { kan wit lijken) in N-, C- en O-Europa, incl Nederland (guttata) en op oostelijke Canarische Eilanden (gracilirostris; zeldzaam) en Madeira (schmitzi). Bovenzijde overal grijs met oker (maar variërend in tint). GELUID Roep van } (zelden van {) een langgerekte, herhaalde, snorrende schreeuw (als van Nachtzwaluw). Alarmroep (vaak in vlucht) een schelle, hese, vrij spookachtige schreeuw. Zang een langgerekte (c 2 sec lange) ratelende of gorgelende schreeuw, sjrrriie, vaak herhaald. Bedelroep van jong een langgerekt, hijgend snurken.
Palestijnse Bosuil Strix butleri
–
L 29-35 cm, S 70-80 cm. Standvogel in droge, lage bergen en woestijnen met diepe, rotsachtige wadi’s of kliffen. Zeer zeldzame broedvogel van Jordanië en Israël zuid tot Sinaï en zeer plaatselijk verder zuidelijk. ’s Nachts actief. Voedsel bestaat uit muizen en insecten. Nestelt in holten en nissen op rotswand. HERKENNING Middelgroot, met grote kop, als kleine Bosuil, maar met gele ogen (meer oranjegeel bij juveniele) en licht, vrij egaal verenkleed; onderdelen ongestreept, met slechts fijne en vage okerkleurige bandering. Slagpennen grof gebandeerd. Gezichtssluier bleek, min of meer ongetekend. Net als bij Bosuil wijst iets donkerdere smalle wig op midden van voorhoofd richting snavel, tussen de lichte wenkbrauwen. Vlucht als van Bosuil, maar door kleiner formaat met iets snellere vleugelslagen en minder bestendig. GELUID Een pompend, aan einde iets stijgend doe-doe-doe-doe-doedoe zou defensieve functie hebben. Bedelroep van } een ijl, fluitend, eenlettergrepig maar iets stijgend doea. Zang vijf ritmische, sonore noten, qua klank meer lijkend op Turkse Tortel dan Bosuil (‘vriendelijk’en zacht, als kinder-ocarina, geen vibrato), eerste noot iets dalend in toon, gevolgd door pauze van c 11/2 sec en daarna door vier korte noten in ritme van Oeraluil, HOEu...HO-hu ho-HO, hoorbaar tot op c 300 m en 1-4 keer per min herhaald; heeft diepere, iets meer gesmoorde versie. Tijdens balts serie hoge, sidderende of stotterende noten, hohohohohoho... Bedelroep van jong een ijl ‘niezen’.
Palestijnse Bosuil
11-06-10 11:16 10-11-17 10.19.04
UILEN
BOSUIL
(grijze vorm)
lange glijvluchten op gebogen vleugels
compacte bouw
korte staart met diffuse bandering (zie Oeraluil)
overdag roestend neemt bij verstoring smalle, langgerekte houding aan
231
ad (bruine vorm)
lichte kruinstrepen
mauritanica (NW-Afrika)
donker
ad (grijsbruine vorm) (algemeen)
gebandeerd
c 4 weken oud jong, pas uit nest
KERKUIL
alba etc met witte buik (W- en Z-Europa, N-Afrika)
c 4 weken oud jong
licht hartvormig ‘gezicht’
geen donkere ‘komma’
guttata etc met donkere buik (bv N-, O& C-Europa)
zeer lichte, ’spookachtige’ verschijning; vaak hangende poten tijdens jagen
PALESTIJNSE BOSUIL in licht van schijnwerper
geelachtige iris grove bandering
goudoker WOESTIJNOEHOE grove bandering op slag- en staartpennen DZ
208-235_Alken-nachtzwaluwen_NL.indd 231
pas op verwarring met Woestijnoehoe; a daarvan is nauwelijks groter dan Bosuil!
11-06-10 11:16
298
LIJSTERS
NOORDAMERIKAANSE LIJSTERS
Verschillende Noord-Amerikaanse lijsters zijn herhaaldelijk als dwaalgast in Europa vastgesteld, waarvan de meest ‘gewone’hier worden behandeld. Lijsters zijn weliswaar krachtige en goede vliegers, maar om als Noord-Amerikaanse zangvogel Europa te kunnen bereiken is enige hulp nodig van gunstige weersomstandigheden in het najaar: krachtige rugwind samenhangend met lagedrukgebieden boven de noordelijke Atlantische Oceaan. Eén soort behoort tot het genus Turdus, waarvan diverse andere soorten als broedvogel in Europa voorkomen; de andere vier behoren tot het genus Catharus, een typische Amerikaanse groep van kleinere lijstersoorten.
Roodborstlijster Turdus migratorius
–
L 22-25 cm. Dwaalgast in Europa (ook in België), voornamelijk in najaar en winter. Weinig schuw; in N-Amerika vaak in tuinen en ook als dwaalgast in Europa meestal op vergelijkbare plaatsen aangetroffen en zich gedragend als een Merel of Kramsvogel. HERKENNING Vrij zwaar gebouwd; vorm en gedrag herinneren aan Kramsvogel. Lange vleugels en staart en stevige poten. Hipt of loopt een paar stappen op grasvelden, dan stilstaand en speurend naar regenwormen. Gehele borst, flanken en bovenste deel van buik roestrood (met beigewitte veertoppen in vers kleed, smalst bij adult {). Bovenzijde donkergrijs (met vage bruine tint bij } en 1e winter); kop nagenoeg zwart (doffer bij } en 1e winter) met witte vlekken rond oog. Keel wit, dicht en grof met zwart gevlekt (bij sommige vlekking zo dicht dat ze van afstand zwart lijken). Adult met bijna geheel gele snavel in voorjaar, maar snavel donkerder in winter; 1e winter met geheel donkere snavel. Variatie: {{ van ondersoort nigrideus hebben roetzwarte of dicht zwart gevlekte mantel en dieper rode onderdelen. GELUID Merelachtig, incl laag tsjakkend tsjok-tsjoktsjok en meer opgewonden kli-kli-kli-...
Dwerglijster Catharus ustulatus
–
L 16-18 cm. Dwaalgast in Europa (ook in België), na Grijswangdwerglijster vaakst vastgestelde Catharus-lijster; vooral in okt. Nogal waakzaam. HERKENNING Vrij klein, beduidend kleiner dan Zanglijster. Ongeveer hetzelfde getekend als Zanglijster, maar donkere vlekken op onderdelen kleiner en beperkt tot keel en borst, en vlekking op flanken zwakker en ver voor poten ophoudend (Zanglijster is zwaar gevlekt tot op buik en flanken, tot voorbij poten). In vlucht met typisch ondervleugelpatroon van Catharus (en Zoothera) met brede witte en donkere banen. Smalle donkere baardstreep. Flanken grijs getint. Lijkt op Grijswangdwerglijster, maar heeft geelbruin getinte, duidelijkere oogring (in plaats van grijswit en smal), zwakke geelbruine tint op oorstreek en duidelijke beigewitte streep over teugel. Bovenzijde grijsbruin met groenige tint (maar broedvogels van NW-Amerika met rossere tint). GELUID Vluchtroep, vaak ’s nachts te horen, een hoog, zacht, stijgend kvuuuui. Wanneer nerveus, een scherp, resonerend sjipp.
Grijswangdwerglijster Catharus minimus
–
Heremietlijster Catharus guttatus
–
Veery Catharus fuscescens
–
L 15-17 cm. Dwaalgast in Europa, vooral midden- en eindokt; vaker dan andere Catharus-soorten. Schuw, blijft meestal in dekking. HERKENNING Klein. Net als andere Catharussoorten in vlucht karakteristiek breed wit-donker-wit patroon op ondervleugel. Lijkt op Dwerglijster (met fijne donkere vlekken op benedenkeel en borst, smalle donkere baardstreep, grijs getinte flanken, egaal grijsbruine bovenzijde), maar verschilt door meer grijswitte grondkleur van oorstreek en keel, meestal smallere en minder opvallende grijswitte oogring (in 1e winter soms iets duidelijker) en ontbreken van duidelijke lichte streep boven teugel. Variatie: ondersoort bicknelli (noordoosten van N-Amerika, meestal als aparte soort beschouwd) is klein, met zwakke roodachtige tint op staart en helft van ondersnavel geel. GELUID Roep tijdens trek, vaak ’s nachts, een schel fluitend, langgerekt en iets dalend tsii(uu). L 15-17 cm. Dwaalgast in Europa. Schuw, blijft bijna altijd verscholen in dekking. HERKENNING Klein. Net als andere Catharus-soorten in vlucht karakteristiek breed wit-donkerwit patroon op ondervleugel. Borst spaarzaam gevlekt, maar met grote, duidelijke, zwarte vlekken. Flanken meestal geheel ongevlekt (hoogstens met diffuse grijze vlekken). Bovenzijde grijsbruin, met roestrood getinte staart en stuit (als bij Nachtegaal, maar heeft andere veerkenmerken en kortere staart en is iets groter en compacter). Witte oogring. Trekt vaak staart omhoog en laat deze langzaam weer zakken. GELUID Roep een Merelachtig maar hoger, iets gedempt, in reeksen herhaald tsjuuk. Ook een geforceerd, nasaal, meesachtig wieuuh (iets stijgend). L 16-18 cm. Dwaalgast in Europa (slechts enkele najaarsgevallen). Schuw en teruggetrokken. HERKENNING Klein. Net als andere Catharus-soorten in vlucht karakteristiek breed wit-donker-wit patroon op ondervleugel. Lijkt zeer veel op Dwerglijster en Grijswangdwerglijster, maar onduidelijker en minder gevlekt op keel en borst. Bovendien bovendelen geheel warm roestbruin getint (bij Heremietlijster alleen stuit en staart roodbruin; westelijke ondersoort van Grijswangdwerglijster heeft echter ook roodbruine bovenzijde). Oogring altijd smal en onduidelijk. Indien kort gezien is verwarring met Noordse Nachtegaal mogelijk, maar gehele bovendelen (niet alleen staart) met roodbruine tint en poten rozebruin (niet grijs). GELUID Roep een fluitend, hees pjiu (dalend).
In tegenstelling tot Zanglijster hebben alle op p 299 afgebeelde soorten (behalve Roodborstlijster) een opvallend zwart-wit patroon op de ondervleugel
276-301_Lijsters_NL-nieuw-corr2016.indd 298
08-04-16 10:41
LIJSTERS
ROODBORSTLIJSTER
299
aa gemiddeld zwarter op kop dan oo
witte hoeken lichte veertoppen karakteristiek voor vers kleed (najaar-winter) ad a winter dwaalgasten in Europa meestal in stadsparken en tuinen, waar ze zich als Merels gedragen
veel kleiner dan Zanglijster (links)
DWERGLIJSTER
zwaarder getekende oorstreek
flanken zachtgrijs met veel subtielere vlekking dan bij Zanglijster
GRIJSWANGDWERGLIJSTER
best te herkennen aan verschil in koptekening
DWERGLIJSTER oogring gewoonlijk beperkt tot dunne halvemaan achter oog
KM
bovendelen vrij warm olijfbruin
grijsachtige wangen en ‘gezicht’; mist opvallende beige oogring en lichte streep boven teugel (vergelijk Dwerglijster)
borstvlekken relatief groot en opvallend Heremietlijster heeft als enige Catharussoort vaak lichte toppen aan middelste dekveren
helder roestrode staart
VEERY
VEERY
GRIJSWANGDWERGLIJSTER
wipt vaker dan andere Catharussoorten staart omhoog en beweegt deze langzaam omlaag
opvallende witte oogring
beige tint op ’gezicht’, duidelijkere oogring dan bij Grijswangdwerglijster
Dwerglijster mist zware tekening op oorstreek, beige toppen op middelste dekveren en beige flanken van Zanglijster
meeste Catharussoorten in Europa zijn 1e jaars, maar adulte en 1e jaars lijken sterk op elkaar
HEREMIETLIJSTER
Dwerglijster (rechts) mist vage deel van wenkbrauwstreep achter oog zoals bij Zanglijster
ZANGLIJSTER
onderzijde dieper van kleur bij aa
contrast tussen geruide binnenste grote dekveren en niet-geruide (juv) buitenste beste kenmerk om 1e jaars te herkennen; geslachtsbepaling moeilijker, bij oo gewoonlijk kop bruiner en onderdelen lichter van kleur
1e winter o
als dwaalgast in Europa mogelijk te verwarren met Noordse Nachtegaal, vooral bij kortstondige waarneming
NOORDSE NACHTEGAAL
onopvallende oogring
tamelijk helder roodbruin op gehele bovendelen
vagere vlekking dan bij andere Catharussoorten zijdewit
bij NO-populaties bovendelen meer roodbruin
276-301_Lijsters_NL-nieuw-corr2016.indd 299
08-04-16 10:41
410
DWAALGASTEN
Groene Reiger Butorides virescens Amerikaanse Kleine Zilverreiger
Z
L 40-47 cm. Amerikaanse verwant van bijna kosmopolitische Mangrovereiger (p 80), en voorheen als conspecifiek beschouwd. Beide soorten komen samen voor in M-Amerika en noordelijk Z-Amerika; hier ook enige hybridisatie optredend. Waargenomen op Azoren, Canarische en Kanaaleilanden, meerdere in Brittannië, Frankrijk en IJsland en een enkel geval in Ierland en Nederland (in apr/meisep 2006-09 maar niet opgemerkt in 2008; eind okt-begin mei 2006-09 in ZOFrankrijk verblijvend). Lijkt op Mangrovereiger, maar verschilt door donkerdere kleuren en dieper roodbruine (bijna paars getinte) zijden van kop, hals en borst, met meer contrasterende witte strepen op midden van keel en langs zijkant van kin, en donkerdere leigrijze bovendelen met vage blauwgroene tint (Mangrovereiger is lichter en grijzer van boven en minder diep roodbruin van onder). (Niet afgebeeld.)
Amerikaanse Kleine Zilverreiger Egretta thula
–
L 55-65 cm, S 90-105 cm. Amerikaanse soort die behalve op Azoren ook in NDuitsland, IJsland en Schotland is vastgesteld. Lijkt zeer veel op Kleine Zilverreiger en heeft eveneens donkere tarsi met gele tenen, maar is te herkennen aan: bijna altijd duidelijk gele achterzijde van onderste deel van tarsus (Kleine Zilverreiger heeft altijd geheel donkere tarsus); dieper gele tenen incl zolen (bij Kleine Zilverreiger valer geel met groen getinte zolen); felgele teugel buiten paartijd (bij Kleine Zilverreiger blauwgrijs of groenig); kortere, ruigere witte pluim op achterhoofd van adult zomer; iets kleiner formaat, met kortere hals en poten.
Middelste Zilverreiger Mesophoyx intermedia Middelste Zilverreiger
Reuzenreiger Ardea goliath
Reuzenreiger
juv
Witbandzeearend DZ
408-417_Dwaalgasten_NL.indd 410
–
L 95-105 cm, S 150-160 cm. Broedt in tropisch Afrika. Waargenomen op Canarische Eilanden en in Egypte, Israël, Jordanië, Marokko, Spanje en Turkije. Lijkt op Ooievaar, maar heeft rode gezichtshuid (soms deels oranje) en geelachtige snavel met iets omlaaggebogen punt. Verenkleed wit; vleugeldekveren, schouderveren, mantel en rug met roze tint. Poten oranjerood. Lijkt in vlucht veel op Ooievaar, maar best te herkennen (ook op afstand) aan zwarte staart. Onvolwassen met vuil grijsbruin verenkleed, grijsgroene poten en rozegele gezichtshuid.
Witbandzeearend Haliaeetus leucoryphus
Afrikaanse Nimmerzat
–
L 135-150 cm, S 210-230 cm. Broedt in tropisch Afrika en O-Irak. Soms ook broedend in Egypte; verder gevallen in Israël, Jordanië en (eind 19e eeuw) Syrië. Zeer grote reiger, als Blauwe Reiger met blauwgrijze bovenvleugel en witte voorhals met zwarte strepen, maar met roodbruine kruin en achterhals, donker roodbruine onderdelen, krachtige zwarte snavel en zwarte poten. Adult met roodbruine kuif op achterhoofd. Juveniel zonder kuif en iets lichter.
Afrikaanse Nimmerzat Mycteria ibis
juv
–
L 60-72 cm, S 105-115 cm. Broedt in Afrika ten zuiden van Sahara en in Z- en O-Azië. Enkele gevallen in Egypte, Israël, Italië en Jordanië. Iets groter dan Kleine Zilverreiger, maar door korte en gewoonlijk geheel gele snavel (alleen uiterste punt donker) meer herinnerend aan Grote Zilverreiger (indien kleiner formaat niet duidelijk, individuen vaak moeilijk met zekerheid te onderscheiden van Grote). Mondhoek eindigt onder midden van oog, of tenminste vóór achterkant van oog (voorbij oog reikend bij Grote), kop is meer afgerond (hoogste punt van kruin in midden) en hals doorgaans minder geknikt, gelijkmatiger S-vormig. Poten geheel donker. Adult zonder sierveren op kop (wel bij Kleine).
(Z)
L 73-84 cm, S 185-210 cm. Plaatselijke en zeldzame broedvogel bij meren en langs rivieren in C- en Z-Azië, vroeger ook in Wolgadelta, Rusland. Dwaalgast in onder meer Finland, Israël, Noorwegen en Polen; eenmaal in Denemarken/ Duitsland/Nederland (sep/okt 1976; adult; herkomst twijfelachtig). Adult makkelijk te herkennen aan witte, gelijkmatig afgeronde, middellange staart met brede zwarte eindband (als jonge Steenarend), donkerbruin lichaam, geheel donkere vleugels, en contrasterende beigewitte kop. Vrij lange, onbevederde, lichtgrijze tarsi. Onvolwassen licht kaneelbruin op kop en lichaam, met donkerbruine band door oog; kan in vlucht doen denken aan Steppearend door formaat en witte baan over ondervleugel, maar baan loopt over middelste (niet grote) dekveren, oksels zijn wit en binnenste handpennen hebben zeer grote witte vlekken; geheel donkere staart is rechter.
11-06-10 11:19
DWAALGASTEN
Bateleur Terathopius ecaudatus
– Bateleur
L 50-60 cm, S 170-190 cm. Broedt in Afrika. Dwaalgast in Cyprus, N-Egypte, Israël (c 10) en Tunesië. Onmiskenbaar door lange, eigenaardig gevormde vleugels met bolle achterrand van arm en ingesnoerde binnenhand, waardoor vleugelpunt smal maar niettemin diep gevingerd is.‘Gecoupeerde’ staart bij adult zo kort dat poten in vlucht duidelijk voorbij staart uitsteken; kop en hals lijken lang en geheel uit verhouding opvallend ver uit te steken. Vaak snelle vlucht, met veerkrachtige slagen; vleugels in glijvlucht in V-vorm; haalt acrobatische toeren uit in vlucht (‘rolt’ bijvoorbeeld). Verenkleed van onvolwassen vogels als van donkere buizerd, maar uiterlijk van adulte opvallend, met zwarte kop, onderdelen en schouderveren, en roodbruine rug en staart. Washuid en poten oranjerood. { heeft geheel zwarte slagpennen, } is wit met zwarte vleugelachterrand.
Amerikaanse Torenvalk Falco sparverius
–
L 31-37 cm. Broedt in N-Amerika. Dwaalgast in Engeland, Faeröer, Ierland, IJsland, Portugal, Schotland en Spanje. Te onderscheiden van Meerkoet aan donkere band over wit snaveluiteinde (snavel is blauw getint, en donkere band is van dichtbij paarsachtig), witte buitenste onderstaartdekveren en kleine donkere (roodachtige) vlek op bovenste deel van voorhoofdsschild. Ook iets slanker, met rechter rugprofiel en lichter grijze lichaamsveren dan Meerkoet.
408-417_Dwaalgasten_NL.indd 411
juv o
Amoerroodpootvalk
ad a
Afrikaans Purperhoen
–
L 29-33 cm. Broedt in N-Amerika. Dwaalgast op Azoren, Canarische en Kaapverdische Eilanden en in Engeland, IJsland, Italië, Noorwegen en Zwitserland. Lijkt enigszins op Waterhoen, maar heeft geen witte streep langs flanken, iets langere poten, diep ultramarijnblauwe onderdelen en groenachtige bovendelen. Snavel rood met gele punt; schild op voorhoofd blauwgrijs. Groter dan Afrikaans Purperhoen, met geheel witte onderstaartdekveren (zonder donker centrum) en gele poten.
Amerikaanse Meerkoet Fulica americana
Amerikaanse Torenvalk
–
L 22-25 cm. Broedt in tropisch Afrika. Behalve in N-Afrika en op Canarische Eilanden ook dwaalgast in Brittannië, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Israël, Italië, Malta, Polen, Portugal en Spanje. In dichte, natte moerassen; moeilijk te zien. Klein, niet groter dan Waterral. Korte, geheel rode snavel en donkerblauw met groen verenkleed. Duidelijk kleiner dan Amerikaans Purperhoen (zie onder), met rode poten en witte onderstaartdekveren in midden gedeeld door zwarte baan. Juveniel lijkt op kruising tussen juveniele Kemphaan en } Klein Waterhoen(!).
Amerikaans Purperhoen Porphyrio martinica
juv
–
L 26-30 cm, S 63-71 cm. Broedt in ZO-Siberië, O-Mongolië en O-China, overwintert in ZO-Afrika; meeste steken tijdens trek Indische Oceaan over. In Europa dwaalgast in Brittannië, Hongarije, Italië en Zweden. Oostelijke tegenhanger van Roodpootvalk, waarmee nauw verwant; is iets kleiner en compacter. Adult { verschilt van Roodpootvalk door zuiverwitte ondervleugeldekveren en gemiddeld iets donkerdere kruin, mantel en vleugelvoorrand. Adult } verschilt van Roodpootvalk door witte (niet oranjebruine) onderdelen, met grove zwarte strepen op borst en bandering op flanken (Roodpoot: fijn gestreept of gevlekt); kruin donkergrijs (niet oranjebruin). Juveniel sterk lijkend op juveniele van zowel Roodpootvalk als Boomvalk, alleen verschillend door soms zichtbare aanduiding van donkere bandering op achterflank.
Afrikaans Purperhoen Porphyrio alleni
ad
–
L 23-25 cm. Amerikaanse soort. Dwaalgast in Brittannië, Denemarken en Malta. Als kleine Torenvalk, maar vleugels iets korter en breder. In vlucht langs vleugelachterrand meestal lichte subterminale vlekken, aanzet van lichtere baan vormend. Bidt vaak met waaiervormig gespreide staart (roodbruin met zwarte eindband). In elk kleed te herkennen aan zeer contrastrijk koppatroon met zwarte snorstreep, zwarte streep op oorstreek en zwarte vlek op zijkant van achterhoofd. { en } blauwgrijze kruin met roodbruin midden en zwart gebandeerde, roodbruine mantel en rug; { blauwgrijze en } roodbruine vleugels. Juveniel { met grovere bandering op mantel dan adult {.
Amoerroodpootvalk Falco amurensis
411
Amerikaans Purperhoen
Amerikaanse Meerkoet
DZ
11-06-10 11:19
Natuurpunt helpt het Vlaamse landschap beschermen Natuurpunt is een onafhankelijke organisatie die zich inzet voor natuurbehoud in Vlaanderen. Gesteund door ruim 90.000 leden zetten meer dan 6000 vrijwilligers zich dagelijks in om bedreigde planten, dieren, biotopen en landschappen te beschermen. Daartoe kopen en beheren we honderden natuurgebieden, brengen we de gezondheid van de natuur in kaart, laten we mensen de schoonheid en kennis over de natuur ontdekken en gaan we in dialoog met beleidsmakers. In onze natuurgebieden verwelkomen we jaarlijks meer dan 2 miljoen bezoekers op zoek naar rust, schoonheid en inspiratie. Natuurpunt Coxiestraat 11 2800 Mechelen BELGIĂ‹ Telefoon +32 (0) 15 29 72 20 Website www.natuurpunt.be Sociale media www.facebook.com/natuurpunt www.twitter.com/mijnnatuurpunt www.instagram.com/natuurpunt
429-448_Register_NL-nieuw_corr2016.indd 446
08-04-16 10:50
Vogelbescherming Nederland: help mee vogels te beschermen! Gefeliciteerd! U hebt een van de beste en fraaiste vogelgidsen van Europa in uw handen. Met prachtige illustraties, heldere teksten en accurate verspreidingskaartjes. De gids biedt alles wat u nodig hebt om vogels te gaan ontdekken. Vogelbescherming Nederland stimuleert het kijken naar vogels van harte en is blij met de steeds grotere populariteit ervan. Niet alleen krijgen mensen daardoor meer oog voor natuur, ook het draagvlak voor bescherming van natuur en vogels neemt toe. Vogelbescherming Nederland maakt zich sterk voor de bescherming van vogels en hun leefgebieden. Dat is hard nodig, want alleen al in Nederland staan er maar liefst 78 soorten op de Rode Lijst van bedreigde vogels. Wij zetten ons met hart en ziel in om die bedreigde vogels weer van de Rode Lijst af te krijgen. Van de majestueuze blauwe kiekendief tot de geheimzinnige roerdomp. En natuurlijk onze Nationale Vogel de grutto! Als partner van BirdLife International werkt Vogelbescherming ook wereldwijd aan de bescherming van vogels en natuur. In een groot aantal landen ondersteunen we projecten en we voeren internationale campagnes, bijvoorbeeld voor een veel betere bescherming van trekvogels die onder meer via onze eigen Waddenzee naar Afrika vliegen. U kunt ook zelf bijdragen aan de bescherming van vogels door bijvoorbeeld uw tuin vogelvriendelijk in te richten. U kunt Vogelbescherming Nederland helpen door lid van onze vereniging te worden. Samen staan we sterk en kunnen we meer bereiken. Als lid krijgt u bovendien vijf keer per jaar het schitterende tijdschrift Vogels thuisgestuurd, met daarin prachtige artikelen, fotografie en reportages over vogels, inclusief vogelkijktips en de mooiste vogelplekken om in Nederland te bezoeken. Meld u aan als lid op www.vogelbescherming.nl en een nieuwe vogelwereld gaat voor u open. Neem deze prachtgids mee naar buiten en geniet. Heel veel vogelplezier! Fred Wouters, directeur Vogelbescherming Nederland
429-448_Register_NL-nieuw_corr2016.indd 447 CZ_Ptaci_Evropy.indb 2
08-04-16 10:50
van Europa
In deze geheel herziene en uitgebreide editie staan alle
ruim 900 vogelsoorten in Europa, inclusief Noord-Afrika en grote delen van het Midden-Oosten. Van elke soort zijn alle gegevens overzichtelijk gerangschikt op één tekstpagina tegenover de afbeeldingen. De kaartjes geven zowel de broed- en wintergebieden als de trekroutes weer. Deze
nieuwe gids telt meer dan 4000 gedetailleerde tekeningen in kleur.
In de tekst staat een uitermate secure en uitvoerige
beschrijving over habitat, verspreidingsgebied, herkenning, geluid en voorkomen in Nederland en België. Het register is uitgebreid met de internationaal veel gehanteerde Engelse vogelnamen.
Vogelgids van Europa
Vogelgids
ANWB
ANWB
ANWB
Vogelgids van Europa
NUR 528 Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen
9 789021 563626 www.kosmosuitgevers.nl
kosBOvogelgids0316.indd 1
31-03-16 10:01