Rodenbachstraten

Page 1

V

O

O

R

W

O

O

R

D

De uitgave van dit boekje is bedoeld als blijvende herinnering ter gelegenheid van de viering van het vijftigjarig bestaan van de Rodenbachwijk en de herdenking van de geboorte van Albrecht Rodenbach honderdvijftig jaar geleden. De wijkraad, een nieuw rodenbachcomité, de stad, vzw de wekker en de bouwmaatschappij De Mandel werkten samen om een origineel feest te realiseren. Dit boekje is een herwerking van een vroegere uitgave “De Sint-Lutgartwijk van Roeselare” uit 1977 door Henri Dequeker. Deze uitgave bestond uit een bespreking van de herkomst van de straatnamen aangevuld met sappige anekdotes over de eerste 20 jaar van de wijk en foto’s van die vroege jaren. Er zijn ondertussen heel wat straten bijgekomen. Daarom loonde het de moeite het werk nog eens over te doen. Er staan ook een aantal recepten in die we overgenomen hebben uit de wijkkrant. Toepasselijk hebben zij als centraal ingrediënt: het Rodenbachbier. Veel leesplezier, De redactie

��

3

��



HISTORIEK VAN DE RODENBACHWIJK Als men het heeft over de Rodenbachwijk, hebben we het over de straten die liggen in de rechthoek begrensd door de Collievijverbeek in het zuiden, de Klauwaertbeek in het noorden, de Westlaan in het oosten en de R32 in het westen. De naam Rodenbachwijk danken we aan de straatnamen die in 1956 werden gekozen bij de aanleg van de nieuwe wijk. De sociale woningen werden door de bouwmaatschappij De Mandel gebouwd. Dit gebeurde in het jubileumjaar, waarin Rodenbachs geboorte herdacht werd, 100 jaar daarvoor. Daarom koos men voor namen die verwezen naar zijn werken. De straatnamen die er later bijkwamen, verwijzen ook bijna allemaal naar Rodenbach of naar andere figuren uit de Vlaamse Beweging. Voordien werd deze buurt niet als een aparte wijk aanzien

��

omdat er enkel lintbebouwing was langs de Ieperse-, Molen- en Groenestraat. Op een schilderij in het stadhuis van Roeselare, naar een plan van Sanderus, bemerk je inderdaad enkel ‘de straet van Rousselaere naar Ipre’, ‘de Westmeulenstrate’ en de ‘Groenestraete’. Na de tweede wereldoorlog begon voor de wijk de groei. In 1952 werd het deel van de Westlaan tussen Iepersestraat en Diksmuidsesteenweg afgewerkt, in 1953 de Abeelstraat gebetonneerd, in 1954 volgde dan de Eikstraat en het jaar erop de Westkouter. Vanaf 1956 volgde dan het grote werk. Na een kleiner project aan de Westkouter volgde de grote wijk van De Mandel. De Rodenbachwijk stond vroeger bekend als “Vrolijk België”. Deze naam was een verwijzing naar een gebouwencomplex op de Expo van 1958. Daar promoot-

5

��


te België 25 soorten bier. De woningen, gebouwd door De Mandel, hadden oorspronkelijk elk hun eigen pasteltint. Door de jaren heen is dit echter verdwenen. Het is nog steeds het centrum van de wijk met o.a. ’t Schuurtje. Het ontstaan van ’t Schuurtje De eerste stap: De situatie van 1953. Op die plek bevond zich de hofstede Costenoble. De uitweg van de boerderij liep tot in de Groenestraat. Ze zag er als volgt uit: in het midden een mestput, omzoomd door een woonhuis, een ovenkot, stallingen, een schuur en een wagenkot. In 1959 werden de stallingen gesloopt. Het puin gebruikte men als vulling voor de mestput. Er werden renovatiewerken uitgevoerd en de schuur werd omgebouwd tot wijkschool voor jongens. Er werden drie klassen voor zes studiejaren gebouwd. Nog voor het schooljaar begon telde de wijkschool 77 leerlingen. Drie leraars werden aangesteld:

de meesters Brusselaers, Van Walleghem en Lievens. Vanaf 1961 was al een vierde klaslokaal hoogst noodzakelijk. De wijkschool telde 93 leerlingen. Daarom werd het wagenkot omgevormd tot klaslokaal en meester Stock kwam het trio vervoegen. De tweede stap: De situatie van 1962. In 1962 werd gestart met de bouw van een splinternieuwe jongensschool. De oude school kwam leeg te staan maar kreeg al vlug een andere bestemming. E.H. Lagast kon er met de jongensChiro terecht. Ook de stadsdiensten gebruikten een klasje als opslagruimte. De overige twee lokalen werden voorbehouden als clubhuis voor bejaarden. Toen de Chiro verhuisde naar het parochiaal centrum in de Kattenstraat kwam een klaslokaal vrij.... tot E.H. Vandesompele dit te weten kwam.


De derde stap: Met “de Mandel” en het stadsbestuur werd onderhandeld en... jawel: De wijkraad mocht het derde klasje gebruiken en inrichten naar wens. Het belangrijkste was binnen geraken in het lokaaltje want alle sleutels waren spoorloos verdwenen. Met een paar praktijkleraars was dat geen echt probleem. Er werden nieuwe sloten geplaatst. Met de medewerking van enkele handige wijkbewoners werd een plafond geplaatst en zo hadden we een zoldertje als stapelruimte en meteen ook een warmer interieur. De vierde stap: Er was veel minder interesse en animatie in de bejaardenclub. Langzaam doofde deze beweging uit en toen het laatste drietal ook achterwege bleef kwamen ook die twee klassen vrij. Opnieuw werd onderhandeld... het hele gebouw, t.t.z. de hele schuur werd wijklokaal. Het schuurtje kreeg zijn bestemming. Iedereen zou er in terecht kunnen voor allerlei activiteiten. De

��

jeugdclub zou de zolder krijgen... maar die was er niet!!!. Er werd een stevige zolder gemaakt met zware “poutrellen” roosteringen, dikke spaanderplaten, vasttapijt en trap, wat banken, rekken, een bar, tafeltjes, zetels, enz... In een mum van tijd, met weinig geld en veel vrije giften kon het jonge volkje zijn intrek nemen in een eigen ruimte. Beneden werd ook getimmerd, geschilderd, gesleuteld, en genaaid. Grote en kleine tafels, een tapinstallatie, stoelen en versieringen maakten het geheel tot een behoorlijke ontmoetingsruimte. Er was veel volk op de opening. De waardering die men uitsprak over tal van nieuwe initiatieven was enorm. Nog even onderstrepen dat er permanente en strenge bewaking was. De vijfde stap: Na verloop van tijd leek dit lokaal onvoldoende en werd er uitgezien naar meer comfort. Het sanitair kon beter, er ontbrak een podium, een binnenmuur diende opgeschoven, een betere bediening en vastere reglementen

7

��


waren een noodzaak. Er werden nieuwe investeringen gedaan. Na afloop werd opnieuw een openingsfeestje georganiseerd door de wijkraad. De zesde stap: Een nieuw sanitair blok werd aangebouwd. Er werden hygiënische toiletten geplaatst met wasgelegenheid. De inkom werd comfortabel gemaakt. Er werd een aansluiting gemaakt op het rioleringsnet. Iedereen weet dat als men vaklui nodig heeft (en het mag dan nog niet te veel kosten) er nogal wat ‘gemanoeuvreerd’ moest worden. Uiteindelijk kwam alles voor mekaar. Dus een nieuw feestje voor dit zoveelste happy end. De zevende stap: Na deze laatste uitbreiding moest in 1999 nog de elektrische installatie aangepast worden. Het geheel werd gerealiseerd en alles werd opgesmukt en verfrist. Dankzij veel noeste en vrijwillige arbeid kon dit alles gerealiseerd worden.

De kapel Sinds Pasen 1966 heeft de wijk ook zijn eigen kapel. Gezien de Vlaamse namen op de wijk werd gekozen voor een Vlaamse heilige. En men kwam uit bij Sint-Lutgart, de favoriet-heilige der Blauwvoeterij ten tijde van Albrecht Rodenbach. Zij leefde van 1182 tot 1246. Nijverheid Veel nijverheid is er wel niet op onze wijk. Voor 1950 was er quasi enkel landbouw. In de jaren ‘50 werd dan in de Groenestraat door het bedrijf Ancien Etablissements Oscar Vanderhaege een weverij opgetrokken ter vervanging van hun verouderd bedrijf aan de ronde Kom. Dit wordt nu nog uitgebaat door de NV Flipts & Dobbels als vlaslinnenweverij. In de hoogdagen werkten daar 80 mensen. Met de aanleg van de Abraham Hansstraat, zo’n 10 jaar terug, kwamen er nog activiteiten bij. Daar vind je nu o.a. een expertisebureau, een fitnesscentrum en enkele transportgerelateerde bedrijven.


DE BEKEN VAN DE RODENBACHWIJK ����������������

�������������

De naam Collie is afkomstig van “collia” en is een afleiding van het Latijnse “collis”, wat heuvel betekent. Zo hebben we voorbij De Ruiter op het grondgebied Oostnieuwkerke de Collievijverstraat (verlengde van de Ieperseaardeweg).Op oude plannen kun je daar de Colliemolen terugvinden. De Colliemolenhoek ligt dus ten zuiden van Oostnieuwkerke, maar de beek ontspringt wel verder op het grondgebied Passendale (niet zo ver van de bron van de Mandel). Vermoedelijk was de grond aan de ene kant zo moerassig dat deze maandenlang onder water stond. Daarom vind je er de ‘waterstraat’. Je kon er niets op telen en dat vinden we terug in de naam ‘Magermerriestraat’. Pas veel later, toen de beken uitgediept werden en rechtgetrokken, werd deze grond �� vruchtbaar.

Dit is een verwijzing naar de Klauwaerts, de verwijtnaam die de Bruggelingen gaven aan de Gentenaars ten tijde van Van Artevelde. In 1382 trokken de Gentenaars op langs de Groenestraat en Iepersestraat richting Ieper en vochten dan in Westrozebeke de veldslag uit. Deze scheldnaam kregen ze als verwijzing naar de sympathie die Gent had voor de Engelse Koning. Zijn vlag was de Europese leeuw en als handlangers waren zij dus zijn klauwen. De Gentenaars verweten de Bruggelingen dan voor Leliaerts, als verwijzing naar de lelies in de vlag van de Franse koning.

9

��


DE STRATEN VAN DE RODENBACHWIJK In de Iepersestraat werd even voorbij het “Watergat” (samenvloeiing van Collivijverbeek en Babillebeek) ter hoogte van de afspanning De Ruiter in een ver verleden een brug over de Collievijverbeek gelegd, om richting Moorslede en Ieper te kunnen gaan. De oude weg naar Ieper liep rechtdoor via de Ieperseaardeweg. Tussen Oostnieuwkerke en Passendale komen de Groenestraat en Ieperseaardeweg samen om dan verder de heuvelrug (’s Graventafelstraat in Passendale) te volgen richting Ieper. De verharding van de wegen en het opkomen van het vervoer erop met paard en kar zorgden ervoor dat bepaalde oude wegen in onbruik kwamen en nieuwe wegen en gehuchten rond afspanningen groeiden. Dit verklaart dat de Groenestraat een minder belangrijke weg werd dan de Iepersestraat. Maar beide wegen zijn gekend als wegen waarlangs in 1382 het leger van Van Artevelde

richting Ieper trok. De meeste straatnamen in onze wijk werden echter pas in de laatste 50 jaar toegekend. Daarom volgt wat meer uitleg over iedere individuele betekenis.

����������� Deze straat werd aangelegd in spiegelbeeld van de Lindenstraat tussen de Iepersestraat en de Molenstraat. Ze werd pas aangelegd in 1953, nadat er enkele woningen gebouwd en bewoond waren (vroeger was dat geregeld zo en dat zorgde voor veel moddertaferelen). Ze kreeg een boomnaam mee, als uitloper van het Meiboomkwartier. Dit is een oudere wijk, ook gebouwd door de sociale bouwmaatschappij De


Mandel, die ten zuiden van de Collievijverbeek ligt en waar alle straten een boomnaam kregen. De straat is genoemd naar een soort populier of peppel. Bij de abeel onderscheiden we de witte en de grijze of grauwe abeel. De witte abeel (Populus alba L.) kan tot 30 m hoog worden, maar komt meestal voor als een veel kleinere boom. De schors is glad en wit of grijs met ruitvormige tekeningen. Aan de voet wordt de schors later donkerder en ruwer. De gelobde bladeren zijn 4 tot 10 cm lang en bij het ontluiken, net als de jonge takken en knoppen volledig witviltig behaard. De bloemen ontluiken in april vóór de bladeren. De mannelijke katjes hebben een karmozijnrode kleur en zijn behaard. In juni laten de vruchtkatjes het witte, katoenachtige zaad vrij. De witte abeel is waarschijnlijk niet inheems in Vlaanderen, maar wordt in de kuststreek vaak aangeplant vanwege zijn weerstand tegen zout in de lucht.

��

De grauwe abeel (Populus canescens) is een populierensoort die tot 30 m hoog kan worden. Sommige bronnen beweren dat de grauwe abeel een ‘gestabiliseerde’ kruising is tussen de ratelpopulier en de witte abeel. De bladeren zijn grof gegolfd tot getand. Opvallend zijn de onderzijde van bladeren, de jonge takken en de knoppen die grijsviltig behaard zijn. De grauwe abeel blijkt goed bestand tegen zoute zeewind.

������������������ Deze zijstraat (laatste straat richting R32) loopt dood op de Klauwaertbeek en heeft als enige straat in de wijk geen woonfunctie. Net als voor de andere recente straten tussen Groenestraat en deze beek werd gekozen voor een naam die verwijst naar de Vlaamse Beweging, of toch naar iemand die streed tegen de Franse voertaal bij de burgerij en

11

��


officiële instellingen. Abraham Hans is geboren op 12 februari 1882 te Sint-Maria-Horebeke en was de zoon van de Hollandse onderwijzer Bastiaan Hans, ingeweken in Horebeke vanuit Den Briel. Door de schoolstrijd moest de familie uitwijken naar Roeselare. Slechts tijdens de vakanties trok hij terug naar zijn geboortedorp om wat centen te verdienen bij boer Blommaert. Hij haalde in 1903 zijn onderwijsdiploma en gaf les op verschillende plaatsen in België en Nederland. Hans was sterk Vlaamsgezind. Dit kwam door de confrontatie met de ellende van de Vlaamse seizoensarbeiders die naar Frankrijk trokken en de verfransing van het onderwijs, waar Rodenbach ook tegen opkwam. Hij behoorde tot de stichters van de eerste vereniging voor Beschaafde Nederlandse Omgangstaal en zette zich in voor het gebruik van het Nederlands aan de universiteit van Gent. Abraham Hans overleed op 6 juli 1939 te Knokke op 57-jarige leeftijd.

������������ Deze straat is naast de Platanenstraat één van de 2 toegangswegen tot de wijk ‘Het Groenpark’. Deze wijk ligt ten zuiden van de Collievijverbeek en ten westen van het Meiboomkwartier en valt op door zijn woningen met platte daken en witgeschilderde gevels. Zoals alle straten ten zuiden van de Iepersestraat werd ook hier een boomsoort als naam gekozen. De beuk is een hardhoutboom die goed de schaduw kan verdragen. Als losstaande boom kan hij wel 40 meter hoog worden. Typisch is zijn gladde en grijze stam, dit is een gevolg van een bepaalde schimmelvorming. Meer gekend is echter de hagebeuk, omdat die de eigenschap heeft tijdens de winter zijn afgestorven blad te behouden en dit pas begint te verliezen bij het schieten van nieuwe bladeren.


��������������� Zoals alle straatnamen van de Mandelwijk is ook deze straat genoemd naar een werk van Albrecht Rodenbach. De Blauwvoet werd geschreven in 1875. Inspiratie hiervoor vond hij bij een roman van Hendrik Conscience: “Kerels van Vlaanderen”. Dit werd later op muziek gezet en werd het lied van de Vlaamse studentenbeweging. In dit gedicht heeft hij het over de vogel die het zeegedruis voorspelt, namelijk een blauwvoetige soort Jan van Gent, een zeevogel die je nu nog aan de Noordzee kunt aantreffen. Met zijn vleugelwijdte, die bij volwassen vogels bijna 2 meter kan bereiken en zijn lengte van 70 tot 100 cm is dit een indrukwekkend dier. Opvallend zijn de scherp getekende kop met blauwe ogen en blauwe poten die de vogel zijn bijnaam bezorgden. Hij brengt zijn leven voor driekwart vliegend boven zee door en moet, gezien zijn kracht, niet wijken bij stormwin-

��

den. Aangezien de andere vogels dit wel moeten doen, komt men tot de leuze “Vliegt de blauwvoet? Storm op zee!

��������������� Deze straat ligt tussen het Groenpark en de Iepersestraat en dus ten zuiden van de Iepersestraat en kreeg deze boomnaam. De cipressenfamilie bestaat uit naaldbomen en –struiken, waarvan er diverse waardevol

13

��


hout leveren. Het zijn bomen met harsachtig hout en schaalachtige bladen, die permanent groen blijven. De kleine blaadjes liggen zo dicht tegen de twijgen aangedrukt dat het groen van de schubvormige bladeren het enige is wat je van de jonge loten te zien krijgt. Cipressen vormen ook geen knoppen voor het volgend jaar, maar groeien gewoon door in de lengte. De meest typische zijn de Italiaanse cipressen. Het is opvallend dat deze bomen ook veel voorkomen in de mythologie, onder andere door de zeer hoge leeftijd die ze kunnen bereiken (500 jaar en ouder zijn geen zeldzaamheid!). Vooral in de Griekse en Turkse mythologie komen ze veelvuldig voor. Ze staan symbool voor rouwen en onsterfelijkheid.

������������������� Deze priester-dichter werd geboren in 1790 te Roeselare en overleed te Gent op 5 maart 1860. Als gekend hellenist was hij geboeid door de invloed, die de Griekse beschaving had op andere beschavingen en kwam zo rond 1840 tot een vertaling van Homerus’ Ilias in nederlandstalige rijmloze verzen. Hoewel literair Vlaanderen reikhalzend uitkeek naar het eindresultaat van de onderneming werd de vertaling nooit gepubliceerd. Voor neerlandici is het werk vandaag nog steeds interessant. Het werk brengt in een literair Nederlands de Trojaanse oorlog tot leven. Het is daarnaast getuige en slachtoffer van de spellingsverwarring rond 1830. Tenslotte geeft het werk ons een beeld van de vertaalpraktijk van Domien Cracco, die de 19e-eeuwse algemeen verbreide vertaalopvattingen weerspiegelt.


��������� De Eikstraat vormt samen met de Lindenstraat de aansluiting van het Meiboomkwartier met de Iepersestraat. Enkel het deel tussen de Collievijverbeek en de Iepersestraat behoort tot de wijk. Op het Meiboomkwartier verwijzen alle straatnamen naar een boomsoort. De eik is de “koning van de houtsoorten” en kan honderden jaren oud worden. Verder staat de eik symbool voor kracht en stoerheid.

��������������� Terug een straat midden in de wijk en dus naar een werk van Albrecht Rodenbach genoemd. ‘Fierheid’ is een ander gedicht van Albrecht Rodenbach, dat hij neerpende in 1876. Hierbij heeft hij het over de “Trotsche stede”

��

Gent, waarbij de Gentse poorters strijden tegen de Fransen en dus tegen de onderwerping aan Filips de Stoute. Deze Hertog van Bourgondië was door zijn huwelijk met Magaretha Van Male in 1384 Graaf van Vlaanderen geworden. Ze reden de hertog-graaf “gemanteld en in ’t goud geregen” tegemoet in Doornik om over vrede te gaan onderhandelen na de verloren veldslag te Westrozebeke (het rommelde al een tijdje tussen de Fransen en de Gentenaars – zie Jan Hijoen en de Witte Kaproenen). Toen deze hen wilde doen knielen om hen zijn eisen te verkondigen, weigerden ze. “De knieval of den oorlog” beval Filips de Stoute. “Waart de knieval of de dood, dan nog blijft ons antwoord gelijk” antwoordden de poorters. Waarop Margaretha van Male op haar knieën viel bij haar echtgenoot en smeekte om vrede. Zo zorgde de gravin, zelf van Vlaamse bloede, dat haar gemaal moest zwichten. Waarop de Gentenaren kalm en gerust, na een dankbare begroeting aan hun gravin en een hoofse groet aan de graaf, maar vol trots en

15

��


met een vrede-akkoord huiswaarts mochten keren. “Helaas, waar is der Oudren fierheid nu gevaren!” Als je deze tekst plaatst in de periode waarin Rodenbach ze neerpende, is dit natuurlijk een klacht tegen alles wat verfranst was hier in Vlaanderen, namelijk het onderwijs, de politiek...Kortom als je iets wilde bekomen, moest het in het Frans gebeuren. Deze tekst was dus een oproep aan het Vlaamse volk om met trots voor het “Vlaams-zijn” te durven uitkomen.

������������ Dit is vermoedelijk de oudste straat die doorheen de wijk gaat. Ze is gelegen op de natuurlijke heuvelrug tussen de 2 beken (hoogteverschil tussen Groenestraat en Iepersestraat ter hoogte van de ring is 6 meter!)

en kwam nooit onder water te staan. Nu bemerken we daar niet meer zo veel van, maar de Westmolen in Roeselare en de Colliemolen in Oostnieuwkerke stonden op dezelfde plooi in het landschap. Omdat ze niet dadelijk in de richting van een bepaald gehucht of dorp liep kreeg de straat dan de naam “groenestraete” opgeplakt. Ze is immers heel lang onverhard gebleven en had heel weinig bebouwing. Niettegenstaande de stad reeds heel wat is verstedelijkt, mogen we stellen dat deze straat toch nog altijd een redelijk groene omgeving doorkruist. Of dit de juiste oorsprong is van de betekenis van deze straat mag een raadsel wezen. Anderzijds is het van oudsher één van de meest verwaarloosde straten in de stad. Tot 1958 was de straat geplaveid met bemoste kasseien die er uiteraard vrij groen en onverzorgd uitzagen. Wie het zag zei het voort: “de strate ziet er vrij groen uit!” Een kleine nuance van de uitspraak maakt er de “Groenestraat” van. Groen heeft ook een symbolische


waarde. Het verkondigt mildheid, blijdschap,schoonheid, ... Zelfs politieke partijen en andere organisaties gebruiken deze kleur. Groen is tevens een heraldieke kleur. De derde kleur in de rij wordt ook sinopel genoemd of smaragdgroen. Welke bedoeling hadden de toenmalige beleidsmensen met deze naam? Eén ding is zeker; de straatnaam komt reeds voor op een schilderij van 1729, gemaakt naar een plan van Sanderus. Samen met de straete van Rousselaere naar Ipre, de (West)Meulenstraete en ’t Piljoenstraetjen is de Groenestraete één van de oudste straten van Roeselare. Zelfs bij de beschrijving van de slag te Westrozebeke in 1382 zou er sprake zijn van een Groenestraete.

��

����������� Ten oosten van de Westlaan in de buurt van de vroegere Westmolen vind je de straatnamen Bakkerstraat en Meelstraat terug. Toen er nog een straatnaam moest gezocht worden voor deze straat tussen de Groenestraat en Molenstraat kwam men op de graansoort haver uit. Haver (Avena sativa) is een graansoort, die reeds sinds 7.000 v. Chr. geteeld werd. Haver komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa en Zuidwest-Azië en is ontstaan uit de wilde haver (Avena fatua). In België wordt ongeveer 2500 ha (2003) haver per jaar verbouwd. Vroeger werd er naast de witte ook gele en zwarte haver geteeld. Bij naakte haver blijven bij de rijpe korrels de kafjes niet om de korrel zitten wat bij gewone haver wel zo is. Haverkorrels zijn witachtig-geel. Haver is van nature nogal kafrijk, soms tot wel 30%. Door de haver

17

��


van het kaf te ontdoen wordt gepelde haver verkregen. Haver wordt gebruikt als paardenvoer en voor de productie van havermout en havervlokken. Haver is een eenjarige plant die behoort tot de Grassenfamilie. De plant wordt ongeveer 120 cm hoog. Het 5 mm brede tongetje (ligula) is getand.

������������� Een van de belangrijkste straten naar het centrum van Roeselare loopt dwars door onze wijk. Door de jaren heen verandert de taal, dus ook de straatnaam: ‘straete van Rousselaere naar Ipre’ of ‘d’Yperstraete’, ‘Iepersteenweg’ of ‘Iperstraat’. In 1977 ontstond verwarring omdat in het B.P.A. de huidige Iepersestraat bekend stond als de Moorsleedsesteenweg maar dat werd vlug verholpen. Net als de Groenestraat vormde

deze weg de verbinding met Ieper. Op De Ruiter ging die weg over in de Ieperseaardeweg (op grondgebied van Oostnieuwkerke de Collivijverstraat) en voorbij de Colliemolen kwamen de twee wegen samen. Dan bleven ze de heuvelrug richting Ieper volgen (o.a. ’s Graventafelstraat in Passendale, die ook duidelijk hoog en droog op de top van de heuvelrug ligt). Ter hoogte van De Ruiter lag er dan een brug over de Collievijverbeek, zodat langs die weg ook een verbinding met Moorslede bestond. Op De Ruiter werd er ook een afspanning gebouwd, zodat de ruiters daar hun paarden konden verfrissen. Toen het transport met paard en kar opkwam (de Mandel was maar bevaarbaar vanaf Roeselare) was de Iepersestraat de eerste weg die werd verhard richting Ieper (vermoedelijk maar tot aan De Ruiter, aangezien de weg vanaf daar de Ieperseaardeweg werd). Het transport verliep vroeger iedere maal in stukken van een vijftal kilometer (met telkens een afspanning waar de paarden konden uitgespannen worden en


rusten – we zullen maar zwijgen over den boever), zodat de weg naar Ieper via Moorslede, Passendale en Zonnebeke de normale reisweg werd, die ook werd verhard. Roeselare en Ieper waren immers twee centra van lakenindustrie en voor transport over het water richting Gent, moest Ieper beroep doen op Roeselare.

���������������� Deze straatnaam vind je ook terug in Gent, maar dan wel geschreven als Jan Yoensstraat. Verder noemden ze daar ook een sportcomplex Jan Yoens. In de oude spelling werd de naam inderdaad zo geschreven. Dat je die naam daar ook aantreft is niet zo vreemd. Jan Yoens was immers de gildedeken van de Gentse schippersorde ten tijde van de perikelen tussen Gent en Brugge, waar de graaf van Vlaanderen verbleef. Gent leefde

��

in de 14de eeuw van de lakennijverheid en was met zijn 40.000 inwoners een van de grootste steden in Europa (Brugge had maar zo’n 30.000 inwoners). Textiel dat vooral voor uitvoer was bestemd, werd veelal naar Engeland verscheept. De kortste weg naar zee verliep via een bevaarbare geul naar het Zwin te Damme (de Lieve, die was gegraven tussen 1251 en 1269). Vanaf 1350 kwam er verval in de lakenhandel. Er kwam concurrentie van nieuwe textielcentra en op het Vlaamse platteland vond men goedkopere werkers. Verder probeerden de Bourgondische vorsten elke opstoot van onafhankelijkheidsdrang hardhandig te onderdrukken door vernederende vredesbepalingen. Hierdoor kwam het natuurlijk tot een sociaal geschil in 1379, waarbij Gent de bovenhand haalde op Lodewijk van Male en Brugge. De koning van Frankrijk en de hertog van Bourgondië (zijn schoonzoon) snelden te hulp. Het eindigde met de dramatische veldslag te Westrozebeke op 27 november 1382.

19

��


De poorters van Gent kregen de roepnaam ‘de Witte Kaproenen’. Onder leiding van Filips van Artevelde, Jan Hyoens, Pieter Van de Bossche en Frans Ackerman, werden ze wel verslagen. Ze hielden vol tot de eervolle vrede van Doornik (18 december 1385). Gent moest enkel het verbond met Engeland opgeven. De edellieden kozen immers de kaart van de bezetter en trachtten de nieuwe macht van de poorters te beperken.

������������ Qua straat is dit een beetje een buitenbeentje aangezien je ze enkel kan bereiken met de wagen via de Westlaan. Voor alle andere straten in de wijk heb je immers de Iepersestraat of de Groenestraat nodig. Ze is echter verbonden via een fiets- en wan-

delpad met de Kannunik Duboisstraat en ligt net niet over de Klauwaertbeek. Ze beantwoordt dus aan alle voorwaarden om tot onze wijk te behoren. Hier werd getracht een wijk op te bouwen met 50 verschillende woningen waarbij ieder huis zijn eigen stijl heeft. De straatnaam verwijst vermoedelijk naar de vroegere eigenaars van de hoeve waar deze wijk werd op gebouwd, namelijk de Jezuïeten. Jezuïeten zijn een religieuze orde binnen de rooms katholieke kerk die werd gesticht door Ignatius de Loyola. Met ‘orde’ wordt bedoeld een levens- en werkgemeenschap van paters (zij die priester zijn gewijd) en broeders (zij die geen priester zijn). De edelman Ignatius de Loyola werd in 1491 geboren in het adellijke milieu van Loyola, een slot in Spaans Baskenland, als nakomertje in een gezin van dertien kinderen. Kort na zijn geboorte sterft zijn moeder en wordt hij tot zijn zevende jaar ondergebracht in het gezin van María de Garín, de vrouw van de


plaatselijke smid. Als Ignatius of Iñigo, zoals hij echt heet, terugkeert in het slot, zal zijn schoonzus zorg voor hem dragen. Op veertienjarige leeftijd verliest hij zijn vader. Iñigo wordt dan secretaris bij de minister van financiën van de Spaanse koning. Hij is 25 als hij lid wordt van de persoonlijke lijfwacht van de onderkoning van Navarra. In dit hoofse milieu voelt hij zich eigenlijk vrij goed, tot hij zich in een veldslag kwetst en gedurende enkele maanden aan het bed gekluisterd raakt. Om zijn tijd door te brengen begint hij de levensverhalen van de heiligen en Jezus te lezen, iets waar hij tot dan toe weinig over wist. Dit sprak hem zo aan dat hij zijn oude leven in het slot de rug toekeerde en zich nu alleen nog met God bezig hield. Na enig rondzwerven in het Beloofde Land, Italië, Spanje, Frankrijk, Vlaanderen en Engeland belandde hij in Parijs en sticht hij met enkele vrienden-studenten de ‘Sociëteit van Jezus’ of de Jezuïten.

��

��������������������� Deze straat tussen de Groenestraat en Oostnieuwkerksesteenweg loopt door tot op de Schierveldewijk, maar dankt toch haar naam aan onze wijk. Ze kreeg een naam van iemand met een vlaams hart. Kanunnik Karel Dubois (15 juli 1895 - 17 november 1956) is de stichter van de KSA. Op 7 juni 1928 kreeg hij van zijn bisschop Waffelaert de opdracht een Katholieke Actie voor Studenten op touw te zetten. Dubois werd in Oostende geboren. Hij hield van de zee, de golven en de branding. Zelf getekend door het leven wilde hij jongeren oproepen tot weerbaarheid voor de golfslag van de zee... Hij richtte de KSA op binnen de muren van het Klein Seminarie. Wellicht had hij nooit voorzien dat zijn jeugdbeweging 75 jaar later nog zo’n 35.000 leden zou tellen. In Roeselare blijft de KSA nog steeds een echte collegebeweging.

21

��


������������ Tussen het afgewerkte project van De Mandel op de Westkouter en het nieuwe project “Rodenbachkwartier” werd eind van de jaren vijftig het stuk openliggend bouwland opgedeeld in kavels, door tussen de Abeelstraat en de Pennoenstraat twee straten te trekken die ongeveer evenwijdig liepen met de Iepersestraat. Deze werden dan vrij verkocht. Deze straten kregen ook een naam met Rodenbach-roots. Inspiratie voor zijn werk over de kerels vond Albrecht Rodenbach in het boek van Hendrik Conscience, dat verscheen in 1870, namelijk “De Kerels van Vlaanderen”. Dat boek beschrijft de moord op graaf Karel de Goede in 1127, door Burchad en andere Kerels gepleegd uit vrijheidsliefde. In dat boek komt trouwens “blauwvoet” voor als schimpnaam van de Kerels. Rodenbach maakte er een erenaam van. In juli 1875 was het gedicht

“Het lied der Vlaamsche Zonen” met als eerste verzen : “Nu het lied der Vlaamsche zonen, nu een dreunend Kerelslied, dat in wildere noordertonen uit het diepste ons herten schiet.” Het werd op muziek gezet door Johan de Stoop om het te brengen ter gelegenheid van het naamfeest van E.H. H. Delbar, de toenmalige kanunnik-superior van het Klein Seminarie te Roeselare. Dit lied was eigenlijk bedoeld als een lofzang, omdat de superior bij het bezoek vroeger op het jaar van de Vlaamse dichter De Koninck, deze in het Vlaams had aangesproken, hoewel hij zelf een Waal was. Op 24 juli 1875 kwam surveillant Barbe echter met het nieuws dat er geen 2 vlaamse liederen zouden gezongen worden, maar dat er na “de vlaamse leeuw” een franstalig lied zou volgen. Ook mocht het kerelslied niet zo gebracht worden. Dadelijk werd werk gemaakt van een tweede versie. Dit en andere wrevel zorgden er echter voor dat de poësisklas samenkwam en bij meerderheid (16 van de 26 leerlingen) besloot geen enkel


Frans lied te brengen. Alles was dus klaar voor een groot conflict en een uitbarsting! Bij het naamfeest op 27 juli bracht Albrecht Rodenbach op het superiorsfeest zijn rede, waaruit alle zinspelingen op de gespannen sfeer rond het Vlaams verzet binnen het Klein Seminarie waren verwijderd. Ondanks alle inspanningen van de surveillanten die dachten alles te hebben onderschept en vernietigd, was de tekst van het lied verspreid geraakt onder de leerlingen, om het toch als tweede Vlaamse lied in de namiddag te brengen. Tijdens het souper, waar de leerlingen en de leerkrachten samen zaten, verzocht één van de leerkrachten het Franstalige lied “Les Curassiers” aan te heffen. Ondanks de overeenkomst niet in het Frans te zingen, werd het lied ingezet, maar werd de tekst wel aangepast. Toen de superior dat vernam, schorste hij dadelijk alle festiviteiten, wat leidde tot het roepen van de slogan uit het lied “Vliegt de blauwvoet – storm op zee”. De “Groote Stooringhe” was dus een feit.

��

In 1877 verscheen dan nog een volledig herwerkte versie. Het openingsvers (het gedicht werd nu “Het lied der Blauwvoeterie” genoemd) luidde : “Hoort een lied van Vlaamsche zonen, hoort het Westvlaamsch Kerelslied, de oude vrije noordertonen uit den mond van ’t jeugdig diet.”

�������������������� Deze naam is terug een verwijzing naar een gedicht van Albrecht Rodenbach, dat in 1877 werd opgenomen in “Een vijftig Vlaamse liederen”, een bloemlezing van August Ghequire. Opnieuw had hij zijn inspiratie gevonden in zijn lievelingsstad Gent, de vechtersstad in de Vlaamse geschiedenis. Het gedicht sprak Gent zo erg aan dan ze dit lofdicht over de roemrijke klok als officiëel lied heeft gekozen. De eerste grote Roelandklok

23

��


heeft in het Belfort gehangen van 1314 tot 1659 en heeft dus de strijd van Jacob Van Artevelde en Jan Hijoens tegen de Franse overheersing meegemaakt. Deze klok werd gebruikt als brandklok, om terechtstellingen, hoog bezoek of de opening van de markten aan te kondigen. In tijden van strijd werd ze echter ingezet om de poorters (de Witte Kaproenen) onder de wapens te roepen wanneer de vijand in aantocht was. Vandaar “Mijn naam is Roeland, ik kleppe brand. En luide storm in Vlaanderenland!” De oorspronkelijke Klokke Roeland werd verwijderd in 1659 en alle klokken werden gesmolten om te worden omgegoten in die nieuwe grote klokken, met als grootste de Triomfante. In 1914 barstte deze klok bij het inluiden van de Gentse Feesten. Ze werd dan op rust gesteld aan de voet van het belfort op het Emiel Braunplein en in 1948 vervangen door een nieuwe Klokke Roeland van 6200 kg. In 2003 werd de Triomfante volgens de nieuwste restauratietechnieken hersteld en terug-

geplaatst in afwachting van een definitieve plaats in de Hemonybeiaard als basklok. De klok van 1948 krijgt dan zijn plaatsje op het plein. De naam Roeland zelf is dan terug een verwijzing naar een held, die ten tijde van Karel de Grote als paladijn een waardige plaats bekleedde. Hij sneuvelde bij de terugtocht van een veldslag tegen de Moren (die voortdurend aan de zuidgrens het rijk van Karel de Grote binnenvielen) bij de slag van Ronceveaux in 778, waar ze in een bergpas in de Pyreneën in een hinderlaag vielen. Later was hij een symbool van gerechtigheid geworden en werd hij door de minnestrelen in de middeleeuwen veelvuldig


bezongen in het Roelandslied. Het Klein Seminarie te Roeselare had ten tijde van de studentenjaren van Rodenbach ook een Klokke Roeland, die hij later nog in het gedicht “het klokkelijn” heeft verwerkt. Toen de bel op de speelplaats een tijdje gebroken was en werd vervangen, werd die nieuwe klok door de studenten “Roelant” gedoopt. En als ze dan luidde, dan heerste er onder de studenten wat heibel, want “Roelant” luidde storm in Vlaanderenland ....

������������ In de werken van Rodenbach vinden we de verwijzing naar de knapen terug in zijn werk uit 1877, namelijk “De nederlage der Nerviers”, over de ongelijke strijd van de Nervias zonen en knapen tegen het machtige romeinse leger van Caesar. Na een lange harde strijd, moesten ze inderdaad het onderspit delven, maar

��

“van alle Galliërs de kloekste zijn de Belgen”. Een knaap is een wakkere jongeman, die door een bepaald ideaal is bezield en de hoop in zich draagt “het” te veranderen of te verbeteren (Rodenbach is eigenlijk een product van de romantiek, die toen herleefde en de idealen van vroegere tijden verheerlijkte). Verder is een knaap ook een wapendrager en verzorger van de uitrusting van een ridder of krijger te paard (“schildknaap”). Dit was een vrijgeboren jongen, die werd opgeleid in de wapenbehandeling en op 21-jarige leeftijd tot ridder werd geslagen. Sinds de 13de eeuw werden de zonen van adelijke geslachten vanzelf “knape” genoemd.

25

��


������������

�������������

Van an de Lindenstraat hebben wij slechts een kort stukje op onze wijk nl. het gedeelte tot de collievijverbeek. Lindenhout is ook een loofboomhoutsoort; zacht en gelijkmatig van structuur. Het wordt veel gebruikt voor groot sculpteerwerk of draaiwerk, voor speelgoed en tekenborden. Het planten van een linde was van oudsher een veel voorkomend gebruik bij belangrijke gebeurtenissen (de linde kan zeer oud worden). Linden hebben ook geurende bladeren. Van de bloesems maakt men lindenthee. Als voornaamste soorten hebben we: kleinbladlinde, zilverlinde, grootbladlinde, leilinde...

In zijn herwerkte versie van 1877 heeft Rodenbach het over Kerlingaland: het land van de kerels (dit is de vlaamse streek aan de Noordzee tot aan Boonen (Boulogne). Een deel van deze streek is ook gekend als de Moeren, wegens de moerassige, lage, veenachtige grond. Moerenland is het moerassige, lage, veenachtige land van koning Siegfried. Deze jonge koning had een vrouw nodig en vond die in het naburige koningshuis. Maar toen hij afgewezen werd door de koning zinde hij op wraak. Siegfrieds koningrijk leefde immers van landbouw en visserij en dat betekende dat hij niet rijk genoeg was. De Vikingen vielen het koningrijk binnen en Siegfried beleefde hoogdagen. Werd deze naam genomen, omdat deze straat vroeger doodliep op het lage veld en de poel achter de hoeve Lanssens?


����������� Deze straat, namelijk de Muelenstraete of beter nog, de Westmeulenstraete, kreeg haar naam reeds veel vroeger, voor het bestaan van het Rodenbachkwartier. De Westmolen stond vroeger ten westen van de stadskern. De windmolen bevond zich op een molenwal aan de overzijde van de huidige huizenrij met huisnummers 70 tot 90. De dreef die het stadscentrum met de Groenestraat verbond, werd naar de molen gedoopt.

������������� Ondanks de aanleg van het nieuwe Rodenbachkwartier, was er nog geen verbindingsweg met de Iepersestraat. Zo werd dan een straat gelegd tussen de Iepersestraat en de Molenstraat, evenwijdig met de Walkurenstraat. ��

Deze straat kreeg geen naam verwijzend naar een gedicht van Albrecht Rodenbach, maar wel naar één van zijn andere werken. Bij de stichting van het Studentenverbond op 5 september 1877 in Gent werd Rodenbach onmiddellijk aangesteld als hoofdman van de organisatie. Hij nam meteen de verantwoordelijkheid om in samenwerking met Pol de Mont en Flor Heuvelmans het viermaandelijks literair tijdschrift ‘Het Pennoen’ uit te geven. De

27

��


leiding en uitbreiding van de Vlaamse studentenactie namen veel van Rodenbachs tijd in beslag en toch waren de jaren 1877-1879 ongemeen vruchtbaar voor zijn letterkundige bedrijvigheid. Voor wat ‘Het Pennoen’ betreft komt er wel enige verandering. Van 1878 af vervreemdde Rodenbach enigszins van de geest die hem in het Klein Seminarie bezield had. Zonder zijn Vlaamse overtuiging prijs te geven, knoopte hij betrekkingen aan met de vlaamsgezinde liberalen en met de jongeren van de literaire beweging ‘La Jeune Belgique’. In 1879 kwam het ondermeer hierdoor tot een breuk met Pol de Mont, met het gevolg dat Rodenbach zich uit ‘Het Pennoen’ terugtrok en een eigen orgaan oprichtte, ‘Het Nieuw Pennoen’, waarvan het enige nummer begin 1880 verscheen.

�������������� Deze straat is naast de Beukenstraat de andere toegangsweg tot het Groenpark en kreeg dus ook een boomnaam. De plataan (latijns Platanus) is gekend omwille van de majestueuze boomvorm met grote, gelobde bladeren. Ze worden dikwijls geplant in parken waar ze een uiteindelijke hoogte van meer dan 30 meter kunnen bereiken. De boom is goed bestand tegen luchtvervuiling. Wanneer de plataan te groot wordt voor zijn standplaats, wordt hij dikwijls geknot. Hij laat zich trouwens makkelijk snoeien tot lei- of dakvorm. Verrassend zijn de linten met platanen die de oevers van de Seine en vele boulevards in Parijs sieren. Imponerend zijn de platanen op menig stadsplein in Italië, waar ze keuvelende oude mannen beschutting geven tegen de verzengende zon. In ons klimaat is het gebruik van de plataan beperkt tot straten en pleinen.


Wie een plataan koopt, moet goed weten hoe de boom uitgroeit. Met een plataan kun je veel kanten op: laten uitgroeien met een kroon op stam, een dak ermee vormen of een plat scherm ervan maken. Voor de laatste twee toepassingen is vormsnoei onontbeerlijk. Een plataan groeit van nature met een sterke harttak en korte zijscheuten eraan. Vormen ontstaan niet zo maar. Een jonge boom moet worden geleid in de vorm die wordt gewenst. Platanen groeien goed op klei-, leem- en zandgrond en zijn liefhebbers van kalk in de grond.

����������� Deze straat tussen Groenestraat en Molenstraat kreeg deze naam om dezelfde reden als de Haverstraat. Rogge is net als haver een graangewas. Secale cereale is een kruisbevruchtende graansoort. Het behoort net als

��

de overige granen tot de familie van de grassen. Rogge wordt vooral geteeld om er roggebrood van te maken. Rogge wordt voornamelijk op de zand- en dalgronden verbouwd. Voor de teelt van winterrogge worden vrij bestoven rassen en hybriderassen gebruikt. Zomerrogge wordt bijna niet meer geteeld voor de korrel. Wel wordt zomerrogge soms geteeld als stoppelgewas voor groenbemesting.

����������� Deze straat werd samen met de Sint-Lutgartstraat en Witte-Kaproenenstraat in 1978 aangelegd tussen de bestaande wijk en de Iepersestraat en loopt tot tegen de R32, de ringweg rond Roeselare. De straatnamen werden ook gekozen in het kader van de bestaande straatnamen met verwijzingen naar het gedachtengoed van Albrecht Rodenbach. Met “runen” verwijzen we naar

29

��


het runenschrift (kortweg runen) of futhark (eerste 6 lettertekens). Het is het oudst bekende geschrift dat in Germaanse landen werd gebruikt. Het bestaat uit letters, samengesteld uit rechte of hoekige lijnen, die in een steen of hout werden gekrast. Bij ons is het bekend van ongeveer 200 na Christus tot in de middeleeuwen, maar moest het afleggen tegen het Latijns alfabet. In Scandinavië werd dit geschrift langer gebruikt. Het schrift kwam voor als inscriptie op wapens en grafstenen, maar kwam ook voor bij dagelijkse correspondentie. In alle gebieden waar Germaanse volkeren (waaronder de Vikingen) zijn geweest, kunnen deze inscripties aangetroffen worden.

������������������ In 1977 lanceerde Henri Dequeker een warme oproep om bij een verdere uitbreiding van de wijk de patroonheilige van de wijkkapel ook haar plaats te geven tussen de straatnamen. Kort daarop kreeg hij reeds gehoor toen de straatnamen werden toegekend van de wijkuitbreiding richting Iepersestraat en Rijksweg. Lutgardis van Tongeren is een flamingante avant la lettre. Haar naam betekent ‘volk en beschermde ruimte’. Lutgart werd in 1182 in de Ambiorixstad geboren. Haar moeder was van (vervallen) adel, haar vader was een handelaar die heel zijn bezit verloor toen zijn schip en de goederen erop in een storm verdwenen. Alle pogingen om van hun dochter Lutgart een godvrezend iemand te maken, mislukten. Zelfs toen ze als twaalfjarige naar het Sint-Catharinaklooster in Sint-Truiden werd gestuurd om


haar opleiding te voltooien, leek Lutgart niet voor religieuze argumenten vatbaar. In tegendeel, ze had net als haar vriendinnen meer aandacht voor de jongens, dan voor de schoolboeken. Eigenlijk was het een normaal meisje dat bovendien erg knap was en heel wat jongelui uit de Ambiorixstad het hoofd op hol joeg. Uitgerekend op een moment dat ze met een vriend zat te flirten, kreeg Lutgart een visioen: ze zag de gekruisigde Heer op haar afkomen. De legende vertelt dat Hij haar Zijn zijdewonde toonde en sprak: «Lutgart, waarom zoek je toch naar aardse liefde? Geef Mij je liefde. Ik bén liefde.» Vanaf dat moment stond Jezus Christus in het leven van Lutgart centraal en noemde ze zichzelf de ‘hemelse bruidegom’. Ze vastte voortdurend en wilde op geen enkele manier nog te maken hebben met aardse genegenheid. Zelfs van een kussende abt wilde Lutgart niks weten. Haar deugdzaamheid viel uiteraard ook de andere nonnen op, zodat ze haar al op 24-jarige leeftijd tot priorin benoemden. Lutgart was daar

��

allesbehalve gelukkig mee, vond dat die benoeming haar contemplatief leven in de weg zou staan en ging om die reden zelfs uit het klooster weg. In 1206 sloot zij aan bij een groepje vrouwen die samenleefden in het dorpje Gleixghe, bij Luik. De vrouwen wilden in volstrekte armoede Christus navolgen en betrokken in 1212 het klooster van Aywières. De laatste elf jaar van haar leven was Lutgardis blind. Hoewel zij tot aan haar dood op 16 juni 1246 in het Waalse klooster bleef wonen, heeft Lutgart vreemd genoeg nooit Frans kunnen leren. De legende wil zelfs dat ze er in haar gebeden uitdrukkelijk om vroeg dat de Franse taal voor haar een gesloten boek zou blijven. Een ‘flamingante avant la lettre’ dus wel. Meteen ook de reden waarom zij werd uitgeroepen tot patrones van de Vlaamse beweging. Zij is ook de patrones van Tongeren en van Vlaanderen, van blinden, van taal en letteren, van zwangere vrouwen.

31

��


������������� Uit het stuk van Rodenbach “De ondergang van de Kerels” heb je “Het lied van de skald” . Verder is er nog een gedicht “De skald” opgedragen aan Jan van Beers. Skald betekent verteller. Het “skaldschap” berustte op natuurlijke aanleg, maar ook op ijverige oefening. Skalden behoorden tot de onderhorigen van de kastelen, hoven, burchten...De geestelijk verlichte barden of skalden van langgeleden – afstammelingen van de scheppers van de mythen – zongen deze heldensagen over de geschiedenis en bestemming van werelden en mensen, rijk aan fascinerende beeldspraak, alliteraties en ritmische elementen. Die sagen waren epische verhalen, in dichtvorm, over de roemrijke daden of over geleverde gevechten, door ridders, koningen of volksfiguren. Zo zag men in Noorwegen dichtersfamilies ontstaan, die hun

bedrijf overzetten van vader op zoon. De skaldenpoëzie was de poëzie van ‘t hof, dus verhalen van veldslagen en lofzangen op de overwinnaars.

��������������� Rodenbach beschrijft de onverschrokken Gentse vaandrig Sneyssens op een slagveld in de 14de eeuw. Dit is gebundeld in de gedichtenbundel: ‘Al de gedichten’ (1888). Het gedicht werd al tien jaar eerder geschreven. De laatste regels luiden zo: “Geeft over” schreeuwt men. “Gent” zucht hij en wanhopig zich rechtend kwetst hij een ruiter met des vaandels punt, bezwijmt en zieltoogt, krampachtig des vaandels flarden grijpend, zucht nog eens “Gent,” spuigt bloed en sterft. En zidderend, de zweerden neder, stil en stom bewonderen hem de ruiters... De vlucht verdwijnt in ‘t donkeren van de verte. Ei! Kynegyros, ween


van spijt, en werp uw kroon naar Sneyssens!

man Rollo veroverden ze zelfs Normandië (genoemd naar deze Noormannen). Tot in Spanje zijn invallen van de Vikingen gekend.

������������ Ten tijde van Karel de Grote (begin 9de eeuw) begonnen de vikingen met hun roof- en veroveringstochten. Belangrijke redenen waren een overbevolking aan de Noorse fjorden en een dictatoriale koning Harold, die zijn onderdanen deed uitwijken. Zo vertrokken hele families met hun drakars of snekken (boten met een rijkelijke boegversiering in de vorm van een draak) en bezochten ze de Europese kusten. Omdat de kleinzonen van Karel de Grote onderling in ruzie lagen, werden onze kusten onvoldoende beschermd en konden ze zelfs onze rivieren opvaren en het binnenland binnendringen. Onder Leif Erikson zou zelfs Amerika ondekt zijn, ongeveer 500 jaar voor Columbus dus. Onder leiding van hun hoofd-

��

33

��


�������������� Albrecht Rodenbach was destijds erg onder de indruk van de werken van Richard Wagner. De inspiratie voor zijn meesterstuk “Gudrun” haalde hij dan ook bij de operaproductie “Der Ring des Nebelungen” uit 1870. De voorstelling gebeurde tijdens een theaterdriedaagse met openingsavond. Het stuk “Die Walküre” werd de eerste avond opgevoerd. In deze romantische tijden werden nieuwe werken dikwijls op legenden uit vroegere tijden gebaseerd en zo waren deze werken gevoed door verhalen over de walkuren uit de Noordse mythologie. De Walkuren (of Valkyries) zijn strijdgodinnen uit de Noordse mythologie. Oorspronkelijk stonden de Walkuren voor grimmige doods- en oorlogsgodinnen. Uiteindelijk evolueerden zij van

lelijke heksen tot schone maagden. Ze waren de dienstmaagden of dochters van Odin en droegen mooie harnassen met helmen en speren en zaten op paarden met vleugels. Hoewel de Walkuren geregeld gezien worden als godinnen die zelf de wapens opnamen, was de strijdlust aan anderen besteed. Er is althans niets bekend dat hierop wijst. Het waren eerder ceremoniemeesteressen die de meest heldhaftige (gedode) strijders op het slagveld kozen om hen mee te nemen naar het Walhalla. Alleen de dapperste krijgers werden uitgekozen, en zij genoten een goed leven in het Walhalla tot de eindstrijd: de ragna rök. Het uitzoeken van de dappersten onder de krijgers was een vergeefse poging van Odin om de eindstrijd te winnen. Was er weinig werk op de slagvelden, dan bedienden de Walkuren de helden in het Walhalla. Een kwestie van niet zonder werk te vallen. Zolang de Walkuren maagd bleven, zouden ze onsterfelijk en onkwetsbaar blijven. De Walku-


ren waren tevens de boodschappers van Odin. De weerkaatsing van hun harnassen werd verantwoordelijk gehouden voor aurora borealis. De Walkuren vind je zo ook terug in het Wagner-toneel ‘Der Walkürenritt’ en Albrecht Rodenbach schreef op basis van dit toneelstuk een gedicht onder dezelfde naam.

���������� Na de aanleg van de Westlaan werd er een bouwproject met gelijke witte huizen gerealiseerd op een stuk vlak bouwland aan deze weg. Voor deze straat werd dan vlug de naam gevonden, want een kouter is namelijk een andere naam voor zo’n veld. Naar analogie vind je in Kortrijk de Groeningekouter terug.

��

�������� Deze weg werd gerealiseerd door het doortrekken van een ringweg die er al lag tussen de Meensesteenweg en Iepersestraat. Na de Tweede Wereldoorlog werd de weg verder doorgetrokken tot aan de Diksmuidsesteenweg, ter hoogte van de Klauwaertbeek, die dan wel overwelfd werd. Er was toen nog geen bebouwing, dus kon daar een aansluiting worden gerealiseerd zonder afbraak van woningen. Met deze doortrekking en dan later gevolgd door die van de Noordlaan, werd een ring rond Roeselare gerealiseerd, die 25 jaar later terug te klein bleek, waardoor een tweede ring rond Roeselare aangelegd werd. Enkel de woningen aan de buitenkant van de Westlaan, behoren tot de wijk. Langs deze straat vind je ook winkels, tankstations en andere KMO’s terug.

35

��


��������������������� Deze straat werd in 1978 aangelegd en zorgt dat de Runenstraat en Sint-Lutgartstraat een aansluiting hebben met de Iepersestraat. Via een wandelpad is er ook een verbinding met de Jan Hijoensstraat. De Witte Kaproenen zijn zonder meer verbonden met Gent en hun aanvoerder Jan Yoens. Hun naam komt van de korte schoudermantel met kap (natuurlijk in een witte kleur) die over het hoofd kon worden getrokken. De kap kon, voor wie er erg trots op was, een erg lange punt krijgen. Ze waren eigenlijk de Gentse stoottroepen die alle vuile karweitjes opknapten. Als stadspolitie vonden ze het niet te min om tijdens gewelddadige raids de weefgetouwen van de plattelandslui, die aan lagere lonen werkten, te gaan stukslaan. Gent had wel veel te verdedigen: naast hun lakenhandel ook het stapelrecht, bijna de

volledige graanhandel in het hele graafschap en een florerende wijnhandel. De Gentse schippers, met als gildedeken Jan Yoens, beheersten meer dan ooit de scheepvaart op de grote Vlaamse waterwegen. Gent bleef steeds bezorgd over een goed waternet en had de natuurlijke waterlopen Leie en Schelde al in het midden van de 13de eeuw uitgebreid met de Lieve, een kanaal van 45 km tussen Gent en het Zwin bij Damme. Hierbij werd gewerkt met rabotten, waar men met een heistoestel de boten uit het water hief en aan de andere kant terug te water liet bij hogere of lagere waterstand. De naam is wel het meest blijven hangen door de slag der Witte Kaproenen (of de opstand van Gent tegen graaf Lodewijk van Male) in 1379. In 1330 had graaf Lodewijk van Nevers de stad Brugge de toestemming gegeven om via een kanaal de Zuidleie te verbinden met de Leie in Deinze. In 1367 werden de werken aangevat. Gent zag het echter niet zitten dat Brugge via het kanaal


een verbinding ging krijgen, want de Leie werd aanzien als een Gentse rivier. De bemiddelingen bij Lodewijk van Male om het octrooi, door zijn vader aan Brugge verleend, in te trekken bleven blijkbaar zonder succes. Ten einde raad werd dan beslist de graafwerken manu militari stil te leggen en wie kon dit beter doen dan de Gentse stoottroepen onder leiding van Jan Yoens? Het kwam tot een treffen in Nieuwendam, waar de gravers werden verrast en de werken werden stilgelegd. Hierna begon de zesjarige oorlog.

�������������� Deze straat behoort ook tot het oorspronkelijke Rodenbachskwartier en kreeg een naam uit een gedicht van Rodenbach. Hij had deze figuur leren kennen in de publicatie van Hendrik Conscience “De kerels van Vlaanderen” en verheerlijkte hem in “De

��

Blauwvoeterij”. Zannekin wordt beschouwd als een van de voorlopers van de Vlaamse ontvoogding. Nikolaas Zannekin werd waarschijnlijk geboren te Lampernisse, in de loop van de laatste decennia van de 13e eeuw. Hij werd, naar men zegt, om niet-politieke redenen verbannen en werd hagepoorter van Brugge. Bij de opstand van Kust-Vlaanderen keerde hij naar zijn geboortestreek terug als ‘hooftman’ van Veurne-Ambacht en speelde in het verdere verloop van de strijd een grote rol. Hij sneuvelde in de slag bij KasseI (23 augustus 1328) op het slagveld. Hij wordt beschouwd als een van de voorlopers van de Vlaamse ontvoogding. In “De Kerels van Vlaanderen”, een publicatie van Hendrik Conscience komt hij veelvuldig voor en Emmanuel Hiel bezong in het episch gedicht Kerelslied de held Zannekin samen met de Kerels: ”Ze dachten, eer ze slapen gingen met gloeiend hoofd, verwarde zinnen aan Zannekin, aan ‘t Vlaamsche recht!”

37

��



R O D E N B A C H R E C E P T

Stoverij op Vlaamse Wijze Ingrediënten - 3 flessen Rodenbachbier - 12 sneden rundnekstuk van 100 gr elk - 1 kg dikke ajuinen - 1 kg aardappelen - tijm - laurier - peterselie - 100 gr reuzel - 100 gr bruine suiker - 1/2 dl azijn - 1 snede brood - mosterd

��

Bereiding De sneden van het rundnekstuk in de pan met de reuzel laten bakken, daarna in een kookpan leggen en volledig overgieten met het Rodenbachbier. Peper, zout en kruidenboeket van tijm, laurier en peterseliewortels toevoegen. Dunne schijfjes ajuinen in de braadpan leggen, even laten kleuren, meteen met bruine suiker bestrooien en laten karameliseren. Versnijden met een scheutje azijn en vervolgens bij het vlees in de kookpan voegen. Een snede brood, met mosterd besmeerd, boven op de inhoud van de kookpan leggen. Nog 2 uur zachtjes laten stoven, goed op smaak brengen en controleren of het vlees voldoende gaar is. Opdienen met gekookte aardappelen

39

��


R O D E N B A C H R E C E P T

Kip m Rodenbach, pruimen en aelen Ingrediënten - 4 kippenbouten - 200 gr gedroogde pruimen, ontpit - 2 appelen, geschild en in stukken gesneden - koffielepel mosterd (dijon) - 25 cl room - 600 gr gepelde uien, grof gehakt - 100 gr boter - 2 flesjes Rodenbach (33 cl) - 1 takje tijm - 1 blad laurier

Bereiding Laat de pruimen op voorhand gedurende 2 uur weken in 2 dl water. De kip kruiden met peper en zout. Verhit de boter en laat de kippenbouten kleuren. Haal de kippenbouten eruit en hou ze even opzij. Laat de ui in het braadvocht zweten. Voeg de kip terug toe en laat nog even verder zweten. Voeg de Rodenbach, tijm en laurier toe en breng aan de kook. Doe er de appelen en de pruimen (met het water) bij en laat 35 ã 40 min. zachtjes sudderen onder deksel. Voeg de room toe en laat inkoken. Voeg de mosterd toe, roer om en werk af met peterselie. Dien op met kroketjes en cressonette.


R O D E N B A C H R E C E P T

Hartige Rodenbach-uiensoep Ingrediënten - 8 middelgrote uien - 2 teentjes look - 50 g boter - 0,5 l bouillon ( blokjes of vleesextract) - 1 lepel bloem - peper - zout - 2 flesjes Rodenbach ( 33 cl)

Bereiding Doe de 50 g boter in een kookpot en laat de boter lichtjes bruinen. De grofgesneden uien en look toevoegen en goudbruin laten bakken. Strooi de bloem over de uien en laat nog een paar minuten sudderen. Giet de vleesbouillon en de 2 flesjes Rodenbach in de kom en laat alles gedurende 5 minuten koken. Breng op smaak met peper en zout. Voor de fijnproevers Serveer er een sneetje geroosterd brood/kaas gegrilleerd bij. Finalist kookwedstrijd de weekbode: Demusnter

��

41

��


R O D E N B A C H R E C E P T

Blauwvo Schelpen Ingrediënten - 1 flesje Rodenbach - 500 gr visfilets - 6 a 7 kleine sjalotten - 50 gr boter - 1 grote appel - peper en zout Saus: - 1 flesjes Rodenbach Grand Cru - 60 gr boter - 2 grote lepels bloem - 1 klein potje room - 50 gr gepelde garnalen - peterselie - peper en zout - 4 schelpen Garnering: - sla - tomaten - geraspte wortelen

Bereiding De visfilets wassen en afdrogen. Sjalotten in schijven snijden. De kookpot insmeren met boter, visfilets erin brengen, overgieten met de Rodenbach, dan de sjalotten erbovenop leggen en kruiden. De appel schillen, ontpitten, in dunne schijven snijden en deze op de sjalotten leggen. Op een klein vuur een 20 tot 25 min. laten sudderen. Indien nodig er een beetje Rodenbach aan toevoegen, zodat de visfilets “zwemmen” in de Rodenbach. Ondertussen de garnalen pellen, de peterselie wassen, de schelpen voorverwarmen. Saus: De boter smelten maar niet laten bruinen, er de twee lepels bloem beetje bij beetje onder mengen samen met wat Rodenbach Grand Cru. Van het vuur nemen. Kookvocht van de visfilets + sjalotten + appels mixen.


Mengen onder de bloem, afgewisseld met de room. Indien er geen kookvocht meer is, neem dan verder Rodenbach Grand Cru. Breng op smaak met peper, zout en een beetje peterselie. De saus moet tamelijk dik zijn. Meng er laatst de garnalen onder. Ondertussen zijn de visfilets gaar - ontgraat ze. Meng de vis voorzichtig onder de saus en verdeel over de 4 schelpen. Zet nog even in de oven tot ze licht gekleurd zijn. Uit de oven nemen en royaal bestrooien met peterselie. Ze op borden met kantpapier schikken. Garneren met een fris blaadje sla en een schijfje tomaat of met geraspte wortelen. Drink er een Rodenbach Grand Cru bij. (Recept van Mevr. Huyghe)

��

43

��


september 2006 Redactie: Bart Calis Dario DeBacker Karel De Coninck Bart Soete Koen Vantomme Vormgeving: Bart Calis Druk: Drukkerij Stad Roeselare Bronnen: - “De Sint-Lutgartwijk van Roeselare”, Henri Dequeker 1977 - Website Rodenbachwijk http://users.skynet.be/rodenbachwijk - Luchtfoto door Filip Ramon, Roeselare Met dank aan: - Stad Roeselare - Allen die bijgedragen hebben tot het verwezenlijken van deze publicatie


��

��



��

��


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.