VolZin-lezing ][
Religie, een noodzakelijk goed
Het goddelijke is ons door de
natuur geschonken [tekst] Gabriël van den Brink
Het leed van deze wereld is onvoorstelbaar groot en toch ervaren mensen soms dat verdeeldheid en pijn niet het laatste woord hebben, dat verzoening, heelheid en innerlijke vrede mogelijk zijn. Hoewel het in godsdiensten om die verzoening gaat, blijken religies in de praktijk divers en conflictueus. In de VolZin-lezing, ‘Religie, een noodzakelijk goed’, van afgelopen zaterdag wierp socioloog en filosoof Gabriël van den Brink een ongewoon licht op deze paradox: de ervaring van het goddelijke is met onze biologische natuur meegegeven.
][ volzin-lezing
[ >]
Wat is de plaats van religieuze tradities in het moderne bestaan? Zijn we op weg naar een cultuur waarin God of het goddelijke geen enkele betekenis heeft? Of zijn we juist getuige van een geloofsrevival? Wat is geloofwaardig anno 2006? In het onderstaande wil ik u mijn persoonlijke visie voorleggen, een overtuiging die verder gaat dan het domein van wetenschappelijke inzichten hoewel ze mede door die inzichten gevormd is. Laat ik om te beginnen aangeven wat ik onder het goddelijke versta. Ik spreek met opzet niet over goden of God omdat iedereen daar eigen denkbeelden bij heeft. Het is mij vooral om een bepaald domein van de menselijke ervaring te doen en niet om theologische of filosofische beschouwingen. Die ervaring van het goddelijke is op talloze wijzen benoemd en uitgelegd, maar op een of andere manier schiet de menselijke taal hierbij tekort. Woorden als verzoening, troost, genezing, heil, vergeving of verlossing spreken mij in dit verband het meeste aan. Ze houden in dat de ervaring van het goddelijke niet op zichzelf staat. Er gaat een vorm van lijden, pijn, verdeeldheid, tegenstelling, verscheurdheid, strijd, onenigheid, onvolledigheid, tekort of teleurstelling aan vooraf. Deze negatieve ervaringen doet elk levend wezen op. Ze vormen de tragische of duistere zijde van ons bestaan. Het zou van hoogmoed getuigen te menen dat die zijde altijd te verzachten is. Het leed van deze wereld blijft onvoorstelbaar groot en de mogelijkheden om zich ervan te bevrijden zijn zeer ongelijk verdeeld. Desondanks ervaren we soms dat verdeeldheid overwonnen wordt, dat we van geestelijke pijn verlost worden, dat de liefde sterker blijkt dan vijandschap, dat het tot verzoening komt of dat we de verbondenheid der dingen zien. Dergelijke momenten van eenwording kunnen zeer verschillende gedaanten aannemen, variërend van een volkomen irrationele opwelling tot een abstracte symboliek, van een woordloos helder visioen tot een heftige sociaal-politieke gebeurtenis. Maar in alle gevallen dient zich een (tijdelijke) vorm van heelheid en innerlijke vrede aan.
Breuken Met deze opvatting wordt het goddelijke aan de kant van de subjectieve ervaring geplaatst. Dat doe ik bewust, omdat het past bij een modern bestaan. Kenmerkend voor het premoderne bestaan is dat men het subjectieve verlangen naar heelwording objectiveert. Het is precies die objectivering waarvan de moderniteit afscheid neemt. Wij moderne mensen weten dat het leven altijd breuken en spanningen vertoont. Wij zijn geen dromers die hopen dat er achter die breuken toch een heimelijke eenheid schuilt. Maar tegelijkertijd zijn we realist genoeg om te beseffen dat het verlangen naar eenheid in velen blijft bestaan. Hoe is dat verlangen naar eenheid
en heelheid dan te verklaren? Die kwestie vormt de kern van mijn betoog. Maar ik moet eerst een andere vraag stellen: is dat streven naar liefde, eenheid, verbondenheid, verzoening, harmonie of innerlijke vrede nu werkelijk waar het in alle grote tradities om draait? We kunnen dicht bij huis beginnen en erop wijzen dat het christendom van meet af aan de liefde centraal stelde. Ik herinner aan de woorden van Paulus die in zijn eerste brief aan de Korintiërs een ware lofzang op de liefde houdt. ‘De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid,’ zo lezen wij. ‘Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze (…) Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Ons resten geloof, hoop en liefde maar de grootste daarvan is de liefde.’ Vanaf dat moment heeft het gebod tot naastenliefde voor christenen centraal gestaan. Maar het kwam niet uit de lucht vallen. In feite sloot het aan op de moraliteit die tegen het begin van onze jaartelling in het jodendom ontwikkeld was. Voor rabbi Akiva kwam de
Er komen in het dierenrijk vormen van altruïsme voor hele Thora neer op één gebod: heb je naaste lief als jezelf. Aziatische godsdiensten hebben een andere weg gezocht. Het hoogste doel van de hindoe is zich te bevrijden uit de cyclus van leven en dood. Dat doel wordt in verschillende stadia door middel van meditatie bereikt en mondt uit in een ervaring van eenheid die aan gene zijde van alle tegenstellingen ligt. In het boeddhisme vinden we een vergelijkbare zienswijze: door meditatie en zelfkennis komt men in een staat van gezegende rust (nirvana) en kan men andere levende wezens met de nodige compassie bezien. Hoewel alle tradities een ervaring van verbondenheid nastreven, zijn er aanzienlijke verschillen in de manier waarop men die ervaring benoemt of duidt. Op het niveau van het wereldbeeld en de theologische taal zien we sterk uiteenlopende modellen, terwijl het toch om de articulatie van eenzelfde ervaring gaat. Het is de aard van die ervaring die tot deze verschillen leidt. Want juist omdat deze ervaring het relativeren van grenzen, het verzoenen van tegendelen en het overwinnen van scheidingen meebrengt, kan ze nauwelijks ‘vertaald’ worden. Taal komt immers op een stelsel van verschillen neer. Juist omdat het goddelijke het onderscheid tussen de woorden overstijgt, hebben wij mensen vele en vaak tegenstrijdige namen nodig om te zeggen wat ons bewogen heeft.
Chimpansees die ruzie hebben gehad, zoeken elkaar na verloop van tijd weer op. Bij verzoeningen kussen en omarmen ze elkaar. ][ foto Reuters/WFA
[ 17 november 2006 ]
[ >]
15
volzin-lezing ][
De voorgeschiedenis Daarmee staan we voor een paradox. We hebben kennelijk te maken met een ervaring van eenheid die moeilijk te articuleren of te duiden is en juist daarom in verschillende tradities op sterk uiteenlopende manieren onder woorden wordt gebracht. Volgens mij kan men deze paradox oplossen door aan te nemen dat die ervaring met onze biologische voorgeschiedenis verweven is. Dat is een wat ongebruikelijke zienswijze en bepaalde gelovigen zullen haar als een profanatie van het heilige opvatten. Maar dat komt vermoedelijk voort uit een verkeerd begrip van de menselijke evolutie. Een van de auteurs die al vele jaren wijst op de verwantschap tussen de mens en andere zoogdieren is Frans de Waal. In zijn boek Van nature goed bestrijdt hij gangbare opvatting dat het in de evolutie om het overleven van de sterksten zou gaan. Dieren zijn in veel hogere mate sociale wezens dan wij altijd gedacht hebben. Het is zelfs zo dat vele diersoorten op grond van hun evolutie een opmerkelijk vermogen tot medeleven aan de dag leggen. Volgens De Waal komt het zoeken naar warmte of geborgenheid en het bieden van onderlinge steun voort uit een proces van natuurlijke selectie. We treffen het aan bij alle diersoorten wier kans op overleving door groepsvorming versterkt wordt. Er zijn zelfs dieren die hun eigen overleven in de waagschaal stellen om andere leden van groep te helpen. Bepaalde vogels proberen een roofdier weg te lokken door de aandacht op zichzelf te vestigen. Daarmee lopen zij een aanzienlijk risico terwijl het risico voor andere dieren verminderd wordt. Die zelfopoffering is ondenkbaar als dieren inderdaad de egoïstische wezens waren die de gangbare opvatting van hen maakt. Er komen dus in het dierenrijk vormen van altruïsme voor. Maar daarbij dient zich wel een zekere volgorde aan in die zin dat sommige dieren eerder worden bijgestaan dan andere. Over het algemeen geldt dat de wederzijdse hulp intensiever wordt naarmate de genetische verwantschap groter is. Bijgevolg besteden ouders veel zorg aan hun kinderen, kunnen genetisch verwante dieren op een
Door mededogen met anderen dienen momenten van transcendentie zich vanzelf aan zekere mate van hulp rekenen, terwijl vreemde dieren relatief weinig zorg krijgen. Ook dat kan door de evolutietheorie verklaard worden. Het bijstaan van kinderen of familieleden zal de verbreiding van het eigen genetisch materiaal bevorderen. Daarom mogen we het vermogen tot onderlinge zorg niet als een monopolie van de menselijke soort opvatten. Een belangrijk punt is evenwel dat het om een vermogen gaat. Daarmee is nog niet gezegd dat dit vermogen daadwerkelijk ontwikkeld wordt en ook niet welke sociale of morele inhouden daaraan gekoppeld zijn. Hier is een vergelijking met ons taalvermogen wenselijk. Ofschoon dat vermogen aan alle mensen van nature
16
[ 17 november 2006 ]
eigen is, bepaalt het milieu waarin men geboren wordt of men zich in het Nederlands of het Chinees uitdrukt en ook welke mate van verfijning men daarin bereikt. Op analoge wijze bepaalt de morele en sociale omgeving of het vermogen tot zorgen daadwerkelijk ontwikkeld wordt en welke inhoud dat vermogen krijgt. Door dit soort bevindingen wordt de morele kloof die mens en dier eeuwenlang gescheiden hield, door de moderne biologie gedicht. Nu kan men tegenwerpen dat deze gelijkenis alleen voor basale mechanismen geldt. Nogal wiedes dat mensen voor hun genetische nakomelingen zorgen maar daarmee is nog weinig gezegd over onze meer verheven morele beginselen. Hoe staat het bijvoorbeeld met idealen als verzoening of vergiffenis die vaak met religie in verband gebracht worden? Zijn die wellicht specifiek menselijk? Het antwoord is domweg nee. Ik citeer daartoe uit een boek van de primatoloog Otto Adang die in de jaren tachtig onderzoek deed naar de betekenis van leven en dood in een mensapengemeenschap. Hij beschrijft hoe conflicten of ruzies in hun werk gaan en zegt onder meer het volgende: ‘Het onmiddellijke gevolg van een ruzie is vaak dat de afstand tussen de betrokken chimpansees vergroot is, bijvoorbeeld omdat een van de twee gevlucht is. Dat blijft niet zo. Na verloop van tijd zoeken chimpansees die ruzie hebben gehad elkaar weer op. Soms duurt het een paar minuten, soms een half uur of nog langer, maar vaak hebben ze dan vriendschappelijk contact. (…) De contacten na een ruzie zien er anders uit dan normale contacten: bij verzoeningen kussen en omarmen ze elkaar vooral. (…) Verzoeningen zijn soms zeer intens. Vooral tijdens een machtsstrijd komt het voor dat mannen ’s avonds pas hun nachthok in willen als ze zich met elkaar verzoend hebben, desnoods door de tralies heen (…) De meest spectaculaire verzoeningen zijn die tussen mannen onderling. Chimpanseevrouwen zijn duidelijk minder sterk geneigd om zich met elkaar te verzoenen dan mannen. De verzoeningen zijn alleen te zien na conflicten binnen de eigen groep. Bij de gevechten waarbij leden van een andere gemeenschap worden aangevallen, is nooit een verzoening waargenomen.’
Een ruimere werkelijkheid Het idee dat de ervaring van verbondenheid met onze biologische geschiedenis verweven is, betekent niet dat mensen op het niveau van het expliciete denken of de godsdienstige leer eenvoudig tot overeenstemming komen. Er is wel een overlap tussen godsdiensten, maar die blijft veeleer impliciet. Eén van degenen die geprobeerd heeft die impliciete overeenstemming te articuleren is Karen Armstrong. Zij onderzoekt daartoe de gelijkenissen tussen religieuze tradities die vanaf het eerste millennium voor onze jaartelling op verschillende plaatsen gevormd zijn. Zij signaleert in het jodendom en het Griekse denken, de ontwikkeling van het hindoeïsme en het boeddhisme en verschillende Chinese tradities een vergelijkbare ontwik-
Toehoorders bij de derde VolZin-lezing. Op de voorgrond de twee leden van het ensemble Gregoriana dat samen met imam Mesrur Co,skun (rechts) voor de muzikale omlijsting zorgde. ][ foto’s Martine Sprangers
keling. Vóór de zogeheten Spiltijd werd het goddelijke vooral in dierenoffers en rituelen beleefd. Hoewel rituelen nog lange tijd bleven bestaan, gaf men ze meer en meer een ethische betekenis. De wijzen uit de Spiltijd ontwierpen een leer met wortels in de diepere, minder bewuste lagen van de menselijke natuur. Ze kwamen langs uiteenlopende wegen tot vergelijkbare oplossingen en dat wijst erop dat ze iets fundamenteels over het menselijke bestaan ontdekt hadden. Ze maakten zich minder druk over het juiste geloof en legden nadruk op het gedrag. Het ging erom dat mensen hun egoïsme ontstegen en in staat waren de empathie op te brengen die in de Gulden Regel tot uiting komt. Ze ontdekten dat mensen daardoor een nieuwe spirituele ervaring opdoen en wel in de vorm van een extase, waardoor zij zich losmaken uit hun normale bestaanswijze. Ze komen in contact met een ruimere werkelijkheid die met behulp van zo uiteenlopende namen als God, Nirvana, Atman of de Weg wordt aangeduid. Het is geen kwestie van eerst geloven en vervolgens doen. Juist het omgekeerde is van belang: door op gedisciplineerde wijze je mededogen met anderen te oefenen, dienen de momenten van transcendentie zich vanzelf aan.
Specifiek christelijk Wat is tegen deze achtergrond nu de bijzondere positie van het christendom? Op welke wijze kreeg de verbondenheid in het christendom een specifieke vormgeving en welke invloed ging daarvan op Europa uit? Vier elementen lijken mij in cultuurhistorisch opzicht van belang. In de eerste plaats een bepaalde opvatting van tijd. Het christendom kent een lineaire voorstelling van de tijd waardoor
straf en beloning voor het leven op aarde naar een hiernamaals is verplaatst. In de tweede plaats is daar de menswording van God en het thema van de incarnatie dat ermee verbonden is. Op die wijze wordt het goddelijke niet langer in een bovennatuurlijke sfeer gelokaliseerd en ontstaat er een verbinding met het alledaagse leven van de gelovigen. God is aanwezig zodra de gelovigen in naam van Christus met elkaar verbonden zijn. Het betekent ook dat het geloof een praktische doorwerking moet hebben in het alledaagse doen en laten van de gelovigen. Ten derde is er het cruciale gegeven van de kruisdood waardoor het goddelijke niet aan de zijde staat van machtigen maar aan de zijde van machtelozen en slachtoffers. Daarmee fundeert het christendom een eigen moreel domein van waaruit men kritiek op de keizer, de staat of de politiek kan uitoefenen. Ten vierde moet natuurlijk het gebod van de naastenliefde genoemd worden. Dat stimuleert een vorm van menselijke betrokkenheid die wezenlijk verder dan de verwanten reikt en ook verder dan de eigen etnische of sociale groep waartoe verbondenheid in veel culturen beperkt blijft. Het zou onjuist zijn te menen dat deze thema’s uniek zijn voor het christendom. Elders zijn beginselen als een lineaire tijd (islam), een incarnatie van God (hindoeïsme), een eigenstandige moraliteit (jodendom) of een gebod tot universele liefde (boeddhisme) evengoed bekend. Maar de combinatie van deze vier beginselen lijkt mij specifiek christelijk. Daarmee werd een moreel programma opgesteld waarin het cultiveren van ons natuurlijke vermogen tot liefde, zorg en verzoening nadrukkelijk wordt nagestreefd.
[ 17 november 2006 ]
[ >]
17
Gabriël van den Brink: “Onze ervaring van het goddelijke heeft een biologische voorgeschiedenis.”
Metaformosen Dit morele programma heeft vanaf de Middeleeuwen een aantal metamorfosen ondergaan. Die werden op gang gebracht door historische breuken of spanningen. Tegelijk zorgde ze ervoor dat deze breuken gematigd, gecompenseerd of bijgestuurd werden. Een eerste metamorfose kwam in de zestiende eeuw op gang toen de traditionele orde van het oude continent werd aangetast door de opkomst van het stedelijke leven, het verbreiden van de boekdrukkunst, de intensivering van het geldverkeer en het feit dat onbekende continenten ontdekt werden. Dat alles had tot gevolg dat de besloten wereld van het middeleeuwse bestaan doorbroken werd. Een en ander leidde tot een nieuwe geesteshouding die in de Reformatie tot uiting kwam. Kenmerkend voor die houding was onder meer dat de relatie tussen de gelovige en God niet langer via een Kerk bemiddeld werd en dat zich een meer individuele moraliteit ontwikkelde. Ook begon men ernst te maken met een aantal christelijke leefregels. Een tweede modificatie diende zich aan onder invloed van de Verlichting, de Franse Revolutie en het oprukkende liberalisme. Het antwoord wordt deze keer niet in een nieuwe moraliteit maar in een nieuw type collectiviteit gezocht. Theologisch denken wordt geleidelijk aan door een historische benadering vervangen. Men begint het menselijk bestaan minder vanuit een moreel en meer vanuit een politiek perspectief te zien. Dit betekent niet dat het goddelijke totaal verdwijnt. Het ondergaat een metamorfose in die zin dat de sacrale sfeer geleidelijk door de nationale sfeer verdrongen wordt. Het is niet langer de kerk maar een nationale partij of staat die de gelovigen mobiliseert en sommige politieke leiders worden verheerlijkt op een manier die voorheen voorbehouden was aan heiligen.
De vitale sfeer De schokken en spanningen van de industriële revolutie maakten tegen het einde van de negentiende eeuw een derde metamorfose noodzakelijk. Grote delen van de arbeidersklasse leidden een ellendig of ontrecht bestaan, in de steden grepen armoede en sociale misère om zich heen terwijl de tegenstelling tussen arm en rijk gevaarlijk toenamen. Daardoor kwam niet alleen het socialisme tot ontwikkeling maar ook allerlei vormen van sociaal engagement onder gelovigen. Kerken konden, oog in oog met de sociale kwestie, niet het zwijgen ertoe doen en ontwikkelden – ofschoon ze heftige concurrentie ondervonden van revolutionaire stromingen – een nieuwe geestelijke habitus. Ze zetten zich in voor meer gerechtigheid en probeerden via de overheid aan een meer rechtvaardige samenleving te werken. De strijd daarvoor zou tot ver na het midden van de twintigste eeuw aanhouden en vindt haar bekroning in voorzieningen van de verzorgingsstaat. Hoewel deze strijd zelden in religieuze termen werd gevoerd, betekent dit niet dat het goddelijke daarbij
geheel afwezig is. Gaat men van mijn eerder gegeven definitie uit dan moeten de vormen van solidariteit en zorg, van bescherming en betrokkenheid die lange tijd de geest van onze verzorgingsstaat bepaald hebben, juist als een belichaming van heil of heiliging gezien worden. In mijn ogen komt de verzorgingsstaat dus ook een geestelijke dimensie toe en wellicht verklaart dat waarom zoveel mensen de feilen van dit arrangement niet onder ogen willen zien. Toch lijkt dat laatste noodzakelijk, omdat we inmiddels in een nieuw stadium zijn aanbeland. Veel gelovigen hebben na en door de Tweede Wereldoorlog een vraagteken bij het streven naar gerechtigheid geplaatst. Dat werd versterkt door de veranderingen die in de jaren zestig op gang kwamen. De geloofwaardigheid van het sociaal-politieke
De verzorgingsstaat komt een geestelijke dimensie toe die verklaart waarom veel mensen de feilen ervan niet onder ogen willen zien handelen neemt af, niet omdat het mislukt zou zijn (de verzorgingsstaat was juist een groot succes) maar omdat men het niet langer als een belichaming van het sacrale ziet. De belofte van het heil wordt in toenemende mate gezocht op het niveau van de persoonlijke betrokkenheid. Daarbij doet nadrukkelijk een gevoelsmatige en zelfs een lichamelijke dimensie mee. Zo wordt het goddelijke niet langer in de sfeer van het sacrale en ook niet meer van het nationale of het sociale maar in de vitale sfeer gezocht. De door Nietzsche geproclameerde dood van God dringt tot grote delen van bevolking door. Maar opnieuw kan men niet zeggen dat het goddelijke compleet verdwijnt. Het heil wordt niet langer in een toekomstig of een nieuwe maatschappij gezocht: het moet tijdens ons leven en op deze aarde gerealiseerd worden. Het wordt niet langer als een aparte sfeer gedacht maar moet de tastbare vorm aannemen van politiek, sociaal, medisch en economisch handelen. In dat licht mag de betekenis van idealen als waarachtigheid of menselijke waardigheid niet onderschat worden. Volgens mij moeten we bijvoorbeeld het streven naar ethisch ondernemen niet als een vorm van cynisme opvatten. Er treden wel degelijk nieuwe ‘meng-
[ 17 november 2006 ]
[ >]
19
volzin-lezing ][
sels’ op waarbij zakelijke rationaliteit en spiritueel engagement elkaar (kunnen) versterken.
Modernisering en secularisering Ik geloof niet dat deze geschiedenis – van het christendom als een alles omvattend geheel via reformatie en romantiek naar een ogenschijnlijk ongelovige vorm van humanisme – universele geldigheid bezit. Veel mensen denken dat er een noodzakelijk verband tussen modernisering en secularisatie is. Maar inmiddels zijn er heel wat aanwijzingen dat de secularisatiethese niet klopt. Er zijn tal van landen waar een proces van modernisering bezig is en waar tegelijkertijd een bloeiend religieus leven bestaat. Bovendien zien we dat het geloofsleven zelf een modernisering ondergaat. Modernisering kán onder bepaalde omstandigheden leiden tot het verdwijnen van een geloof, maar het is evengoed mogelijk dat het de ontwikkeling van meerdere al dan niet radicale stromingen tot gevolg heeft. Dat heeft op wereldschaal zelfs het paradoxale effect dat de impact van religie de afgelopen decennia gestegen is. Al met al kan men niet zeggen dat er vandaag de dag méér verdraagzaamheid of onderling begrip tussen religieuze tradities is. Integendeel. In feite zien we dat het aantal conflicten groeit en dat niet alleen op globaal maar ook op nationaal en zelfs op lokaal niveau. Wat dat betreft zou men
De Wilde Ganzen vliegen Op zondag 19 november voor Wit-Rusland – Benodigdheden school voor dove kinderen en zondag 26 november voor Ghana – Bouw centrum moeder-kindzorg Kabreya.
Giften voor het IKON-pastoraat zijn ook welkom op giro 40.000 in Hilversum onder vermelding van IKON-pastoraat. WILDE GANZEN, HILVERSUM Tel. 035 625 10 30 www.wildeganzen.nl
20
[ 17 november 2006 ]
het felle debat dat wij de afgelopen jaren in Nederland over de scheiding van kerk en staat of de plaats van het bijzonder onderwijs hebben gevoerd niet als een geïsoleerd verschijnsel moeten opvatten.
Geloof en democratie Het staat mijns inziens vast dat dit conflict alleen op democratische wijze kan worden opgelost. In dat verband moet aandacht voor een merkwaardige eenzijdigheid worden gevraagd. Hoewel de beteugeling van het eigen ego, het aanvaarden van een hogere macht en de eenheid van de gelovigen voor alle godsdiensten belangrijk is, leggen zij met betrekking tot ongelovigen of aanhangers van een ander geloof vaak opvallend weinig begrip aan de dag. Het lijkt wel alsof het narcisme dat binnen de eigen gemeenschap zo nadrukkelijk bestreden wordt met betrekking tot de buitenwereld in versterkte vorm zijn rechten eist. In elk geval stellen veel religies zich hooghartig op tegenover anderen – een houding die geheel in strijd lijkt met de ervaring van het goddelijke waar het volgens mij om gaat. Zolang men dit collectieve narcisme niet overwint, loopt de democratie gevaar. Dat is vooral duidelijk als men naar vormen van religieus fundamentalisme kijkt. Daar waar het politieke proces aan een kerkelijk of theologisch regime onderworpen wordt, krijgt het collectieve narcisme vrij spel. Hoe oprecht de gelovigen in de viering van het goddelijke, het cultiveren van eenheid en hun strijd tegen het ego ook zijn, ze plegen verraad zodra zij die houding via de staat aan alle burgers willen opleggen. Daarmee dragen ze bij aan vormen van tweedracht of haat en schieten ze ook in religieus opzicht tekort. Overigens geldt dat evenzeer voor degenen die er een fundamentalistische opvatting van Verlichting, moderniteit of democratie op nahouden. Wie onderkent dat ook dit project spirituele kanten heeft, zal nooit zover mogen gaan dat hij uit naam daarvan een andere religieuze traditie tot zwijgen brengt. Want daarmee legt men evengoed een narcistische en verblinde houding aan de dag. Vandaar de even opmerkelijke als fatale spiegelrelatie tussen de huidige regering van de VS die meent dat ze in haar strijd tegen het terrorisme God aan haar kant heeft staan en de radicale moslims die zich met hun aanslagen tegen het Westen evenzeer door God gesteund weten. Ik zou zeggen dat men een dergelijk beroep overal en altijd moet weerstaan, juist omdat God de naam is voor een ervaring van verbondenheid.
Wederzijdse doordringing Dat brengt ons evenwel bij de vraag wat de verhouding van democratie en geloof zou moeten zijn. Ik pleit voor een wederzijdse doordringing van geloof en democratie. Dat betekent twee zaken. Ten eerste moet elke democratie ruimte bieden aan burgers die zich voor de publieke zaak inzetten en daarbij inspiratie uit hun geloof putten. De democratische orde zelf is niet religieus maar daarbinnen moet er ruimte zijn voor de meest uiteenlopende religieu-
de vos ][ rubriek
[column] Willem van der Meiden ze denkbeelden. En vanzelfsprekend ook voor denkbeelden die zich uitdrukkelijk tegen godsdienst in gangbare zin keren. Met andere woorden: zowel de radicale moslim als de overtuigde agnost, zowel de gereformeerde bonder als de boeddhist, zowel orthodoxe jood als de ietsist mogen vanuit hun private overtuiging een bijdrage aan (het debat over) de publieke zaak leveren. Ik sta daarbij een maximale vrijheid voor en zie niets in het beperken ervan omdat deze of gene zich op de ziel getrapt voelt. Het is godsonmogelijk om iedereen te ontzien en bovendien niet productief. Het openbare debat heeft alleen zin wanneer alles mag worden gezegd en wie daar niet tegen kan, laat slechts zien dat zijn eigen geloof niet erg sterk is. Tegelijkertijd moet het omgekeerde bepleit worden. Het is niet alleen zo dat elke vorm van geloof binnen de democratie haar legitieme plaats heeft, het dient ook zo te zijn dat democratisch denken en spreken binnen elke traditie legitimiteit bezit. Anders gezegd: van elke religieuze traditie mag worden gevraagd dat er vrijheid van interpretatie bestaat, dat er ruimte voor uiteenlopende stromingen is en dat ook degenen die de traditie verlaten met respect worden bezien. Want alleen zo kan de eigenlijke opdracht van het geloof onder moderne voorwaarden gerealiseerd worden. Daarmee is de cirkel rond. Het uitgangspunt van mijn uiteenzetting lag in de biologie. Ik nam aan dat het vermogen om verbinding te maken, troost of zorg te bieden en tot verzoening te komen ons door de natuur geschonken is. Wij danken het aan onze evolutionaire voorgeschiedenis en hebben dat met vele hogere zoogdieren gemeen. Daar ligt de grondslag voor het geheim dat ik als het goddelijke heb aangeduid: de kracht die heel maakt wat gebroken is, die innerlijke rust verschaft en de tegendelen met elkaar verzoent. Maar dit van nature gegeven vermogen werkt alleen als het wordt gecultiveerd. Het christendom heeft in deze een specifieke werking omdat het ons vermogen tot naastenliefde op een bijzondere manier mobiliseert. In elk geval heeft dat morele programma in de Europese cultuur een grote en langdurige invloed gehad, ook al stond het in de loop der eeuwen aan ingrijpende modificaties bloot. Deze modificaties leidden tot een vorm van humanisme dat in de ogen van velen mijlenver van religie afstaat. Ik zie dat anders. Voor mij vormt het moderne humanisme met zijn nadruk op waardigheid, betrokkenheid en vitaliteit juist een voortzetting zo niet een voltooiing van het proces dat met de menswording van God aan het begin van onze jaartelling was inge[ <] zet.
Dit is een ingekorte versie van de VolZin-lezing 2006. De volledige tekst is te vinden op de website: www.opiniebladvolzin.nl. Daar zullen ook de coreferaten van Abeltje Hoogenkamp en Bert Keizer worden gepubliceerd.
Versje [ “]
Versje, begin jaren zestig. Thuis vlijtig geleerd, ’s maandags overhoord of groepsgewijs gezongen. Hoewel mijn ouders vrijzinnig waren, vonden ze het wel gepast mij naar een School met den Bijbel te sturen. Het was een goede school, dichtbij en het kon geen kwaad enigszins bijbels doortimmerd de levensweg op te gaan. Zuil met den Bijbel werd het dus niet, maar van de School heb ik nooit spijt gehad. School Anne de Vries, thuis de kinderbijbel van Cramer-Schaap. School versje 1938, thuis de 102 gezangen. School de duivel, thuis de alverzoening. Sommigen zouden er verknipt van raken, ik niet. Versje: wij moesten een gezang uit ons hoofd leren van de ‘bundel 1938’, de 306 gezangen die het lang hebben uitgehouden in grote delen van de hervormde en gereformeerde kerken. Niet altijd hoogstandjes: ‘Rust mijn ziel, uw God is Koning! / Wees tevreden met uw lot! / Zie, hoe alles hier verandert, / en verlang alleen naar God!’ Of: ‘Als God, mijn God, maar voor mij is, / wie is er dan mij tegen? / Dan werken druk en droefenis / mijn ziele tot een zegen; / dan waakt alom een eng’lenwacht, / dan zie ik sterren in den nacht / en bloemen op mijn wegen.’ Veel zielen, uitroeptekens, geloofszekerheid, veel negentiende-eeuwse dichtende dominees. Maar er zat ook koren tussen het kaf en een flink aantal van deze gezangen haalde later het Liedboek voor de Kerken. Waarom deze mijmeringen? Omdat ik eindelijk eens op tijd actueel wil zijn. Op 1 januari 2007 is het 200 jaar geleden dat de Evangelische Gezangen werden ingevoerd in de – toen nog ongedeelde – gereformeerde kerk. Ik durf de stelling wel aan dat deze bundel de doodssteek is geweest voor de eenheid van de publieke kerk. De Evangelische Gezangen bleken de blaasbalg te zijn voor de allang gloeiende kooltjes van schisma die onder de schijn van de tevreden en onaangevochten kerk op ontbranding wachtten. Alles wat vanaf 1807 woelde om verandering zou zich afzetten tegen deze ‘onnozele rijmelarij’ en ‘Sirenische minneliederen’. De bundel laat een braaf, patriottistisch, plat-burgerlijk christendom zien, met teksten als die van gezang 177, een loflied op de vredestijd. De visser wordt met dank aan het Opperwezen goede vangst, de landman goede oogst en de stedeling goede nering beloofd. ‘Mogt vooral ons hart van dank / Gloeyen al ons leven lang! / Mogt voorvaderlijke deugd / In de Nederlandsche jeugd / Met den godsdienst weêr herleven! / Moge hier spaarzaamheid en vlijt / Woonen als in vroeger’ tijd / Dat zou hoop op welvaart geven.’ Tja, hierin vindt een aangevochten ziel geen rust, laat staan zegen. [”]
[