

Elk kind verdient een gezonde start!
2
2.1
2.2 Ruimte buiten de Schijf van Vijf
2.3 Energiebalans: hoe zit het met calorieën?
2.4
2.5 4 t/m 6 maanden tot een jaar: van eerste hapjes naar een kleine maaltijd
2.6 Van 1 tot 13 jaar: gezond eten voor opgroeiende kinderen
2.7 Buiten de Schijf van Vijf: van snoep en
2.8
3
3.1
3.3
3.4
3.5 Bewegen in de praktijk: activiteiten en faciliteiten
3.6 Borgen van bewegen in de kinderopvang: het beweegbeleid
4
4.1
4.2 Kinderen, leefstijl en hun gewicht
4.3 7 aandachtspunten: ‘SO die BOFTT’
4.4 Kinderen op de buitenschoolse opvang (bso)
5 Veilige omgeving en veilig gedrag
5.1 Kinderveiligheid: beschermen én versterken
5.2 Soorten ongevallen bij kinderen
5.3 Oorzaken en achtergronden van ongevallen
5.4 Meer aandacht voor risicovol spelen in de kinderopvang
6 Relationele en seksuele ontwikkeling
6.1 Relationele en seksuele ontwikkeling
6.2 Seksuele opvoeding en de kinderopvang
6.3 Met ouders communiceren over relationele en seksuele ontwikkeling
6.4 Beleid over relationele en seksuele ontwikkeling
7 Mediaopvoeding
7.1 Het effect van digitale media
7.2 Voorbeeld voor kinderen, inspiratie voor ouders
7.3 De MediaDiamant: mediawijs in de kinderopvang
7.4 Interactievaardigheden en digitale media
8
8.5
9
9.1
9.2
9.3
10 Diversiteit in leefstijl en cultuursensitief werken
11
Elk kind verdient een gezonde start. Lekker meedoen en samen groeien. Wat heb jij nodig om hier op je werk aan bij te dragen?
Iedereen die met kinderen werkt, verdient gezonde inspiratie. In deze reader vind je alle thema’s van de scholing Gezonde Kinderopvang. Je kunt je kennis verdiepen en verbreden of gewoon nog even iets terugzoeken.
Je krijgt achtergrondinformatie en effectieve, uitvoerbare tips om kinderen bij een gezonde leefstijl te ondersteunen en stimuleren, samen met de ouders. Gezond gedrag is dan vanzelfsprekend. We horen van pedagogisch professionals regelmatig terug dat zij door de scholing Gezonde Kinderopvang zelf ook bewustere keuzes maken. Win-win dus.
Het programma Gezonde Kinderopvang Het programma Gezonde Kinderopvang is een initiatief van de ministeries van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Voor elk thema zijn er kennis- en onderzoeksinstituten betrokken, zodat de kennis onderbouwd en actueel is. Dit zijn: Huidfonds en Huis voor Beweging, Kenniscentrum Sport & Bewegen, Nederlands Jeugdinstituut, Pharos, het RIVM, Rutgers, Sardes, TNO, VeiligheidNL en Voedingscentrum. Ook werken we samen met pedagogisch experts en de branche- en koepelorganisaties in de kinderopvang en programma’s zoals Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK. Het Voedingscentrum en het RIVM coördineren het programma.
December 2024
” “
Hoe kun je een gezonde leefstijl vanuit de kinderopvang stimuleren, samen met ouders?
Deze reader hoort bij de basismodule van de scholing van Gezonde Kinderopvang. Dit is een scholing voor (toekomstige) pedagogisch professionals en gaat over een gezonde leefstijl voor jezelf en bij kinderen: hoe kun je een gezonde leefstijl vanuit de kinderopvang ondersteunen en stimuleren, samen met de ouders? Meer informatie over het programma Gezonde Kinderopvang en nieuws vind je op www.gezondekinderopvang.nl
Leefstijl
Leefstijl is de manier waarop je leeft. Bij de scholing gaat het daarbij vooral over voeding, beweging, gewicht, relationele en seksuele ontwikkeling, veilig gedrag en een veilige omgeving. Jonge kinderen die gezond opgroeien en een gezonde leefstijl aanleren, hebben een grotere kans dat ze op latere leeftijd gezond zijn en blijven. ‘Jong geleerd is oud gedaan’. Een gezonde start, daar zorg je samen voor. Als kinderopvangmedewerker speel jij een belangrijke rol. In de scholing reiken we kennis en vaardigheden aan om een gezonde leefstijl van de kinderen te ondersteunen en stimuleren.
Gezonde Kinderopvang maakt aandacht voor gezonde leefstijl vanzelfsprekend. Voor elk thema is er een kennispartner die zorgt voor wetenschappelijk onderbouwde adviezen en praktijktips die vaak bewezen effectief zijn. Het doel: structureel werken aan een gezonde leefstijl van kinderen en deskundigheidsbevordering (en enthousiasme!) van medewerkers.
In het eerste hoofdstuk lees je meer over leefstijl in het algemeen, daarna komen alle thema’s apart aan bod. Hoe benut je als pedagogische professional je vaardigheden om kinderen te enthousiasmeren en stimuleren bij een gezonde leefstijl? Onderwerpen als diversiteit en omgaan met komen daarbij ook aan bod. Ten slotte krijg je ook handvatten om zelf met een gezonde leefstijl aan de slag te gaan. Voorleven en meedoen met de kinderen is win-win. Wil je meer weten over een thema? Aan het eind van elk hoofdstuk staan extra bronnen.
Waar begin ik?
Volg je de scholing Gezonde Kinderopvang met een coach? Dan vraagt je coach je voor elke bijeenkomst om een bepaald hoofdstuk te lezen. En natuurlijk is de reader ook gewoon handig om nog eens iets terug te zoeken of om je verder te verdiepen in een thema.
Leeswijzer:
Bijeenkomst 1 ‘Gezonde leefstijl’ hoofdstuk 1 Kinderopvang en gezonde leefstijl hoofdstuk 2 Voeding hoofdstuk 3 Bewegen hoofdstuk 4 Gewicht hoofdstuk 5 Veilig gedrag en veilige omgeving hoofdstuk 6 Relationele en seksuele ontwikkeling hoofdstuk 12 Aanpak Gezonde Kinderopvang
Bijeenkomst 2 ‘Gezonde leefstijl in interactie met de kinderen’ hoofdstuk 9 Gezond opvoeden hoofdstuk 10 Diversiteit in leefstijl en cultuursensitief werken
Bijeenkomst 3 ‘Gezonde leefstijl in interactie met ouders’ hoofdstuk 11 Interactie met ouders
Extra hoofdstuk 7 Mediaopvoeding hoofdstuk 9 Zonbescherming van de huid
draagt bij aan een goede en gezonde ontwikkeling ” “
Een gezonde leefstijl
Een gezonde leefstijl draagt bij aan een goede en gezonde ontwikkeling. Dat gaat over gezonde voeding en bewegen, maar ook om voldoende slapen, de relationele en seksuele ontwikkeling, veilig gedrag en zonbescherming. Ouders hebben natuurlijk de eerste verantwoordelijkheid, maar in de kinderopvang neem je de zorg tijdelijk van de ouders over. Ook voor deze thema’s. Juist in een groep leren kinderen om lekker mee te doen en samen te groeien. Je maakt samen met de kinderen de gezonde keuze de vanzelfsprekende keuze.
Als pedagogisch professional kun je positief bijdragen aan gezond opgroeien. En het hoort ook bij de pedagogische basisdoelen. Hier gaan we in dit hoofdstuk verder op in.
Tijdens de scholing Gezonde Kinderopvang en in deze reader lees je veel win-win-informatie. De gezonde keuze is vaak ook de lekkere, gezellige, leerzame keuze voor kinderen én medewerkers. Maar eerlijk is eerlijk, de kinderopvang is geen eiland. We zijn deel van een maatschappij vol verleidingen. Nog één snackje. Toch liever swipen dan sporten. We eten te veel, te vet, te zoet, te zout, bewegen steeds minder en slapen te weinig. Overgewicht is één van de zichtbare gevolgen van een ongezonde leefstijl. Eén op de 8 kinderen en één op de 2 volwassenen (vanaf 19 jaar) is te zwaar.
Je bent een opvoedingspartner, met een gedeelde verantwoordelijkheid voor de gezonde opvoeding, groei en ontwikkeling van de kinderen.
Wat betekent dit in de praktijk? Hoe sluit dit aan bij de pedagogische basisdoelen? En meer specifiek: hoe zet je je interactievaardigheden doelgericht in om een gezonde leefstijl te stimuleren? En: waar moet je in elk geval aan voldoen?
De wet Kinderopvang over gezonde leefstijl
• Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.
• Een houder van een voorziening voor gastouderopvang biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Als pedagogisch professional bied je dus een gezonde en veilige opvang. Wat betekent dit nu precies? Wat is een ‘verantwoorde kinderopvang’ of ‘verantwoorde gastouderopvang’? Dat is uitgewerkt in de pedagogische basisdoelen.
In het pedagogisch beleidsplan van iedere kinderopvang in Nederland staan 4 pedagogische basisdoelen. Ze vormen het uitgangspunt voor je dagelijkse werk met de kinderen.
Doel 1: bieden van emotionele veiligheid
Een kind moet zich prettig voelen bij een vertrouwd persoon en zich ‘thuis’ en goed voelen op de opvang. Een warme, veilige en positieve sfeer is essentieel voor het ‘thuisgevoel’ van de opvangsituatie.
Als pedagogisch professional ken je het kind, begrijp je het en voel je het aan. Door tegen het kind te praten en door je manier van omgang maak je contact met een kind, zodat het zich als persoon geaccepteerd en gewaardeerd voelt.
Daarnaast is er tijdens de opvang ook contact met andere kinderen. Als pedagogisch professional begeleid je dit.
Bovendien zijn de indeling en aankleding van de ruimte belangrijk. Zowel binnen als buiten is het een veilige, herkenbare en vertrouwde plek voor de kinderen.
Bij al die zaken hoort ook het stimuleren en bieden van gezonde keuzes. Een goed dagritme met genoeg slaap, aandacht voor veilig gedrag, gezond, lekker eten en drinken en volop spelen en bewegen. Een gezonde emotionele ontwikkeling en het ontwikkelen van een gezonde leefstijl gaan hand in hand.
Doel 2: werken aan persoonlijke competentie
Een kind moet de kans krijgen om te zijn wie hij is, met zijn eigen kwaliteiten en met zijn eigen grenzen van wat het kan en wil. Zo krijgt het de ruimte om zelfvertrouwen en zelfstandigheid te ontwikkelen. Zo leert het verschillende soorten problemen op een juiste manier aan te pakken en op te lossen.
Spel is voor een kind de belangrijkste leervorm voor het ontwikkelen van persoonlijke kwaliteiten. Door spelend leren ontdekt een kind zijn mogelijkheden. Om kinderen daarbij te ondersteunen, bied je als pedagogisch professional kinderen de juiste activiteiten aan. Je helpt ze bij het ontdekken van nieuwe dingen en bij het (leren) samenspelen met andere kinderen.
Zorgvuldig en aandachtig met jezelf omgaan is ook een persoonlijke competentie. Wat vind ik leuk om te doen? Wat ga ik bij het buitenspelen een keer proberen? Wat durf ik allemaal te proeven als er iets nieuws op tafel komt? Waar groei ik goed van? Hoe slaap ik lekker zelf in met mijn knuffel? Pedagogisch medewerkers laten een kind ontdekken hoe leuk het is om goed voor jezelf te zorgen.
Doel 3: werken aan sociale competentie
Hoe beter kinderen elkaar kennen, hoe meer ze samenspelen en hoe hoger hun ‘leerniveau’ is. Dat is een geleidelijk leerproces. Een kind moet leren omgaan met andere kinderen en volwassenen, leren deel van een groep te zijn, leren samenwerken en delen. Samenleven met anderen betekent ook dat een kind leert praten met anderen: om te overleggen, om conflicten te voorkomen of om ruzies op te lossen. Tot slot betekent het ook zich kunnen verplaatsen in een ander en begrip tonen voor keuzes en wensen van anderen. Als pedagogisch professional begeleid en stimuleer je dat.
Sociale competenties dragen indirect bij aan de fysieke gezondheid van kinderen. Door een goede omgang met andere kinderen voelt een kind zich lekkerder in z’n vel. En in een positieve groep geven kinderen gezonde voorbeelden aan elkaar. Werken aan sociale competenties is dan ook werken aan een gezonde leefstijl. Samen actief spelen, samen smeren als de zon schijnt, samen lekker gezond eten.
Doel 4: overdragen van waarden en normen
Een kind moet leren en ontdekken dat er ‘sociale verkeersregels’ zijn, ofwel normen die voortkomen uit de waarden (opvattingen) die je deelt. Er zijn formele en informele afspraken over hoe je met elkaar omgaat die niet in elke groep mensen, elk land of elke tijd hetzelfde zijn. Een kind krijgt bijvoorbeeld bij de opvang te maken met andere gewoonten en afspraken dan thuis. Ook leert het dat andere kinderen soms andere regels en gewoonten hebben dan het zelf gewend is. Een kind leert dat er verschillende regels bestaan, dat anders-zijn niet direct raar is, maar dat anders-zijn juist leuk en spannend kan zijn. En: dat sommige regels altijd en overal gelden.
Als pedagogisch professional ben je belangrijk voor het overdragen van waarden en normen. Je legt ze uit en leeft ze voor. Als kind begrijp je veel sociale regels niet automatisch. Waarom is elkaar laten uitpraten belangrijk? Waarom verschillen de regels soms per situatie? Waarom doet iedereen zoals hij doet? Zo leren kinderen geleidelijk aanvoelen wanneer bepaald gedrag wel en niet past in een situatie. Als pedagogisch medewerker leg je dingen uit, maar je laat vooral ook zien welke sociale regels er zijn. Jouw voorbeeldgedrag leert een kind hoe je je gedraagt bij ruzie, plezier, conflict, verdriet, teleurstelling of pijn.
Als de waardes veiligheid en gezondheid belangrijk zijn, kun je daar normen aan koppelen. Bijvoorbeeld: we eten gezond en we beschermen ons tegen de zon. Die waarden en normen kun je ook doorgeven. Ten eerste door ze voor te leven. Denk aan jezelf ook insmeren tegen de zon, even meedoen bij een balspel en bewust kiezen met eten en drinken. Ook helpt het om er concrete, duidelijke én effectieve gedragsregels aan te koppelen. Bijvoorbeeld: we drinken op de opvang alleen water en ongezoete thee. In deze reader krijg je voor alle thema’s inspiratie voor dit soort gedragsregels. Ze zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en vaak bewezen in de praktijk van de kinderopvang.
Als pedagogisch professional draag je dus waarden en normen over. Je bent een belangrijk rolmodel, ook als het gaat om bewegen, eten en drinken. Je bent bovendien opgeleid om kinderen in hun ontwikkeling te stimuleren en je beschikt over vaardigheden, die juist bij dit thema van pas komen in het contact met kinderen en ouders: interactievaardigheden.
De interactie tussen pedagogisch professionals, de kinderen en hun ouders bepaalt voor een groot deel de kwaliteit van de kinderopvang. Interactie is hoe je communiceert en op elkaar reageert. De vaardigheden die daarvoor nodig zijn, noemen we interactievaardigheden. En als pedagogische medewerker heb je dus pedagogische interactievaardigheden.
Je pedagogische interactievaardigheden zijn het gereedschap waarmee je aan de pedagogische basisdoelen werkt. Bij het stimuleren van een gezonde leefstijl gaat het vooral om deze interactievaardigheden. Je leest hier nog even kort wat die inhouden. Bij elk thema lees je hoe dat er in de praktijk uit kan zien.
Sensitieve responsiviteit of emotionele steun
Als pedagogische professional ken je het kind, begrijp je het en reageer je op passende wijze op het kind. Je bent een positieve basis voor het kind.
Respect voor de autonomie of zelfsturing
Je bent respectvol naar de kinderen. Dat betekent niet dat kinderen altijd alles mogen, maar dat de positie van iedereen wel serieus wordt genomen en dat je kunt onderhandelen. Dat betekent niet commanderen, maar met de juiste argumenten motiveren. Met je gedrag erken je de zienswijze van kinderen en doorkruis je hun gedrag of spel niet.
Structureren en grenzen stellen
Als professional structureer je de situatie op zo’n manier dat je je doel bereikt en je je verwachtingen goed kunt overbrengen. Dat betekent dat je duidelijk en consequent bent in wat gewenst is en wat niet. Structuur geeft rust in de groep als geheel en voorkomt onveilige gevoelens bij individuele kinderen.
Praten en uitleggen
Als professional praat je regelmatig met de kinderen en je stemt de timing en de inhoud van je verbale interacties af op de toestand en het begripsniveau van de kinderen. Je geeft informatie die aansluit bij de kinderen. Waar zijn ze op dat moment mee bezig? De manier waarop je de informatie overdraagt, zorgt dat kinderen horen, zien en begrijpen wat je bedoelt.
Ontwikkelingsstimulering
Als professional organiseer je specifieke activiteiten om de motorische-, cognitieve-, creatieveen taalontwikkeling te stimuleren. Daarbij stem je secuur af op het kind. Dat betekent dat je met aandacht kijkt naar de interesse, het ontwikkelingsniveau en de toestand van het kind. Je neemt het initiatief tot het uitdagen van kinderen en het laten ontdekken, zonder ze te overvragen of te forceren.
Begeleiden van interacties tussen kinderen
Het goed begeleiden van interacties tussen kinderen betekent niet alleen dat je positieve interacties tussen kinderen opmerkt, maar dat je ze ook stimuleert. Je leert ze om elkaar te helpen, samen te werken, naar elkaar te luisteren en samen plezier te maken. Juist dit laatste is een belangrijk onderdeel van de Gezonde Kinderopvang. The joy of joining, ofwel: lekker meedoen, samen groeien.
Hoe kan je als medewerker in de kinderopvang met deze basisdoelen en interactievaardigheden stimuleren dat kinderen gezond eten, bewegen, een gezond gewicht krijgen en veilig fysiek gedrag vertonen? Daarover meer in de volgende hoofdstukken en specifiek hoofdstuk 10 en 11.
Bronnen
Singer, E. & Kleerekoper, L. (2009). Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
Schreuder, L., Boogaard, M., Fukkink, & Hoex, J. (2011) Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar. Reed Business: Amsterdam.
Strik & Schoemaker (2018). Interactievaardigheden. Een kindvolgende benadering. Utrecht: Bohn Stafleu van Loghum.
De Schijf van Vijf helpt om een gezonde en duurzame voeding samen te stellen ” “
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1, 2 en 3 van de basismodule van de scholing.
Van babymelk tot een grote stapel boterhammen: het voedingspatroon van kinderen verandert heel ingrijpend als ze groeien van 0 tot pre-puber. Die eetontwikkeling maak je in de kinderopvang van dichtbij mee en je speelt daarbij ook een grote rol. Denk aan samen met smaak fruit proeven, een peuter voor het eerst zelf brood laten smeren of in de bso samen koken of ontdekken waar je eten vandaan komt.
Als je zelf gezond eet en drinkt, ben je een goed voorbeeld voor de kinderen. En het levert jezelf veel op, bijvoorbeeld de energie en voedingsstoffen die nodig zijn om je lichaam gezond te houden.
Gezond eten, voldoende bewegen en genoeg slapen zijn de basis voor een gezond gewicht en lichaam. Dat zorgt weer voor een kleinere kans op chronische ziekten, zoals hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en een aantal vormen van kanker.
Als je eet volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, verklein je het risico op de 10 meest voorkomende chronische ziektes. De Schijf van Vijf is een voorlichtingsmodel. Dat betekent dat het gemaakt is om iets makkelijk uit te leggen. Je ziet bijvoorbeeld direct: ik heb véél groente en fruit nodig en een beetje olie en vet (zie pagina 16).
Gezond eten levert de voedingsstoffen die nodig zijn om het lichaam gezond te houden, zoals eiwitten, vetten, koolhydraten, vezels, vitamines en mineralen. Eén voedingsmiddel waarin alle voedingsstoffen voorkomen bestaat niet. Ook bevatten voedingsmiddelen niet allemaal dezelfde voedingsstoffen en wisselen de hoeveelheden ook nog eens per voedingsmiddel. Daarom is gevarieerd eten zo belangrijk. Als je gevarieerd eet, is de kans het grootst dat je voldoende van alle voedingsstoffen binnenkrijgt. De Schijf van Vijf helpt je daarbij, omdat je binnen de vakken allemaal keuzes ziet.
De Schijf van Vijf laat consumenten zien hoe je niet alleen gezond, maar ook veilig en duurzaam kunt eten. Eet je iedere dag voldoende en gevarieerd uit elk vak van de Schijf van Vijf, dan eet je gezond.
De Schijf van Vijf en wetenschappelijk onderzoek
De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding en voedingsnormen voor energie, koolhydraten, eiwitten, vetten en vitamines en mineralen van de Gezondheidsraad. In de Gezondheidsraad zitten onafhankelijke wetenschappers samen met deskundigen van buiten de raad. Zij maken op basis van inzichten uit onderzoek adviezen voor de regering en het parlement over gezondheid. Ze doen dit niet op basis van één of enkele onderzoeken, maar op basis van ‘wetenschappelijke consensus’. Dit betekent dat de adviezen gebaseerd zijn op inzichten waarover de meerderheid van internationale, gespecialiseerde wetenschappers het met elkaar eens is.
Vanuit de Richtlijnen Goede Voeding volgt bijvoorbeeld het advies om meer plantaardige en minder dierlijke producten te eten. Dus meer groente en fruit, peulvruchten, ongezouten noten, volkoren graanproducten en minder rood en bewerkt vlees. Rood vlees is vlees afkomstig van runderen, geiten, varkens, schapen en paarden. Onbewerkt vlees is vlees dat alleen gesneden of gehakt is, dus zónder toevoegingen zoals zout. Het Voedingscentrum geeft op basis van die inzichten informatie via de Schijf van Vijf, maar ook met bijvoorbeeld een website, apps en recepten.
Onderzoek naar gedrag speelt ook een rol bij de Schijf van Vijf. Wat werkt in de praktijk en welke tips, adviezen en aanpak werken als iemand gezonder wil leven? Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu (RIVM) doet bijvoorbeeld onderzoek naar de eetgewoontes in Nederland. De adviezen sluiten aan bij die kennis, zodat het niet te lastig is om gezondere gewoontes in te passen in hoe je al eet.
In dit hoofdstuk lees je meer over de Schijf van Vijf. De uitleg op pagina 17 t/m 20 is voor volwassenen vanaf 19 jaar. Voor kinderen zijn er speciale richtlijnen. Deze worden uitgelegd in hoofdstuk 4.2.
De Schijf van Vijf in het kort
Eet elke dag de aanbevolen hoeveelheden uit elk vak van de Schijf van Vijf, en varieer ook binnen de verschillende vakken.
Neem veel groente en fruit Ga voor dranken zonder suiker
Drink water, thee en koffie. Kraanwater is het meest duurzaam.
Kies vooral klimaatvriendelijk.
Kies voor volkorenproducten
Zoals volkorenbrood, volkorenpasta en -couscous en zilvervliesrijst.
Smeer en bak met zachte of vloeibare oliën en vetten
Varieer en ga vooral voor plantaardige producten
Zoals peulvruchten, noten, tofu en tempé. Neem verder 1x per week vis, ei, en niet te veel vlees.
Eet elke dag een handje ongezouten noten
Pinda’s, hazelnoten en walnoten zijn een duurzame keuze.
Neem genoeg zuivel, maar niet meer dan de aanbevolen hoeveelheden
Denk aan melk, yoghurt en kaas. Of kies voor verrijkte sojadrink en -yoghurt.
Gezond en duurzaam eten met de Schijf van Vijf
• Neem veel groente en fruit, kies vooral klimaatvriendelijk.
• Kies voor volkorenproducten, zoals volkorenbrood, volkorenpasta en -couscous en zilvervliesrijst.
• Eet elke dag een handje ongezouten noten. Pinda’s, hazelnoten en walnoten zijn een duurzame keuze.
heb jij zin in vandaag? Combineer elke dag genoeg uit elk en varieer daarbij volop, dan krijgt je lijf wat het nodig heeft.
Waar heb jij zin in vandaag? Combineer elke dag genoeg uit elk en varieer daarbij volop, dan krijgt je lijf wat het nodig heeft.
• Varieer en ga vooral voor plantaardige producten als peulvruchten, noten, tofu en tempé. Neem verder 1x per week vis, ei en niet te veel vlees.
• Neem genoeg zuivel, maar niet meer dan de aanbevolen hoeveelheden. Denk aan melk, yoghurt en kaas. Of kies verrijkte sojadrink en -yoghurt.
Volop uit de Schijf van Vijf
Volop uit de Schijf van Vijf
• Ga voor dranken zonder suiker: water, thee en koffie. Kraanwater is het meest duurzaam.
• Smeer en bak met zachte of vloeibare oliën en vetten.
Veel groente en fruit
Veel groente en fruit
Vooral volkoren, zoals volkorenbrood, volkoren pasta en couscous en zilvervliesrijst
Vooral volkoren, zoals volkorenbrood, volkoren pasta en couscous en zilvervliesrijst
Eet elke dag de aanbevolen hoeveelheden uit elk vak van de Schijf van Vijf, en varieer ook binnen de verschillende vakken.
Minder vlees en meer plantaardig. Varieer met vis, peulvruchten, noten, eieren en vegetarische producten
Minder vlees en meer plantaardig. Varieer met vis, peulvruchten, noten, eieren en vegetarische producten
Genoeg zuivel, zoals melk, yoghurt en kaas
Genoeg zuivel, zoals melk, yoghurt en kaas
Hoevéél je uit alle vakken eet of drinkt, kun je ook ongeveer uit de Schijf van Vijf afleiden. Want hoe groter het vak, hoe meer je eruit nodig hebt. Gebruik de tool ‘Hoeveel en wat kan ik eten?’ op www.voedingscentrum.nl/adh om te zien wat de adviezen zijn voor jou.
Een handje ongezouten noten
Een handje ongezouten noten
Zachte of vloeibare smeer- en bereidingsvetten
Zachte of vloeibare smeer- en bereidingsvetten
Voldoende vocht, zoals kraanwater, thee en koffie
Voldoende vocht, zoals kraanwater, thee en koffie
Buiten de Schijf van Vijf: niet te veel en niet te vaak
Producten zoals snoep, snacks en frisdrank staan niet in de Schijf van Vijf. Ook vleeswaren, witbrood, sauzen en kant-en-klare maaltijden zoals pizza’s vind je er niet. Ze bevatten te veel suiker, zout of verzadigd vet, of te weinig vezels. Het advies is daarbij: neem ze niet te veel en niet te vaak. Concreet: 3 tot 5 kleine porties per dag. Neem maximaal 3 keer per week een grotere keuze van buiten de Schijf van Vijf, zoals witte pasta, volvette kaas of frisdrank.
porties
porties
veel zout, verzadigd vet
veel zout, en verzadigd vet
3-5 keer iets kleins per dag max. 3 keer iets groots per week
3-5 keer iets kleins per dag
www.voedingscentrum.nl/schijfvanvijf
www.voedingscentrum.nl/schijfvanvijf
max. 3 keer iets groots per week
CMYK.indd 1
Deze adviezen gelden zoals gezegd alleen voor volwassenen. Geef kinderen het liefst alleen eten en drinken uit de Schijf van Vijf, ook tussendoor. Kinderen van 1 tot 4 jaar hebben ruimte voor 1 dagkeuze en voor kinderen van 4 t/m 8 jaar is er ruimte voor 2 dagkeuzes. Voor weekkeuzes hebben kinderen jonger dan 4 jaar geen ruimte. Deze producten bevatten veel kilocalorieën, verzadigd vet en zout. Ook voor 4- tot 8-jarigen bevat een weekkeuze vaak erg veel kilocalorieën. Ze kunnen dan belangrijke voedingstoffen mislopen. Vanaf 9 jaar is het advies hetzelfde als voor volwassenen: 3-5 dagkeuzes en 3 weekkeuzes.
18-04-16
Voor meer informatie over producten die buiten de Schijf van Vijf vallen, kun je kijken op voedingscentrum.nl/buitendeschijf
In de volgende tabellen zie je de aanbevolen hoeveelheden voor alle leeftijdsgroepen aangegeven.
bruine of volkoren boterhammen
portie peulvruchten, vis, ei of vlees: bekijk de aanbevolen hoeveelheden in de tabel hieronder
porties zuivel(alternatieven)** (1 portie is 150 gram/ml)
* Voor kinderen jonger dan 4 jaar adviseren we 100% notenpasta in plaats van noten vanwege het risico op verstikking. Let ook op bij oudere kinderen.
** Plantaardige zuivelalternatieven zijn beter voor het milieu. De gezondheidseffecten op langere termijn zijn nog niet voldoende onderzocht. Qua voedingsstoffen is een soja- of erwtendrink of sojayoghurt verrijkt met calcium, vitamine B2 en vitamine B12 de meest volwaardige vervanger.
Aanbevolen hoeveelheden per week voor peulvruchten, vis, ei of vlees
De hoeveelheden gelden voor voedingsmiddelen zoals je ze eet. Alleen bij vlees en vis geldt de hoeveelheid in gram zoals je het koopt in de winkel.
• Eet je geen vlees? Neem dan elke week een aantal producten extra: 1 portie peulvruchten, 2 porties noten en 1 ei.
• Ben je zwanger? Neem dan 2 keer per week vis: 1 keer 100 gram vette vis, zoals zalm of forel, en 1 keer 100 gram magere vis, zoals schol, tilapia of pangasius.
• Geef je borstvoeding? De hoeveelheden gelden tot 6 maanden borstvoeding geven. Daarna drinkt je baby geleidelijk aan minder en heb je weer minder energie nodig.
• Heb je een hart- of vaatziekte? Neem dan 1 tot 2 keer per week vis.
Handige porties
Wij gaan uit van deze gemiddelde porties voor volwassenen:
groente
50 gram = 1 opscheplepel fruit 1 portie = 100 gram
graanproducten
1 opscheplepel = 60 gram
aardappelen een aardappel weegt gemiddeld 60 gram vis / peulvruchten / vlees 1 portie vis of vlees(vervanger) = 100 gram
1 portie peulvruchten = 2-3 opscheplepels = 135 gram
ongezouten noten
25 gram = 1 handje zuivel(alternatieven)*
1 portie = een glas of schaaltjes van 150 gram/ml kaas
40 gram = beleg voor 2 boterhammen (let op: voorverpakte plakken wegen ieder zo’n 30 gram) smeer- en bereidingsvetten
40 gram = voor het besmeren van 4-5 boterhammen plus 1 eetlepel om eten mee te bereiden
* Plantaardige zuivelalternatieven zijn beter voor het milieu. De gezondheidseffecten op langere termijn zijn nog niet voldoende onderzocht. Qua voedingsstoffen is een soja- of erwtendrink of sojayoghurt verrijkt met calcium, vitamine B2 en vitamine B12 de meest volwaardige vervanger.
Eetmomenten van de dag
Deze voedingsmiddelen verdeel je over de eetmomenten van de dag. Het advies is om in elk geval 3 hoofdmaaltijden te nemen, dus ontbijt, middageten en avondmaaltijd. Daarnaast is het advies: maximaal 3 keer iets tussendoor voor vrouwen en 4 keer voor mannen. Bijvoorbeeld een boterham of een stuk fruit. Het eten tussendoor moet niet in plaats van een hoofdmaaltijd komen.
Eten en drinken geeft je lichaam energie. Energie wordt uitgedrukt in kilocalorieën (kcal) of kilojoules. Meestal zeggen we calorieën. Je lichaam gebruikt deze energie bijvoorbeeld om je warm te houden, om eten te verteren en te bewegen. Vergelijk je lichaam maar met een oplaadbare batterij. Jouw batterij laadt op door voeding. Hij loopt weer leeg door de energie uit je eten en drinken te gebruiken. Er gaat dus energie je lichaam in en er gaat energie uit. Als je over langere tijd net zoveel energie binnenkrijgt als je gebruikt, dan kom je niet aan en val je niet af. Dat noem je de energiebalans.
Energie uit balans
Als je meer energie binnenkrijgt dan je lichaam gebruikt, dan blijft er energie ‘over’. Dit teveel aan energie slaat je lichaam op als vet. Als je lange tijd achter elkaar meer energie binnenkrijgt dan je gebruikt, dan neemt je gewicht toe. Krijg je juist minder energie binnen dan je gebruikt, dan val je af. Niet iedereen heeft per dag evenveel energie, oftewel calorieën nodig. Als je bijvoorbeeld veel beweegt heb je meer calorieën nodig. Jezelf regelmatig wegen is de beste manier om te zien of je niet te veel of te weinig energie binnenkrijgt. Wekelijks is ruim voldoende. Blijf je op gewicht? Dan neem je genoeg calorieën om je gewicht gelijk te houden. Kom je aan of val je af terwijl dat niet nodig is? Dan krijg je meer of minder calorieën binnen dan je lichaam nodig heeft om jouw gewicht gelijk te houden. Zoek zo naar jouw juiste hoeveelheden om te eten en drinken. Een diëtist of gewichtsconsulent kan je hierbij helpen.
Het Voedingscentrum heeft handige apps en tools die helpen eetgedrag inzichtelijk te maken. Zo kun je bewuster kiezen. Een voorbeeld: een bruine boterham levert 83 kcal, een appel met schil 81 kcal en een appelflap 361 kcal. Met de Eetmeter kun je bijhouden wat je eet. Je ziet hoeveel calorieën je binnenkrijgt en alle voedingstoffen die je lichaam nodig heeft. Je krijgt concrete adviezen om gezonder te kiezen en je weet precies in hoeverre je al volgens de Schijf van Vijf eet. www.voedingscentrum.nl/mijneetmeter.
Hoe zit het met de energiebalans bij kinderen?
Voor kinderen is energie belangrijk om te kunnen groeien. Het is normaal dat zij zwaarder en langer worden in de loop van de tijd. Er is sprake van energiebalans wanneer een kind goed groeit. Je weet of een kind goed groeit door naar de groeicurve van het kind te kijken. De groeigegevens van het kind houdt de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij. Ouders gaan hiervoor met het kind naar het consultatiebureau en op latere leeftijd naar de schoolarts. Bij kinderen vanaf 2 jaar kan de BMI berekend worden. Het is een handige tool die je kunt gebruiken om te zien of een kind een gezond gewicht heeft en behoudt. Heb je het idee dat een kind op de opvang te veel of te weinig eet en drinkt? En maak je je zorgen? Bespreek dit dan eerst met de ouders. Vervolgens kunnen ook de huisarts of het consultatiebureau advies geven.
Bronnen
Richtlijnen Goede Voeding, Gezondheidsraad 2015. Richtlijnen Schijf van Vijf 2016, Voedingscentrum 2016. Gezondheidsraad 2022. Voedingsnormen voor energie.
Het begin: volledige melkvoeding Pasgeboren baby’s kunnen nog geen vaste voedingsmiddelen verwerken en verteren. Ze kunnen bijvoorbeeld niet kauwen en ook hun maagdarmkanaal is er nog niet klaar voor. Dat moet zich eerst verder ontwikkelen. Baby’s worden geboren met een aantal reflexen (zoeken, happen, zuigen) en een voorkeur voor zoet. Moeder Natuur heeft daar goed voor gezorgd met borstvoeding. Deze is afgestemd op de behoefte en reflexen van de baby. Borstvoeding levert baby’s alle nodige energie en voedingsstoffen voor de eerste 6 maanden. Bovendien beschermt het ze tegen een aantal ziektes. Borstvoeding is dan ook de meest vanzelfsprekende voeding voor baby’s. Wel heeft het kindje de eerste 3 maanden extra vitamine K nodig. Tot 4 jaar hebben alle kinderen ook extra vitamine D nodig.
Als een baby geen borstvoeding krijgt, is flesvoeding een geschikt alternatief. Flesvoeding, ook wel kunstvoeding genoemd, wordt speciaal gemaakt voor baby’s. De samenstelling van kunstvoeding is wettelijk vastgelegd in de Warenwet. Het maakt voor de gezondheid van het kind dus niet uit welk merk je kiest. Merken flesvoeding verschillen nauwelijks van elkaar als het gaat om de gehaltes aan verschillende voedingsstoffen.
In een kinderdagverblijf of gastouderopvang heb je te maken met kinderen die borstvoeding of kunstvoeding krijgen. In de wet is geregeld dat werkgevers en de kinderopvang het mogelijk moeten maken dat je werk, opvang en borstvoeding kunt combineren. Dat betekent dat er verschillende opties zijn: langskomen op de opvang om te voeden; voeden op het werk of kolven op het werk.
Als de ouder borstvoeding meegeeft voor de baby, is hygiëne heel belangrijk. Omdat het kolven van borstvoeding niet helemaal steriel kan gebeuren, bevat die melk altijd wat bacteriën. Afkolven, vervoeren, bewaren en opwarmen van borstvoeding moet dus zorgvuldig gebeuren. Natuurlijk is bij kunstvoeding hygiënisch klaarmaken en bewaren ook belangrijk. Voor borstén kunstvoeding geldt dat je restjes moet weggooien, het is niet veilig om de melk te bewaren en/of opnieuw op te warmen.
Het is belangrijk om op verzoek te voeden, zowel bij het voeden met borstvoeding als bij kunstvoeding. Dat betekent voeden als het kind erom vraagt, maar ook stoppen als het kind aangeeft genoeg te hebben gehad. Een baby aan de borst stopt vanzelf met drinken en laat de borst los. In de opvang geef je de voeding via de fles en dan is het soms wat moeilijker te zien, dus kijk goed naar de baby of hij genoeg heeft gehad. De fles hoeft niet per se leeg. Dit laatste is belangrijk, omdat je zo voorkomt dat een baby overgewicht krijgt. Kinderen van 6 maanden die overgewicht hebben, zijn met 5-6 jaar vaak ook te zwaar.
Meer informatie
voedingscentrum.nl/borstvoeding: tips en informatie voedingscentrum.nl/flesvoeding: handige stappenplannen voedingscentrum/leeromgeving: e-learning over kunstvoeding
2.5 4 t/m 6 maanden tot een jaar: van eerste hapjes naar een kleine maaltijd
Beginnen met vaste voeding is een volgende stap in het ontwikkelen van een gezond voedingspatroon. De eerste 4 maanden kunnen baby’s vaste voeding nog niet goed verteren, omdat hun darmen er niet klaar voor zijn. Het is advies is dan echt alleen borstvoeding of kunstvoeding.
Tot de leeftijd van 6 maanden heeft een kind geen vaste voedingsmiddelen nodig om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen. Wel kun je ze in de leeftijd tussen 4 en 6 maanden al kennis laten maken met wat andere smaken en andere structuur dan melk. Eerste hapjes moeten niet meteen zodra het kind 4 maanden oud is, maar kun je vanaf 4 maanden geven, op het moment dat een kind eraan toe is. Het gaat om kleine hoeveelheden van 3-4 lepeltjes per keer. Het is namelijk niet de bedoeling dat ze zo vullen dat het kind minder melkvoeding drinkt. Het heeft qua voedingsstoffen alleen melkvoeding nodig tot 6 maanden. De hapjes zijn vooral bedoeld om te wennen aan nieuwe smaken en leren af te happen van een lepel. Vanzelfsprekend begin je op de kinderopvang pas met eerste hapjes als het kind én de ouders daaraan toe zijn.
Een hapje kan bijvoorbeeld groente, fruit, pap, aardappel of vis zijn. Er zijn een paar producten die een baby nog niet mag hebben, zoals rauwe vis of toegevoegd zout. In Nederland is het eerste hapje vaak een lepeltje fijngemaakte groente of fruit, maar er zijn ook landen waar wat rijstepap of zelfs hummus als eerste hap op het menu staat. Er bestaat geen vaste volgorde in de voedingsmiddelen die je met eerste hapjes aanbiedt en die voor alle kinderen geldt. Hoe snel de introductie van vaste voeding uiteindelijk verloopt, is bij ieder kind anders.
Geef een kind tijd om aan een smaak te wennen. Begin met één smaak, en geen gemengde smaken. Bijvoorbeeld één groente- of fruitsoort per keer. Dus bijvoorbeeld fijngemaakte worteltjes in plaats van een combinatie van wortel met andere groenten. Natuurlijk kun je wel wat water toevoegen als het te dik is. Zo wennen kinderen aan de smaak van het pure ingrediënt. Sta niet gek te kijken als ze soms wel 10 keer iets moeten proeven voor het er echt met smaak in gaat.
Vanaf 6 maanden groeien de eerste hapjes uit naar echte hapjes en kleine maaltijdjes, waarbij een kind tegelijkertijd minder gaat drinken. Meestal is het zo dat kinderen zo rond hun eerste verjaardag volledig met de gezonde pot mee-eten, dus met de rest van het gezin.
Wil je meer weten over eerste hapjes? Kijk op www.voedingscentrum.nl/eerstehapjes:
• lezen: tips over de opbouw van eerste hapjes
• filmpjes bekijken: over eten vanaf 4-6 maanden
• downloaden, printen en ophangen: het schema ‘Van oefenhapjes naar warme maaltijd’
• downloaden, printen en ophangen: de tabel ‘Wat kun je beter niet geven aan je baby?’
Het eerste levensjaar bestaat vooral uit melkvoeding en staat voor de rest in het teken van wennen aan vaste voeding. Je werkt toe naar een gezond en gevarieerd voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf. Vanaf 1 jaar zijn er aanbevolen dagelijkse hoeveelheden voor voedingsmiddelen, bekijk deze in de tabel op pagina 18 en 19. Dit is een richtlijn voor wat een kind van 1-3 jaar, 4-8 jaar en 9-13 jaar ongeveer nodig heeft.
Je kunt jongere kinderen elke dag 3 maaltijden en één tot 2 keer iets tussendoor geven. Geef aan grotere kinderen niet meer dan 4 keer iets tussendoor. Meer is slecht voor de tanden en kan de trek verstoren. Plan tussendoortjes ook niet te kort voor een hoofdmaaltijd. Kies Schijf van Vijf-producten voor tussendoor, zoals groente of fruit of een volkoren cracker met 100% pindakaas.
Er bestaat geen vaste regel voor de hoeveelheden die kinderen precies mogen eten. Je hebt grote en kleine eters en de ene dag heeft een kind meer trek dan de andere dag, bijvoorbeeld omdat het actiever is geweest. Dwing kinderen nooit hun bord leeg te eten. Kinderen worden geboren met een goed gevoel voor honger en verzadiging: een kind voelt zelf aan of het genoeg heeft gegeten. Dwing je een kind te eten terwijl het niet meer hoeft, dan verstoor je dit gevoel voor honger en verzadiging. Een belangrijke stelregel is: de volwassenen bepalen.
Kinderen van 1 tot 4 jaar hebben op een dag ongeveer 9 bekertjes drinken nodig. Dat is ongeveer 1 liter. Voor kinderen van 4 tot 13 jaar is het iets meer, zo’n 1,5 liter. Dat zijn 9-13 bekertjes. Melkproducten tellen hierbij ook mee. Voor de rest is water of ongezoete thee de beste dorstlesser. Kinderen lijken veel meer energie te hebben en gebruiken dan volwassenen, maar ze hebben toch veel minder energie en dus calorieën nodig. Het schema helpt om ervoor te zorgen dat een kind alles binnenkrijgt wat het nodig heeft en dat de energiebalans klopt. De voedingsmiddelen uit het schema leveren ook alle benodigde voedingsstoffen, zoals vitamines en mineralen die nodig zijn voor gezond groeien.
Producten die niet in de Schijf van Vijf passen, zoals snoep en frisdrank, noemen we ook dag- of weekkeuzes. Dat betekent dat je die producten echt beperkt eet (zie pagina 17). Je kiest ze heel bewust, neemt heel kleine porties en sommige dingen neem je maximaal 3 keer per week, zoals witte pasta, een gefrituurde snack of frisdrank. Dat advies geldt voor kinderen vanaf 9 en volwassenen.
In de kinderopvang is nog veel minder ruimte voor dit soort keuzes. Kinderen van 1 tot 4 jaar hebben eigenlijk geen ruimte voor snoep, koek, snacks en limonade. Dit zijn producten waar het lichaam van een kind in de groei niet veel aan heeft, maar ze leveren wel veel zout, suiker en/of verzadigd vet. Vaak gaat zo’n extra ook ten koste van de trek in eten waar wel veel belangrijke voedingstoffen inzitten.
Voor de tussendoortjes is het advies bij jonge kinderen: alleen Schijf van Vijf-producten tussendoor. Groente en fruit, volkoren knäckebröd of een volkoren cracker. Bekijk hier wat je nog meer tussendoor kunt geven. Bied geen dagkeuzes aan als tussendoortje, maar dit kan wel een keer als beleg op brood. Een voorbeeld: een keertje jam op brood. Jam past vanwege de hoeveelheid suiker niet in de Schijf van Vijf.
Iets oudere kinderen van 4 tot 8 jaar hebben wat meer speling en ruimte voor 1 tot 2 dagkeuzes. Bijvoorbeeld jam op brood en één biscuitje tussendoor. Voor kinderen tussen de 9 en 13 jaar geldt dat ze evenveel dag- en weekkeuzes kunnen nemen als volwassenen. Dat betekent per dag maximaal 3 tot 5 keer iets kleins en maximaal 3 keer per week iets groots.
Maar: voor kinderen geldt dat ze thuis vaak al een koekje of iets anders van buiten de Schijf van Vijf krijgen. Hou het dus voor tussendoortjes echt bij groente, fruit of een cracker en bied hooguit bij de lunch iets aan dat niet in de Schijf van Vijf past.
In de kinderopvang komen kinderen uit gezinnen met verschillende gewoonten, bijvoorbeeld vanwege hun culturele achtergrond of hun religie. Soms komt het ook voor dat een kind bijvoorbeeld een allergie heeft. Dat beïnvloedt wat kinderen gewend zijn te eten en drinken en wat wel en niet is toegestaan. Overleg daarom altijd met de ouders wat hun kind mag hebben.
Jouw voedselkeuzes hebben invloed op jezelf en op de leefbaarheid van de aarde. Productie en consumptie van voedingsmiddelen belasten het milieu. Denk aan de uitstoot van broeikasgassen en hulpbronnen die nodig zijn, zoals land en water. Stoppen met eten is geen goed idee, maar we kunnen win-win-keuzes maken: gezond én duurzaam eten. Dat gaat heel goed hand in hand. De Schijf van Vijf helpt je daarbij, voor jezelf én als professional in de kinderopvang.
Als je in de kinderopvang aandacht schenkt aan duurzaam eten, biedt dit ook een mooie kans om kinderen in contact te brengen met de herkomst van hun eten en drinken. Waar komt alles vandaan? Als je van jongs af aan leert over de oorsprong en groei van voedsel, bouw je ook een band op met de natuur. Samen moestuinieren of een ontdekkingstocht naar de boerderij kan hierbij helpen.
Duurzamer eten
Duurzaam eten is goed voor het milieu én je gezondheid. Maar hoe begin je? Hieronder de 6 stappen die je kunt zetten voor jezelf en in de kinderopvang. De eerste 3 stappen zijn de basis.
1. Eet minder vlees en ga voor meer plantaardige producten
Zet op je boodschappenlijst vooral plantaardige producten. Dat advies geldt voor thuis én voor de inkooplijst bij de kinderopvang. Denk bijvoorbeeld aan veel groente, fruit, volkoren graanproducten, bonen, kikkererwten, (gehakte) noten en 100% notenpasta of 100% pindakaas. Eet niet te veel of helemaal geen vlees. Neem voldoende zuivel, maar niet meer dan nodig.
Vlees en zuivel bevatten nuttige voedingsstoffen, maar hebben ook een relatief hoge impact op milieu en klimaat. Plantaardige producten hebben over het algemeen juist een lage klimaatbelasting. Vooral rood vlees is heel belastend voor het milieu. Met name vlees van runderen, geiten en schapen. Vervang je rood en bewerkt vlees, dan is dat beter voor het milieu en je gezondheid. Kies bijvoorbeeld in plaats van vleeswaren of smeerworst voor hummus of een andere spread met bonen, linzen of kikkererwten. Die spreads zijn gemaakt van peulvruchten en die leveren veel belangrijke voedingsstoffen die in vlees zitten, zoals eiwit, B-vitamines en ijzer. Voor oudere kinderen en voor jezelf zijn ongezouten noten en notenpasta’s zonder toevoegingen ook een gezonde optie. Ei is wel een dierlijk product, maar een stuk minder belastend en gezonder dan vleeswaren op brood.
Kies bij de dierlijke producten die je eet of aanbiedt bij voorkeur voor het Biologisch keurmerk. Kijk bij duurzame vis naar een MSC- of ASC-keurmerk.
2. Verspil zo min mogelijk voedsel: koop en kook op maat Niet te veel kopen of koken en eten slim bewaren. Zo voorkom je dat je dingen moet weggooien. Minder verspillen = meer milieuwinst. Eten is dan niet voor niets geproduceerd en naar de winkel vervoerd. Vanwege de hygiëne en veiligheid is het wel belangrijk om restjes koel te bewaren en binnen 2 dagen te gebruiken. Ga hier voorzichtig mee om, omdat kleine kinderen veel gevoeliger zijn voor voedselinfecties.
Het beste is om te kopen, koken en klaarzetten op maat. Goed inschatten wat je nodig hebt dus. Check of je inkooplijst verspilling in de hand werkt: houd je bepaalde producten vaak over?
Kun je kleinere porties bestellen? Op maat koken gaat makkelijk met een keukenweegschaal, maatbeker of Eetmaatje. En door voedsel op de juiste plek te bewaren, blijft het langer goed.
Gooi producten met een verlopen ‘ten minste houdbaar tot’-datum (THT-datum), zoals melk, yoghurt, rijstwafels en soepstengels, niet meteen weg. Deze datum betekent alleen dat de verkoper tot dan een optimale kwaliteit garandeert. Als het over de datum is, is het nog steeds veilig om te eten, wel dat de kwaliteit achteruit kan zijn gegaan. Kijk, ruik en proef om de kwaliteit te beoordelen. Als je niks vreemds ziet, ruikt of proeft, kun je het nog veilig eten. Zo kun je minder verspillen. Producten met een ‘te gebruiken tot’-datum (TGT-datum) moet je uiterlijk op de datum eten of invriezen. Na de datum is het product niet meer veilig.
Zeker bij jonge kinderen is dit extra relevant. Ingevroren producten kun je vaak nog maanden gebruiken. Lees meer tips om minder te verspillen op de website van het Voedingscentrum.
3. Eet op maat, en niet te veel snacks en snoep
Elk lichaam heeft eten en drinken nodig. Door niet meer te eten dan je nodig hebt, wordt er niet meer voedsel gemaakt en vervoerd dan nodig. Dat is gunstig voor het milieu en je gezondheid.
Snoep en snacks belasten het milieu relatief zwaar én ze leveren veel calorieën. Jonge kinderen hebben hier geen of heel weinig ruimte voor.
Op pagina 18 en 19 staat de tabel met hoeveel een kind per dag nodig heeft. Kies vooral voor groente, fruit en volkoren graanproducten. En laat producten die niet in de Schijf van Vijf passen, zoals snacks en snoep, vaker staan. Die belasten het milieu onnodig veel en leveren wel veel calorieën.
4. Kies vooral kraanwater of thee
Voor het milieu is kraanwater de allerbeste optie. Een alternatief is ongezoete thee. Sappen, frisdrank en alcohol belasten het milieu vanwege de productie in de fabriek, de verpakkingen en het transport. Bij koffie en thee kun je letten op topkeurmerken, zoals Fairtrade en Rainforest Alliance.
Maak water drinken bijzonder, voor jezelf en in de kinderopvang. Schenk het in mooie, gekleurde bekers met een schijfje sinaasappel of komkommer aan de zijkant.
Bijna al het kraanwater in Nederland is veilig om te drinken, behalve uit loden leidingen. Sommige huizen en gebouwen van vóór 1960 hebben die nog. Gebruik dan water uit niet-loden leidingen of flessenwater uit de winkel, voor bijvoorbeeld flesvoeding en drinken (ook thee) en om pasta, rijst en couscous te koken. Laat bij nieuwe leidingen of kranen de eerste 3 maanden de kraan elke keer eerst even stromen voordat je het water gebruikt om te drinken of in te koken. Bekijk de adviezen op: www.voedingscentrum.nl/lood
4. Kies Nederlandse seizoensgroente en fruit
Klimaatvriendelijke keuze: groente en fruit uit het seizoen. Dat zijn groente en fruit die geteeld worden in de volle grond buiten; onder een plastic tunnel of in een onverwarmde kas.
Zij hebben elk jaar een periode waarin ze klaar zijn om te oogsten. In Nederland zijn dat bijvoorbeeld asperges in het voorjaar en kersen in de zomer. Klimaatvriendelijk fruit uit het buitenland: ananas, bananen, citrusvruchten (sinaasappels, mandarijnen), druiven en kiwi. Kies dit fruit in de winter en het voorjaar wanneer er weinig seizoensfruit uit Nederland te koop is.
5. Ga op zoek naar de herkomst van eten
Kinderen die zelf voedsel verbouwen, eten meer groente en fruit. Dat blijkt uit onderzoek. En voedsel verbouwen is alles van zelf een plantje opkweken tot alleen even helpen in de moestuin.
Het heeft een positief effect op allerlei ontwikkelingsgebieden als je meekrijgt waar je eten vandaan komt. Neem ze bijvoorbeeld mee naar een boerderij of tuinderij. Zo leren kinderen dat iemand veel moeite heeft moeten doen om die wortel, tomaat of broccoli op ons bord te krijgen.
Samen moestuinieren of binnen een kruidenplant verzorgen heeft ook effect op de zintuiglijke ontwikkeling van kinderen. Kijken, horen, ruiken, voelen en natuurlijk oogsten en proeven. Het draagt ook bij aan de motorische ontwikkeling. Bijvoorbeeld als een kind evenwicht probeert te houden tijdens het watergeven van de plantjes.
Ook is het goed voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo ervaren kinderen een gevoel van blijdschap als een plantje groter wordt of er vruchten aan beginnen te groeien. Tegelijkertijd kunnen kinderen te maken krijgen met teleurstelling. Bijvoorbeeld als een plantje per ongeluk breekt of is aangevreten door een hongerige naaktslak.
Moestuinieren stimuleert ook de taalontwikkeling. Kinderen leren groenten en plantenonderdelen benoemen of de namen van gereedschappen, zoals een emmer, gieter of schepje.
Ten slotte activeert tuinieren de executieve ontwikkeling. Daartoe behoren de hogere controlefuncties van de hersenen, zoals het leren geconcentreerd te werken, het uitstellen van behoeften en het herkennen van oorzaak en gevolg. Eerst zaaien en dan oogsten!
Bronnen
De impact van voedsel: waarom het voor het milieu uitmaakt wat er op jouw bord ligt op www.voedingscentrum.nl
Duurzaam | Voedingscentrum
Herziene versie Richtlijnen Goede Voeding, Gezondheidsraad 2015 Richtlijnen Schijf van Vijf 2016, Voedingscentrum 2016.
JGZ-Richtlijn ‘Voeding en eetgedrag’, 2013, aanpassing 2017.
Kinderen ontdekken de wereld door te bewegen ” “
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1, 2 en 3 van de basismodule van de scholing.
In dit hoofdstuk krijg je informatie en inspiratie om bewegen bij kinderen van 0 t/m 12 jaar te stimuleren. Het gaat over 4 subthema’s die te maken hebben met voldoende, gevarieerd en goed bewegen:
• De invloed van bewegen op de ontwikkeling
• Beweegadvies en beweegrichtlijnen
• Motorische ontwikkeling
• Bewegen in de praktijk
Bewegen heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van jonge kinderen. Hoe werkt dat precies? En hoe stimuleer en ondersteun je kinderen daarbij zo effectief mogelijk?
Invloed van bewegen op de gezondheid
Hoe eerder een kind het plezier van bewegen en sporten ervaart, hoe langer het profiteert van de positieve effecten op gezondheid en ontwikkeling. Een jong kind dat veel spelenderwijs beweegt, is later ook actiever. Het is aangetoond dat kinderen de gewoontes en houding ten aanzien van bewegen al vroeg ontwikkelen.
Lichamelijke activiteit zorgt voor een verlaagd risico op overgewicht en chronische ziektes. Onder chronische ziektes vallen bijvoorbeeld diabetes, obesitas, hart- en vaatziekten of hypertensie (hoge bloeddruk). Daarnaast hebben sport en bewegen direct een positief effect op spierkracht en botkwaliteit. Dit is vooral aangetoond bij kinderen ouder dan 4 jaar.
Invloed van bewegen op de motorische vaardigheden
Bewegen heeft een positieve invloed op de motorische ontwikkeling van kinderen. Die ontwikkeling start vanaf de geboorte en is nodig om goed, voldoende en met plezier te bewegen. Al op vierjarige leeftijd is een relatie te zien tussen motorische vaardigheden en beweeggedrag: kinderen die minder motorisch vaardig zijn, bewegen minder.
Voldoende en gevarieerd bewegen draagt bij aan:
fijne motoriek: kleinere bewegingen en handmotoriek zoals schrijven, tekenen of knutselen. grove motoriek: grote bewegingen zoals rollen, kruipen, lopen, zwaaien en springen.
Goed ontwikkelde motorische vaardigheden zijn nodig voor deelname aan sport- en spelactiviteiten. Onderzoek toont aan dat kinderen met een motorische achterstand op latere leeftijd minder bewegen en meer kans hebben op overgewicht.
Als pedagogisch professional stimuleer en creëer je uitdagend spel. Zo kunnen kinderen de grenzen opzoeken en verleggen om zo nieuwe vaardigheden aan te leren.
Invloed van bewegen op de sociaal-emotionele ontwikkeling
Bewegen draagt ook bij aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Spelenderwijs bewegen en sporten zorgt voor een positief sociaal klimaat. Het kind ontwikkelt zich met andere kinderen en werkt zo aan sociale vaardigheden, zelfdiscipline, persoonlijke verantwoordelijkheid, moreel gedrag, enthousiasme, assertiviteit, zelfregulatie, communiceren met anderen, anderen begrijpen door middel van empathie, probleemoplossend denken en elkaar helpen.
Daarnaast zorgt het samen spelen en bewegen ervoor dat kinderen pro-sociale vaardigheden ontwikkelen, zoals elkaar helpen en wachten op iemand die langzamer is.
Invloed van bewegen op de cognitieve ontwikkeling
Bewegen stimuleert de ontwikkeling van de hersenen. Dit draagt bij aan concentratie, leren, creativiteit, het probleemoplossend vermogen en het geheugen. Het lijkt erop dat jonge kinderen die meer bewegen, een grotere kans hebben op een goede cognitieve ontwikkeling.
Invloed op mentale gezondheid en slaap
Regelmatig bewegen bevordert het emotioneel welzijn en de levenstevredenheid van kinderen. Ofwel: actieve kinderen zitten goed in hun vel: ze hebben een verhoogd gevoel van geluk en welzijn ten opzichte van minder actieve kinderen. Dit is ook zichtbaar in hun gedrag. Zo hebben kinderen die meer bewegen minder:
• emotionele problemen, zoals zich zorgen maken of angstig zijn
• gedragsproblemen, zoals niet gehoorzamen, vechten, agressie
• hyperactiviteit, zoals rusteloos of overactief zijn
Deze observaties uit onderzoek kun je ook linken aan het feit dat je bewegen vaak mét iemand doet. Bij kinderen zijn dat vaak andere kinderen of hun ouders. Dat zorgt voor plezier en geluk. Wanneer ouders samen spelen met hun kinderen, kan dit zorgen voor een sterke, veilige hechting.
Daarnaast kunnen sport en bewegen ervoor zorgen dat kinderen beter slapen. Het gaat dan voornamelijk om de slaapduur. Uit onderzoek blijkt dat volwassenen en jongeren die meer bewegen, beter slapen. Zo vallen zij sneller in slaap, de slaapkwaliteit is hoger en ze hebben langere perioden van diepe slaap. Dat verkleint ook de kans op overgewicht (zie 4.2).
Daarnaast hebben volwassenen en jongeren die meer bewegen minder last van slaperigheid gedurende de dag. Het is aannemelijk dat deze effecten ook gelden voor kinderen, helaas is de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor nog beperkt.
Plezier in bewegen
Spelenderwijs bewegen zorgt voor plezier bij jonge kinderen. Het kan bijdragen aan een goede relatie tussen het kind en de pedagogisch medewerker. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen ouder en kind. Samen bewegen stimuleert de ontwikkeling van gemeenschappelijke interesses en daarmee een positieve sfeer. Bij kinderen vanaf 6 jaar bieden sport en bewegen een positief sociaal klimaat. Je maakt vrienden en beleeft het samen. Bij veel sport- en beweegactiviteiten ontmoet je mensen met verschillende (sociale) achtergronden en een gedeelde passie. Dat vergroot de gemeenschapszin, ofwel het groepsgevoel.
Dat sport en bewegen bijdragen aan plezier en gezelligheid, blijkt uit verschillende onderzoeken. Zo geven kinderen ‘plezier’ ook aan als de belangrijkste reden om mee te doen aan teamsporten of om individueel lid te zijn van een sportclub. Anderzijds is ‘gebrek aan plezier’ de voornaamste reden om te stoppen. Kinderen hebben dus positieve ervaringen nodig om te blijven sporten en bewegen.
Bekijk een video over het belang van bewegen
Het is dus duidelijk: langdurig stilzitten moet je voorkomen en lekker veel bewegen is gezond. Ook is het belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Maar wat is de aanbevolen hoeveelheid beweging? En wat valt daar allemaal onder? Je leest hier alle adviezen en richtlijnen voor kinderen en volwassenen.
Beweegadvies voor kinderen onder de 1 jaar
Zorg dat het kindje meerdere keren per dag op verschillende manieren lichamelijk actief kan zijn. Speel bijvoorbeeld met de baby op de grond. Als het zelf nog niet draait, leg het dan tijdens die activiteiten in buikligging, in totaal ten minste 30 minuten. Dit laatste kan volgens de Gezondheidsraad natuurlijk lastig zijn in de praktijk, maar in de buikligging spant de baby de spieren aan. De romp, schouders en het bekken worden sterker.
Beweegadvies voor kinderen van 1 jaar
Het advies is elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Beweegadvies voor kinderen van 2 jaar
Het advies is dagelijks 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Beweegadvies voor kinderen van 3 jaar
Het advies is elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, waarvan minstens 60 minuten matig tot zwaar intensief. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Advies zitgedrag
Voor kinderen tot 4 jaar geldt het advies om lange periodes stilzitten te beperken en kinderen zo min mogelijk in hun bewegingsvrijheid te beperken. 60 minuten stilzitten per keer is het maximum.
Veel en gevarieerd bewegen
Stilzitten beperken
Leeftijd
Beweegadvies voor kinderen onder de 1 jaar
Beweegadvies voor kinderen van 1 jaar
Beweegadvies voor kinderen van 2 jaar
De Gezondheidsraad adviseert het volgende:
Bewegen
Meerdere keren per dag op verschillende manieren lichamelijke activiteit, bijvoorbeeld door met het kind op de grond te spelen. Als het kind nog niet mobiel is, breng het dan tijdens die activiteiten in buikligging, in totaal ten minste 30 minuten.*
* Voor hele jonge kinderen kan dit minder goed uitvoerbaar zijn.
Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning*. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Zitgedrag
Geen lange periodes laten stilzitten, niet langer dan 60 minuten per keer in hun bewegingsvrijheid beperken, bijvoorbeeld door ‘vastzetten’ (in een stoeltje). Beeldschermtijd wordt afgeraden.
Leg het kind op de buik.
Oefen met rollen van rug naar buik.
Laat het kind op de rug liggen en zelf spelen met de voeten, handen of een speeltje.
Geen lange periodes laten stilzitten, niet langer dan 60 minuten per keer in hun bewegingsvrijheid beperken, bijvoorbeeld door ‘vastzetten’ (in een stoeltje). Beeldschermtijd wordt afgeraden.
Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning*. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Beweegadvies voor kinderen van 3 jaar
Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, waarvan minstens 60 minuten matig tot zwaar intensief*. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.
Geen lange periodes laten stilzitten, niet langer dan 60 minuten per keer in hun bewegingsvrijheid beperken, bijvoorbeeld door ‘vastzetten’ (in een stoeltje). Beeldschermtijd beperken tot één uur per dag, waarbij geldt: hoe minder, hoe beter.
Geen lange periodes laten stilzitten, niet langer dan 60 minuten per keer in hun bewegingsvrijheid beperken, bijvoorbeeld door ‘vastzetten’ (in een stoeltje). Beeldschermtijd beperken tot één uur per dag, waarbij geldt: hoe minder, hoe beter.
*Benieuwd wat lichte, matige of zware intensieve inspanning is? Kijk voor meer informatie over het beweegadvies op www.kenniscentrumsportenbewegen.nl/beweegadvies
Laat het kind oefenen met lopen.
Laat het kind zelf de trap op- en af klimmen.
Gebruik voorwerpen om met het kind te spelen zoals blokjes of een bal.
Daag het kind uit om snel te lopen of rennen, eventueel in spelvorm.
Oefen met springen, klimmen en klauteren.
Laat het kind oefenen met loopfiets of driewieler.
Laat het kind oefenen met fietsen.
Daag het kind uit met hinkelen, springen, klimmen en klauteren.
Beweeg en dans samen op muziek.
Beweegrichtlijnen voor kinderen en jongeren van 4 tot 18 jaar
De Gezondheidsraad heeft ook voor kinderen en jongeren van 4 tot 18 jaar beweegrichtlijnen opgesteld. De beweegrichtlijnen geven aan hoeveel beweging nodig is voor een goede gezondheid:
• Doe minstens elke dag een uur aan matig intensieve inspanning. Langer, vaker en/of intensiever bewegen geeft extra gezondheidsvoordeel.
• Doe minstens driemaal per week spier- en botversterkende activiteiten.
• Voorkom veel stilzitten.
Je kunt de richtlijnen natuurlijk ook gebruiken in gesprekken met ouders over een goede balans tussen bijvoorbeeld zittende schermtijd en beweging.
Bron: Kenniscentrum Sport & Bewegen
Beweegadvies 0-4 jarigen - Kenniscentrum Sport en Bewegen
Er is steeds meer bewijs dat lang én langdurig zitten ongezond is. Steeds meer onderzoek laat zien dat je een paar uur zitten niet kunt compenseren met aan het eind van de dag even bewegen. Om gezondheidsrisico’s te voorkomen is het ook belangrijk om zitten gewoon regelmatig te onderbreken. Dat geldt ook voor kinderen.
Een voorbeeld van langdurig zitten: na de lunch blijven zitten voor een knutselactiviteit. Ook als je daarna beweegt volgens alle richtlijnen, is het effect van lang zitten er al. Elke vorm van beweging tussendoor, komt de gezondheid ten goede. Even lopen, buitenspelen, springen of iets anders. Het grootste voordeel behaal je, ook als volwassene, door na stilzitten te kiezen voor matige tot zware intensiteit.
Bewegen en digitale media
Digitale media en schermen zijn niet meer weg te denken uit ons leven, en dus ook niet uit het leven van kinderen. Digitale media zoals games, YouTube-filmpjes en tv-programma’s worden vaak zittend gebruikt. Dit kan ten koste gaan van bewegen, maar het gebruik van digitale media kan ook zorgen voor ontspanning, sociale verbinding of juist beweging. Maar hoe doe je dat dan? Kijk bijvoorbeeld samen met de kinderen filmpjes gericht op bewegen en doe samen actief mee met de bewegingen. In dit geval is er geen sprake van zittende schermtijd.
Het advies voor digitale media- en schermgebruik in relatie tot bewegen bij 0-12-jarigen is daarmee als volgt:
Zorg voor een gezonde balans tussen bewegen én stilzitten in combinatie met het gebruik van digitale media.
Oudere kinderen gebruiken vaker zelfstandig digitale media op school, thuis en op de kinderopvang. Dit brengt sociale, mentale en fysieke voor- en nadelen met zich mee. Het is belangrijk om het gesprek over de juiste balans te voeren met kinderen zodra dit kan. Sta daarnaast ook stil met collega’s en ouders bij de voorbeeldrol die je hebt naar kinderen als het gaat om het bewaren van een gezonde digitale balans. Dit kan namelijk ook invloed hebben op het digitale mediagebruik van het kind. Je leest hier meer over in hoofdstuk 7.
Bewegen heeft een positieve invloed op de motorische ontwikkeling van kinderen, die al vanaf de geboorte start. Wat gebeurt er allemaal van baby tot basisschool op dit gebied?
Motorische mijlpalen
De motorische ontwikkeling van een kind begint vanaf de geboorte. Denk bijvoorbeeld aan het trappelen van de benen in rugligging, het omrollen van de buik naar de rug en het grijpen van voorwerpen. Er zijn een aantal ‘motorische mijlpalen’. Dit zijn herkenbare bewegingen die tijdens de ontwikkeling van een kind voorkomen. Denk aan omrollen, kruipen en lopen. Het behalen van motorische mijlpalen verloopt vaak in dezelfde volgorde, maar de leeftijd waarop een bepaalde motorische mijlpaal wordt bereikt, verschilt.
Motorische mijlpalen: beweegactiviteiten per fase
Leeftijd Motorische ontwikkeling (samenvatting)
0-4 maanden Jonge kinderen gaan in deze fase draaien en trappelen met de benen. Ook kunnen ze rond de 4 maanden hun hoofd stabiel houden.
Leuke beweegactiviteiten
Op deze hele jonge leeftijd kun je kinderen veel op de grond leggen. Ook is het goed om een wakkere baby regelmatig op de buik te leggen met bijvoorbeeld speelgoed ervoor. Vanaf 3 maanden kun je de baby in buikligging ook zachtjes tegen de voetzolen drukken om de kruipbeweging te stimuleren. Kruip zelf ook eens mee!
4-6 maanden
7-9 maanden
Ook al kunnen ze nog niet echt kruipen, kinderen tussen 4 en 6 maanden kunnen eigenlijk al heel veel. Ze lachen hardop, klappen in de handen, grijpen iets vast, doen geluiden na, zitten op schoot, steunen met de armen, luisteren naar de eigen naam, beginnen te brabbelen en rollen van buik naar rug.
Een kind van deze leeftijd kan motorisch al veel meer. Het beweegt zich in de richting van speelgoed dat verder van ze af ligt, pakt voorwerpen vast en doet die van de ene in de andere hand, rolt zich om en trekt zich op tot staan. Het begint te kruipen. Ook praat het steeds meer.
10-12 maanden Het kind kan zelf rechtop gaan zitten, kruipen en langs banken proberen te staan en te lopen. Rond een jaar zegt een kind meestal één of enkele woorden. Het begint te praten en begrijpt bepaalde woorden wat beter, zoals ‘nee’.
Gebruik eenvoudig speelgoed of materiaal, bijvoorbeeld materiaal om tegen te slaan of te schoppen. Ook dingen om vast te pakken en aan te voelen zijn geschikt. Muziek om naar te luisteren en zelf geluid laten maken met bijvoorbeeld een stok of een muziekinstrumentje vinden ze vaak leuk. Denk ook aan de beweegmomenten tijdens het aankleden, uit bed halen en verschonen.
Vrij spel ligt het meest voor de hand. Daarbij krijgt het kind eenvoudig materiaal aangeboden. Kinderen kiezen zelf wat ze met dat materiaal gaan doen. Elk kind krijgt de kans dat op zijn eigen niveau te doen. Let bij deze kinderen goed op de veiligheid. Ze zijn oraal (op de mond) georiënteerd, en veel dingen die ze pakken brengen ze regelrecht naar hun mond. Denk ook hier weer aan beweegmogelijkheden tijdens aankleden, verschonen, uit bed halen of jas aantrekken.
Met kinderen van deze leeftijd doe je al kruipspelletjes en soms loopspelletjes. Omdat ze vaak uit zichzelf wiegen als ze muziek horen, zijn ook muziekspelletjes interessant om te doen. Denk ook hier weer aan beweegmogelijkheden zoals op de stoel klimmen, (zelf) aankleden, verschonen, uit bed halen of jas aantrekken.
Leeftijd Motorische ontwikkeling (samenvatting)
1-1½ jaar
Een kind van deze leeftijd is grof-motorisch gezien al ver ontwikkeld. Het kan staan, lopen en bukken. De fijn-motorische ontwikkeling is in volle gang. Het kind oefent met zijn vingers en handen.
Leuke beweegactiviteiten
Met deze kinderen bouw je torentjes van blokjes die je door een ander kind laat omduwen. Speel met plastic bekertjes, bordjes en bakjes. Werk aan de verfijning van de grof-motorische ontwikkeling: speel met de bal, laat het kind er tegenaan schoppen en erachteraan lopen. Het kan al goed iets pakken en naar je toe brengen. Denk ook hier weer aan beweegmogelijkheden tijdens de dagelijkse bezigheden zoals uit bed halen of jas aantrekken.
1½-4 jaar
Het kind bouwt zijn grof-motorische en fijn-motorische vaardigheden verder uit.
Het krijgt zijn lichaam nog beter onder controle en kan bepaalde activiteiten steeds meer en steeds beter: hardlopen, springen, hinkelen, fietsen en bovenhands gooien.
4-6 jaar
6-8 jaar
De grove motoriek is nu redelijk goed ontwikkeld. Hinkelen, met een bal overgooien, steppen, fietsen, springen en draaien zijn vaardigheden die kinderen op deze leeftijd vaak oefenen. Buitenspelen is belangrijk zodat het kind de energie kwijt kan en de grove motoriek ontwikkelt.
De fijne motoriek is nu zo ver dat het kind allerlei vormen tekent en soms zelfs al letters kan schrijven, meestal met dezelfde hand.
Alle patronen die een kind tot nu toe heeft ontwikkeld worden elk jaar versoepeld en verfijnd. Het kind is nu op een leeftijd dat het meer gaat oefenen om bepaalde motorische bewegingen onder de knie te krijgen. Een zesjarige kan nu ongeveer 10 seconden op een been staan en een kleine stuiterbal vangen. Met 7 jaar kan het kind over een balk lopen en touwtje springen. De zesjarige maakt eenvoudige schrijfpatronen, strikt veters en heeft nu een voorkeurshand bij verschillende handelingen.
Met kinderen van deze leeftijd doe je hele verschillende beweegactiviteiten. Omdat ze je beter begrijpen, laat je ze kleine opdrachtjes uitvoeren. Beweegactiviteiten doe je nu volgens een wat vastere volgorde. Met kinderen in deze leeftijd ben je bezig met vrij spel, geleid spel, kleine spelletjes, spelen met niet-speelgoedmateriaal, bewegen op muziek of werken volgens een thema. Denk ook hier weer aan beweegmogelijkheden tijdens alledaagse momenten zoals opruimen, aankleden, tandenpoetsen of schoenen aantrekken.
Beweegspellen met naamkaartjes en/of foto’s is in deze leeftijd daarom erg leuk. Een middag spelen in de natuur vinden kinderen van deze leeftijd heerlijk. Fantasiespellen, rennen, springen, klimmen en klauteren doen kinderen van 4-6 jaar graag.
Deze leeftijd kan al goed hardlopen, klimmen en klauteren en het begin van samenspelen. Denk aan tikspelen, estafettespelen, overloopspelen en reactiespelen.
Leeftijd Motorische ontwikkeling (samenvatting)
8-12 jaar
Een inmiddels goed ontwikkelde spiersterkte, coördinatie en stabiliteit maakt dat het kind voldoende vaardigheden heeft om te kunnen bewegen. Rond het elfde jaar beheerst het kind in principe de motoriek volledig. Het uithoudingsvermogen is dusdanig vergroot dat er echt gesport kan worden. Je zult zien dat het kind steeds meer verschillende sporten goed onder de knie krijgt. Ook is het kind klaar om een teamsport te gaan doen, er is voldoende teamgeest ontwikkeld.
De fijne motoriek is inmiddels zo goed dat het kind feilloos de kleinste priegelwerkjes kan doen.
Bewegen en uitdagend spelen
Leuke beweegactiviteiten
Buitenspelen blijft belangrijk en leuk voor het kind. Het kind kun je stimuleren om te bewegen door hem of haar bijvoorbeeld meer sport gerelateerde spellen aan te bieden die zijn of haar interesse heeft. Sporten kan een hele goede manier zijn om zelfvertrouwen te krijgen. Onder begeleiding leert het kind de sport onder de knie te krijgen. Bovendien is het kind samen met andere kinderen bezig, niet alleen goed voor de lichamelijke ontwikkeling, ook de sociale ontwikkeling wordt hierdoor gestimuleerd.
Om kinderen van jongs af aan te versterken in hun motorische vaardigheden, is het belangrijk om risicovol spelen, ook wel uitdagend spelen, bewust mee te nemen bij het stimuleren van bewegen. Daarmee draag je ook bij aan cognitieve en sociaal- emotionele vaardigheden. In hoofdstuk 5 lees je meer over risicovol spelen.
In de vorige paragrafen heb je gelezen over het belang van bewegen en de adviezen rondom bewegen, stilzitten, het gebruik van digitale media en de motorische ontwikkeling van kinderen. Met deze kennis ben jij voldoende op de hoogte van het belang van bewegen. De volgende stap is de toepassing van deze kennis en aan de slag gaan met het stimuleren van bewegen bij kinderen. Hoe doe je dit nu eigenlijk? In deze paragraaf vind je inspiratie om mee aan de slag te gaan in de praktijk.
Wees je bewust van je voorbeeldrol
Uit onderzoek blijkt dat het gedrag van pedagogisch medewerkers invloed heeft op het gedrag van kinderen als het gaat om bewegen. Maar wat houdt dat goede voorbeeldgedrag precies in?
Bij het programma De Gezonde Kinderopvang is dit de definitie: ‘Het geven van het gezonde voorbeeld is het vertonen van gezond gedrag aan kinderen, ouders en collega’s’.
Checklist: laat ik gezond voorbeeldgedrag zien?
n 3 Ik beweeg actief mee met de kinderen
n 3 Als het regent ga ik buiten bewegen met de kinderen
n 3 Ik laat zien hoe leuk bewegen is, door een oprechte en enthousiaste houding
n 3 Ik laat ouders zien dat ik beweeg met kinderen op de opvang
n 3 Ik organiseer spelletjes met de kinderen
n 3 Ik volg ons beweegbeleid
n 3 Ik kom op de fiets of lopend naar werk
n 3 Tijdens mijn pauze maak ik actief een wandeling
Daarnaast gaat het ook om jouw beweeggedrag naast het werk. Voldoe jij zelf aan de beweegrichtlijnen voor volwassenen? Doe de test en krijg inzicht in jouw beweeggedrag.
Daarnaast ontvang je kennis en inspiratie over de effecten van bewegen.
Alledaagse activiteiten
Sommige activiteiten lenen zich perfect voor het stimuleren van beweging bij kinderen. Denk bijvoorbeeld aan het verschonen van een kindje. Leg het kind even in de buikligging op de commode. Lukt het om zijn of haar hoofdje omhoog te houden?
Je kunt ook denken aan het verspreiden van puzzelstukjes op de groep tijdens het puzzelen. Op deze manier moeten kinderen kruipen, lopen of rennen om de puzzelstukjes te gaan halen.
Laat oudere kinderen zelf hun jas halen bij het naar buiten gaan of laat kinderen actief meehelpen met opruimen. Bij de bso kun je kinderen stimuleren om te voet of op de fiets te komen. Is de afstand vanaf de school zo groot dat dit niet gaat? Zorg dat ze dan nog even bewegen voor ze aan tafel gaan voor hun tussendoortje.
Beweegmomenten
Bewegen moet een vast onderdeel van de dag zijn. Zorg voor vaste beweegmomenten waarbij je als begeleider een spel of opdracht aanbiedt.
Het Kenniscentrum Sport & Bewegen heeft ook beweegspelletjes ontwikkeld. Deze beweegspelletjes zijn gebaseerd op de basisvaardigheden van bewegen en stimuleren de motorische ontwikkeling van kinderen. De beweegspelletjes kun je downloaden na het afronden van de Mini-learning motorische ontwikkeling van Kenniscentrum Sport & Bewegen.
Kinderen van 4 t/m 12 jaar prikkel je door nieuwe spellen en beweegactiviteiten aan te bieden. Laat kinderen vooral zelf kiezen of ze mee willen doen.
Tips bij beweegactiviteiten
• Hou de activiteit zo simpel mogelijk.
• Bereid je uitleg goed voor.
• Herhaal een activiteit, kinderen vinden herhaling geweldig. Ze zullen een favoriete activiteit vaker willen spelen.
• Gebruik eenvoudige materialen en activiteiten zonder materialen.
• Nodig de kinderen uit mee te doen en speel zelf enthousiast mee
In de verdiepende module Bewegen krijg je veel meer informatie en tips over het begeleiden van beweegactiviteiten.
Vrij spel
Kinderen ontdekken de wereld door te bewegen. Ze moeten dan ook de kans krijgen om vrij te bewegen en met alle zintuigen te ontdekken. Ze leren door te spelen, te doen, uit te proberen, te kijken, te imiteren en mee te doen. Ze ontdekken de mogelijkheden van spelmateriaal en bewegen en spelen ieder op hun eigen niveau. Het stimuleren van vrij spelen is belangrijk voor alle kinderen, maar met name bij jonge kinderen is je initiatief en ondersteuning belangrijk.
Oudere kinderen enthousiasmeer je door fijn materiaal aan te bieden en ze hun eigen regels te laten bepalen, met ondersteuning alleen als het nodig is.
Je creëert kansen door kinderen veel bewegings- en ervaringsmogelijkheden te bieden. Hierbij speelt sensitieve responsiviteit een belangrijke rol. Heb aandacht voor elk individueel kind, kijk naar wat dat kind nodig heeft in zijn of haar bewegingsspel en speel daarop in. Verwoord wat het kind doet, ziet en meemaakt.
Fysieke inrichting
Om beweeggedrag bij kinderen te stimuleren is het belangrijk om de fysieke omgeving zo in te richten dat er genoeg mogelijkheden zijn voor kinderen om vrij te spelen en te bewegen. Onderstaande elementen zijn belangrijk om mee te nemen bij het inrichten van de fysieke ruimte:
1. Ratio speeloppervlak/kind: hoeveel ruimte heeft elk kind om te spelen? Hoeveel vierkante meter per kind heb je tot je beschikking op de groep?
2. Aanbod in materiaal en afwisseling: welk spelmateriaal bied je aan? Is er voor elke leeftijd geschikt spelmateriaal beschikbaar?
3. Speeltoestellen en spelregels: welke regels hanteer je bij het spelen? Moeten kinderen lang wachten op hun beurt? Komen alle kinderen tot bewegen?
Spelmateriaal
We doen kinderen tekort als ze alleen met ‘echt’ speelgoed mogen spelen. Als het aan kinderen ligt, spelen ze met alles. De meeste kinderen spelen thuis van jongs af aan met gewone gebruiksvoorwerpen: ze slaan pannendeksels tegen elkaar, helpen de was opvouwen en doen mee met afwassen.
Huishoudelijke voorwerpen bieden andere mogelijkheden en ervaringen dan speelgoed. Ze voelen anders aan (zoals vergiet, lepel, plastic kom) en je kunt er meer verschillende dingen mee uitproberen. Eenvoudig en andersoortig materiaal vormen voor kinderen een belangrijke bron van ontdekken, leren en zelfstandig spelen. Denk ook aan natuurlijke materialen buiten, zoals takken, bladeren en steentjes.
Maak het speelgoed!
• Lege frisdrankflessen met iets erin (kralen, macaroni, zeepsop) met een vastgelijmde dop
• Lege dozen
• Ballen
• Papiersnippers
• Scheerschuim
• Pittenzakken van afwasbaar materiaal
• Lege bakjes en bekers
• Blaadjes van buiten
• Zand en water
Lees meer over bewegen met jonge kinderen/ Beweegkriebels op www.huisvoorbeweging.nl
Buitenspelen
Buitenspelen is voor kinderen één van de leukste activiteiten. Van nature spelen kinderen graag buiten. Dat doen ze nog meer als ze daartoe gestimuleerd worden. Door mee te spelen geef je het goede voorbeeld en begeleid je kinderen in het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden. Tegelijkertijd is het voor kinderen erg belangrijk dat ze de ruimte en het vertrouwen krijgen om vrij te kunnen spelen en te ontdekken. Avontuurlijk en uitdagend buitenspelen hoort hier ook bij. Hierdoor groeit hun zelfvertrouwen, creativiteit, zelfstandigheid en het vermogen om risico’s in te schatten.
Het borgen van bewegen in de kinderopvang betekent dat je, als gehele organisatie, ervoor zorgt dat als je aan de slag gaat met meer bewegen, dat je ook zorgt dat die verandering blijft. Pedagogisch medewerkers moeten uitgedaagd worden bewegen te blijven stimuleren bij kinderen. Het management moet zorgen dat bewegen als onderdeel op de agenda blijft staan en er continu tijd en middelen voor worden vrijgemaakt. In de praktijk is dit best lastig. Het risico bestaat namelijk dat de aandacht voor bewegen wegzakt in de dagelijkse drukte. Maar hoe zorg je er dan wel voor dat het bewegen geborgd blijft in de organisatie? Er zijn 5 belangrijke stappen:
1. Belang van bewegen voor 0 tot 4-jarigen
2. Beleid maken en invoeren
3. Draagvlak creëren
4. Invulling geven aan het aanbod
5. Borging
Bron: Kenniscentrum Sport & Bewegen
Met beleid ontwikkel je als organisatie een duidelijke visie op uitdagend bewegen en werk je die concreet uit in doelen en activiteiten. Zo creëert een organisatie structureel samenhang in de activiteiten en is het voor medewerkers duidelijk hoe je te werk gaat. Ook helpt een beweegbeleid de organisatie in de profilering naar ouders en samenwerkingspartners. Je draagt hiermee uit dat de organisatie uitdagend bewegen en een gezonde leefstijl belangrijk vindt.
Beweegbeleid kinderopvang in de praktijk
Benieuwd hoe andere organisaties dit aanpakken? Bij KinderRijk is bewegen bijna vanzelfsprekend voor kinderen. Diana Turkenburg-de Haan, programmamaker en pedagogisch professional bij KinderRijk: ‘Beleid hebben voor bewegen binnen de kinderopvang is belangrijk, omdat beleid kaders en richting geeft. Samen met de mensen die beleid maken en met de mensen op de werkvloer kun je invulling geven aan het stimuleren van de motorische ontwikkeling van de kinderen’.
Bronnen en leestips
Kenniscentrum Sport & Bewegen (2022). Digitale media in relatie tot bewegen bij 0 tot 4-jarigen: visiestuk. Utrecht: Kenniscentrum Sport & Bewegen.
Vervoort, J. (2020). Motorische ontwikkeling van 0 tot 6-jarigen: overzicht van de motorische mijlpalen & tips om de motorische ontwikkeling met bewegen te stimuleren. Ede: Kenniscentrum Sport & Bewegen.
Toolkit buitenspelen: Zowel voor de bso als de kinderopvang
Beweegbeleid Kinderopvang: een tool die helpt bij de eerste stappen naar het verankeren van het stimuleren van bewegen in het organisatiebeleid. Ook kan je als medewerker de tool benutten om intern het gesprek aan te gaan.
www.kenniscentrumsportenbewegen.nl/kennisbank
Het is belangrijk dat kinderen van jongs af aan een gezond gewicht hebben ”
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1, 2 en 3 van de basismodule van de scholing.
Gewicht is een belangrijk thema vanaf de geboorte. Uit onderzoek blijkt dat baby’s met een te snelle gewichtstoename, vaak als 5/6-jarige overgewicht hebben. Hoe ga je daar als professional mee om, zonder kinderen of ouders het gevoel te geven dat er iets niet goed is? Gewicht is een gevoelig thema.
Het advies van de Gezondheidsraad past bij wat ouders en pedagogisch medewerkers in de praktijk vaak ook prettig vinden:
Stel het gewicht niet centraal, maar stimuleer en ondersteun het kind en eventueel de ouders bij een gezonde leefstijl, denk aan gezonde voeding aanbieden, uitdagen om actief te spelen en zorgen voor een goed dagritme, zodat een kind een lekker lange nacht kan maken. Zo’n aanpak is effectief voor de preventie van overgewicht en obesitas. Je voorkomt door die insteek ook stigmatisering en het kan een beschermende invloed hebben op de ontwikkeling van eetstoornissen.
In dit hoofdstuk staat gewicht wel centraal. Het is goed te weten wat een gezond gewicht oplevert en hoe je daarbij kunt ondersteunen. Wat is ondergewicht, gezond gewicht en overgewicht? Waarom is overgewicht nadelig voor kinderen, jongeren en volwassenen? Welke factoren spelen een rol bij het krijgen van overgewicht? Hoe voorkom je overgewicht en hoe krijgt en behoudt een kind een gezond gewicht? Welke rol kun je als pedagogisch professional hierin spelen? En wat zijn de risico’s van overgewicht en obesitas nou eigenlijk?
De Gezonde Kinderopvang gaat uit van een aanpak waarbij alle professionals zoveel mogelijk op een lijn zitten. Denk bijvoorbeeld aan Centra voor Jeugd en Gezin, Jeugdgezondheidszorg en mbo-scholen waar pedagogisch professionals worden opgeleid, basisscholen en ook beleidsmakers die betrokken zijn bij de voorschoolse educatie en het jeugdbeleid of informatie vanuit de wetenschap of Rijksoverheid. Concreet: wat je als ouder bij het kdv of de bso als tips meekrijgt bij de overdracht, moet niet iets heel anders zijn dan wat het consultatiebureau of de jeugdarts zegt. Dit hoofdstuk gaat daarom ook nader in op de aanpak in de JGZ als een kind overgewicht heeft.
Cijfers overgewicht en obesitas
Baby’s van 3 maanden: 12%
Kinderen van ongeveer 2 jaar: tussen 8% en 13%
Kinderen van 4-11 jaar: 11,3% overgewicht, waarin 3,7% obesitas is meegenomen
Bron: VZinfo
Een gezonde leefstijl bij kinderen begint natuurlijk bij wat volwassenen voorleven. Hoe zit het met overgewicht en obesitas bij volwassenen? In deze paragraaf lees je hoe je je eigen BMI berekent, wat gevolgen zijn van overgewicht en obesitas, waarom voorkomen van overgewicht beter is dan behandelen ervan en tenslotte waarom jij een belangrijke schakel bent in het bevorderen van een gezond gewicht bij kinderen.
Overgewicht ontstaat als het evenwicht tussen eten en drinken (energie-inname) en bewegen (energieverbruik) verstoord is. Maar er kunnen ook andere zaken een rol spelen zoals geen dagritme hebben, stress en weinig slaap. Ieder lichaam is anders. Ook komt overgewicht en obesitas meer voor bij kwetsbare groepen. Daarbij speelt armoede en chronische stress vaak ook een rol. Op de website van Pharos vind je meer informatie.
Je BMI
De Body Mass Index (BMI) laat zien of je een gezond gewicht hebt in verhouding tot je lengte. De BMI is minder geschikt als je heel gespierd bent; bij zwangerschap en borstvoeding; als je heel klein of groot bent of als je een Aziatische achtergrond hebt.
BMI voor 19 t/m 69-jarigen) Indeling
<18,5
18 .5-24 .9
25-29 .9
>30 .0
Ondergewicht
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
Bereken je BMI op de www.voedingscentrum.nl/bmi
Let op: voor kinderen is er een aparte BMI-calculator.
Middelomtrek
Voor je gezondheid is het ook belangrijk wáár het lichaamsvet zit. Vet in en rond de buik is ongezonder dan bijvoorbeeld vet op de heupen.
Risico’s van overgewicht
Mensen met overgewicht en obesitas hebben meer kans op klachten of ernstige ziekten zoals:
• diabetes type 2
• verhoogd cholesterol
• hoge bloeddruk
• galstenen
• hart- en vaatziekten
• rug- en gewrichtsklachten
• bepaalde soorten kanker, zoals borstkanker, nierkanker, baarmoederkanker, dikke darmkanker en slokdarmkanker
• aderverkalking
• COPD
• psychosociale problemen, zoals een laag zelfbeeld
• een depressie
Let op: een depressie vergroot de kans om obesitas te ontwikkelen en omgekeerd vergroot obesitas ook de kans om later een depressie te krijgen. Voor overgewicht werd dit langetermijnverband niet gevonden.
Veranderen van leefstijl
In hoofdstuk 2 lees je veel tips om op gewicht te blijven. Ook kun je een paar dagen de Eetmeter van het Voedingscentrum bijhouden. Je ziet dan of je meer eet dan je lijf nodig heeft en krijgt tips voor gezonde keuzes.
Als je te zwaar bent, ga je lijnen. Dat lijkt logisch, maar helaas weet bijna iedereen die dat heeft gedaan dat je snel weer aankomt zodra je daarmee stopt. Alleen het aanleren van een andere leefstijl werkt op lange termijn. Dat betekent allerlei blijvende veranderingen inpassen in je gewone leven. Meer lopen, meer fietsen, vaker de trap nemen, net iets minder en net iets gezonder eten en ritme aanbrengen in je leven en dit handhaven. Als je overgewicht of obesitas hebt, is 5% afvallen of op gewicht blijven al een heel goed begin.
Er is ook hulp als het je niet alleen lukt om hier iets aan te doen of als je er stress over hebt. Die hulp wordt in sommige gevallen ook vergoed. Lees meer over hulp bij afvallen.
De Gezonde Kinderopvang draait om lekker meedoen en samen groeien. Voor de kinderen is dat groeien ook letterlijk, in de lengte. Voor jou als professional kan het betekenen dat het goede voorbeeld steeds meer past bij je eigen leefstijl. Lekker gezond, actief en een goed dagritme. Dat is een win-winsituatie.
In deze paragraaf gaan we in op het gewicht van jonge kinderen. Daarbij gaat het om de volgende vragen:
• Welke factoren spelen een rol bij het behouden of bereiken van een gezond gewicht bij kinderen?
• Wat zijn de risico’s van overgewicht?
• Wanneer en hoe ga je met de ouders in gesprek?
• Hoe en wanneer communiceer je over de keuzes en het beleid in de opvang?
Op tijd signaleren: kinderen en gewicht
De meeste kinderen hebben gelukkig een gezond gewicht, toch is het voor alle kinderen fijn om vooral lekker gezond te eten volgens de Schijf van Vijf en om veel te spelen, te bewegen en te sporten. Bij sommige kinderen is het extra belangrijk om ze hierbij te ondersteunen en stimuleren.
Bij kinderen jonger dan 4 jaar is het niet gemakkelijk om te zien of een peuter of kleuter te zwaar is of juist ondergewicht heeft. Uit onderzoek blijkt dat ouders het zelf ook niet zo goed kunnen zien. In Nederland zijn normen bekend wanneer een kind ondergewicht, een gezond gewicht of overgewicht heeft. De normen hiervoor verschillen voor jongens en meisjes en, vanzelfsprekend, per leeftijd. Jeugdartsen en -verpleegkundigen van de JGZ houden dit bij.
Als een baby snel en te veel aankomt na de geboorte, is de kans op overgewicht later ook groot. Baby’s die bij 3 maanden te zwaar zijn en die dat als peuter blijven, hebben een grotere kans op overgewicht op de basisschool. Maar: 8% van de kinderen die bij 3 maanden een gezond gewicht hadden, krijgt uiteindelijk toch aanzienlijk overgewicht. Alle reden dus om ook vanwege het gewicht voor iedereen te kiezen voor de gezonde keuze.
Op de site van het Voedingscentrum staat een BMI-meter waarmee je kunt nagaan of een kind te licht, te zwaar of op gezond gewicht is
Wanneer is het risico op overgewicht en obesitas groter?
• Een kind heeft al overgewicht. Als een baby of jong kind al overgewicht heeft, is de kans dat dit zo blijft en toeneemt natuurlijk groter. Te snelle gewichtstoename in de eerste maanden is al een voorspeller voor overgewicht later. Als deze kinderen als peuter en kleuter nog te zwaar zijn, verhoogt dit de kans op overgewicht op de basisschool.
• Het ‘zit in de familie’. Het gewicht van ouders hangt direct samen met het gewicht van hun kind. Dit heeft te maken met erfelijke en leefstijlfactoren. Vaak wordt een bepaald eetpatroon binnen een familie van generatie op generatie overgedragen. Veel mensen doen min of meer wat zij vroeger thuis gewend waren en dragen dit weer over op hun kinderen. Baby’s waarvan de moeders te zwaar waren tijdens de zwangerschap, hebben meer kans op overgewicht.
• Migratieachtergrond. Uit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen overgewicht bij kinderen en het land waar hun ouders oorspronkelijk vandaan komen: slaap-, eet- en beweeggewoonten kunnen daar anders zijn. Van de kinderen en jongeren tussen de 2 en 25 jaar met een migratieachtergrond heeft 24% overgewicht en 8% obesitas. Bij kinderen met een Nederlandse herkomst is dat respectievelijk 15% en 4%.
• Sociaal-economische-status. Sociale klasse heeft ook invloed op slaap, eet- en beweeggewoonten. Kwetsbare gezinnen, bijvoorbeeld ouders met beperkte gezondheidsvaardigheden of ouders die chronische stress ervaren, hebben een grotere kans op overgewicht
Bij deze risicogroepen zijn er verschillende dingen die het risico vergroten. Van leefstijl tijdens de zwangerschap, gewoontes en ouder/kind-factoren tot hoe de wijk van iemand is ingericht. Armoede, sociale isolatie en chronische stress vergroten ook de kans op overgewicht.
Samengevat: gemiddeld heeft 1 op de 12 kinderen van 2 jaar die in Nederland wonen overgewicht, inclusief obesitas. Bij kinderen tussen 4 en 11 is dat 1 op de 9. Bij 4 tot 18 jaar is dat 1 op de 8.
Risico’s van overgewicht op kinderleeftijd
Net als bij volwassenen is overgewicht bij kinderen op termijn een risicofactor voor allerlei lichamelijke problemen. Naarmate het overgewicht toeneemt en langer bestaat, wordt het risico op deze ziekten over het algemeen groter.
Een jong kind met overgewicht heeft kans op klachten of ziekten, zoals:
• hart- en vaatziekten
• hoge bloeddruk
• verhoogd cholesterolgehalte
• diabetes type II (tot voor kort bekend als ‘ouderdomsdiabetes’). Diabetes kan heel ernstige gevolgen hebben, zoals slecht zien en blindheid.
• problemen met de ontwikkeling van spieren en botten
• psychosociale problemen (pesten, laag zelfbeeld, depressieve gevoelens en niet mee kunnen komen in sport en spel)
Wanneer ga je met ouders in gesprek?
Als je ziet dat een baby te veel voeding krijgt, is het goed om actie te ondernemen. Een voorbeeld van overvoeding is als een baby naast borstvoeding onnodig een extra fles kunstvoeding krijgt. Of als het kindje vollere flessen krijgt dan nodig. Bespreek het in het team. Ga jij het gesprek aan met de ouders of iemand anders?
Gewicht is een gevoelig thema, dus lees de tips in hoofdstuk 12 over communicatie met ouders. Bijvoorbeeld: probeer erachter te komen waarom ouders iets doen of vinden. De ouder heeft misschien een andere kijk op opvoeden. Bijvoorbeeld: veel eten geven staat gelijk aan veel liefde geven. Leg uit wat de keuzes en adviezen vanuit jullie in de opvang zijn, maar gebruik ook je sensitieve responsiviteit: stem goed af, luister, kijk en voel of de ouder echt vooruit kan met je tips.
Wanneer betrek je jeugdgezondheidszorg?
Een kdv of bso kan en mag altijd contact opnemen met de JGZ als een baby te veel eten krijgt. Met vroeg signaleren en aanpakken voorkom je echt gezondheidsschade nu en later. Hoe jonger een kind is, hoe meer kans dat de gezonde keuze vanzelfsprekend wordt. In het beleidsplan staat altijd hoe je de samenwerking met de JGZ kunt aanpakken. Het hoort bij het werk.
Overleg altijd voor je contact opneemt met de JGZ over een kind met de ouders. Overleg intern met je locatiemanager over wie, op welk moment, dit het beste kan doen. Bespreek, na toestemming van de ouders, met de JGZ wat passend is, zoals een gesprek met de ouders samen of een afspraak bij de verpleegkundige of jeugdarts, zonder de pedagogisch professional.
Het is goed als je als pedagogisch professional aansluit bij de aanpak van het consultatiebureau. De aanpak bij de JGZ is gericht op het stimuleren van gezonde eetgewoonten, lichamelijke activiteit en een gezond dag- nachtritme. Hierbij wordt meestal gewerkt met de zogeheten ‘SO die BOFTT’-aanpak. Dit zinnetje kun je makkelijk onthouden. Het lijkt natuurlijk op ‘Zo, die boft’, wat laat zien dat het heerlijk voor een kind is als de gezonde keuze ook de logische en makkelijke keuze is.
S van slaap voldoende en lekker slapen
O van opvoeding gezaghebbend opvoeden (niet te streng en niet te toegeeflijk)
B van buitenspelen dagelijks buitenspelen en bewegen
O van ontbijten elke ochtend ontbijten
F van frisdrank geen frisdranken en andere zoete dranken
T van tv, mobiel & tablet tijd zonder beeldschermen, zoals mobiel, tv, iPad of andere tablet
T van tussendoortje gezonde tussendoortjes, zoals fruit of groente
Dit zijn 7 onderwerpen waar jeugdartsen en –verpleegkundigen zich in kleine stappen op richten als een ouder met een jong kind op het consultatiebureau komt. En als professionals in de kinderopvang dit weten en ook meenemen bij tips en adviezen, versterkt dat de boodschap.
S van slaap
Kinderen die voldoende en goed slapen, hebben een kleinere kans op overgewicht. Het gaat dus om slaapduur en slaapkwaliteit. Hierbij is het wel belangrijk dat de slaapbehoeftes van kinderen verschillen. Door chronisch slaaptekort raakt een kind uit balans. Door weinig slaap wordt het evenwicht tussen het ‘trekhormoon’ en het ‘verzadigingshormoon’ verstoord. Minder slapen = meer trek. Ook blijft er natuurlijk een langer stuk van de dag over om nog iets te snacken. Ook moeheid en veranderingen in de temperatuur van het lichaam zorgen ervoor dat een kind meer wil eten, minder goed verleidingen kan weerstaan en meer zin krijgt in vet en zoet.
Gemiddelde slaapduur Slaapduur Slaapduur per 24 uur ’s-Nachts overdag
6 maanden 12-16 10-12 2-5
9 maanden 12-16 10-12 2-4
1 jaar 12-15 11-13 1-4
1,5 jaar 12-15 11-13 1-3
2 jaar 12-14 11-12 1-2
3 jaar 11,4-13,6
4 jaar 10,7-12,9
8 jaar 9,3-11,5
Van kinderen van 3 jaar doet 50% een middagslaapje, bij kinderen van 4 jaar is dit 35% en vanaf 6 jaar is dit minder dan 5%.
Als een kind overgewicht heeft, zou je als pedagogisch professional aan de ouder kunnen vragen hoe het thuis gaat met de slaap van het kind. Dat kan een goede ingang zijn voor een gesprek.
O van opvoeding
Als ouders opvoedvaardigheden hebben, is gezond opvoeden gemakkelijker. Je leest hier meer over in hoofdstuk 9 over gezond opvoeden. In het kort: in gezinnen met een ‘gezaghebbende’ of ‘democratische’ opvoedstijl, is er minder kans op overgewicht. Bij die opvoedstijl stellen opvoeders grenzen op een heldere, opbouwende manier. Zij geven volop warmte en genegenheid aan hun kinderen. Ook binnen de kinderopvang is een gezaghebbende stijl goed. Dat betekent dat je sensitief op kinderen reageert, maar ook duidelijk bent over de regels. Een voorbeeld: ‘Ik snap dat je graag nog een cracker wil, maar één is genoeg en nee is nee.’
Meer kans op overgewicht is er als de opvoeding te vrij is en alles mag, maar ook bij een heel dwingende opvoeding (zit stil, doe niet, hou op) waar weinig warmte is.
B van bewegen en dagelijks buitenspelen
Bewegen heeft heel veel voordelen, waaronder het verkleinen van het risico op overgewicht. Het draagt ook bij aan veel andere dingen van SO die BOFTT. Een kind dat veel beweegt, slaapt beter. En buitenspeeltijd is geen hang- of schermtijd. In hoofdstuk 3 lees je hier meer over en krijg je tips om dit als pedagogisch professional te stimuleren
O van ontbijten
Dagelijks ontbijten is belangrijk om de dag mee te beginnen. Na een nacht slaap, moet het lichaam weer energie krijgen. Een gezond ontbijt levert die energie. In het beleidsplan van de kinderopvang staat dat een kind heeft ontbeten voordat het naar de kinderopvang komt. Tenzij het ontbijt deel uitmaakt van het aanbod van de kinderopvang. Merk je dat dit niet is gelukt of staat een kind regelmatig met een halve croissant in de deur? Bespreek dit dan met de ouders.
F van frisdrank en andere zoete dranken
De F betekent Frisdrank en alle andere gezoete dranken, dus ook allerlei vruchtensappen. Kinderen hebben de hoeveelheid suiker die in deze dranken zit echt niet nodig. Het advies is: alleen water en ongezoete thee. Natuurlijk moeten sommige kinderen dat even leren waarderen. Maar een kind dat dorst heeft, drinkt graag een glas water of thee. In hoofdstuk 2 lees je meer over gezond drinken.
T van tv, mobiel en tablet
De T staat voor tv-kijken, mobiel, iPad en ander tabletgebruik. Jonge kinderen kijken veel op mobiele telefoons naar filmpjes of ze doen een spelletje op de tablet. Kinderen tot 2 jaar hebben eigenlijk alle tijd die ze wakker zijn nodig om zich te ontwikkelingen door zintuigelijke ervaringen in de ‘echte’ wereld om hen heen en interactie met anderen. Uit onderzoek blijkt dat speciale media voor hen geen meerwaarde heeft.
Voor kinderen tot 6 jaar is een uur per dag schermtijd, of minder, het advies. Het advies is wel om samen te kijken of om schermen alleen in te zetten ondersteunend aan spel. In hoofdstuk 4 staan tips over het combineren van schermgebruik met bewegen.
Om op gewicht te blijven, is bewuste omgang met schermtijd natuurlijk heel belangrijk. Het is een gemiste kans om in de opvang voor de tv te zitten. Zeker als er niet is nagedacht over de meerwaarde van zo’n moment voor samen spelen en ontwikkelen. Denk aan samen meedansen met een filmpje, met de pedagogisch professional erbij om iedereen te betrekken.
Een rustmoment op de opvang kan beter iets anders zijn dan schermtijd. Een kind gaat thuis vaak ook direct op een schermpje, terwijl de ouder kookt. Ook dat is natuurlijk niet ideaal, maar het is belangrijk om zo’n moment niet ook nog eens vóór het ophalen in te lassen. Vergelijk dit met extra’s zoals chips en snacks. Buiten de opvang zijn er vaak al verleidingen genoeg.
In hoofdstuk 7 lees je veel meer over een verantwoorde inzet van media en veel praktijkvoorbeelden uit de kinderopvang (kdv en bso). Je leest daar ook meer over de richtlijnen in Nederland. Het gaat niet zozeer om hoelang de schermtijd is, maar om hoe bewust je die samen kiest en waarvoor je het scherm gebruikt.
T staat voor tussendoortjes
In hoofdstuk 2 lees je meer over tussendoortjes. Het advies is: bij de opvang alleen tussendoortjes uit de Schijf van Vijf, bijvoorbeeld groente, fruit of een volkoren cracker met 100% pindakaas. En niet te veel, vaak of vlak voor een hoofdmaaltijd iets tussendoor.
Kortom: bij een kind dat ‘BOFTT’ kun je 7 vinkjes zetten:
n 3 Het kind heeft lekker geslapen als het op de opvang of op school komt.
n 3 Buitenspelen is vaste prik. Thuis en op de dagopvang krijgt het kind daarvoor alle ruimte. De volwassenen doen zelf ook actief mee.
n 3 Het kind krijgt thuis en op de opvang te maken met volwassenen die warmte en genegenheid bieden én grenzen stellen.
n 3 Het kind krijgt thuis een goed ontbijt of bij de opvang/op school als die dit aanbieden.
n 3 Het kind krijgt of pakt lekker fris water of ongezoete thee voor de dorst.
n 3 Het kind krijgt alle ruimte om zich met alle zintuigen te ontwikkelen in de echte wereld. Zittende schermtijd is echt de uitzondering.
n 3 Het kind krijgt een paar keer lekker fruit, een snacktomaat of ander tussendoortje uit de Schijf van Vijf.
Als je je zorgen maakt over het gewicht van een kind, kun je naar deze 7 thema’s kijken en hiermee het gesprek openen.
Op de bso zitten kinderen van 4 tot 12 jaar. Bijna 8% van de kinderen in die leeftijd heeft overgewicht. Ruim 3% van de jongens en 4% van de meisjes heeft obesitas, zo blijkt uit de Leefstijlmonitor 2023 van het CBS in samenwerking met het RIVM.
Overgewicht of obesitas als kind, vergroot de kans op een te hoog BMI later. De kans op ziektes wordt ook groter hoe langer een kind te zwaar is. Ook hier geldt: vroeg signaleren en in actie komen helpt. Maak het bespreekbaar met hulp van de tips uit hoofdstuk 8. Bespreek eerst ook intern wie dit gesprek aangaat en hoe. De Gezonde Kinderopvang ontzorgt ouders ook. In het beleid brengen jullie al heel goed in kaart wat slimme keuzes zijn en waarom jullie die maken. Dat maakt het ook makkelijker om dit thuis door te zetten. Draag uit dat je elkaar kunt versterken en een team bent, zodat kinderen zowel op de bso, de school als thuis gezond opgroeien.
Omdat de kinderen ouder zijn, is het uitleggen waarom de gezonde keuze de norm is belangrijk. Ook in het contact met ouders is het prettig als pedagogisch professionals niet allerlei verschillende adviezen geven. Korte lijnen met de JGZ dragen bij aan een eenduidige aanpak.
SO die BOFFT bij 4+
De elementen van ‘SO die BOFTT’ blijven hetzelfde (zie 5.3). Wel zijn er natuurlijk dingen die veranderen. In de hoofdstukken per thema vind je veel tips per leeftijdscategorie. Bijvoorbeeld: een basisschoolkind heeft iets meer ruimte voor tussendoortjes dan een peuter. Ook verschilt het schermgebruik. Het is belangrijk om hier duidelijke regels voor te hebben in het beleidsplan. Het advies aan ouders kan zijn om als de kinderen ’s avonds naar bed gaan, zij de telefoon beneden op de keukentafel neerleggen aan de oplader. Dan hebben de kinderen kans op een ongestoorde slaap die voldoende lang duurt. Om wakker te worden kan gewoon een wekkertje worden gebruikt.
Ten slotte: het hoofdstuk begon met het advies van de Gezondheidsraad om niet het gewicht centraal te stellen. Stimuleer en ondersteun kinderen bij een fijne, gezonde leefstijl. Bied lekker, gezond eten en drinken aan; maak ruimte voor actief spel én zorg voor een goed dagritme, zodat een kind een lange nacht kan maken. Zo’n positieve aanpak is effectief voor de preventie van overgewicht en obesitas. Je voorkomt door die insteek ook stigmatisering en het kan een beschermende invloed hebben op de ontwikkeling van eetstoornissen.
Bronnen
Boere-Boonekamp MM, L’Hoir MP, Beltman M, Bruil J, Dijkstra N, Engelberts AC. [Overweight and obesity in preschool children (0-4 years): behaviour and views of parents] Ned Tijdschrift Geneeskd 2008;152:324-30
Bossink-Tuna HN, L’Hoir MP, Beltman M, Boere-Boonekamp M.M. Parental perception of weight and weight-related behaviour in 2- to 4-year-old children in the eastern part of the Netherlands. Eur J of Pediatrics 2009;168:333-339.
Brussaard JH, van Erp-Baart MA, Brants HAM, Hulshof KFAM, Löwik MRH. Nutrition and health among migrants in the Netherlands. Public Health Nutr 2001;4(2B):659-664.
Browne, N. T., Snethen, J. A., Greenberg, C. S., Frenn, M., Kilanowski, J. F., Gance-Cleveland, B., Burke, P. J., & Lewandowski, L. (2021). When Pandemics Collide: The Impact of COVID-19 on Childhood Obesity. Journal of pediatric nursing, 56, 90-98. https://doi.org/10.1016/j. pedn.2020.11.004
CBS. (2021, 21-3-2021). Leefstijl en (preventief) gezondheidsonderzoek; persoonskenmerken. Retrieved 1-2-2022 from https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83021NED/ table?ts=1522312658353
De Hoog, M. L., Van Eijsden, M., Stronks, K., Gemke, R. J., & Vrijkotte, T. G. (2011). Overweight at age two years in a multi-ethnic cohort (ABCD study): the role of prenatal factors, birth outcomes and postnatal factors. BMC Public Health, 11, 611. https://doi.org/10.1186/1471-2458-11-611
De Hoog M. Ethnic differences in metabolic and cardiovascular function in 5-year-old children, the role of early life factors [Proefschrift]. UvA, Amsterdam, September, 2012
De Wilde, J. A., Van Dommelen, P., Middelkoop, B. J., & Verkerk, P. H. (2009). Trends in overweight and obesity prevalence in Dutch, Turkish, Moroccan and Surinamese South Asian children in the Netherlands. Arch Dis Child, 94(10), 795-800. https://doi.org/10.1136/ adc.2009.163709
GGD Amsterdam. (2019). Handreiking - Primaire preventie van overgewicht; voorkomen door signaleren van te snelle gewichtstoename bij kinderen van 0-2 jaar https://www.captise.nl/ DesktopModules/Bring2mind/DMX/API/Entries/Download?EntryId=19177&Command=Core_ Download&language=nl-NL&PortalId=1&TabId=123
L’Hoir MP, Boere-Boonekamp MM, Beltman M, Bruil J, Dijkstra N, Engelberts AC. Preventie van overgewicht bij zuigelingen. Tijdschr JGZ 2006; 5: 89-92
L’Hoir MP, Vlasblom E, Boere-Boonekamp MM, Dommelen van P, Schmelt D, Dreiskämper D en Naul R. (2012). Slaap en overgewicht in Europees onderzoek. Tijdschr JGZ, 2012;44:102-104.
Huh, S. Y., Rifas-Shiman, S. L., Taveras, E. M., Oken, E., & Gillman, M. W. (2011). Timing of solid food introduction and risk of obesity in preschool-aged children. Pediatrics, 127(3), e544-e551. https://doi. org/10.1542/peds.2010-0740
Hulsman AR, Senyurek A, Oostenbrink R. (2005). Verschillen in voedingsgewoonten in het eerste levensjaar tussen Turkse en Nederlandse zuigelingen. Tijdschr Kindergeneeskd; 73:201-5.
Kist-van Holthe, J. E., Beltman, M., Bulk-Bunschoten, A. M. W., L’Hoir, M., Kuijpers, T., Pijpers, F., Renders, C. M., Timmermans-Leenders, E. P., Blok, D.-I. J., van de Veer, M., & HiraSing, R. A. (2012). JGZ-richtlijn: Preventie, signalering, interventie en verwijzing van kinderen van 0-19 jaar. https://assets.ncj.nl/docs/ a5c33acd-8ed5-46f6-9857-ba2b9675ef0e.pdf
Kist-van Holthe JE, Beltman M, Bulk-Bunschoten AMW, L’Hoir, M. Kuijpers, T, Pijpers F, Renders CM, Timmermans-Leenders EP, Blok DIJ, Veer van de M. HiraSing RA. JGZ Richtlijn Opvoedingsondersteuning voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen. NCJ, Utrecht, 2012.
Linabery, A. M., Nahhas, R. W., Johnson, W., Choh, A. C., Towne, B., Odegaard, A. O., Czerwinski, S. A., & Demerath, E. W. (2013). Stronger influence of maternal than paternal obesity on infant and early childhood body mass index: the Fels Longitudinal Study. Pediatric obesity, 8(3), 159-169. https://doi. org/10.1111/j.2047-6310.2012.00100.x
Ma, J., Qiao, Y., Zhao, P., Li, W., Katzmarzyk, P. T., Chaput, J.-P., Fogelholm, M., Kuriyan, R., Lambert, E. V., Maher, C., Maia, J., Matsudo, V., Olds, T., Onywera, V., Sarmiento, O. L., Standage, M., Tremblay, M. S., Tudor-Locke, C., Hu, G., & Group, f. t. I. R. (2020). Breastfeeding and childhood obesity: A 12-country study. Maternal & Child Nutrition, 16(3), e12984. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/mcn.12984 Mangrio, E., Lindström, M., & Rosvall, M. (2010). Early life factors and being overweight at 4 years of age among children in Malmö, Sweden. BMC Public Health, 10(1), 764. https://doi.org/10.1186/1471-245810-764
Mikhailovich, K., & Morrison, P. (2007). Discussing childhood overweight and obesity with parents: a health communication dilemma. Journal of Child Health Care, 11(4), 311-322. https://doi.org/10.1177/1367493507082757
Narzisi, K., & Simons, J. (2021). Interventions that prevent or reduce obesity in children from birth to five years of age: A systematic review. Journal of Child Health Care, 25(2), 320-334. https://doi. org/10.1177/1367493520917863
https://www.vzinfo.nl/overgewicht/leeftijd-en-geslacht/jongeren
Handreiking voor zorgverzekeraars en gemeenten bij het Landelijk model ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en obesitas (loketgezondleven.nl)
Koetsier, L., W. (2023). The development and implementation of integrated care for childhood overweight and obesity in the Netherlands. [Proefschrift - Research and graduation internal, Vrije Universiteit Amsterdam]. https://doi.org/10.5463/thesis.185
Moon, R.J, D’Angelo, S., Holroyd, Ch, R., Crozier, S.R., Godfrey, K.M., Davies, J.H., Cooper, C., Harvey, N.C. Parent-Offspring Associations in Body Composition: Findings From the Southampton Women’s Survey Prospective Cohort Study. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 2023, 108, e726–e733 https://doi.org/10.1210/clinem/dgad128
Peng Jia, Yuanyuan Shi, Qi Jiang, Shaoqing Dai, Bin Yu, Shuhan Yang, Ge Qiu, Shujuan Yang. Environmental determinants of childhood obesity: a metaanalysis. Lancet Glob Health 2023, Published Online, March 2, 2023
Ruiter, E., L., M. (2023) Strengthening parenting skills to prevent childhood overweight. [ProefschriftRadboud Universiteit Nijmegen. Strengthening parenting skills to prevent childhood overweight (ru.nl)
Schönbeck Y, Talma H, Dommelen van P, Bakker B, Buitendijk SE, Hirasing RA, Van Buuren S. Increase in prevalence of overweight in Dutch children and adolescents: a comparison of nationwide growth studies in 1980, 1997 and 2009. PLoS ONE, 2011;6(11):e27608.
Sufyan Abid Dogra, S., A., Rai. K., Barber, S., McEachan, R.,R.,C., Adab, P., Sheard, L. on behalf of Childhood Obesity Prevention in Islamic Religious Settings Programme Management Group. Selivering a childhood obesity prevention intervention using Islamic religious settings in the UK: What is most important to the stakeholders? Preventive Medicine Reports 22 (2021) https://doi.org/10.1016/j.pmedr.2021.101387
Van de Kolk, I. (2021) The development, implementation and evaluation of an integrated overweight prevention approach for pre-schoolers: Superfit. [Proefschrift-Maastricht University] The development, implementation and evaluation of an integrated overweight prevention approach for pre-schoolers: SuperFIT — Maastricht University
Van Dommelen P, Schönbeck Y, HiraSing RA, Van Buuren S. Call for early prevention: prevalence rates of overweight among Turkish and Moroccan children in The Netherlands. European Journal of Public Health. Eur J Public Health. 2015 Oct;25(5): 828-33.doi 10.1093/eurpub/ckv051.Epub 2015 Apr 12.
Van Meijeren-van Lunteren, A., Boesveld, I., Molenaar, J., Leemhuis, M., Prusak, A., Hendrikx, A.J.M., Struijs, J., Monitor Kansrijke Start 2022, RIVM, Bilthoven (2023)
Zheng, M., Lamb, K. E., Grimes, C., Laws, R., Bolton, K., Ong, K. K., and Campbell, K. (2017) Rapid weight gain during infancy and subsequent adiposity: a systematic review and meta-analysis of evidence. Obesity Reviews, doi: “http://dx.doi.org/10.1111/obr.12632”10.1111/obr.12632.
“
De wereld ontdekken vereist ruimte en het verkennen van grenzen ”
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1, 2 en 3 van de basismodule van de scholing.
De Gezonde Kinderopvang betekent ook: een veilige omgeving. Daar kun zorgeloos spelen en je ontwikkelen. Waar spelen met vallen en opstaan gaat. Er is een goede balans tussen veiligheid enerzijds, en ruimte om te ontwikkelen en experimenteren anderzijds. Alle ongelukken voorkomen kan niet, maar er is goed gedacht aan het waarborgen van veiligheid.
Het blijft een spanningsveld: wanneer is het veilig genoeg? De wereld ontdekken vereist ook ruimte en het verkennen van grenzen. Risicovol spelen. Wat verantwoord is en waarvan een kind iets leert, kan per kind verschillen. In dit thema lees je over veiligheid én uitdaging bieden.
Een goede balans tussen beschermen (waar nodig) en versterken (waar mogelijk) van het opgroeiende kind is cruciaal om (ernstige) letsels te voorkomen. Dat betekent niet alleen risico’s vermijden, maar kinderen ook met risico’s leren omgaan. Bij hele jonge kinderen ligt de nadruk op beschermen, maar naarmate ze zich ontwikkelen, verschuift de focus naar versterken. Dit hoort bij de wet IKK veiligheid & gezondheid die vraagt om de grote risico’s uit te sluiten en kinderen te leren omgaan met de kleine risico’s.
Kinderen ontwikkelen zich snel, zijn nieuwsgierig en willen de wereld om zich heen ontdekken. Daarbij zien ze geen gevaar. Hoe ouder ze worden, hoe beter ze leren wat wel en niet mag en wat wel en niet gevaarlijk is. Kinderen leren vooral door ervaringen op te doen. In de praktijk betekent dat letterlijk ‘vallen en opstaan’. Pedagogisch professionals kunnen veilig gedrag met kinderen oefenen. Veel herhalen is nodig.
Zelfs als je veel herhaalt, houden kinderen zich niet altijd aan afspraken en regels. En het is niet mogelijk om elke minuut van de dag alle kinderen in de gaten te houden. Dat vraagt dus om een veilige omgeving die wél uitdaagt en genoeg leermomenten biedt. Niet alle risico’s kun je afdekken. Veiligheid bieden gaat om risico’s aanvaardbaar maken en de kans op ernstig letsel voorkomen. Je kunt bijvoorbeeld zorgen voor een veilige buitenspeelplaats waar kinderen zich niet kunnen bezeren aan een scherp speeltoestel of op de weg kunnen komen. Kinderen gebruiken ook dingen voor heel andere dingen dan waarvoor ze bestemd zijn. Daarom zorgt de kinderopvang voor veilige producten, zoals stabiele kinderstoelen.
Hoe veilig de ruimte en alle voorwerpen ook zijn, je kunt nooit helemaal voorkomen dat ze zich bezeren of vallen. Maar: hoe meer kinderen bewegen, hoe beter de motorische vaardigheden, waardoor ze minder snel vallen en zichzelf beter op kunnen vangen. Als pedagogisch professional is het dus belangrijk om vaak en met enthousiasme actief spel te stimuleren. Door bij het buitenspelen goed toezicht te houden, verklein je het risico dat er iets misgaat.
Af en toe een pleister plakken hoort erbij, maar je doet er alles aan om serieus letsel te voorkomen. In een omgeving waar kinderen experimenteren en ontdekken, heeft veiligheid een heel dynamisch karakter. Het gaat om het gedrag van kinderen in relatie tot de omgeving.
Er zijn verschillende soorten ongevallen die kinderen kunnen overkomen: denk aan vallen, verbranding, vergiftiging, verstikking, verdrinking, botsen, bekneld raken en je aan iets stoten. De meeste ongelukken gebeuren in de eigen vertrouwde omgeving, vaak tijdens het spelen én als ouders of pedagogisch medewerkers in de buurt zijn.
Aantal SEH-bezoeken in verband met een ongeval op het kinderdagverblijf In 2022 liepen naar schatting 700 kinderen van 0 tot en met 3 jaar letsel op door een ongeval op het kinderdagverblijf, waarvoor een behandeling op de Spoedeisende Hulp (SEH) nodig was. De onzekerheidsmarge rondom deze schatting is echter groot, het werkelijke aantal SEH-bezoeken ligt tussen 300 en 1.200. Bijna driekwart van de letsels werd veroorzaakt door een val (72%). Bijvoorbeeld van een bank, stoel, speeltoestel of doordat het kind struikelde. Ook gebeurde het dat kinderen hun hand of vingers tussen de deur kregen of botsten tegen een deurpost, tafel of een ander kind. De meest voorkomende letsels die op de SEH-afdeling werden behandeld betreffen een fractuur (26%) en trauma capitis, oftewel licht hersenletsel (26%). Drie procent van de kinderen liep ernstig hersenletsel op. Zestien procent van de kinderen werd behandeld voor oppervlakkig letsel. Van de kinderen die op de SEH-afdeling werden behandeld betreffen een fractuur (30%) en trauma capitis, oftewel licht hersenletsel (23%). 2% van de kinderen liep ernstig hersenletsel op. 15% van de kinderen werd behandeld voor oppervlakkig letsel. Van de kinderen die op de SEH-afdeling werden behandeld, had 19% dermate ernstig letsel dat het vervolgens werd opgenomen in het ziekenhuis.
Aantal SEH-bezoeken in verband met een ongeval op de buitenschoolse opvang In 2022 werden naar schatting 900 kinderen van 4 tot en met 12 jaar op de SEH-afdeling behandeld voor letsel dat zij opliepen door een ongeval op de buitenschoolse opvang. De onzekerheidsmarge rondom deze schatting is echter groot, het werkelijke aantal SEH-bezoeken ligt tussen 500 en 1.400.
Veruit de meeste kinderen waren tussen de 4 en 8 jaar oud: 85%. De meeste SEH-bezoeken waren het gevolg van een val (74%), waarbij een val van een speeltoestel vaak voorkwam (19%). Ruim de helft van de kinderen werd op de SEH-afdeling behandeld voor een fractuur (54%). Vijftien procent werd gezien met oppervlakkig letsel, gevolgd door licht hersenletsel (9%) en een open wond (8%). Negen procent van de kinderen werd na het SEH-bezoek opgenomen in het ziekenhuis.
Aantal SEH-bezoeken onder alle 0 t/m 12-jarigen
In 2022 liepen zo’n 97.800 kinderen van 0 t/m 12 letsel op waarvoor ze naar de SEH moesten. 65% was vanwege een val. De meeste ongevallen gebeurden in of rondom het woonhuis, met name onder de baby’s en peuters. Naarmate de kinderen ouder werden, kwamen er steeds meer locaties bij, zoals speelgelegenheden, horecagebieden, school(plein) en sportlocaties. Bij kinderen van 0 tot 3 jaar, was het meest voorkomende ongeval met ernstig letsel een val van de vaste trap. Onder 4-8-jarigen was dat een val van een speeltoestel. Bij de 9-11-jarigen kwamen er meer sportblessures voor, bijvoorbeeld tijdens voetbal of gym. Een val van een speeltoestel stond op de derde plek in de top 5 van meest voorkomende ongevalsscenario’s met ernstig letsel.
Al deze ongevallen voorkomen kan natuurlijk niet. Kinderen leren nu eenmaal soms letterlijk door vallen en opstaan, het hoort erbij. Als kinderen veel bewegen is dit goed voor hun motorische ontwikkeling en is de kans op letsel na een val ook kleiner.
Bij het ontstaan van een ongeluk spelen 3 factoren een rol: het kind zelf, de omgeving en de ouder/verzorger of pedagogisch professional. In deze paragraaf kijken we naar die 3 factoren en hoe je daar op de kinderopvang mee te maken krijgt.
Een voorbeeld uit het kinderdagverblijf
Er heerst een gezellige drukte in de groep. De kinderen hebben net een fruithapje gehad en mogen weer spelen. Nu is het tijd voor een kop thee voor de pedagogische professional.
De thee is nog niet ingeschonken of 2 dreumesen vliegen elkaar in de haren. De pedagogische professional zet snel haar thee neer en vliegt erop af. Op dat moment kruipt Kamil van 9 maanden rond. Hij trekt zich op aan de rand van de tafel en grijpt naar de kop hete thee.
Een combinatie van factoren speelt bij dit ongeval een rol:
• Het kind. Het kind kruipt rond, verkent zijn omgeving, trekt zich op en grijpt bewust of onbewust naar het kopje thee. Hij weet niet dat hij zich aan de thee kan branden.
• De omgeving. De omgeving is gevaarlijk. Er is hete thee waar het kind kennelijk bij kan.
• De pedagogische professional. De leidsters zijn weliswaar aanwezig, maar worden afgeleid door de zorg voor de andere kinderen.
Het kind
De eerste factor die een rol speelt bij veiligheid, is natuurlijk het kind zelf. Ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo en ieder kind is verschillend. Toch zijn er in het ontwikkelingsproces ook vaste fasen die kinderen doorlopen (graaien, grijpen, omrollen, kruipen enzovoort, zie ook 3.4). Iedere ontwikkelingsfase heeft zijn eigen risico’s. Het is belangrijk dat ouders en pedagogisch professionals zich realiseren dat een kind vaak al meer kan dan je denkt. Maar ook dat een kind vaak minder begrijpt dan je denkt. Daarbij kun je letten op verschillende aspecten:
Motorische ontwikkeling
Een kind ontwikkelt eerst grove bewegingen, maar leert al snel fijnere en meer complexe bewegingen. Zie hoofdstuk 3 of de verdiepende module Beweging voor meer informatie over de grof- en fijn-motorische ontwikkeling. Kinderen die veel bewegen, ontwikkelen hun motorische vaardigheden beter, waardoor ze minder snel vallen en zich makkelijker kunnen opvangen.
Zintuigen
Het gehoor en het gezichtsvermogen ontwikkelen zich stap voor stap. Eerst kunnen kleine kinderen nog niet goed bepalen waar geluiden precies vandaan komen, met welke snelheid voorwerpen bewegen en op welke afstand ze zich bevinden. Kinderen kunnen bijvoorbeeld pas vanaf hun 8e jaar goed inschatten hoe snel een auto nadert. Misgrijpen en misstappen komt daarom veel voor bij de peuters en kleuters.
Nieuwsgierigheid
Kinderen zijn nieuwsgierig en willen alles onderzoeken. Daarom stoppen ze bijvoorbeeld van alles in hun mond. Als ze wat ouder zijn, stappen ze snel op onbekende zaken af en pakken veel dingen beet. Zo leren kinderen hun omgeving beter te begrijpen.
Imiteren
Kinderen ontwikkelen zich onder meer door anderen te imiteren. Ze vragen zich daarbij nog niet af of het nageaapte gedrag goed of fout, gevaarlijk of veilig is. Oudere kinderen experimenteren graag met gereedschap, kookgerei of andere voorwerpen die ze volwassenen zien gebruiken.
Abstractievermogen
Kleine kinderen doorzien de gevolgen van hun acties nog niet. Daardoor vertalen ze de ervaringen die ze in een bepaalde risicosituatie opdoen niet automatisch naar vergelijkbare situaties. Ook uitleg en waarschuwingen dringen vaak niet tot ze door. Als ze bijvoorbeeld geleerd hebben (door ervaring of waarschuwing) dat de radiator thuis heet is en pijn doet, vertalen ze dit niet door naar de leerervaring dat alle radiatoren heet zijn. En dat de radiator ook heet is bij opa en oma of op de opvang.
Snel afgeleid raken
Kinderen die spelen, vergeten wat er om hen heen gebeurt. Hun aandacht is volledig gericht op de dingen waar ze mee bezig zijn. Eén tel later is hun aandacht weer op iets anders gericht en storten ze zich weer op een nieuwe bezigheid. Hoe jonger een kind, hoe meer moeite hij heeft om zijn aandacht over meerdere zaken te verdelen.
Eigen wil
Een kind ontwikkelt stap voor stap een steeds sterkere wil en behoefte om dingen zelf te doen. Het wil laten zien wie het is en wat het kan. In zijn enthousiasme overschat het kind zichzelf, waardoor het nauwelijks gevaren ziet. Dit gaat vaak samen met tegendraads reageren op regels van ouders en verzorgers. Dat hoort bij de fase die ook wel de ‘peuterpuberteit’ wordt genoemd.
De omgeving
De tweede factor is de omgeving. Die speelt een grote rol bij het ontstaan van gevaarlijke situaties. Kinderen kunnen zelf de risico’s nog niet inschatten en toezicht is nooit continu aanwezig. Het gebouw van de kinderopvang maakt een belangrijk onderdeel uit van de omgeving. Sommige kinderopvanglocaties moeten het doen met een sterk verouderd gebouw. Andere accommodaties zijn goed onderhouden en ingericht volgens de laatste inzichten en normen. In beide gevallen is het belangrijk om regelmatig naar de veiligheid van de ruimtes te kijken. Veiligheid is niet statisch. Elk gebouw, nieuw of oud, verandert voortdurend.
Natuurlijk is de zorg voor een veilige ruimte en werkplek de verantwoordelijkheid van de organisatie. Denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van traphekje, waardoor het kind de trap alleen op kan als er een volwassene bij is; het verwijderen van giftige planten; beveiliging van ramen of rubberen tegels onder het klimrek. Een veilige kinderopvangorganisatie zorgt voor veilige materialen en producten, bijvoorbeeld bij speelgoed, kinderstoelen en bedjes. Daar zijn ook normen voor, die de organisatie moet opvolgen.
Toch heeft elke pedagogische professional natuurlijk invloed op de veiligheid van die omgeving. Iedereen die met kinderen werkt, ziet in de praktijk hoe het in de praktijk uitpakt. Jij ziet als pedagogisch professional soms een nieuw gevaar, bijvoorbeeld omdat een kind iets gebruikt op een manier waar nog niemand aan had gedacht. Kijk regelmatig naar de ruimte en de activiteiten met de ogen van een kind. Zij bekijken de wereld anders dan wij. Kies hun ooghoogte en ga uit van hun ontwikkelingsfase, verbeelding en leefwereld. Een fles schoonmaakmiddel wordt ineens een fles limonade. Een krukje dat naast een open raam staat, is leuk om op te klimmen. En een snoer van een waterkoker wordt iets interessants om aan te trekken. Dit is een goede manier om blinde vlekken te ontdekken en de ruimte kindveilig te houden.
Ook is het slim om veilig gedrag vanzelfsprekend te maken: natte plekken op de vloer direct droogmaken, hete koffie of thee buiten het bereik van de kinderen houden en traphekjes altijd goed sluiten.
De mensen in de kinderopvang
De derde factor zijn de mensen die direct met kinderen werken, zoals pedagogische professionals en groepshulpen. Kinderen zien, kennen en begrijpen gevaar nog niet. Alles wat voor ons vanzelfsprekend is, moet een kind nog leren. Ouders en pedagogisch professionals geven het goede voorbeeld en houden toezicht. Aan de ene kant moet je kinderen beschermen tegen gevaren. Aan de andere kant is het goed om een kind kennis te laten maken met risico’s. Beschermen én versterken. Hoe doe je dat?
Je kiest daarbij voor de gezaghebbende opvoedstijl. Dat betekent grenzen stellen en afspraken maken. Zorg dat je aanwijzingen duidelijk en concreet zijn. Wat kan wel, wat kan niet. Je geeft kinderen tegelijkertijd de ruimte en aanmoediging die ze nodig hebben om nieuwe ervaringen op te doen en zichzelf fysiek en mentaal te ontwikkelen.
Toch neem je zo nog steeds niet alle gevaren weg. Er zijn altijd situaties die niet helemaal veilig te maken zijn. Het enige wat je dan kunt doen, is bij het kind blijven en ingrijpen indien nodig. Houd een kind in de gaten, maar laat het intussen naar hartenlust experimenteren. Het enige wat je doet, is op tijd ingrijpen als het fout dreigt te gaan.
Ononderbroken toezicht houden is echter onmogelijk. Drukte, afleiding, vermoeidheid, spanningen, andere kinderen die je aandacht vragen: er zijn allerlei redenen waarom je aandacht regelmatig verslapt. En ook al heb je maatregelen getroffen, dan nog moet een kind - stap voor stap - leren omgaan met risicovolle situaties.
Dat begint bij heel jonge kinderen. Vanaf ongeveer 2 jaar kunnen kinderen leren begrijpen waarom iets gevaarlijk is en wat wel veilig is. Dan leg je het dus wel uit en kun je samen oefenen. Geef korte, duidelijke uitleg en zorg dat die past bij de leeftijd en belevingswereld van het kind. Zeg vooral wat het kind wél moet doen. Je kunt een kind bijvoorbeeld onder begeleiding de trap leren op- en aflopen. Vaak herhalen is nodig, want een kind leert niet in één keer wat wel en niet veilig is.
In hoofdstuk 9 vind je meer informatie over interactie-vaardigheden. Die vaardigheden pas je ook toe wanneer je kinderen wilt leren omgaan met risico’s.
• Uitleggen en begrenzen. Verbied pas iets wanneer het kind begrijpt waarom. Leg duidelijk uit waarom iets niet mag of gevaarlijk is, zodat het kind leert de grens te begrijpen.
• Duidelijke communicatie. Spreek het kind aan op zijn eigen niveau, met korte zinnen en concrete voorbeelden die het kan begrijpen.
• Zelfvertrouwen opbouwen. Zorg dat het kind vertrouwen in zichzelf kan ontwikkelen. Zelfvertrouwen is essentieel voor het ontwikkelen van veilig gedrag.
• Regels aanleren. Leer het kind geleidelijk enkele duidelijke regels aan, zonder het te overladen met te veel regels tegelijk.
• Aanmoedigen en au tonomie geven. Moedig het kind aan om zelfstandig te zijn, en geef het de ruimte om dingen zelf te ontdekken, zonder er voortdurend bovenop te zitten.
• Niet te snel waarschuwen. Grijp alleen in wanneer een situatie echt gevaarlijk is, zodat het kind leert risico’s zelf in te schatten.
• Duidelijke afspraken maken. Maak samen met het kind afspraken en controleer of het zich aan deze afspraken houdt, zodat het verantwoordelijkheid leert nemen.
• Intuïtief handelen. Luister naar je eigen gevoel en gebruik een aanpak die bij jou en het kind past, afgestemd op de situatie en het moment.
Bij het werken aan Gezonde Kinderopvang is risicovol spelen heel belangrijk. Als kinderen uitdagingen aangaan, grenzen verleggen en risico’s inschatten, dan is dat namelijk goed voor hun ontwikkeling. Een kind wordt motorisch vaardiger, zelfverzekerder en socialer. En het verhoogt hun zelfredzaamheid. Bij risicovol spelen kunnen kinderen stevig stoeien, hoog klimmen, hard rennen en flink botsen. Daar komt wel eens een schram of schaafwond bij kijken.
Kinderopvangorganisaties ervaren vaak dilemma’s bij het geven van ruimte aan kinderen om risicovol te spelen. Zij hebben te maken met de toezichthouders van de GGD, protocollen van de eigen organisatie en de beschermende houding van ouders.
Bekijk het dilemma in de praktijk:
Een schaafwond of schram is niet erg, maar juist goed voor je ontwikkeling. ‘Goed gespeeld’ noemen we dat bij De Gezonde Kinderopvang. Kinderopvangmedewerkers die de train-de-trainer van Gezonde Kinderopvang hebben gevolgd krijgen ‘Goed gespeeld’-materialen gratis:
• Een poster die kan helpen om het gesprek met ouders aan te gaan over uitdagend spelen.
• Stickervellen Goed gespeeld. Geef de kinderen af en toe een sticker op hun hand, kleding of verstuur een digitale variant via de app of het ouderportaal. Het gaat er niet om dat kinderen echt een schaafwond of blauwe plek hebben opgelopen. Het gaat er vooral om dat ze ‘goed’ hebben gespeeld en het leuk vonden. Door de stickers te gebruiken, kun jij ouders vertellen dat stoeien, klimmen, rennen, struikelen of botsen gepaard kan gaan met een schram of schaafwond. En dat dat helemaal niet erg is, maar juist goed voor de ontwikkeling van het kind.
Met deze materialen kunnen kinderopvangmedewerkers binnen hun organisatie, groep of locatie het gesprek aangaan met collega’s én ouders.
In de praktijk: bso Het Waterhoentje
Bso het Waterhoentje wil risicovol spelen stimuleren. De pedagogische professionals geven de kinderen ruimte om uitdagingen aan te gaan en te leren van hun ervaringen. Ze kijken goed naar het ontwikkelingsniveau van de kinderen om te bepalen welke activiteiten bij de kinderen passen. Zo is er een kookclubje voor kinderen van 8 tot 10 jaar, die na een duidelijke instructie zelfstandig de oven bedienen. Ook is er een knutselclub voor de jongsten op de bso, waarbij de kinderen zelfstandig met hamers en spijkers aan de slag gaan. De pedagogische professionals maken duidelijke afspraken, houden de kinderen op gepaste afstand in de gaten, geven complimenten en tonen zelf het goede voorbeeld.
Risicoach: elke kinderopvang aan de slag met risicovol spelen In de praktijk blijken er veel belemmeringen te zijn waar medewerkers in de kinderopvang tegenaan lopen bij het aanbieden van risicovol spelen. Daarom ontwikkelde VeiligheidNL speciaal voor organisaties in de kinderopvang de Risicoach-e-learning, om ze te helpen risicovol spelen succesvol toe te passen in hun organisatie. De e-learning geeft pedagogische professionals én medewerkers die zich bezighouden met beleid voldoende kennis, vaardigheden en inspiratie om met risicovol spelen aan de slag te gaan. Kijk op www.derisicoach.nl voor meer informatie. Hier kan je ook een korte scan uitvoeren om te kijken hoe ver jij al bent als Risicoach. Ook kan je direct een gratis proefaccount aanmaken.
Risicomonitor
De Risicomonitor van VeiligheidNL helpt kinderopvangorganisaties om het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met het team voortdurend te verbeteren en uit te dragen.
Bronnen en meer lezen
Verder lezen over beschermen én versterken kan op Kinderopvang | VeiligheidNL
Risicoach: aan de slag met risicovol spelen | VeiligheidNL
Veiligheids- en gezondheidsbeleid in de kinderopvang | VeiligheidNL
Goed Gespeeld-materialen | VeiligheidNL
Gezonde leefstijl
gaat ook over een gezonde seksuele ontwikkeling ”
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1, 2 en 3 van de basismodule van de scholing.
Gezonde leefstijl gaat ook over gezonde relationele en seksuele ontwikkeling. Het is van belang dat opvoeders, dus ook pedagogisch medewerkers, kinderen hierbij ondersteunen en begeleiden. De relationele en seksuele ontwikkeling begint al vanaf de geboorte. In elke leeftijdsfase verandert het gedrag van kinderen en willen kinderen andere dingen weten.
De WHO-definitie van seksualiteit:
‘Seksualiteit is een centraal aspect van het leven van de mens. Het omvat seks, genderidentiteit en -rollen, seksuele oriëntatie, erotiek, plezier, intimiteit en voortplanting. Seksualiteit wordt ervaren en vormgegeven in gedachten, fantasieën, verlangens, overtuigingen, attituden, waarden, gedrag, handelingen, rollen en relaties. Hoewel seksualiteit al deze dimensies kan omvatten, worden deze niet altijd ervaren of vormgegeven. Seksualiteit wordt beïnvloed door de interactie van biologische, psychologische, sociale, economische, politieke, ethische, wettelijke, historische, religieuze en spirituele factoren.’ (WHO).
Als pedagogisch medewerker begeleid je kinderen in hun algehele ontwikkeling. De seksuele ontwikkeling is hier onderdeel van. Met de seksuele opvoeding begeleid je kinderen bij een veilige en gezonde relationele en seksuele ontwikkeling. Kinderen zijn nieuwsgierig naar hoe een lichaam werkt, waar baby’s vandaan komen en hoe ze kunnen laten merken of ze iets wel of niet fijn vinden en wensen en grenzen van anderen kunnen. Dat is waar je kinderen met de seksuele opvoeding kennis en vaardigheden over meegeeft.
De relationele en seksuele ontwikkeling begint dus al bij de geboorte. Ieder kind ontwikkelt zich in een eigen tempo en op een eigen wijze. Kinderen leren door te experimenteren en ervaringen op te doen, door wat zij zien in hun omgeving en door vragen te stellen. Ze leren in interactie met zichzelf en hun omgeving. Ze doen kennis en vaardigheden op en leren hun mening te vormen ten aanzien van seksualiteit gerelateerde onderwerpen.
Verschillende factoren kunnen de relationele en seksuele ontwikkeling beïnvloeden, zoals biologische aanleg, individuele psychologische kenmerken zoals emoties, motivaties en kennis en sociaal-culturele factoren. De waarden en normen van de mensen die een kind begeleiden, hebben dus ook invloed.
We bekijken eerst de ontwikkeling van kinderen en daarna gaat het over de praktijk in de kinderopvang. Hoe benut je de pedagogische basisdoelen om kinderen ook hierbij goed te ondersteunen en begeleiden, in contact met de ouders?
Relationele en seksuele ontwikkelingsfasen van 0 tot 12 jaar Tot de puberteit zijn er 4 fasen met elk een eigen accent (Rutgers).
Fase 1: 0 tot 4 jaar – ontdekken
Baby’s: 0 tot 2 jaar – jezelf en de wereld ontdekken
• Baby’s houden van lichamelijk contact. Ze vinden het fijn om aangeraakt en geknuffeld te worden. Dat geeft ze een veilig gevoel. Het versterkt hun eigenwaarde, zij voelen zich daardoor geliefd en het is belangrijk voor een veilige hechting. Je geeft ze zelfvertrouwen door zelf veel affectie te geven.
• Baby’s zijn de wereld aan het ontdekken met alle zintuigen. Je ziet dat aan het sabbelen op speelgoed (voelen/tast), het kijken naar gezichten of bewegende mobiles (zien) en het luisteren naar muziekjes (gehoor). Baby’s ontdekken ook hun eigen lichaam. Ze raken zichzelf vaak aan, soms ook hun geslachtsdeel. Vanaf 16 maanden kunnen zij dit doelgericht doen. Daarvoor gebeurt het niet bewust, maar toevallig.
• Baby’s kunnen soms een stijf piemeltje hebben. Dat is heel normaal en heeft niets te maken met opwinding. Het is een lichamelijke reactie die spontaan ontstaat of door een toevallige aanraking. Als het gebeurt terwijl je de luier verschoont, kun je gewoon doorgaan met verschonen. Het is wél handig de piemel naar beneden in de luier te vouwen voor je die dichtdoet, anders plast het boven de luier uit.
Peuters: 2 tot 4 jaar - nieuwsgierigheid en onderzoeken van het lichaam
• Peuters worden zich bewust van zichzelf en hun lichaam. Vanaf een jaar of 2 kunnen ze bijvoorbeeld goed verschillende lichaamsdelen, waaronder geslachtsdelen, benoemen.
• Peuters ontdekken de overeenkomsten en verschillen tussen een meisjes- en een jongenslichaam. Ze leren dat ze het lichaam van een jongen of een meisje hebben, maar ze denken soms nog dat dit kan veranderen.
• Peuters krijgen een grote interesse in hun eigen lichaam en het lichaam van mensen om hen heen. Soms gaan ze hun eigen lichaam en het lichaam van anderen uitgebreid bestuderen. Het kan voorkomen dat kinderen uit nieuwsgierigheid de broek van een ander kind naar beneden proberen te trekken. Ook laten ze hun lichaam en geslachtsdelen aan andere kinderen en volwassenen zien. Houd hierbij in gedachten, dat er aan dit gedrag bij kinderen géén seksuele lading zit. Dit is normaal gedrag bij deze leeftijd en hoort allemaal bij het leren kennen van het eigen lichaam. Je kunt het kind natuurlijk wel regels meegeven.
• Peuters hebben nog steeds een grote behoefte aan lichamelijk contact. Ze zitten graag op schoot en genieten ervan om te knuffelen.
• Sommige peuters gaan bewust hun geslachtsdeel aanraken, omdat het ze een prettig gevoel geeft. Je ziet dan ook fysieke kenmerken, zoals een snellere ademhaling, rood gezicht en zweten en bij jongetje een stijf piemeltje. Maar let op: dit is heel anders dan bij volwassenen, want kinderen kennen geen seksuele opwinding zoals jongeren of volwassenen.
• Ze leren ook al een beetje wat ‘wel en niet mag’: de sociale normen.
• Ze beginnen met het stellen van vragen over geboorte en verschillen tussen jongens en meisjes en bijvoorbeeld hun lichamen
• ‘Vieze-woorden-fase’: peuters zijn grenzen aan het ontdekken. Ze merken dat het zeggen van bepaalde woorden een reactie oproept bij anderen. Dat is spannend en leuk. Daarom gaan ze die woorden herhalen.
• Jonge kinderen spelen graag spelletjes als vader en moedertje of doktertje. Ze zijn nieuwsgierig en ontdekken op die manier het lichaam. Dat past bij hun ontwikkeling.
Fase 2: 4 tot 6 jaar - leren en spelen
• Kinderen krijgen meer contact met grote groepen mensen, bijvoorbeeld op school. Ze leren steeds beter hoe ze zich ‘zouden moeten gedragen’: de sociale regels. En ze ontdekken dat er bijvoorbeeld op school andere regels gelden dan thuis.
• Ze begrijpen gaandeweg steeds meer sociale normen en waarden. Ze gaan onderscheid maken tussen openbaar en privé.
• Het verkennen van het eigen lichaam en dat van anderen wordt nog meer ingekleed in spel: denk aan ‘vadertje en moedertje’ of ‘doktertje’ spelen. In het begin van deze fase doen ze dit in het zicht, later meer buiten het zicht van volwassenen.
• Kinderen zijn op deze leeftijd erg geïnteresseerd in de voortplanting. Ze kunnen eindeloos vragen stellen, onder andere over ‘waar kinderen vandaan komen’
• Rond de leeftijd van 4 jaar weten kinderen dat zij het lichaam van een jongen of een meisje hebben (geslacht). Ze weten dan ook of ze zich een jongen of een meisje voelen (gender). Geslacht en gender zijn dus 2 verschillende dingen. Meestal komt de genderidentiteit overeen met het geslacht, maar dat is niet altijd zo. Heel af en toe komt het voor dat een kind liever van het andere geslacht zou willen zijn. Vaak gaat dat weer over in de puberteit, maar soms ook niet.
• Ze krijgen duidelijke ideeën over ‘wat een jongen doet’ en ‘wat een meisje doet’: rolpatronen. Jonge kinderen kunnen star zijn en negatief reageren op kinderen die zich niet volgens deze rolpatronen gedragen. Je noemt dit ook wel: genderconform gedrag.
• Bij de vriendschappen in deze fase kan het gaan om jongens en meisjes door elkaar, of soms met alleen maar met seksegenoten, dus jongens met jongens en meisjes met meisjes.
• Kinderen van deze leeftijd geven soms zelf al aan dat ze ‘verliefd’ zijn, bijvoorbeeld op hun moeder, juffrouw of konijn. Dit is hun manier om te zeggen dat ze iets of iemand lief vinden.
• Kleuters kunnen wegdromen met hun hand in hun broek, dit geeft hun een prettig en veilig gevoel. Je hoeft dit gedrag niet te verbieden. Want daarmee geef je het kind het gevoel dat het leren kennen van het eigen lichaam niet oké is. Je kunt wel duidelijke kaders meegeven over wanneer het wel en niet gepast is.
Fase 3: 6 tot 9 jaar - al een beetje spannend
• Kinderen in deze fase zijn nog steeds heel nieuwsgierig. Vragen gaan meestal niet meer over ‘waar de baby’s vandaan komen’, maar over andere aspecten van seksualiteit zoals ‘waarom mensen elkaar zoenen’.
• Vanaf ongeveer 7 jaar weten de meeste kinderen dat de geslachtsdelen ook een seksuele functie hebben. Ze zijn nieuwsgierig en bekijken soms elkaars geslachtsdelen of raken deze aan. Ze doen dit vaak als volwassenen het niet zien, omdat ze ‘geleerd’ hebben dat het aanraken van geslachtsdelen en seksueel spel privé zijn en niet in elke situatie en omgeving acceptabel. Houd hierbij in gedachten, dat er aan dit gedrag bij kinderen géén seksuele lading zit. Kinderen fantaseren heel veel. Ze gebruiken daarbij wat ze thuis, op school, op schermpjes en verder om zich heen zien. Deze fantasieën kunnen over allerlei onderwerpen gaan, bijvoorbeeld ook over verliefdheid.
• Het onderscheid tussen vriendschap, verliefdheid en houden van wordt voor kinderen op deze leeftijd steeds duidelijker. Zo kunnen kinderen van 8 tot 9 jaar gevoelens van verliefdheid beschrijven.
• Bij de meeste kinderen nemen vanaf 6 jaar stereotiepe ideeën over rolpatronen af. Jongens hoeven zich niet steeds ‘als jongens’ te gedragen of meisjes als ‘meisjes’.
• Kinderen van deze leeftijd ontwikkelen hechte vriendschappen met seksegenootjes. Ze gaan steeds meer om met kinderen van de eigen sekse: er ontstaan jongens- en meisjesgroepen.
• Kinderen van deze leeftijd gaan zichzelf met anderen vergelijken. Daardoor kunnen ze soms wat onzekerder worden, als anderen dingen beter kunnen of mooier zijn.
• In de groep vinden ze het vaak belangrijk om te laten zien hoe groot, sterk en slim ze zijn. Kinderen proberen elkaar af te troeven. Ze willen elkaar laten zien dat ze iets weten van de wereld van oudere kinderen en volwassenen. Een manier om dat te doen is door te laten zien hoeveel ze weten over seks en door seksuele taal te gebruiken. Kinderen bedenken rijmpjes met seksuele woorden en vertellen elkaar schuine moppen. Vaak begrijpen ze zelf niet wat ze zeggen.
Fase 4: 9 tot 12 jaar - bijna puber
• De voorfase van de puberteit begint. De geslachtshormonen worden actief. Dat merk je aan gedrag en lichamelijke ontwikkeling, maar ook aan beleving en emotionele stemmingswisselingen. Meisjes komen meestal 2 jaar eerder in de prepuberteit dan jongens. Lichamelijk is dat zichtbaar in de groei van hun borsten en hun lichaamslengte.
• Vanaf ongeveer 10 jaar krijgen kinderen meer interesse in de volwassen seksualiteit. Ze horen en zien van alles in hun omgeving en tijdens hun schermtijd. Dat wekt hun nieuwsgierigheid. Tegelijkertijd kunnen ze preuts of afhoudend reageren als je het met hen over seksualiteit wilt hebben.
• Kinderen krijgen steeds meer schaamtebesef en willen zich bijvoorbeeld niet meer omof uitkleden waar anderen bij zijn. Het kan ook uitmaken wie die anderen zijn. Zo vinden sommige kinderen het thuis geen probleem om zich uit te kleden, maar bij de gymles wel.
• In deze fase krijgen kinderen voor het eerst ‘verkering’, meestal met iemand uit de klas. Vaak doen ze niet veel meer dan bij elkaar staan in de pauze of iets met een groep vrienden. Ze raken elkaar op deze leeftijd nog nauwelijks aan.
• Aan het begin van de puberteit wordt de seksuele voorkeur van een kind duidelijker. Tussen het 10e en 12e jaar kunnen kinderen voor het eerst seksuele gevoelens of seksuele aantrekking tot iemand van het andere of hetzelfde geslacht ervaren.
• Onder de 12 jaar heeft een minderheid van de kinderen wel eens seksueel expliciete beelden gezien. Van 9- tot 12-jarigen is 70% wel eens seksueel getinte plaatjes of filmpjes tegengekomen. Sommige kinderen zoeken ook gericht naar informatie over seksualiteit, zij komen hierbij gewild of ongewild ook seksueel getinte beelden, zoals naaktbeelden en porno tegen.
De relationele en seksuele ontwikkeling begint al vanaf de geboorte. In elke leeftijdsfase verandert het gedrag van kinderen en willen kinderen andere dingen weten.
Pedagogisch medewerkers zijn mede-opvoeders, ook als het gaat om de seksuele opvoeding. Dit zie je terug in de pedagogische kaders 0-4 jaar en 4-12 jaar. Hierin staat beschreven wat je als pedagogisch medewerker kunt doen bij het ondersteunen van een kind in de relationele en seksuele ontwikkeling.
Wat kun je doen als pedagogisch medewerker?
Ook bij dit thema kun je je interactievaardigheden inzetten.
Sensitieve responsiviteit of emotionele steun
Door een kind te laten merken dat je het de moeite waard vindt, voelt een kind zich veilig, beschermd en geliefd. In dat kader is lichamelijk contact belangrijk, zoals een kind op schoot nemen of een aai over de bol geven. Dit hoort bij gezond hechtingsgedrag. Doe dit echter niet tegen de zin van een kind. Het is belangrijk dat het kind meekrijgt dat zijn/haar grenzen en wensen ertoe doen. Later willen we immers ook dat zij dit kunnen aangeven. Het is ook belangrijk om rekening te houden met de wensen van ouders rondom lichamelijk contact.
Er zijn ouders die liever niet hebben dat hun kind geknuffeld wordt.
Respect voor de autonomie of zelfsturing
Kinderen zijn nieuwsgierig en willen de wereld ontdekken, ook hun eigen lichaam en dat van anderen. Geef kinderen dus de ruimte om spelenderwijs het eigen lichaam en de eigen gevoelens te ontdekken. Heb ook oog voor de behoefte aan privacy van een kind.
In het kader van ‘ontdekken’ kun je ook aandacht besteden aan de veiligheid die daarbij hoort, zoals de sociale verkeersregels. Je kunt bijvoorbeeld bespreken wat ‘fijn’ en ‘niet fijn’ is en hoe je met elkaar omgaat, ook op het gebied van seksualiteit. Kinderen leren wanneer ze ‘ja’ of ‘nee’ willen zeggen als een ander hen aanraakt en dat zij de grenzen van anderen moeten respecteren.
Als kinderen ‘seksueel getint’ gedrag vertonen, is het belangrijk om daar open op te reageren. Denk aan spelletjes zoals ‘doktertje spelen’ of het eigen geslachtsdeel aanraken. Realiseer je dat een kind nieuwsgierig is en de wereld wil ontdekken en dat seksualiteit hierbij hoort. Ook als je schrikt van gedrag, is het verstandig eerst goed te kijken. Wat gebeurt er eigenlijk precies? En hoe komt het dat je schrikt? Heeft het niet vooral te maken heeft met je eigen gevoelens en ideeën rondom seksualiteit?
In verband met respect voor de integriteit van het lichaam van een kind is het van belang om bij het verschonen behoedzaam om te gaan met de geslachtsdelen.
Structureren en grenzen stellen
Structureren en grenzen stellen is belangrijk, maar bied ook een alternatief: wat mag het kind wel? Bijvoorbeeld: een kind dat op de groep met zijn piemel zit te spelen. Je kunt dan zeggen dat je dit niet doet als je op de groep aan het spelen bent of aan tafel zit, maar dat het wel mag als je in bed ligt of op de wc zit. Op deze manier leren kinderen wanneer het gepast en ongepast is om met hun eigen lichaam bezig te zijn.
Ook bij seksuele spelletjes kun je regels geven. Spreek bijvoorbeeld af dat kinderen doktertje mogen spelen, maar alleen als zij het allebei willen, elkaar geen pijn doen of in gevaar brengen. Dus bijvoorbeeld niet bloot, wat vaak al een afspraak is op het kinderdagverblijf. En: niets in gaatjes steken in oor, neus, mond, vulva of anus. Op die manier help je kinderen ook om bij elkaar grenzen te stellen.
Er kunnen ook afspraken gemaakt worden of de kleren aanblijven of niet, of alleen het ondergoed. Deze afspraken kunnen in de organisatie gemaakt worden.
Praten en uitleggen
Door met een kind over seksualiteit te praten en vragen te beantwoorden, laat je zien dat het een onderwerp is waarover je gewoon kunt praten. Je kunt bijvoorbeeld met een kind in gesprek gaan aan de hand van (prenten)boeken over seksualiteit voor de leeftijdsfase waarin het kind zit. Als je denkt dat het kind behoefte heeft aan meer informatie, maar niet zoveel vragen stelt, kun je ook boeken in de kast zetten en het daarop wijzen. Dan kan het kind deze bekijken op een moment dat hij of zij dat wil.
Vragen van kinderen kun je op hun eigen niveau beantwoorden. Kinderen onthouden alleen wat zij interessant vinden. Als een kleuter vraagt waar baby’s vandaan komen, kun je gerust antwoord geven in de trant van: ‘Mama heeft een eitje en papa een zaadje, en als papa’s piemel in mama’s vulva gaat kan er een kindje groeien in mama’s buik.’
Je merkt vanzelf wanneer een kind afhaakt of eigenlijk behoefte heeft aan meer informatie. Juist voor het 10e levensjaar zijn deze onderwerpen nog niet ongemakkelijk en zijn kinderen gewoon nieuwsgierig. Als je een vraag niet direct kunt of wilt beantwoorden, kun je zeggen dat je er even over moet nadenken en er later op terugkomt. Zorg dat je dat ook doet, zodat een kind zich serieus genomen voelt. Je kunt dit ook terugkoppelen aan de ouders, zodat zij de vraag thuis misschien kunnen beantwoorden.
Geslachtsdelen zijn ook gewoon lichaamsdelen. Je kunt ze dus ook benoemen. Op die manier laat je merken dat de geslachtsdelen erbij horen – net als een neus of een voet. Soms is het lastig om te beslissen welke woorden je moet gebruiken als je over seksualiteit praat. Je kunt het beste woorden kiezen die voor jou prettig zijn en die je makkelijk gebruikt, maar die ook betekenen wat je ermee bedoelt. ‘Voorbips’ of ‘poes’ als alternatief voor ‘vulva’ is niet wat het betekent en zorgt voor verwarring. Naast het benoemen van de geslachtsdelen kun je ook het verschil tussen het lichaam van een jongen en dat van een meisje benoemen als je merkt dat kinderen daar aandacht voor hebben. Welke woorden je kiest en hoever je gaat in het geven van informatie, is ook een zaak van onderling overleg in het team.
Ontwikkelingsstimulering
Een aantal voorbeelden van activiteiten die je als pedagogisch medewerker kunt doen:
• Inspelen op wat er gaande is. Als een vrouw zwanger is, kun je hierover vertellen of samen boekjes lezen. En als kinderen doktertje willen spelen, kun je doktersspulletjes aanschaffen, zoals een dokterskoffertje of verkleedkleren. Bij interesse in zindelijkheid kun je dit extra stimuleren en ook potjes voor de poppen kopen.
• Zorgen voor materialen zoals poppen waarvan het lichaam overeenkomt met de werkelijkheid; doktersspulletjes en puzzels over het lichaam, bijvoorbeeld lagenpuzzels van jongens en meisjes.
• Bewegingsactiviteiten bij kinderen tussen de 0 en 6 jaar; dansen op liedjes als ‘hoofd, schouder, knie en teen’; ‘met de vingertjes’. Laat kinderen ook variaties bedenken met andere lichaamsdelen. Als een kind een geslachtsdeel noemt, gebruik dan wel de naam die jullie hebben afgesproken om bij de dagopvang te gebruiken. Op deze manier krijgen kinderen al van jongs af aan mee dat deze lichaamsdelen erbij horen.
• Knutselactiviteiten rondom de thema’s ‘lichaam’, ‘groei’, ‘gezin’. Hiervoor is veel te vinden op Pinterest.
Duiden, beoordelen van en reageren op seksueel gedrag
Het kan soms lastig zijn om goed in te schatten wanneer en welk gedrag ‘normaal’ is en wanneer niet. Bijvoorbeeld: past iets nu bij de leeftijd of niet? Ook is het niet altijd makkelijk om te zien of er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag of dat het experimenteergedrag is dat onschuldig is en onschadelijk voor het kind en de rest van de groep.
Een hulpmiddel hierbij is het Vlaggensysteem, dat ontwikkeld is door Sensoa, Belgisch kenniscentrum seksualiteit. Dit systeem biedt 6 criteria aan de hand waarvan je seksueel gedrag kunt indelen in 4 categorieën.
Criteria:
1 Wederzijdse toestemming
2) Vrijwilligheid
3) Gelijkwaardigheid
4) Leeftijds- en ontwikkelingsadequaat
5) Contextadequaat of passend bij de situatie
6) Impact
Categorieën:
1) Aanvaardbaar, oké seksueel gedrag
2) Licht grensoverschrijdend seksueel gedrag
3) Ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag
4) Zwaar grensoverschrijdend gedrag
Voor elke categorie is er een vlag: groen, geel, rood en zwart. Bij elk type gedrag geeft het systeem handvatten hoe erop te reageren. Zie ook vlaggensysteem.nl
In 2012 is onderzoek gedaan naar de visie van ouders over seksuele opvoeding in de bso. Daaruit blijkt dat ouders een helder pedagogisch beleid voor het thema seksualiteit belangrijk vinden. Wat zijn de grenzen van gedrag van kinderen? Wat zijn de regels? Hoe zit het met toezicht? Ze vinden het belangrijk dat de pedagogisch medewerker het vertelt als hun kind op de opvang seksueel gedrag vertoont. Ook vinden ze een warme, open sfeer in de begeleiding van de relationele en seksuele ontwikkeling van hun kind binnen de opvang belangrijk. Wel kunnen met name moeders behoudend zijn over de rol van de pedagogisch medewerker. Sommigen hebben bijvoorbeeld liever niet dat hun kind geknuffeld wordt. Het is dus belangrijk om ouders te informeren en om ruimte te bieden voor vragen en zorgen van ouders.
Seksualiteit is ook een thema dat raakt aan de persoonlijke normen en waarden van pedagogisch medewerkers en van ouders. Wat zij van huis uit hebben meegekregen kan botsen met de visie van de organisatie, een collega of de ouders. Het is goed om dit in het team te bespreken, zodat iedereen zich erkend en gehoord voelt. Uiteindelijk is het wel belangrijk dat er in de communicatie een heldere lijn is.
Je maakt dus samen duidelijke afspraken, zodat ouders en kinderen weten waar ze aan toe zijn. Dat is heel belangrijk voor de relationele en seksuele ontwikkeling van kinderen.
Wat kun je doen als pedagogisch medewerker?
• Ouders wijzen op websites over relationele en seksuele ontwikkeling zoals seksueleopvoeding.info
• Ongerustheid en angst bij ouders wegnemen door met hen te praten over het gedrag en de seksuele ontwikkeling van kinderen. Bijvoorbeeld wanneer kinderen ‘doktertje’ hebben gespeeld, aan ouders uitleggen dat dit bij de ontwikkeling hoort en vertellen hoe de organisatie kinderen daarin begeleidt. Je kunt hen ook wijzen op het bestaan van de brochure Over de grens? Gids voor ouders.
• Misverstanden wegnemen, zoals het idee dat kinderen eerder met seks zullen beginnen als ze daar op jonge leeftijd informatie over krijgen. Dat is niet zo. Onderzoek laat zien dat kinderen die goed geïnformeerd zijn, juist later met seks beginnen. Ook zijn ze zich meer bewust van de risico’s die ze kunnen lopen en hebben ze minder kans ‘verrast’ te worden door seks. Ze zijn dan weerbaarder.
• Ouders informeren over het beleid van de organisatie in bijvoorbeeld een nieuwsbrief of tijdens een ouderavond. Bekijk de website seksuelevorming.nl/onderwijssoorten/kinderopvang/ voor meer informatie.
• Ouders informeren dat veel scholen in het basisonderwijs ook aandacht besteden aan seksuele vorming, bijvoorbeeld in de Week van de Lentekriebels. Meer informatie over wat scholen doen: seksuelevorming.nl/basisonderwijs
LOVE-regels
Geef ouders de LOVE-regels mee. Dit zijn de belangrijkste aspecten van seksuele opvoeding.
Let op je kind
Zorg dat je weet waar je kind mee bezig is, zowel offline als online.
Open communicatie
Als je open vragen stelt, nodig je je kind uit om iets te vertellen. Sta ook open voor wat je kind zelf wil bespreken.
Voorbeeld geven
Wees zelf het voorbeeld. Zorg dat je kind zich kan spiegelen aan ouders die liefdevol en met warmte met elkaar omgaan. De kans is groot dat hij of zij die houding overneemt.
Er zijn voor je kind
Cruciaal is dat kinderen weten dat ze altijd bij je terecht kunnen als er iets is. Dat ze weten dat de band sterk genoeg is om over lastige dingen te kunnen praten.
Seksualiteit kan een beladen thema zijn met gevoelige onderwerpen en is niet voor iedereen even makkelijk te behandelen. Ook is het een thema dat erg raakt aan de persoonlijke normen en waarden van professionals. Daarom is het sterk aan te bevelen om het thema op te nemen in de visie en het beleid van de organisatie.
In een visie legt de organisatie vast hoe haar specifieke kijk is op een onderwerp. Het beleid is een vertaling van de visie naar het dagelijks handelen op verschillende gebieden, zoals de opvang van de kinderen, de relatie met ouders, maar ook bijvoorbeeld het personeelsbeleid.
Samen geven ze richting aan voor het handelen van de medewerkers en daarnaast biedt het beleid ook duidelijkheid aan de buitenwereld over wat zij van de organisatie kunnen verwachten. Dit geldt ook voor het onderwerp seksualiteit. Zowel in de dagopvang als in de buitenschoolse opvang zijn visie en beleid over seksualiteit ook steunend voor een pedagogisch medewerker: zo weet je wat er van je verwacht wordt op dit gebied.
Daarbij is het belangrijk dat de organisatie uitdraagt dat seksualiteit een onderwerp is dat ook in de dagopvang en de buitenschoolse opvang speelt en dat aandacht daarvoor vanzelfsprekend is. Concreet gaat het dan meestal over 2 aspecten: het bevorderen van een gezonde relationele en seksuele ontwikkeling en de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een voorbeeld van hoe een kinderopvangorganisatie de uitgangspunten heeft geformuleerd (genoemd in: Mouthaan & Van der Vlugt, 2013):
“Seksueel gedrag van kinderen wordt over het algemeen geaccepteerd binnen bepaalde grenzen. Die grenzen zijn mede afhankelijk van eigen waarden en normen. Toch hebben we een aantal duidelijke uitgangspunten bij ons. Kinderen doen elkaar geen pijn, een kind doet niets wat een ander niet wil, er wordt geen macht uitgeoefend en het gedrag past bij de leeftijd van het kind. Het is belangrijk om hierover met elkaar in gesprek te gaan en te blijven. Door op een goede manier aandacht te besteden aan het onderwerp seksualiteit dragen we niet alleen bij aan een positieve ontwikkeling op dit gebied, maar ook aan een veilig gevoel en het voorkomen van grensoverschrijdende seksuele incidenten.”
Richtlijnen en wettelijke aspecten
• JGZ-Richtlijn seksuele ontwikkeling (0-19 jaar) over handelen bij normale, afwijkende en zorgwekkende seksuele ontwikkeling.
Zie ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/richtlijn/seksuele-ontwikkeling
• Leerplankader ‘Sport, bewegen en gezonde leefstijl’ biedt medewerkers in de kinderopvang en op scholen een kader om te zien wat kinderen in onder meer de basisschoolleeftijd moeten kunnen en weten op het gebied van relaties en seksualiteit.
Zie www.slo.nl/thema/meer/gezonde-leefstijl/thema/relaties-seksualiteit/
• Dertien maatregelen die kinderopvangorganisaties kunnen nemen om seksueel misbruik te voorkomen, waaronder ‘zorgen voor een goede omgang met de seksuele ontwikkeling en behoefte aan intimiteit van kinderen’, het ‘vierogenprincipe’ en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) (Schreuder, Abrahamse & Van der Linden, 2012). Deze maatregelen zijn opgesteld naar aanleiding van een beruchte zedenzaak in de kinderopvang in 2011.
• Signalen seksueel misbruik. Zie ook rijksoverheid.nl/onderwerpen/kindermishandeling/ vraag-en-antwoord/hoe-herken-ik-seksueel-misbruik-bij-een-kind
• Wet meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zie: Protocol kindermishandeling en seksueel grensoverschrijdend gedrag voor de kinderopvang op boink.info/meldcode-kindermishandeling
Bronnen Frans, E., & Franck, T. (2017). Vlaggensysteem. Reageren op seksueel grensoverschrijdend gedrag van kinderen en jongeren. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Graaf, H. de (2013). Van alle leeftijden. De seksuele levensloop van conceptie tot overlijden. Utrecht: Rutgers WPF.
Mouthaan, I., & Vlugt, I. van der (2013). Verkenning kansen en mogelijkheden voor ontwikkeling visie en beleid seksualiteit in de kinderopvang (kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang). Utrecht: Rutgers WPF.
Rutgers (2018). Opgroeien met liefde. Handleiding voor het begeleiden van ouders bij de seksuele opvoeding. Utrecht: Rutgers.
Schreuder, L., Abrahamse, S., & Linden, P. van der (2012). Preventie van seksueel misbruik in de kinderopvang. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Schreuder, L., Boogaard, M., Fukkink, R., & Hoex, J. (2011). Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar. Springplank naar een gefundeerde aanpak in de buitenschoolse opvang. Amsterdam: Reed Business.
Singer, E., & Kleerekoper, L. (2009). Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
WHO Europe, & BZgA (2010). Standards for Sexuality Education in Europe: A framework for policy makers, educational and health authorities and specialists. Keulen: Federal Centre for Health Education (BZgA).
Zwiep, C. (2011). Seksuele opvoeding: positief benaderen. Zorg voor een veilige omgeving. Kinderopvang, 9, p. 8-9.
Zwiep, C. (2012). Seksuele opvoeding in de buitenschoolse opvang: de visie van ouders. KIDDO, 2, p. 16-19.
Channah Zwiep (2012). Seksuele ontwikkeling. Methodiek voor pedagogische begeleiding in de kinderopvang en in het basisonderwijs. Uitgeverij SWP.
Sanderijn van der Doef (2007). Kleine mensen, grote gevoelens. De seksuele opvoeding van kinderen. Uitgeverij Ploegsma.
Digitale media is niet meer weg te denken uit onze samenleving “ ”
Dit is een extra hoofdstuk van de scholing.
Jonge en opgroeiende kinderen brengen steeds meer tijd door met schermen. Volgens onderzoek van mediawijzer.net is dat bij kinderen tussen de 0 en 6 ruim 2 uur. Dit is veel meer dan de World Health Organization (WHO) adviseert.
Digitale media hebben een enorme aantrekkingskracht op kinderen en volwassenen. Hoe zorg je ervoor dat kinderen hier op een gezonde manier mee omgaan? Hoe benut je de meerwaarde van digitale media in de kinderopvang? Hoe zet je jouw interactievaardigheden in bij discussies over schermtijd? Daar gaat dit hoofdstuk over.
Schermtijd bij kinderen Volgens het onderzoek van mediawijzer.net brengen kinderen van 0 tot 6 hun schermtijd nog steeds vooral door met tv-kijken: 77% van de kinderen kijkt regelmatig filmpjes, series of films op tv. 53% van de kinderen van 0 tot 6 kijkt via tablet of laptop. Ouders gebruiken de schermtijd van kinderen vaak om zelf hun handen vrij te hebben. Bijvoorbeeld om rustig eten te koken, het huishouden te doen, tijdens autoritten of om even een moment van ontspanning te hebben.
Experts maken zich zorgen over de ontwikkeling van jonge kinderen. Er is een toename van gedragsproblemen, problemen met emotieregulatie en bijziendheid. Die problemen komen volgens hen ook door de toename van schermgebruik.
Ook oudere kinderen hebben steeds meer met digitale media te maken: ze gamen, kijken YouTube filmpjes en zijn actief op social media. Aan het eind van de basisschool zitten kinderen massaal op de sociale media als WhatsApp, TikTok en Instagram. Bijna 60% van de 7/8-jarigen gebruikt een smartphone. Bij 11/12-jarigen is dit al 90%. Digitale media vormen een groot onderdeel van het (sociale) leven van kinderen. Het digitale mediagebruik voor basisschoolkinderen ligt het hoogst in de middag. 88% kijkt zodra ze uit school komen. 90% heeft schermtijd aan het eind van de middag, voor het avondeten. Ze gebruiken dan vaak digitale media om tot rust te komen.
Bronnen: Mediawijzer.net (2024). Iene Miene Media 2024. Ontspannen met media. Mediawijzer. net (2021). Monitor Mediagebruik kinderen 7-12 jaar
Jonge kinderen leren makkelijker en beter van ervaringen in het ‘echte’ leven dan van een scherm. Toch kunnen digitale media ook bij de allerjongste kinderen wel een aanvulling zijn. Bijvoorbeeld bij voorlezen. Welke vormen van mediagebruik hebben meerwaarde voor kinderen? En wanneer is het effect juist negatief? En hoe zit het met de duur van schermtijd?
En wat betekent dit voor het handelen in de kinderopvang?
Baby’s en dreumesen: liever geen scherm
Heel vroeg, vanaf 3 à 5 maanden, tonen baby’s al interesse in opvallende beelden en geluiden. Maar: jonge kinderen hebben eigenlijk alle tijd die ze wakker zijn nodig om zich te ontwikkelingen door middel van zintuigelijke ervaringen in de ‘echte’ wereld om hen heen en interactie met anderen. Tot 2 jaar zie je wel dat een kindje er plezier aan beleeft, maar er is geen echte meerwaarde. Vanaf 2 jaar beginnen ze verhaallijnen te begrijpen en kunnen ze zinvol op programma’s reageren. Die meerwaarde is er bij baby’s en dreumesen dus niet.
Positieve effecten op de ontwikkeling vanaf 2 jaar
Onderzoek heeft aangetoond dat goede digitale prentenboeken een positief effect hebben op de woordenschat en het verhaalbegrip. Verder kunnen educatieve programma’s, denk aan Alfabet met Bing, Dora the Explorer, Woezel en Pip of het oudere Sesamstraat en Zandkasteel een goede voorbereiding zijn op de reken- en taalprestaties van kinderen. Daarnaast is er in deze programma’s vaak veel aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De hoofdpersonen leren ook omgaan met emoties zoals boosheid en jaloezie.
Ook voor oudere kinderen kan het gebruik van media positieve effecten hebben. Door uitdagende games kunnen ze onder andere werken aan hun concentratie, oog-handcoördinatie en het omgaan met regels tijdens samenspel. Verder zijn er informatieve programma’s en websites waarvan ze veel kunnen opsteken over de wereld om zich heen.
De wereld vergroten
Digitale media kunnen een extra context bieden: je kunt de wereld naar binnen halen. Heb je het bijvoorbeeld over de ruimte, de zee, of de woestijn, dan is het niet haalbaar om voor al die
onderwerpen een levensechte ervaring te bieden. Media kan dan een uitkomst bieden en kinderen een inkijkje geven in een wereld die fysiek ver van hen afstaat. Het is veel eenvoudiger om je een voorstelling te maken van de ruimte de zee en de woestijn wanneer je er foto’s en filmpjes van bekijkt, spelletjes over speelt en er boeken over leest, dan wanneer je er alleen met elkaar over praat.
Nadelige effecten op de ontwikkeling
Het negatieve effect van digitale media dat het meest besproken wordt: kinderen zitten simpelweg te lang op schermen. Dit gaat dan ten koste van activiteiten die alle zintuigen prikkelen of samenspel bevorderen. Overmatig schermgebruik gaat vaak ook ten koste van beweging en het vergroot de kans op bijziendheid. In paragraaf 8.4 staan adviezen over de hoeveelheid schermtijd. Het gaat daarbij vaak ook om de balans in de dag en niet om een vaststaand aantal minuten.
De tijd is dus een factor, maar het gaat ook over de inhoud van digitale media. Als die niet passend is, kunnen kinderen verkeerde boodschappen oppikken en bijvoorbeeld angstig of druk worden. Het is dan lastig om je te concentreren op andere activiteiten waarmee je je kunt ontwikkelen, zoals spelen met anderen of luisteren naar een verhaal.
Ook indirecte schermtijd kan een negatief effect hebben. Het kind zit dan niet zelf op een scherm, maar de volwassene wel. Of er staat steeds een tv aan in de huiskamer. Volwassenen die met hun eigen digitale media bezig zijn, zijn minder geneigd tot interactie met kinderen. Of het contact is van lagere kwaliteit. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de taalontwikkeling. Het beeld en geluid van het scherm kan het kind ook uit het spel halen. Dit is niet goed voor de spelontwikkeling, creativiteit en het concentratievermogen.
De nadelige effecten en zorgen over digitale media en kinderen hebben dus vooral te maken met overmatig gebruik, onveilige of ongeschikte inhoud en te veel solo-gebruik (alleen voor een schermpje). Met de juiste begeleiding kun je een balans in de dag vinden en gebruik maken van de mogelijkheden en kansen van digitale media.
De manier waarop volwassenen media gebruiken in het bijzijn van kinderen, is medebepalend voor hoe zij er zelf mee omgaan. Breng dus je eigen mediagebruik in kaart en pas het aan als je ontdekt dat de kinderen je regelmatig op een scherm zien.
Voorbeeldgedrag is ook: laten zien dat een scherm nooit zomaar en gedachteloos aangaat. Gebruik media bewust. Dat betekent dat het op de opvang geen zoethoudertje is, waarbij kinderen stil en braaf naar het scherm kijken en jullie de handen vrij hebben. Maak een moment van het aanzetten en benoem het doel. Kijk mee, bespreek wat jullie zien en leg de verbinding met de echte wereld.
Het mediabeleid op de opvang kan ook ouders inspireren. Veel pedagogisch professionals kennen de dilemma’s van schermtijd thuis, omdat het tijdens de overdracht ter sprake komt. Deel regelmatig welke keuzes jullie maken en vertel het als jullie bijvoorbeeld een leuke spelactiviteit aan mediagebruik hebben gekoppeld. Daarnaast kun je als pedagogisch medewerker een rol spelen bij het beantwoorden van vragen van ouders. Als jij goed op de hoogte bent over het thema mediaopvoeding, kun je ouders helpen met vragen hierover, zoals:
• Wat zijn geschikte apps en televisieprogramma’s voor mijn kind?
• Hoeveel tijd mag mijn kind aan digitale media besteden?
• En hoe zorg ik ervoor dat ze niet te veel en te lang filmpjes kijken of spelletjes spelen?
In samenwerking met experts heeft mediawijzer.net de MediaDiamant ontwikkeld om opvoeders en professionals handvatten te geven in de mediaopvoeding. De MediaDiamant benoemt 5 thema’s voor het omgaan met media en legt de focus op kansen die media bieden voor kinderen.
Bron: https://mediawijzer.net/van-mediawijzer-net/mediadiamant/
Samen
Samen media gebruiken, is belangrijk voor een goede begeleiding en betrokkenheid. Door dit van jongs af aan te doen, creëer je een basis van betrokkenheid en vertrouwen. Daar kun je op bouwen als kinderen ouder worden en meer zelfstandig media gebruiken. Een goede begeleiding is meer dan naast elkaar zitten terwijl de televisie aanstaat of het kind een spel op de tablet speelt. Benoem wat je ziet en stel het kind vragen over een spel of televisieprogramma. Koppel dat wat je ziet ook aan de echte wereld en zorg voor een levensechte activiteit die aansluit bij wat het kind heeft gezien of gedaan. Doe dit niet alleen bij het kijken van televisie, maar ook wanneer het kind een app speelt, een geanimeerd prentenboek bekijkt of naar een filmpje op internet kijkt. De meerwaarde in het gebruik van media door (jonge) kinderen zit hem dus vooral in de interactie met de ouder of opvoeder en samen gebruiken van media.
Balans
Verder gaat het om de juiste balans tussen momenten mét en momenten zonder digitale media. Gebruik van digitale media moet niet ten koste gaan van samenspel, beweging, slaap en ‘levensechte’ activiteiten, die alle zintuigen prikkelen. Denk daarbij niet te veel in tijdslimieten. Regels en grenzen zijn belangrijk, maar daarnaast is dat wát je doet en een actieve begeleiding door opvoeders van belang. Haal media niet weg van kinderen, maar begeleid ze actief: speel mee, ontdek samen en praat over wat er te zien is. Pas als kinderen meer zelfstandig media gebruiken is het goed om afspraken te maken over tijd. In Nederland zijn er geen officiële richtlijnen voor het gebruik van digitale media, maar sommige experts geven wel adviezen.
Inhoud
Let erop dat de inhoud van media passend is voor het kind. Zorg ervoor dat de media inhoud aansluit bij de interesse en ontwikkelingsleeftijd vw an kinderen. Digitale media die daaraan voldoen, houden bijvoorbeeld rekening met de aandachtspanne, kennis van kinderen en begrip van de verhaalstructuur. Wees dus kritisch op de media die je met kinderen inzet. Laat je goed informeren over kwalitatief goede media en kies bewust. Er zijn verschillende websites die je daarbij kunnen helpen:
• www.mediasmarties.nl
• www.boekstart.nl
• www.cinekid.nl
• www.bereslim.nl
• www.kijkwijzer.nl
• www.pegi.info
Denk ook aan de bibliotheek, waar je terecht kunt voor inhoudelijke informatie over games, films en (digitale) prentenboeken.
Veilig Voorkom risico’s. Kijk goed of een app bijvoorbeeld betrouwbaar is. Kun je in een app aankopen doen? Of moet je een account openen? Er zijn sites die je kunnen helpen om veilig gebruik te maken van internet, denk aan kindertube in plaats van YouTube.
Bekijk een filmpje, app of televisieprogramma eerst zelf voordat je het op de groep gaat gebruiken. Zo kun je ook voorbereiden wat je vooraf, tijdens en of nadien met de kinderen wilt bespreken of doen. Kun je er een spelactiviteit aan koppelen? Hebben kinderen toch iets geks of naars gezien? Spreek dan met elkaar af dat ze het scherm wegdraaien en jou er altijd bij halen, zodat jullie er samen over kunnen praten.
Plezier
Denk vooral ook in mogelijkheden en het plezier van het gebruiken van digitale media.
Ga samen op ontdekking en geniet van de mogelijkheden die er zijn. Het internet kan immers een grote bron van inspiratie zijn! Gebruik bijvoorbeeld interactieve apps waarin kinderen zelf iets kunnen maken of ga aan de slag met de foto en videofunctie van een tablet of smartphone. Verder zijn de activiteiten uit kinderprogramma’s naast heel erg leuk om te kijken, ook heel erg leuk om zelf in het echt te doen.
Op mediawijsheid.nl/mediadiamant staat meer informatie over de vijf kanten van de MediaDiamant en zijn per leeftijdscategorie brochures met tips te downloaden.
Het gebruik van media kan dus een mooie aanvulling zijn op dagelijkse activiteiten, zolang je uitgaat van de principes van de MediaDiamant. Die sluiten ook goed aan op jouw interactievaardigheden.
Interactievaardigheden
Ook bij media-opvoeding kun je je interactievaardigheden (zie hoofdstuk 2 en 10) gebruiken om kinderen te stimuleren en ondersteunen bij verantwoord mediagebruik. Hieronder zie je voor de 6 vaardigheden een concrete situatie in de opvang en wat de medewerker vervolgens doet.
Sensitieve responsiviteit
Samantha van 9 jaar oud mag van pedagogisch medewerker Indra op internet wat opzoeken voor haar spreekbeurt over konijnen. Ze zit al een tijdje achter de computer, maar is vooral bezig met andere kinderen in de ruimte. Indra ziet op het scherm dat Samantha alleen nog maar plaatjes heeft gevonden van konijnen. Ze klikt van alles aan op het scherm en ziet er onrustig uit. Indra loopt naar haar toe en vraagt: ‘Kun je vinden waar je naar op zoek bent?’ Samantha zegt dat het niet goed lukt om informatie te vinden. Indra vraagt: ‘Wat zou je allemaal willen weten over konijnen?’ Ze laat zien hoe je de verschillende onderwerpen die Samantha noemt, in kunt typen op google. Samen bekijken ze enkele sites en besluiten welke sites de beste informatie geven.
Respect voor autonomie
Het is het einde van de ochtend. Alle kinderen op de groep zijn lekker aan het spelen of maken een tekening aan tafel. Alleen Amin zit voor zich uit te staren. Hij heeft lange tijd met Mees op het kleed met de lego gespeeld. Maar nu is het klaar voor Amin. Saskia heeft hem de laatste minuten gadegeslagen. Ze ziet dat hij moe is. Normaal gesproken laat ze hem even wat frisse lucht halen, maar nu het regent is dat geen goed idee. Ze bedenkt dat dit een goed moment is om hem eens met de tablet te laten spelen. Saskia gaat naast hem zitten en pakt de tablet erbij. Ze doet alsof ze wat opzoekt en als Amin naar het icoon van Lego Duplo Jams wijst, reageert ze daar meteen op. “Wil jij hiermee spelen? Dat is goed hoor. Laat maar eens zien.” Ze blijft naast Amin zitten, maar laat hem de app zelf openen en het spel kiezen dat hij wil spelen. Terwijl hij speelt laat hij Saskia vol trots zien wat hij heeft gedaan. Saskia laat merken dat ze het ziet en bevestigt hem in zijn gedrag. Hier mag hij best trots op zijn.
Structureren en grenzen stellen
Maak onderling duidelijke afspraken over de inzet van media en vertaal dit in heldere regels voor de kinderen. Maak eventueel gebruik van plaatjes of schema’s om aan te geven wanneer bepaalde mediaproducten gebruikt mogen worden. Belangrijk is dat je je hier ook aan houdt en dat je ervoor zorgt dat kinderen zich ook aan de gestelde regels houden.
De eerste keer dat Jaira de tablet tevoorschijn had gehaald op de groep om een prentenboek te bekijken, heeft ze al verteld dat de kinderen niet tegelijkertijd op de tablet kunnen. Dat betekent dat iedereen af en toe op zijn of haar beurt moet wachten. Door middel van een planbord met pictogrammen of bijvoorbeeld een keuzetafel met symbolen voor verschillende activiteiten kunnen kinderen kiezen met welke activiteit ze willen beginnen. Vandaag wil Jaira dat ieder kind de gelegenheid heeft om het digitale prentenboek De grote treinreis te bekijken. Het boek is al meerdere keren voorgelezen. Door het in kleine groepjes nog eens zelfstandig te bekijken, krijgen de oudste peuters meer grip op de verhaallijn.
Als de kinderen ’s ochtends op de groep komen, zien ze de tablet met het digitale prentenboek al liggen. Jaira vertelt welke kinderen vandaag het digitale prentenboek mogen bekijken. Met behulp van een memoriespel met foto’s van de kinderen maakt ze tweetallen. Ieder kind kiest samen met Jaira een foto. Dan hangt ze de plaatjes op volgorde bij de tablet. Zo weet iedereen wie wanneer aan de beurt is. Jaira zorgt er verder voor dat de kinderen het digitale prentenboek op een rustige plek kunnen bekijken. Terwijl haar collega met de andere kinderen een spel speelt, zorgt Jaira dat ze in de buurt is om elk tweetal uit te leggen wat ze gaan doen, de wisseling te begeleiden en waar nodig vragen te stellen of een gesprek op gang te brengen naar aanleiding van de verhaallijn.
Samen regels maken op de bso
Het is het begin van het nieuwe schooljaar en pedagogisch medewerker Bas heeft weer een aantal nieuwe gezichten in de oudste groep op de bso. Er staat een computer in de bso-ruimte en er is een tablet aanwezig. Bas geeft op de eerste dag aan dat hij graag samen afspraken wil maken over het gebruik van de computer en de tablet. Hij inventariseert bij de kinderen wat zij geschikte afspraken en regels vinden. Als ze het niet eens zijn, zoeken ze samen naar een compromis. De gemaakte afspraken komen op een postertje naast de computer.
Eén van de afspraken is dat kinderen pas naar de computer gaan als ze aan de beurt zijn. Op een gegeven moment ziet Bas de halve groep achter de computer staan en meekijken met Omar. “Weten jullie nog dat we hadden afgesproken dat je pas naar de computer gaat wanneer je aan de beurt bent?”, vraagt Bas. “Omar is nu aan de beurt, alle anderen kunnen eerst nog even wat anders doen tot ze aan de beurt zijn.” Vervolgens maakt hij een tijdschema zodat alle kinderen die willen aan de beurt komen en zet een wekkertje. 2 minuten voordat het wekkertje afgaat, geeft hij het kind achter de computer alvast een seintje.
Praten en uitleggen
De jonge kinderen van de verticale groep ‘Rakkers’ zijn net uit bed en kijken samen met de oudste peuters een aflevering van Sesamstraat die gaat over het strand. Pedagogisch medewerker Lida start de aflevering wanneer alle kinderen voor het scherm zitten. Ze vertelt kort waar het over gaat en vraagt aan de kinderen of zij weleens naar het strand zijn gegaan. Bram van 3,5 jaar zegt dat ze naar “Panje” zijn geweest en dat daar veel strand was. Lida vraagt wat hij dan precies in Spanje gezien heeft. Bram vertelt over de zee en dat ze gingen zwemmen, en dat papa hem met zand ingegraven had. Lida pakt de steekwoorden zee, zwemmen en zand eruit en verbindt ze aan de aflevering. Na de aflevering vraagt ze aan de kinderen wat ze hebben gezien.
Begeleiden van interacties tussen kinderen
Ersin, Finn en Britt zitten samen rondom de tablet. Ze spelen een spel dat past bij het thema dat op de groep centraal staat. Pedagogisch professional Malti merkt dat Finn het hoogste woord voert. Ersin lijkt het spel te begrijpen en doet wel mee, maar houdt zijn mond en Britt houdt zich steeds meer afzijdig. Malti gaat bij het groepje zitten en legt de activiteit kort stil. Ze vraagt Ersin en Finn aan Britt uit te leggen wat de bedoeling is: “Ersin, zie je dat? Volgens mij weet Britt niet helemaal wat ze moet doen. Vertel jij eens wat ze moet doen.” Terwijl Ersin het spel uitlegt, wil Finn helpen. “Heel goed Finn, jij weet ook hoe het spel gaat. Nu mag Ersin het uitleggen. Wil je het eens voordoen?” Door de begeleiding van Malti wordt ook Britt bij het spel betrokken. Dit vergroot de interactie van de kinderen tijdens het spelen.
Ontwikkelingsstimulering
Media kunnen actief worden ingezet om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Daarbij kun je verschillende specifieke vaardigheden toepassen.
Stimuleren van de taalontwikkeling
Gebruik media (digitale prentenboeken, tv-programma, digitale foto’s en/ of app) om de taalontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren. Stel gevarieerde vragen, want verschillende soorten vragen lokken verschillende reacties uit. Hoe opener de vraag, hoe meer taalproductie. Denk daarbij aan:
• aanwijsvragen
• ja/nee-vragen, of/of-vragen, wie/wat/waar-vragen
• waarom-vragen, hoe-vragen
• tegendeelvragen
• vragen naar eigen ervaringen
Stimuleren van de denkontwikkeling
De denkontwikkeling kan op verschillende manieren gestimuleerd worden. Kies uitdagende apps die kinderen aan het denken zetten. Ook kun je vooraf een luister- of kijkvraag stellen aan de kinderen of na het gamen, kijken of lezen in een e-prentenboek een gesprek te voeren met de kinderen. Tijdens het gamen of kijken kun je ook denkvragen stellen, bijvoorbeeld door te vragen naar een oplossing als ze een probleem of dilemma tegenkomen.
Stimuleren van de spelontwikkeling
Het gebruik van media hoeft het spel van kinderen niet in de weg staan, maar kan er juist een bijdrage aan leveren. Maak het gebruik van media actief en koppel het aan spel. Bied letterlijk en figuurlijk ruimte om na afloop een ervaring te herbeleven. Speel bijvoorbeeld samen iets na. Zorg voor materiaal dat kinderen herkennen van bijvoorbeeld de aflevering of app. Volg het spel van de kinderen en neem het niet over.
Stimuleren van de motorische ontwikkeling
Maak het kijken van een aflevering van een peuterprogramma actief door kinderen mee te laten dansen op het moment dat de begintune begint. Kwalitatief goede educatieve programma’s stimuleren dit ook zelf door een lied of een dansje in te bouwen in het programma. Wijs de kinderen daarop: ”Het liedje begint, opstaan allemaal!” Dans en zing natuurlijk zelf ook mee. Of verwoord wat je doet. Kijk ook in hoofdstuk 3 voor tips over actieve schermtijd.
Stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling
Een digitale activiteit is niet altijd een individuele activiteit. Echt samen gamen of kijken kun je stimuleren door kinderen feedback te geven of door kinderen aan te moedigen om samen te werken. Daarnaast komen in veel televisieprogramma’s emoties terug: de hoofdpersoon voelt zich bijvoorbeeld verdrietig, bang of boos. Een mooie aanleiding om over deze emoties in gesprek te gaan met kinderen: “Wat is er aan de hand?”; “Wat vindt hij ervan denk je?”; “Waarom denk je dat hij daar zo verdrietig over is?”
Meer informatie en tips over mediagebruik: de ‘Toolbox Mediaopvoeding’ van het NJi. Ook kun je natuurlijk de verdiepende module volgen.
Bronnen
Mediawijzer.net (2022). Iene Miene Media 2022
Mediawijzer.net (2021) Monitor Mediagebruik 7- 12 jaar
Mediawijzer.net (2024). Iene Miene Media 2024. Ontspannen met media
Mediawijzer.net (2021). Monitor Mediagebruik kinderen 7-12 jaar
Kennisnet (2009). Wat weten we over ict en taalontwikkeling van jonge kinderen. Het effect van digitale boeken en interactief leermateriaal op de leesvaardigheid van peuters en kleuters.
Zoetermeer: Stichting Kennisnet
Berns, J., van Bommel, M., Kleijn, L. de, Nikken, P., Okma, K. & Vergeer, M. (2015). Media? Gewoon opvoeden! Toolbox Mediaopvoeding voor professionals. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. njinl/nl/Mediaopvoeding-Praktijk/Toolbox-Mediaopvoeding-Media-Gewoon-opvoeden
Pempek, T.A. & Lauricella, A.R. (2017). The effects of parent-child interaction and media use on cognitive development in infants, toddlers and preschoolers. In: Blumberg, F.C & Brooks, P.J. Cognitieve development in digital conexts
Abell, O., Bontje, D., Nikken, P. (2013). Speel Digiwijs! Samen aan de slag met media voor jonge kinderen.
oogfonds.nl/projecten-nieuws/gezonde-kinderogen/myopie/
Mediawijzer.net (2014). White paper Ukkies: hun brein en mediaopvoeding. mediawijzer.net/wp-content/uploads/sites/6/2016/06/White-Paper-Ukkies-hun-brein-en-mediaopvoeding-april-2014.pdf
Nikken, P. (2012). On media, children, and their parents. Amsterdam: SWP publishers opvoeden.nl/televisie-kijken-10011/
Het is belangrijk verantwoord om te gaan met de zon ”
Dit is een extra hoofdstuk van de scholing.
De huid is ons grootste orgaan en weegt bij een volwassen mens ongeveer 5 kilo. De huid is meer dan alleen de scheidingslijn tussen jouzelf en de buitenwereld of een omhulsel waar onze botten en organen in zitten.
In dit hoofdstuk vind je informatie over de huid, de zon en zonbescherming. Ook lees je wat jij als pedagogisch professional kunt doen om kinderen goed te beschermen en hoe je ouders hierbij kunt betrekken.
De huid scheidt onze binnenwereld van de buitenwereld en beschermt je tegen allerlei stoffen en invloeden van buitenaf. Voorbeelden hiervan zijn uv-straling en schadelijke bacteriën, virussen en schimmels. Met de huid kunnen we de wereld om ons heen waarnemen. Je voelt dankzij je huid warmte, kou, pijn en aanrakingen. Ook heeft je huid allerlei diktes, zoals dun onder je ogen en dik met eelt onder je voeten. Je huid regelt bovendien de temperatuur van je lichaam en voorkomt uitdroging. Ook maakt de huid onder invloed van zonlicht vitamine D aan.
De zon is belangrijk voor al het leven op aarde. We voelen ons prettiger als de zon schijnt en de zon zorgt ervoor dat vitamine D in de huid aangemaakt wordt. Het is heerlijk om te genieten van de zon, maar ook belangrijk om de huid goed te beschermen. Zeker omdat huidkanker steeds vaker voorkomt in Nederland. Meestal is huidkanker een gevolg van te grote blootstelling aan ultraviolette straling (uv-straling) van de zon. Hoe meer blootstelling gedurende het leven, hoe groter het risico op huidkanker later. Als kinderen op jonge leeftijd ernstig verbranden is er een vergroot risico op de meest dodelijke vorm van huidkanker: melanoom. Daarom is het belangrijk de kwetsbare kinderhuid te beschermen tegen de zon.
Uv-straling
Zonlicht bestaat voor het grootste deel uit uv-straling. Die straling is er altijd, maar de sterkte hangt af van het jaargetijde, het tijdstip, het land, de plek, de hoogte, mogelijke bewolking en weerkaatsing van straling op zand, sneeuw of water.
Er zijn verschillende soorten uv-straling. Uv A zorgt voor huid-veroudering. Een ezelsbruggetje is: de A van ‘aging’. Uv B zorgt voor verbranding van de huid. Je kunt dan denken aan de B van ‘burning’. Beide vormen van uv-straling kunnen huidkanker veroorzaken. Het is daarom belangrijk verantwoord om te gaan met de zon. Helemaal voor kinderen, omdat hun huid dunner en kwetsbaarder is dan die van volwassenen.
Huidverbranding
Hierboven heb je kunnen lezen dat uv B kan zorgen voor verbranding van de huid. Heb je wel eens gemerkt dat je huid een beetje gaat prikken als je een tijdje in de volle zon bent geweest?
Dat is het eerste teken dat je huid aan het verbranden is. Als je langer in de zon blijft, wordt je huid rood en pijnlijk. Het verbrandingsproces in de huid gaat zelfs als je al uit de zon bent nog even door. Je kunt dit proces voorkomen door je huid goed te beschermen als je de zon in gaat.
Hoelang je onbeschermd in de zon kunt blijven zonder te verbranden? Dat is lastig te zeggen. Dit is afhankelijk van verschillende dingen, zoals de zonkracht op dat moment en de tijd dat de huid wordt blootgesteld aan de zon. Ook je huidtype speelt een rol. Met een lichte huid verbrand je sneller dan met een donkere huid en is het risico op huidkanker groter. Met een donkere huidskleur en donker haar verbrand je dus minder snel, maar het kan wel. Voor iedereen is bescherming in de zon belangrijk.
Huidkanker
Huidkanker is de meest voorkomende en snelst toenemende kankersoort in Nederland. Jaarlijks komen er bijna 80.000 nieuwe huidkankerpatiënten bij. Eén op de vijf mensen krijgt voor het 85e levensjaar te maken met een vorm van huidkanker. Blootstelling aan uv-straling is de belangrijkste oorzaak van huidkanker. Ook voor kinderen. Als zij worden blootgesteld aan uv-straling, hebben ze een grote kans om op latere leeftijd huidkanker te krijgen. De beste manier om dit te voorkomen, is zorgen dat een kind niet verbrandt. En ook zonder te verbranden kan de huid beschadigd raken. Daarom is het verstandig om de plekken van de huid die blootgesteld worden aan de zon te beschermen.
Kinderen verbranden sneller dan volwassenen. Het is dus belangrijk om de kinderhuid goed te beschermen in de zon. Daarbij gaat het om deze drie-eenheid: weren, kleren én smeren.
Weren betekent dat je de huid helemaal uit de zon houdt als de zonkracht 3 of hoger is. Je bent in de schaduw of binnen. Zeker tussen 12:00 en 15:00. De zonkracht zie je in een weer-app, zoals WeerOnline of op de website van het KNMI.
Kleren gebruik je om de huid te beschermen als de zonkracht 3 of hoger is. Denk aan een petje of hoed, uv-werende of bedekkende kleding, maar ook een uv-werende zonnebril om de ogen te beschermen. Draag dus slimme kleding en accessoires.
Smeren doe je als er na weren en kleren nog onbedekte huid is, en als de zonkracht 3 of hoger is. Smeer royaal met Sun Protection Factor (SPF) 30 of hoger. Kies een zonnebrand met uv A-filter. De prijs van de zonnebrand zegt niets over de kwaliteit: alle zonnebrandcrèmes die in Nederland te koop zijn, zijn prima te gebruiken. Kies daarom iets wat jij prettig vindt. Smeren herhaal je elke 2 uur, en na zweten en zwemmen (óók als er ‘waterresistant’ op staat).
Weren, kleren en smeren staat niet voor niets in deze volgorde. Vanaf zonkracht 3 bescherm je je huid het beste door uit de zon te blijven en dus de zon te weren. Vervolgens door je huid te beschermen met bedekkende/ uv-werende kleren. En de huid die dan nog blootgesteld is, bescherm je door deze elke 2 uur met zonnebrandcrème met uv A-filter in te smeren.
Jonge kinderen zijn niet in staat om zichzelf goed te beschermen in de zon. Ze zijn hiervoor afhankelijk van hun ouders en andere verzorgers zoals medewerkers in de kinderopvang. Volwassenen hebben invloed op de kennis, houding en het gedrag van kinderen op latere leeftijd en daar hoort dus bij hoe ze omgaan met zonbeschermende maatregelen.
Bij baby’s tot 1 jaar is weren de allerbelangrijkste regel. Houd ze helemaal uit de zon.
Dreumesen en peuters kun je betrekken bij weren, kleren, smeren. Vanaf 2 jaar zorgen jullie samen dat iedereen lekker én veilig buiten speelt in zon. Geef zelf het goede voorbeeld. Kinderen zien dat zonbescherming erbij hoort wanneer jij dit ook doet. Smeer je bijvoorbeeld tegelijk met de kinderen in en zet buiten een hoed met een brede rand of pet op, net als zij.
Want ook jij loopt huidschade op door de zon als de zonkracht 3 of hoger is.
Veilig spelen in de zon: 5 tips voor zonbescherming voor volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar
1. Uit de zon tussen 12.00 – 15.00 uur:
In het eerste deel van de middag is de zon het felst in Nederland. In het voorjaar en de zomer, van april tot en met september, is de zonkracht vaak 3 of hoger. Probeer dan de schaduw op te zoeken. Houd baby’s onder één jaar altijd uit de directe zon. Hun huid is extra kwetsbaar en kan gemakkelijk verbranden.
2. Petje of hoedje:
Jonge kinderen hebben vaak niet zoveel haar op hun hoofdhuid. Haar beschermt de huid tegen de zon. Bescherm de hoofdhuid van jonge kinderen daarom goed. Zorg dat ook het gezicht en de nek goed beschermd zijn. Let erop dat de oren ook in de schaduw van het petje of hoedje vallen. Vraag ouders een hoedje met een brede rand of petje mee te geven. Daarnaast kun je zorgen voor een mandje met een paar reserve-hoofddeksels.
3. (Uv-werende) Kleding:
Je kunt je huid beschermen met kleding. Zo voorkom je dat de zon rechtsreeks op de huid komt. Je kunt ook kiezen voor kleding die speciaal gemaakt is voor spelen en zwemmen in de zon.
Deze uv-werende kleding houdt voor 99% uv-straling tegen en voorkomt verbranding.
Een wijdvallend katoenen shirt heeft ongeveer dezelfde werking als zonnebrandcrème met SPF 10. Maar als het shirt nat wordt, neemt de bescherming met de helft af. Vraag ouders of ze uv-kleding hebben die ze mee kunnen geven wanneer jullie met water gaan spelen. Je zou als locatie ook een aantal shirts aan kunnen schaffen.
4. Zonnebril met uv-filter: Uv-straling kan blijvende schade veroorzaken aan de ogen. Je kunt je ogen beschermen met een goede zonnebril. Dit is ook heel belangrijk voor kinderen, omdat hun ogen extra kwetsbaar zijn. Het Oogfonds raadt aan een zonnebril te gebruiken met de aanduiding ‘100% uv-bescherming’ of ‘uv400’ en een CE-logo. Let erop dat de glazen groot genoeg zijn, zodat er geen uv-straling in je oog valt.
Speelgoedzonnebrillen zijn niet geschikt en doen meer kwaad dan goed. Vraag ouders een zonnebril mee te geven aan hun kind. Geef zelf het goede voorbeeld en draag buiten een zonnebril. Kinderen vinden het waarschijnlijk heel leuk om jou na te doen.
5: Smeer zonnebrandcrème:
Smeer SPF 30 of hoger met een uv A-filter, minstens 30 minuten van tevoren. Herhaal het insmeren iedere 2 uur of eerder na spelen, zwemmen en afdrogen. Dit laatste geldt ook voor crème waarop staat dat die waterbestendig is. Smeer in ieder geval lekker dik. Vergeet daarbij de oren, nek, voeten en handen niet. 100% bescherming tegen uv-straling door middel van zonnebrandcrème bestaat niet. Het gaat altijd om de combinatie weren, kleren en smeren. Je kunt natuurlijk je interactievaardigheden inzetten om van insmeren een gezellig moment te maken. Hoe? Dat lees je in de verdiepende module.
In hoofdstuk 2 van deze reader staat uitleg over de 6 interactievaardigheden van een pedagogisch professional, die je hierbij ook kunt toepassen.
Respect voor de autonomie of zelfsturing
Sommige kinderen vinden het vervelend om te worden ingesmeerd met zonnebrandcrème. Dit maakt het voor jou als pedagogisch medewerker niet gemakkelijker om alle kinderen goed te beschermen in de zon. Door kinderen meer autonomie te geven bij het insmeren kan het gemakkelijker gaan. Je kunt een kind vanaf ongeveer 2 jaar bijvoorbeeld druppels zonnebrandcrème op zijn armen laten uitsmeren, terwijl jij zijn beentjes doet.
Structureren en grenzen stellen
Een vaste structuur helpt om van zonbescherming een gewoonte te maken. Spreek bijvoorbeeld met je collega’s een ritueel af om de kinderen in te smeren met zonnebrandcrème voordat jullie naar buiten gaan. Laat de kinderen bijvoorbeeld naast elkaar gaan staan en smeer eerst alle beentjes in, daarna de armen, neuzen en zo verder. Je kunt hier ook het insmeerliedje ‘In de zonneschijn’ of het insmeerlied van Ernst, Bobbie en de rest bij zingen. Dit is van De Zonnetjesweek, een programma van het Nationaal Huidfonds.
Insmeren kan ook een moment voor een-op-een-contact zijn. Roep de kinderen om de beurt bij je, benoem de lichaamsdelen die je insmeert met zonnebrandcrème en vertel waarom jullie je insmeren.
Bij de buitenschoolse opvang kun je bijvoorbeeld een kind de zonkracht online laten checken. Is de zonkracht 3 of hoger? Dan kun je afspreken dat iedereen zichzelf insmeert ruim voor een buitenactiviteit. De jongere kinderen kun je hierbij helpen en bij de oudere kinderen controleer je het insmeren.
Praten en uitleggen
Door te praten over de zon, huidverbranding en zonbescherming laat je zien dat het belangrijk is en het bij het dagelijks leven hoort. Je kunt bijvoorbeeld met een kind in gesprek gaan aan de hand van prentenboeken over de zon en zonbescherming. Leuke boeken zijn bijvoorbeeld:
• ‘Dikkie Dik en de smeerpoes’ van Jet Boeke;
• Het verhaal ‘Zonnebrand’ in het seizoensboek ‘Een spetterend jaar’ van Jung-Hee Spetter;
• ‘Saar in de zomer’ van Pauline Oud;
• ‘Sammie in de zomer’ van Anita Bijsterbosch.
Of maak gebruik van het onderwijsprogramma van het Huidfonds voor groep 1 t/m 8: bestellen.onderwijsinformatie.nl/zonslim/
In gesprek over zonbescherming Zonbescherming is een belangrijk onderwerp om over in gesprek te gaan met ouders en collega’s, maar soms ook lastig. Veel ouders vinden het beschermen van hun kinderen belangrijk. Maar zoveel ouders, zoveel meningen en soms bestaan er misverstanden over zonbescherming. Daarover lees je hieronder.
In onderzoeken van het Nationaal Huidfonds blijkt dat het risico op het krijgen van huidkanker op latere leeftijd nog steeds vaak wordt onderschat. Juist daarom is het belangrijk met ouders en collega’s in gesprek te gaan. In hoofdstuk 10 van de reader vind je meer informatie en tips over interactie met ouders, die je kunt gebruiken om zonbescherming ter sprake te brengen.
Misverstanden over de zon en zonbescherming
Sommige ouders zijn bijvoorbeeld bang dat zonnebrandcrème kan leiden tot een vitamine D-tekort. Dit is echter niet zo. Ook wordt vaak ten onrechte gedacht dat je door zonnebrandcrème puistjes kunt krijgen. Anderen vinden een door de zongebruinde huid gewoon mooi, terwijl een zongebruinde huid eigenlijk beschadigd is. Een veelvoorkomend misverstand is dat mensen soms denken dat een donkere huid niet kan verbranden en dat zonbescherming dan ook niet nodig is. Donkere huidtypes verbranden minder snel en de verbranding is minder goed zichtbaar, maar het kan wél. Iedereen heeft bescherming van de huid nodig en blootstelling aan uv-straling vergroot risico op huidkanker ook als verbranding niet direct zichtbaar is.
Wat kun je doen als pedagogisch medewerker?
• Wijs ouders op het zonbeleid van jouw locatie. Bijvoorbeeld door een berichtje in de nieuwsbrief, het organiseren van een ouderavond, of wanneer je hen spreekt in een 10-minutengesprek of bij het halen of brengen.
• Ga met ouders in gesprek over zonbescherming en verantwoordelijkheid hiervoor. Leg uit waarom zonbescherming belangrijk is en vraag hoe ze thuis omgaan met zonbescherming.
• Maak afspraken over zonbescherming. Vraag ouders bijvoorbeeld om de kinderen thuis al in te smeren bij zonkracht 3 of hoger of laat ze een hoedje of petje, zonnebril en/of uv-werende kleding meegeven. Dit is ook een goede aanleiding om het thema te bespreken. Hoe denken zij erover? Let op: zijn de kinderen thuis ingesmeerd, maar gaan jullie pas 1,5 - 2 uur nadat het kind gebracht is naar buiten? Smeer dan een nieuwe laag zonnebrandcrème.
• Neem misverstanden weg bij ouders over zonbescherming. Een zongebruinde huid is in feite een beschadigde huid, terwijl veel mensen dit mooi vinden.
• Geef praktische tips over zonbescherming aan ouders. Zoals de vijf tips voor veilig spelen in de zon eerder in dit hoofdstuk. Is je locatie deelnemer van het Zonvenant van het Nationaal Huidfonds? Gebruik dan de social posts en content om de urgentie van bescherming onder de aandacht van de ouders te brengen.
• Wijs ouders op websites met informatie over zonbescherming en kinderen zoals www.opvoeden.nl/zon-6655/ en www.voorkomhuidkanker.nl
Feit of fabel: is zonnebrandcrème kankerverwekkend?
Het antwoord: fabel! Hoewel influencers af en toe anders beweren is zonnebrandcrème niet kankerverwekkend. Vaak verwijzen zij naar een kleine studie, waarin wordt aangetoond dat zonnebrandcrème kankerverwekkende stoffen bevat. Wat ze er echter niet bij vermelden, is de conclusie van dit onderzoek: de hoeveelheid is zo weinig, dat die niet door de huid heen komt. Je moet dus geen liters zonnebrand drinken, maar als je het toepast zoals bedoeld, op de huid, is er geen risico. In de studie staat ook dat het wél is bewezen dat je het risico op huidkanker vergroot als je géén zonnebrandcrème gebruikt. Zij adviseren dus wel degelijk om zonnebrandcrème te gebruiken. De influencers hebben het onderzoek, met andere woorden, niet goed gelezen en foute conclusies getrokken.
Het is belangrijk om te weten wie wanneer verantwoordelijk is voor zonbescherming. Daarom is het aan te raden om een zonprotocol te ontwikkelen. Hierin staat omschreven hoe jullie als medewerkers in de kinderopvang omgaan met de zon en zonbescherming. Dit geeft duidelijkheid over verantwoordelijkheden en de regels qua weren, kleren en smeren. Meer weten over het ontwikkelen van een zonprotocol? Ga dan aan de slag met de verdiepende module over dit thema.
Richtlijnen en wettelijke aspecten
• RIVM geeft informatie over omgaan met hitte aan scholen en kinderopvang over omgaan met hitte. rivm.nl/hitte/kinderdagverblijven-en-scholen
• JGZ-Richtlijn huidafwijkingen over preventie, voorlichting, signalering, diagnose, begeleiding en behandeling van huidafwijkingen bij kinderen. Zie: JGZ-Richtlijn huidafwijkingen.
Zie: ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/richtlijn/huidafwijkingen
• Leerplankader ‘Sport, bewegen en gezonde leefstijl’ biedt medewerkers in de kinderopvang en op scholen een kader om te zien wat kinderen in onder meer de basisschoolleeftijd moeten kunnen en weten op het gebied van huid, huidverzorging en –bescherming.
Zie: www.slo.nl/thema/meer/gezonde-leefstijl/doelgroepen-thema/persoonlijke/
Bronnen en verder lezen
• www.zonnetjesweek.nl. Doe jaarlijks mee met dit gratis initiatief van het Huidfonds, die handvatten biedt voor opvanglocaties om het onderwerp veilig omgaan met de zon speels te bespreken en tastbaar te maken door liedjes, dansjes en leuke spelletjes.
• www.huidfonds.nl/zonvenant. Meld je als locatie aan bij het Zonvenant, een landelijk initiatief van het Nationaal Huidfonds, en ontvang een zonprotocol, social posts en content om veilig buiten in de zon te stimuleren.
• https://bestellen.onderwijsinformatie.nl/zonslim/. Gratis lespakket voor basisscholen over huidkankerpreventie. Het lesprogramma bestaat uit vier online lessen: voor groep 1/2, 3/4, 5/6 en 7/8, inclusief verwerkingsopdrachten. De lessen sluiten aan bij de kerndoelen 34, 41 en 43 uit het curriculum Oriëntatie op jezelf en de wereld.
Aulbert, W., Parpart, C., Schulz-Hornbostel, R., Hinrichs, B., Krüger-Corcoran, D., & Stockfleth, E. (2009) Certification of sun protection practices in a German child day-care centre improves children’s sun protection – the ‘SunPass’ pilot study. BJD British Journal of Dermatology. 2009 161 (Suppl. 3), pp5–12, DOI 10.1111/j.1365-2133.2009.09443.x
Baaten, G et al. (2019). NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen. Gevonden op 20 december 2019, op nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-verdachte-huidafwijkingen#idp529936
Hamilton, K., Cleary, C., White, K.M., & Hawkes, A.L. (2016). Keeping kids sun safe: Exploring parents’ beliefs about their young child’s sun-protective behaviours. Psycho-Oncology, 25(2), 158-163
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie [NVDV]. (2019). Standpunt NVDV: Zon - tijdig beschermen gewoon doen! Gevonden op 20 december 2019, op nvdv.nl/storage/ app/media/uploaded-files/zon-oco-tijdig-beschermen-gewoon-doen-v-sigurdsson-ntvdv-2019-03.pdf
Oogfonds (2019). Tips voor Gezonde ogen – Goede zonnebril. Gevonden op 20 december 2019 op oogfonds.nl/alles-over-ogen/tips-voor-gezonde-ogen/zonnebril/
Praag, M.C.G. van, Pavel, S., Menke, H.E., Oranje, A.P. (2000). Bescherming tegen zonlicht, in het bijzonder bij kinderen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:830-4. Gevonden op 20 september 2019 op ntvg.nl/artikelen/bescherming-tegen-zonlicht-het-bijzonder-bij-kinderen/volledig
Sheer (1999). Issues in summer safety: a call for sun protection. Pediatric Nursing, Vol.25 May/ June, Issue 3
Slaper, H. et al. (2017). UV-straling en gezondheid. Probleemveld en kennisbasis bij het RIVM. Gevonden op 20 december 2019, rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2017-0074.pdf
Schreuder, K. et al. (2019). Huidkanker in Nederland. Gevonden op 20 december 2019 op iknlsawebprod.blob.core windows.net/mediacontainer/iknl/media/pdfs/kankersoorten/iknl_ huidkanker-in-nl_rapport_nkr.pdf
Vereijken-van Embden, L. (2019). Zeker in de zon. Zeist: Nederlandse Cosmetica Vereniging
Gezond opvoeden betekent kinderen van jongs af aan gezond laten en leren eten, slapen en bewegen ”
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 2 van de basismodule van de scholing.
Het is belangrijk dat kinderen van jongs af aan gezond leren eten, voldoende slapen en lekker veel bewegen. En natuurlijk moet de omgeving veilig zijn. Dat vraagt om goede, enthousiaste opvoeders, zeker ook in de kinderopvang. Wat ‘gezond opvoeden’ is, lees je in dit hoofdstuk.
Opvoeden is een kind helpen volwassen te worden. Als pedagogisch professional ben je daar deskundig in. Je hebt vakkennis over opvoeden en je bent vaardig in het omgaan met kinderen. Veel van wat jij weet en kunt, draag je over aan ouders van kinderen.
Het stimuleren van een gezonde leefstijl bij kinderen heet ook wel: gezond opvoeden. Gezond opvoeden betekent kinderen van jongs af aan gezond laten en leren eten, slapen en bewegen. Ouders hebben bij het gezond opvoeden van hun kind een sleutelrol. Maar opvoeden doe je met zijn allen. De ouders van het kind horen bij een bepaalde gemeenschap. In die gemeenschap zitten misschien broers, zussen, familieleden, vrienden, de buurt, het dorp, de stad enzovoort. Er zijn ook medeopvoeders zoals oma’s en opa’s, buren en medewerkers in de kinderopvang. Iedereen draagt zijn steentje bij aan de gezonde opvoeding van het kind.
De meeste ouders voelen goed aan wat hun kind nodig heeft. Ze hebben voldoende kennis over opvoeden en ze hebben vertrouwen in hun eigen opvoedvaardigheden. Sommige ouders weten weinig over gezond opvoeden. Het kan ook zijn dat ouders andere opvattingen hebben over wat gezond is voor een kind. Weer andere ouders hebben veel stress, bijvoorbeeld door armoede, scheiding of drukte en daardoor minder aandacht voor gezond opvoeden.
Of de opvoeding thuis nu wel of niet goed gaat, als het om gezond gedrag bij kinderen gaat zijn pedagogisch professionals verantwoordelijk voor 2 zaken:
1. Pedagogisch professionals creëren de juiste randvoorwaarden voor kinderen om gezond gedrag te kunnen ontwikkelen;
2. Pedagogisch professionals stimuleren actief een gezonde leefstijl met interactievaardigheden.
In 9.3 lees je hoe je die interactievaardigheden inzet. Bij de interactievaardigheid ‘grenzen stellen en reguleren’ staan veel tips, omdat dit in de praktijk vaak de meeste vragen oproept.
Factoren bij opvoeden
De opvoeding is in elk gezin anders. Door de manier waarop ouders met hun kind omgaan, leggen ze de basis voor de taal, het denken, het zelfbeeld en de gewoontes van het kind. Sommige ouders zijn zich niet echt bewust van hun eigen ongezonde voeding of leefstijl.
Daardoor geven zij onbedoeld de boodschap mee dat goede gezondheid onbelangrijk is.
De kinderopvang is een andere omgeving en kinderen leren ook daar door de interactie met andere mensen. Voor alle opvoeders geldt: geef zelf het goede voorbeeld. Kinderen leren door nadoen.
De ontwikkeling en opvoeding van kinderen worden bijvoorbeeld beïnvloed door:
• De sociaaleconomische status (afgekort SES) en culturele achtergrond van ouders.
• De omgeving waarin het kind woont.
• De aanleg, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden, persoonlijkheid en sekse van het kind.
Met sociaaleconomische status (SES) bedoelen we de positie van mensen op de maatschappelijke ladder. Het gaat dan om opleidingsniveau, beroep en hoogte van het inkomen. Hoe meer kennis en bezit mensen hebben, hoe hoger of lager hun positie is in de maatschappij. Vooral de opleiding van ouders heeft veel invloed op de opvoeding.
Kinderen hebben een warm en veilig gezin nodig om in op te kunnen groeien. Dat is de basis om een hechte band op te kunnen bouwen met ouders of andere vertrouwde volwassenen. Zo’n veilige basis is nodig voor een goede ontwikkeling. Daarnaast zijn liefde, steun en stimulans belangrijk, bijvoorbeeld tijdens het spelen en bij het voorlezen. Een positieve sfeer waarin kinderen opgroeien, is een belangrijke voorwaarde voor een gezonde emotionele ontwikkeling. Lager opgeleide ouders bieden die steun en stimulans soms in mindere mate. Verder kan te veel stress de ontwikkeling van kinderen afremmen, bijvoorbeeld door armoede of echtscheiding.
Gezonde randvoorwaarden creëren
Zorgen voor gezonde randvoorwaarden betekent: zorgen voor een veilige en hygiënische omgeving; gezonde en gevarieerde voeding aanbieden; veel tijd en ruimte maken voor bewegen en het dagritme bewaken met genoeg tijd voor slaap en/of rust. Voor dit alles heeft de kinderopvang passend ingerichte ruimtes nodig.
Jonge kinderen zijn afhankelijk van wat hen wordt aangeboden op het gebied van voeding, beweging, dagritme en slaap. Daarom hebben ouders bij het gezond opvoeden van hun kind een sleutelrol. Maar ook pedagogisch professionals hebben een belangrijke voorbeeldfunctie. Ze helpen het kind gezonde gewoontes te ontwikkelen.
Waar is de kinderopvang verantwoordelijk voor?
• Zorgen voor een veilige en hygiënische omgeving
• Gezond, gevarieerd eten aanbieden
• Gelegenheid bieden om te bewegen
• Zorgen voor genoeg slaap en rust
• Pedagogische professionals die het goede, gezonde voorbeeld geven Zorgen voor een veilige en hygiënische omgeving Kinderdagverblijven moeten zich wat betreft veiligheid en hygiëne aan normen houden. Er zijn bijvoorbeeld richtlijnen voor het bewaren en gebruiken van voedsel. Alle bedrijven en organisaties die werken met eten en drinken moeten zorgen dat hun eten en drinken veilig is. Dat staat in de wet. Bij het werken met eten en drinken kan iets fout gaan waardoor producten niet meer veilig zijn. Om dit te voorkomen, moeten alle bedrijven en organisaties die met eten en drinken werken een HACCP-plan hebben. Een hygiënecode is een vertaling van een HACCP-plan in praktische werkinstructies. Voor de kinderopvang is er de hygiënecode voor kleine instellingen.
Gezond, gevarieerd eten aanbieden
Kinderen die gezond eten, groeien goed en ontwikkelen zich goed. Door gezond te eten heeft een kind later minder kans op hart- en vaatziektes, overgewicht en obesitas en chronische ziektes als suikerziekte. Een kind dat gezond eet en drinkt, krijgt genoeg vfoedingsstoffen binnen om te kunnen groeien en het lichaam gezond te houden.
In de eerste levensjaren verandert er veel in de voeding. Eerst krijgt een baby melkvoeding. Dan gaat hij via oefenhapjes naar steeds meer vast voedsel. Tot slot eet hij met de pot mee. Een kind moet aan veel nieuwe smaken eerst wennen. Door op een aantrekkelijke manier veel verschillende soorten eten aan te bieden raken kinderen aan dat eten gewend. Je baseert dat op de Schijf van Vijf (zie ook hoofdstuk 2).
Alles wat je aanbiedt, bevat verschillende voedingsstoffen in wisselende hoeveelheden. De kans dat een kind genoeg binnenkrijgt van alle voedingsstoffen is het grootst als je vaak iets anders eet. Uitgebreidere informatie hierover is onderdeel van de verdiepende module Voeding.
Variatie in eten en drinken betekent niet: continu eten en drinken. In de opvang is vijf keer iets eten en drinken op een dag voldoende: drinken in de ochtend, fruit, broodmaaltijd met drinken en in de middag drinken met fruit of groente. Water of thee zonder suiker kun je wel vaker geven. Om tandbederf te voorkomen, geef je maximaal 7 keer per 24 uur iets te eten of te drinken. Elke keer dat een kind of jij iets eet of drinkt, krijgt het gebit een ‘zuurstoot’.
Gelegenheid geven tot bewegen Kinderen ontdekken de wereld door te bewegen, te spelen, uit te proberen, te kijken, te imiteren en door de omgang met anderen. Maar voor een goede motorische ontwikkeling moeten ze dan ook wel de kans krijgen om vrij te bewegen en met alle zintuigen te ontdekken.
Als pedagogisch professional zorg je dat kinderen zich kunnen bewegen en ontwikkelen.
Kinderen leren door te bewegen. Waar het maar even kan doe je beweegspelletjes met ze. Dat gebeurt bij alle contacten die zich spontaan voordoen. Je schept beweegkansen door ze heel veel verschillende mogelijkheden aan te bieden om te bewegen en te ervaren. Uitgebreidere informatie hierover is onderdeel van de verdiepende module Bewegen.
Zorgen voor genoeg slaap en rust
Voor een goede ontwikkeling is genoeg slaap essentieel. Om goed te kunnen spelen of je concentreren, moet je goed uitgerust zijn. De relatie tussen slapen en overgewicht hangt ook samen met de opvoeding. Kinderen met overgewicht en obesitas gaan vaker door de week laat naar bed en in het weekend nog veel later. Het helpt dus als een kind een vast slaapritme heeft en op tijd naar bed gaat. Het slaapritme is vaak een onderwerp dat makkelijk bespreekbaar is met ouders. Dit kan een ingang zijn voor een breder gesprek over leefstijl.
Ook op de bso kan een pedagogisch medewerker signaleren dat een kind weinig heeft geslapen. Het kan bijvoorbeeld lastig zijn of een kort lontje hebben. Een vraag aan ouders die kan helpen om in te schatten hoe het gaat met de nachtrust: wordt het kind uit zichtzelf wakker en heeft het ’s ochtends trek? Weinig slaap hangt samen met een verhoogde kans op overgewicht.
Passend ingerichte ruimtes
Voor alle bovenstaande randvoorwaarden zijn passend ingerichte ruimtes nodig, bijvoorbeeld een tafel om te ontspannen en om veilig en hygiënisch te eten, een rustige en veilige plek waar kinderen kunnen slapen, zonder tv en pc. Ook voldoende plek om te ervaren en te bewegen, zowel binnen en buiten is nodig. Staan er in een omgeving voldoende vaste en losse materialen om interessante en uitdagende dingen mee te doen, dan ontwikkelen kinderen zich beter en vertonen ze minder ongewenst gedrag.
Zoals ook besproken in hoofdstuk 1, spelen interactievaardigheden een belangrijke rol bij gezond opvoeden. Als pedagogisch professional kun je ze inzetten om kinderen actief te stimuleren bij gezond gedrag.
Sensitieve responsiviteit of emotionele steun
Sensitieve responsiviteit of emotionele steun betekent dat pedagogisch professionals gevoelig zijn voor wat een kind bezighoudt. Ze nemen signalen van het kind waar en reageren daar goed op. Ze laten merken dat ze het kind gezien hebben en waarderen. Ze houden rekening met het kind en gaan er positief mee om. Ze helpen het en moedigen het aan in het spel. Bij gezondheid gaat het bijvoorbeeld om het herkennen en erkennen van signalen dat het kind wil eten, slapen, bewegen of rusten. Een pedagogisch professional moedigt kinderen aan om gezonde keuzes te maken, bijvoorbeeld door regelmatig onbekend fruit aan te bieden.
Sensitieve responsiviteit is belangrijk voor de kwaliteit van iedere relatie en zeker die tussen kinderen en hun ouders en pedagogisch professionals. Een sensitief-responsieve houding naar ouders, betekent reageren op wat hen bezighoudt. Daarmee krijgen ouders het gevoel dat ze serieus genomen worden. Zo bouw je een goede band met ze op.
Respect voor autonomie of zelfsturing
Autonomie (of zelfsturing) is het recht of de mogelijkheid van een mens om zelf dingen te bepalen. Een kind is vanaf de geboorte uniek. Het heeft een eigen persoonlijkheid, een eigen temperament en laat op eigen wijze zijn of haar behoeften zien. Opgroeien is langzaam verschuiven van volledige afhankelijkheid als baby naar steeds meer autonomie.
Respect voor autonomie betekent dat je als volwassene erkent dat een kind een eigen persoon is. Dat je rekening houdt met zijn gevoelens, wensen en ideeën. Je houdt rekening met de behoefte van een kind aan rust, aan beweging, aan opwinding en aan alleen zijn. Je vergroot de autonomie van kinderen door ze zelf te laten doen wat ze zelf kunnen. Je laat ze ontdekken, je laat ze kiezen, je geeft ze de ruimte en je versterkt de ideeën van het kind. Een kind kan natuurlijk nog niet alles zelf beslissen. Maar het kind moet wel speelruimte krijgen voor wat het voelt, wil en wenst.
Bij voeding kun je denken aan mogen proeven, voelen en uitvinden hoe dingen smaken. Daar hoort ook bij wat ze graag eten en drinken. Je respecteert bijvoorbeeld welk fruit het kind kiest. Als het om bewegen gaat, kiest het kind bijvoorbeeld zelf het materiaal. Bij eet- en drinksituaties in de kinderopvang ga je ervan uit dat een kind zelf bepaalt hoeveel het wil eten. Wel moet dan aan een paar voorwaarden zijn voldaan. Het kind moet zich uitgerust en op zijn gemak voelen en het moet kunnen kiezen uit gezonde etenswaren.
‘Praten’, uitleggen en luisteren
Door met of zonder woorden met kinderen te praten en door ze dingen te vertellen en uit te leggen, leren kinderen de wereld beter begrijpen. Dat kan gaan over de wereld om hen heen, de buitenwereld, maar ook over hun binnenwereld. Dat wil zeggen hun gedachten, wensen en gevoelens.
Pedagogisch professionals zorgen ervoor dat kinderen de wereld om zich heen beter gaan begrijpen. Bijvoorbeeld door te verwoorden wat ze doen of door te praten over wat ze voelen, wat ze denken en over wat er om hen heen gebeurt. Dit betekent vragen stellen, antwoorden op vragen en het gesprek aangaan. Bij gezond opvoeden gaat het dan bijvoorbeeld om opnoemen wat het kind een en praten over gezonde voeding en het belang van bewegen.
Bij veel activiteiten kun je ook spelenderwijs een kind stimuleren. Bijvoorbeeld als jullie werken met woorden als ‘over’, ‘in’, ‘achter’ en ‘op’. Ook dat doe je door te praten, uit te leggen en te laten zien. Dat kan ook een haakje zijn om het kind actief te laten oefenen in een spel, door bijvoorbeeld met een autootje ‘op’, ‘onder’ en ‘naast’ een bruggetje te rijden.
Grenzen stellen en leren reguleren van eigen gedrag Kinderen komen tot bloei in een voorspelbare en liefdevolle omgeving. Dan voelen ze zich veilig en weten ze wat ze kunnen verwachten. Een kind emotionele veiligheid bieden betekent zo nodig ook regels en grenzen stellen en daarin consequent zijn.
Tips voor gezonde grenzen:
• Zorg voor regelmaat en rituelen. Regelmaat zorgt ervoor dat een kind toekomt aan zijn slaap-, eet-, drink- en speelbehoefte. Vaste eet- en slaaptijden helpen daarbij. Eten en slapen wordt op die manier een vaste gewoonte. Jonge kinderen houden van voorspelbaarheid. Wanneer een kind weet wat er gaat komen, weet het ook waar het aan toe is. Het geeft een kind rust, zelfvertrouwen en bevordert positief gedrag.
Bij baby’s volg je in grote lijnen het ritme van thuis. Oudere kinderen leren mee te doen met het dagritme en bijhorende rituelen. Een duidelijk ritme, flexibel toegepast, is goed voor kinderen van alle leeftijden.
Rituelen zijn een goed middel om goede eet-, beweeg-, en slaapgewoonten te ontwikkelen. Denk aan liedjes die aankondigen dat het tijd is voor de kring of het eten. Of een slaapritueel om kinderen rustig naar bed te brengen. Of een geluidje om duidelijk te maken dat het spelen bijna voorbij is.
• Geef niet te veel, maar wel duidelijke regels. Stel eenvoudige basisregels vast en vertel hierbij concreet wat je wilt: handen wassen voor het eten, tandenpoetsen voor het naar bed gaan, geen snoep voor het eten. Geef weinig nee-regels. ‘Nee’ gebruik je bij voorkeur bij agressie en gevaar: elkaar geen pijn doen, geen dingen kapot maken en niet doen, gevaarlijk. Laat bij ongewenst gedrag merken dat de handeling zelf niet kan en mag. Zeg dus niet “jij mag niet duwen”, maar “duwen is niet leuk, dat mag niet”.
Maak geen regels die kinderen op de bso stimuleren om eten naar binnen te proppen, bijvoorbeeld: je mag naar buiten als je het op hebt. Beter is: het eten duurt 20 minuten. Eten is een sociale bezigheid en snel eten is niet goed voor de spijsvertering.
Beloon kinderen niet met eten, maar geef het op vaste momenten op een dag. Sus een ruzie ook niet door een koekje te geven. Straffen en belonen met eten, maakt de gezonde keuze later juist lastiger. Ook kan het kinderen stimuleren om nog eens ruzie te maken, want het levert tenslotte een koekje op.
• Geef positieve gedragsaanwijzingen. Beloon goed gedrag met positieve aandacht. Deel een compliment uit als ze uit zichzelf de regels proberen op te volgen. Haal ze niet uit het spel. Een lief gebaar of aai over de bol is ook prima. Zeg dat je blij bent omdat het kind rustig heeft geslapen of lekker buiten heeft gespeeld.
Als je bijvoorbeeld zelf niet van warme melk houdt en tegen het kind zegt: ‘Lekker hoor, die melk, mmm, heerlijk, goed dat je het ook probeert’, dan voelen kinderen haarfijn aan dat die boodschap niet klopt.
• Heb realistische verwachtingen van een kind. Eisen die je aan een kind stelt, moeten passen bij wat er op dat moment gebeurt en aansluiten bij de beleving van het kind. Een peuter kan bijvoorbeeld niet lang wachten om die lekkere banaan op te eten. Of om pas te mogen bewegen als degene vóór hem eindelijk klaar is.
• Toon voorbeeldgedrag. Kinderen leren ook door na te doen, te imiteren. Dat heet sociaal leren. Kinderen doen veel na van ouders, maar ook het voorbeeld van de pedagogisch professional heeft invloed op het ontwikkelen van gezonde gewoonten. Als jij meespeelt, doen de kinderen ook mee. Als jij fruit eet, eten de kinderen ook fruit.
Bij gezond leven is het ook belangrijk om je eigen gedrag te reguleren. Zeker bij omgaan met verleidingen zoals eten, drinken en digitale media speelt dit een grote rol. Gezond opvoeden is ook: kinderen leren om ook ‘nee’ te zeggen tegen verleidingen om hen heen, bijvoorbeeld als het om snoep gaat.
Jonge kinderen kunnen hun gedrag nog niet goed reguleren of sturen. Als ze bijvoorbeeld iets lekkers willen, zullen ze het proberen te pakken, ook als dat op dat moment niet mag. Ze hebben een volwassene nodig die ‘nee’ zegt en hun aandacht positief op iets anders richt. Je leert kinderen gedrag en emoties reguleren door duidelijk aan te geven en uit te leggen wat mag en wat niet mag. Dat doe je door te letten op gevoelens van kinderen en daarop te reageren. Een voorbeeld; ‘Ja, ik snap (jouw gevoel) dat je (gevoel van het kind) graag een koekje wilt hebben, maar we gaan zo eten.’
Wat je ziet als een kind meer controle heeft over het eigen gedrag:
• Het kind stopt met eten als het genoeg heeft.
• Het kind gaat rustig naar bed gaat en slaapt goed.
• Het kind beweegt met plezier.
Ontwikkelingsstimulering
Bij ontwikkelingsstimulering gaat het om de brede ontwikkeling van het kind. Kinderen leren het meeste als zij betrokken zijn bij wat ze doen. Ze voelen zich verbonden en leren hierdoor vanuit plezier en niet omdat iets moet. Pedagogisch professionals stimuleren de ontwikkeling door vanuit die kennis te handelen. Dus: een veilige sfeer op de groep, uitdaging en betrokkenheid.
Goed kijken naar een kind is de basis. Pedagogisch professionals kijken bijvoorbeeld naar hoe een kind zich lichamelijk ontwikkelt: Wat doet het kind? Wat kan dit kind al? Wat moet dit kind nog leren? Ze sluiten aan bij waar het kind mee bezig is en bieden hulp bij wat het kind nog niet kan.
Ook hebben pedagogisch professionals invloed op de activiteiten die kinderen ondernemen. Ze zorgen voor een ruimte die uitnodigt om te spelen. De pedagogisch professional stimuleert het spel, bijvoorbeeld met uitdagende materialen of door zelf mee te spelen.
Begeleiden van interacties tussen kinderen
Gedurende de dag zijn kinderen continu met elkaar in interactie. Vooral via spel communiceren kinderen met elkaar. Het is daarom belangrijk dat pedagogisch professionals de ‘taal van spel’ leren verstaan. Hierbij is het van belang dat zij kijken en luisteren naar de kinderen.
Het spel van kinderen wordt steeds complexer naarmate kinderen groeien en veranderen. De pedagogisch professional past de ondersteuning daaraan aan. Ze betrekken baby’s bij wat er op de groep gebeurt of creëren een aparte ruimte waar baby’s samen spelen. Bij peuters kunnen zij het samen spelen stimuleren of positief reageren wanneer kinderen samenwerken. Pedagogisch professionals ondersteunen dus de kinderen, scheppen voorwaarden en doen zelf mee door iets voor te doen, informatie toe te voegen of het goede voorbeeld te geven. Zonder dat ze het spel van de kinderen overnemen.
Tijdens het spelen kunnen ook conflicten ontstaan. Dit kan voor kinderen vervelend zijn, maar ook leerzaam. Het is belangrijk dat pedagogisch professionals kinderen in staat stellen het conflict zelf op te lossen. Wel kunnen ze bijvoorbeeld ondersteunen bij het vinden van woorden om wensen en gevoelens te uiten.
Ouders en andere opvoeders zijn verschillende personen. Ze verschillen van elkaar in de manier waarop ze hun kind opvoeden. Toch is er per ouder vaak een bepaalde lijn te ontdekken in hoe ze dat doen, een herkenbaar patroon. Dat noemen we opvoedstijl (Kohnstamm, 2010). Het is belangrijk dat je weet hoe jouw opvoedstijl is of hoe de opvoedstijl is waar je naar streeft.
Je krijgt te maken met verschillende opvoedstijlen van ouders. Het is goed om verschillen in opvoedstijl te herkennen.
Bij opvoeden is het belangrijk dat je reageert op het gedrag van het kind, aanvoelt wat het bezighoudt en betrokken bent bij het kind. Daarnaast gaat opvoeden over het aanbrengen van grenzen. Een kind heeft nodig dat het weet wat het wel en niet mag.
De 4 opvoedstijlen
• Gezaghebbend (democratisch)
• Permissief (toegeeflijk, vrij)
• Autoritair (streng)
• Verwaarlozend (nalatig)
In onderstaande tabel zie je deze 4 opvoedstijlen. Naast deze 4 opvoedstijlen onderscheiden we ook nog de overbeschermende opvoeder; daarbij gaat liefde en aandacht samen met onvrijheid.
Wel grenzen
Geen grenzen
Wel aandacht gezaghebbend permissief (democratisch) (toegeeflijk of anti-autoritair)
Geen aandacht autoritair verwaarlozend (streng, bestraffend) (nalatig)
Gezaghebbende of democratische opvoedstijl
Een gezaghebbende opvoedstijl betekent dat je veel gevoel hebt voor wensen en gevoelens van het kind, samen met realistische verwachtingen over wat het kind kan. De ouder is sensitief responsief.
De gezaghebbende opvoedstijl is het gunstigste voor de gezondheid van het kind. Het blijkt bijvoorbeeld dat kinderen die volgens deze stijl zijn opgevoed gezonder eten, meer bewegen en een gezonder gewicht hebben.
Voor eten geldt bij deze opvoedstijl dat de ouder bepaalt wat en wanneer er gegeten en gedronken wordt. Het kind geeft aan hoeveel het op kan. Bij bewegen kijkt de ouder wat het kind echt leuk vindt om te doen en is daar overleg over.
Permissieve of anti-autoritaire opvoedstijl
Deze opvoeders zijn warm, responsief en betrokken bij hun kind, maar ook erg toegeeflijk of onoplettend. Permissieve ouders oefenen weinig controle uit over het gedrag van hun kind. Ze laten hun kind niet geleidelijk zelfstandig worden. Soms laten ze het beslissingen nemen waar het nog niet toe in staat is.
Deze ouders stellen weinig eisen. Als er al regels zijn, is er nauwelijks controle op. Ook geeft de ouder niet bewust het goede voorbeeld om gewenst gedrag aan te leren. Deze opvoedstijl is ongunstig voor een gezonde ontwikkeling van het kind. Kinderen die zo opgevoed worden, drinken bijvoorbeeld meer frisdrank, eten meer snoep en minder groente.
Autoritaire of strenge opvoedstijl
Bij een autoritaire opvoedstijl is de ouder weinig gevoelig voor de signalen van het kind. Er zijn strenge regels. Het kind mag bijvoorbeeld alleen op een bepaalde plek spelen en nergens anders. Het moet ook altijd zijn bord leegeten. Ouders houden controle over hun kinderen en vinden gehoorzaamheid belangrijk. Zo nodig straffen ouders. Bij deze opvoedstijl past belonen met iets te eten en straffen door iets niet te geven.
Ouders met deze opvoedstijl praten minder over gezond leven. Daardoor blijken kinderen slechter in staat om hun eigen eetgedrag te reguleren. Het negeren van het honger- en verzadigingsgevoel zorgt dat een kind niet leert te eten naar eigen behoefte. Het doet alleen wat van hem of haar wordt verwacht. Als ouders eisen dat het kind zijn bord leeg eet, eet het alles op, terwijl het eigenlijk geen trek meer heeft. Ook een streng verbod op producten zoals snacks of zoetwaren, zorgt dat kinderen die juist extra graag willen. Soms vragen ze dan bij vriendjes en buren om koek en snoep.
Een autoritaire opvoedstijl is ook niet goed voor de motorische ontwikkeling van kinderen. Als je kinderen kort houdt, voelen ze zich niet uitgedaagd tot ontdekken. Voorbeelden zijn dat kinderen hun kleding niet vies mogen maken, niet op muurtjes mogen lopen of geen materiaal hebben waarmee ze buiten mogen spelen. Zulke kinderen leren niet wat ze met hun lichaam kunnen en verliezen het plezier in bewegen.
Verwaarlozende of nalatige opvoedstijl
Een verwaarlozende opvoedstijl betekent dat ouders liefdeloos zijn. Ze zijn weinig betrokken bij hun kind en laten het erg vrij. Ouders vinden alles goed en leggen bijna geen beperkingen op. Ze eisen niets. Dat kan gaan over het eten (het kind mag alles eten wat het wil), het aantal uren televisiekijken en computeren. Ook geeft de ouder niet het goede voorbeeld bij het leren van gewenst gedrag.
Ook deze opvoedstijl hangt samen met een minder goede ontwikkeling van het kind. Ouders die alles goedvinden, beschermen kinderen niet tegen hun eigen impulsen. Ze stellen geen grenzen aan hun kinderen. Kinderen krijgen dan het gevoel dat ze zichzelf niet in de hand kunnen houden. Dat leidt tot neurotische angst en tot agressie. Deze kinderen zijn vaker ongehoorzaam, rebels en impulsief.
Verwaarlozing heeft invloed op de leefstijl. Kinderen die dit meemaken, drinken meer frisdrank, eten meer snoep en juist minder groente.
Deze opvoedstijl leidt tot emotionele problemen, gedragsproblemen en sociale problemen. In gezinnen waar niet naar kinderen wordt omgekeken, is vaak veel aan de hand. Bij verwaarlozing is hulp nodig.
Overbeschermende opvoedstijl
Door overbescherming kunnen kinderen gevoelig worden voor allerlei angsten. Ouders die steeds waarschuwen, geven hun kind voortdurend het gevoel dat het leven vol gevaren zit.
Als ouders alles wat schrik kan aanjagen uit de buurt van hun kind houden, went dat kind nergens aan.
Ouders kunnen niet overal en altijd alle gevaren wegnemen. Als een kind dan toch in een spannende situatie terechtkomt, dan staat hij weerloos tegenover zijn bange gevoelens.
Bijvoorbeeld als hij voor het eerst naar school gaat. Kinderen die veel over buikpijn klagen, hebben nogal eens overbezorgde ouders.
Kanttekeningen bij verschillende opvoedstijlen
De opvoedstijlen zijn hier zwart-wit beschreven. Veel ouders zitten ergens tussenin. Of ze zijn op bepaalde momenten meer autoritair dan op andere momenten. Ook is ieder kind anders. Daarom heeft elk kind weer een andere aanpak nodig. Naast het hanteren van een bepaalde opvoedstijl blijkt consistentie in de opvoeding heel belangrijk. Inconsistentie, dus dat ouders bepaald gedrag soms wel en soms niet toestaan, hangt samen met meer overgewicht bij kinderen.
In autoritaire gezinnen kan controle samengaan met warmte. Bij sommige gezinnen met een migratieachtergrond is dat zo. Of bij gezinnen uit een buurt waar kinderen veel risico lopen. Kinderen hebben dan meer controle nodig.
Hoe jij over de opvoedstijl van bepaalde ouders denkt, beïnvloedt jouw beeldvorming over die ouders. Het bepaalt je kijk op hen en het bepaalt je houding en je interpretatie. Wees je hiervan bewust. Probeer iedere ouder te zien als iemand die het beste met zijn kind voor heeft.
Bronnen
Arredondo EM, Elder JP, Ayala GX, Campbell N, Baquero B, Duerksen S: Is parenting style related to childrens healthy eating and physical activity in Latino families? Health Educ Res 2006, 21:862–871.
Jong de E, Stocks T, Visscher TLS, Hirasing RA, Seidell JC, Renders CM. Association between sleep duration and overweight; the importance of parenting. Int J Obesity 2012, 1-7.
Kohnstamm, R. (2010) . Kleine ontwikkelingspsychologie. Het jonge kind. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Larios SE,Guadalupe XA Arredondo EM, Baquero B, Elder JP . Development and validation of a scale to measure Latino parenting strategies related to children’s obesigenic behaviors. The parenting strategies for eating and activity scale (PEAS). Appetite 52 (2009) 166–172.
L’Hoir MP, Boere-Boonekamp MM, Beltman M, Bruil J, Dijkstra N, Engelberts AC. Preventie van overgewicht bij zuigelingen. Tijdschr JGZ 2006; 5: 89-92.
L’Hoir MP, Vlasblom E, Boere-Boonekamp MM, Dommelen van P, Schmelt D, Dreiskämper D en Naul R. (2012). Slaap en overgewicht in Europees onderzoek. Tijdschr JGZ, 2012;44:102-104.
Mennella, J.A. (2014). Ontogeny of taste preferences: basic biology and implications for health. Am J Clin Nutr, 99(3), 704S-711S.
Mesman, J. (2010). Oud geleerd, jong gedaan: Investeren in ouders bevordert onderwijskansen van kinderen. Utrecht: Sardes.
Oudhof M, Wolff de MS, Ruiter de M, Kamphuis M, Lamphu M, Prinsen M (2013). JGZ Richtlijn Opvoedingsondersteuning voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen. Utrecht: NCJ.
Pels, T. (2010). Opvoeden in de multi-etnische stad. Rede in verkorte vorm. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut.
Rhee KE, Lumeng JC, Appugliese DP, Kaciroti N, Bradley RH: Parenting styles and overweight status in first grade. Pediatrics 2006, 117:2047–2054.
Reilly JJ, Armstrong J, Dorosty AR, Emmett PM, Ness A, Rogers I, Steer C, Sherriff A (2005). Early life risk factors for obesity in childhood: cohort study. BMJ 2005;330:1357 doi: http://dx.doi.org/10.1136/ bmj.38470.670903.
Singer, E. en L. Kleerekoper. (2009). Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
Sleddens, E.F.C, Gerards S.M.P.L. et al. (2011). General Parenting, childhood overweight and obesity-inducing behaviors: a review. Int.J.Pediatr.Obes, 6(2-2): e12-27.
Wake M, Nicholson JM, Hardy P, Smith K: Preschooler obesity and parenting styles of mothers and fathers: Australian national population study. Pediatrics 2007, 120:e1520–e1527.
Bastiaans, A.J.C., Baerveldt, C. & Jansen, J. (2012). Opvoedingsondersteuning bij de preventie en aanpak van overgewicht: de rol van opvoedstijlen. tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 90(3), 160-166.
Hof, V. van der, Veld, D. de & Zoon, M. (2018). Overgewicht. Wat werkt bij kinderen en jongeren met overgewicht en obesitas. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
“
Er
is een grote diversiteit aan mensen, ook in de manier waarop zij met gezondheid omgaan”
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 2 van de basismodule van de scholing.
In dit hoofdstuk behandelen we de diversiteit in leefstijlen en hoe dit invloed heeft op gezond opvoeden. Het doel is om je hiervan bewust te maken. Ook krijg je tips en adviezen over goed omgaan met verschillen in achtergrond en cultuur. Dit heet ‘cultuursensitief’ werken. Bovendien kijken we naar de manier waarop je kunt omgaan met laaggeletterdheid en beperkte gezondheidsvaardigheden.
Nederland telt meer dan 18 miljoen inwoners. Ongeveer 1,9 miljoen mensen hebben een migratie-achtergrond, en 1,5 miljoen mensen komen uit westerse landen zoals Duitsland, de Verenigde Staten en Indonesië. Binnen de niet-westerse groepen vormen Turkse, Surinaamse en Marokkaanse Nederlanders de grootste groepen. De meeste mensen met een migratieachtergrond zijn in Nederland geboren en behoren tot de tweede of derde generatie. Er zijn meer vormen van diversiteit die een rol spelen in de maatschappij en dus ook de kinderopvang. Hieronder lees je een aantal factoren die hierbij een belangrijke rol spelen:
Geletterdheid
2,5 miljoen mensen in Nederland zij laaggeletterd. Dit betekent dat zij moeite hebben met lezen, schrijven en begrijpen van informatie. Ongeveer 30% van de Nederlanders heeft problemen met het begrijpen van formulieren en websites. De meerderheid daarvan, 2/3, heeft geen migratie-achtergrond. Door rekening te houden met deze diversiteit, voorkom je dat de communicatie te lastig is of maar een deel van de ouders bereikt.
Sociaal-economische status
Gezondheid en sociaal-economische status (SES) zijn nauw met elkaar verbonden. Sociaaleconomische status (SES) en culturele achtergrond hebben invloed op mogelijkheden en opvattingen over gezond opvoeden. Ouders met een hogere SES hebben vaak andere ideeën over voeding en gezondheid dan ouders met een lagere SES. Kinderen uit gezinnen met een lagere SES-achtergrond hebben vaak meer gezondheidsproblemen, zoals overgewicht. Als je begrijpt hoe deze factoren het welzijn van kinderen beïnvloeden, kun je hierop inspelen.
Referentiekader: kijk op de wereld
Iedereen heeft een eigen referentiekader. Dat is alles wat je hebt geleerd en meegemaakt, waardoor je op een bepaalde manier naar de wereld kijkt. Het gaat om persoonlijke ervaringen en je achtergrond. Dit beïnvloedt ook hoe je naar opvoeding en gezondheid kijkt. Wees je bewust van je eigen waarden en normen en hoe deze jouw kijk op gezond opvoeden bepalen. Dit helpt je om open te staan voor andere perspectieven en culturen.
Opvoedingswaarden en -idealen
Opvoedingswaarden verschillen per cultuur, gezin en zelfs per individu. Sommige gezinnen baseren hun opvoedingspraktijken op religie of ideologie, terwijl anderen dit niet doen. Belangrijke waarden kunnen autonomie, sociale betrokkenheid of succes zijn. Bewustzijn van je eigen opvoedingswaarden en die van anderen helpt bij het begrijpen en respecteren van diverse opvoedstijlen.
Opvoedingswaarden verschillen sterk tussen culturen en ook binnen culturen. In westerse culturen ligt vaak de nadruk op autonomie en zelfstandigheid, terwijl collectivistische culturen, zoals in sommige Aziatische landen, meer waarde hechten aan verbondenheid en groepsharmonie. Dit kan van invloed zijn op hoe ouders opvoeden en op hun ideeën over gezondheid en voeding.
Gezondheid en leefstijl
De gezondheid en leefstijl van gezinnen kunnen sterk variëren op basis van culturele en sociaal-economische factoren.
Voeding
Verschillen in eetgewoonten kunnen voortkomen uit culturele tradities of religieuze voorschriften. Het is belangrijk om rekening te houden met speciale dieetwensen. Als je niet zeker weet of een kind iets mag eten, vraag je dat aan de ouders. In sommige culturen geven ouders naast borstvoeding extra kunstvoeding. Het is belangrijk om met ouders te overleggen over de voedingsbehoeften van hun kind en hen te ondersteunen met gezonde voedingsadviezen.
Beweging
Kinderen met een migratieachtergrond en/of een lage sociaal-economische status bewegen mogelijk minder dan de norm. Dit kan samenhangen met de omgeving waarin ze wonen, met beperkte toegang tot sportfaciliteiten of veilige plekken om buiten te spelen. Ook opvattingen over buitenspelen en sporten kunnen verschillen.
Slapen
Verschillen in slaappatronen hebben ook invloed op gezondheid. In sommige gezinnen zijn er minder gestructureerde slaaptijden, wat kan bijdragen aan gezondheidsproblemen zoals overgewicht.
Beeldvorming en vooroordelen
Stereotypen en vooroordelen ontstaan vaak uit oppervlakkige indrukken of aannames. Dit kan leiden tot misverstanden en ongelijke behandeling. Wees je bewust van je eigen vooroordelen en probeer een open en onpartijdige houding aan te nemen. Dit helpt om eerlijker te communiceren en betere relaties op te bouwen met ouders en kinderen.
Omgaan met verschillen
Als pedagogisch professional is het cruciaal om een open en respectvolle houding te hebben ten opzichte van verschillen tussen kinderen, denk aan verschillen in geslacht, gezinsachtergrond, cultuur, en lichamelijke of geestelijke kenmerken. Je kunt je daarvan bewustzijn net zoals je dat bent van de leeftijd of het ontwikkelingsstadium.
Respect betekent dat je openstaat voor anderen en je in hun situatie kunt verplaatsen. Dit helpt niet alleen bij het opbouwen van goede relaties, maar je geeft dan ook automatisch het goede voorbeeld aan kinderen. Zij leren hoe je omgaat met verschillen. Dat betekent dat je open staat voor anderen en je kunt verplaatsen in hun situatie. Het helpt ook om je eigen gedachten en emoties te onderzoeken.
Cultuursensitief werken
Nederland is steeds diverser en cultuursensitief werken is noodzakelijk om effectief te communiceren met mensen uit verschillende achtergronden. Cultuursensitief werken betekent dat je je bewust bent van culturele verschillen en deze respecteert. Je hebt inzicht in culturele waarden en aandacht voor gezondheidsvaardigheden. Door actief te luisteren, te reflecteren en te begrijpen hoe diversiteit invloed heeft op gezondheid en opvoeding, kun je een positieve en ondersteunende omgeving creëren voor alle kinderen en hun gezinnen. Je kunt reflecteren op je eigen handelen en staat open voor feedback. Je kunt je eigen vooroordelen of weerstand overwinnen.
Praktische voorbeelden
• Eenvoudige communicatie. Als een ouder moeite heeft met Nederlands, gebruik dan visuele hulpmiddelen zoals eenvoudig voorlichtingsmateriaal en beeldverhalen: www.pharos.nl/thema/begrijpelijke-voorlichtingsmaterialen-en-beeldverhalen/
• Culturele gewoonten respecteren. Weet welke feestdagen en culturele gewoonten belangrijk zijn voor de kinderen in jouw groep.
• Samenwerken met ouders. Betrek ouders bij activiteiten en vraag hen om hun kennis en ervaring te delen.
In Nederland heeft 50% van de volwassenen matig of ernstig overgewicht (obesitas). Dat percentage is de afgelopen jaren flink gestegen. Overgewicht komt vaker voor bij groepen die leven in kwetsbare omstandigheden. Bijvoorbeeld mensen die moeite hebben met lezen en schrijven, mensen met een migratie-achtergrond of een lagere sociaal-economische status (SES). Uit onderzoek blijkt dat je het probleem van overgewicht bij deze groepen alleen kunt voorkomen of aanpakken door een heel complete aanpak, ofwel een integrale aanpak, die echt kijkt naar de persoon. Zo’n ‘persoonsgerichte’ benadering is natuurlijk ook een cultuursensitieve benadering, zoals we in 10.1 bespraken.
Overgewicht en obesitas bij lager opgeleiden
In alle opleidingsgroepen is het percentage mensen met overgewicht in de periode van 1990 tot 2021 gestegen. Laagopgeleiden hebben in alle leeftijdscategorieën vaker overgewicht dan hoogopgeleiden. En het percentage mensen met overgewicht en obesitas steeg in deze periode sterker bij mensen met een middelbare en praktische opleiding, dan bij mensen met een hoge opleiding. Het percentage overgewicht en obesitas daalt als mensen een hoger onderwijsniveau hebben.
Overgewicht bij jongeren
Het percentage kinderen en jongeren met overgewicht is de afgelopen jaren toegenomen. In 2014 had 15 procent van de 2- tot 25-jarigen overgewicht, in 2022 was dat 17 procent.
Herkomst en opleidingsniveau van ouders lijken een belangrijke rol te spelen. Zo komt obesitas 3 keer zoveel voor bij kinderen tot 12 jaar van wie de ouders maximaal een vmbo-opleiding hebben afgerond als bij kinderen met ouders met een hoge opleiding. Ook bij kinderen met minstens één ouder met obesitas komt (ernstig) overgewicht vaker voor.
Bij jongeren met een Nederlandse herkomst heeft 15 procent overgewicht. Bij jongeren met een migratie-achtergrond komt overgewicht met 24 procent het vaakst voor. Jongens en meisjes hebben ongeveer even vaak overgewicht.
Onderzoek laat daarnaast zien dat naarmate ouders hogere gezondheidsvaardigheden hebben, hun kinderen minder kans hebben op overgewicht.
Overgewicht en beperkte gezondheidsvaardigheden
Ongeveer 1 op de 4 Nederlanders heeft beperkte gezondheidsvaardigheden. Dat betekent dat zij moeite hebben met het vinden, begrijpen, beoordelen en gebruiken van informatie over gezondheid. Mensen die laaggeletterd zijn, ouderen, mensen met een lage opleiding en mensen met een migratie-achtergrond zijn vaker minder gezondheidsvaardig. Deze groep maakt hierdoor minder vaak gebruik van (preventieve) zorg en ze zijn minder goed in staat zelf regie te voeren op hun gezondheid en welzijn.
Bronnen en verder lezen
Op de website van Pharos vind je meer informatie en handvatten die kunnen ondersteunen in jouw dagelijkse werk. Bijvoorbeeld over cultuursensitief werken, het ondersteunen van vluchtelingenkinderen in de kinderopvang en het belang van werken aan een kansrijke start. Daarnaast is er op de website van Pharos veel eenvoudig voorlichtingsmateriaal beschikbaar, ook in verschillende talen, over verschillende onderwerpen, zoals voeding, media-opvoeding en opvoedondersteuning.
Boer EJ de, Rossum CTM van. Voeding: Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid
Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, nationaalkompas.nl
Boere-Boonekamp M e.a. Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en opvattingen van ouders. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2008; 152:324-30
Dommelen P van, Schönbeck Y, HiraSing RA, Buuren S van. Call for early prevention: prevalence rates of overweight among Turkish and Moroccan children in The Netherlands. European Journal of Public Health. Accepted for publication
Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Hopman-Rock M. (red) Leiden: TNO Kwaliteit van leven; 2007.
Hulsman AR, Senyurek A, Oostenbrink R. (2005). Verschillen in voedingsgewoonten in het eerste levensjaar tussen Turkse en Nederlandse zuigelingen. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde; 73:201-5
Keulen A van, E Singer. Samen verschillend; pedagogisch kader diversiteit in kindercentra 0-13 jaar. Amsterdam: Reed Business 2012
Kist-van Holthe JE, Beltman M, Bulk-Bunschoten AMW, L’Hoir, M. Kuijpers, T, Pijpers F, Renders CM, Timmermans-Leenders EP, Blok DIJ, Veer van de M, HiraSing RA. JGZ Richtlijn Overgewicht. Preventie, signalering, interventie en verwijzing van kinderen van 0-19 jaar. NCJ, Utrecht, 2012
Nationaal Kompas Volksgezondheid\Determinanten\Leefstijl\Voeding, 26 maart 2013.
Schönbeck Y, Talma H, Dommelen P van, Bakker B, Buitendijk SE, HiraSing RA, Buuren S van. Increase in Prevalence of Overweight in Dutch Children and Adolescents: A Comparison of Nationwide Growth Studies in 1980, 1997 and 2009. PLOS one November 15, 2011.DOI: 10.1371/journal.pone.0027608
Vries SI de, Bakker I. Het beweeggedrag van autochtone en allochtone stadskinderen van 6-11 jaar. In: Trendrapport Bewegen en gezondheid 2004/2005
Goed contact en samenwerken met ouders is de basis van goede kinderopvang ” “
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 3 van de basismodule van de scholing.
Communiceren met ouders kan spannend zijn, zeker als je elkaar nog niet kent. Elke ouder is weer een beetje anders en je weet van tevoren niet wat ze verwachten. Sommige verschillen tussen jou en ouders hebben te maken met een andere opleiding, een andere taal, een andere cultuur of een bepaald karakter.
Omgekeerd zijn ouders soms ook verlegen of niet zo handig in het contact. Ook zij weten nog niet wat ze van jou kunnen verwachten. Als ze een andere taal spreken, zijn ze misschien bang dat ze je niet zullen begrijpen. Het thema van dit hoofdstuk gaat over contact leggen en onderhouden met ouders.
Goed contact en samenwerken met ouders is de basis van goede kinderopvang. Omdat jullie partners in opvoeding zijn, is het goed als jullie het eens zijn over basale waarden en normen en de pedagogische aanpak. Het kind leeft in 2 werelden: die van thuis en die van de opvang. Jullie zijn de schakel daartussen. Samen geven jullie het kind een stevige en liefdevolle basis. Basale normen en waarden en de pedagogische aanpak staan beschreven in het beleid dat de opvang op schrift heeft staan of op de website. Ouders hebben misschien daarom wel hun kind naar deze opvang gebracht. De interactievaardigheden die je nodig hebt bij jonge kinderen en hun ouders, kun je ook toepassen bij oudere kinderen en hun ouders.
Een goede, respectvolle relatie met ouders betekent dat je ze het gevoel geeft dat ze allemaal welkom zijn. Waardeer ze als persoon. Geef ze het gevoel dat ze op je kunnen rekenen. Neem ruim de tijd om een vertrouwensband op te bouwen. Net als bij het omgaan met kinderen zijn hier interactievaardigheden heel belangrijk.
Sensitieve responsiviteit
Sensitieve responsiviteit is waar het in de relatie tussen ouders en jou op aankomt. Je kijkt en luistert goed naar ze, je bent gevoelig (sensitief) voor hun signalen en behoeften en je reageert daar op de goede manier op. Wanneer jij sensitief-responsief bent, zullen ouders eerder vragen stellen, eerder hun zorgen uitspreken en jou eerder laten weten wat hun behoeftes zijn. Door jouw houding krijgen zij dan het gevoel serieus genomen te worden. Dit bevordert hun zelfvertrouwen en gevoel van competentie.
Respect voor autonomie
Responsief omgaan met ouders kan niet zonder respect voor wat ouders denken, willen, doen en voelen. Je reageert positief op wat ze zeggen en gaat in op hun emoties, bijvoorbeeld als er iets met hun kind is. Als je iets met ze bespreekt, doe je dat op een positieve manier, met een open houding.
Praten, uitleggen en luisteren
Je praat met ouders, je verwoordt jouw en hun gevoelens en je stelt open vragen. Dat zijn vragen die ouders stimuleren om hun mening te geven. Je uitleg stem je af op het niveau en het taalgebruik van de ouders. Gebruik hierbij concrete voorbeelden. Ga steeds na of de ouder je kan volgen en begrijpen. Je moedigt de ouders aan en je toont je waardering voor hun aanwezigheid en bijdragen, zowel verbaal als non-verbaal.
Wederzijds begrip, waardering en vertrouwen
Wederzijds begrip is de basis voor een goed contact met ouders. Bij ouders die zich gezien en gerespecteerd voelen, verloopt de communicatie makkelijker en ontstaat wederzijds vertrouwen. Dat geldt ook andersom. Met ouders die jou waarderen om je kennis en vaardigheden, praat je makkelijker over gezond opvoeden dan met ouders die jou zien als een soort oppas.
Wederzijds informeren en adviseren
Informeer ouders over hun kind en de kinderopvang en sta ook open voor informatie die zij jou geven. In alle contacten zorg je voor tweerichtingsverkeer. Misschien weet je soms niet wat er met een kind aan de hand is of wat je het beste kunt doen. Dan zijn de ouders de aangewezen personen om advies aan te vragen. Hoe is het gedrag van het kind thuis? Hoe gaan de ouders daar mee om? Het komt ook voor dat de ouders jou om advies vragen. Dan zoek je samen naar oplossingen op basis van de ervaringen van ouders, jezelf en je collega’s.
Afspraken en betrouwbaar zijn
Over zaken als voeding, zindelijkheid, slaap- en eetritmes en de omgang met het kind zijn goede afspraken nodig met ouders en binnen je team, als je niet alleen werkt. Werk je voor een kinderopvang-organisatie? Zorg dan dat je de afspraken en regels van je organisatie en je team goed kent. Die staan in het beleidsplan. Wees helder over afspraken en regels tegen ouders en leg uit waarom ze er zijn. Ouders snappen hierdoor beter waarom bepaalde beslissingen worden genomen. Als iedereen goed op de hoogte is van de regels, voorkom je veel discussie of conflicten.
Over de drempel helpen
Vanaf het moment dat je ouders leert kennen, werk je dus aan een goede band met elkaar. Je helpt ouders over de drempel, letterlijk en figuurlijk.
• Sta bij de voordeur, begroet ouders en knoop een praatje met ze aan. Maak hier een gewoonte van, het hele jaar door.
• Nodig ouders uit om de ruimte binnen te komen.
• Vraag niet meteen aan ouders om iets te doen, zoals voorlezen of een spelletje doen. Sommige ouders hebben moeite met lezen, of ze kennen de Nederlandse spelletjes niet. Geleidelijk aan ontdek je wie dit willen, kunnen en leuk vinden.
• Door de aankleding van de ruimte of een speciale plaats met foto’s van de familie van het kind ervaren ouders én kinderen het dagverblijf of de speelzaal als een stukje van zichzelf.
• Bedenk een ritueel om het vertrek van ouders op een vriendelijke manier kenbaar te maken. Bijvoorbeeld door samen met de kinderen een ‘uitzwaai-liedje’ te zingen.
Ouders verschillen in onder meer sociale, etnische en culturele achtergronden (zie ook hoofdstuk 10). Ouders hebben thuis verschillende communicatie- en opvoedstijlen. Daarover heb jij met iedere ouder individueel contact. Tegelijkertijd houd je rekening met wat mogelijk en onmogelijk is binnen de kinderopvang. Daarover ben je duidelijk naar ouders.
Soms hebben ouders andere ideeën dan jij over de opvoeding. Bijvoorbeeld over wat gezond is voor het kind en wat niet. Doe dan een stapje achteruit en kijk hoe de ouders, vanuit hun visie, proberen het zo goed mogelijk te doen. Wees oprecht geïnteresseerd in wat ouders je vertellen. Kijk als het ware door hun ogen. Bedenk dan hoe je vanuit verschillende standpunten toch goed kunt samenwerken. Wijs de ouders eventueel op het beleidsplan.
Aansluiten bij belevingswereld
Om kinderen en ouders goed te begeleiden, verplaats je je in iedere ouder. Je sluit aan bij hun belevingswereld. Door goed te observeren en te luisteren, kom je er vaak achter wat leeft bij een ouder.
Niet generaliseren, maar communiceren
Denk bij een ouder met een andere achtergrond niet te snel dat je weet hoe die ouder denkt en doet. Ook binnen een bepaalde cultuur of religie zijn grote verschillen. Als je denkt dat iedereen hetzelfde doet, vergeet je dat ieder mens in iedere situatie weer anders is. Spanningen, conflicten en dilemma’s met ouders hebben allerlei oorzaken. Ga met elkaar hierover in gesprek.
Laaggeletterdheid bij ouders herkennen
In Nederland zijn 2,5 miljoen mensen laaggeletterd. Laaggeletterdheid zie je niet aan iemands gezicht en de meeste mensen zullen er uit schaamte niet zelf over beginnen. Toch is het belangrijk laaggeletterden te herkennen en de communicatie op hen af te stemmen.
Hoe herken je mensen die laaggeletterd zijn?
Soms zijn er signalen waarbij men aan laaggeletterdheid kan denken. Bijvoorbeeld als ouders zeggen: “Dat formulier vul ik thuis wel in.” Of: “Ik ben mijn bril vergeten.” Of als ouders “ja” blijven knikken terwijl er uitleg of adviezen worden gegeven. Het is belangrijk voelsprieten te ontwikkelen en bij ouders bij wie je laaggeletterdheid vermoedt, hiernaar te vragen. Om dit respectvol te doen, zijn goede communicatieve vaardigheden nodig. Bijvoorbeeld vragen: “Hoe is het voor jou om formulieren in te vullen?”
Tips voor communicatie
Nieuwsbrieven of folders worden vaak niet gelezen, niet begrepen en de informatie beklijft niet. Mondelinge face-to-face-communicatie is de beste manier om met laaggeletterden te communiceren. Een aantal basisregels:
• Gebruik korte zinnen en eenvoudige woorden.
• Wees concreet, gebruik geen abstracte begrippen en beeldspraak.
• Stel open vragen.
• Check telkens het begrip met ‘terugvragen’.
Kijk goed tot welke ouder je je richt
Denk bij alle communicatie na over de ouder of ouders die je wilt bereiken. Zoals ze in de media zeggen: hoe ziet je doelgroep eruit? Wat past bij ze? Wat voor achtergrond hebben ze? Welke taal sluit aan?
1. Sluit aan bij de drijfveren van ouders
Waar gaan ze voor, wat willen ze? Zorg ervoor dat wat je aanbiedt echt aansluit bij alle ouders.
2. Praat met ouders over hun rol
Praat met elkaar over gezond opvoeden. Stel vooral ook vragen en praat niet alleen over hoe jij vindt dat het moet. Heb het daarbij over de rol van de ouders in de kinderopvang.
3. Wijs ouders op mogelijkheden
Geef ouders tips bijvoorbeeld over gezonde voeding en meer bewegen in het dagelijks leven. Sommige ouders weten niet goed hoe ze dit moeten aanpakken, dus deel wat werkt op de opvang of wijs ouders op handige sites die je kent van de Scholing Gezonde Kinderopvang.
4. Zorg dat ouders zich gehoord voelen
Ouders moeten zich uitgenodigd en veilig voelen. Begin niet meteen over voeding en bewegen. Bouw eerst vertrouwen op. Zorg dat ouders zich serieus genomen voelen. Dat doe je door oprechte belangstelling voor ze te tonen. Pas als je persoonlijk betrokken bent, is er een basis om op verder te bouwen.
5. Toon begrip
Oordeel niet. Houd rekening met de kennis van ouders en hun achtergronden en omstandigheden. Toon begrip voor hun onwetendheid of onvermogen. Stel je helpend op, niet belerend of als allesweter.
6. Geef concrete tips
Geef ouders goede informatie over gezonde voeding, voldoende bewegen, genoeg slaap en goede tijdbesteding, bijvoorbeeld over hoe lang televisiekijken gezond is voor kinderen. Zo geef je ouders meer kennis.
1. Laat ouders zelf hun doelen bepalen
Het werkt het beste als ouders zichzelf verantwoordelijk voelen voor gedragsverandering. Help ouders daarom om woorden te geven aan wat realistisch is om te bereiken. Kleine stapjes werken vaak beter dan grote veranderingen ineens doorvoeren. Bijvoorbeeld: de bedtijd iets vervroegen.
2. Wijs ouders op wat goed gaat
Je stimuleert ouders als je aangeeft wat goed gaat en als je aandacht hebt voor wat ouders bereiken.
3. Geef concrete tips
Een tip als ‘leef gezond’ is niet concreet. Want wat is gezond? Concrete tips zijn bijvoorbeeld: geef als drinken alleen water of thee zonder suiker. Deel het met ouders als een kind met smaak iets nieuws heeft geproefd op de opvang. Of laat een beweegspelletje zien dat ze thuis ook kunnen doen.
4. Laat ouders informatie en ervaringen uitwisselen
Zorg dat ouders elkaar ook kunnen ontmoeten, bijvoorbeeld tijdens ouderavonden. Nodig hierbij eventueel deskundigen uit of kijk mee om een goede spreker te vinden die past bij jullie gezondheidsbeleid. Bijvoorbeeld over goed slapen of gezonde voeding.
5. Dichtbij-ondersteuning
Spreek van persoon tot persoon met ouders. Gebruik ook media als e-mail, Whatsapp, Facebook en Instagram.
6. Werk samen met andere professionals in de wijk
Zit er in je wijk bijvoorbeeld een consultatiebureau, een GGD of een buurtsportcoach? Misschien kun je samen voorlichting geven, met in je achterhoofd ‘jouw’ ouders. Waar hebben zij behoefte aan?
Soms krijg je te maken met moeilijke situaties die je met ouders moet bespreken. Bijvoorbeeld als een kind zwaar overgewicht heeft. Daarover praten met ouders is niet makkelijk. Want hoe pak je zo’n gesprek aan?
Werk je bij een kinderopvangorganisatie? Bespreek dan met je leidinggevende en je team waar je je zorgen over maakt. Overleg samen over hoe jij of iemand anders het onderwerp met de ouders gaat bespreken.
Bij een lastig gesprek is een sensitieve, responsieve houding essentieel. Kijk en luister goed naar wat de ouders te vertellen hebben. Hoe reageren ze? Let hierbij ook op non-verbale signalen, zoals lichaamshouding, stembuigingen, gezichtsuitdrukkingen, tekenen van spanning. Ga regelmatig na of wat je zegt duidelijk is, door hiernaar te vragen en goed te kijken.
Heb respect voor de mening en gevoelens van ouders. Probeer erachter te komen waarom ze iets doen of vinden. De ouder heeft misschien een andere kijk op opvoeden. Bijvoorbeeld dat veel eten geven gelijk staat aan veel liefde geven. Kijk hierbij met een open blik, zonder vooroordelen. Vraag zo nodig door, op een respectvolle manier, want er kan veel achter gedrag zitten. Sluit zo aan bij wat ouders zeggen en bij hun gevoelens.
Wees ook duidelijk over wat je zelf wilt zeggen. Draai er niet omheen, maar geef de ouders wel de benodigde informatie en uitleg. Gebruik daarbij praktische voorbeelden en houd je taalgebruik eenvoudig en respectvol. Maak je je bijvoorbeeld zorgen over het gewicht van een kind? Uit onderzoek blijkt dat ouders woorden als ‘dik’, ‘mollig’ en ‘obesitas’ als vervelend ervaren. Woorden als ‘stevig’, ‘groot’ en ‘boven gemiddeld gewicht’ zijn neutraler en dan is de kans op een open gesprek groter.
Vinden ouders iets moeilijk? Verwoord dan hun gevoelens én die van jezelf. Dat werkt vaak goed, dan houd je het dichtbij. Mochten jullie er niet uitkomen, dan kun je kijken of er andere professionals aan kunnen sluiten. Bijvoorbeeld de jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau. In het beleidsplan staan vaak alle instanties in de buurt van de kinderopvang die je kunt benaderen. Doe dit altijd in overleg met je leidinggevende.
Het uitgangspunt voor een gesprek is altijd hoe je samen de situatie van het kind verbetert. Niet om de opvoeding van de ouder te veroordelen. Om zo te kunnen werken moeten ouders vertrouwen in je hebben. Dit kan door een goede relatie met ze op te bouwen. Dat ouders zich gesteund voelen en niet veroordeeld.
Wat is structureel werken aan gezondheid en hoe kun je daar mee aan de slag? ” “
Dit hoofdstuk hoort bij bijeenkomst 1 van de basismodule van de scholing.
Jong geleerd is oud gedaan. Dat geldt zeker voor een gezonde leefstijl. Kinderen met overgewicht, hebben dat bijvoorbeeld op latere leeftijd vaak ook. Gezonde mensen hebben over het algemeen een betere kwaliteit van leven. Ze kunnen langer en beter participeren in de maatschappij. Opvoeding en ervaringen in de kindertijd bepalen voor een groot deel de gewoontes en gebruiken later. Het gaat vaak om alledaagse dingen. Is het bijvoorbeeld normaal om veel buiten te zijn; om je even in te smeren tegen de zon en om tussendoor een appel te eten?
De kinderopvang speelt een belangrijke rol bij gezond opgroeien. Af en toe een leuke activiteit organiseren rondom gezonde leefstijl is niet genoeg voor échte impact. Wil je iets bereiken, dan moet je er structureel aan werken. De aanpak Werken aan Gezonde Kinderopvang helpt je daarbij.
In dit hoofdstuk introduceren we de pijlers van integraal werken en we vertellen je hoe je planmatig aan de slag kunt gaan met het stappenplan Werken aan Gezonde Kinderopvang.
Als coach Gezonde Kinderopvang ga je met je team aan de slag met het implementeren van de aanpak Gezonde Kinderopvang. Als (toekomstig) pedagogisch professional is het goed om te weten hoe jouw organisatie hiermee aan de slag gaat.
Wil je meer weten, ben je op zoek naar voorbeelden, tips en tools? Kijk dan op gezondekinderopvang.nl
Met het stappenplan werkt een kinderopvangorganisatie:
• Planmatig: door te werken volgens de fasen ‘voorbereiden’, ‘uitvoeren’ en ‘evalueren’ zorg je ervoor dat je de aandacht voor gezonde leefstijl structureel borgt in de organisatie en de kwaliteit van je acties vergroot.
• Integraal: je voert activiteiten uit voor de 4 pijlers: Beleid, Ontwikkelen, Omgeving en Signaleren. Zo vergroot je de kans op gezondheidswinst bij de kinderen in jouw organisatie.
Elke stap kent vaste succesfactoren: het creëren van draagvlak bij ouders en collega’s, samenwerken met lokale partijen zoals het primair onderwijs en het benutten van het management. Het stappenplan sluit aan bij de wensen en behoeften van de organisatie en de directe omgeving. Het sluit aan bij wat de kinderopvangorganisatie al doet.
Met het stappenplan ga je concreet aan de slag met een gezondheidsthema en voer je activiteiten uit rond de 4 pijlers. Je werkt daarbij planmatig volgens de fasen ‘voorbereiden, uitvoeren en evalueren’:
De kwaliteitscyclus
De vier pijlers van integraal werken
Wil je succesvol werken aan een gezondheidsthema? Met een integrale aanpak maak je meer impact! Daarom bestaat de aanpak Gezonde Kinderopvang uit 4 pijlers. Welke pijlers zijn dat en hoe maak je daar werk van?
1. Beleid
Je neemt het gekozen thema op in het beleid, inclusief jullie doelen en activiteiten. Je beschrijft daarin ook alle pijlers. Zo borg je dat je het gekozen thema structureel aandacht geeft.
2. Ontwikkelen
Je biedt kinderen en medewerkers activiteiten aan. Het doel is om hun kennis te vergroten, vaardigheden aan te leren en een positieve houding over gezonde leefstijl te bevorderen.
3. Omgeving
Je hebt aandacht voor de fysieke en de sociale omgeving. Fysiek betekent dit dat je de omgeving zo inricht, dat die bijdraagt aan een gezonde leefstijl van kinderen en medewerkers. Sociaal betekent dit dat je aandacht besteedt aan het voorbeeldgedrag van pedagogisch medewerkers. Ook betrek je ouders en samenwerkingspartners bij jullie activiteiten.
4. Signaleren
Bepaal wat jullie willen signaleren binnen het thema waarmee jullie werken. Bijvoorbeeld: het gewicht van kinderen of slaapgebrek. Leg ook vast hoe jullie met deze signalen omgaan en welke maatregelen hiervoor passend zijn.
Het stappenplan werken aan Gezonde Kinderopvang
Voorbereiden
Stap 1: Bepaal de beginsituatie
Stap 2: Zorg voor een aanspreekpunt
Stap 3: Kies een thema en doelen Stap 4: Maak een plan
Stap 5: Voer het plan uit
Stap 6: Kijk terug en blik vooruit
Er zijn 2 stappenplannen: het stappenplan voor de kinderopvang en het stappenplan voor gastouderbureaus. Bekijk ze op www.gezondekinderopvang.nl.
• Voorbereiden Stap 1: Bepaal de beginsituatie
Breng eerst de beginsituatie van jouw organisatie in kaart. Wat gaat goed? Wat kan beter? Weten waar je staat, helpt om de focus te bepalen.
1. De visie. Het is belangrijk een duidelijke visie te hebben als het gaat om het stimuleren van een gezonde leefstijl in de kinderopvang. Deze visie kun je breed communiceren om (extra) draagvlak te krijgen voor activiteiten. Bovendien is het voor iedereen binnen jouw organisatie duidelijk waar jullie naartoe werken op het gebied van gezonde leefstijl.
2. Het vertrekpunt. Wat doet jullie organisatie al aan gezonde leefstijl? Breng in kaart wat jullie al doen en kijk of dit aansluit bij jullie kinderen en hun gezondheid nu.
3. Kansen. Bekijk vanuit verschillende perspectieven welke kansen op succes er zijn. Denk hierbij aan de beleidsprioriteiten van jullie organisatie, of met welke organisaties en initiatieven je kunt samenwerken in jouw buurt of gemeente op het gebied van gezonde leefstijl.
• Voorbereiden Stap 2: Zorg voor een aanspreekpunt
Zorg voor één aanspreekpunt, een medewerker die enthousiast en gemotiveerd is om te werken aan Gezonde Kinderopvang en er verantwoordelijk voor is.
• Voorbereiden Stap 3: Kies een thema en doelen
Bij stap 1 is vaak al duidelijk welk thema of welke thema’s voor jullie organisatie prioriteit verdienen. Kies steeds één gezondheidsthema om aan te werken. Zo zorg je ervoor dat de kinderen op jouw locatie intensief met dat thema in aanraking komen en je sneller resultaat ziet.
Bescherming tegen de zon
Mediaopvoeding
Bewegen en sport
Middelengebruik
Dagritme
Seksuele ontwikkeling
• Uitvoeren Stap 4: Maak een themaplan
Fysieke veiligheid
Slaap
Groen
Sociaalemotionele ontwikkeling
Hygiëne
Voeding
Je hebt de doelen waaraan je wilt werken gekozen. Tijd om een plan te maken! In het themaplan vertaal je de doelen (wat gaan we doen?) naar concrete activiteiten (hoe gaan we dat doen?).
Om het effect van jullie inspanningen op het gekozen thema te vergroten, kies je activiteiten op basis van de 4 pijlers.
• Uitvoeren Stap 5: Voer het plan uit
Let’s do it! Ga met de geplande activiteiten aan de slag. Soms met grote stappen, soms met wat kleinere stappen. Blijf onderling het succes delen en bekijk tussentijds de voortgang.
Hoe staat het met de doelen uit het plan?
• Evalueren Stap 6: Kijk terug en blik vooruit
Wat heeft jullie inzet op het thema opgeleverd en hoe verloopt het in de praktijk? Wat ging goed, wat kan beter? Terugkijken is niet alleen belangrijk om van te leren, maar het geeft je ook de kans om successen te vieren. Ten slotte biedt het de mogelijkheid om vooruit te kijken naar volgende thema’s die aandacht verdienen.
Succesfactoren
Om succesvol aan Gezonde Kinderopvang te werken, zijn er een aantal randvoorwaarden.
Zorg voor draagvlak bij ouders en collega’s, werk samen met primair onderwijs en lokale partijen en benut je management.
Gezondheidsthema’s
Op gezondekinderopvang.nl zijn themapagina’s voor alle gezondheidsthema’s, apart voor de dagopvang (0-4 jaar) en bso (4-12 jaar). Je kunt er onder andere inspiratie opdoen voor de invulling van de 4 pijlers. Ook vind je er een voorbeeldbeleid, praktische tips en tools.
Het programma Gezonde Kinderopvang is een initiatief van de ministeries van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Voor elk thema zijn er kennis- en onderzoeksinstituten betrokken, zodat de kennis onderbouwd en actueel is. Dit zijn: Huidfonds en Huis voor Beweging, Kenniscentrum Sport & Bewegen, Nederlands Jeugdinstituut, Pharos, het RIVM, Rutgers, Sardes, TNO, VeiligheidNL en Voedingscentrum. Ook werken we samen met pedagogisch experts en de branche- en koepelorganisaties in de kinderopvang en programma’s zoals Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK. Het Voedingscentrum en het RIVM coördineren het programma.
December 2024*
* Deze reader wordt jaarlijks geactualiseerd. De meest actuele versie vind je terug op www.mijngezondekinderopvang.nl.