4 minute read
8. 1915-1920 | De dictaten van de colleges Nederlands van Jacob Wille
Collegeaantekeningen van het college ‘historische grammatica’ van de neerlandicus Jacob Wille uit 1919.
8
1915-1920 | De dictaten van de colleges Nederlands van Jacob Wille
In de collectie van de Vrije Universiteit bevinden zich verschillende collegedictaten van studenten. Deze handgeschreven dictaten zijn vaak een letterlijk verslag van de colleges. Samen met de eigen aantekeningen van hoogleraren geven ze een beeld van het onderwijs in vroeger tijden. In het archief van de hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde Jacob Wille bevinden zich aantekeningen van veel zijn colleges, waaronder dat van een van de eerste colleges die hij verzorgde over ‘historische grammatica’ uit 1919.
Lange tijd was theologie de grootste faculteit van de VU, met rechtsgeleerdheid als goede tweede. De derde faculteit die al vanaf de stichting bestond, de faculteit der letteren & wijsbegeerte, verzorgde vooral vakken voor de algemene propedeuse en colleges die van pas kwamen voor de theologen. In de eerste decennia was de belangrijkste figuur in deze faculteit de classicus Jan Woltjer. Abraham Kuyper, hoogleraar bij theologie maar ook bij letteren, verzorgde in de eerste decennia de colleges Nederlandse letterkunde, die ook onderdeel waren van de algemene letterenpropedeuse. Uit de bewaarde dictaten wordt duidelijk dat Kuyper een veelheid aan onderwerpen behandelde en goed op de hoogte was van recente ontwikkelingen.
In 1918 werd gestart met twee nieuwe studies – Geschiedenis en Nederlands – waarvoor als beroepsperspectief vooral het leraarschap werd gezien. Van toen af groeide de letterenfaculteit gestaag. Nederlands begon met de benoeming van een lector, Jacob Wille (1881-1964), tot dan leraar aan het Christelijk Gymnasium in Den Haag. Wille stortte zich eerst op zijn promotieonderzoek en werd na zijn promotie in 1924 tot hoogleraar benoemd, met als leeropdracht ‘Nederlandse taal- en letterkunde, algemene taalwetenschap en Oud-Germaans’. Lange tijd zou Wille helemaal alleen de opleiding verzorgen – zelf sprak hij gekscherend over de ‘eenhoofdige opleiding’. Alleen het Middelnederlands werd door de historicus Goslinga verzorgd. Wille doceerde over literatuurgeschiedenis, tekstverklaring, literaire theorie, historische grammatica, semantiek, Gotisch, Oudnoors en algemene taalwetenschap.
‘Dictaten’ van colleges waren destijds meestal woordelijke verslagen van de door de hoogleraar op dicteersnelheid voorgedragen lesstof. Boeken werden weinig gebruikt, en het voorbereiden van een (altijd mondeling) tentamen begon dan ook met het reconstrueren van de stof vanuit je dictaat. De ene docent verzorgde dergelijke colleges natuurlijk wat boeiender dan de ander. Bij Abraham Kuyper, meeslepend redenaar, was het bijvoorbeeld allerminst saai.
Student Taeke Ferwerda blikte later (in een herdenkingsboek uit 1937) terug op Kuypers college ‘Aestethica’: ‘Wanneer dit college gegeven werd, was de zaal ... te klein, en geen wonder! Was Kuypers taal altijd, ook wanneer hij improviseerde, wel verzorgd en van een weelderigen rijkdom, hier vooral was het woord in overeenstemming met de zoo hooge eischen stellende stof. Meermalen kwam dan de lust op, de pen neer te leggen om alleen maar te luisteren en te genieten. Het was ook zulk een kwellend contrast: een hartverheffend betoog te moeten vastleggen in den stumperigen vorm van een haastig dictaat. Daar trilde iets in ons wanneer Kuypers welsprekendheid ons nader bracht tot de ziel van bouw- en beeldhouwkunst, van muziek en poëzie.’
Jacob Wille lijkt op een wat traditionelere manier, voorlezend uit zijn eigen aantekeningen, college te hebben gegeven. Creativiteit van de studenten werd vooral gevraagd bij het examen. Wille overhandigde aan de examinandus een briefje met een onderwerp, bijvoorbeeld ‘de taalkundige opvattingen van Willem Bilderdijk’, waarover in veertien dagen een essay moest worden geschreven.
Aan het begin van het jaar ontvingen studenten de Series Lectionum, een in het Latijn gesteld collegerooster, waarop alle colleges van de hele universiteit van dat jaar waren vermeld. Op de Series Lectionum van 1920-21 (zie afbeelding op pagina 35) is te zien dat het de letterenfaculteit al behoorlijk gegroeid was. Veel vakken werden ook gevolgd door studenten van de andere faculteiten. Deze Series werden naar mate de universiteit groeide steeds omvangrijker.
Na de Tweede Wereldoorlog zou de groei van de studie Nederlands inzetten, met vooral in de jaren zeventig bijna honderd nieuwe studenten per jaar. Ook de faculteit der letteren als geheel groeide en er ontstond een groot aantal nieuwe studierichtingen. Vandaag biedt de faculteit der geesteswetenschappen, de huidige naam van de faculteit, een breed scala aan bachelor- en masteropleidingen. Het ‘dictaatcollege’ is sinds de jaren zestig definitief geschiedenis, en vervangen door een veelheid aan activerende werkvormen.
J. Wille, 1955. De theoloog G.Ch. Aalders geeft college in de collegezaal aan de Keizersgracht. Op het bord krijttekeningen van A. Kuyper en H. Colijn.
Series Lectionum van de VU voor het academisch jaar 1920-21.