COLOFON
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
VOORWOORD Samensteller:
Allereerst een woord van dank aan iedereen die heeft
Ben Ros
meegewerkt aan de totstandkoming van deze studiewijzer. Zonder hun hulp was het nooit gelukt.
Grafisch ontwerp:
Het gaat vaak om de details en het zijn de cursisten
Karolien Bogaerts
en instructeurs die de Studiewijzer tot in detail bekeken en verbeterd hebben. Speciale dank aan Onno Walda,
© Vaarbewijsopleidingen
Beate de Ponti en Simon Vastenhout: zij hebben
Postbus 11
een wezenlijke inhoudelijke bijdrage geleverd. Ook dank
5109 ZG ‘s Gravenmoer
aan Karolien Bogaerts voor het grafisch ontwerp en
Nederland
het verwerken van alle tekstuele aanpassingen plus de bijbehorende illustraties en aan drs. Cor Gerritsma
Tel. +31 (0)162 323396
voor het correctiewerk.
www.watersportcursussen.nl
De samensteller heeft zich vooral laten inspireren door Twaalfde druk, 2018-2019
keuzes die de examencommissie heeft gemaakt uit de wettelijk vastgestelde leerstofgebieden. Opleiding en examinering
ISBN 978-94-91173-17-2
zijn streng gescheiden en de keuze van de examen-
Alle rechten voorbehouden
onderwerpen kan in de loop van de jaren veranderen. Het kan voorkomen dat het examen hier of daar afwijkt van de leerstof zoals die in deze studiewijzer wordt behandeld. Via de site www.watersportcursussen.nl/studiewijzer worden instructeurs en cursisten op de hoogte gehouden van de meest recente ontwikkelingen. Ik wens je veel succes bij de studie. Namens Vaarbewijsopleidingen (VBO), ‘s Gravenmoer, Ben Ros
Deze uitgave werd met de meeste zorg samengesteld. De juistheid van de gegevens is mede afhankelijk van informatie die ons door derden is verstrekt. Als die informatie onjuistheden blijkt te bevatten, kan Vaarbewijsopleidingen (VBO) daarvoor geen aansprakelijkheid aanvaarden.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
INHOUD DEEL 1 LEERSTOF KLEIN VAARBEWIJS I (vier lessen)
LES 1
1.1 Inleiding, 1.2 uitrusting, 1.3 veiligheid, 1.4 techniek, 1.5 milieu,
1.6 waterkaarten en 1.7 meteorologie.
3
LES 2
2.1 Varen, 2.2 aankomen en afvaren, 2.3 begrippen, zuiging, ankeren
en reddingsacties, 2.4 laterale betonning, 2.5 cardinale betonning en lichten.
41
LES 3
3.1 Wetten en reglementen, 3.2 optische tekens (lichten en dagmerken),
3.3 geluidsseinen en 3.4 verkeerstekens.
LES 4
4.1 Basisregels, 4.2 algemene regels, 4.3 engtes, 4.4 oversteken, sluis
en bijzondere situaties, 4.5 verkeerde wal varen en 4.6 RPR
(Rijnvaart Politie Reglement).
81
115
DEEL 2 LEERSTOF KLEIN VAARBEWIJS 2 (vier lessen)
LES 5
5.1 Inleiding, 5.2 CoĂśrdinaten en koersen, 5.3 van KK naar GrK,
147
5.4 van GrK naar KK, 5.5 Deviatie en lichtenlijn.
LES 6
6.1 Peilingen, 6.2 constructies GrK-KK, 6.3 constructies KK-GrK,
6.4 sectorlicht en overige berekeningen.
LES 7
7.1 Schip en zeekaart, 7.2 maritiem betonningsstelsel-systeem-A,
7.3 getijden en 7.4 meteorologie.
LES 8
8.1 SRW (Scheepvaartreglement Westerschelde).
245
Verkeerstekens.
263
Bijlage 9, 15a en 15b van het BPR.
271
VB 1 en VB 2
275
175
209
BIJLAGEN
Bijlage 1
Bijlage 2
Woordenlijst
ANTWOORDEN
2 
Vragen les 1 t/m 8.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
273
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
LES 1 _ INLEIDING, UITRUSTING, VEILIGHEID, TECHNIEK, MILIEU, WATERKAARTEN EN METEOROLOGIE
Cursusboek Klein Vaarbewijs
3 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
1.1.1 Inleiding
Klein Vaarbewijs 1 Een Klein Vaarbewijs 1 is vereist voor de vaart met
Het Klein Vaarbewijs
een vaarbewijsplichtig schip op rivieren, kanalen
In deze studiewijzer behandelen we de leerstof die
en meren. Je hoeft alleen de eerste vier lessen te
je moet kennen voor Klein Vaarbewijs 1 (VB 1) en
leren. Het VB 1 is gecombineerd met het ICC Inland
Klein Vaarbewijs 2 (VB 2). In de eerste vier lessen
Waters (internationaal vaarbewijs).
wordt de leerstof van VB 1 behandeld. In les vijf tot en met acht behandelen we de leerstof van VB 2.
Klein Vaarbewijs 2 Een Klein Vaarbewijs 2 is vereist voor de vaart
Verplichting
met een vaarbewijsplichtig schip op alle binnen-
Een Klein Vaarbewijs is vereist voor het varen met:
wateren. Dus als je ook op het ruime binnenwater,
1. Snelle motorboten (sneller dan 20 km/uur)
zoals Wadden, IJsselmeer, Markermeer, Ooster-
tot 15 meter lengte.
en Westerschelde vaart, moet je VB 2 hebben.
2. Pleziervaartuigen met een lengte van
Je moet dan de hele studiewijzer kennen. Het VB 2
15 tot 25 meter.
is gecombineerd met het ICC Inland and Coastal
3. Sleepboten, duwboten of sleepduwboten met
Waters (internationaal vaarbewijs).
een lengte van 15 tot 25 meter die uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig met
Beperkt Groot Vaarbewijs
formele verklaring.
Je hebt een Beperkt Groot Vaarbewijs nodig als je
4. Beroepsvaartuigen met een lengte van
vaart met:
15 tot 20 meter.
- vrachtschepen met een lengte van 20 meter tot 40 meter (bedrijfsmatig vervoer)
Leeftijd
- pleziervaartuigen met een lengte van 25 meter
De minimumleeftijd waarop aan een persoon een
tot 40 meter
Klein Vaarbewijs mag worden afgegeven, is 18 jaar.
- sleep- en duwboten, met een lengte van 25 meter
Het Klein Vaarbewijs is onbeperkt geldig en hoeft
tot 40 meter, die alleen worden gebruikt als
niet meer verlengd te worden.
pleziervaartuig. (let op: hiervoor is een verklaring van de Minister nodig).
Afgifte Klein Vaarbewijs Een Klein Vaarbewijs wordt alleen afgegeven na
Intrekken vaarbewijs
overlegging van:
De sanctie van het ontzeggen van de vaarbevoegd-
- het getuigschrift betreffende de theoretische
heid is zowel voor de recreatievaart, voor zover het
kennis die noodzakelijk is om met een schip
snelle motorboten betreft, als voor de beroepsvaart
te kunnen varen; dit getuigschrift krijg je als je
ingevoerd. Hiermee is het mogelijk het vaarbewijs
geslaagd bent voor het examen;
in te nemen bij ernstige overtredingen of gevaarlijk
- een
verklaring
betreffende
de
lichamelijke
gedrag op het water, zoals het ver overtreden van de
geschiktheid.
toegestane vaarsnelheid of het herhaaldelijk varen
Als je geslaagd bent, krijg je het vaarbewijs direct
onder invloed.
mee. De medische verklaring kun je ter plekke invullen. De medische eisen kun je vinden op de VAMEX-site, www.vamex.nl.
4 
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
Het schip
3. Een Klein Vaarbewijs 1 is een vereiste voor
De wet maakt alleen onderscheid tussen grote en
kleine schepen. De grens ligt bij 20 meter. Een groot
a. Rivieren, kanalen en meren.
schip is een schip met een lengte van 20 meter of meer.
b. Alle binnenwateren.
Een klein schip is een schip korter dan 20 meter. Kleine
c. Alle binnenwateren met uitzondering van
schepen noemen we ook wel boten of jachten. Wat
de Waddenzee.
de vaart met een vaarbewijsplichtig schip op:
wij als watersporters een grote boot vinden, bijvoorbeeld een motorjacht van 17 meter, is volgens de wet
4. Een Klein Vaarbewijs 2 is een vereiste voor
een klein schip.
de vaart met een vaarbewijsplichtig schip op:
a. Rivieren, kanalen en meren. b. Alle binnenwateren.
Rompvormen
c. Alle binnenwateren met uitzondering van de Waddenzee. Knikspant
Multiknikspant
Rondspant
5. Een Klein Vaarbewijs wordt alleen Op ruim water met veel golfslag is een rondspant
aan te bevelen. Een knikspant is heel geschikt voor
a. Een aankooprekening van het schip.
het kleine binnenwater.
b. Een aankooprekening van het schip en
afgegeven na overlegging van:
het rapport van een medische keuring. c. Het getuigschrift betreffende de benodigde TEST JEZELF
1.1.1
theoretische kennis om met het schip te kunnen varen. d. Een verklaring betreffende de lichamelijke geschiktheid en het getuigschrift betreffende
1. De minimumleeftijd voor het besturen van
de benodigde theoretische kennis om met
een snelle motorboot is:
het schip te kunnen varen.
a. 18 jaar.
b. 25 jaar.
c. 12 jaar.
d. 16 jaar.
6. De minimumleeftijd waarop aan
een persoon een Klein Vaarbewijs mag
2. Een Klein Vaarbewijs is vereist voor
worden afgegeven is:
a. 16 jaar.
b. 12 jaar.
c. 18 jaar.
d. 21 jaar.
het varen met een:
a. Motorschip met een hoogst bereikbare snelheid van 16 km/u en een lengte van minder dan 15 m. b. Motorschip van 12 m met een hoogst
7. De geschiktheid voor het varen in golven
bereikbare snelheid van minder dan 20 km/u.
wordt voor een belangrijk deel bepaald
c. Zeilschip van 16 m.
door de vorm van het onderwaterschip.
Het meest geschikt voor golven is een:
a. Multiknikspantschip. b. Rondspantschip. c. Knikspantschip.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
5 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
8. Mag je met een Klein Vaarbewijs 1 met
- Een anker: als de motor uitvalt, moet je op een
een vaarbewijsplichtig schip op de volgende
veilige plaats kunnen ankeren. Je zonder voortstuwing
vaarwegen varen: Waddenzee, IJsselmeer,
laten voortdrijven is levensgevaarlijk en verboden.
Maas, Gelderse IJssel, Westerschelde,
- Een zeereling: is met name belangrijk voor
Amsterdam-Rijnkanaal?
boten die op ruim water varen. Een zeereling bestaat
a. Ja.
uit een aantal rechtopstaande buizen (scepters) van
b. Nee, niet op alle genoemde wateren,
gemiddeld zo’n 60 centimeter (hoe hoger, hoe beter)
wel op IJsselmeer, Maas en Gelderse IJssel.
waartussen één of twee draden gespannen zijn en
c. Niet op alle genoemde wateren, maar wel op Maas,
soms ook een net. De reling is bedoeld om te voorko-
Gelderse IJssel en Amsterdam-Rijnkanaal.
men dat je overboord valt. - Een lenspomp met handbediening vanuit
9. Een motorboot vaart met 60 km per uur
de kuip: is belangrijk voor kajuitzeilboten. Met zo’n
waar maximaal 6 km per uur toegestaan is.
lenspomp kun je met een kleine lekkage
Een bestuurder van een andere boot heeft
of veel buiswater blijven doorzeilen tot je
te veel gedronken, maar vaart wel netjes
in een veilige haven bent. De lenspomp
de toegestane snelheid. Deze bestuurder
pompt het water uit het laagstgelegen deel
heeft 2,2 promille alcohol in zijn bloed.
van het schip. Bij motorboten heet dat de
Op het water is het druk en er zijn ook
bilge en spreken we van een bilgepomp.
kinderen in het water.
- Goede afsluiters voor de doorvoer onder
Van wie kan het Vaarbewijs worden
de waterlijn: zijn belangrijk voor alle kajuitboten.
ingenomen?
Zorg ervoor dat bij het verlaten van de boot alle buiten-
a. Alleen van de bestuurder die veel te hard voer.
boordafsluiters dicht zijn. Met de afsluiters open
b. Alleen van de bestuurder die te veel
loop je extra veel risico. Schiet er een slang los of
gedronken had.
gaat er één kapot, dan loopt de boot vol en zinkt. Je
c. Van beide bestuurders.
hebt kans dat de verzekering in zo’n geval niet uit-
d. Van geen van beide bestuurders.
keert wegens nalatigheid. - Goede reddingsvesten: bij voorkeur minimaal voor elke opvarende één vest (bij snelle motorboten
1.2.1 Uitrusting
verplicht). - Een brandblusser: bij voorkeur minimaal één brandblusser met minimaal 2 kilogram inhoud.
ALGEMEEN
Zo’n brandblusser hang je op een plaats waar je
De wetgever stelt geen uitrustingseisen aan kleine
gemakkelijk en van twee kanten bij kunt, bijvoor-
schepen, met uitzondering van snelle motorboten.
beeld bij de ingang van de kajuit, hut of motorruimte.
Een juiste verlichting en een toeter zijn voldoende
- De reglementen: aan boord van een schip
om dag en nacht te mogen varen. In verband met
moet een bijgewerkt exemplaar van het geldige
onze eigen veiligheid en de verzekeringsvoorwaarden
Binnenvaartpolitiereglement aanwezig zijn om op
vinden de opleiders en de leden van de examen-
ieder moment geraadpleegd te kunnen worden.
commissie dat een boot aan een aantal minimumeisen
Het Binnenvaartpolitiereglement kan geleverd worden
moet voldoen. Deze eisen zijn afhankelijk van het soort
in digitale en papieren vorm (Almanak deel 1).
schip en het gebied waarin je vaart. Hieronder volgen enkele belangrijke zaken.
6
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
SNELLE MOTORBOTEN
gaat de boot, mede door het wieleffect (zie les 2),
Alle boten die sneller kunnen varen dan 20 km/
rondjes draaien; de kans is dan groot dat de
uur vallen onder de categorie snelle motorboten.
bestuurder door zijn eigen boot wordt overvaren;
Het gaat dan om jetski’s, waterscooters, speedboten,
- reddingsvesten, voor elke opvarende
maar ook om kajuitjachten die sneller kunnen
één exemplaar;
dan 20 km/uur. Voor deze categorie geldt een vaar-
- een brandblusser.
bewijsplicht en voor het besturen een minimumleeftijd van 18 jaar. Snelle motorboten moeten voorzien
Verplichtingen van de bestuurder
zijn van een registratieteken plus bijbehorend
- hij moet 18 jaar zijn;
registratiebewijs. Dat geldt niet alleen voor het BPR-
- hij moet zitten op een voor hem bestemde zitplaats;
gebied, maar voor alle vaarwateren in Nederland, dus
- als dat niet kan, moet hij, als hij staand stuurt,
ook voor het Rijnvaartgebied (RPR).
een reddingsvest dragen, ook bij schitterend weer.
Bij snelle motorboten is de schipper in eerste instantie
De verplichting een reddingsvest te dragen geldt niet
verantwoordelijk voor de naleving van de inrichtings-
als de bestuurder op de bestuurdersstoel zit en voor
voorschriften van de boot. De eigenaar op wiens naam
snelle kajuitboten met een gesloten binnenbesturing.
het registratiebewijs staat, is medeverantwoordelijk.
Extra verplichting bij waterskiën:
Via de verplichte registratie is de eigenaar altijd te
- op een snelle motorboot die één of meer water-
achterhalen. De schipper is verantwoordelijk voor
skiërs trekt, moet de bestuurder worden bijgestaan
het vaargedrag, ook als hij zelf niet stuurt.
door een mede-opvarende (minimaal 15 jaar oud)
De algemeen geldende maximumsnelheid waar-
die als uitkijk fungeert.
mee op de Nederlandse vaarwegen, inclusief het Nederlandse deel van het Rijnvaartgebied (RPR), met snelle motorboten mag worden gevaren,
TEST JEZELF
is 20 km per uur.
1.2.1
Maximumsnelheid op de Nederlandse vaarwegen In het algemeen geldt voor de Nederlandse vaarwegen een maximumsnelheid van 20 km/uur.
1. Het is niet toegestaan aan het scheepvaart-
Daar kan van worden afgeweken; in natuurgebie-
verkeer deel te nemen met een snelle
den bijvoorbeeld wordt vaak een lagere snelheid
motorboot als:
verplicht gesteld en voor het varen met snelle motor-
a. De zittende bestuurder geen reddingsvest draagt.
boten zijn gebieden aangewezen waar sneller gevaren
b. Die niet is voorzien van een registratieteken.
mag worden.
c. Het motorvermogen boven de 100 kW is.
Bepaalde categorieën, zoals snelle veerponten en watertaxi’s, kunnen speciale toestemming krijgen
2. Aan de inrichting van een snelle motorboot
om toch sneller te varen dan de geldende maximum-
worden speciale eisen gesteld. Welke eis
snelheid.
hoort daarbij? De aanwezigheid van:
a. De motoronderbrekingsknop (‘dodemansknop’). Verplichte uitrusting
b. Een deugdelijke voorruit.
- een motoronderbrekingsknop, ook wel ‘dode
c. Het registratiebewijs.
mansknop’ genoemd (is niet vereist bij snelle kajuit boten met een gesloten binnenbesturing); als de be stuurder overboord slaat en de motor stopt niet,
Cursusboek Klein Vaarbewijs
7
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
3. Een kajuitmotorboot van 13 meter lengte
7. De algemeen geldende maximumsnelheid
met binnenbesturing en een maximum-
waarmee op de Nederlandse vaarwegen
snelheid van 25 kilometer per uur moet
met snelle motorboten mag worden
zijn uitgerust met:
gevaren, is:
a. Een reddingsvest voor iedere opvarende,
a. Onbeperkt, tenzij anders door de bevoegde
een brandblusapparaat en een technische voor-
autoriteit voor het betreffende vaarwater is
ziening waarmee bij onderbreking van
aangegeven.
de besturing de middelen tot voortbeweging
b. 40 kilometer per uur.
(nagenoeg) onmiddellijk tot stilstand komen.
c. 20 kilometer per uur.
b. Een reddingsvest voor iedere opvarende. c. Een reddingsvest voor iedere opvarende en
8. Aan boord van een schip moet een bij-
een brandblusapparaat.
gewerkt exemplaar van het geldige
Binnenvaartpolitiereglement aanwezig zijn
4. De bestuurder van een snelle motorboot
om op ieder moment geraadpleegd te
is met het oog op zijn persoonlijke
kunnen worden. Het Binnenvaart-
veiligheid verplicht om:
politiereglement kan geleverd worden in
a. Als hij alleen met het schip vaart, door middel van
de vorm van een boek en in digitale vorm.
een veiligheidslijn en -gordel aan het schip
In welke vorm moet het reglement aan
verbonden te zijn, zodat hij niet bij
boord zijn?
een onverwachte beweging overboord kan vallen.
a. Alleen in digitale vorm.
b. Een reddingsvest te dragen als hij staand
b. Alleen in boekvorm.
stuurt, uitgezonderd bij het sturen vanuit
c. Mag in boekvorm maar ook in digitale vorm.
een gesloten binnenbesturing. c. Altijd een reddingsvest te dragen.
9. Moet een zogenaamde jetski uitgerust zijn
5. Wie is in eerste instantie verantwoordelijk
met een brandblusser?
a. Ja.
b. Nee.
voor de naleving van de inrichtings voorschriften van een snelle motorboot?
10. Moet een speedboot met binnen-
a. De eigenaar op wiens naam het registratie-
besturing uitgerust zijn met een zoge-
bewijs staat.
naamde ‘dodemansknop’?
b. De schipper (niet-eigenaar) die met de snelle
a. Ja.
b. Nee.
motorboot vaart. c. De leverancier.
11. Je hebt een snelle motorboot met kajuit.
Welke voorzieningen moeten onder andere
6. De bestuurder van een snelle motorboot die
aan boord aanwezig zijn?
a. Een deugdelijk brandblusapparaat en voor
één of meer waterskiërs voortbeweegt, moet:
a. Per vaartocht een vergunning afhalen op
iedere opvarende een reddingsvest onder
het postkantoor.
handbereik.
b. Minimaal 15 jaar zijn.
b. Een ‘dodemansknop’ en voor iedere opvarende
c. Door een medeopvarende (min. 15 jaar) als
een drijfkussen.
uitkijk worden bijgestaan.
c. Een ‘dodemansknop’ en voor iedere opvarende een zwemvest.
8
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
12. De bestuurder van een snelle motorboot
LES 1
1.3.1 Veiligheid
trekt een waterskiër. De bestuurder zit op
een voor hem bestemde zitplaats.
Het doel van de Binnenvaartwet is het bevorderen
Wat bepaalt het BPR?
van de veiligheid van de vaart van schepen op de bin-
a. De bestuurder moet een medeopvarende van
nenwateren en van de veiligheid aan boord van die
ten minste 15 jaar oud als uitkijk aanstellen.
schepen. Aan schepen die onder de Binnenvaartwet
b. De bestuurder moet een reddingsvest dragen.
vallen (dat zijn met name de grote schepen waarmee
c. De uitkijk moet op het voordek zitten.
beroepsmatig gevaren wordt) worden strenge veiligheidseisen gesteld. Aan kleine schepen, met uitzon-
13. Wat is er bepaald met betrekking
dering van snelle boten, niet. Toch zijn de gevaren
tot een registratiebewijs voor een
die deze categorie bedreigen niet kleiner. De belang-
snelle motorboot op het Nederlandse
rijkste gevaren zijn brand en verdrinking.
Rijnvaartpolitiereglement-gebied? a. In het RPR wordt een registratiebewijs niet
BRANDTYPES
b. In het RPR wordt een registratiebewijs
brand moet er gelijktijdig
voorgeschreven dat is afgegeven door
sprake zijn van een brand-
AT ER
zoals vermeld in het BPR is ook verplicht voor
MP
OF
bare stof, een voldoende hoge ontbrandingstempe-
TE
c. Het registratiebewijs voor een snelle motorboot,
ST
de Rijnvaartcommissie.
UR
UU
R
Voor het ontstaan van een
ZU
voorgeschreven, het is dus niet nodig.
BRANDBARE STOF
ratuur en zuurstof.
het RPR-gebied. We onderscheiden zes types brand, 14. Je wilt voorkomen dat de opvarenden
A-, B-, C-, D-, E- en F-branden.
overboord vallen. Welke maatregel geeft
- A-branden zijn kernbranden in vaste
daarvoor de beste garantie?
stoffen (papier, hout);
a. Een reddingsvest dragen, bij voorkeur een van
- B-branden zijn vloeistofbranden
het type dat zich automatisch opblaast wanneer
(benzine, olie, spiritus);
de persoon die het draagt overboord valt.
- C-branden zijn gasbranden
b. Een zogenaamde ‘voetlijst’ (rechtopstaande strip)
(propaan, butaan);
aan de buitenkant van het dek aanbrengen.
- D-branden zijn metaalbranden
c. Scepters aan de buitenkant van het dek aan-
(magnesium, aluminium);
brengen met een relingdraad op 60 cm boven
- E-branden zijn elektriciteitsbranden
het dek en daaronder nog een relingdraad op
(kortsluiting);
30 cm hoogte.
- F-branden zijn vet- en/of oliebranden (vlam in de pan).
15. Hoeveel reddingsvesten moeten aan boord
van een snelle motorboot aanwezig zijn?
Enkele blusmiddelen zijn:
a. Eén voor elke opvarende.
- water; als blusmiddel alleen geschikt bij
b. Eén voor elke waterskiër.
A-branden;
c. Eén voor de schipper, die verplicht is het vest
- schuim; een schuimblusser is bijzonder geschikt
te dragen gedurende de vaart.
voor gebruik aan boord van jachten bij A- en B-branden (soms ook C-branden), omdat schuim weinig schade veroorzaakt, ook na gebruik; - poeder; geschikt bij A-, B- en C-branden.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
9
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Het nadeel van een poederblusser is dat die na
TEST JEZELF
1.3.1
gebruik schade kan aanrichten aan elektrische apparatuur en metalen. Het nadeel van een schuimblusser is dat je die in de winter bij een lage temperatuur (-5°) niet kunt gebruiken.
1. Je hebt aan boord één brandblusser.
Een oliebrand mag je nooit blussen met water. De
brandende olie gaat drijven op het water en verspreidt
a. Het kooktoestel.
zich dan over de hele boot.
b. De in- en uitgang van de kajuit.
Deze plaats je bij voorkeur bij:
c. De slaaphut. Blus/branddeken Alleen geschikt voor A branden, met name beginnende
2. Voor het ontstaan van een brand moet er
branden in de werkplaats, op kantoor, in huis of
tegelijkertijd sprake zijn van: een brand
in de keuken. De branddeken is te gebruiken bij:
bare stof, een ontbrandingstemperatuur
kleding (personen); computer beeldschermen en TV’s;
en als derde:
kleine branden, zoals prullenbak, asbak, barbecue.
a. Zuurstof.
De deken moet zo opgevouwen zijn dat deze binnen
b. Stikstof.
uiterlijk 4 seconden uitgevouwen en gereed voor
c. Kooldioxide.
gebruik moet kunnen zijn. Zelf opnieuw goed opvouwen is heel lastig. De Brandweer raadt consu-
3. A-branden zijn:
menten af de branddekens te gebruiken bij vetbranden/
a. Gasbranden.
vlam in de pan.
b. Kernbranden in vaste stoffen, zoals hout. c. Metaalbranden.
Eisen brandblusser
d. Vloeistofbranden.
- de brandblusser moet een rijkskeurmerk hebben en dient typegoedgekeurd te zijn;
4. B-branden zijn:
- de minimumcapaciteit van een handbrandblusser
a. Kernbranden in vaste stoffen, zoals hout.
moet 2 kg zijn;
b. Vloeistofbranden.
- de brandblusser dient elke 2 jaar gekeurd te
c. Metaalbranden.
worden door een deskundige instantie.
d. Gasbranden.
Plaats brandblusser
5. C-branden zijn:
Als je maar één brandblusser aan boord hebt, plaats
a. Vloeistofbranden (benzine, petroleum enzovoort).
je die bij voorkeur op een plaats waar je er van alle
b. Kernbranden in vaste stoffen, zoals hout.
kanten gemakkelijk bij kunt, bijvoorbeeld bij de in-
c. Gasbranden (propaan, butaan enzovoort).
en uitgang van de kajuit.
d. Metaalbranden (magnesium, natrium enzovoort).
Vlam in de pan
6. Water is als blusmiddel alleen geschikt bij:
Als de vlam in de pan slaat (F-brand), dek je de pan
a. Type D-branden.
zo snel mogelijk af met bijvoorbeeld een deksel of
b. Type A-branden.
natte dweil.
c. Type B-branden. d. Type C-branden.
10
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
7. Een oliebrand aan boord mag niet met
13. Waar moet je speciaal op letten bij
schuimblussers?
water geblust worden wegens gevaar voor:
a. Kortsluiting.
a. Dat je ze niet kunt gebruiken in de winter,
b. Zinken van het schip.
want schuim kan bevriezen.
c. Verspreiding van de brand.
b. Dat je ze op een koele plek moet ophangen. c. Dat je ze niet in de zon kunt laten drogen.
8. De aanbevolen minimumcapaciteit van
d. Dat je ze niet kunt gebruiken in afgesloten
een handbrandblusser aan boord van een
ruimtes.
klein schip is:
a. 2 kilogram.
14. Aan boord slaat de vlam in de pan met
b. 6 kilogram.
c. 1 kilogram.
a. Door de brandende frituurpan snel overboord
d. 10 kilogram.
te gooien.
frituurvet. Hoe blus je dit?
b. Met een blusdeken en een schuimblusser. 9. Het nadeel van poederblussers is dat ze:
c. Met een schuimblusser.
a. Schade veroorzaken aan elektrische apparatuur d. Door de frituurpan af te dekken met een deksel en metalen bij nat worden na het blussen.
en/of een stevige natte doek.
b. Een geringe bluswerking hebben. c. Alleen in gesloten ruimtes gebruikt
15. Wat zijn de belangrijkste vermeldingen op
kunnen worden.
een blusapparaat waarop bij aanschaf
gelet dient te worden?
10. Welk (Type) brand(en) kan/kunnen met
a. De naam van de importeur en/of fabrikant.
b. Een rijkskeurmerk en typegoedkeuring.
moderne schuimblussers geblust worden?
a. Alleen C-branden.
c. Het gewicht van de drukhouder.
b. Voornamelijk A- en B-branden. c. Alleen A-branden (vaste stoffen).
16. Kun je een dieselbrand blussen met
d. Alleen D-branden (metalen).
een schuimblusser?
a. Ja.
b. Nee.
11. Een schuimblusser is bijzonder geschikt
voor gebruik aan boord van jachten vanwege:
17. Kun je een dieselbrand blussen met
a. De geschiktheid voor A- en B-branden (soms ook
C-branden) en de geringe schade na gebruik.
a. Ja.
een poederblusser? b. Nee.
b. De verstikkende werking. c. De grote koelende werking. 12. Om de hoeveel tijd dien je de diverse
brandblusapparaten op hun goede werking
na te laten zien door een deskundige?
a. Elke 5 jaar. b. Elk jaar. c. Elke 2 jaar. d. Elke 3 jaar.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
11 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
1.3.2 Brandpreventie
Als de koperen gasleiding door een wand van de ene naar de andere ruimte moet, gebruik je een messing
Algemeen
(geel koper) koppelstuk (wanddoorvoer). Een lek in
Het gevaar van brand of explosie is op een boot veel
de gasinstallatie kun je opsporen met behulp van
groter dan in een auto of caravan. Dat komt doordat
zeepsop. Gebruik nooit een vlammetje om het lek
de relatief zware brandbare gassen in of op een boot
te vinden.
niet weg kunnen. We moeten daarom op een boot extra voorzichtig zijn met gas en benzine.
Gasbun Een gasfles voor kook- en verwarmingsdoeleinden
Gasdetector
kan in de boot het best geplaatst worden in een
Een gasdetector wordt gebruikt om na te gaan of
afzonderlijke ruimte. De gasbun heeft op het laagste
benzine- en/of gasdampen in een gevaarlijke concen-
punt een afvoer naar buiten en van boven een moge-
tratie aanwezig zijn. Een gasdetector is uitgerust
lijkheid om verse lucht binnen te laten (beluchting).
met één of meer sensoren (aftasters). Gas is zwaarder dan lucht en daarom zal het gas zich bij een
Benzinemotor
gaslek verzamelen in het laagste gedeelte van het
Benzine verdampt zeer snel. Benzinedamp vormt
schip. Hetzelfde geldt voor benzinedampen. Daarom
samen met de zuurstof uit de lucht een explosief
dienen de sensoren in het laagstgelegen deel van de
mengsel. Voordat je een ingebouwde benzinemo-
ruimte waarin we het gas of de damp kunnen ver-
tor gaat starten, moet eerst, in verband met explo-
wachten geplaatst te worden.
siegevaar, de motorruimte geventileerd worden. Dat gebeurt met een vonkvrije elektrische ventilator
Kooktoestel
die de lucht vanonder de motor afzuigt.
Gebruik aan boord een thermisch beveiligd kooktoe-
Jerrycans met reservebenzine moeten bij voorkeur
stel; als de vlam uitwaait, wordt de gastoevoer auto-
worden opgeslagen in een aparte, geventileerde
matisch afgesloten.
ruimte. Bij een dieselmotor is dat niet nodig, want diesel verdampt nauwelijks en vormt geen explosief mengsel.
Aansluiting
Kortsluiting Door de vochtige omgeving is de elektrische installatie erg kwetsbaar en kan er gemakkelijk door kortsluiting brand ontstaan. Daarom is het belangrijk om, als je voor langere tijd van boord gaat, de elektrische Schotdoorvoer
In principe gebruiken we koperen gasleidingen en
installatie door middel van de hoofdschakelaar(s) uit te zetten.
voor ieder gastoestel (gasstel, gaskachel) dient een afsluiter te zitten. Als verbinding tussen deze afsluiter en het soms cardanisch* opgehangen gastoestel mag een rubberen gasslang worden gebruikt. Deze rubberen slang dient om de 3 jaar vernieuwd te worden.
*
12
Cardanische ophanging betekent dat het gasstel horizontaal blijft, ook als het schip heen en weer schommelt.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
TEST JEZELF
1.3.2
LES 1
5. Jerrycans met reservebenzine dienen bij
voorkeur te worden opgeslagen:
a. In een aparte, geventileerde ruimte. b. In de motorruimte. c. Onder de afgesloten kuipbanken. 1. Thermische beveiliging op gasapparatuur is
aan boord van jachten aan te bevelen, omdat:
6. Voordat je een ingebouwde benzinemotor
a. Daardoor de aanwezigheid van een explosief
start, moet je eerst de motorruimte
gasmengsel vastgesteld kan worden.
ventileren in verband met explosiegevaar.
b. Bij oververhitting de vlam dooft.
Is dit bij een dieselmotor ook nodig?
c. Bij uitwaaien van de vlam de gastoevoer wordt
a. Ja.
afgesloten.
b. Alleen bij een ‘warme start’. c. Nee.
2. Een gasfles voor kook- en verwarmings
doeleinden kan in de boot het best
7. Hoe kun je bij het starten van
geplaatst worden:
een benzinemotor brand- en explosie-
a. Zo dicht mogelijk bij het kooktoestel of
gevaar zoveel mogelijk reduceren?
verwarmingsapparaat.
a. Door de motorluiken open te zetten.
b. Op een goed bereikbare plaats in
b. Door een ventilatietoevoer zo diep mogelijk in
de geventileerde kajuit.
de machinekamer aan te brengen.
c. In een afzonderlijke ruimte, voorzien van
c. Door een gasdetector onder de motor aan
een afvoer naar buiten op het laagste punt.
te brengen. d. Door een vonkvrije ventilator de dampen onder
3. Een gasdetector is uitgerust met één of
meer sensoren (aftasters). Je plaatst
de sensor(en) bij voorkeur:
de motor te laten afzuigen. 8. Als we een controle op lekkage in de gas-
a. Zo dicht mogelijk bij het gebruikstoestel.
installatie willen uitvoeren,
b. In het laagst gelegen deel van de ruimte waarin
doen we dit met:
het gebruikstoestel staat.
a. Zeepsop.
c. Zo dicht mogelijk bij de stuurstand.
b. Een vlammetje.
d. Aan het plafond naast de rookmelder.
c. Een doekje met wasbenzine.
4. Voor ieder gasverbruikstoestel moet
9. Een goede gasleiding van de gasbun naar
een afsluiter zitten. Als verbinding tussen
deze afsluiter en het cardanisch
a. Een kunststof slang.
opgehangen verbruikstoestel mag
b. Een PVC pijp.
een rubberen gasslang worden gebruikt.
c. Een rubberen oranje slang.
Deze rubberen slang dient regelmatig
d. Een koperen pijp.
vernieuwd te worden en wel om de:
het gastoestel is gemaakt van:
a. 3 jaar. b. 5 jaar. c. 2 jaar. d. 4 jaar.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
13
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
10. Op onderstaande afbeelding zie je:
1.3.3 Verdrinking Als je aan het varen bent, is de kans dat je in het water valt duidelijk aanwezig. Denk niet dat je niets kan overkomen als je goed kunt zwemmen. Als je op ruim water zit, kan het heel lang duren voor je aan de kant bent. Je raakt snel onderkoeld en als gevolg
a. Een schotdoorvoer voor de gasleiding.
van de onderkoeling werken de spieren niet meer
b. Een verbindingsstuk voor de bliksemafleider.
en verdrink je. Hoe meer je beweegt, hoe meer koud
c. Een koppelstuk voor de dieselleiding.
water er langs je lichaam stroomt en hoe sneller je onderkoeld raakt.
11. Op welke plaats in het schip zal het
propaan- of butagas zich bij een gaslek
Als je in het water valt, is het belangrijk dat je
verzamelen?
- blijft drijven;
a. In de buurt van het lek.
- de warmte vasthoudt (foetushouding aannemen
b. Vooral in het laagste gedeelte van het schip.
en niet bewegen);
c. Voornamelijk boven in de kajuit.
- gezien wordt. De hoofdkleur van reddingsmiddelen is naar inter-
12. Een vaartuig is uitgerust met een inge -
nationaal gebruik oranje.
bouwde benzinemotor. Vóór je de motor
start, moeten met het oog op de veiligheid
REDDINGSMIDDELEN
één of meer handelingen worden verricht.
Reddingsvest
De belangrijkste is/zijn:
Een reddingsvest geeft een hoeveelheid extra drijf-
a. Benzinetank ontluchten en condenswater
vermogen die varieert van junior 100 Newton (10 kg)
aftappen.
tot senior 275 Newton (27,5 kg). Het vest is zo gecon-
b. Motorruimte ventileren.
strueerd dat de drenkeling ook in bewusteloze toe-
c. Smeeroliepeil en waterpeil controleren.
stand op zijn rug gaat drijven met het hoofd op een dikke kraag.
13. Wat is juist met betrekking tot de ont
Er zijn twee soorten:
luchting van een gasbun?
a. Een gasbun moet onderin een afvoer naar buiten hebben om bij mogelijke lekkage het gas af te voeren. b. Een gasbun moet bovenin een afvoer naar buiten hebben om bij mogelijke lekkage het gas af te voeren.
Besto 100N reddingsvest, niet opblaasbaar
Besto 150N reddingsvest, opblaasbaar
c. Een gasbun moet onderin een afvoer naar
Als een opblaasbaar reddingsvest goed onderhouden
buiten hebben om bij mogelijke lekkage het gas
wordt, is het even goed als een niet opblaasbaar vest.
af te voeren en bovenin een mogelijkheid om
Een automatisch opblaasbaar reddingsvest kan
verse lucht toe te laten.
ook manueel (met de hand) worden geactiveerd. In de meeste gevallen is dat een kwestie van trekken aan een touwtje.
14
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
Typeaanduiding drijfhulpmiddelen
Draagplicht reddingsvest
(pictogrammen)
Voor de pleziervaart geldt in het algemeen geen
50 N (5 kg) Zwemvest (geen REDDINGSVEST)
draagplicht voor een reddingsvest.
Alleen te gebruiken bij of op beschut water waar snel
Uitzondering: bij snelle open motorboten waarin de
hulp aanwezig is. Niet veilig bij bewusteloosheid. Bij
bestuurder staand stuurt, moet de bestuurder een
uitstek geschikt in situaties waar veel bewegings-
reddingsvest dragen.
vrijheid vereist is, zoals bij:
Snelle boten moeten voor alle opvarenden een red-
- kanoën en kayakken;
dingsvest onder handbereik aan boord hebben. Ze zijn
- surfen;
niet verplicht het te dragen (uitgezonderd de staande
- water- en jetskiën;
bestuurder).
- vissen en jagen aan de waterkant.
Voor alle andere pleziervaartboten geldt een aanbeveling om voor alle opvarenden een reddingsvest aan boord te hebben. Voor de beroepsvaart is het dragen van een reddingsvest wel verplicht. Reddingsboeien
100 N (10 kg) Reddingsvest
Er zijn twee soorten:
Geschikt bij of op binnenwater en beschut water. Geschikt voor kinderen (al vanaf een paar maanden) en volwassenen bij of op binnenwater en beschut water tijdens normale weersomstandigheden en bij het dragen van lichte kleding. Is zo ontworpen dat het een bewusteloze persoon op de rug draait. 150 N (15 kg) Reddingsvest
Ronde reddingsboeien
hoefijzervormige reddingsboei met drijflicht
Ronde reddingsboeien
Geschikt bij of op openwater en kustwater. Met zware,
In de beroepsvaart, zowel op zee als op binnenwater,
waterdichte kleding beperkt veilig bij bewusteloosheid.
worden altijd ronde reddingsboeien gebruikt met een
Geschikt voor kinderen en volwassenen bij of op
redelijk gewicht (2 à 3 kg), zodat je ze goed kunt werpen.
openwater en kustwater, voor zware weersomstan-
Om erin te kunnen komen, duw je de boei aan één
digheden en bij het dragen van bijvoorbeeld lichte
kant omlaag zodat de boei over je heen kiept.
regenkleding. Is zo ontworpen dat het een bewusteloze persoon op de rug draait.
Hoefijzervormige reddingsboeien Deze boeien zien we heel veel op jachten. Ze zijn meestal flexibel en licht. Omdat de boei aan één kant open is, kun je er makkelijk in komen. Er zit meestal een drijflicht met een lijntje aan vast. Het licht hangt altijd ondersteboven, want het lampje gaat vanzelf
275 N (27,5 kg) Reddingsvest
branden als het rechtop in het water drijft.
Voor op zee en extreem zware omstandigheden. Geschikt voor dragers van zware, waterdichte kleding. Onder vrijwel alle omstandigheden volkomen veilig bij bewusteloosheid.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
15
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Drijflijn
Parachutelichten Parachutelichten
(vuurwerkpijlen)
worden
aan
boord als noodsein gebruikt.
Radarreflector Een drijflijn aan een reddingsboei heeft voor- en nadelen.
Een radarreflector is aan te bevelen (op sommige
Voordelen:
wateren verplicht) en vergroot bij slecht zicht de
- De lijn blijft drijven en kan dus niet in
kans dat je schip wordt opgemerkt op het radar-
scherm van andere schepen. Eén van de eisen die
de schroef komen.
- De drenkeling kan zich aan de hele lengte
aan een radarreflector wordt gesteld, is dat die zo hoog
mogelijk geplaatst moet worden, ten minste 4 meter
van de lijn vastgrijpen.
Nadeel:
boven het water. Niet alle reflectoren zijn even goed.
- een lijn aan een reddingsboei kan tijdens
Onderstaand type werkt, mits goed opgehangen, goed.
het werpen in de knoop raken. Joon
Iemand die overboord slaat, is door de golfslag binnen een mum van tijd uit het zicht. Een joon maakt
Fout
de plaats waar de drenkeling overboord is geslagen
Goed
beter zichtbaar.
Hulp verlenen
Een joon is een soort oranje dobber van een meter of
De plicht om hulp te verlenen is vastgelegd in
drie met een fel knipperlicht bovenin. De joon wordt
het Wetboek van Koophandel. Als een ander schip in nood verkeert, moet een schipper altijd hulp verlenen,
Licht
tenzij daardoor zijn eigen schip en/of opvarenden in Vlag
gevaar komt/komen. Aanvaring Als er een aanvaring heeft plaatsgevonden, moeten volgens artikel 785 van het Wetboek van Koophandel de naam van het schip en de plaats van herkomst
Lijn Reddingsboei
aan de medebetrokkenen worden doorgegeven. Het zal duidelijk zijn dat dit artikel betrekking
Drijflichaam
heeft op beroepsvaartuigen waarvan de schippers (vaak ook eigenaars) geen vaste woon- en verblijf-
Gewichtje
plaats hebben. Bij aanvaringen tussen jachten onderling geef je je naam, adres en woonplaats door.
vaak met een touw aan de reddingsboei vastgemaakt.
Er is voor jachten geen verzekeringsplicht, zoals voor
Zo’n joon is vooral van belang als de drenkeling in
het wegverkeer. De risico’s (denk aan lichamelijk
het donker op stromend water overboord valt.
letsel of erger) zijn echter niet minder groot. Dus zorg voor een goede verzekering van je boot. De premies liggen veel lager dan bij autoverzekeringen.
16
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
TEST JEZELF
1.3.3
LES 1
6. Is een goed onderhouden automatisch
opblaasbaar reddingsvest even goed als
een vast, niet opblaasbaar reddingsvest?
a. Ja.
b. Nee.
1. Goedgekeurde reddingsvesten zijn zĂł
7. Kan een automatisch opblaasbaar
geconstrueerd dat de drenkeling in
reddingsvest ook manueel (met de hand)
bewusteloze toestand op de:
worden geactiveerd?
a. Rug komt te drijven.
a. Ja.
b. Nee.
b. Rug komt te drijven, waarbij het hoofd op de kraag komt te rusten.
8. Klopt het dat je met een reddingsboei met
c. Buik komt te drijven.
een drijflijn eraan een drenkeling naar
het schip toe kunt halen?
2. Het is aan te bevelen een reddingsboei
overdag te voorzien van een joon.
Een joon dient om:
a. Ja.
b. Nee.
9. Klopt het dat de drijflijn aan een reddings-
a. Het verlijeren van de boei tegen te gaan.
b. De ligging van de boei beter zichtbaar
a. Ja.
boei bij het werpen in de knoop kan raken? b. Nee.
te maken. c. Het drijfvermogen van de boei te vergroten.
10. Is het werpen van een ronde reddingsboei
makkelijker dan het werpen van een hoef-
3. De hoofdkleur van reddingsmiddelen is
ijzervormige reddingsboei?
a. Ja.
naar internationaal gebruik:
b. Nee.
a. Rood. b. Oranje.
11. Is het voor een drenkeling moeilijker om
c. Wit.
in een hoefijzervormige reddingsboei te
komen dan in een ronde?
4. Parachutelichten worden aan boord
a. Ja.
b. Nee.
gebruikt als:
a. Teken dat men niet kan manoeuvreren.
12. Kun je een relatief zware, ronde reddings-
b. Aandachtssein.
boei beter en gerichter werpen dan
c. Noodsein.
een lichte hoefijzervormige reddingsboei?
a. Ja.
b. Nee.
5. Een radarreflector moet aan boord van
een schip als volgt geplaatst worden:
13. Is het waar dat een lichte hoefijzervormige
a. Zo hoog mogelijk, ten minste 4 meter boven
reddingsboei bij slecht weer met veel wind
het water.
gemakkelijker wordt weggeblazen dan een
b. Zo ver mogelijk op het voorschip,
ronde reddingsboei?
minimaal 4 meter van de mast af.
a. Ja.
b. Nee.
c. Zo ver mogelijk op het achterschip, minimaal 4 meter van de mast af.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
17 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
14. Hoe moet een radarreflector
1.4.1 Motortechniek
geplaatst worden?
MOTORTYPES A. verbrandingsmotoren; B. elektromotoren.
A. Verbrandingsmotoren 1
2
Voor een verbrandingsmotor zijn nodig:
a. Dat kan op beide manieren (1 en 2), het maakt
- brandstof
- zuurstof (lucht)
geen verschil.
- smering
- ontsteking
b. Met de punt naar boven en naar voren (1). c. Vlak aan de onderkant, zoals je hem op
Brandstof
een tafel zet (2).
Soorten Benzine
15.Varen zonder reddingsvesten aan boord
De benzinemotor komt veel voor bij snelle motor-
is erg onverantwoord. Wat is het advies
boten. Benzine verdampt gemakkelijk. In een boot
betreffende het minimale aantal reddings-
kan de damp niet weg, zorg daarom vóór het star-
vesten dat je aan boord moet hebben van
ten voor een goede mechanische ontluchting van de
een klein schip?
motorruimte.
a. Eén voor degene die het schip bestuurt.
Bij een benzine motor wordt het explosieve gas-
b. Eén voor iedere opvarende.
mengsel in de cilinder door een elektrische vonk van
c. Eén voor iedere opvarende die aan dek
bougie tot ontbranding gebracht. Als de stroom uit
moet werken.
valt, is er geen vonk en stopt de motor.
16. Welke afgebeelde types vest zijn geschikt
als reddingsvest aan boord?
Diesel De dieselmotor wordt veel gebruikt voor kajuitjachten en grote schepen. Een dieselmotor is heel geschikt om lange tijd met een vast toerental te draaien. Diesel verdampt minder snel dan benzine
a. Alleen 100N, 150N en 275N zijn geschikt.
en het explosiegevaar is niet erg groot.
b. Alleen 150N en 275N zijn geschikt.
Een dieselmotor heeft geen bougies. Bij een diesel-
c. Alle vier zijn geschikt.
motor wordt het explosieve gasmengsel in de cilinder
d. Alleen 50N, 100N en 150N zijn geschikt.
door samenpersing van het gasmengsel tot ontbranding gebracht. Als een dieselmotor eenmaal loopt,
17. Om te voorkomen dat je bij
blijft hij lopen ook als de stroom uitvalt. Je hebt de
het onverwachts overboordslaan
accu alleen nodig om de motor te starten.
verdrinkt, kun je een reddingsvest of
een zwemvest aan doen. Wat is veiliger?
Verontreinigde brandstof
a. Het dragen van een reddingsvest is veiliger dan
De schone brandstof in de brandstoftank kan onge-
het dragen van een zwemvest.
merkt vervuild raken. Dat gebeurt met name als
b. Het maakt niet uit of je een zwemvest of
de boot een tijdje niet gebruikt is. In de tank vormt
een reddingsvest draagt. Beide zijn even veilig.
zich condenswater en het water gaat reageren met
c. Het dragen van een zwemvest is veiliger dan
de diesel waarbij troep (sludge) ontstaat. Het water
het dragen van een reddingsvest.
reageert ook met de ijzeren tank en er ontstaat roest.
18
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
De troep zakt naar beneden en je merkt er in eer-
en kan schade veroorzaken aan de motor. Het teveel
ste instantie niets van. Je merkt het pas als je gaat
aan olie wordt de cilinder ingeperst en verbrandt.
varen. Door de golven wordt de boot en brandstof
Er komt dan blauwe stinkende rook uit de uitlaat.
flink door elk geschud waardoor de filters verstopt raken en de motor bij gebrek aan brandstof uitvalt.
Olie vervangen
Hetzelfde gebeurt ook benzine. Benzine is maar
De olie in het carter zorgt
beperkt houdbaar en oude benzine gaat ‘vergom-
voor smering en raakt ver-
men’. Samen met andere vervuiling krijg dezelfde
vuild. Daarom is er een olie-
problemen als bij diesel.
filter ingebouwd dat het vuil
Houd aan het begin van het vaarseizoen de brand-
er grotendeels uithaalt.
stoffilters goed in de gaten.
De olie en ook het filter moeten, afhankelijk van het gebruik, bij de jaarlijkse beurt gecontroleerd worden en indien nodig vervangen.
Brandstoffilter Tussen
de
brandstof-
Gevaar
tank en de motor bevindt
Bij onvoldoende smering wordt de motor te heet en
zich een waterafscheider/
loopt vast.
brandstoffilter. In de tank kan door allerlei oorzaken
Controle - Zorg ervoor dat je de juiste smeerolie gebruikt.
water en vervuiling zitten. Het water bezinkt in de
- Controleer vóór het starten het oliepeil.
waterafscheider en de vervuiling wordt opgevangen
- Stop de motor als het controlelampje van het olie-
in het brandstoffilter.
peil gaat branden en vul eerst olie bij. - Controleer jaarlijks de kwaliteit van de carterolie en vervang die zo nodig.
Gevaar Benzine is relatief gevaarlijk, vooral bij inboord-
- Controleer jaarlijks het oliefilter en vervang
motoren. Omdat de motor zich in een afgesloten
die zo nodig.
ruimte bevindt, kan de benzinedamp (zwaarder dan lucht) niet weg. Benzinedamp plus zuurstof (lucht)
Zuurstof (lucht)
geeft een explosief mengsel. Vóór het
Elke verbrandingsmotor heeft lucht nodig. Die wordt
starten altijd van onderuit de motor-
aangezogen via een luchtfilter. Bij inboordmotoren of
ruimtedamp afzuigen met een vonk-
buitenboordmotoren in een bun moet je er altijd voor
vrije ventilator. Bij dieselmotoren is
zorgen dat er voldoende lucht bij de motor kan komen.
het explosiegevaar minder groot.
Controle
Controle
- Zorg ervoor dat er altijd voldoende lucht bij
- Zorg ervoor dat je de juiste brandstof gebruikt.
de motor kan komen.
- Controleer voor vertrek het brandstofpeil.
- Controleer jaarlijks het luchtfilter en vervang het indien nodig.
Oliedruk De oliedruk is mede afhankelijk van het oliepeil in het carter. Een te lage oliedruk is meestal het gevolg van een te laag oliepeil. De motor wordt dan te weinig gesmeerd, wordt daardoor te heet en loopt vast. Om je tijdig te waarschuwen gaat het oliedruklampje branden. Te veel olie geeft te veel oliedruk
Cursusboek Klein Vaarbewijs
19
LES 1
Warmte en koeling
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Wierfilter (wierbak of wierpot)
Alle verbrandingsmotoren moeten gekoeld worden. Bij scheepsmotoren gebeurt dat met behulp van het buitenwater. Vrijwel alle scheepsmotoren hebben een koelwaterpomp die buitenwater aanzuigt. Om te voorkomen dat het koelsysteem verstopt raakt, zit er tussen het inlaatkraantje en de koelwaterpomp een wierfilter of wierbak/wierpot. Afvoer opgewarmd koelwater Door een speciale koelwaterkraan in de scheeps-
Bij buitenboordmotoren en inboordmotoren (benzine
wand onder de waterlijn gaat het water via de wier-
en diesel) wordt het opgewarmde koelwater altijd
pot naar de koelwaterpomp en vandaar door de
afgevoerd via de uitlaat. Bij inboordmotoren zie je
motor of warmtewisselaar.
duidelijk water uit de uitlaat komen.
Bij een gesloten koelsysteem loopt het koelwater door
Als dat niet zo is, werkt de koeling niet.
een gesloten buizensysteem dat zich aan de buitenkant van de boot of in een bun bevindt. De buizen worden gekoeld door het langsstromende buitenwater.
Controlestraal De waterstraal die je ziet bij jetski’s en buitenboordmotoren is een controlestraal waaraan je kunt zien
Impeller
dat de waterpomp (koeling) goed werkt.
Het belangrijkste onderdeel van een koelwaterpomp is de impeller. Dat is een rubberen schoepenrad dat het water aanzuigt. De impeller heeft een beperkte levensduur en moet regelmatig vervangen worden.
Audio-alarm. Bij sommige motoren gaat er een luid alarmsein af V-snaar Bij de meeste inboordmotoren wordt de koelwater-
als de motor (het koelwater) te heet wordt. In dat geval moet je zo snel mogelijk stoppen.
pomp aangedreven met behulp van een V-snaar, die ook de dynamo aandrijft. Als de V-snaar niet strak
Gevaar
genoeg gespannen is, gaat hij slippen en werkt
Bevriezing. In de winter kan het water bevriezen,
de waterpomp (en de dynamo) en dus de koeling niet.
waardoor de motor beschadigd wordt. Daarom moet je het koelwatersysteem vóór de winter vullen met antivries. In de meeste gevallen kan dat door bij een draaiende motor via het wierpotje antivries toe te voegen. In het voorjaar niet vergeten om de toevoer van buitenwater weer open te zetten.
20
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
Schroefas en schroefaskoker
Controle - Controleer voor vertrek of de kraan voor het inlaten
De motor zit binnenin, de schroef aan de buitenkant
van koelwater open staat en kijk of de wierbak
van het schip. De verbinding wordt gevormd door
schoon is (geldt niet voor een gesloten koelsysteem).
de schroefas en deze loopt door een pijp, de schroefas-
- Kijk na het starten van de motor of het koel-
koker. Het is een min of meer open verbinding tussen
systeem werkt. Als er geen water naar buiten
buiten en binnen, met het risico dat er water naar
komt, werkt het koelsysteem niet.
binnen kan komen.
- Controleer de impeller (het rubberen schoepenrad
- Vetgesmeerd. Als bij een vetgesmeerde schroefas
in de waterpomp) eens per jaar en vervang die zo nodig.
de binnengland (binnenlager) te veel (meer dan
- Controleer bij een gesloten koelsysteem en
druppelgewijs) water doorlaat, moet je de pakkings-
semigesloten systeem (indirecte koeling door
drukker
buitenwater) voor vertrek het koelvloeistofniveau.
Bovendien moet je voor een goede werking om
- Controleer voor vertrek de aandrijfsnaar van de
de 6 motoruren de vetpers van de vetgesmeerde
koelwaterpomp (en de dynamo) op spanning en slijtage.
schroefaskoker aandraaien om extra vet in
- Controleer tijdens het varen regelmatig de koel-
de schroefaskoker te persen.
watertemperatuurmeter of het waarschuwings-
- Watergesmeerd. Een watergesmeerde schroef-
lampje; bij een te hoge temperatuur stoppen en
askoker heeft geen vetpers. Door een speciale
de oorzaak (laten) opsporen. Bij doorvaren kan
behandeling van de as en de binnenkant van
de motor vastlopen.
de koker komt er dankzij een speciale vetvrije
van
de
binnengland
aandraaien.
gland vrijwel geen water naar binnen.
Geluid Elke verbrandingsmotor maakt geluid en dat geluid
Gland (pakkingdrukker)
wordt gedempt door een goede uitlaat. Een lekkende
Om te voorkomen dat er water naar binnen komt, zit
uitlaat maakt veel herrie en bij kajuitboten kan door
er aan de binnenkant aan het uiteinde van de schroef-
een lekkende uitlaat koolmonoxide in de kajuit komen.
askoker een ring (gland). In de gland zit een vetkoord of touw. Door de ring aan te draaien wordt het koord/
Controle Laat jaarlijks je motor en uitlaat controleren door
touw zo stevig tegen de schroefas aangedrukt dat
een deskundig bedrijf; dat is goed voor het milieu en
het water er niet langs kan, terwijl de as wel rond
voor je gezondheid.
kan draaien.
Aandrijving
Slipkoppeling (slipslof) Als een draaiende schroef de grond raakt en dan
Keerkoppeling De motor is via een keerkoppeling aangesloten op
ineens met een klap tot stilstand komt, kan er zeer
de schroefas. De keerkoppeling zorgt ervoor dat je
ernstige schade ontstaan aan zowel de schroef als
de schroef in de vrijstand vooruit en achteruit kunt
de keerkoppeling en de motor. Daarom zijn tegenwoor-
zetten. De keerkoppeling bevat smeerolie en het olie-
dig de meeste buitenboordmotoren uitgerust met een
peil moet bij elke grote beurt gecontroleerd worden.
slipkoppeling (slipslof) in de schroef. Als de schroef de grond raakt, staat de schroef stil en draait door de slipkoppeling de as (waar de schroef op zit) en dus
Scheepswand
ook de motor gewoon door. Hierdoor wordt de schade Vetpers Schroefas Binnengland Schroefaskoker
Cursusboek Klein Vaarbewijs
beperkt, het kost je hooguit een nieuwe slipkoppeling. Hetzelfde systeem komt ook voor bij schroeven voor inboordmotoren.
21 
LES 1
Breekpen
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
STUURINRICHTING
Bij oude buitenboordmotoren zie je in de schroef
Een boot stuur je:
vaak een breekpennetje zitten; als de schroef de grond
- met behulp van een roerblad;
raakt, breekt het pennetje, waardoor de schroef niet
- met behulp van een voortstuwingsmechanisme
meer draait, maar het asje en de motor wel.
(schroef of straal).
A. Sturen met behulp van een roerblad Een roerblad is niets anders dan een plank/plaat die verticaal in het water steekt en die je naar rechts
Buitenboordmotor
(stuurboord) en links (bakboord) kunt draaien. Bij
Motorbun
vooruitvaren gaat bij stuurboordroer de achterkant van het schip naar links en de voorkant naar rechts. Je kunt met behulp van een roerblad alleen sturen als er water langs het roerblad stroomt (roerdruk). Nadeel van een roerblad: als je geen of weinig snelheid door het water maakt, werkt het roer niet of nauwelijks.
Meestal hang je de buitenboordmotor aan de achterkant (spiegel) van de boot. Dat is een kwetsbare plaats en daarom kiezen mensen vaak voor een motor
Type roer Aangehangen roer
in een bun. Een bun is een vierkante koker die in een
Een aangehangen roer hangt aan de achterkant van
vierkant gat in de bodem is gelast. Als een buiten-
de boot (spiegel) en wordt meestal bediend met een
boordmotor in zo’n motorbun is geplaatst, moet je er
helmstok.
speciaal op letten dat de bun voldoende toevoer van buitenlucht heeft. Naast de motorbun kennen we ook de gasbun.
B. Elektromotoren
Aangehangen roer.
Doorgestoken roer.
We zien langzaam maar zeker steeds meer elektromotoren in de watersport. De moderne elektromotor
Doorgestoken roer
met krachtige, onderhoudsvrije accu’s kan, als het
Bij een doorgestoken roer zit het roerblad in het mid-
gaat om beperkt vermogen, goed concurreren met
den aan de achterkant onder het schip. In de meeste
de verbrandingsmotor. De actieradius is beperkt,
gevallen zit er een pijp waar een stang doorheen
maar met een flinke hoeveelheid batterijen kun je
loopt. Aan de onderkant van de stang (roerkoning)
toch heel wat uren (6 tot 10 ) varen.
is het roerblad bevestigd, aan de bovenkant het
De voordelen zijn duidelijk:
bedieningsmechanisme.
- stil; - geen verbrandingsgassen; - weinig onderhoud.
Bediening roer Met helmstok
De nadelen zijn:
Aan de bovenkant van het roer zit de helmstok waar-
- beperkte actieradius;
mee je het roerblad naar rechts en links kunt bewegen.
- opladen kost relatief veel tijd; - hoge kosten nieuwe accu’s; - beperkt vermogen.
22
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Let op: als je de helmstok naar bakboord (links) beweegt, geef je stuurboord roer. Het roerblad gaat
LES 1
Hulpmiddelen bij het sturen met een roer Boeg- en hekschroeven
naar stuurboord (rechts) en je maakt, vooruitvarend, een bocht naar rechts. Voordeel Sturen met een helmstok is heel direct en vraagt weinig onderhoud. Nadeel Bij wat grotere boten kan er veel druk op het roer komen te staan, waardoor je veel kracht moet uitoefenen.
Boeg- en hekschroeven zijn schroeven die dwars op de vaarrichting staan. Een boegschroef zit aan de voorkant, een hekschroef aan de achterkant. Ze worden
Met stuurwiel Om met een stuurwiel het roer te kunnen bedienen,
vooral toegepast bij schepen die sturen met een roer.
wordt er aan de roerkoning een horizontaal wiel of
Het nadeel van een roer is dat het alleen werkt als
horizontale stang bevestigd. Vervolgens wordt een
je snelheid maakt door het water. Met boeg- en hek-
koppeling gemaakt met het stuurwiel.
schroeven kun je ook stilliggend en langzaam varend prima manoeuvreren. Twee motoren en twee schroeven Boten die zijn uitgerust met twee schroeven (één links en één rechts) kunnen prima manoeuvreren door bij een bocht naar rechts de linkerschroef sneller te laten draaien en omgekeerd.
Dat kan met kabels, kettingen, tandwielen, trek-
Schroefwater
duwkabels of hydraulisch. Zo’n bedieningssysteem is
Bij een roer en een vast opgestelde schroef kun je
meestal mooi onderdeks weggewerkt. Als je het stuur-
door de motor even flink vooruit te laten draaien
wiel rechtsom draait, geef je stuurboord roer. Het roer-
‘kunstmatig’ water langs het roer laten stromen.
blad gaat naar stuurboord (rechts) en je maakt, voor-
Op deze manier kun je de achterkant van het schip
uitvarend, een bocht naar rechts.
naar links en rechts laten bewegen.
Voordeel De druk op het roer wordt door de overbrenging gereduceerd. Die werkt als een soort stuurbekrachtiging.
Stuurautomaat Een stuurautomaat is een prima hulpmiddel bij lange tochten over open water. De stuurautomaat
Nadeel De overbrenging is redelijk complex; als er iets aan
reageert op een aangekoppeld elektronisch kompas
de kabels of hydrauliek kapot gaat, ben je stuurloos.
en zorgt ervoor dat het schip op koers blijft. Vertrouw niet blindelings op de stuurautomaat en
Controle Laat de verbinding tussen stuurwiel en roerkoning
controleer regelmatig of de gevolgde koers onge-
regelmatig controleren, zeker als je merkt dat het roer
veer klopt met die op het stuurkompas. Er zijn door
stroef gaat of als er veel speling op zit.
stroom, wind en golven verschillen tussen de ingestelde koers op de stuurautomaat en de kompaskoers.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
23
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
B. Sturen met behulp van een voortstuwingsmechanisme (schroef of straal)
Controle Laat de verbinding tussen stuurwiel en motor, hekdrive of straalpijp regelmatig controleren, zeker als
Om met een schroef of straal te kunnen sturen, moet
je merkt dat het sturen stroef gaat of als er veel
je de schroef of straal naar links en rechts kunnen
speling op het stuur zit.
bewegen. Bij een kleine boot met aangehangen buitenboordmotor is dat heel simpel. Als je bij het vooruitvaren de motor (en dus ook de schroef) naar rechts draait, gaat de achterkant
CONTROLES EN MAATREGELEN BIJ AFMEREN VOOR LANGERE TIJD Buitenboordafsluiters
van de boot naar links en de voorkant naar rechts.
Als een afsluiter openstaat en de slang lekt, zinkt
Als de aandrijving voorzien is van een keerkoppeling,
de boot. Zeker als je voor langere tijd van boord gaat,
kun je de motor met een hendel in z’n vooruit of ach-
moeten alle buitenboordafsluiters dicht zijn. Enkele
teruit zetten. Bij kleine buitenboordmotoren zonder
belangrijke afsluiters zijn:
keerkoppeling kun je de motor 180° draaien om achteruit te varen.
Buitenboordafsluiter koelsysteem Deze zit ergens in de motorruimte.
Voordeel
Buitenboordafsluiters onderwatertoilet
Het grote voordeel van het sturen met schroef of straal
Er zitten twee afsluiters, één voor het inlaten van
is dat je erg wendbaar bent, ook bij lage snelheden.
spoelwater en één voor het naar buiten pompen van het vuile water; toiletwater lozen in het buiten-
Nadeel Het nadeel is dat je stuurloos bent als de motor uitvalt.
water mag niet meer; heb je zo’n toilet aan boord, gebruik het dan niet en zorg ervoor dat beide kranen dicht zijn.
Toepassing
Buitenboordafsluiter voor spoelbakje keukentje (kombuis) Ook deze afsluiter niet vergeten dicht te draaien.
Kleine bootjes.
Snelle boten.
Motorruimte Controleren op: - olie- en (koel)waterlekkages; - lekkage binnenglandschroefas; - lekkage brandstofslangen; - of de brandstoftoevoerkraan dichtgedraaid is
Jetski’s en waterscooters.
bij het verlaten van de boot.
Sturen met schroef of straal zie je vooral bij: - kleine bootjes met buitenboordmotor; je stuurt met de bedieningshendel/gashendel van de buiten-
Gasinstallatie Alle gasflessen dichtdraaien.
boordmotor; - snelle boten met buitenboordmotor of hekdrive; deze boten zijn meestal voorzien van een stuurwiel; - jetski’s en waterscooters met waterjetmotor: je stuurt met een ‘gewoon’ stuur; door het stuur te bewegen, beweegt ook de jetstraal.
24
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Het schip
LES 1
4. Een keerkoppeling dient om:
Controleer:
a. Een trillingsvrije verbinding te maken tussen
- Is het schip goed afgemeerd en kan het niet naar
schroefas en motor.
voren of achteren bewegen?
b. De draairichting van de schroefas te
- Hangen de stootwillen (fenders) op de juiste
kunnen veranderen.
plaats en op de juiste hoogte?
c. Een waterdichte doorvoer voor de schroefas
- Schuren (schavielen) de landvasten niet ergens
te kunnen maken.
over de boot of steiger waardoor ze op den duur kunnen breken?
5. Een wierfilter dient om:
- Zit er wel voldoende rek op de landvasten?
a. Te voorkomen dat er vuil in het koelsysteem komt. b. Het water in een ‘gesloten’ koelsysteem te filteren. c. Vuil uit de smeerolie te filteren.
TEST JEZELF
d. Vuil uit de dieselolie te filteren.
1.4.1
6. Als je een buitenboordmotor in een motor-
bun plaatst, moet je er speciaal op letten dat:
a. De uitlaat van de motor boven water blijft. 1. Bij het van boord gaan na een vaartocht
b. De bun voldoende toevoer van buitenlucht heeft.
c. Het deksel van de bun goed sluit zodat er geen
sluit je bij voorkeur:
a. Alle buitenboordafsluiters af.
water binnen kan komen.
b. De buitenboordafsluiters van het onderwater-
d. De motor voldoende uit het zicht is.
toilet af. c. De buitenboordafsluiters van de motor af.
7. Je vaart met een motorboot en je weet dat
de V-snaar die de dynamo en waterpomp
2. Het smeeroliepeil moet regelmatig gecon-
aandrijft te veel speling heeft. Vervolgens
zie je op een van de metertjes dat
a. Voldoende smering, alleen wordt de olie te warm.
de temperatuur van de koelvloeistof
b. Onvoldoende smering, waardoor de olie niet
onverantwoord hoog oploopt.
voldoende op bedrijfstemperatuur komt.
Dat komt waarschijnlijk door:
c. Onvoldoende smering en te weinig motorkoeling.
a. Een verstopt wierpotje of de te slap gespannen
troleerd worden. Een te laag peil geeft:
V-snaar. 3. Waarom is het belangrijk te zorgen voor
b. Te weinig stroom doordat de dynamo niet
goed werkt.
voldoende luchttoevoer in de motorruimte?
a. Omdat die een goede afvoer van eventuele
c. Een te lage oliedruk.
uitlaatgassen bevordert. b. Omdat de motor anders niet voldoende verse
8. Op het instrumentenpaneel kan zich
lucht krijgt en dan niet goed loopt.
een controlelampje voor de oliedruk
c. Omdat de motor anders te warm wordt.
bevinden. Als dit lampje bij draaiende
motor gaat branden, is:
a. De oliedruk te laag. b. De oliedruk te hoog. c. Het smeerolieniveau te hoog.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
25
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
9. Je vaart met een dieselmotor en
1.4.2 Basiskennis
de dynamo gaat stuk. Kun je rustig doorvaren of moet je onmiddellijk stoppen omdat het gevaar bestaat dat de motor vastloopt?
elektrotechniek
a. Je kunt rustig doorvaren en de accu regelmatig
A. Spanningsbron
met walstroom en een acculader opladen.
De spanning komt van een spanningsbron, die kan zijn:
b. Onmiddellijk stoppen want de motor kan over-
- een accu: gelijkspanning, meestal 12 Volt
verhit raken en vastlopen.
- een stopcontact op de steiger (walstroom): wissel-
c. Je kunt niet doorvaren want de motor valt uit
spanning, meestal 230 Volt.
als de dynamo stuk gaat. Accu’s (12 Volt) voor kleine boten 10. Je vaart met een dieselmotor en het lampje
In principe is de accu bestemd voor de stroomvoorzie-
van de oliedruk gaat branden. Kun je rustig
ning tijdens het varen; in de haven kun je gebruik
doorvaren of moet je onmiddellijk stoppen om-
maken van walstroom.
dat het gevaar bestaat dat de motor vastloopt? a. Je kunt rustig doorvaren en als je in een haven bent de monteur laten kijken wat er aan de hand is. b. Zo snel mogelijk stoppen en het oliepeil controleren want de motor kan oververhit raken en vastlopen.
Kleine (zeil)boten zijn meestal uitgerust met twee
c. Je kunt niet doorvaren want de motor valt uit
12-Volt accu’s:
als het lampje van de oliedruk gaat branden.
- een startaccu om de motor te starten; - een lichtaccu voor licht, radio, e.d.
11. Een motor kan oververhit raken.
De twee accu’s zijn niet aan elkaar gekoppeld.
De oorzaak kan zijn:
Het voordeel is dat als je het licht per ongeluk laat
a. Een vervuild wierfilter
branden en de lichtaccu leegloopt, je toch gewoon
b. Een vervuild brandstoffilter
de motor kunt starten. De accu’s worden net als bij
c. Een kapotte brandstofpomp
een auto automatisch opgeladen door de dynamo, die als de motor draait stroom levert.
12. Een motor kan door verschillende oor-
Als de motor niet gebruikt wordt en je toch veel
zaken oververhit raken. De oorzaak van
stroom gebruikt, kun je de accu’s met een 12-Volt
oververhitting kan zijn:
acculader één voor één opladen.
a. Vervuilde brandstof b. Te weinig motorolie
Knalgas
c. Een slechte accu
Bij het opladen van accu’s kan het zeer explosieve knalgas (zuurstof + waterstofgas) ontstaan. Zorg er-
13. Je hebt een tweemotorig schip en je wilt
voor dat de accu’s in goed geventileerde ruimtes
vooruitvarend over bakboord (links) draaien.
staan zodat het knalgas direct wordt afgevoerd.
De kortste bocht krijg je door: a. De linker gashendel in z’n achteruit en
Parallelschakeling
de rechter gashendel in z’n vooruit te zetten.
Als je veel stroom gebruikt en weinig op de motor
b. De linker gashendel in z’n vooruit en de rechter
vaart (zeilboot), kun je twee lichtaccu’s nemen die
gashendel in z’n achteruit te zetten.
je parallel schakelt. Bij parallelschakeling blijft de
c. De linker gashendel in z’n vrijloop en de rechter-
spanning 12 Volt. Het voordeel is dat het twee keer
gashendel in z’n vooruit te zetten.
zo lang duurt voordat ze leeg zijn. Bij parallel-
26
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
schakeling koppel je twee accu’s van 12 Volt aan
LES 1
B. Stroomsterkte
elkaar door de plus met de plus en de min met de min
Stroomsterkte wordt uitgedrukt in
te verbinden; de combinatie levert twee keer zoveel
Ampère (A). Als je een apparaat op
vermogen (kracht). Een combinatie van twee parallel-
een spanningsbron aansluit, gaat er
geschakelde accu’s laad je op met een 12 Volt-acculader.
een stroom (Ampère) lopen. De hoeveelheid stroom is afhankelijk van het apparaat.
+
Hoe meer Watt, hoe meer stroom het apparaat
+
verbruikt. 12V
12V
-
C. Capaciteit Een grote accu kan meer stroom leveren dan een
-
kleine. De ‘zwaarte’ van de accu wordt uitgedrukt in Ah (Ampère per uur). Een accu van 60 Ah kan meer
Controle Vóór vertrek controleren of alle accu’s goed geladen
stroom leveren dan een accu van 40 Ah. De grootste
zijn. Vrijwel alle boten zijn voorzien van een metertje
‘stroomvreter’ is in het algemeen de startmotor.
waarop je de laadtoestand van de accu’s kunt aflezen.
Een startmotor voor een zware motor van bijvoor-
Tijdens het varen controleren of de accu’s bijgeladen
beeld 200 PK gebruikt veel stroom en heeft een zware
+
-
-
+
worden. Het kan voorkomen dat door een te slappe
accu nodig. Kijk in de gebruiksaanwijzing van de motor
V-snaar de dynamo niet aangedreven wordt en dus
wat de minimumcapaciteit (Ah) van de accu moet zijn.
12V
12V
geen stroom levert.Vaak is er een laadcontrolelampje dat gaat branden als de dynamo niet laadt.
Kabels
De boot kan ook uitgerust zijn met een metertje dat
Heb je veel stroom nodig, gebruik dan dikke draden/
de laadspanning aangeeft.
kabels. Startkabels zijn altijd dik. Heb je maar weinig stroom nodig, gebruik dan dunne draden, bijvoor-
Accu’s voor grote schepen
beeld het oplaadsnoertje van je mobiele telefoon. Als je
Grote schepen met zware motoren hebben vaak een
een apparaat dat veel stroom gebruikt (veel Watt)
24 Volt-installatie. Je kunt met twee 12 Volt accu’s + +
aansluit met te dunne draden, kunnen de draden zo
een 24 Volt spanningsbron maken.
warm worden dat er brand ontstaat. Als je een appa-
12V
raat van bijvoorbeeld 100Watt (geschikt voor 12 V
12V
en 230 V) aansluit op een 12 Volt-installatie, moet
Serieschakeling Als je twee accu’s van - 12 Volt aan elkaar kop-
je de dikke draden gebruiken, de dunne draden zijn
pelt door de + van de één te verbinden met de –
voor 230 Volt.
van de ander, is de spanning aan de uiteinden 24 Volt (zie tekening). Je laadt deze accucombinatie
Polariteit
door een 24 Volt-acculader aan te sluiten op de +
Een accu heeft een positieve en een negatieve pool.
uiterst links en de – helemaal rechts.
Bij bepaalde apparaten, zoals marifoon en radio, moet je rekening houden met de polariteit. Dat bete-
+
-
-
+
kent dat je de ene draad moet aansluiten op de plus en de andere op de min. Meestal staat dat wel op
12V
12V
het apparaat. Doe je dat niet, dan werkt het apparaat niet. In de meeste gevallen brandt dan bij het inschakelen de smeltveiligheid door.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
27
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Smeltveiligheid (zekering)
2. Je hebt een apparaat dat zowel op 230 V
Een smeltveiligheid brandt door bij teveel stroom
als op 12 V werkt. Aan het apparaat zitten
(kortsluiting), maar ook als een apparaat verkeerd
twee aansluitkabels, een dikke en
is aangesloten.
een dunne kabel. Welke van de twee moet je
gebruiken als je hem aansluit op 12 Volt?
a. De dunne. b. De dikke. Controle
c. Kan allebei.
- Accu’s slijten en moeten op een gegeven moment vervangen worden.
3. Je huurt een voor jou onbekende boot,
- Laat bij een grote onderhoudsbeurt de conditie
waarin twee in serie aan elkaar
van elke accu controleren.
gekoppelde 12 Volt-accu’s staan.
De accu’s raken leeg. Er is een 12 Volt /
24 Volt-acculader aanwezig.
D. Walstroom (230 V) Veel boten zijn voorzien van een 12 Volt-installatie
12V 105Ah
voor het varen en een 230 Volt-installatie voor gebruik van walstroom. Op een 230 Volt-installatie
-
12V 105Ah
+
-
+
kun je gemakkelijk alle apparaten aansluiten die je ook thuis gebruikt (elektrisch kacheltje, TV, magnetron enz.). Je kunt de walstroom prima gebruiken om
met behulp van een acculader je accu’s bij te laden.
a. Ja, als je de acculader aansluit op de meest
Kun je deze acculader gebruiken?
linkse – pool en de meest rechtse + pool en de lader op 12 Volt zet. b. Nee. c. Ja, als je de acculader aansluit op de meest linkse – pool en de meest rechtse + pool en
Controle - Controleer of er een goede walstroomkabel van
de lader op 24 Volt zet.
de juiste dikte en voorzien van de juiste stekkers aan boord is. Ga niet rommelen met verlengsnoeren.
4. Is dit een 24 Volt-systeem? a. Ja.
b. Nee.
+
-
12V
TEST JEZELF
1.4.2
5. Is dit een parallelschakeling? a. Ja.
b. Nee.
1. Een apparaat van 200 W is met een verleng
snoer aangesloten op 230 Volt. Je kunt
het apparaat omschakelen van 230 naar
12 Volt. Kun je voor het aansluiten op
12 Volt hetzelfde snoer gebruiken?
a. Je moet een dunnere bedrading gebruiken. b. Je kunt dezelfde bedrading gebruiken. c. Je moet een dikkere bedrading gebruiken. 28
Cursusboek Klein Vaarbewijs
-
+
12V
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
6. Er zijn 2 accu’s van 12 Volt getekend
LES 1
1.5.1 Milieu
die met kabels aan elkaar zijn gekoppeld
en wel zo dat ze in serie staan.
‘Ons milieu is ons lief’, dat moet zeker gelden voor
Je hebt een acculader die op 12V of 24V
de watersporter. Respecteer je medewatersporter
geschakeld kan worden.
en de natuur.
12V 105Ah
-
12V 105Ah
-
+
Emissie
+
Een goed onderhouden en goed afgestelde motor geeft weinig emissies. Je kunt dat aan de uitlaatgassen zien. Die gassen moeten kleurloos zijn. Zwarte,
Om de accu’s op te laden moet de acculader blauwe of witte rook geeft aan dat er iets mis is met
op de volgende stand worden gezet:
de motor. Laat de motor niet onnodig draaien en
a. Als je snel wilt laden op 24 Volt,
zet de motor af als je afgemeerd bent. Vaar rustig,
anders op 12 Volt.
hoe meer toeren, hoe meer uitstoot van kwalijke gassen.
b. Op 12 Volt c. Op 24 Volt
Lozingsverbod Er geldt een lozingsverbod voor alle pleziervaart op alle
7. Er zijn 2 accu’s van 12 Volt getekend, die
Nederlandse binnenwateren voor:
met kabels aan elkaar zijn gekoppeld en
- Toiletwater, gebruik onderwatertoilet is verboden.
wel zo dat ze parallel staan. Je hebt een
- Bilgewater, met olie en/of brandstof vervuild water
acculader die op 12V of 24V geschakeld
dat zich onder in het schip (de bilge) verzamelt.
kan worden.
Alle nieuwe pleziervaartuigen met pomptoilet zijn voorzien van een vuilwatertank die in jachthavens via +
+
12V
een speciaal uitpompstation kan worden leeggepompt. 12V
In de jachthavens vind je ook speciale plaatsen waar je het bilgewater kunt lozen.
-
-
Andere toilet oplossingen - Chemisch toilet of droog toilet: alle jachthavens
Om de accu’s op te laden moet de acculader zijn net als campings voorzien van stortplaatsen
op de volgende stand worden gezet:
voor chemische en droge toiletten.
a. Op 12 Volt.
- De puts/emmer: je kunt bij hoge nood ook de puts
b. Op 24 Volt.
gebruiken maar let op; je mag de puts niet leeg-
c. Als je snel wilt laden op 24 Volt,
gooien in het water. Ook voor de puts geldt,
anders op 12 Volt.
leeggooien in stortplaats op de wal. - Plaszak: gebruikte plaszak inleveren op de haven. Overboord plassen valt onder ‘wild plassen’ en is altijd en overal verboden. Ander afvalwater Ander afvalwater zoals afwaswater, douchewater en schrobwater mag voorlopig nog wel geloosd worden maar liever niet.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
29
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Geluidsoverlast
2. Aan de kleur van de uitlaatgassen kun je zien
Het kan zo heerlijk stil zijn in de natuur. Laten we er
of de motor goed is afgesteld en weinig
met z’n allen aan meewerken dat zo te houden. Goed
emissie geeft. De uitlaatgassen moeten:
motoronderhoud voorkomt onnodig veel motorla-
a. Kleurloos zijn.
waai. Probeer ook het geluid van de radio en gesprek-
b. Wit zijn.
ken binnen de perken te houden.
c. Blauw zijn. d. Zwart zijn.
Schadelijke waterbewegingen Hard varen kost heel veel brandstof en geeft bij niet
3. Het toiletwater mag:
planerende schepen ook onnodig veel golven. Dat is
a. Rechtstreeks in het oppervlaktewater
schadelijk voor de oevers en irritant voor medewater-
geloosd worden.
sporters als kanovaarders en zeilers.
b. Alleen buiten de haven rechtstreeks in het oppervlaktewater geloosd worden. c. Nooit rechtstreeks in het oppervlaktewater
TEST JEZELF
1.5.1
geloosd worden. 4. Het overboord pompen van bilgwater
(water met olieresten uit de motorruimte) is:
1. Je vaart met een boot zonder toilet.
a. Toegestaan op open water.
Je hebt hoge nood en wilt overboord
b. Toegestaan op alle vaarwateren.
urineren. Mag dit?
c. Nooit toegestaan; het moet afgevoerd worden
a. Mag wel, maar buiten het vaargebied.
naar de daarvoor bestemde plaatsen.
b. Mag alleen daar waar speciale borden en
d. Altijd toegestaan; behalve in een haven.
tekens staan. c. Mag op een rustige plek. d. Mag niet; je moet de urine opvangen en op de wal op een daarvoor bestemde plaats afvoeren.
30 
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
1.6.1 Waterkaarten
LES 1
Actuele hoogte of diepte Als er in je vaargebied bruggen voorkomen, is het
HOOGTES EN DIEPTES
wel belangrijk om van tevoren te bekijken of je er
Op de weg gebruik je een wegenkaart, op het water
onderdoor kunt. De hoogte die op de waterkaart
een waterkaart. Op zo’n waterkaart staat allerlei
staat is niet betrouwbaar.
belangrijke informatie, zoals de diepte van het vaar-
Voorbeeld
water en de doorvaarthoogte van bruggen. Bij het
Als je met een zeilboot die inclusief mast 90 dm hoog
maken van een kaart gaat de Hydrografische Dienst
is, onder een brug door moet die volgens de kaart 91 dm
uit van een gemiddelde waterstand, het kanaalpeil
hoog is, betekent dat niet dat je altijd onder de brug
(KP) of stuwpeil (SP). Omdat de waterstanden op de
door kunt varen. De kans dat je er niet onderdoor
binnenwateren variëren, kunnen we niet blind varen
kunt, is zo’n 50%. Dat heeft alles te maken met de
op de gegevens die op de kaart zijn vermeld.
waterstand op de dag waarop je gaat varen. Als het water dan lager is dan normaal, kun je prima onder de brug door, maar als het hoger is dan normaal gaat het niet lukken. Normaal De ‘normale waterstand’ noemen we bij kanalen het KanaalPeil (KP) en bij rivieren het StuwPeil (SP). Het kanaalpeil of stuwpeil wordt gegeven ten opzichte van het NAP (de zeespiegel). In het westen van ons land is het kanaalpeil/stuwpeil vaak onder NAP en in het oosten altijd boven NAP. Het kanaalpeil/stuwpeil staat altijd op de waterkaart. In alle vaarwateren staan peilschalen waarop je kunt aflezen wat de werkelijke waterstand is. Als op de waterkaart staat ‘kanaalpeil : NAP + 10’, dan betekent dat dat de gemiddelde waterhoogte NAP + 10 dm is. Om erachter te komen of het water
Onder NAP
Boven NAP
op een bepaalde dag hoger of lager dan ‘normaal’ (KP) is, kijk je op de peilschaal aan het begin van de haven. Als je daar afleest NAP + 26, dan
Als er staat ‘diepte 15 dm’, betekent dat, dat het
weet je dat je op die dag niet onder de brug door
water bij een ‘normale’ waterstand 15 dm diep is.
kunt want het water staat 16 dm hoger dan nor-
In een droge zomer kan het water wel een meter
maal. De ruimte onder de brug is dus geen
(10 dm) lager staan en dan is het nog maar 5 dm
91 dm maar slechts 91 dm min de stijging van 16 dm is
diep. Daarom moet je vóór het wegvaren weten of het
75 dm. Dat is te weinig voor een boot met een hoogte
water hoger of lager staat dan normaal. De werke-
van 90 dm.
lijke waterstand (WW) kun je aflezen op de blauwe peilschalen* die her en der langs de kant staan.
Berekeningen
De werkelijke waterstanden worden aangegeven ten
Bij alle hoogte- en diepteberekeningen gaat het maar
opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
om één ding en dat is de vraag: staat het water hoger of lager dan normaal (KP) en hoeveel hoger of lager.
*
Foto’s peilschalen van Langcat emaille.
We hebben een aantal examenvraagstukken voor je uitgewerkt.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
31
LES 1
Voorbeeld l
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
Voorbeeld 3
Bij een vaste brug op de waterkaart staat: H 30. De
Je nadert een sluis die de verbinding vormt tussen
doorvaarthoogte geldt ten opzichte van het kanaal-
twee kanalen met verschillend peil. Uit de gegevens
peil (KP), waarvan gegeven is: KP = NAP - 5 dm.
in Wateralmanak deel 2 blijkt, dat aan jouw zijde
Op de peilschaal bij de brug lees je af dat de werkelijke
van de sluis het kanaalpeil (KP) gelijk is aan NAP
waterstand (WW) NAP + 1 dm is. Als de maximum-
+ 1 dm en het kanaalpeil (KP) aan de andere zijde
hoogte van je schip 22 dm boven water bedraagt,
gelijk is aan NAP + 3 dm. Bij de sluis is een peil-
hoeveel dm speling heb je dan onder de brug bij
schaal aangebracht waarop je kunt zien dat de wer-
doorvaart?
kelijke waterstand aan jouw zijde van de sluis NAP
Uitwerking
- 1 dm is. Veronderstel dat de werkelijke waterstand
De grote vraag is: staat het water hoger of lager dan
aan de andere zijde van de sluis gelijk is aan KP.
‘normaal’ (KP) en hoeveel?
Hoeveel dm zal je schip bij het schutten in de sluis
‘Normaal’ (KP) is de waterstand NAP - 5 dm
dan stijgen of dalen?
Nu is de waterstand NAP + 1 dm. Dat is 6 dm hoger
Uitwerking
dan normaal. Dus is de ruimte onder de brug kleiner:
De werkelijke waterstand aan jouw kant is NAP - 1 dm
geen 30 dm, maar 30 - 6 dm = 24 dm.
en aan de andere kant is de werkelijke waterhoogte
Je boot is 22 dm hoog en je houdt dus 2 dm over.
NAP + 3, het hoogteverschil is dus 4 dm. Je gaat bij het schutten 4 dm omhoog.
Voorbeeld 2 In het Merwedekanaal bezuiden de Lek van Vianen
Voorbeeld 4
naar Arkel bevindt zich een vaste brug. Je wilt met
Op de waterkaart staat bij een kanaal vermeld:
staande mast (hoogte 7,20 meter) onder die brug door.
D 12. Op de kaart staat dat de dieptes gegeven zijn
De op de kaart aangegeven brughoogte is: H = 75 en
ten opzichte van het kanaalpeil. KP = NAP + 2 dm.
op de kaart staat KP = NAP + 8. Verder weet je dat
In het kanaal is een peilschaal aangebracht, waarop
de waterhoogtes kunnen variëren van NAP + 6 tot
staat dat de werkelijke waterstand (WW) gelijk is aan
NAP + 12. Bij passage van de brug wil je een mini-
NAP. De diepgang van het schip is 7 dm. Hoeveel
male veiligheidsmarge van 1 dm hebben. Welke
water heb je bij de doorvaart door het kanaal onder
maximale waterstand boven NAP moet je aflezen (of
de kiel?
navragen) bij de sluis van Vianen om veilig met staande mast onder de vaste brug door te kunnen varen? Uitwerking
Uitwerking De grote vraag is: staat het water hoger of lager dan ‘normaal’ (KP) en hoeveel?
Hoeveel mag het water maximaal stijgen om nog net
De ‘normale’ waterstand (KP) is NAP + 2 dm.
veilig onder de brug door te kunnen?
Nu is de waterstand gelijk aan NAP, zeg maar NAP
Bij een ‘normale’ waterstand is er 75 dm ruimte
+ 0 dm. Het water staat dus 2 dm lager dan normaal.
onder de brug en om er veilig onderdoor te kunnen
Het is dus niet 12 dm diep maar slechts 10 dm diep.
heb je 72 dm plus 1 dm speling is 73 dm nodig. Het
Het schip steekt 7 dm diep en er blijft dus 3 dm over.
water mag dus 2 dm stijgen. De ‘normale’ waterstand (KP) is NAP + 8 en daar mag nog 2 dm bij en dat is dan een waterstand van NAP + 10.
32
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
SCHAAL
Voorbeeld 5 Je vaart op een kanaal en nadert een brug. Op de
De schaal geeft aan hoe gedetailleerd een kaart is.
waterkaart staat: brug H 12. De doorvaarthoogte is
Er moet gerekend worden van centimeters naar meters
gegeven in decimeters ten opzichte van het kanaal-
en kilometers.
peil (KP). KP = NAP - 2 dm. Op de peilschaal bij de
Een schaal van 1 : 50.000 betekent dat 1 cm op
brug zie je dat de waterstand NAP + 2 dm is.
de kaart gelijk is aan 50.000 cm in werkelijkheid.
Wat is nu de doorvaarthoogte?
Omrekenen: 50.000 cm
=
500,00 m
De grote vraag is: staat het water hoger of lager dan
=
500 m
‘normaal’ (KP) en hoeveel?
(komma 2 plaatsen naar links)
‘Normaal’ (KP) is de waterstand NAP -2 dm. Nu is
500 m
=
0,500 km
de waterstand NAP + 2 dm. Het verschil tussen -2 en
=
0,5 km
+ 2 is 4 dm. Het water staat 4 dm hoger dan nor-
Uitwerking
(komma 3 plaatsen naar links)
maal. Dus de ruimte onder de brug is kleiner, geen 12 dm maar 12 dm- 4 dm = 8 dm.
Voorbeeld De schaal van een kaart is 1:50.000. Dat betekent
Hoogteschaal
dat, als de afstand tussen twee punten op die kaart
Bij veel bruggen staat een hoogteschaal (omgekeerde
7 cm bedraagt, de afstand in werkelijkheid 3500 m is
peilschaal) waarop je perfect de doorvaarthoogte
(1 cm op de kaart is in werkelijkheid 500 m).
kunt aflezen. Deze zwart-gele peilschaal geeft in blokken van 1 meter aan hoeveel ruimte er is tussen het wateroppervlak en de brug.
Voorbeeld De schaal van de waterkaart voor de Vinkeveense Plassen is 1:10.000. De afstand tussen de punten A en B bedraagt op die kaart 3 cm. De afstand is dan in werkelijkheid 300 m. Voorbeeld De schaal van de waterkaart voor de Geldersche
Op de foto zie je dat de 6 helemaal zichtbaar is plus
IJssel is 1:25.000. De afstand van A naar B bedraagt
nog een stuk van de 7. De doorvaarthoogte is onge-
op de kaart 5 cm. De afstand is in werkelijkheid 1250 m.
veer 6,7 meter. Als het water stijgt, zie je alleen de 6 en als het daalt de 7 en op een gegeven moment ook een stukje van de 8.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
33
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
TEST JEZELF
1.6.1
1. De schaal van een kaart is 1:50.000.
De afstand tussen de punten A en B
bedraagt op die kaart 7 centimeter.
Hoe groot is de afstand in werkelijkheid?
a. 3.500 mijl. b. 3.500 meter. c. 35.000 meter. d. 350 meter. 2. De schaal van de waterkaart van
de Geldersche IJssel is 1:25.000.
De afstand van A naar B bedraagt op
de kaart 5 centimeter. Hoe groot is
deze afstand in werkelijkheid?
a. 12.500 meter. b. 125 meter. c. 125 mijl. d. 1.250 meter. 3. Bij een vaste brug op de waterkaart staat:
H 30. De doorvaarthoogte geldt ten
opzichte van het kanaalpeil (KP), waarvan
gegeven is: KP = NAP - 5 decimeter.
Op de peilschaal bij de brug lees je af:
waterniveau is NAP + 1 decimeter.
Als de maximumhoogte van je schip
22 decimeter boven water bedraagt,
hoeveel decimeter speling heb je dan onder
de brug bij doorvaart?
a. 4 decimeter. b. 2 decimeter. c. 7 decimeter. d. 5 decimeter.
34 
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
4. Varend op een kanaal zie je een brug.
7. Je nadert een sluis die de verbinding
Op de waterkaart staat bij deze brug:
vormt tussen twee kanalen met
H 30; brughoogte in dm boven
verschillend peil. Uit de gegevens in
kanaalpeil: KP = NAP + 2 decimeter.
Wateralmanak deel 2 blijkt, dat aan
Bij de brug is een peilschaal aangebracht,
jouw zijde van de sluis het kanaalpeil
waarop je afleest dat het waterniveau in
gelijk is aan NAP + 1 decimeter en aan
het kanaal NAP - 2 decimeter is.
de andere zijde gelijk aan
De hoogte van je schip is 2,80 meter.
NAP + 3 decimeter. Bij de sluis is een peil-
Hoeveel decimeter speling heb je
schaal aangebracht waarop je afleest,
bij doorvaart?
dat de waterstand aan jouw zijde van
a. 2 decimeter.
de sluis NAP - 1 decimeter is. Veronderstel
b. 8 decimeter.
dat de waterstand aan de andere zijde van
c. 4 decimeter.
de sluis gelijk is aan KP. Je schip zal dan
d. 6 decimeter.
bij het schutten in de sluis:
a. 5 decimeter stijgen. 5. Je vaart op een kanaal en ziet dat je
b. 2 decimeter stijgen.
een vaste brug nadert. Op de waterkaart
c. 4 decimeter stijgen.
staat bij deze brug: H 36; brughoogte in
d. 7 decimeter stijgen.
decimeters boven kanaalpeil:
KP = NAP - 4 decimeter. De hoogte van
8. Op de waterkaart staat bij een kanaal
je schip is 30 decimeter boven water.
vermeld: D 12. Ook lees je op de kaart dat
Bij de brug is een peilschaal aangebracht
de dieptes gegeven zijn ten opzichte van
waarop je afleest: waterniveau in kanaal is
het kanaalpeil. KP = NAP + 2 decimeter.
NAP - 1 decimeter. Hoeveel decimeter
In het kanaal is een peilschaal
speling heb je onder deze brug
aangebracht, waarop je afleest dat
bij doorvaart?
de waterstand gelijk is aan NAP.
a. 6 decimeter.
De diepgang van het schip is 70 centimeter.
b. 3 decimeter.
Bij doorvaart door het kanaal blijft onder
c. 1 decimeter.
de kiel nog over:
d. 9 decimeter.
a. 10 centimeter. b. 50 centimeter.
6. Hoeveel bedraagt de onder-
c. 20 centimeter.
doorvaarthoogte van de
d. 30 centimeter.
brug waarop de afgebeelde
peilschaal is aangebracht?
a. 6,70 meter b. 8,20 meter c. 7,60 meter.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
35 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
9. In het Merwedekanaal bezuiden de Lek
11. Een schip met een doorvaarthoogte
van Vianen naar Arkel bevindt zich één
(kruiphoogte) van 27 dm nadert een brug.
vaste brug. Je wilt graag met staande mast
Op de waterkaart staat: brughoogte tot KP
(hoogte 7,20 meter) onder die brug door.
is 30 dm. Het kanaalpeil is NAP + 8.
De op de kaart aangegeven brughoogte is
De schipper wil bij het onderdoorvaren
H = 75 (KP). KP = NAP + 8. Verder is
minimaal 1 dm speling overhouden.
vermeld dat de waterhoogtes kunnen
Bij welke waterstand(en) kan hij veilig
variëren van NAP + 6 tot NAP + 12.
onder de brug door?
Bij passage van de brug wil je een minimale
a. Alleen bij een waterstand van NAP + 8.
veiligheidsmarge van 1 decimeter hebben.
b. Alleen bij een waterstand van NAP + 10.
Welke maximale waterstand moet je aflezen
c. Bij een waterstand van NAP + 12.
(of navragen) bij de sluis van Vianen om
d. Zowel bij een waterstand van NAP + 8
veilig met staande mast onder de vaste
als van NAP + 10.
brug door te kunnen varen?
a. NAP + 12.
12. Hoe hoog of laag staat
b. NAP + 8.
het water op deze NAP-
c. NAP + 6.
peilschaal?
d. NAP + 10.
a. 60 cm onder NAP. b. 50 cm boven NAP.
10. Je vaart met staande mast, hoogte 8 meter
c. 60 cm boven NAP.
boven water, op het Maas-Waalkanaal.
d. 50 cm onder NAP.
Op de kaart staat bij de brug na de sluis
H 85 en bij het kanaal staat vermeld:
13. Je ziet in de vaarweg
KP Maas-Waalkanaal = Stuwpeil Grave.
een NAP-peilschaal
Stuwpeil Grave normaal is NAP +76.
(zie afbeelding).
Op de peilschaal in het kanaal lees je af
Hoe hoog staat het water?
dat de ware waterstand NAP +72 is.
a. 11.35 meter boven NAP.
Hoeveel ruimte heb je bij onderdoorvaart
b. 12.25 meter boven NAP.
tussen de brug en het topje van de mast?
c. 11.25 meter boven NAP.
a. 5 decimeter.
d. 12.35 meter boven NAP.
b. 4 decimeter. c. 9 decimeter.
14. Je vaart op een kanaal en nadert een brug.
d. 2 decimeter.
Op de waterkaart staat: brug H 12.
De doorvaarthoogte is gegeven in
decimeters ten opzichte van het kanaalpeil
(KP). KP = NAP -2 dm. Op de peilschaal bij
de brug zie je dat de waterstand
NAP + 2 dm is. Wat is nu de doorvaart-
hoogte? a. 8 decimeter. b. 12 decimeter. c. 14 decimeter. d. 10 decimeter.
36
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
1.7.1 Meteorologie
LES 1
In het algemeen kun je stellen dat het weer verslechtert als de luchtdruk daalt en de wind krimpt.
Isobaren
Krimpende wind wil zeggen dat de windrichting
Isobaren zijn lijnen die punten met gelijke luchtdruk
verandert tegen de wijzers van de klok in, bijvoor-
met elkaar verbinden. Je kunt ze vergelijken met de
beeld van zuidwest naar zuidoost. Ruimende wind
hoogtelijnen in het landschap. Door de hoogtelijnen
wil zeggen dat de windrichting verandert met
in een plat vlak te tekenen, kun je aan de afstand tus-
de wijzers van de klok mee, bijvoorbeeld van zuid-
sen de lijnen zien aan welke kant een berg steil is en
oost naar zuidwest.
waar minder steil. Aan de steile kant zal het water
N 360°
snel van de berg afstromen, aan de minder steile
12 -
1010 1015
9
1020
3
+
Krimpen W 270°
Ruimen
0 90°
1025
H
6 Z 180°
Luchtdruk De gemiddelde luchtdruk is 1013 hectoPascal (hPa) of millibar. kant minder snel. Als je op de weerkaart ziet dat de
Hogedrukgebied: de kern heeft een relatief hoge druk.
isobaren in een bepaald gebied dicht bij elkaar liggen,
Lagedrukgebied: de kern heeft een relatief lage druk.
kun je in dit gebied veel wind verwachten. Als je op de weerkaart ziet dat de isobaren in een bepaald
Voorbeeld
gebied ver uit elkaar liggen, kun je in dit gebied een
Je ziet op de barometer dat de luchtdruk toeneemt
zwakke wind verwachten.
van 1020 hPa naar 1040 hPa. Dit geeft de nadering of het ontstaan van een hogedrukgebied aan.
Het ontstaan van het weer Het weer is een gevolg van zich verplaatsende lucht
Wind
(wind) langs het aardoppervlak.
De lucht stroomt van een hogedrukgebied naar een
Twee belangrijke factoren bij de weersvoorspelling zijn:
lagedrukgebied.
- de verandering van luchtdruk; - de verandering van windrichting. L
H
Op het nooRdelijk halfrond heeft de luchtstroom een afwijking naar Rechts.
L
Cursusboek Klein Vaarbewijs
H
37
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
In een hogedrukgebied (H) spiraalt de wind langs
Schaal van Beaufort
het aardoppervlak met de wijzers van de klok mee,
BF OMSCHRIJVING
ZEEGANG
van het centrum af. In een lagedrukgebied (L)
0 Windstil
Spiegelglad
1
Zwakke wind
Kleine golfjes
2
Zwakke wind
Kleine korte golven
spiraalt de wind langs het aardoppervlak tegen de wijzers van de klok in, naar het centrum toe. Let op: deze spiraal geeft de windrichting aan, de lijnen zijn geen isobaren; als je de pijlen volgt wordt de luchtdruk steeds lager.
L
H
3 Matige wind
Hier en daar schuimkopjes
4 Matige wind
Golven iets langer, veel schuimkoppen
5
Vrij krachtige wind
Overal schuimkoppen
6
Krachtige wind
Kammen met schuim
7
Harde wind
Schuimstrepen
8 Stormachtige wind
Kammen beginnen te breken
9 Storm
Rollers/schuim
Windrichting
10
Zware storm
Zware rollers
Stel dat de wind zuidoost is. De wind waait dan van
11
Zeer zware storm
Zeer hoge golven
het zuidoosten naar het noordwesten.
12 Orkaan
Lucht vol schuim en water
Mist
N
We spreken in de scheepvaart van mist bij een zicht van minder dan 1 kilometer. NW
NO
O
W ZW
TEST JEZELF
1.7.1
ZO
Z
1. Je constateert dat er sprake is van
windkracht 5. Dit is een:
Windwaarschuwing
a. Vrij krachtige wind.
Voor de Nederlandse kust- en binnenwateren
b. Matige wind.
worden windkrachtwaarschuwingen gegeven vanaf
c. Zwakke wind.
windkracht 6.
d. Harde wind. 2. Als de windrichting verandert met de wijzers
van de klok mee, wordt dat genoemd:
a. Toenemende wind. b. Afnemende wind. c. Krimpende wind. d. Ruimende wind.
38 
Cursusboek Klein Vaarbewijs
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
LES 1
3. Lucht stroomt van gebieden met hogere
8. Je leest op de barometer af dat de lucht-
druk naar gebieden met lagere druk.
druk toeneemt van 1020 hPa naar
Op het noordelijk halfrond krijgt
1040 hPa. Dit geeft aan:
deze luchtstroom:
a. Het wegtrekken van een hogedrukgebied.
a. Een afwijking naar rechts.
b. De nadering of het ontstaan van
b. Soms een afwijking naar links,
een hogedrukgebied.
soms naar rechts.
c. Het wegtrekken van een lagedrukgebied.
c. Een afwijking naar links.
d. De nadering of het ontstaan van een lagedrukgebied.
4. Je constateert dat er sprake is van
windkracht 6. Dit is een:
9. De schaal van Beaufort wordt gebruikt
a. Harde wind.
b. Zwakke wind.
a. Bewolking.
c. Vrij krachtige wind.
b. Isobaren.
d. Krachtige wind.
c. Windkracht.
voor het aangeven van de:
d. Windrichting. 5. Hoe beweegt de wind zich op het noordelijk
halfrond bij een lage luchtdruk?
10. In een hogedrukgebied (HD):
a. De wind spiraalt rechtsom naar het lage-
a. Waait de wind langs het aardoppervlak aan
drukgebied toe.
de voorkant van het HD naar het centrum
b. De wind spiraalt rechtsom van het lage-
toe en aan de achterkant van het HD van
drukgebied af.
het centrum af.
c. De wind spiraalt linksom naar het lage-
b. Spiraalt de wind langs het aardoppervlak van
drukgebied toe.
het centrum af.
d. De wind spiraalt linksom van het lage-
c. Spiraalt de wind langs het aardoppervlak naar
drukgebied af.
het centrum toe.
6. De windrichting verandert van west via
11. De wind is zuidoost. De wind waait dan:
a. Van het zuiden naar het oosten.
zuidwest naar zuidoost. Er is sprake van:
a. Ruimende wind.
b. Van het noordwesten naar het zuidoosten.
b. Toenemende wind.
c. Van het zuidoosten naar het noordwesten.
c. Krimpende wind. d. Afnemende wind.
12. Op de weerkaart zie je de isobaren in
een bepaald gebied dicht bij elkaar liggen.
7. Met krimpende wind wordt bedoeld dat de:
Je kunt in dit gebied verwachten:
a. Windkracht afneemt.
a. Een windstilte.
b. Windrichting verandert met de wijzers van
b. Veel wind.
de klok mee.
c. Een zwakke wind.
c. Windkracht toeneemt. d. Windrichting verandert tegen de wijzers van de klok in.
Cursusboek Klein Vaarbewijs
39 
LES 1
Vaarbewijsopleidingen (VBO)
13. Op de weerkaart zie je de isobaren in
16. Hieronder staat een weerkaartje met
een bepaald gebied ver van elkaar
onder andere de windrichting.
af liggen. Je kunt in dit gebied verwachten:
Let op: de pijl geeft aan waar de wind
a. Veel wind.
naar toe gaat. Het cijfer in de pijl geeft
b. Een harde storm.
de windkracht aan. Dus het eerste pijltje
c. Een zwakke wind.
rechtsonder geeft een oosten wind,
windkracht 4 aan.
14. In de scheepvaart spreekt men van mist bij
Vr Vr Vr Vr Vr Vr 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00
een zicht van minder dan:
a. 2 kilometer. b. 1 kilometer.
11°C 11°C 12°C 13°C 13°C 14°C
c. 0,5 kilometer. d. 0,1 kilometer.
4
15. Je vaart op het IJsselmeer en ziet overal
schuimkoppen op het water. De wind-
kracht op dat moment is dan:
0,3 mm
0,1 mm
5
0 mm
6
0,3 mm
6
5
0,5 mm
0,3 mm
4
3
Wat is juist?
a. 5 Beaufort.
a. Van 09.00 – 11.00 uur is er sprake van
b. 3 Beaufort.
een krimpende, toenemende wind en van
c. 4 Beaufort.
12.00 – 14.00 uur is er sprake van een
d. 6 Beaufort.
ruimende, afnemende wind. b. Van 09.00 – 11.00 uur is er sprake van een ruimende, toenemende wind en van 12.00 – 14.00 uur is er sprake van een krimpende, afnemende wind. c. Van 09.00 – 11.00 uur is er sprake van een ruimende, afnemende wind en van 12.00 – 14.00 uur is er sprake van een krimpende, toenemende wind. d. Van 09.00 – 11.00 uur is er sprake van een krimpende, afnemende wind en van 12.00 – 14.00 uur is er sprake van een ruimende, afnemende wind.
40
Cursusboek Klein Vaarbewijs