4O JAAR EVONIK DEGUSSA ANTWERPEN visies op de toekomst
Impressie van de geplande Oosterweelverbinding, Antwerpen 2008
Voorwoord
Beste lezer,
Toen we een tijd terug nadachten over hoe we het 40-jarig bestaan van Evonik Degussa in Antwerpen in beeld konden brengen, kwam quasi automatisch ‘een boek’ ter sprake. Maar meteen sloeg de twijfel toe. Verdwijnt zo’n boek meestal niet ongelezen in een kast? Daarom kozen we voor een aanpak die de test zou doorstaan. Door de persoonlijke ervaringen van mensen te koppelen aan hun toekomstvisie, aan hun betrokkenheid bij de Antwerpse haven en haar chemie, profileert dit jubileumboek zich als een werk met een duidelijke boodschap. Een boodschap die bevestigt dat de Antwerpse haven, haar chemie en Evonik Degussa Antwerpen levendiger zijn dan ooit. De ambities zijn groot. En de uitdagingen zo mogelijk nog groter. De mensen die in dit boek aan het woord komen, leveren allemaal hun bijdrage aan de groei en bloei van onze sector, van onze haven en van onze firma. Zij kennen de haven en de chemie als hun broekzak. Zij nemen u dan ook heel graag mee in hun verhaal. Het spreekt voor zich dat ik alle gesprekspartners, die hebben meegeholpen aan de realisatie van dit boek, wil bedanken. In de eerste plaats voor hun bereidwillige medewerking, maar vooral ook voor hun inhoudelijke bijdrage en hun enthousiasme. Overigens is hier eveneens een oprecht dankwoord op zijn plaats aan al onze pioniers en onze huidige medewerkers. Zonder hun inzet, loyaliteit en energie was er beslist geen 40-jarige viering mogelijk geweest! Dat de haven, de chemie en Evonik Degussa Antwerpen een boeiend toekomstverhaal brengen... dat zal u na het lezen en bekijken van dit boek zonder meer duidelijk zijn. Wedden dat u het niet zomaar ter zijde legt ?
Van harte,
Lutz Hippe Afgevaardigd Bestuurder Evonik Degussa Antwerpen
—
—
De voorbije veertig jaar werd het leven in de Antwerpse polderdorpen grondig hertekend. De boerenstiel verdween. Industrie en haven breidden uit. Staf De Lie, geboren en getogen in de streek, heeft het allemaal meegemaakt. Als zoon van een boer en handelaar in landbouwproducten, als activist, politicus en journalist. Zijn herinneringen aan Berendrecht en de polder lezen dan ook als een boeiend, en vooral gepassioneerd verhaal.
—
Berendrechtse jeugdherinneringen Mijn vader, net zoals de meesten van mijn voorouders, waren boeren in Berendrecht, Zandvliet en Lillo. Mijn vader had, naast zijn boerderij, een fouragehandel. Hij voerde onder meer producten in uit Zeeland, hier net over de grens met Berendrecht. In die tijd werden er heel wat landbouwproducten vanuit de polder aangevoerd voor verdere distributie. Zo bezorgden de polderboeren hooi, stro, graan en bieten aan hun collega’s in de Kempen. Mijn vader leverde ook luzernehooi, klaverhooi en withooi bij de naties, die toen nog paarden hadden. Ook bij de bakkerijen, brouwerijen en melkboeren van de stad bezorgde hij landbouwproducten. Ik herinner mij dat er toen zelfs nog een melkboer was in de Hoogstraat. Die had op een binnenboerderij acht melkkoeien staan, in het centrum van de stad. Mijn jeugd speelde zich af voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er was de dorpsschool in Berendrecht, waar ik tot mijn veertien jaar naartoe ben geweest. Daar kenden we nog een zevende en een achtste jaar. We zaten er soms met vijftig tot zestig kinderen in een klas. De dorpsonderwijzers waren merkwaardige figuren. Daar zaten geschiedschrijvers tussen, duivenmelkers en een paar ongehuwde onderwijzeressen, van wie één veel bewondering had voor de bezetters. We leerden er nog de naamvallen, het Gotisch schrift en een paar woorden Duits.
—
Als er geen school was, speelden we ‘oorlogje’ in het veld achter de schuur. De haven was toen nog echte polder. De dorpen Oosterweel, Wilmarsdonk en Oorderen waren weliswaar in 1926 al onteigend en aangehecht bij Antwerpen. Dat was met het oog op een latere havenuitbreiding. Maar die plannen werden tijdens de oorlog opgeborgen. De Kruisschanssluis bestond toen al wel. En vanop de dorpsdijk konden we de reuzenkranen van Stocatra zien, één van de eerste stockage- en transportbedrijven in de haven. In de jaren ’50 is de Boudewijnsluis gebouwd en ingehuldigd. Naar dat evenement ben ik nog met mijn vader gaan kijken. Koning Boudewijn kwam toen aan met een Congoboot om de sluis officieel te openen. Het was een echte volkshappening.
De grote overstroming Op 1 februari 1953 werd de streek zwaar getroffen door de grote overstroming. Ik herinner me dat we met de jeugdvereniging aan het vergaderen waren terwijl er buiten een hevige storm woedde. Tijdens die storm zijn we te voet tot aan de Schelde gegaan om naar het woeste water te kijken. Via de Zwanendijk kwamen we aan de Scheldedijk. Het water ging enorm tekeer. Het trok zich af en toe terug tot een heel eind op de schor om daarna opnieuw meedogenloos tegen de dijken aan te beuken. Niets deed vermoeden dat we net op die plek stonden waar later de ‘bres van Berendrecht’ zou ontstaan. Na middernacht gingen we naar huis. ’s Morgens had mijn moeder tijdens de vroegmis het rampzalige nieuws gehoord: de dijk was doorgebroken en de hele polder stond onder water. In Lillo vielen er zelfs drie doden te betreuren, onder wie mevrouw ‘Joske’ Grosfeld van hotel/restaurant Scaldis. De vrouw was door het wassende water de kelder in gestuwd en verdronken. Twee andere bewoners van Lillo zijn toen ook omgekomen. Iemand verdronk, een andere kreeg een hartaanval. De champetter van Berendrecht is ’s morgens na de hoogmis op de blauwe steen aan de kerk gaan staan. Dat was de plaats waar de belangrijke mededelingen aan de bevolking werden gedaan. “Er is overstroming”, riep de man. “Al wie kan moet aan de dijken gaan helpen. Men zegge het voort!” Als zeventienjarige ben ik toen mee de doorgangen in de dijk, die ons dorp omringde, gaan dichten. Van deze ‘gaten’ zie je er vandaag nog enkele: één bij het binnenkomen van het dorp aan de Antwerpsebaan en één achteraan het dorp, in de Reigersbosdreef. Bij stormweer moesten deze doorgangen met houten balken worden dichtgemaakt. Maar die houten balken waren nergens te vinden. Ze bleken uiteindelijk opgeborgen in een loods waarvan niemand de sleutel had. We hebben dan maar balen stro en zandzakjes gebruikt om de doorgangen te dichten. Natuurlijk hielden die bouwsels geen stand. Toen het water ’s avonds terug opkwam, werd onze noeste arbeid in een mum van tijd weggeveegd. En ’s nachts stroomde het water dan ook gewoon het dorp binnen. In de boomgaard van de boerderij waar ik nu woon, stond het wel anderhalve meter hoog.
—
Tijdens en na de storm evacueerden we de mensen van Berendrecht met de lange strowagen van mijn vader. Hij was voor de oorlog een van de eerste dorpsbewoners die over een vrachtauto beschikte. En die was uitstekend geschikt om de dorpsbewoners van op het Solft, het Berendrechtse dorpsplein, met hun schamele huisraad naar veiliger oorden te brengen. De volgende dag kwam het leger de gaten in de dijk dichtmaken met aarde. De storm had een bres van meer dan dertien meter in de ‘zeedijk’ geslagen.
De havenuitbreiding In de jaren ‘50 kwam het Tienjarenplan (1956-1967) voor de haven stilaan in beeld. In 1958 werden ook Berendrecht, Zandvliet en Lillo bij Antwerpen aangehecht. Dat was het definitieve startsein voor de havenuitbreiding. En de stad begon fluks met de onteigening van de gronden van de boeren en de inwoners van Lillo. De onteigening raakte de Berendrechtse en de Zandvlietse polder vooral in het westelijk gelegen deel. Lillo werd door de onteigening zwaar getroffen in de grotere gehuchten, zoals Kruisweg en Oud-Lillo. De suikerfabriek, de molen en het dorpsgezicht verdwenen. Onder luid protest van de boeren en de bewoners.
— 10
De boeren mopperden vooral omdat ze het bedrag, dat ze per hectare grond kregen, veel te laag vonden. Het volstond meestal niet om in Vlaanderen een boerderij en gronden van dezelfde kwaliteit te kopen. Veel boeren emigreerden dan ook naar Wallonië, Nederland of Frankrijk. Enkelen onder hen zelfs naar Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. Ook de gewone dorpsbewoners waren niet tevreden, want met het geld van de onteigening konden ze geen gelijkwaardige woning kopen. Voor mij waren dat voldoende signalen om tot concrete actie over te gaan. Ik heb toen het ‘Polders Actiecomité’ opgericht. In een mum van tijd hadden we alleen al in Lillo 600 leden. In Oosterweel, Wilmarsdonk en Oorderen was men op dat ogenblik al dokken aan het aanleggen, en een kanaal naar de sluis. De eerste spadesteek van de Zandvlietsluis werd voltrokken door de toenmalige politicus en minister van Openbare Werken, Jean-Joseph Merlot, een Waal die geen woord Nederlands sprak. Dat was olie op het vuur. Let wel, het Actiecomité was niet tegen de havenuitbreiding. Maar we eisten wel ‘een huis voor een huis’ en ‘een grond voor een grond’. De lokale bevolking was zich trouwens maar al te goed bewust van de sociale en economische voordelen van de omschakeling. Een groot deel werkte bovendien al lang in de haven. ’t Was dat of bij de boer werken. Diezelfde problematiek leeft vandaag nog steeds. Zie maar naar wat er met Doel gebeurt. Wat ik daarbij vooral jammer vind, is dat je met het wegtrekken van de bewoners ook het dorp stilletjes ziet sterven. Het is telkens weer een rouwproces. In 1964 vroeg Hugo Schiltz mij om mee op de lijst van de Volksunie te komen. Ik zag dat wel zitten. De Volksunie scoorde toen hoog bij de publieke opinie en bij de verkiezingen. Dat was voor mij het sein om me ook in de gemeenteraad actief te gaan inspannen voor de polder. Onze acties brachten ons tot in Laken. We hadden immers een brief aan de koning geschreven. Die zijn we toen persoonlijk gaan afgeven aan het paleis. Met in ons gezelschap de leden van het bestuur van het Actiecomité onder wie Jerome Grosveld, de ex-directeur van de Suikerfabriek, en verder ‘Zwarte Lisa’, een bekende volksvrouw uit Lillo, een paar veeboeren en de dorpssmid. We hebben de brief en de bijhorende petitie aan het hek afgegeven. Verder mochten we niet. We kregen wel antwoord van de koning. ‘Hij zou laten nagaan hoe de onteigeningen en de uitzettingen precies in zijn werk gingen’, luidde het.
11 —
Die uitzettingen waren niet echt menslievend te noemen. Zo werd de Wilmarsdonkse boer, Fiel De Schutter, die pas aan zijn nieren was geopereerd, op een ochtend door een politiemacht uit zijn bed gelicht en zijn boerderij uit gedreven. Met koeien en al. Hetzelfde lot ondergingen cafébaas Marinus en andere bewoners van Lillo. Na een bezoek van de koning aan de getroffen regio kwam er dan eindelijk een hogere vergoeding voor de huizen en de landbouwgronden. Maar voor veel boeren was het reeds te laat. Ze stonden al op straat. We vonden het trouwens schandalig dat de overheid totaal geen bijstand verleende aan de mensen die onteigend waren. Noch sociaal, noch professioneel werd er aan een heroriëntatie gewerkt. Terwijl toch heel wat boerenkinderen uit de streek voor landbouwer gestudeerd hadden en hun toekomst in rook zagen opgaan.
Een gestreden strijd De strijd was uiteindelijk gestreden in 1964-65. Toen werden de laatste huizen en ‘binnenboerderijen’ afgebroken. In Lillo was het baggerschip, de Fabiola, het Kanaaldok richting Zandvliet aan het graven, terwijl nog niet alle bewoners verhuisd waren. Het schip baggerde los door de Dorpstraat en dwars door het kerkhof. Luguber detail: de kisten met de lijken van overleden dorpsbewoners kwamen bovendrijven. Opnieuw een drama voor de streek en een zware psychologische slag voor de lokale bevolking.
— 12
Uiteindelijk werd de polder herschapen in een echte woestenij. En die aanblik brak het laatste verzet. In de tweede helft van de jaren ’60 is dan de industrialisering begonnen. De eerste bedrijven kwamen zich hier vestigen en er verschenen overal bouwwerven. BASF was een van de eerste bedrijven die in Zandvliet neerstreken, uitgerekend op de plek waar mijn familie drie grote boerderijen had. De bouwbedrijven spraken de mensen van de polder aan om te komen helpen bij de oprichting van de chemische installaties. Die lokroep kreeg veel bijval. Wie zich aanbood, kreeg werk. Mensen gingen bij honderden op de haventerreinen werken, eerst in de bouw en de constructie en later in de bedrijven zelf. Zij verdienden er goed hun brood en morden niet meer. Ikzelf heb nog een speciale herinnering aan de plek waar nu Evonik Degussa gelegen is. Mijn familie had daar tot 1832 een grote boerderij en uitgestrekte velden. De hoeve is, zoals het grootste gedeelte van Oud-Lillo, vergaan tijdens een overstroming. Mijn betovergrootvader is tot op het laatste moment op de boerderij gebleven. Hij moest uiteindelijk op het dak van de schuur klimmen. En toen het dak instortte, heeft hij zich kunnen vastklampen aan de manen van een voorbijzwemmend paard. Zo heeft hij een binnendijk kunnen bereiken, waar hij uiteindelijk werd gered. Mijn familie is na die overstroming in Berendrecht en Zandvliet terechtgekomen, waar ze verder heeft geboerd tot aan de onteigeningen voor de havenuitbreiding.
Vechten voor cultureel erfgoed Ondertussen ben ik met mijn verhaal in de jaren zestig aanbeland. Toen we vaststelden dat de strijd gestreden was, hebben we het Actiecomité omgevormd tot het Algemeen Polderverbond. Onze missie veranderde: we zouden opkomen voor de verdediging van de plaatselijke belangen, de folklore, de geschiedenis van de polder, onze gebruiken en onze plaatsnamen. We hebben ook geijverd voor het verkrijgen van een echte districtsstatus voor de polderregio. Met de hulp van Bob Cools, die toen burgemeester was, en met de medewerking van de andere drie gemeenteraadsleden in Zandvliet en Berendrecht (graaf Le Grelle, Marcel Bartholomeeussen en Louis Verhulst) hebben we die status uiteindelijk gekregen. Vanuit de Antwerpse gemeenteraad, later vanuit de provincieraad én als ondervoorzitter van de districtsraad, ben ik de belangen van de streek blijven verdedigen. Samen met mijn collega’s heb ik bijvoorbeeld geijverd voor goede wegverbindingen en een aansluiting van de polderdorpen op de autoweg. Ook de uitbreiding van de buslijnen tot in het noorden van de haven kwam er op ons initiatief, net zoals de aanpassing van de bustarieven. Aanvankelijk kostte een busticket naar de stad zeer veel geld. Maar na lang onderhandelen hebben we daar een aanvaardbaar tarief van kunnen maken.
13 —
De geschiedenis van de polder en het culturele erfgoed liggen het Polderverbond nauw aan het hart. Zo hebben we geijverd voor het behoud van de kerk van Oosterweel en de toren van Wilmarsdonk. Met de volledige steun overigens van Eddy Bruyninckx, de directeur-generaal van het Havenbedrijf, wiens voorouders zelf uit Wilmarsdonk en Oosterweel afkomstig waren. Daarnaast hebben we de molen en de forten van Lillo en Liefkenshoek voor afbraak kunnen behoeden. De oprichting van het Poldermuseum en de Heemkundige Kring waren eveneens mijlpalen in de culturele geschiedenis van de streek. Het Poldermuseum vind je trouwens nog steeds in het hart van Lillo. En onder stimulans van Armand Van Deutekom, ook wel gekend als de ‘burgemeester van Lillo’, werden het ganzenrijden, de jaarlijkse kermis en de rommelmarkt (opnieuw) ingevoerd.
Milieuactivisten ‘avant la lettre’ We waren ook de eerste echte milieuactivisten in Antwerpen. Een voorbeeld: in de jaren ’70 en in het begin van de jaren ’80 was de Schelde een dode rivier. Je vond er geen leven meer in. Onder onze invloed is men dan waterzuiveringsinstallaties beginnen bouwen. En langzaam is de Schelde weer tot leven gekomen. Vandaag zijn er opnieuw 56 soorten vis in de stroom aanwezig en vind je opnieuw zeehondjes aan de monding van het haventje van Lillo. Zelfs beroepsvissers vonden hun weg naar de Westerschelde terug. Met Degussa hebben we in de loop der jaren een constructieve samenwerking uitgebouwd. Degussa viel destijds bijvoorbeeld op door de stank van de
— 14
methionineproductie. Die geur is ongevaarlijk, maar wel zeer vervelend voor de omwonenden. Het gebeurde geregeld dat ’s avonds of in het weekend de hele polder naar ‘aangebrande bloemkolen’ stonk. We hebben toen Degussa gecontacteerd en werden door de toenmalige verantwoordelijke public relations, Valentin Leen, zeer goed opgevangen. Hij nodigde de belangrijkste mensen uit de regio uit, liet ons ophalen met de bus, waarna we een volledig bedrijfsbezoek kregen. Die kennismaking is zeer constructief geweest en er zijn veel goede afspraken uit voortgekomen. Ik denk bijvoorbeeld aan bijkomende maatregelen tegen de geurhinder. En een ‘groene telefoon’, waarnaar men kon bellen als men geurhinder vaststelde. Andere bedrijven hebben dat voorbeeld van Degussa gevolgd. Later werd dan de adviesraad opgericht, met graaf Le Grelle als voorzitter. Dat was op initiatief van de chemiebedrijven Monsanto, Degussa en Solvay en in overleg met de gemeenteraadsleden uit de streek.
Op naar de toekomst De havenuitbreiding op de rechteroever heeft nu stilaan haar voltooiing bereikt. De plaats van de actie vinden we vandaag vooral op de linkeroever van de Schelde. Er zijn nog altijd veel jobs te vinden in de haven. De bedrijven, die onlangs aanwezig waren op de I-Days van Voka (Kamer van Koophandel Antwerpen-Waasland), hadden nog minstens 1.000 openstaande vacatures. Vooral dan voor chemiearbeiders, procesoperatoren en werktuigkundigen. Ik vraag me af waarom die jobs niet ingevuld geraken? Heeft het te maken met het nog steeds minder goede imago van de chemie? Nochtans zijn de mensen die in de chemie en in de haven werken over het algemeen zeer tevreden. Het werk en de voorzieningen zijn lang niet slecht en zeker niet te weinig betaald. Dat was reeds van in het begin zo. Wie veertig jaar geleden in de chemie ging werken, kon zich meteen een auto permitteren. Je mocht toen in de cafeetjes van Lillo, Zandvliet en Berendrecht ook geen kwaad woord zeggen over de nieuwe bedrijven. Conclusie: mocht de industrie hier niet geweest zijn, dan zouden Antwerpen en de polders er vandaag helemaal anders uitzien. En waarschijnlijk een hoge werkloosheidsgraad kennen. Voor de toekomst biedt de Waaslandhaven nog zeer veel mogelijkheden. En gelukkig maar. Want als de containertrafiek aan het huidige tempo blijft groeien, dan komen we binnen afzienbare tijd qua infrastructuur in de problemen. Als alles goed gaat, zou het Saeftinghedok tegen 2015 operationeel zijn. Daarnaast zou er ook een grote sluis komen om de Waaslandhaven van scheepsfiles te vrijwaren. Vandaag beschikken we alleen over de Kallosluis, en als daar iets mee gebeurt zit het volledige havenverkeer op Linkeroever muurvast. Maar als die nieuwe sluis er komt, wordt het de grootste ter wereld. Zij zou genoemd worden naar de namen van de dorpen uit de streek. Zo’n eerbetoon komt nooit te laat...
15 —
INLEIDING
DR. ALFRED OBERHOLZ LID VORSTAND EVONIK INDUSTRIES Voorzitter Raad van Bestuur Evonik Degussa Antwerpen
Voor de meeste mensen is Antwerpen onlosmakelijk verbonden met schilderachtige steegjes, de barokke schilderijen van Rubens en diamanten. Antwerpen is een welvarende stad, en heeft dat voor een groot deel te danken aan haar haven en de diamanthandel. Voor mij, als lid van de Vorstand van Evonik Industries, is Antwerpen een van de grootste chemievestigingen van ons concern – en ook een van de belangrijkste. Wegens de sterk groeiende vraag naar onze producten, gingen we meer dan 40 jaar geleden op zoek naar een nieuwe locatie. De ligging en de uitstekende infrastructuur waren toen al concurrentievoordelen. En met de globalisering – bijvoorbeeld de concurrentie met Aziatische vestigingen – hebben die nog meer aan belang gewonnen. De haven van Antwerpen is voor chemiebedrijven niet voor niets de belangrijkste vestigingsplaats in Europa en de tweede grootste in de wereld, na Houston in Texas.
19 —
Tot de ‘pioniersproducten’ van Antwerpen behoorden het milieuvriendelijke bleek- en oxidatiemiddel waterstofperoxide, het kiezelzuur Aerosil®, dat onder andere de eigenschappen van lakken en verven optimaliseert, natriumperboraat, een additief voor wasmiddelen, en cyanuurchloride, een grondstof voor herbiciden en kleurstoffen. Sindsdien is de vestiging steeds blijven groeien. Van de pioniersproducten worden enkel natriumperboraat en cyaanuurchloride niet meer in Antwerpen geproduceerd – de boorhoudende verbinding in wasmiddelen werd vervangen door milieuvriendelijkere stoffen. Vandaag produceren twee derde van de chemie-Business Units van Evonik in Antwerpen. De producten zijn stuk voor stuk succesvol en leveren uitstekende resultaten op voor de kernactiviteit van het concern. Bovenop Aerosil® en waterstofperoxide levert onze Antwerpse site nu ook Si 69 voor de rubberindustrie, trichloorsilaan voor elektronica, en de producten van de C4-chemie als additieven voor benzine en de kunststofindustrie, evenals het aminozuur DLmethionine voor voedermiddelen. Met meer dan 1.000 werknemers is Antwerpen een van de grootste vestigingen van Evonik buiten Duitsland en een van de meest succesvolle. Het concern voert het grootste deel van de producten die in Antwerpen geproduceerd worden uit. Bijna de helft gaat naar Europese landen en evenveel – met een stijgende tendens – naar Azië. Binnen België behoort Evonik tot de top 10 van de chemische industrie.
— 20
Maar naast de gunstige infrastructuur voor de export, biedt de ligging in ’s werelds tweede grootste chemiecluster nog andere voordelen. Evonik Antwerpen is een geïntegreerde vestiging, gekenmerkt door een uitgebreid netwerk aan pijpleidingen. De grondstoffen voor de chemische industrie zijn in de directe omgeving beschikbaar en een efficiënte energievoorziening is gewaarborgd. Onze werknemers in België hebben een uitstekende opleiding genoten, ze kennen hun vak en ze zijn buitengewoon productief. Hun goede talenkennis is een niet te onderschatten voordeel voor een concern als Evonik, dat wereldwijd actief is. Uitstekende infrastructuur, goede grondstof- en energievoorziening, voortreffelijke werknemers en daarenboven ruim voldoende plaats en economisch gezinde autoriteiten – dat zijn optimale fundamenten voor een mooie toekomst voor de vestiging binnen het Evonik-concern. De grootste individuele investering deed Evonik in Antwerpen met de bouw van de methionine-eenheid, die twee jaar geleden in gebruik genomen werd. De Belgische vestiging was in een interne concurrentieslag met Aziatische vestigingen als sterkste naar voor gekomen. Maar… de ontwikkeling moet voortduren. Vernieuwing is de beste weg naar concurrentiekracht. Vernieuwend zijn, betekent voor Antwerpen enerzijds de gebruikte technieken in de bestaande installaties verder ontwikkelen. Anderzijds zijn er intelligente oplossingen nodig om de vestiging met haar huidige kostenstructuur ook in de toekomst concurrentieel te houden. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld uit de eigen afdelingen oplossingen aangeboden worden. Ik ben er zeker van dat de vestiging in Antwerpen zich ook in de toekomst meer dan gemiddeld zal ontwikkelen en dat zij verder een duidelijk merkbare bijdrage zal leveren aan de resultaten van het concern.
KRIS PEETERS MINISTER-PRESIDENT VAN VLAANDEREN
De Oosterweelverbinding ligt waar ze nu ligt, juist om een duidelijkere scheiding te maken tussen wonen en werken. We mogen niet de illusie koesteren dat het fysiek dichter tot elkaar brengen van industrie en woonzones ook beide leefwerelden dichter tot elkaar zou brengen. Integendeel. Ik denk dat er een plaats moet zijn om te werken, maar ook een plaats om uit te rusten en te genieten. Zonder de voortdurende aanwezigheid van die werkgerelateerde ‘ruis’ op de achtergrond.
23 —
De thema’s, die dit jubileumboek aanhaalt, zijn belangrijke thema’s voor de toekomst. Niet alleen van de Antwerpse chemie, maar ook van de Vlaamse havens en van Vlaanderen als economische regio. Het spreekt voor zich dat ik bepaalde materies iets ruimer zie. Ik spreek bijvoorbeeld liever over Vlaanderen als havenregio met verschillende voor het buitenland interessante havens. Als je het op wereldschaal bekijkt, is er maar weinig verschil tussen de Antwerpse haven en de andere havens in de buurt. We trachten de Vlaamse haveninfrastructuur dan ook als een pakket te promoten in het buitenland.
Unieke positie Gelukkig vormen de Vlaamse havens een mooi complementair geheel. De haven van Zeebrugge kan bijvoorbeeld schepen met een grotere diepgang aan. De haven van Antwerpen is dan weer interessant als ‘hinterlandhaven’. Ze voorziet in ‘value added logistics’ en een goede ontsluiting van het goederenverkeer naar de rest van Europa. Bovendien is de Antwerpse haven uniek omwille van de aanwezigheid van de chemische cluster. Het is in ieder geval onze bedoeling om die unieke positie van de Antwerpse haven verder uit te bouwen. Vlaanderen heeft nu eenmaal nood aan een creatieve haven, die inzet op het leveren van toegevoegde waarde. Dat daar een goede infrastructuur bij hoort, spreekt voor zich. De aanleg van een tweede grote sluis aan het einde van het Deurganckdok zal daar op termijn zeker toe bijdragen. De verdere uitdieping van de Schelde zou, na het afronden van de Scheldeverdragen met Nederland, in 2009 geconcretiseerd moeten worden. Ondertussen is de BAM (Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel) gestart met het verhogen van de bruggen waar de binnenscheepvaart onderdoor moet. Dat moet eveneens voor een dynamisering van de binnenscheepvaart en een verdere ontsluiting van het binnenland zorgen.
— 24
Met de lancering van Flanders Logistics zitten we bovenop de nieuwe uitdagingen voor de logistieke sector. Ik denk aan ‘groene logistiek’ en ‘value added logistics’. Vlaanderen bekleedt daar reeds een belangrijke positie en het is aan ons allen om die verder te versterken. In dat opzicht hoop ik dat we eerder kunnen werken op toegevoegde waarde en kwaliteit, dan zuiver op kwantiteit. Zeker gezien de beperkte ruimte die er ons in Vlaanderen nog rest. Wat me tot het thema van de mobiliteit brengt en een van de grootste uitdagingen voor de volgende decennia: het oplossen van de congestieproblematiek. Ik zou daar graag experimenteel en vooruitstrevend willen te werk gaan met een mix aan maatregelen. Een zaligmakende oplossing bestaat hier spijtig genoeg niet. Dus moeten we alle mogelijke oplossingen onderzoeken en evalueren wat er in het buitenland reeds werd uitgetest, zoals het toelaten van ‘eco combi’s’ of het invoeren van slimme kilometerheffingen. Het ‘Leitmotiv’ achter alle initiatieven is natuurlijk duurzame ontwikkeling en duurzaam ondernemen. Dat brengt me bij de chemie. Een sector die op dat vlak reeds zeer mooie prestaties neerzet. Op ecologisch vlak, waar vooral de problematieken van de emissies en het energiegebruik spelen, behoort de Vlaamse chemie tot de beste presteerders ter wereld. We willen tot die top blijven behoren. Het is daarom zeer belangrijk dat de chemie haar inspanningen op dat vlak onverdroten voortzet. Ook vanuit Vlaanderen zullen we het belang van duurzaamheid blijven onderstrepen. Zeker nu meer recente thema’s, zoals ‘fijn stof’ en ‘geluidshinder’ een steeds ruimer discussieforum opeisen. Dat zien we duidelijk in de verschillende dossiers rond het aanleggen van bijkomende transportinfrastructuur, zowel voor wat het weg- als voor wat het luchttransport betreft. Voor het opvolgen van de ‘fijn stof’-evoluties beschikken we in Vlaanderen over een indrukwekkend meetnetwerk. Dat is nodig, want heel wat ziektes aan de luchtwegen zijn gerelateerd aan deze problematiek. En ook geluidswerende maatregelen staan in al deze dossiers op de agenda. Dit zijn duidelijk nieuwe uitdagingen voor de toekomst.
Om al onze ambities te realiseren hebben we natuurlijk voldoende, goed opgeleide mensen nodig. Maar op het vlak van onderwijs en werkgelegenheid zullen we nog een tandje moeten bijsteken. De demografische vergrijzing zadelt onze regio bovendien op met een toenemende krapte op de arbeidsmarkt. We staan hier dan ook voor aanzienlijke uitdagingen. Voor mij telt elk talent. En elk talent moet maximaal kunnen renderen. Het actief houden of heractiveren van ouderen en het dynamiseren van wie vandaag aan de zijlijn staat, behoren daarom tot onze prioriteiten. Opleiding en vorming zullen daarbij een belangrijke rol spelen. Het bedrijfsleven moet hier haar verantwoordelijkheid nemen. Door voldoende tijd en middelen te investeren om mensen de nodige vaardigheden bij te brengen. En tegelijkertijd een aantal drempels te nemen. Het vaker aantrekken van allochtone medewerkers is er daar één van. Zeker in een stad als Antwerpen, waar allochtonen van de derde en vierde generatie nog te vaak aan de kant blijven staan.
Tot slot zou ik het bedrijfsleven, en de chemie in het bijzonder, willen vragen haar inspanningen voor een krachtig innovatiebeleid onverdroten te willen voortzetten. Produceren is mooi, maar onderzoek en ontwikkeling zijn zo mogelijk nog mooier. Ook de Vlaamse regering trekt de nodige middelen uit om dat innovatiebeleid mee vorm te geven. Maar de politiek kan niet alles. Het zijn de ondernemers die moeten ondernemen en innoveren. De politiek kan alleen bepaalde hindernissen helpen wegwerken om de kennisverankering in Vlaanderen zo soepel mogelijk gestalte te helpen geven. Evonik Degussa Antwerpen mag terecht fier zijn op wat het in die context al heeft weten te realiseren. Maar we mogen niet op onze lauweren rusten. ‘Be proud, but humble’, zou ik zeggen. En blijf alert, want de economische realiteit is bikkelhard.
War for talent Het onderwijs moet een partner zijn in de ‘war for talent’. Ook vanuit die hoek verwacht ik nog meer initiatieven. Bijvoorbeeld door het inrichten van stages in bedrijven, niet alleen voor jongeren, maar ook voor de leerkrachten. Daarbij kan het ‘ondernemen’ als toekomstgerichte competentie nog meer geaccentueerd worden. Niet dat elke Vlaamse jongere een ondernemer moet worden, maar hij moet wel ‘employable’ zijn. Klaar voor de arbeidsmarkt met een hoog rendement op relatief korte termijn. Zeker voor technische beroepen, waar vandaag reeds een aanzienlijke schaarste heerst, zijn die elementen kritisch. Ik hoop trouwens dat we de volgende jaren heel wat jongeren kunnen warm maken voor een technische beroepskeuze. Het is een richting met toekomst, die nog steeds gehypothekeerd wordt door de watervalstrategie die tal van ouders hanteren. Nu ook het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse regering gestemd is, hopen we een extra troef in handen te hebben om dat tij te doen keren.
25 —
Haven van Antwerpen Duurzaam ondernemen Transport & logistiek Mobiliteit & wonen Onderwijs & tewerkstelling Producten & innovatie Chemie in de toekomst Sociaal engagement
HAVEN VAN ANTWERPEN
Het accent blijven leggen op de creatie van toegevoegde waarde, is dan ook veel belangrijker dan het zuiver mikken op een verhoogde tonnage.
EDDY BRUYNINCKX DIRECTEUR HAVENBEDRIJF
Ik was een kind van de streek, geboren in Stabroek en opgegroeid in Kapellen. Ik heb de grondonteigeningen zien gebeuren. Die veranderden het klassieke leefomgevingspatroon van de polders. Ik herinner me de onmetelijke uitgestrektheid van de grondwerken en de aanleg van het kanaal. Los daarvan was het evident dat ouders uit de streek met hun kinderen naar de sluizen gingen kijken, want daar was altijd wel wat te zien. Het was voor ons gezinnetje dan ook de gewoonte om op zondag naar de boten op de Schelde te gaan kijken. Op professioneel vlak ben ik gedurende een aantal jaren minder bij het Scheldegebeuren betrokken geweest. Ik denk dan aan de tijd voor ik secretarisgeneraal van de SERV was. In de jaren ‘80 werd het infrastructuurbeleid echter geregionaliseerd. Ik heb toen een Vlaamse havencommissie helpen in het leven roepen. Op slag kwam de haven opnieuw in beeld. Vier jaar later werd ik directeur van het Havenbedrijf. En je kan gerust stellen dat de voorbije zestien jaar mijn leven en denken in het teken van de haven hebben gestaan. Streven naar toegevoegde waarde Evonik vormt een onderdeel van een mooie kraal van chemiebedrijven. Het is voor Antwerpen ongelooflijk belangrijk dat die bedrijven zich hier bevinden. De activiteiten in het havengebied concentreren zich rond industrie, logistiek en overslag. Daarbij moet gezegd dat de toegevoegde waardecreatie bij de industrie met voorsprong de grootste is. Vanuit ons welvaartsstreven moeten we die industrie dan ook koesteren.
Je ziet bovendien een mooie kruisbestuiving tussen industrie, opslag en logistiek. De in goederenbehandeling gespecialiseerde firma’s (naties) begeven zich bijvoorbeeld ook op het terrein van de industrie. Zo ging Katoennatie met heel wat enthousiasme haar expertise delen met bedrijven als Solvay en Fina. De projecten en resultaten die daaruit zijn gekomen, hebben ze achteraf ook wereldwijd kunnen valoriseren. Dat wederzijds bevruchtingsproces heeft ervoor gezorgd dat Antwerpen qua meerwaardecreatie absoluut de meerdere is van Rotterdam. Het accent blijven leggen op de creatie van toegevoegde waarde, is dan ook veel belangrijker dan het zuiver mikken op een verhoogde tonnage.
EVONIK VORMT EEN ONDERDEEL VAN EEN MOOIE KRAAL VAN CHEMIEBEDRIJVEN. HET IS VOOR ANTWERPEN ONGELOOFLIJK BELANGRIJK DAT DIE BEDRIJVEN ZICH HIER BEVINDEN.
31 —
Ruimte voor de toekomst We moeten ervoor zorgen dat de industrie ook in de toekomst over de nodige ruimte kan blijven beschikken. We hebben nu bijna het einde bereikt van een belangrijk traject rond ruimtelijke planning (strategische ruimteplanning). Daarbij wordt onderzocht welke ruimte er op Linker- en Rechteroever bestemd kan worden voor maritiem-industriële ontwikkeling, zoals nieuwe industriële vestigingen en tankopslag. Daarnaast kijken we ook naar ruimte voor natuur, voor landbouw en schenken we aandacht aan de bescherming van de woonkernen. Dat alles moet uitmonden in een afbakenings-GRUP (Gewestelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan), een plan dat de grenzen van het havengebied afbakent. Het vrijwaren van ruimte voor de toekomst betekent dat we niet alleen moeten kijken naar welke terreinen er nog maagdelijk bij liggen. We moeten ook oog hebben voor de bestaande interne reserves. En het valoriseren van die interne reserves moet gestimuleerd worden. We voeren daar reeds diepgaande gesprekken met het Voka, maar dat forum mag gerust groter worden. Het zou mooi zijn mocht een rechtstreeks debat met de concessionarissen of eigenaars mogelijk zijn om de nog open ruimte in kaart te brengen en samen een exploitatiemethodiek uit te werken. Zoeken naar synergie Industrie, logistiek en overslag hebben ondertussen een enorme weg afgelegd om spaarzaam om te springen met de beschikbare ruimte. Het mooiste voorbeeld is dat Evonik Degussa Antwerpen en het naburig bedrijf Oiltanking samen een aanlegsteiger aan het ontwikkelen zijn om die later ook gemeenschappelijk te kunnen gebruiken. Dat is de richting die we moeten inslaan: zoeken naar synergie in het gebruiken van de aanwezige infrastructuur. Anderzijds verwachten we diezelfde ruimteproductieve benadering ook van
— 32
onze natuurvrienden. Wanneer de haven een stuk natuurgebied wil inlijven in de economische ruimte, moet het die oppervlakte soms met een factor drie elders compenseren. Dat er op dergelijke te assertieve en agressieve manier met natuurcompensaties wordt omgesprongen, wordt nog moeilijk gepikt. Zeker niet door de landbouwers die er vaak het slachtoffer van zijn. Haveninfrastructuur verder ontwikkelen De kansen voor de Antwerpse haven liggen volgens mij op korte termijn niet op zuiver industrieel niveau, maar eerder in het logistieke stuk. We moeten daarom in de eerste plaats zorgen voor een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het Havenbedrijf moet de infrastructuur in de haven blijven aanpassen aan de behandelingsvereisten en goederenstromen die zich aanbieden. Ook naar het hinterland toe. Maximaal inzetten De haven moet spelen met de kaarten die ze heeft. Maar stel dat je over uitstekende kaarten beschikt inzake arbeidskost, fiscale behandeling en mogelijkheden op het vlak van investeringsbeleid. En stel dat je beschikt over een prachtig geografisch gelegen gebied. Dan moet je als overheid ook durven inzetten en alles uit die kaarten halen wat er uit te halen valt. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij de concessies die we voor het Deurganckdok hebben gegeven. Als de concessiehouders PSA en P&O hun minimale bezetting niet halen, dan kunnen wij de concessie terugnemen. En zo hoort het ook.
foto: Anneleen Ophoff
EEN MOOI VOORBEELD VAN SYNERGIE IS DE ONTWIKKELING VAN EEN AANLEGSTEIGER, EEN SAMENWERKING TUSSEN EVONIK DEGUSSA EN OILTANKING.
WE BESEFFEN NOG TE WEINIG DAT ZOMAAR EVENTJES 170.000 MENSEN, RECHTSTREEKS OF ONRECHTSTREEKS, VIA DE HAVEN HUN BROOD VERDIENEN.
MARC VAN PEEL ANTWERPS SCHEPEN HAVEN EN PERSONEEL
We zien dat de maritieme trafieken wereldwijd al sinds vele jaren stijgen. Met de globalisering kwamen er niet alleen grotere goederenstromen, maar steeg ook de vraag naar meer transportcapaciteit. Dat is meteen de reden waarom de meeste NoordEuropese havens vandaag al kampen met congestie. En dat zal in de toekomst zeker niet verminderen, zelfs niet bij een economische laagconjunctuur. Het goederenvervoer over het water is nu eenmaal het goedkoopste en zal dat met zekerheid ook blijven. We moeten er dus voor zorgen dat de haven groeit. Met inbegrip van een betere ruimtelijke invulling van de bestaande installaties en het aanleggen van nieuwe infrastructuur. We mogen alvast blij zijn dat men tien jaar geleden de bouw van het Deurganckdok heeft goedgekeurd. Zonder dat dok had de haven vandaag het plafond van haar logistieke capaciteiten bereikt en was er nu geen groei meer mogelijk. Daarom is de bouw van het Saeftinghedok op termijn ook zo belangrijk.
IN ANTWERPEN BEVINDT ZICH DE TWEEDE GROOTSTE CHEMIECLUSTER TER WERELD! DAAR NEMEN BEZOEKERS HUN HOEDJE VOOR AF.
Extended gateways Wat ik versta onder een beter gebruik van de bestaande ruimte? Ik wil die vraag graag in een ruimer perspectief plaatsen. We hoeven ons immers niet blind te staren op de aanwezige ruimte van Linker- en Rechteroever. Ik zie bijvoorbeeld eveneens heil in wat men ‘extended gateways’ noemt. Een soort van hubs dieper in het binnenland, waar men vracht van op het water samenbrengt om die dan verder via de weg of het spoor te distribueren. Om maar te zeggen dat de opslag van goederen ook buiten het havengebied kan gebeuren. Heel wat regio’s, zoals Limburg en Luik, zijn hiervoor vragende partij. En ik pleit meteen voor een nauwe samenwerking met die regio’s. Daar horen ook samenwerkingsverbanden met andere (binnen)havens bij. Ik denk aan de haven van Luik of die van Duisburg in Duitsland. Die kunnen perfect een goederenstroom vanuit de Antwerpse haven via de binnenvaart ontvangen en verder verwerken. Public relations verzorgen Wat de chemie betreft, verheugt het me dat de grote chemische bedrijven in onze haven blijven investeren. Ik ben er vandaag tamelijk gerust in dat de haven nog meer investeringen vanuit die hoek zal kunnen aantrekken. Of dat binnen tien of vijftien jaar nog zo zal zijn, zal volledig afhangen van de strategische besluitvormers in het buitenland. Wij kunnen er ondertussen, als haven en logistiek centrum, alleen maar voor zorgen dat de dienstverlening op peil blijft. En we doen natuurlijk ook wel aan public relations, richting grote logistieke bedrijven en goederenverhandelaars. Vanuit het Havenbedrijf willen we daar zeker een grotere commerciële rol op ons nemen.
35 —
Ook de pr naar de eigen bevolking is belangrijk. We beseffen nog te weinig dat zomaar eventjes 170.000 mensen, rechtstreeks of onrechtstreeks, via de haven hun brood verdienen. Anderzijds vervreemdt de Antwerpenaar ook van zijn haven. Daarom trachten we de haven dichter bij de mensen te brengen. Bijvoorbeeld door het organiseren van havenfestivals of de Vlaamse Havendagen. Maar ik zou even graag meer schepen aan de redekaaien zien. Desnoods roestige bakken waar we iets creatiefs mee kunnen doen. Alles wat de burger dichter bij zijn Schelde, haven en industrie kan brengen, is meegenomen. En de chemie? Kijk, ik ontvang nogal wat bezoekersgroepen op het stadhuis. In het midden van de ontvangstruimte staat een grote luchtfoto van ons havengebied. En dan hoef ik alleen nog maar één magische zin uit te spreken om een verpletterende indruk na te laten: in Antwerpen bevindt zich de tweede grootste chemiecluster ter wereld! Daar nemen bezoekers hun hoedje voor af. Temeer daar de chemie de jongste twintig jaar toch een serieuze imago-achterstand heeft weggewerkt. Ik denk dan vooral aan de zware inspanningen rond bescherming van het leefmilieu en het verminderen van allerhande emissies. Toch verwacht ik van de chemie nog veel meer, bijvoorbeeld op het vlak van communicatie. Een voorbeeld: ik woon op Linkeroever. En af en toe laait er op een bedrijfsterrein een gigantische fakkel op. Dat gaat gepaard met heel wat geluidsoverlast, waardoor mensen letterlijk de slaap niet kunnen vatten. Wanneer er zo’n affakkeling plaatsvindt, zou er een goed communicatiesysteem moeten zijn dat de naburige woonwijken op de hoogte brengt van wat er aan de hand is. Men kan dan meteen ook meegeven hoe lang de overlast zal duren. En het moet gezegd, een verontschuldiging op zijn tijd zou zeker niet misstaan. BASF heeft zijn bewonersraden en ook enkele andere bedrijven, waaronder Evonik Degussa Antwerpen, organiseren een burenraad. Maar dat mag ook andere (petro)chemische bedrijven niet beletten hun communicatie-inspanningen op peil te houden.
— 36
Wat verwacht een beleidsmaker ten slotte van de industrie? Wel, bedrijven kunnen aan beleidsmakers redelijk goed uitleggen waarom hun inspanningen, bijvoorbeeld in het kader van Kyoto, leiden tot concurrentiële nadelen. Maar veel verder gaat men niet. Constructieve voorstellen of oplossingen worden maar met mondjesmaat geformuleerd. En dat zou ik toch willen aanmoedigen. Ik zie wel een vooruitgang op pr-vlak. De industrie en de chemie in het bijzonder kregen de laatste jaren een meer sexy imago aangemeten. En dat is alvast een goede zaak. Afstappen van de klaagzangfilosofie is de boodschap. In Antwerpen heeft men dat bijvoorbeeld zeer goed begrepen. Het I-Days initiatief was een duidelijke boodschap van de industrie naar de bevolking: zie eens wat we allemaal doen en jullie zijn daarbij van harte welkom! Ik hoop in ieder geval dat die belangrijke eerste inspanningen de volgende jaren enthousiast worden voortgezet!
DE INDUSTRIE EN DE CHEMIE IN HET BIJZONDER KREGEN DE LAATSTE JAREN EEN MEER SEXY IMAGO AANGEMETEN. EN DAT IS ALVAST EEN GOEDE ZAAK.
foto: Anneleen Ophoff
Het gemeentelijk havenbedrijf telt 25 allochtonen op een populatie van 1.600 medewerkers. Dat is duidelijk een gemiste kans.
NAHIMA LANJRI SENATOR, GEMEENTERAADSLID ANTWERPEN
Af en toe krijgt Evonik Degussa Antwerpen politici op bezoek. Maar slechts weinigen hebben hier ook stage gelopen. Nahima Lanjri, senator en lid van de Antwerpse gemeenteraad, deed het. Sindsdien staat ze op en gaat ze slapen... met de chemie. Hoe kwam u als politica bij Evonik Degussa Antwerpen terecht? Nahima Lanjri: Het Voka neemt elk jaar het initiatief om politici en bedrijven samen te brengen. Meestal in de vorm van een werkbezoek. Maar politici kunnen ook diepgaander kennis maken met bepaalde sectoren en bedrijven. Dat gebeurt via stages. Ikzelf heb een aantal jaren geleden bijna een volledige week op Evonik Degussa Antwerpen doorgebracht. Het gaf me de kans om het bedrijf in al zijn facetten te leren kennen. Wat heeft deze stage voor u betekend? Nahima Lanjri: Ik vond het vooral boeiend omdat ik heb kunnen kennismaken met alle afdelingen van het bedrijf. Je ziet de concrete gevolgen van het wetgevend werk in de praktijk. En dat is toch wel verhelderend.
DE PRODUCTEN VAN EVONIK ZITTEN IN ONZE TANDPASTA, ONZE KLEDING, IN ONZE AUTO’S EN GSM’S, NOEM MAAR OP.
En was de chemie zelf een boeiende ontdekking? Nahima Lanjri: Absoluut, voor deze stage besefte ik niet dat wij in ons dagelijks leven zo vaak te maken hebben met de eindresultaten van de fijnchemie. Sindsdien besef ik dat ik elke dag opsta en ga slapen met de chemie. De producten van Evonik zitten in onze tandpasta, onze kleding, in onze auto’s en gsm’s, noem maar op. De impact van de chemie op ons dagelijks leven is aanzienlijk. Beseffen de burgers dat? Nahima Lanjri: Nog veel te weinig. De haven en de industrie hebben een enorme impact op een stad als Antwerpen. Denk maar aan de tewerkstelling. Uit een ‘vierkante tafel’, georganiseerd door Vlaams minister-president Kris Peeters, bleek dat er in de haven tegen 2015 zo’n 13.000 directe en indirecte vacatures zouden openstaan. Dat is een gigantisch aantal arbeidsplaatsen om ingevuld te krijgen. Dat die invulling moet gebeuren, spreekt voor zich, want als dat niet lukt hypothekeren we onze toekomst. Dan voldoen we niet meer aan één van de belangrijkste voorwaarden om nieuwe investeringen aan te trekken, namelijk voorzien in voldoende goedgeschoolde arbeidskrachten. De I-Days en de Havendag hebben de haven en haar industrie alvast dichter bij de mensen gebracht. Die weg moeten we blijven bewandelen. Toch telt Antwerpen 23.252 werklozen? Nahima Lanjri: Die paradox klopt, we hebben zeer veel werklozen. En ondertussen blijven er heel wat vacatures oningevuld. En komen er steeds nieuwe vacatures bij. De politiek kan hier echter alleen voor de randvoorwaarden zorgen. Bijvoorbeeld door werklozen een omscholing aan te bieden. En door preventief te werk te gaan.
39 —
Meer bepaald door jongeren beter te begeleiden in de richting van het technisch onderwijs. En door een betere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven na te streven, bijvoorbeeld via stages voor leerlingen, maar ook voor leerkrachten. Ook de kwaliteit van dat onderwijs en van de jongereninstroom moeten we verhogen. Wat dat laatste betreft... misschien dat capaciteitstesten voor het technisch onderwijs niet slecht zouden zijn. Daarmee garandeer je aan de ouders dat hun kinderen in een kwalitatieve omgeving terechtkomen. Het kan ouders over de streep trekken om hun kind als eerste keuze naar het technisch onderwijs te sturen. Zullen we steeds meer een beroep moeten doen op buitenlandse werknemers? Nahima Lanjri: De instroom van allochtone werknemers zal automatisch op gang komen. Alleen zullen we ervoor moeten zorgen dat de administratieve randvoorwaarden een vlotte toestroom mogelijk maken. Ik denk aan vereenvoudigde aanvragen voor arbeidsvergunningen, opvang- en integratieprojecten voor nieuwkomers en het mogelijk maken van gezinshereniging. Zien we nu al voldoende diversiteit op de werkvloer? Nahima Lanjri: Niet echt. We zien zelfs geen tekenen van allochtone tewerkstelling in de haven. Op 6.800 havenarbeiders vind je bijvoorbeeld maar 99 arbeiders van allochtone origine. Ondanks het feit dat we vandaag spreken over de derde en vierde generatie allochtonen. Het gemeentelijk havenbedrijf telt 25 allochtonen op een populatie van 1.600 medewerkers. Dat is duidelijk een gemiste kans. Want voor veel allochtonen is het verwerven van een vaste job een echt keerpunt in hun leven. Ook zij streven naar een huisje, een tuintje en een gezin. Het is voor hen een wezenlijk onderdeel van het integratieproces. En de haven en haar industrie zouden daar nog sterker op kunnen inspelen. De mix van culturen is bovendien zeer verrijkend. Allochtonen trekken zich op aan de Belgen. En de Belgen ondervinden dat allochtonen ook hun merites hebben. Het is een win-winsituatie.
— 40
Iets anders nu: hoe wordt de chemie vandaag door het politieke halfrond gepercipieerd? Nahima Lanjri: Ik vrees dat de chemie in de hoofden van heel wat politici nog steeds beelden van milieuvervuiling oproept. De inspanningen die bedrijven op dat vlak verrichten, komen nog veel te weinig uit de verf. De chemie is niet langer de grote vervuiler. De industrie heeft de afgelopen jaren grote inspanningen geleverd op dit gebied. Zo is bijvoorbeeld het spoelwater dat door Evonik in de Schelde wordt geloosd properder dankzij de biologische waterzuivering. Wat betreft de CO2uitstoot, zijn de huishoudens en het gebruik van de auto verantwoordelijk voor een groot deel van de vervuiling. De inspanningen die de burgers zelf kunnen doen, zullen dan ook een grotere impact hebben op het milieu. Hier draagt de politiek ook een verantwoordelijkheid. Om dat besef bij de burgers te doen groeien. Het imagoprobleem bestaat dus nog steeds? Nahima Lanjri: Absoluut, en ik denk dat de bedrijfsleiders daar een stuk mee verantwoordelijk voor zijn. Ik verwacht bijvoorbeeld dat ze met hun milieu- en veiligheidsinspanningen gezamenlijk naar de politiek en naar de media zullen trekken. Dat gebeurt vandaag nog te weinig. Ook in de commissies van het parlement zou de chemische industrie minstens kunnen vragen om jaarlijks gehoord te worden. Toegegeven, wij worden via het Voka wel eens uitgenodigd voor een bespreking of een conferentie. Maar een permanente opvolging van de dossiers van de sector, bijvoorbeeld via subcommissies en concrete aanbevelingen, is er niet. Ook de opvolging en de voortgangsrapportering van bepaalde dossiers is belangrijk. Daar zijn ze bijvoorbeeld in de farmasector veel sterker in. De chemie beseft nog te weinig dat ook de politiek en de parlementsleden hun belangen kunnen verdedigen. Bijvoorbeeld door ministers te bevragen over bepaalde milieuwetgeving of milieufiscaliteit. En politici, zeker parlementsleden, vragen niet liever dan dat ze door specialisten zouden geĂŻnformeerd worden over dossiers die ons allemaal aanbelangen. Het milieu en de tewerkstelling voorop.
foto: Dany Lobe
Duurzaam Ondernemen
Als de industrie voor zichzelf een maatschappelijk draagvlak wil creĂŤren, dan moet ze zwaar investeren in duurzaam ondernemen.
CATHY BERX GOUVERNEUR PROVINCIE ANTWERPEN
Als de kersverse gouverneur van de provincie Antwerpen een statement maakt over duurzaamheid in het bedrijfsleven, dan laat ze haar hart spreken. Wat volgt, is een ontegensprekelijk engagement om de duurzaamheidsgedachte te promoten. “Als de industrie voor zichzelf een maatschappelijk draagvlak wil creëren, dan moet ze zwaar investeren in duurzaam ondernemen. Een sterke reputatie is nu eenmaal belangrijk, zowel voor het aantrekken van kapitaal, voor het vinden van goede medewerkers, als om aanvaard te worden door de verschillende stromingen in de samenleving. Bedrijven zullen echter zelf de keuze voor duurzaamheid moeten maken. Eén zaak is duidelijk: hoe sneller een bedrijf op dit vlak in actie schiet, hoe sneller het een voorsprong neemt en voor zichzelf een concurrentieel voordeel uitbouwt.”
Als we naar het milieu kijken, zien we dat nieuwe reglementeringen een ‘trigger’ kunnen zijn voor innovatie.
“Duurzaam ondernemen kan op tal van manieren gebeuren, bijvoorbeeld door aan te tonen dat je als bedrijf zeer eco-efficiënt bezig bent. De chemische sector kan hier via haar innovatieve producten mee oplossingen helpen uitwerken voor het milieu. De industrie kan ook nadenken over hoe we producten en afvalstoffen als nieuwe energiebronnen kunnen aanwenden. Op die manier creatief en innovatief met nieuwe technologie omgaan maakt de industrie sterker. En ik denk dat Evonik hier een uitstekend voorbeeld is.” De stem van de bedrijven “Mobiliteit is een belangrijk onderdeel van duurzaamheid. Via de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen werken we samen met de logistieke sector om het vrachtvervoer te clusteren. Veertig procent van de vrachtwagens op onze wegen rijdt met een lege laadruimte. Als we de bedrijven ertoe kunnen aanzetten om samen te werken en hun vrachten te groeperen, dan kunnen we de beschikbare vervoerscapaciteit en infrastructuur optimaal inzetten.” “De I-Days en het Routeplan 2012 van Voka waren reeds belangrijke statements van de industrie om mee het duurzaam ondernemen in de haven te ondersteunen. Maar in het mobiliteitsdossier zou ik de stem van de bedrijven graag nog sterker horen. Bijvoorbeeld om tot een consensus te komen over het tracé van de IJzeren Rijn. Ik denk dat het belangrijk is dat net Duitse bedrijven, samen met de Vlaamse overheid, naar de gemeenschappelijke partners trekken voor verdere besprekingen. Ik zou dan ook aan de bedrijven in en om de haven willen vragen om mee druk uit te oefenen voor een snelle realisatie van deze belangrijke spoorlijn. En dat geldt ook voor de Oosterweelverbinding.”
45 —
Regelgeving leidt tot innovaties “Als we naar het milieu kijken, zien we dat nieuwe reglementeringen een ‘trigger’ kunnen zijn voor innovatie. Ik denk concreet aan de REACHregelgeving. Het is de ambitie van Europa om zoveel mogelijk gevaarlijke stoffen in kaart te brengen, te weren en te vervangen door ongevaarlijke stoffen. Heel wat bedrijven reageerden vroeger zeer defensief op dit soort nieuwe reglementeringen. Maar vandaag beschouwen ze dat steeds meer als een opportuniteit voor de toekomst. Voor heel wat bedrijven is het een kans om hun productenportefeuille te herevalueren en ruimte vrij te maken voor innovatie. En dat is toch een zeer positieve gedachte.” “Ten slotte ligt ook de veiligheid in en rond de haven me zeer na aan het hart. Vooral het terugdringen van de woon-werkongevallen staat bovenaan mijn agenda. Daarnaast ben ik als gouverneur ook bezig met mogelijke rampen en hoe die te voorkomen. Het is een geruststelling te zien dat bedrijven veiligheid hoog in het vaandel dragen. En dat ze er alles aan doen om zo weinig mogelijk ongevallen te hebben. Maar we moeten wel alert blijven. Vanuit de provincie willen we dan ook dat onze hulpdiensten goed voorbereid zijn op eventuele problemen. In onze brandweerschool PIBA hebben we bijzondere teams opgeleid die gespecialiseerd zijn in het behandelen van gevaarlijke stoffen. Als provincie Antwerpen zijn we daar pionier. En de knowhow die we op dat vlak in huis hebben, willen we zeker verder uitbreiden. Het is onze ‘veiligheidswissel’ op een duurzame toekomst.”
foto: Stijn Steyaert
De haven is ons venster op de wereld... Cathy Berx heeft een zwak voor steden met een haven. “Ik heb havens altijd fascinerend gevonden. In 2006 heb ik er zelfs het thema van mijn vakantie van gemaakt. Samen met mijn kinderen heb ik een aantal Duitse havens, waaronder Hamburg, Bremen, Lübeck en Kiel bezocht.” “Hoe een stad als Hamburg leeft met zijn haven... daar ben ik stikjaloers op. Daar kunnen de mensen op een strandje gaan zitten om naar de voorbijvarende containerschepen te kijken. De stadsbewoners gaan er op zondagochtend naar een gigantische markt aan de kaaien en daarachter zie je de grote schepen heen en weer varen. Daar is zo’n betrokkenheid tussen haven en stad. Dat moet in Antwerpen ook kunnen. Het Havencentrum heeft de ambitie om daar werk van te maken. Het wil onder meer aan jongeren uitleggen wat er allemaal in de haven gebeurt en hoe belangrijk dat is voor onze welvaart. De haven is nu eenmaal ons venster op de wereld. En meteen ook de krachtigste band tussen alle inwoners van de provincie Antwerpen.”
47 —
Voor mij is samenwerken met mensen essentieel en de sleutel tot duurzaam ondernemen.
— 48
LIEVE DE BOCK Hoofd CS/HK-eenheid Evonik Degussa Antwerpen
Ze zijn eerder schaars... vrouwen in topfuncties in de chemie. Lieve De Bock is hoofd van de chloorsilaanproductie in Antwerpen. “Voor mij is samenwerken met mensen essentieel en de sleutel tot duurzaam ondernemen. Als ik aan duurzaam ondernemen denk, maak ik automatisch de link met het Brundlandrapport van 1987”, zegt Lieve. “Tijdens de World Conference for Environment and Development werd voor de eerste keer de term duurzame ontwikkeling gehanteerd. Er zitten vijf dimensies aan het begrip duurzaam ondernemen: het sociale luik, het ecologische, het economische, het ethische luik en het aspect van inspraak van de burgers. Uiteindelijk komt het er voor de bedrijven op neer de balans tussen ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ in evenwicht te houden. Wat die drie p’s betreft, staat voor mij ‘people’ centraal. Met een goed team van gemotiveerde medewerkers heb je, mits de perfecte inzet, de sleutel voor het bereiken van het vereiste evenwicht in handen.” Strenger dan de wet “Ik werk sinds 1997 bij Evonik Degussa. De voorbije tien jaar zagen we de milieuwetgeving steeds strenger worden. Vooral administratief hebben we daar veel meer werk mee dan vroeger. Er moeten in dat kader immers nogal wat rapporten geschreven worden. Het feit dat die rapporten publiek zijn, is echter wel een goede zaak voor de samenleving én voor de chemie. Die ������������������������ openbaarheid van de rapportering kan het imagoprobleem van de chemie mee helpen oplossen. Hoewel dat imago, naar mijn gevoel, de voorbije tien jaar toch ook in positieve zin geëvolueerd is. Anderzijds ��������������������������������� denk ik dat mensen er zich niet altijd van bewust zijn dat ze die rapporten kunnen inkijken...”
Ook aan mijn kinderen tracht ik mee te geven dat het werk van mama te maken heeft met het creëren van de toekomst, en niet met het hypothekeren ervan. “Op het vlak van milieu en veiligheid zijn we vanuit het bedrijf vaak strenger dan wat wettelijk is voorgeschreven. Zo lopen we op de regelgeving toch een stukje vooruit. Bovendien zijn zowel milieu als veiligheid zeer kritisch voor onze sector en voor de productie-eenheden hier op de site. Het werken met producten als chloorsilanen, die wanneer ze vrijkomen, aanleiding geven tot het ontstaan van HCldampen, vereist op onze afdeling dan ook een hele reeks preventieve maatregelen. De strikte naleving van de veiligheidsregels, zoals het dragen van een chemiepak, is daarbij van essentieel belang. Ook de ondersteuning van de bedrijfsbrandweer bij speciale acties zorgt voor een verregaande beperking van mogelijke risico’s.”
49 —
foto: Cha誰m Wijnberg
Communicatie helpt imago “Communicatie blijft een van de belangrijkste opdrachten van de chemische sector en van Evonik Degussa Antwerpen. Een open communicatie creëert immers een beter imago. De chemie bestaat al lang niet meer uit ‘stinkfabrieken’. De I-Days waren dan ook een zeer mooi initiatief om aan een bredere populatie te laten zien wat we kunnen, met welke producten we werken en hoe we daar duurzaam mee omspringen. Ook aan mijn kinderen tracht ik mee te geven dat het werk van mama te maken heeft met het creëren van de toekomst, en niet met het hypothekeren ervan.” “Ook binnen het concern wordt communicatie steeds belangrijker. Ik merk dat vandaag meer dan ooit: onze Business Unit ‘Inorganic Materials’, waar AS en FP bij zitten, heeft vestigingen in verschillende landen. Soms hebben de collega’s van die vestigingen tegengestelde belangen. Maar daar moet men zich overzetten. Dat dit niet altijd even gemakkelijk is, lijkt me evident. De discussies gaan namelijk vaak over investeringen én over werkgelegenheid. Maar ik merk toch dat de samenwerkingsverbanden over de grenzen heen sterker worden. We zoeken samen naar economisch gunstige oplossingen. En de gemeenschap primeert tegenwoordig duidelijk boven de individuele belangen van personen en sites. Op groepsniveau streven we immers allemaal dezelfde doelstellingen na.” Evolutie in de geesten “Voor mij bestaat een van de belangrijkste opdrachten erin de motivatie van onze medewerkers op peil te houden. Dat gebeurt concreet door hen zoveel mogelijk te informeren en inspraak te geven. Een voorbeeld: op dit ogenblik zijn we binnen de afdeling bezig met het plannen van de renovatie van de controlekamer. Daar nemen de ploegen volledig zelf het initiatief. Zij plannen de indeling, kiezen de kleuren, de verlichting tot de tegels op de vloer toe. Elke ploeg heeft een woordvoerder aangeduid. Die vertolkt de visie van de ploeg, maar communiceert ook de beslissingen van het projectteam terug aan zijn ploegmakkers.
Dat creëert een belangrijke betrokkenheid en het motiveert. We willen uiteindelijk toch dat elke medewerker zijn verantwoordelijkheid neemt. En daarmee bedoelen we niet alleen de top van de organisatie.” “In de moderne bedrijfsvoering moet ook niet meer elke activiteit op het niveau van de afdelingshoofden besproken worden. Afspraken tussen productiechefs kunnen perfect op dat niveau gebeuren. Idem dito voor afspraken binnen en tussen de ploegen. Op dat vlak is het managementdenken de voorbije jaren zeker veranderd. Een ander voorbeeld is de toename van de mogelijkheden van jobrotatie. Vroeger was ik daar zelf niet zo’n voorstander van, maar vandaag zie ik er steeds meer de voordelen van in. Je bouwt bijvoorbeeld gemakkelijker een netwerk uit binnen je eigen bedrijf. Als ik vandaag een vraag heb, dan weet ik onmiddellijk bij wie ik daarvoor moet zijn of wie me daarbij kan helpen. Jobrotatie blijft geen gemakkelijk gegeven, maar uiteindelijk is het een belangrijke motor voor je persoonlijke ontwikkeling. Ook dat soort arbeidsconcepten promoten, draagt bij tot de duurzaamheid.”
Andere aanpak, zelfde resultaat Leiden meer vrouwen in de chemie tot meer duurzaamheid? “Daar durf ik me niet meteen over uit te spreken. We hebben soms wel een andere aanpak dan onze mannelijke collega’s, maar we streven uiteindelijk naar hetzelfde resultaat. Wat ik wel belangrijk vind, is dat vrouwen in de chemie niet gebruikt worden om bepaalde ‘personeelsquota’ te halen. Uiteindelijk is wat ik in deze sector doe niet anders dan wat ik in andere sectoren zou doen: samenwerken met mensen en projecten tot een goed einde proberen te brengen. Het belangrijkste is dat je je als vrouw goed voelt in wat je doet en dat je aanvaard wordt door je collega’s. En op dat vlak mag ik hier zeker niet klagen.”
51 —
Natuurpunt wil een ecologisch netwerk binnen de haven creĂŤren. Met een stuk permanente en stukjes tijdelijke natuur.
WILLY IBENS ALGEMEEN DIRECTEUR NATUURPUNT
Missie Natuurpunt Natuurpunt wil de natuur in Vlaanderen helpen overleven. Dat is kwaliteitsvolle ruimte voorzien voor planten en dieren en meteen ook de levenskwaliteit van de mens daarbij verhogen. Hoe? Door zoveel mogelijk burgers de kans te geven zelf iets voor de natuur te doen. Daarom beschikt Natuurpunt in bijna elke Vlaamse gemeente over een afdeling met vrijwilligers. Zij helpen het natuurgebied en het omringende landschap in hun regio mee beheren. Van een relatief kleine vereniging met 18.000 leden en 20 vaste medewerkers in 1990 groeide Natuurpunt uit tot een grote organisatie van bijna 80.000 leden, 280 personeelsleden en 5.000 actieve vrijwilligers. Democratiseren Vroeger wilden we de natuur strikt omarmen, afsluiten en niet verstoren. Vandaag denken we daar anders over: iedereen moet de kans krijgen om van de natuur te genieten. We willen de natuur democratiseren. Zorgen dat ze voor iedereen toegankelijk wordt. Ook voor kansarme groepen. Zo creëerden we de functie van ‘natuurarbeider’. In Antwerpen zijn er zo’n 25 laaggeschoolde arbeiders die deze functie uitoefenen en zo de lokale vrijwilligers ondersteunen bij het beheer van de natuurgebieden. Voor heel Vlaanderen zijn er zo’n 100-tal natuurarbeiders aan de slag. Duurzaam ondernemen in het groen. Jaarlijks ontvangt Natuurpunt 8 miljoen euro aan subsidies om terreinen aan te kopen en zo een ecologisch netwerk in Vlaanderen te realiseren. Het beheer van die terreinen gebeurt semi-professioneel. Een plaatselijk team van vrijwilligers wordt gecoacht door een conservator. Ze werken aan de hand van doelstellingen en in het algemeen belang.
We willen in Vlaanderen mee een ecologisch netwerk van 125.000 hectare natuur realiseren. Dat is een minimum. Als we robuuste natuur willen die ook aan de klimaatwijzigingen een antwoord wil bieden, zijn er nog eens 30.000 hectare extra nodig. Natuurpunt investeert haar middelen niet willekeurig, maar werkt consequent in de richting van dat ecologisch netwerk. Natuur in Antwerpen In het Antwerpse hebben we weinig natuureigendommen, omdat de grondprijzen zo hoog zijn. We hebben wel een aantal stedelijke natuurgebieden en terreinen van de overheid in beheer. Dit ecologisch netwerk strekt zich in Antwerpen uit van het gebied Oude Landen over het Ekers Moeras, de Bospolder, de Grote Kreek tot de Kuifeend. De Opstalvallei, een polderrestant aan de rand van Berendrecht en Stabroek, willen we omvormen tot waterrijk natuurgebied. En het Galgeschoor en het Groot Buitenschoor beheren we in opdracht van de Administratie van Water en Zeewegen. Al deze gebieden vormen mee het Vlaams ecologisch netwerk. Want natuur kan je alleen op een niet-geïsoleerde manier in stand houden. Relatie industrie en haven De relatie tussen Natuurpunt en de Antwerpse haven en havenindustrie heeft een belangrijke evolutie gekend. 25 jaar geleden stonden we met onze visies diametraal tegenover elkaar. Ik vond toen dat de ruimtelijke ordening ophield waar de haven begon. Vandaag zijn de relaties sterk verbeterd. Hoewel, bij de bouw van het Deurganckdok wilde de overheid de verloren natuur niet compenseren. Europa is daar moeten tussenkomen. Het heeft vrij lang geduurd voor er rond die thematiek een echte
53 —
dialoog tot stand is gekomen. Het compenseren van verloren natuurgebied is echter niet altijd mogelijk. Zilte graslanden bijvoorbeeld zijn een rechtstreeks uitvloeisel van het Schelde-estuarium. Die kan je elders niet zomaar opnieuw creëren. Het ecosysteem dat daar vernield wordt, is definitief verloren. Inbreiding Voor mij ligt de kaart van de haven voor de volgende generaties vast. De expansie van de haven zal vroeg of laat moeten stoppen. Je mag de impact op samenleving en milieu trouwens niet onderschatten. Een duurzame haven kan niet dromen van onbeperkte groei. Noch op ruimtelijk vlak, noch op het vlak van tonnageverwerking. Daarom moeten we in de Antwerpse haven aan ‘inbreiding’ doen. Dat betekent: de grenzen van de haven vastleggen en daarbinnen ruimte creëren voor logistiek, industrie en ook een beetje natuur. In het kader van het Strategisch Plan Antwerpen worden de havengrenzen voor de volgende dertig jaar vastgelegd. Op de rechteroever vormt de Havenweg de fysische grens. Op Linkeroever is de afbakening een stuk complexer. Natuurpunt wil de grens trekken aan het Deurganckdok en het Saeftinghedok. We spreken dan in totaal over meer dan 10.000 hectare die efficiënt ingericht kunnen worden. Een haven moet daarbij over groeiperspectieven beschikken, maar anderzijds kan je (bedrijfs)terreinen geen 40 jaar onbestemd laten liggen. Dat getuigt van een gebrek aan efficiëntie. Ook daarover moeten we een dialoog kunnen voeren. Duurzaamheid Duurzaamheid gaat over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik geloof dat bedrijven dit spel eerlijk willen spelen en zich willen inpassen in dat principe. Het heeft trouwens niet alleen maatschappelijke, maar ook economische voordelen. Men werkt nu eenmaal niet graag samen met vervuilende ondernemingen. De samenleving accepteert dat niet meer.
— 54
Zelf evolueren we naar het principe van de multifunctionele natuur. Een natuur waar ook mensen zich kunnen ontspannen via zachte recreatie. Wandelen bijvoorbeeld. In grotere natuurgebieden mag het zelfs hardere recreatie zijn. Zo hebben we in het natuurgebied van Averbode een mountainbikepad aangelegd. En in de Ruige Heide te Zandvliet kan de jeugd zich volop al spelend uitleven. Anderzijds kampt niet alleen de industrie, maar ook de natuur met een mobiliteitsprobleem. Zo is er nauwelijks openbaar vervoer naar natuurgebieden in de regio, waardoor ze moeilijk te ontsluiten zijn voor de natuurliefhebbers. Daarom hebben we het ‘Park & Walk’-concept ontwikkeld. Naar onze principes reeds zéér vergaand. Aan de rand van afgelegen natuurgebieden leggen we een kleine parking aan. Zo kunnen gezinnen er met de auto naartoe waarmee we het ‘wild’ parkeren tegengaan. Grote milieu-inspanningen Alles wijst erop dat de waterkwaliteit van de Schelde verbetert. We zien terug zeehonden in het Groot Buitenschoor. Dat was van net na de Tweede Wereldoorlog geleden. En ook het visbestand sterkt aan. Tegelijkertijd worden er zeer veel inspanningen geleverd om de oppervlakte aan schorren en slikken te herstellen. Het ontpolderingsproject aan de kerncentrale van Doel kadert in dat thema. De Schelde kampt wel nog met een zekere verontreiniging vanuit het Brussels hoofdstedelijk gewest, maar ook die wordt aangepakt. De havenindustrie op haar beurt heeft grote inspanningen gedaan. We kunnen stellen dat er vandaag geen ongezuiverd afvalwater meer geloosd wordt. Bedrijven nemen hier hun verantwoordelijkheid als onderdeel van de samenleving. En niet alleen omdat het hen door de wetgever wordt opgelegd. Men zou dat maatschappelijk trouwens niet meer kunnen hardmaken.
Europa en ‘tijdelijke natuur’ Omdat natuurgebieden meestal aan de rand van een stedelijke of industriële zone liggen, vervullen ze vaak een bufferfunctie. Dat in tegenstelling tot landbouwgebieden, die veel gemakkelijker voor een andere bestemming in aanmerking komen. Natuurgebied in vraag stellen, is vandaag minder evident. Temeer omdat Europa toekijkt. Natuurpunt wil een ecologisch netwerk binnen de haven creëren. Met een stuk permanente en stukjes tijdelijke natuur. Ook met de aanleg van ‘tijdelijke’ natuur kan je in een netwerksysteem bepaalde populaties beschermen. Zo overleven bijvoorbeeld de rugstreeppadden als beschermde soort binnen het havengebied. Als een stukje tijdelijke natuur verdwijnt, kan zo’n soort toch standhouden. Dat geldt ook voor vogels: ze zijn zeer mobiel en ontdekken zeer snel nieuwe plaatsen om voedsel te zoeken en te nestelen. Maar Europa heeft dat concept van tijdelijke natuur nog niet beet. Het denkt nog te veel op het niveau van de individuele dieren en planten. Wij denken op het niveau van leefgebieden. Dieren zijn immers mobiel. Daarom hebben we ook geen probleem met ‘tijdelijke’ natuur. We willen bijvoorbeeld braakliggende stukken bedrijfsterrein tijdelijk in beheer nemen om er natuurgebied van te maken. Zodra het bedrijf die terreinen terug een economische invulling wil geven, kan dat perfect. Toch voor ons. En ook voor de beestjes. Maar niet altijd voor Europa. En daar wringt het schoentje. Bedrijven hebben hier te weinig rechtszekerheid. En laten bijgevolg hun ongebruikte terreinen liever onbeheerd liggen.
Natuur zou in alle ruimtebestemmingen moeten aanwezig zijn, maar het mag de hoofdbestemming niet hypothekeren. Het juridisch kader voor die tijdelijke natuur zijn we nu samen met het Antwerpse Havenbedrijf aan het ontwikkelen. Ook vanuit Natuurpunt moeten we daar RATIONELER EN VOLWASSENER in worden. Dat is vroeger wel eens anders geweest...
55 —
Duurzaamheid In Europa worden we geconfronteerd met steeds strengere normen en eisen. Een manier om daar performant mee om te gaan is de ketenbenadering. Een voorbeeld: voor de productie van isolatiemateriaal stoot je – bij wijze van spreken – 1 eenheid CO2 uit. Het isolatiemateriaal wordt gebruikt om huizen te isoleren, wat dan weer een besparing van 3 eenheden CO2 oplevert. De positieve nettobalans is uiteindelijk 2 eenheden. Datzelfde geldt voor de productie van kunststoffen in de autoindustrie. Kunststoffen helpen het gewicht van onze wagens te reduceren, met een lager verbruik en een lagere CO2-uitstoot tot gevolg. Bovendien besparen we dankzij deze kunststoffen 12 miljoen ton brandstof per jaar. Voor de productie van die kunststoffen hebben we maar 1,3 miljoen ton brandstof nodig. Dat is uiteindelijk een zeer positieve balans. Die gedachte zouden we vanuit de chemie nog beter moeten meegeven aan de verschillende stakeholders en regelgevers, de Europese in het bijzonder. Onze producten creëren duurzaamheid. En dat wordt nog te weinig begrepen. FRANS DIERYCK GEDELEGEERD BESTUURDER ESSENSCIA VLAANDEREN
Transport & logistiek
de vergunningsprocedure voor een nieuwe opslagfaciliteit duurt hier gemakkelijk twee tot drie jaar. Dat is te lang en te omslachtig.
HUIB JANSEN MANAGING DIRECTOR OILTANKING
Huib Jansen (57) is sinds drie jaar Managing Director van de Belgische Oiltanking-vestigingen in Antwerpen, Gent en Terneuzen. “Daarvoor heb ik altijd in Rotterdam en in het buitenland gezeten, waarvan 15 jaar in Singapore”, zegt deze Nederlander. “Mijn hele leven stond in het teken van logistiek en opslag.” Hij geeft dan ook graag zijn visie op de Antwerpse haven als logistieke draaischijf en aantrekkingspool voor de chemie. “Oiltanking Stolthaven Antwerp is een dienstverlenend bedrijf. De core business van de Oiltanking groep is de tankopslag van ruwe olie, petroleumproducten, chemieproducten en gassen. We hebben 62 terminals in 20 landen met een totale opslagcapaciteit van 13 miljoen cbm (kubieke meter) en in 2010 zal de totale capaciteit groeien naar 16 miljoen cbm. Onze klanten zijn de grote oliemaatschappijen, de chemieproducenten, de internationale handelaren, de nationale oliemaatschappijen en ook producenten in bijvoorbeeld het Midden-Oosten en Azië.” “Onze Antwerpse klanten maken van onze diensten gebruik om een aantal redenen. We verzorgen bijvoorbeeld de industriële opslag voor producenten waarmee we via pijpleidingen verbonden zijn. Ik denk daarbij aan Evonik en Monsanto. Daarnaast behandelen we bulk. Grote partijen grondstoffen of producten die we verladen en transporteren in kleinere hoeveelheden. Dat gebeurt meestal via het wegtransport of het spoor. Ook bij de overzeese distributie spelen we een rol: onze klanten gebruiken ons bijvoorbeeld als ‘hub’ voor de export naar de ons omringende landen. Ten slotte creëren we meerwaarde door bepaalde producten voor onze klanten te mengen en dan de verdere distributie te verzorgen. Zo laden wij
Het pijpleidingennetwerk – een belangrijke ‘asset’ voor heel NoordwestEuropa – moet geoptimaliseerd worden. dagelijks honderden trucks met chemieproducten voor allerlei bestemmingen in Europa.” Investeringen trekken investeringen aan Over de sterke punten van de Antwerpse haven hoeft Huib Jansen niet lang na te denken. “Antwerpen kent de grootste concentratie van chemiebedrijven in Noordwest-Europa en staat daarmee zelfs sterker dan Rotterdam. Daarnaast is ook de infrastructuur zeer goed uitgebouwd. Niet alleen in de haven zelf, maar ook in het achterland. En op logistiek vlak zijn er natuurlijk de pijplijnverbindingen. Hoewel daar eveneens ruimte is voor verbetering. Het pijpleidingennetwerk – een belangrijke ‘asset’ voor heel Noordwest-Europa – moet geoptimaliseerd worden. De Vlaamse regering en de Antwerpse haven onderzoeken hier reeds alle mogelijke opties en hun conclusies zullen weldra volgen. Voor mij staat het in elk geval vast dat we, zeker op het vlak van pijpleidingen, nog heel wat meer kunnen doen dan nu het geval is. We kunnen alleen maar hopen dat de overheid het leggen van pijpleidingen verder faciliteert en ondersteunt.”
61 —
En de minder sterke punten? Huib: “Ik vrees dat op termijn de eerder beperkte toegangsmogelijkheden tot de haven en de beperkte diepgang van de Schelde in ons nadeel kunnen spelen. Grotere sluizen zijn daarom best een goed idee. De schepen zullen op termijn groter worden. Op dat vlak zijn de mogelijkheden van de Antwerpse haven beperkt. Een verdere uitdieping van de Schelde is geen ideale oplossing. Bovendien spelen ook de getijden hier een rol. Men moet voor die ontwikkeling alert zijn en op eventuele problemen vooruitlopen. Nu de koppen in het zand steken en wachten tot de boel effectief dichtslibt is geen optie. Ik pleit dus voor proactieve infrastructuurinvesteringen. Die trekken bovendien nieuwe activiteiten aan. Onze klanten kijken immers over onze schouder mee naar de ontwikkeling van de verschillende havens. En het zijn uiteindelijk zij die op termijn de conclusies zullen trekken.” “Verder moeten we trachten, wat er in de haven gebeurt, nog efficiënter te doen verlopen. De congestie op het water mag bijvoorbeeld geen probleem worden, hoewel dit fenomeen zich nu reeds voordoet. En ook in het spoor moeten we verder investeren. Antwerpen wordt steeds vaker gebruikt als ‘hub’ voor ‘specialty chemicals’. We moeten die evolutie aanmoedigen en de expansie van het spoor kan daar een belangrijke rol in spelen. En natuurlijk verdienen ook de hoge arbeidskosten onze aandacht. Op termijn kunnen ze een belangrijke rol gaan spelen in de beslissingsprocessen van tal van hoofdkwartieren.” “Oiltanking volgt de goederenstromen en ontwikkelingen nauwgezet op. Zo zien we een aanzienlijk toenemende productie in het
— 62
Midden-Oosten. Die bedrijven komen ook onze kant op, want ze zoeken afzetmarkten in Europa. Dat kan zijn gevolgen hebben voor de productiebedrijven in Europa. Wij hebben daarom wel belang bij het behoud van een kritische massa aan chemieproducten in deze haven. Oiltanking is ondertussen flink aan het investeren in de uitbreiding van onze chemieruimte en van onze petroleumopslag, ook in Antwerpen. We geloven dus zeker in de toekomst van de haven.” Samenwerking met de overheid “De samenwerking met de autoriteiten verloopt vlot, zowel in Antwerpen als in Gent. De overheden zijn zeer toegankelijk en ook zeer behulpzaam in het oplossen van problemen en in het zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Dat was voor mij een zeer aangename verrassing. Het probleem hier is echter dat, wanneer je een nieuw initiatief wil lanceren, daar steeds zeer veel tijd, energie en onnoemelijk veel vergunningen overheen gaan. Een voorbeeld: de vergunningsprocedure voor een nieuwe opslagfaciliteit duurt hier gemakkelijk twee tot drie jaar. Dat is te lang en te omslachtig. En het kan de ‘return on investment’ van bepaalde investeringen in gevaar brengen.” “Oiltanking heeft op dit ogenblik in Antwerpen voor meer dan 150 miljoen euro investeringen lopen. Gelukkig hebben we op onze huidige site nog uitbreidingsmogelijkheden. Antwerpen is op dat vlak spijtig genoeg een stuk gelimiteerd, omdat er gewoon niet meer grondoppervlakte beschikbaar is. Ook in Gent zijn we ondertussen onze capaciteit met 40% aan het vergroten. Die investeringen zijn belangrijk, zeker omdat er ook in de rest van Europa niet al te veel uitbreidingsmogelijkheden meer zijn.”
Samenwerking met Evonik Degussa Antwerpen Evonik Degussa is al zeker twintig jaar klant bij Oiltanking. Met de opstart van Evonik Oxeno Antwerpen heeft onze samenwerking een nieuw elan gekregen, want er is natuurlijk zeer veel logistiek en opslag bijgekomen. Ook kleinere projecten behoren tot onze dagelijkse samenwerking. Het spreekt voor zich dat ik Evonik Degussa Antwerpen wil feliciteren met haar veertigjarig jubileum. En dat onze complementariteit nog een mooie toekomst mag kennen!
63 —
De uitbreiding van de haven is belangrijk, maar de ontsluiting kan en mag niet achterblijven.
— 64
ASTRID VAN DRIESSCHE HOOFD LOGISTIEKE DIENSTEN EVONIK DEGUSSA ANTWERPEN
“De ‘logistieke koepel’ van Evonik Degussa Antwerpen herbergt heel wat verschillende activiteiten. ’Logistics & Procurement’ staat binnen Evonik Degussa Antwerpen voor het ‘forwarding department’ (expeditie), het centraal magazijn, de centrale verzending, inkoop, de garage en de dienst spoorinfrastructuur”, vertelt Astrid Van Driessche, de perfecte vrouw om de visie van Evonik Degussa Antwerpen op het logistieke proces mee te geven.” “Bovendien moeten we binnen de logistieke diensten verschillende taken (opleiding, controles,...) uitvoeren onder de verantwoordelijkheid van de ‘Dangerous Goods Safety Advisor’ (voor Antwerpen is dit Bart Witdouck) en dit in het kader van onze verplichtingen die de wetgeving over het transport van gevaargoed ons oplegt.
We creëren vaak oplossingen of bieden toegevoegde waarde voor de ene Business Unit, waar de andere BU’s niet van op de hoogte zijn. Daardoor missen we soms kansen.
“De productie van Evonik Degussa Antwerpen kent de voorbije jaren globaal gezien een gestage groei. Meer product maken is prachtig, maar je moet alle grondstoffen en eindproducten wel op een veilige en vlotte manier binnen en buiten krijgen. We hebben de voorbije jaren dan ook flink wat aandacht besteed aan het uitwerken van een logistiek concept voor deze site. “ “Dat doen we niet alleen. Integendeel, een nauwe samenwerking met de collega’s van productie is een ‘must’ om die goederenflow vlot te krijgen. Daarnaast hebben we voortdurend contact met onze collega’s van de financiële diensten, onderhoud en engineering en tal van andere afdelingen. De tijd dat elkeen binnen zijn eigen afdeling zijn ding kon doen, ligt al een eind achter ons. Gelukkig maar.” Trends “Als we de trends in het logistieke proces bekijken, dan duikt telkens weer de vraag naar outsourcing op. Ik vraag het mezelf ook regelmatig af: in welke mate kan je een derde partij bij het logistieke gebeuren betrekken? Je moet die overweging maken. Maar in veel gevallen is de toegevoegde waarde (specifieke kennis en kunde, bundeling van activiteiten) juist dé troef van een interne logistieke dienst. Outsourcing is dus zeker geen evidentie. De logistieke werking hier in Antwerpen is ook vrij complex. De aanwezigheid van een zeer geïntegreerde administratie, de interne goederenbewegingen op het terrein, met telkens zeer specifieke transportvoorwaarden, en de daarbij behorende productkennis zijn fundamenteel. De kennis om met dit alles om te gaan, vind je niet zomaar buitenshuis.”
65 —
Acuut mobiliteitsprobleem “Het mobiliteitsprobleem in en rond de Antwerpse haven dreigt acuut te worden. De files op de autowegen vormen een gigantisch probleem en een verbetering zit er, zeker op korte termijn, niet in. Zelfs op het spoor en in de binnenvaart zien we structurele problemen opduiken. De uitbreiding van de haven is belangrijk, maar de ontsluiting kan en mag niet achterblijven. Goederenverkeer is vandaag al niet eenvoudig. Maar wat als er met het spoor of op een van de belangrijkste invalswegen of - erger nog - in een van de tunnels iets gebeurt? Dan zijn er bijna geen alternatieven voorhanden.” “Evonik Degussa Antwerpen zit ook met andere chemische bedrijven uit de regio regelmatig samen, om over deze thema’s te praten. En een aantal denkpistes zijn zeker valabel: de verdere uitbouw van een pijpleidingennetwerk bijvoorbeeld. De industrie is overtuigd van het nut ervan, maar de investeringen zijn gigantisch. Bovendien is het niet altijd duidelijk welke leidingen reeds waar aanwezig zijn. Daarnaast dienen vooraf gedefinieerde leidingentracés te worden voorzien, zodat omleggen ook in de toekomst niet nodig is.”
— 66
Interne public relations “En ondertussen verandert de wereld, inclusief onze site, aan een razend tempo. Enerzijds zien we groei, anderzijds zien we sluitingen. Ik denk dat eenieder van ons een belangrijke rol te vervullen heeft in het promoten van deze Antwerpse site. Onze centrale ligging in de Antwerpse haven biedt toch enorm veel voordelen. We moeten ook meer communiceren over de logistieke oplossingen die we uitgewerkt hebben en over onze successen. We creëren vaak oplossingen of bieden toegevoegde waarde voor de ene Business Unit, waar de andere BU’s niet van op de hoogte zijn. Daardoor missen we soms kansen. En we buiten ook de opportuniteiten van de Antwerpse haven nog onvoldoende uit. Er wachten ons dus nog heel wat uitdagingen.” “Gelukkig is de afstand tussen de BU’s en de serviceafdelingen kleiner aan het worden. We begrijpen elkaar steeds beter en dat moet ook, want we kunnen niet zonder elkaar. Een project staat immers nooit op zichzelf. Er zijn altijd meerdere partijen bij betrokken. Misschien dat Antwerpen ook op logistiek vlak in de toekomst een belangrijkere rol voor het concern kan gaan spelen. Bijvoorbeeld door logistieke activiteiten voor andere sites te gaan doen, of samen te werken aan projecten specifiek gekoppeld aan de nabijheid van de haven. Maar dat zal alleen lukken als onze afdeling erin slaagt zich nog beter te verkopen. Ik ken dus mijn prioriteiten.”
foto: Esther Huybreghts
OTB leent zich ook voor LAngeafstandstransport. Hierdoor kunnen heel wat containervrachtwagens van de weg gehaald worden.
— 68
WILLY WINKELMANS VOORZITTER VLAAMSE HAVENCOMMISSIE
Professor Willy Winkelmans zet zijn toehoorders altijd een beetje op hun ongemak. Zijn havenanalyses zijn scherp. Zijn visie op logistiek en distributie is vooruitstrevend. “We zitten met een structureel mobiliteitsprobleem”, stelt professor Winkelmans. “Als we dat probleem willen oplossen, dan moeten we structurele maatregelen nemen. Ik pleit dan ook voor de creatie van een bijkomende vervoersmodus. Als voorzitter van de Vlaamse Havencommissie moet ik me neutraal opstellen. Maar als academicus moet ik mijn visie op de toekomst kunnen geven.” We lieten dan ook graag de academicus aan het woord. “Ik ben van nature haveneconoom, maar ben me gaandeweg meer gaan verdiepen in hedendaagse mobiliteitsproblemen. Wat me daarbij opvalt, is dat de pijpleiding vaak vergeten wordt als transportmodus. Het aantal pijpleidingen dat je in Antwerpen onder de grond vindt, is fenomenaal. Dat netwerk wordt al jaren optimaal geëxploiteerd en kan nog verder uitgroeien tot een hoogst milieuvriendelijke transportmodus. Het gekke is dat de chemische sector het succes van de pijpleidingen wel degelijk erkent, maar dat de media en de politieke gezagsdragers er nauwelijks rekening mee houden. Het is vandaag nochtans technisch perfect mogelijk om diverse vormen van ondergronds transport in buisleidingen te verzorgen. Het gaat daarbij niet om het tijdelijk onder de grond of onder het water sturen van bovengronds verkeer. UTP (Unit Transport by Pipeline) of OTB (Ondergronds Tubulair Transport) staat voor het ondergronds transporteren van om het even wat – dus ook containers – via een netwerk van ‘tubes’ of buisleidingen.”
Reken maar uit... “De aanleg van een spoortunnel naast de Liefkenshoek-wegtunnel komt te laat en de keuze van een tweede vormingsstation op Linkeroever is zeker niet optimaal. Binnenschepen moeten heel wat sluizen door om van Rechteroever naar Linkeroever te varen en het wegvervoer wordt dagelijks geconfronteerd met filevorming aan de Kennedytunnel of extra kosten aan de Toltunnel. Het Deurganckdok zal binnen twee jaar op volle capaciteit draaien. Wat betekent dat misschien wel meer dan zes miljoen containers per jaar van en naar het hinterland dienen te geraken. Dat gaat niet lukken met de huidige infrastructuur. Daarom pleit ik voor het aanleggen van een ondergrondse tubulaire lus, waarin met behulp van een continu ronddraaiende transportband gemakkelijk vier miljoen boxen van rechteroever naar linkeroever (of omgekeerd) kunnen vervoerd worden. Dit aan zeer competitieve prijzen. Bovendien kunnen de containers vlot worden overgeslagen. En dat niet enkel op spoorwagons, maar ook op vrachtwagens of binnenschepen.” “Het aanleggen van die ‘tubes’ kan door middel van geautomatiseerde buisdoorpersing (pipe-jacking) vrij snel gaan: met deze graaftechnologie wordt één meter tube per uur aangelegd, volledig afgewerkt. In ongeveer twee jaar kan deze ondergrondse tubulaire lus gerealiseerd worden. Ter vergelijking: de Liefkenshoek-spoorverbinding kan niet operationeel zijn voor 2013. Ten slotte zijn de variabele kosten van zo’n ondergronds transportsysteem veel lager dan die van eender welk bovengronds systeem, zowel in termen van onderhoud, verbruik, als rotatietijd.”
69 —
Ook voor lange afstanden “OTB leent zich ook voor langeafstandstransport. Hierdoor kunnen heel wat containervrachtwagens van de weg gehaald worden. De ondergrondse treinen brengen containers dan tot aan de ondergrondse stations, vanwaar ze via liften naar bovengrondse distributiecentra worden gebracht. Het zou een schitterende manier zijn om bijvoorbeeld de Antwerpse ring te ontlasten en containers pas dieper in het binnenland op weg- of spoortransport te plaatsen.” “Een ondergrondse verbinding tussen Antwerpen en Rotterdam en/of Duisburg komt hiervoor zeker in aanmerking. Een en ander gebeurt trouwens in bijna vacuüm tubes aan zeer hoge snelheden. Om boxen te vervoeren met transportbanden van Linker- naar Rechteroever volstaat een gemiddelde snelheid van 15 kilometer per uur. Maar een verbinding met Duisburg kan aan snelheden van 200 tot 500 kilometer per uur. Als je weet dat de huidige gemiddelde snelheid van vrachtwagens 50 kilometer per uur en van treinen amper 30 kilometer per uur bedraagt, dan is de conclusie gauw getrokken.” Beleidsmakers wachten af “We besparen al meer dan twintig jaar op investeringen in infrastructuur”, stelt professor Winkelmans. “In de jaren ‘60 en ‘70 ging 3% van ons BNP naar investeringen in infrastructuur. Sinds de jaren ‘80 is dat nog slechts 1%. Dit structurele tekort aan investeringen leidt tot belangrijke capaciteitsproblemen. De gevolgen laten zich voelen. Zowel de beleidsmakers als de industrie nemen een afwachtende houding aan. Publiek/private samenwerkingsverbanden voor projecten die de mogelijkheid bieden om enorme volumes aan competitieve prijzen te verwerken, kunnen wellicht soelaas brengen.”
— 70
Het gekke is dat de chemische sector het succes van de pijpleidingen wel degelijk erkent, maar dat de media en de politieke gezagsdragers er nauwelijks rekening mee houden. “Het concept ‘Underground Tubular Transport’ is nog het domein van een klein groepje specialisten, onder meer verenigd in het ‘Centre for Underground Infrastructure Research and Education’ (CUIRE). Tijdens een internationaal symposium in het voorjaar van 2008 in Texas (VS) viel het me op dat er heel wat Chinezen aanwezig waren. Zij zijn volop aan het onderzoeken hoe ze OTB zo snel mogelijk kunnen implementeren. Ik zie Azië op dat vlak een enorme voorsprong nemen. Want stel dat de Vlaamse regering morgen beslist om dieper op dat concept in te gaan, dan zijn we daar nog minstens tien jaar over aan het discussiëren. Niet zo in China: daar wordt morgen een beslissing genomen en overmorgen wordt die uitgevoerd.” Wat als dit idee van ‘Underground Tubular Transport’ te laat ingang vindt? Professor Winkelmans: “Dan moeten we verder ad hoc maatregelen treffen. Maar alleen structureel vernieuwende maatregelen zullen een transportcrisis voorkomen.”
foto: Chaïm Wijnberg
MOBILITEIT & WONEN
Mobiliteit en wonen
De chemische bedrijven in de haven zijn onze naaste buren. Met een aantal van die bedrijven, waaronder Evonik, hebben we in de loop der jaren een goede relatie kunnen uitbouwen.
ALIDA DE BIE BURGEMEESTER STABROEK
Het is een zonnige ochtend op de weg naar Stabroek. De A12 richting haven is zijn grijze zelf. Een kleine afrit, je hebt hem zo gemist, en je bevindt je middenin de polders. Uitgestrekte landbouwgrond, hier en daar een boerderij, het gekweel van vogels. De weg tussen Stabroek en deelgemeente Hoevenen ligt er verlaten bij. Tot aan de Dorpstraat van Stabroek waar de restanten van de ochtendfile stilletjes in de voorjaarszon oplossen. Alida De Bie, burgemeester van Stabroek, wacht ons op in haar kabinet voor een boeiend gesprek over een polderdorp met een rijke geschiedenis. Vlak aan de haven. Dicht bij de chemie. Stabroek “Ik ben geboren in Stabroek en heb er heel mijn leven gewoond. Mijn vader is hier 22 jaar burgemeester geweest. Mijn voorouders waren boeren, van vader op zoon. Door de havenuitbreiding is het landelijk gevoel in Stabroek een beetje verloren gegaan. Toch in de dorpskern. Toen ik kind was, kon je de auto’s die hier voorbij reden op één hand tellen. Er was wel een kasseiweg met een tramspoor naar de stad. In de jaren ‘60 is de tram verdwenen. Bussen kwamen in de plaats en het tramspoor naar de stad werd opgebroken. In de hoofdstraat, waar nu elke ochtend auto’s staan aan te schuiven richting haven, waren twee grachten waarin je visjes kon vangen. Deze straat liep door tot Lillo Fort. Daar kon je met de fiets naartoe in de zomer. Voor ons was dat een echte uitstap. Om de Schelde te zien, hoefde je maar een kwartiertje te fietsen. Door een prachtig polderlandschap met dijken. Zo’n landschap zie je tegenwoordig alleen nog in Nederland.”
Nijverheid en haven “Ondanks het agrarische landschap, kende Stabroek flink wat nijverheid. Rond 1900 is hier een conservenfabriek gekomen, gevolgd door een melkfabriek. En onze mouterij bestaat zelfs al 150 jaar. Alle Belgische artisanale brouwerijen kwamen en komen hier nog steeds hun mout halen. En in haar zog telde Stabroek in het begin van de 20ste eeuw zelfs een vijftal brouwerijen en een kleine honderd cafés. Een stamkroeg kiezen was in die tijd geen eenvoudige opdracht.” “De opkomst van de chemie heeft veel veranderd. In eerste instantie door de onteigening van heel wat landbouwgronden. Maar de meeste inwoners van Stabroek stonden er toch positief tegenover. Er werden immers heel wat nieuwe jobs gecreëerd. En dan nog vlak bij huis. Met de toenemende tewerkstellingsgraad in de haven zijn er ook zeer grote verkavelingen gekomen. Iets wat we vandaag toch een beetje betreuren. Stabroek is verstedelijkt en niet steeds in de meest gunstige zin. Van een levendig polderdorp werd het een ‘slaapstad’. En van 8.000 inwoners evolueerden we in een mum van tijd naar 18.000 inwoners.” Laatste stukje polder “De groei van de haven was een drama voor de boeren. Ik heb zelf nog meegelopen in heel wat betogingen tegen de onteigening. ‘Raak niet aan onze gronden’, was toen de strijdkreet. Het protest in Stabroek is na al die tijd nog niet gedoofd. Het gebied van de Opstalvallei moet er nu aan geloven. Het laatste stuk poldergrond van 150 ha wil men nu onteigenen om er natuurgebied van te maken. Om de havenuitbreiding te compenseren. Het is betreurenswaardig dat men van de allerbeste
75 —
poldergrond natte natuur wil maken. Dat kost miljoenen, terwijl er nu toch ook rietvogels in de poldergrachten huizen. Een haven moet groeien, dat begrijpt iedereen. Maar dat een boer zogezegd moet wijken voor de natuur, terwijl die natuur er reeds is...” “Door de onteigening van de Opstalvallei verliezen een aantal boeren in Stabroek een belangrijk deel van hun inkomsten. Het is ook spijtig dat de boeren hun eigen gronden niet mogen beheren. Mits een bijkomende opleiding, zouden ze van het beheer van die gronden deels terug hun broodwinning kunnen maken. Maar dat mag blijkbaar niet. Als burgemeester vind ik het vooral erg omdat je voelt dat hier geen constructief gesprek mogelijk is. Terwijl het toch een mooi win-winverhaal had kunnen zijn, zowel voor Hoevenen als voor Stabroek.” Mobiliteit “Het grootste probleem waar Stabroek en Hoevenen mee te kampen hebben is de mobiliteit. De hoofdstraat van Stabroek is een gewestweg die van jaar tot jaar drukker wordt. Met ochtend- en avondfiles dwars door het dorp. Hier passeren elke dag zo’n 18.000 voertuigen door de dorpskern, met daarbij behoorlijk wat vrachtverkeer. Bovendien merken we, dat als er problemen zijn op de Antwerpse ring, de hoofdstraat van Stabroek de sluipweg bij uitstek vormt voor het vrachtverkeer richting Kempen. En aangezien de ring regelmatig dichtslibt...” “Er zijn echter weinig alternatieven bij gebrek aan oost-westverbindingen. Het woon-werkverkeer van en naar de Kempen moet doorheen de dorpskern van Stabroek, bij gebrek aan alternatief. Op dit ogenblik loopt er een studie om een nieuwe weg te trekken tussen Stabroek en Hoevenen. We hopen dat de tracéstudie voor de zomer klaar is.
— 76
Ik begrijp de hele heisa niet over de ontsluiting van de Antwerpse ring. Maak gewoon de Liefkenshoektunnel tolvrij en zorg voor een verbinding naar Beveren. De bruggen die die verbinding tot stand kunnen brengen, liggen er nog. Een paar decennia terug was die oefening goed gepland en klaar om uitgevoerd te worden. Een extra stukje weg van een vijftal kilometer had in verhouding tot de huidige oplossingen bijna niets gekost. En het resultaat zou hetzelfde geweest zijn.
Dat wordt opnieuw een moeilijk verhaal, want die weg loopt – hoe kan het ook anders – door een stuk van de polder. Er zijn al protestacties geweest, maar we zien geen andere oplossing. Het gemeentebestuur is op dat vlak eensgezind: er moet dringend een nieuwe weg komen die zowel Hoevenen als Stabroek ontlast van het doorgaand verkeer en die aansluit op de N11 en overgaat op de A12.” De chemie “De chemische bedrijven in de haven zijn onze naaste buren. Met een aantal van die bedrijven, waaronder Evonik, hebben we in de loop der jaren een goede relatie kunnen uitbouwen. Zo is Stabroek vertegenwoordigd in de burenraad, waar naast mensen van Evonik ook afgevaardigden van Monsanto en Solvay in zitten. BASF en Indaver hebben ervoor gekozen zelf een raad in het leven te roepen. Het mooie aan die raden is dat we elkaar goed hebben leren kennen. En als er iets bijzonders aan de hand is, dan zijn de communicatielijnen zeer kort. Een voorbeeld: Indaver heeft regelmatig problemen met een verhoogde geuruitstoot. Er trekt wel eens een stankgolf over het dorp. Maar de verantwoordelijken van de betrokken bedrijven bellen dan onmiddellijk naar onze milieudienst om hen op de hoogte te brengen. De inwoners van Stabroek zijn het ondertussen gewoon geraakt. Men leert daar mee leven. Bovendien werkt de meerderheid van de Stabroekse bevolking rechtstreeks of onrechtstreeks in of voor de haven. Dat heeft als voordeel dat ze de problematiek van de haven goed kennen. En dus niet onmiddellijk panikeren bij een stankgolf, of als er ergens wordt afgefakkeld.”
ook regelmatig. En we worden eveneens betrokken bij rampenoefeningen in de haven.” Lawaaihinder “Een probleem dat zich sterker begint te manifesteren is dat van de geluidshinder. De inwoners van Hoevenen hebben last van tegen elkaar bonkende treinstellen in het rangeerstation van Hoevenen. De inwoners van Stabroek ondervinden dan weer meer hinder van de toegenomen containertrafiek in het Delwaidedok. De containerkranen werken dag en nacht en verstoren de nachtrust van heel wat buurtbewoners. Zelfs in Putte hebben ze er last van. Lawaai als bijkomende bron van stress wordt enorm onderschat op de politieke agenda. Aan geurhinder kan je na verloop van tijd nog wennen. Aan slapeloze nachten niet. Het zou wel eens de belangrijkste problematiek voor de regio kunnen worden.” Toekomst “Natuurlijk hoop ik van harte dat onze haven goed blijft draaien. Dat is belangrijk voor de tewerkstelling. Gaat het slecht met de haven, dan gaat het ook slecht met Stabroek. Anderzijds hoop ik ook dat de haven op de rechteroever haar geografische grens heeft bereikt. Alleen dan kunnen we opnieuw doelgericht gaan nadenken over hoe we de dorpskernen leefbaar zullen houden en verkeersluw kunnen maken. Ook de kwaliteit van het wonen willen we verbeteren. Niet alleen voor de vogelpopulaties in de regio, maar ook voor de mensen.”
“Anderzijds gebeurt het toch een tweetal keren per jaar dat de politie de buurtbewoners moet oproepen om de ramen en deuren dicht te houden. In dat kader heb ik ook afspraken met mijn collega van Woensdrecht, hier net over de Nederlandse grens. Wanneer er iets ernstigs aan de hand is, verwittig ik hem onmiddellijk, zodat hij ook sneller op de bal kan spelen. We hebben gelukkig nog geen zware incidenten meegemaakt, maar we zijn wel structureel voorbereid op rampenscenario’s. We testen ons rampenplan dan
77 —
De werkman moet dicht bij zijn bedrijf kunnen wonen. Dat is voor mij nog altijd een gouden principe.
— 78
GRAAF DANIEL LE GRELLE Voorzitter burenraad
Graaf Daniel Le Grelle is 86, maar dat is slechts een cijfer. De graaf is dynamischer en strijdvaardiger dan ooit. We geven u de hoogtepunten uit een boeiend gesprek, met de ontwakende natuur van het Reigersbos op de achtergrond. Ik heb dertig jaar gestreden voor het behoud van de polderdorpen. Ik wilde vermijden dat men de 10.000 inwoners van Berendrecht, Zandvliet en Lillo zou verjagen. Bovendien zorgt elke burger, die hier in de regio komt wonen, ervoor dat een stukje van het Antwerpse mobiliteitsprobleem wordt opgelost. Stel je eens voor dat alle inwoners van de polderdorpen elke ochtend mee op de ring zouden staan aanschuiven. Ik blijf er dan ook bij dat deze drie dorpen en haar bewoners moeten vertroeteld worden, zowel met verkavelingen als met bouwvergunningen. De werkman moet dicht bij zijn bedrijf kunnen wonen. Dat is voor mij nog altijd een gouden principe. De autochtone bevolking van Berendrecht is stilaan verdwenen. Ze zijn allemaal weggegaan. Maar er komt een nieuwe populatie voor in de plaats. Vooral van mensen die in de haven werken. Helaas denken de politici hier alleen maar aan het bijbouwen van sociale woningen. Dat helpt de economie van de streek niet vooruit. Men zou veel meer voor de middenklasse moeten bouwen, zodat ook bedrijfsleiders en middenkaders hier hun stek vinden. Alleen zo krijgen we hier een gezonde bevolkingsmix. Samen rond de tafel Zelf wilde ik nooit een strijd aangaan met de fabrieken. Ik ben altijd voor de dialoog geweest. Sinds de oprichting van de burenraad, zo’n twaalftal jaren
geleden, is er veel veranderd. Om maar een voorbeeld te geven: ten tijde van de oprichting van de burenraad was Degussa de kwalijkste geurverspreider van allemaal. Alle dorpen in de buurt hadden last van de indringende methioninegeur. Daarom was het ook een goed idee om de omwonenden rond de tafel te brengen met de directies. Degussa, Monsanto en Solvay reageerden positief. En dankzij de dialoog kwamen we snel tot oplossingen. Vandaag hebben we een zeer goede relatie met deze bedrijven. En als er al eens een probleem opduikt of als ik een creatief idee heb, dan bel ik rechtstreeks naar de betrokken directie. Dat is een mooie manier van werken. Als leden van de burenraad hoeven we niet meer te roepen om gehoord te worden. Vandaag hebben we geen last meer van de chemie. Ons probleem situeert zich elders. In het feit dat er vlak naast het dorp van Berendrecht nog ertsen en kolen worden gelost. De mensen hebben daar veel vuiligheid van. De appels van de boomgaarden zijn zwart van het stof. En dan is er ook het lossen van de olijvenpitten. Die activiteit geeft dan weer een onaangename geurhinder. Vroeger wilde men een kanaal graven van het Delwaidedok naar Luik. Dat idee heeft men laten varen, maar de overlast van het dok is gebleven. We ijveren dan ook voor een (groene) bufferzone tussen de industrie en de bevolking. De industrie heeft daar wel oren naar en ook het Antwerpse stadsbestuur houdt rekening met die vraag in haar vergunningenbeleid. Versta me niet verkeerd: de inwoners van Berendrecht en de polderdorpen hebben niets tegen de industrie. Maar de balans tussen de industrie en de levenskwaliteit van de omwonenden moet wel onder controle gehouden worden.
79 —
Wij willen Wapper weg De mobiliteit op lange termijn heeft men in Antwerpen verkeerd aangepakt. Toen Ward Beysen nog minister was, wilde hij een Liefkenshoektunnel met twee tunnelkokers laten aanleggen, één voor het containertransport en één voor het grote publiek. Maar dan moesten ze wel de E17 doortrekken. Dat zou een fantastische oplossing geweest zijn, maar de boeren pruttelden tegen en plots mocht men aan de boerengronden niet meer raken. Terwijl de boerenstiel toen al een stille dood aan het sterven was. Het alternatief dat vandaag op tafel ligt, de Lange Wapper, hebben we niet nodig. Waarom moeten we opnieuw ons geld over de balk smijten via zo’n dure projecten? De stad kan de Leien nog niet behoorlijk afwerken, wat zouden ze dan zo’n brug deftig kunnen onderhouden. Ik vind die Lange Wapper gewoon geldverspilling. Men zou beter een tweede tunnel onder de Schelde graven. Dat is goedkoper, geeft op termijn veel minder vuiligheid en is dus beter voor de bevolking.
foto: Anneleen Ophoff
Ik verwacht dat er in de toekomst meer mensen in de polder zullen komen wonen. Gewoon omdat ze het aanschuiven op de ring moe zijn. Bedrijven kunnen, denk ik, weinig doen aan die problematiek. Kijk maar naar de bussen die ze inleggen voor hun medewerkers. Bijna niemand gebruikt die. Een Vlaming denkt zo niet. Die moet met de auto kunnen rijden, van thuis tot aan de parking van het bedrijf en terug. Creatief omspringen met mobiliteitsoplossingen zit er spijtig genoeg nog niet echt in.
81 —
Wat ik ook doe in de politiek, de Antwerpse haven is en blijft mijn passie.
— 82
KATHLEEN VAN BREMPT vlaams minister van mobiliteit, sociale economie en gelijke kansen
Ik heb een bijzondere band met de Antwerpse haven. En niet alleen omdat mijn vader dokwerker was. Ik heb ook steeds met zeer veel bewondering en passie naar de haven gekeken. Als Europarlementslid heb ik mij het lot van de dokwerkers aangetrokken. Ondanks de scepsis, zijn we er toch in geslaagd om hun situatie te verbeteren. Zij met acties vanop de kaaien, ik met acties vanuit het Europees halfrond. Wat ik ook doe in de politiek, de Antwerpse haven is en blijft mijn passie. En als die haven, samen met de daar aanwezige bedrijven wil blijven groeien, dan is het mobiliteitsplan (Masterplan Antwerpen) de belangrijkste uitdaging. Nu heeft iedereen wel andere meningen over mobiliteit. Maar het knappe aan het Masterplan is dat het een geïntegreerd plan is. Het bekijkt hoe zowel goederen als personen zich verplaatsen en hoe we dat op de meest duurzame manier kunnen doen. Daarom investeren we bijvoorbeeld in de verlengingen van de tramlijnen. Op termijn moeten alle mensen om en rond Antwerpen met het openbaar vervoer hun werk kunnen bereiken. Mobiliteit en een duurzaam vervoer van de producten die in de Antwerpse haven worden gemaakt, zijn twee zeer belangrijke punten op de politieke en economische agenda. Duurzaamheid is voor mij essentieel. Zeker als het gaat over de aanleg van extra weginfrastructuur stel ik mij zeer kritisch op. Er moet al genoeg open ruimte plaats maken voor beton. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat het ‘sluiten’ van de Antwerpse ring en het vrachtwagenvrij maken van de Kennedytunnel de veiligheid op de ring en de mobiliteit van de burgers ten goede zullen komen. We gaan het vrachtvervoer over ‘betaalwegen’ leiden. Zowel de Lange Wapperbrug als de Tijsmanstunnel
Het mooiste aan de haven vind ik de opslagplaatsen voor containers. Dat zijn vaak zeer kleurrijke plaatsen, meestal tegen een groene achtergrond.
zullen betalend zijn. Ik heb daar totaal geen problemen mee, integendeel, ik zie het concept van de kilometerheffing voor vrachtverkeer wel zitten. Vlaanderen is een doorvoerregio. De Antwerpse ring ziet vooral doorgaand vrachtverkeer passeren, zonder dat dat verkeer enige economische meerwaarde voor Antwerpen of voor Vlaanderen met zich meebrengt. Dat verkeer mag best betalen voor de wegen en de infrastructuur die we aanbieden. De prijs van het transport moet naar omhoog. Het is vandaag nog steeds te goedkoop. Denk maar aan de tomaten die we liever duizenden kilometers over de weg vervoeren, dan ze in onze eigen serres te kweken. Of aan de garnalen die hier gevangen worden, ver hiervandaan gepeld en dan terug ingevoerd om hier te worden geconsumeerd. Voor mij blijft de beste mobiliteit nog steeds de nabijheid. Dichter produceren bij consumenten of afnemers garandeert minder problemen op de wegen.
83 —
Ik zou absoluut willen dat er minder vrachtwagens in de haven rondrijden. Daarom moeten we nadenken over nieuwe transportconcepten en blijven investeren in de infrastructuur en de verdere ontsluiting van de haven. Het ondergronds vervoer van producten is een optie. De chemie heeft ervaring met transport van grondstoffen via pijpleidingen, dus waarom daar niet op inzetten? Ik nodig de haven van Antwerpen en de bedrijfswereld graag uit om daar verder over na te denken. Ik ben wel tegen een kilometerheffing voor personenvervoer. Omdat individuen weinig of geen alternatieven hebben. Mensen die uit de Kempen of uit Limburg komen en in de haven moeten zijn, hebben geen alternatieven op het vlak van openbaar vervoer. Voor die mensen een kilometerheffing invoeren, zou zeer asociaal zijn. Het zal bovendien de problematiek van de knelpuntvacatures aan de haven niet helpen oplossen. Voor het werknemersvervoer in de haven zijn we een ander verhaal aan het schrijven. We willen daar collectief vervoer op maat voorzien. Ik hoop dat we daar, samen met de bedrijven op de Scheldelaan, in zullen slagen. De parking van Evonik Degussa Antwerpen zal hier een belangrijke rol spelen als ‘hub’, waar mensen kunnen overstappen op de bus die hen naar hun bedrijf zal brengen. Met het ‘Pendelfonds’ participeert de overheid maar wat graag in dat verhaal. Het veranderen van de mentaliteit van de mensen is het moeilijkste. Bijvoorbeeld om eens vaker de fiets te nemen van en naar het werk. Daarbij moet het initiatief niet altijd uitsluitend van de overheid komen. We vragen ook aan de bedrijven een visie over hoe hun werknemers van en naar het bedrijf kunnen komen. De overheid wil bijvoorbeeld wel een fietsinfrastructuur betalen, maar we verwachten dat bedrijven ook een duit in het zakje doen. Eventueel met ‘fiets-incentives’. Om meer ruimte te creëren op de wegen is carpoolen een belangrijke optie. Zelfs al staan vandaag de wegen vol, dan nog benutten we ze maar aan 25% van hun capaciteit. Gewoon omdat er in de meeste wagens slechts een persoon zit, de bestuurder. Meer mensen
foto: Chaïm Wijnberg
in een wagen, zou het fileprobleem helpen oplossen. Dat klinkt eenvoudig en toch krijgen we dat niet aan de bevolking uitgelegd. Daar botsen we op de hardnekkige overtuiging dat de auto een allerindividueelst vervoermiddel is, waar anderen geen beroep op kunnen doen. Ikzelf zie dat niet zo. Integendeel, ik leen mijn wagen regelmatig uit. Geen probleem. Het mooiste aan de haven vind ik de opslagplaatsen voor containers. Dat zijn vaak zeer kleurrijke plaatsen, meestal tegen een groene achtergrond. De natuur is in de haven immers nooit ver weg. Wat me eraan doet denken dat de haven ook als recreatief gebied één en ander in petto heeft. Mensen de weg naar de haven wijzen en hen attent maken op al het moois dat die haven te bieden heeft, is een deel van onze opdracht. En misschien ook de bewegwijzering aanpassen. Want zelfs ik rij daar nog vaak verloren...
GEZIN EN ARBEID Sociale economie en gelijke kansen vallen ook onder mijn verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat mensen de combinatie tussen gezin en arbeid op een evenwichtige manier kunnen blijven combineren. Ik heb in die context middelen vrijgemaakt voor gezinsondersteunende maatregelen, maar verwacht ook hier dat bedrijven hun verantwoordelijkheid opnemen. Hetzelfde geldt voor het aanmoedigen van de instroom van vrouwen in technische functies en in managementfuncties. Het shiftsysteem van de chemie mag geen excuus zijn, want ook in andere sectoren werken vrouwen in shiftsystemen, bijvoorbeeld in de zorgsector. En daar is dat geen probleem. Steeds meer mannen zullen ook meer aandacht aan hun gezin willen besteden en meer deel gaan uitmaken van de opvoeding van hun kinderen. Daar moet ruimte voor gecreëerd worden. Vanuit de overheid hebben we alvast middelen vrijgemaakt voor flexibele kinderopvang en voor de opvang van zieke kinderen.
85 —
foto: Britt Adams
foto: Dany Lobe
foto: Dany Lobe
foto: Joshua Collier
foto: Marlies Verschraegen
foto: Stijn Steyaert
foto: Stijn Steyaert
foto: Stijn Steyaert
foto: Stijn Steyaert
foto: Esther Huybreghts
foto: Marlies Verschraegen
foto: Dries Segers
Onderwijs & tewerkstelling
Verkeerde studieoriĂŤntatie is nog steeds een van de belangrijkste oorzaken waardoor minder kinderen in technische scholen terechtkomen.
ERWIN de smeDt gedelegeerd bestuurder acta
Erwin De Smedt is gedelegeerd bestuurder van het opleidingscentrum ACTA vzw te Kalmthout. Hij stond jarenlang aan het hoofd van de afdeling elektrotechniek en procesautomatisering bij Bayer. Vanuit die functie was hij reeds lid van het dagelijks bestuur van ACTA. Nu staat hij enthousiast aan het roer. Erwin De Smedt: “ACTA is een opleidingscentrum dat technisch gerichte opleidingen verstrekt. Denk daarbij aan procestechniek, chemische procestechniek, automatiseringstechniek en mechanische technieken (pompen en piping). We hebben zelfs een vakgroep veiligheid en transport.” Leren vanuit de praktijk “ACTA is gebouwd op drie opleidingspoten. In de eerste plaats zijn we er om werknemers van bedrijven op te leiden. Daarnaast scholen we ook werkzoekenden. In het Project 18/25 worden zij via een duaal onderwijssysteem (alternerend werken en opleiding volgen) tot volwaardige procesoperators klaargestoomd. En ten slotte krijgen we hier ook jongeren uit technische scholen over de vloer (TSO). Zij komen hier kennismaken met en opleiding volgen aan onze didactische installaties. ACTA is met andere woorden dé schakel tussen het onderwijs en de industrie.” Opleidingen worden uitbesteed “Het tekort aan technische mensen op de arbeidsmarkt is de voorbije jaren sterk toegenomen. De scholen hebben niet alleen een gebrek aan voldoende leerlingen, ze kunnen ze ook zelden de aangewezen opleiding verstrekken. Let wel: wie afstudeert moet niet onmiddellijk inzetbaar zijn in het bedrijfsleven. Bedrijven moeten hier eveneens hun verantwoordelijkheid nemen en aan de starters bijkomende opleidingen verstrekken. We zien echter
In 2007 mochten we onze schouders zetten onder een bijzonder traject. Het betrof een groep cursisten, waaronder bakkers en beenhouwers, die nog geen enkele affiniteit hadden met de chemie. Op nog geen jaar tijd hebben we hen klaargestoomd voor de functie van procesoperator in de chemie. dat er vandaag nog weinig bedrijven over een echte opleidingsdienst beschikken. Laat staan dat ze nog specifieke opleidingsprogramma’s aan hun medewerkers verstrekken. Die worden steeds meer uitbesteed.” “In 2007 mochten we onze schouders zetten onder een bijzonder traject. Het betrof een groep cursisten, waaronder bakkers en beenhouwers, die nog geen enkele affiniteit hadden met de chemie. Op nog geen jaar tijd hebben we hen klaargestoomd voor de functie van procesoperator in de chemie. Een zeer succesvol traject, want van deze groep van
105 —
veertig cursisten heeft er slechts één afgehaakt. Wat we bovenal uit dit traject geleerd hebben, is dat we voor het invullen van knelpuntfuncties perfect in andere studierichtingen en beroepssectoren kunnen rekruteren. Wanneer we alle afgestudeerden, die een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt, tot de chemie konden ‘bekeren’, dan zouden we vrij snel uit de problemen zijn. En heel wat jongeren, die soms tegen beter weten in het Algemeen Secundair Onderwijs hebben moeten volgen, zouden opnieuw een boeiende toekomst kunnen krijgen.” “Verkeerde studieoriëntatie is nog steeds een van de belangrijkste oorzaken waardoor minder kinderen in technische scholen terechtkomen. De chemie heeft bovendien nog steeds een imagohandicap. We doen nochtans, samen met essenscia, de Belgische federatie van de chemische industrie en van life sciences, heel wat inspanningen om het imago van de chemische en de procesindustrie te verbeteren. Maar de uiteindelijke ‘decision makers’, de ouders van twaalf- tot vijftienjarigen, krijgen we maar zeer moeilijk te pakken. Ouders gaan het huidige cascadesysteem, waarbij hun kind in het ASO start en alleen bij zeer slechte resultaten naar TSO of beroepsonderwijs gaat, nooit opgeven. Naar mijn gevoel kan die cascadefilosofie alleen via een wettelijke regeling doorbroken worden. Zowel politici als onderwijsmiddens zijn zich daar maar al te goed van bewust. Hoewel een intensieve studiebegeleiding ook al een duwtje in de goede richting kan geven.”
— 106
Devalueert het ingenieursberoep? Je hoort het wel eens: de functie van industrieel ingenieur is niet meer wat het geweest is. Erwin De Smedt beaamt dit ten dele: “Bedrijfsingenieurs zou je vandaag wel eens als ‘meestergasten’ kunnen beschouwen. En dat is niet de bedoeling. Ingenieurs zijn bouwers en innovatoren. Ze willen nieuwe installaties bouwen, nieuwe processen uittekenen. Onderhouden wat er reeds staat, kan hen maar matig boeien. En dat merk je inderdaad aan de beroepsvreugde van een aantal onder hen. Anderzijds bieden de grote, chemische bedrijven nog steeds een zeer mooie toekomst aan wie affiniteit heeft met techniek. De chemie is nog steeds een van de best betalende sectoren, met heel wat aandacht voor veiligheid, gezondheid en de sociale aspecten van het beroepsleven. Een aanrader dus!”
foto: Robin Vanderhallen
Ik ben een fervente supporter van de haven en de industrie en zal er alles aan doen om die twee zoveel mogelijk te laten scoren.
JOHN STOOP ere-voorzitter Voka – Kamer van Koophandel Antwerpen-Waasland – en voorzitter van de Federatie der Kamers voor Handel en Nijverheid van België John Stoop is Antwerpenaar in hart en ziel, én een man van de haven. “Dat ‘haven-gen’ heb ik van mijn vader meegekregen. Als snotneus mocht ik tijdens de vakantieperiodes met de schepen meevaren. Je leerde er roken en drinken, maar je leerde er ook je talen en vooral het belang van ‘teamspirit’. Die teamgeest was noodzakelijk, zeker als je met een groepje mannen een hele tijd op elkaars lip leeft. Het varen was voor mij een mooie leerschool. Vandaag heb ik nog steeds zeer nauwe contacten met de haven en haar industrie. Uit die contacten zijn heel wat stevige vriendschapsbanden ontstaan. Ik ben dan ook een fervente supporter van de haven en de industrie en zal er alles aan doen om die twee zoveel mogelijk te laten scoren. Dat is volgens mij een heilige plicht voor elke Antwerpenaar.” Routeplan 2012 “In 2002-2003 hebben we het Routeplan 2012 opgestart. Er heerste toen een zeker pessimisme in de industrie over de toekomst van de Antwerpse regio. Bedrijfsleiders werden geconfronteerd met een moeilijke arbeidsmarkt, hoge loonkosten en een ietwat lastige relatie met de politieke milieus. Op een bepaald ogenblik kwamen we samen met een aantal topmanagers uit de industrie, waaronder Jan Van den Bergh van Degussa, in het Antwerpse Hilton. Daar hebben we de koe bij de horens gevat. We wilden samen teruggaan naar de pionierstijd van de jaren ’60. De tijd waarin de Scheldelaan werd opgebouwd. En we wilden vooral terug naar de pioniersgeest van die dagen. Naar de wil om samen te werken, een cluster te vormen en, zowel naar de politiek als naar de publieke opinie toe, opnieuw een ‘wij’-gevoel te creëren.” “Het algemene idee was: als we allemaal samen, op grond van goed onderbouwde dossiers, met de politiek
in overleg gaan, dan kunnen we onze wensen beter stroomlijnen én scoren. De eerste keer dat we ons Routeplan 2012 aan de industrie voorstelden, was er een licht scepticisme voelbaar. Maar ondertussen hebben we toch al heel wat kunnen realiseren: we verkregen versnelde procedures voor het toewijzen van vergunningen, er kwamen initiatieven rond het woonwerkverkeer, we organiseerden samen de I-Days en er kwamen zelfs al een aantal opmerkelijke voorstellen rond de drijfkrachtbelasting uit de bus. We hebben dus al behoorlijk gescoord de laatste jaren. En door de sterke samenwerking tussen industrie en Voka hebben we bovendien een veel grotere impact op de politieke besluitvorming gekregen.” Werkgroep grootindustrie “Binnen het kader van het Routeplan 2012 hebben we een ‘werkgroep grootindustrie’ opgericht met daarin vertegenwoordigers van de twintig grootste bedrijven uit de sector. Onder voorzitterschap van Wouter De Geest, gedelegeerd bestuurder van BASF, houden we regelmatig bijeenkomsten. De doelstellingen van deze werkgroep: een overlegforum vormen voor de Antwerpse grootindustrie, een aanspreekpunt zijn voor industriëlen en samen op zoek gaan naar nieuwe opportuniteiten.” “Ook aan de creatie van de randvoorwaarden voor de Antwerpse haven en industrie wordt flink gesleuteld. Binnen de werkgroepen van Routeplan 2012 bespreken we onder meer de mobiliteit, de ruimte om te ondernemen, de fiscaliteit en de arbeidsmarkt. Daarnaast wordt nagedacht over de verdere uitbouw van de haveninfrastructuur. We hanteren daarbij het motto van oud-burgemeester Lode Craeybeckx. Die zei altijd: “Als de staat één frank in de Schelde steekt, krijgt ze die honderd keer terug.” En wat zien we:
109 —
nadat men ze jaren heeft verwaarloosd, krijgt de regio eindelijk opnieuw de aandacht en de investeringen die ze verdient.”
productie als in de creatie van de randvoorwaarden om die productie hier te houden. En die nauwe samenwerking werpt haar vruchten af.”
“Een gevolg van deze positieve evolutie is dat het aantal investeringen op de Scheldelaan terug toeneemt. Antwerpen huisvest niet voor niets de tweede grootste cluster chemiebedrijven ter wereld (na Houston). We moeten dat veel meer in het buitenland rondbazuinen. We zijn daarin vaak te bescheiden. Maar daar komt dus verandering in. Door onze krachten te bundelen en onze troeven meer uit te spelen, moeten we internationaal sterker uit de hoek kunnen komen. De Antwerpse haven heeft niet voor niets harde werkers in haar rangen. Een voorbeeld? In Antwerpen behandelen we 30 tot 32 containers per uur. In Rotterdam maar 26. De productiviteit ligt hier zeer hoog. Bovendien zijn de werknemers zeer trouw aan hun bedrijven. Die doen er dan weer alles aan opdat de mensen zich goed zouden voelen in hun job. En het zijn de fierheid en de successen die daaruit voortvloeien, die de Antwerpse ‘mayonaise’ kunnen laten pakken.”
Wat zijn de belangrijkste randvoorwaarden voor de verdere groei van de chemiecluster? “In eerste instantie de optimale invulling van de beschikbare ruimte. Bovendien willen we dat men bij de uitbreiding van de haven voldoende ruimte voorziet om de chemiecluster te kunnen versterken. We zijn over deze thematiek permanent in overleg met het Antwerps Havenbedrijf. En daarnaast wordt ook nagedacht over de logistieke mogelijkheden, de arbeidsmarktproblematiek en de fiscaliteit. In verband met de havenuitbreiding moeten we bovendien onze prioriteiten scherp stellen. We zijn in de eerste plaats een industriële haven. Meer dan 50% van de toegevoegde waarde komt uit de industrie. Idem dito voor wat de creatie van arbeidsplaatsen betreft. Het zuiver focussen op overslag en behandeling van goederen is volgens mij dan ook een te beperkte visie.”
Strategische visie voor de chemie “Ook met de chemische bedrijvencluster hebben we samen gezeten om een strategische visie voor de chemie te ontwikkelen. Samen met een zevental CEO’s werd die visie op papier gezet. Dat is een boeiend document geworden, met interessante conclusies. Neen, het is nog niet gedaan met de chemie in Europa. Integendeel, de markt groeit nog steeds. En neen, niet alle productie zal verhuizen naar Azië. De logistieke kost voor import van producten uit Azië naar Europa vormt daar nog steeds een belangrijke hinderpaal. Wel zagen we dat de chemieactiviteiten in Europa volledig clustergeoriënteerd aan het worden zijn. Op zichzelf staande plants worden gesloten. Een tendens die we duidelijk kunnen vaststellen in het Verenigd Koninkrijk. Bedrijven en volumes worden steeds meer aan elkaar gelinkt. Daarbij zien we dat Europa maar een vijftal echte chemieclusters kent, waarvan de meest geïntegreerde zich in Antwerpen bevindt. Vijf van de tien grootste chemische bedrijven ter wereld zijn hier aanwezig en werken nauw samen, zowel in de
— 110
“Wat de mobiliteitsproblematiek betreft vormen de Oosterweelverbinding en het Masterplan maar een deel van de verkeersoplossing voor deze regio. Ze spreken immers alleen over het wegverkeer. Daarnaast zijn er echter nog heel wat andere thema’s die er toe doen. Ik denk aan de strategische ontplooiing van de binnenscheepvaart. Een onderwerp dat de laatste jaren toch verwaarloosd is geweest. Ook de verdere ontsluiting van het spoorverkeer is van cruciaal belang. En wat met de verdere uitbouw van het pijpleidingennetwerk? Al die onderdelen van de mobiliteitsinfrastructuur schreeuwen om bijkomende investeringen. En het is daarbij geen of/of, maar een en/en verhaal.” De toekomst is aan de jeugd “Op het vlak van de arbeidsmarkt zitten we met een probleem. Er is een grote vraag naar technische mensen, maar het aanbod volgt niet. Je kan daarbij twee dingen doen: roepen, klagen en niet vooruitgaan of de koppen bij elkaar steken en kijken welke competenties we nodig hebben en hoe we daar aan zullen geraken. Het Voka kiest duidelijk voor de tweede optie. We vinden
daarbij een goede partner in de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB). Die wil de arbeidsmarkt meer gaan sturen en ze beschikt daarvoor ook over de juiste middelen.” “In het arbeidsmarktbeleid moeten we van een reactieve aanpak naar een proactieve, sturende aanpak evolueren. Een aanpak die vraaggericht is. Als bedrijven ons vertellen wat ze de volgende drie, vier jaar aan competenties nodig hebben, dan moeten we die competenties klaarstomen. Het moeilijke daarbij is dat bedrijven zich niet zullen engageren om die jobs tegen die tijd ook daadwerkelijk beschikbaar te maken. Het enige wat we kunnen doen, is trachten in te schatten welke jobs in de nabije toekomst moeilijk ingevuld zullen geraken. En daar opleidingen voor creëren. De VDAB doet dat. Vraag is natuurlijk of die inspanningen voldoende zullen zijn.”
Routeplan 2012 In 2003 nam Voka – Kamer van Koophandel AntwerpenWaasland het initiatief om een toekomstvisie uit te werken rond ondernemen in de regio AntwerpenWaasland, in de eerste plaats vanuit het standpunt van het bedrijfsleven. Het project werd begeleid door McKinsey en gerealiseerd met ondersteuning van de Nationale Bank, de Universiteit Antwerpen en Voka - Vlaams Economisch Verbond. Routeplan 2012 ging uit van een aantal vragen: • Wat zullen de groeimotoren zijn over de komende 10 jaar voor de regio Antwerpen-Waasland? • Waar kwam de groei de laatste decennia vandaan? • Waar kan de groei in de toekomst vandaan komen?
“Het goede nieuws is dan weer dat de eerste editie van de I-Days een initiatief van Voka – Kamer van Koophandel Antwerpen-Waasland, kon rekenen op 2.200 bezoekers. De I-Days waren een eerste stap van de Antwerpse industrie om zich aan een breed publiek voor te stellen. We hebben heel wat positieve reacties gekregen, en dan vooral van jongeren. Het I-Days initiatief heeft het imago van de industrie zeker een positieve duw in de rug gegeven. En de mensen die naar deze beurs gekomen zijn, waren ook zeer geïnteresseerd. Natuurlijk is dit slechts een eerste bescheiden poging om de industrie dichter bij de mensen te brengen. En gelukkig stopt het daar ook niet bij. De Belgische federatie van de chemische industrie, essenscia, heeft bijvoorbeeld zelf ook verschillende initiatieven naar de jeugd. En het bedrijfsleven zelf doet ook de nodige inspanningen, denk maar aan het SIRA-project (chemieopleidingen voor kansarme, werkzoekende jongeren). Al die initiatieven samen moeten resultaten opleveren. De oude industriële mentaliteit van ‘vivons heureux, vivons cachés’ is passé.”
• Wat zijn de implicaties van het globale groeitraject voor Antwerpen-Waasland voor elk bedrijf? • Hoe kan men het toekomstig groeipotentieel vanuit het beleid efficiënt en effectief ondersteunen? Tweehonderd ondernemers uit verschillende bedrijfstakken en andere beslissingsnemers deden concrete voorstellen om de economische slagkracht van de stadsregio Antwerpen-Waasland te versterken. Het plan werd voorgesteld aan en ondersteund door diverse politieke niveaus en sectoren. De uitwerking van Routeplan 2012 gebeurt via werkgroepen: Stuwmotoren
Transport & logistiek Grootindustrie Diamant
Groeipolen
(Hoofd)kantoren Citymarketing Cultuur
Innovatieve sectoren
Productontwikkeling/innovatie Babyboomer services ICT/breedband Watertechnologie
111 —
Dat moet onze ambitie zijn. Dat de bedrijven in onze regio niet in het peloton zitten, maar op wereldvlak tot de absolute top behoren.
ROBERT VOORHAMME ANTWERPS SCHEPEN VAN ONDERWIJS, ECONOMIE, WERK EN MIDDENSTAND
Over de band tussen mens en haven Onbekend maakt onbemind. Dat geldt ook voor de haven. Ik voel dat we nu, vanuit het stadsbestuur, veel meer aandacht schenken aan het dichter bij elkaar brengen van haven en bevolking. De Antwerpse haven ligt bij de meeste mensen niet in de bovenste schuif: dat is industrie, geeft Antwerpen een slecht imago, het is ook niet mooi en wie weet wat voor vuiligheid komt daarvan... Om die vooroordelen uit de weg te ruimen, is het verkleinen van de afstand tussen haven en bevolking zeker geen dwaze gedachte. Toen ik nog op de universiteit werkte, heb ik daar onderzoek naar gedaan. Reeds in de jaren ’80 bleek duidelijk dat de verplaatsing van de haven buiten de stad de kloof met de burger vergrootte. Nochtans leven heel wat mensen rechtstreeks en onrechtstreeks van de haven, maar ze beseffen dat gewoon niet meer. Omdat die haven uit hun gezichtsveld verdwenen is. Het is dus hoog tijd voor een collectieve herontdekking van de haven, haar industrie en haar mogelijkheden. Over tewerkstelling In de chemische industrie zien we over het algemeen een daling van het tewerkstellingscijfer. Maar dat komt vooral door het outsourcingeffect. We moeten ons er dus voor hoeden niet in een statistische val te trappen. Arbeidsplaatsen, die vroeger waren ondergebracht in de sector chemie, vinden we nu terug in andere sectoren, zoals schoonmaak of veiligheid. Er gebeuren nu veel meer activiteiten op de payroll van de toeleveringsbedrijven en het statistisch effect daarvan is niet te onderschatten. Als we al die onrechtstreekse tewerkstelling zouden optellen, dan krijgen we een totaal ander beeld. Ik zou dus zeker niet spreken over een stagnerende of dalende tewerkstelling in de Antwerpse chemie.
Onze uitdaging is eerder van demografische aard. Op dit ogenblik verlaten heel wat ouderen de arbeidsmarkt. Die gepensioneerden vervangen is de ‘challenge’ waar het bedrijfsleven vandaag voor staat. En het gaat niet alleen om het zoeken naar vervangers. We moeten daarnaast extra arbeidscapaciteit zien te vinden om bijvoorbeeld nieuwe investeringen mogelijk te maken. Als overheid moeten we hier mee naar oplossingen zoeken en actie ondernemen. Over kwalitatieve arbeidskrachten Bedrijfsleiders mopperen al eens over ons fiscale klimaat, over de loonkosten en de zware impact van de milieuregelgeving. Ik vind dat allemaal zeer terecht. Maar onze absolute prioriteit blijft het zoeken naar en het vinden van voldoende kwalitatieve arbeidskrachten. Als schepen heb ik zeer sterk willen focussen op deze problematiek. Het is immers een belangrijke economische succesfactor. De samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven moet daarom dringend verder uitgediept worden, zeker voor wat de technische beroepen betreft. Daarom ondersteun ik het initiatief om de departementen industriële wetenschappen van twee Antwerpse hogescholen te fusioneren en mee te laten patroneren door de Universiteit Antwerpen. Hierdoor kan een volwaardig departement Industriële Wetenschappen tot stand komen. En Antwerpen biedt zeker het potentieel om van dat departement een succes te maken. Antwerpen is bovendien zowat de enige plaats in Vlaanderen waar over deze onderwijs- en tewerkstellingsthema’s netoverschrijdend nagedacht wordt. Nu moeten we er nog in slagen om daar ook concrete acties rond op te zetten. Een absoluut speerpunt is voor mij het aspect van de correcte
113 —
studieoriëntering. Het probleem is dat zo’n aanpak enkele jaren vraagt voor je resultaat ziet. Kinderen betere studiekeuzes laten maken in functie van hun eigen talenten en in functie van de behoeften op de arbeidsmarkt, is primordiaal. En dan belanden we natuurlijk in de typische problematiek van het beroeps- en het technisch onderwijs. Over arbeidsmarktoriëntering We kennen hier de meest vrije onderwijsmarkt van de wereld. Aan de aanbodzijde zijn er bijna geen grenzen om aangepast of specifiek onderwijs te organiseren. Aan de vraagzijde is elke keuze absoluut. En het is zeer moeilijk om die keuzes een beetje te helpen sturen. We moeten studiekeuzes onrechtstreeks proberen te beïnvloeden. Waarom gaan er zoveel kinderen richting Algemeen Secundair Onderwijs? Niet omdat hun talenten dit aangeven. Wel omdat hun ouders de indruk hebben dat dat de enige richting is die perspectief geeft op doorstroming naar hogere vormen van onderwijs. En die denkpiste is niet altijd correct: ook een aantal technische richtingen van het secundair onderwijs geven perfecte doorstromingsmogelijkheden naar hogere studies. De jongeren krijgen daar eveneens acht uren wiskunde per week. In het middelbaar onderwijs willen we bovendien de band tussen technisch onderwijs en de industrie nauwer aanhalen. Doe-types die complex kunnen denken moeten affiniteit krijgen met de realiteit. Die profielen zijn zeer hard nodig in de bedrijven. Temeer daar ook de productie steeds complexer wordt. Hoe langer jongeren van die bedrijfsrealiteit verstoken blijven, hoe moeilijker hun aansluiting met het bedrijfsleven zal verlopen. Over hoger beroepsonderwijs Jaren geleden hebben we vanuit de stad Antwerpen reeds gepleit voor de invoering van het hoger beroepsonderwijs, dat jongeren de mogelijkheid zou bieden om verder te studeren en erkende kwalificaties te behalen. Dat sluit trouwens zeer goed aan op de grootste behoeften van de industrie. Want dan lever je technisch opgeleide jongeren af, die bovendien
— 114
Kinderen betere studiekeuzes laten maken in functie van hun eigen talenten en in functie van de behoeften op de arbeidsmarkt, is primordiaal. bijkomende opleidingen hebben doorlopen. Het hoger beroepsonderwijs zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit een bijkomende opleiding van twee jaar, die het klassieke onderwijs combineert met het opdoen van werkervaring in de bedrijven. Daarover zijn we nu volop aan het debatteren. Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank Vandenbroucke heeft dat trouwens als agendapunt overgenomen uit de Antwerpse debatten. En ondertussen werd er reeds een ontwerpdecreet ingediend. Het spreekt voor zich dat we in Antwerpen mee aan de kar willen trekken. Als alles meezit zouden de eerste opleidingen hoger beroepsonderwijs reeds kunnen starten in 2009. Over opleidingen in bedrijven Bedrijven worden zich ‘eindelijk’ bewust van de noodzaak van het aanbieden van bedrijfsopleidingen. Gelukkig maar, want ik vind dat bedrijven hier te lang een afwachtende houding hebben aangenomen. Het percentage van de loonkost dat bijvoorbeeld besteed wordt aan opleidingen zit bij de laagste van West-Europa. Bedrijven zijn daar gewoon niet in geïnteresseerd. Waarom? Enerzijds omdat zij door de hoge kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen de noodzaak niet voelen. Anderzijds omdat we hier meestal te maken hebben met een uitvoerende economie. Antwerpse bedrijven doen
zelden aan onderzoek en ontwikkeling, laat staan aan centraal management. Onze mensen moeten vooral zeer performant zijn in het uitvoeren van taken. Productiviteit staat centraal. En dan kan je het je als bedrijf moeilijk veroorloven om zwaar te investeren in zaken die niet onmiddellijk productief zijn. Zoals bijkomende opleidingen. Maar gelukkig zien we hier stilaan een kentering in de geesten van de bedrijfsleiders. Datzelfde geldt eveneens in sociaal opzicht. Een bedrijf dat moet werken in een omgeving waar het aan strenge sociale regels moet voldoen, zal twee keer zo competitief moeten zijn. En wordt dus uiteindelijk ook twee keer zo sterk als andere bedrijven. Dat moet onze ambitie zijn. Dat de bedrijven in onze regio niet in het peloton zitten, maar op wereldvlak tot de absolute top behoren. Visie is voorsprong. Dat geldt trouwens ook voor politici. De beste politici zijn diegenen die door de volgende verkiezingen heen kunnen kijken. En ik begrijp dat voor heel wat ondernemers de rapportering over de kwartaalcijfers een echte martelgang is. Maar je hebt CEO’s en politici die in staat zijn om zich daarover te zetten. Dat zijn de ware visionairs.
Over de chemie in Antwerpen In de chemische sector zien we duidelijk een neiging tot meer centralisatie. De exploitatiezetels in de Antwerpse haven worden sterker centraal gedirigeerd dan vroeger. Ik vind dat niet altijd even verstandig. Voor een aantal vestigingen in Antwerpen heeft een zekere mate van autonomie ertoe geleid dat ze performanter konden worden. Kijk maar naar de voorbeeldige integratie tussen productiviteit, efficiëntie, veiligheid, milieudeskundigheid en de creatie van een goed sociaal kader. We zijn daar de ‘benchmark’ voor de rest van de wereld. Ik hoop van harte dat de chemieconcerns dat goed beseffen. En dat ze hun Antwerpse zetels een zekere mate van vrijheid blijven gunnen en iets leren van wat we hier met onze autonomie gepresteerd hebben. Ik ben fier op de chemie in Antwerpen. We zijn niet alleen de tweede grootste cluster ter wereld. Maar voor de meeste grote bedrijven biedt Antwerpen het beste wat er ter wereld bestaat. We moeten gaan voor de eerste plaats op wereldniveau. De overheid moet zich daarvan bewust zijn en mee helpen, zonder dat ze zich daarbij prostitueert. Op een bedrijfsvriendelijke manier meedenken is de boodschap. En dat is niet alleen een opdracht voor de Antwerpse overheid, maar voor de hele Vlaamse regio. Want de aanwezigheid van al deze topbedrijven is en blijft een pijler van onze welvaart.
115 —
De interesse voor technische richtingen in het secundair onderwijs is beperkt. En dat heeft het technisch onderwijs toch een stuk aan zichzelf te danken. Door in het begin van de opleiding vooral algemene kennis over te dragen en pas op het einde een gigantische hoeveelheid technische bagage mee te willen geven. Bovendien wil men in bepaalde scholen jongeren klaarstomen voor de universiteit, maar dat heeft een omgekeerd effect. Zelfs bekwame kinderen krijgen plots zoveel materie te verwerken dat ze een afkeer krijgen van wetenschap en techniek. Teveel wetenschap en wiskunde op het einde van het secundair onderwijs doet jongeren afhaken. FRANK DAMAN DIRECTEUR OPERATIONS EVONIK DEGUSSA ANTWERPEN SINDS JULI 2008
Producten & innovatie
Een site als Evonik Degussa Antwerpen is altijd ‘top of the line’ geweest. Omdat ze er altijd in geslaagd is zichzelf opnieuw uit te vinden.
— 120
Professor DR. MICHAEL DRÖSCHER head of innovation management chemicals, EVONIK DEGUSSA GMBH
Als Head of Innovation Management Chemicals wil ik ervoor zorgen dat iedere medewerker kan bijdragen aan innovatie. Dat vraagt een innovatiecultuur die we aanmoedigen en uitbouwen. We willen dat iedereen binnen ons bedrijf profiteert van de kennis die we samen opgebouwd hebben. Die kennis is van onschatbare waarde en moet voor elke professional ter beschikking staan. Dat vraagt serieuze inspanningen op het vlak van kennismanagement, temeer daar we alle Business Units van Evonik hierbij willen betrekken. Wereldwijd. Types innovatie We kennen drie verschillende types van innovatie: nieuwe processen, nieuwe producten en nieuwe toepassingen. Bij de meeste procesinnovaties heeft de groep ‘chemical engineering’ belangrijk werk geleverd . Een goed voorbeeld van een succesvolle procesinnovatie is de methionine-installatie in Antwerpen, waar talrijke innovatieve ‘features’ werden ingebouwd. We blijven alleen competitief als we onze productieprocessen permanent verbeteren. De sites die daar erg goed in zijn, hebben een streepje voor. Zeker wanneer er over nieuwe productie-investeringen moet worden beslist. Onze productontwikkeling gebeurt in hoofdzaak in de Research & Development labo’s. Maar ook het zoeken naar nieuwe toepassingsmogelijkheden voor bestaande producten kan voor onze business winstgevend zijn. Voor de drie innovatieprocessen geldt dat een goed idee op zich nog weinig waarde heeft. Het krijgt alleen waarde als er voor het betrokken product of voor de betrokken toepassing een markt bestaat en de klant het niet eenmalig, maar regelmatig aankoopt. De lithium-ion batterijen voor mobiele toepassingen en onze activiteiten
rond siliciumproductie (voor het aanmaken van zonnecellen) zijn hiervan mooie voorbeelden. Productontwikkeling moet nu eenmaal nauw met de markt verbonden zijn om winst te kunnen genereren.
Vandaag ligt de toekomst van de chemische business in hoofdzaak bij de nanomaterialen, de biotechnologie en alles wat de klimaatverandering helpt vertragen.
Innovatief denken Het innovatieve denken willen we in alle geledingen van onze organisatie aanmoedigen, ook op productieniveau. De ‘Not Invented Here’-award stimuleert alle medewerkers om te kijken hoe collega’s uit andere afdelingen bepaalde zaken aanpakken. Wat doen ze beter? Wat kan ik van hen overnemen? De prijs wordt uiteindelijk uitgereikt aan de persoon die het oorspronkelijke idee had, maar gaat ook naar diegene die het idee heeft overgenomen en naar diegene die beide partijen met
121 —
elkaar in contact heeft gebracht. Zo motiveer je alle partijen om kennis met elkaar te delen. Elk jaar reiken we drie ‘Innovation Awards’ uit: één voor een nieuw product, één voor een nieuw proces en één voor een nieuwe toepassing. Ook mensen uit de productie kunnen dus meedingen naar deze awards. En ondertussen promoten we het innovatief denken via onze bedrijfsopleidingen. Het permanent bijscholen van onze medewerkers hoort nu eenmaal ook bij innovatie. Waar ligt onze toekomst? Vandaag ligt de toekomst van de chemische business in hoofdzaak bij de nanomaterialen, de biotechnologie en alles wat de klimaatverandering helpt vertragen. Op het vlak van nanomaterialen behoort Evonik tot de koplopers, onder meer met onze ‘carbon black’ productie voor banden en printinkt en met de ‘fumed silica’-productie voor Aerosil®. Het is zeer belangrijk dat we onze innovatieinspanningen op de juiste werkgebieden concentreren. Daarom hebben we zes ‘area’s of competence’ gedefinieerd: biotechnologie, nanotechnologie, polymeren, coatings en adhesie, oppervlaktetechnologie en katalytische processen. Daarmee hebben we ongeveer 90% van onze technologieën gecoverd. Als we competitief willen blijven dan moeten we ons op deze competentiedomeinen onderscheiden.
foto: Dany Lobe
Zichzelf opnieuw uitvinden Een site als Evonik Degussa Antwerpen is altijd ‘top of the line’ geweest. Omdat ze er altijd in geslaagd is zichzelf opnieuw uit te vinden. Dat is ook de enige manier om succesvol te zijn. En Antwerpen doet dat. Men heeft er trouwens goed begrepen dat de levenscyclus van een productieproces vaak korter is dan de levenscyclus van het betrokken product. Daarom creëert een productieproces pas waarde voor de business als het zichzelf sneller heruitvindt dan het product zelf. Dat is bijvoorbeeld de reden waarom Antwerpen als ‘competence center’ bij uitstek voor de methionine-productie wordt beschouwd. Anderzijds heeft het weinig zin om in competitie te gaan voor producten die op andere sites beter omkaderd zijn. Elke site moet zijn eigen sterktes en zwaktes kennen en van daaruit verstandig investeren in innovatie. Tot slot zou ik nog willen meegeven dat innovatie zich niet beperkt tot producten, productieprocessen of toepassingen. We moeten altijd het totaalpakket van de supply chain bekijken. Want bijvoorbeeld ook logistiek, financiën en marketing spelen een grote rol in het succes van ons innovatief denken en in de toekomst van onze organisatie. Ook organisaties moeten in een staat van permanente verandering verkeren. Waarom? Omdat elke innovatie wordt opgevolgd door een nieuwe. Evonik will never be the same again...
123 —
Ik geloof dat we niet alleen zullen moeten afkijken van de natuur, maar er ook mee moeten samenwerken.
— 124
JACQUES ENGELMANN voorzitter Kekulé-Cyclus
Sinds 1983 organiseren de Koninklijke Vlaamse Chemische Vereniging en Universiteit Antwerpen tweejaarlijks een cyclus van wetenschappelijke lezingen, opgedragen aan August Kekulé. Tijdens de twaalfde editie, die loopt van 2007 tot 2008, wordt het 25-jarig bestaan van deze lezingencyclus gevierd. Jacques Engelmann was erbij van in het prille begin... “Veertig jaar geleden startten verschillende internationale ondernemingen tal van nieuwe chemische plants in het noorden van Antwerpen op. Maar al gauw lag de industriële groei in combinatie met de oliecrisis begin jaren ’70 aan de basis van een spanningsveld tussen investeerders en maatschappij. De investeerders moesten op slag rationaliseren en optimaliseren. De maatschappij werd op haar beurt energie- en milieubewuster. De chemische industrie was voor velen kop van jut. Bovendien ontstond er bij heel wat werknemers in de chemie ongerustheid over het behoud van hun jobs. Er was in die periode duidelijk nood aan een visionair platform voor de chemie, liefst gekoppeld aan de academische wereld en de hogescholen. Niet alleen om de chemie beter te positioneren, maar ook om een stuk innovatie en research naar Antwerpen te brengen.” “Daarop nam de Koninklijke Vlaamse Chemische Vereniging het initiatief. Onder het motto ‘het leven is chemie en zonder chemie kan men niet leven’, werd een internationaal chemisch centrum opgericht. Dit centrum kreeg als opdracht de chemie te promoten en de toekomstperspectieven in een juist daglicht te stellen. De grote chemische bedrijven, waaronder Agfa-Gevaert, Bayer, Evonik Degussa, BASF, Solvay, Monsanto en Petrofina steunden het initiatief. En ook Fedichem (het huidige essenscia) en de Universitaire Instelling Antwerpen deden een duit in het zakje.
Het nieuwe ‘chemisch platform’ werd Kekulé-cyclus gedoopt. Het was meteen een ode aan de grondlegger van de structuur van het chemisch product benzeen, August Kekulé von Stradonitz, professor organische chemie aan de Universiteit van Gent. Het chemieforum werd opgevat als een internationale voordrachtenreeks van zes avonden, die tweejaarlijks zou plaatsvinden in de aula major van de U.I.A. De eerste reeks voordrachten was gericht op de toekomstperspectieven van de Belgische chemische industrie. In september 1983 gaf de toenmalige voorzitter van Agfa-Gevaert de aftrap met een lezing over de toekomst van zijn bedrijf.” “Het uiteindelijke doel van de Kekulé-cyclus was een brug te slaan tussen universiteit en industrie, tussen jeugd en ervaring en tussen de top van het bedrijfsleven en de academische wereld. De wetenschappen promoten, de chemie uitdragen en naar de toekomst kijken. De voorbije 25 jaar hebben we 170 sprekers van topniveau het spreekgestoelte zien passeren. En ondertussen is er heel wat veranderd. De Kekulé-cyclus ontwikkelde zich tot een platform waar innovatieve tendensen, zowel vanuit de academische als vanuit de bedrijfswereld, aan bod konden komen.
Ik denk dat zonneenergie ‘hot’ is en nog ‘hotter’ zal worden. Terecht: EEn uur zonne-energie kan al gauw een flinke energiebehoefte dekken. 125 —
Ook de thema’s werden gevarieerder. Bij de aanvang waren ze meer gefocust op het bedrijfsleven, maar vandaag zijn ze zeer maatschappijgericht. Dat merk je ook aan de bezoekers. Het bezoekersaantal steeg in de loop der jaren niet alleen van 400 naar 2.000 bezoekers per cyclus. Het publiek werd ook gevarieerder en het kiest nu ‘à la carte’ uit de verschillende thema’s die per cyclus aan bod komen. ‘Van de chemie rond de kerktoren naar de chemie van het werelddorp’ was, achteraf bekeken, maar een kwestie van luttele jaren.” Hot topics Als voorzitter van deze cyclus moet Jacques Engelmann oog hebben voor de toekomst. Als hij in de toekomst kijkt, wat ziet hij dan? Jacques Engelmann: “Ik denk dat zonne-energie ‘hot’ is en nog ‘hotter’ zal worden. Terecht: een uur zonne-energie kan al gauw een flinke energiebehoefte dekken. Daarnaast zien we dat er aan speciale plastics (polymeren) wordt gesleuteld, om de opname van zonne-energie nog te verbeteren. En ook kernfusie als onuitputtelijke bron van energie staat op de agenda. In Frankrijk (Cadarache) vindt reeds een experiment met kernfusie plaats. Daar wil men de energie die vrijkomt bij kernfusie leren beheersen. Dat zijn miljoenen graden die in één keer vrijkomen en die je moet trachten om te zetten in elektrische stroom. Pessimisten beweren dat zo’n conversie te complex is. Maar zo mogen we niet denken. We moeten erin geloven, anders gaan we niet vooruit.” “Het milieuaspect blijft eveneens een vast punt op de Kekulé-agenda. Europa heeft zich steeds als doel gesteld om ook het ecologisch aspect van de chemie te beheersen. Nochtans was onze sector bij de eerste om analyses van de afvalwaters te maken. Dat was reeds in de jaren ’80 het geval. We kenden de kwaliteit van onze afvalwaters. En we wisten bijvoorbeeld dat het de Brusselse nijverheid was, die het Schelde- en Rupelwater vervuilde. Het is dan ook bevreemdend dat pas dit jaar een waterzuiveringsstation is geopend, dat het afvalwater van Brussel onder handen moet nemen. En ondertussen, onder meer dankzij de chemie en de invloed van de Kekulé-cyclus, is het zuiveren van afvalwaters en van luchtemissies een wetenschap op zich geworden.”
foto: Nina De Graef
De toekomst voorspelbaar? Of we nog grote chemische innovaties mogen verwachten? “Ik denk dat de meeste uitvindingen in de jaren ’60 gebeurd zijn. Maar het aantal mogelijke toepassingen op wat men toen heeft uitgevonden is nog eindeloos. Wel zie ik steeds meer een trend om ‘af te kijken’ van de natuur. Zo is een polsstok eigenlijk een veredelde rietstengel. Die buigt maar breekt niet. Materialen en vezels zullen nog sterker en lichter worden. Ik geloof dat we niet alleen zullen moeten afkijken van de natuur, maar er ook mee moeten samenwerken. Bacteriën kunnen bijvoorbeeld een zeer grote rol gaan spelen bij de synthese van chemische producten. Als je ziet wat ze nu al doen voor onze afvalwaters, dan loont het zeker de moeite om die ‘beestjes’ in de gaten te houden.”
De rol van Azië Hoe ziet Jacques Engelmann de rol van Azië als opkomende innovatieve markt? “Het is tijd dat Europa nu haar oude industrie vervangt door industrie van en voor de toekomst. En dan heb ik het niet over de productie van auto’s. We zullen ons moeten aanpassen aan een wereld in volle verandering. Daar biedt bijvoorbeeld de biotechnologie heel wat mogelijkheden. Kekulé heeft altijd getracht om Europese onderzoekers en wetenschappers een forum te bieden. Maar ook daar zien we reeds een verschuiving naar Azië als de ‘place to be’. In China heeft men bijvoorbeeld miljoenen onderzoekers ter beschikking. Die mensen zijn bovendien supergemotiveerd en worden gedreven door een enorme expansiedrang. We moeten er in Europa dus niet alleen voor zorgen dat onze productie behouden blijft, maar ook dat we niet achter de feiten gaan aanhollen. Wat het antwoord van de chemie hierop kan zijn? Misschien dat de Europese bedrijven zich meer gaan hergroeperen rond hun topproducten. Bijvoorbeeld door wereldspeler te worden in een bepaalde niche of voor een bepaald product. En dan de rest aan de wereldwijde concurrentie overlaten.”
127 —
Dat we hier in Antwerpen over een goed uitgebouwd pijpleidingennetwerk beschikken, is een enorm voordeel voor de chemiecluster.
— 128
RUDOLF VANHEERTUM DIRECTEUR OPERATIONS Evonik Degussa Antwerpen TOT JULI 2008
Met Rudolf Vanheertum wandelen we samen door de belangrijkste (technologische) evoluties die Evonik Degussa Antwerpen de voorbije veertig jaar mocht meemaken. “Ik vind het vooral belangrijk dat we, ook op technologisch vlak, altijd zijn blijven investeren in deze site. Er werden vijf productie-eenheden opgestart in 1970 en daarna zijn er steeds uitbreidingen geweest en nieuwe producten bijgekomen. Naast een aantal uitbreidingen, zoals in AO-2 en SL-2, zijn er ook heel wat technologische verbeteringen geweest. Een voorbeeld daarvan is de manier waarop we vandaag het SO2 van de methionineproductie recycleren. Vroeger was SO2 een afvalproduct, dat via een 90 meter hoge schouw werd afgevoerd. Maar dankzij nieuwe technologie konden we een wasser installeren, waarmee we het SO2 omzetten tot zwavelzuur om te gebruiken als grondstof voor de blauwzuureenheid.” Synergie binnen geïntegreerde site “Deze manier van denken en werken versterkt de synergie tussen de verschillende productie-eenheden op de site. En dat geeft meteen aan hoe we onze site naar de toekomst willen ontwikkelen. We bekijken nu bijvoorbeeld hoe we het restproduct waterstof van de vernieuwde blauwzuureenheid kunnen hergebruiken. Het is onze visie in beeld: Evonik Degussa Antwerpen wil zo efficiënt mogelijk omspringen met de beschikbare middelen en de impact op het milieu zo beperkt mogelijk houden.” “Een andere belangrijke ontwikkeling is het toenemend gebruik van pijpleidingen voor de aanvoer van grondstoffen. Zo krijgt de nieuwe methionineinstallatie bijna al haar grondstoffen per pijpleiding aangeleverd. Dat heeft niet alleen economische
voordelen, maar het haalt ook het vrachtverkeer en potentieel gevaarlijke stoffen van de wegen. Dat we hier in Antwerpen over een goed uitgebouwd pijpleidingennetwerk beschikken, is bovendien een enorm voordeel voor de chemiecluster.” “De productie van producten die vandaag goed lopen, willen we natuurlijk uitbreiden. We volgen daarbij de groei van de markt. Door de concurrentiedruk en de verschuiving van de economische markten naar Azië zullen we bepaalde producten in de toekomst niet meer op een rendabele manier kunnen produceren. Het is belangrijk dat die producten vervangen worden door nieuwe producten, zoals die vandaag bij Oxeno en PACM worden geproduceerd. Daarbij speelt onderzoek en ontwikkeling een belangrijke rol. Trichloorsilaan voor zonnecellen stond vijf jaar geleden nog in zijn kinderschoenen. Om maar te zeggen dat wat er vandaag in de laboratoria ontwikkeld wordt, voor Evonik Degussa Antwerpen binnen afzienbare tijd een bron van extra productie kan betekenen.” Succesfactoren voor Antwerpen “Ons ‘visioning proces’ heeft een aantal succesfactoren geïdentificeerd. Maar er is ook uit gebleken dat we meer over onze successen moeten communiceren, zeker als er collega’s van het concern op bezoek komen. Onze Vlaamse bescheidenheid speelt daar niet altijd in ons voordeel. Het spreekt voor zich dat we die boodschap goed hebben begrepen en onze kansen zullen grijpen wanneer ze zich aandienen. Een eerste aanzet werd bijvoorbeeld reeds gegeven bij het bezoek van Dr. Werner Müller, CEO van Evonik, aan onze site. Die was zeer tevreden over de prestaties van Evonik Degussa Antwerpen.”
129 —
“En wat de succesfactoren voor onze site nu eigenlijk zijn? Wel, die berusten in hoofdzaak op de voordelen die de chemiecluster ons biedt, de beschikbare grondstoffen, de logistieke voordelen van de haven en het voordeel te beschikken over een geïntegreerde site. Daarnaast zijn de aanwezige knowhow rond het implementeren van projecten en een efficiënte productie eveneens van levensbelang voor onze site.” Medewerkers bepalen resultaat “Ook onze manier van werken en delegeren is de voorbije veertig jaar sterk veranderd. Vandaag weten we dat er bij onze ploegen voldoende potentieel zit om zelf na te denken over hoe we bepaalde processen kunnen verbeteren. En wat zien we: onze medewerkers schrijven nu zelf mee aan de werkinstructies. Dat is niet langer een ‘top down’ gegeven. En het is ook meer motiverend dan vroeger, omdat mensen een grotere bijdrage kunnen leveren.”
Mijn belangrijkste boodschap bij dit veertigjarig jubileum is dat in de toekomst het succes van onze klanten, de BU’s, meteen ook het succes van Evonik Degussa Antwerpen mag zijn.
— 130
“De voortdurende bezorgdheid over hoe we tot een hogere efficiëntie kunnen komen is voor ons levensbelangrijk. Zonder efficiëntieverbeteringen kunnen we de concurrentiestrijd niet winnen. Daarom zijn vernieuwing en verandering sleutelbegrippen in het moderne bedrijfsmanagement, ook in dat van Evonik Degussa Antwerpen. Natuurlijk beseffen we zeer goed dat we bij elke verandering door een fase van overleg en weerstand moeten. Maar kijk: tot vandaag hebben we alle geplande veranderingen probleemloos kunnen doorvoeren, wat toch een succes is. Het sociaal overleg heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. De oplossingen die door een ganse organisatie gedragen worden, zijn vaak het resultaat van het langs beide zijden op tafel leggen van de ideeën en verwachtingen. En dat hebben alle betrokken partijen bij Evonik Degussa Antwerpen zeer goed begrepen.” Publiek imago “Het verzorgen van de public relations is voor een chemiebedrijf steeds enorm belangrijk geweest. Hoe meer we met bijvoorbeeld belangengroepen praten, hoe meer we elkaars standpunten kunnen waarderen en begrip creëren voor de wederzijdse redeneringen. Een mooi voorbeeld van het creëren van wederzijds begrip is onze burenraad, waarin vertegenwoordigers van de ons omringende gemeenten zetelen.”
“Wie onze jaarverslagen leest, merkt trouwens meteen hoe we in de loop der jaren belangrijke sociale en ecologische verbeteringen hebben kunnen doorvoeren. Bij de verschillende overlegfora bestaat er daarom zeker een positief beeld over de chemie. Anderzijds is er een groot publiek dat we nog onvoldoende bereiken. Dat publiek brengt de chemie nog te vaak in verband met incidenten. Ondertussen vergeet men dat we in de chemieproductie via analyses, controles en aangepaste installaties er alles aan doen om zeer veilig te kunnen produceren. Die boodschap zouden we nog vaker en beter moeten kunnen overbrengen.” Samen innoveren “Mijn belangrijkste boodschap bij dit veertigjarig jubileum is dat in de toekomst het succes van onze klanten, de BU’s, meteen ook het succes van Evonik Degussa Antwerpen mag zijn. En ik hoop dat innovaties die bij onze klanten starten of die vanuit onze site worden aangebracht, steeds tot wederzijds succes zullen leiden. Het zou zeer mooi zijn mocht Evonik Degussa Antwerpen samen met haar klanten aan innovatie kunnen doen. Zowel voor het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producttoepassingen, als voor het stroomlijnen van productie- en logistieke processen. Zo versterken we niet alleen de binding met de klant, maar zorgen we ook voor concurrentiële voordelen in de business.”
Chemie in de toekomst
De aandacht voor het ecologische aspect van productie en consumptie is van levensbelang.
— 134
FRANK DAMAN directeur operations evonik degussa antwerpen sinds JULI 2008
Frank Daman heeft in opdracht van Evonik reeds een stukje van de wereld gezien. Hij bekijkt chemie in de toekomst dan ook op een grotere, globale schaal. Welke tendensen ziet u in de chemieproductie en innovatie? Frank Daman: We zien dat in onze sector de focus sterk komt te liggen op milieu- en energievraagstukken. En niet alleen de chemie is daarmee bezig. Ik zie die groeiende interesse ook in mijn persoonlijke omgeving. Ook mijn kinderen beginnen bewuster te consumeren. Die aandacht voor het ecologische aspect van productie en consumptie is van levensbelang. Er dreigt een tekort aan fossiele brandstoffen, het klimaat verandert, en ondertussen blijven we tonnen afval produceren. Al die thema’s raken iedereen. Ook de chemische industrie. Want hoe je het ook draait of keert: de chemie verbruikt zeer veel energie en die energie wordt met de dag kostbaarder. Hoe evolueren die tendensen? Frank Daman: Er is de laatste jaren een beweging opgedoken die het ‘cradle to cradle’-denken promoot (met als ‘founding fathers’ William McDonough en Michael Braungart). Deze filosofie gaat ervan uit dat elk product, na gebruik, tot zijn basisgrondstof moet kunnen worden herleid. Dat is dus nog een hele stap verder dan de ‘recyclagegedachte’. Bepaalde bedrijven trachten die ‘cradle to cradle’-filosofie reeds in de praktijk om te zetten. Zo moest Ford op een bepaald ogenblik haar autofabriek in River Rouge (Detroit, VS) verlaten omdat de grond ernstig vervuild was. Op deze plek werd een nieuwe fabriek neergezet. Die maakt niet alleen auto’s, maar zuivert tegelijkertijd ook de grond en de rivier én creëert een habitat voor vogels. Het is een concept om in gedachten te houden.
Innovatie en ontwikkeling van nieuwe producten moet voor WestEuropa hét competitief voordeel zijn en blijven. In Europa produceren wat in andere continenten wordt ontwikkeld is niet realistisch. Ziet u ook technische evoluties? Frank Daman: Wat de chemische productie betreft, zien we dat er op dit ogenblik nogal wat stappen nodig zijn om tot een eindproduct te komen. Wat mij enorm boeit, is om te weten of we, vertrekkend vanuit een plantaardige grondstof, het aantal productiestappen zouden kunnen vereenvoudigen. Of we, bijvoorbeeld dankzij biotechnologie, sneller tot een eindproduct kunnen komen. Het zal er daarbij op aankomen zeer krachtige en zeer selectieve enzymen te ontwikkelen, die ons kunnen helpen sneller bepaalde resultaten te bereiken.
135 —
Hoe ver staat Evonik Degussa Antwerpen daar vandaag? Frank Daman: Vandaag werken we reeds met een vrij grote ‘terugintegratie’. Wat betekent dat we onze productie starten vanuit een elementaire grondstof en er op deze site een eindproduct van maken. Een voorbeeld: de grondstoffen die we nodig hebben om methionine te maken, produceren we hier zelf. Dat houdt in dat je meer installaties moet bouwen. Maar dat is dan weer goed voor de werkgelegenheid. En bovendien kan je daardoor heel wat gevaarlijke tussenproducten van de openbare weg houden. En in het concern? Frank Daman: Dr. Alfred Oberholz, lid van de Vorstand van de Evonik-groep, heeft een bijzondere R&Domgeving gecreëerd: een structuur met ‘projecthuizen’. In die projectstructuur brengt men mensen van verschillende disciplines bij elkaar. Zo’n team krijgt de opdracht om binnen de drie jaar een specifiek resultaat te realiseren. En om de drie jaar worden er nieuwe teams gecreëerd. Vooral de manier van werken is interessant. Ook in productie moeten we evolueren naar het werken in multidisciplinaire teams om zo vanuit verschillende richtingen toegevoegde waarde te kunnen creëren (elektronica, biotechnologie, chemie,...).
Zullen bedrijven nog de juiste mensen vinden om dit soort projecten te ondersteunen? Frank Daman: Dat wordt inderdaad een groot probleem voor de toekomst. Gelukkig heeft Evonik Degussa Antwerpen tot nu toe steeds de open vacatures kunnen invullen. Maar het baart de beleidsmakers wel grote zorgen. Demografische problemen en keuzes rond opleidingen kan je immers niet op een termijn van twee of drie jaar oplossen. Het gevaar bestaat dat we binnenkort niet meer over voldoende technisch geschoolde krachten zullen beschikken om de uitdagingen van de toekomst aan te vatten. Of wij in de toekomt succesvol zullen zijn, staat of valt met de beschikbaarheid van geschikt personeel, en dit op alle domeinen. Er staan ons dus nog heel wat belangrijke uitdagingen te wachten!
Vanuit deze teams probeert men ook spin-offs te creëren die hun marktwaarde ten volle kunnen bewijzen. Op dit ogenblik worden er zo heel wat terreinen verkend. Ik denk daarbij aan het domein van de ‘high performance materials’, de polymeren, nanotechnologie, oppervlaktetechnologie en engineering voor het bouwen van installaties. Een duidelijke tendens is dat al dat onderzoek in nauwe samenwerking met onze klanten gebeurt. Zo weten we van in het begin wat de klant echt wil en is er later ook onmiddellijk een afzetmarkt voor de resultaten van die projecten.
— 136
foto: Anneleen Ophoff
De groeistrategie voor de chemie in Europa bestaat er vooral in om te zoeken naar nieuwe toepassingen en die te exporteren.
FRANS DIERYCK GEDELEGEERD BESTUURDER ESSENSCIA VLAANDEREN
De toekomst is aan de clusters Met de jaren creëerde de chemie niet alleen een economische basis, maar kwam er ook een breder sociaal en maatschappelijk draagvlak. Ik ben er ondertussen van overtuigd dat het imagoprobleem, waar de chemie jarenlang mee te kampen had, voorbij is. De sector heeft veel geleerd uit het verleden. De algemene aanvaarding van een industriële activiteit is trouwens cruciaal voor het overleven van die activiteit op de lokale markt. De chemiebedrijven hebben geleerd daar rekening mee te houden. We worden meer en meer gezien als de oplossing en niet meer als het probleem. Eind jaren ’80 heeft de basischemie in Antwerpen een sterke ‘boost’ gekend. We zagen een echte investeringsgolf bij de bedrijven op de Scheldelaan. Toen is ook het idee van de clusters en de geïntegreerde productie opgekomen. Het concept bleek aan de basis te liggen van de toekomst van de basischemie in Europa. De groeistrategie voor de chemie in Europa bestaat er vooral in om te zoeken naar nieuwe toepassingen en die te exporteren. Ook naar de Aziatische markten. België staat bijvoorbeeld aan de top op het vlak van creatieve textieltoepassingen. Een toepassingsgerichte samenwerking tussen sectoren, zoals tussen textiel en chemie, mag zeker nog geïntensifieerd worden. Want als sectoren gaan samenwerken, komen we nog sneller tot op maat gesneden oplossingen. Clustervorming hoeft zich niet tot één sector te beperken. Verwachtingen voor Europa Europa is vandaag de ‘leading chemical region’ in de wereld. Volgens onze verwachtingen zal dat ook tot 2015, misschien zelfs tot 2020 zo blijven. Uiteraard zien we dat de groei van onze sector zich vandaag ergens
anders afspeelt, namelijk in de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) en het Midden-Oosten. Dat de grote chemische ondernemingen investeren in China is evident. Omdat er een grote afzetmarkt aanwezig is, zien we daar dan ook een grote groei. Dat betekent wel dat er ondertussen minder budgetten overblijven om in Europa te investeren. Wat de ‘commodities’ betreft, kan de productie in de ‘emerging markets’ een bedreiging vormen voor de Europese productie. Daarom denk ik dat we ons in Europa zullen moeten focussen op het leveren van producten en processen met een hogere toegevoegde waarde. En we zullen de klassieke productiewegen moeten verlaten. Evonik levert zelf het mooiste voorbeeld: de methionineproductie is uiteindelijk naar Antwerpen gekomen. Waarom? In hoofdzaak wegens de complexiteit van het productieproces en de beheersing van de veiligheidsrisico’s. Die aanwezige knowhow, het beheersen van complexe installaties en de ingebouwde reflex om continu en creatief te zoeken naar verbeteringen zal op termijn een belangrijke troef voor Europa zijn. Impact van de logistiek In de ‘emerging markets’ is onderzoek en ontwikkeling vandaag reeds sterk aanwezig. Zeker in China en India. Voor China is de verdere uitbouw van haar O&O-activiteiten zelfs een van de belangrijkste doelstellingen. En terecht: de markt is er en de goedkope arbeidskrachten eveneens. Anderzijds zien we dat bijvoorbeeld de lonen in Korea op tien jaar tijd een belangrijke inhaalbeweging hebben gemaakt. Zeker die van hoger opgeleide mensen. De goedkopere loonkost is dus maar een tijdelijk voordeel. Europa heeft echter andere troeven. Ik denk aan onze logistieke infrastructuur. Volgens mij heeft
139 —
China nog minstens vijftig jaar nodig om op het Europese niveau te komen. Daar is zoveel knowhow en ervaring mee gemoeid. Het vraagt trouwens ook enorme investeringen. Want tussen productie en levering bij de klant zitten heel wat hindernissen. En hoe groter het land, hoe groter de obstakels vaak zijn. Denk maar aan Brazilië, dat zeer veel problemen heeft om zijn rietsuikerproductie tot bij de eindverbruiker te krijgen. Een andere Europese troef is de politieke en juridische stabiliteit. Alleen moeten we opletten voor overregulering en een te verregaande bureaucratisering. Die kunnen investeerders dan weer afschrikken. Hub Antwerpen, hub! De goederenstromen vertrekkend vanuit de basischemie in Vlaanderen gaan volgens een recente enquête met 20% stijgen binnen de tien jaar. Vraag is hoe we die goederenstromen van de weg zullen afkrijgen. Twee elementen kunnen helpen om een bijna zekere congestie te vermijden. In de eerste plaats een zeer goed functionerend spoornetwerk. Onze chemische bedrijven leveren voor 80% binnen Europa, dus het spoor kan daar zeker een belangrijke functie vervullen. Antwerpen zou zich moeten profileren als een belangrijke spoor-hub voor Europa. En dat is vandaag niet het geval. Een duidelijke visie is hier dringend noodzakelijk als we ook op logistiek vlak nummer één willen worden. De pijpleidingen vormen een tweede factor die onze logistieke situatie vooruit kan helpen. Pijpleidingen verbinden de clusters, zowel op de eigen terreinen als tussen naaste en verre buren. Dankzij de pijpleidingen tussen de clusters hoeven producten niet meer over de weg vervoerd te worden. Dat scheelt heel wat gevaarlijke transporten op jaarbasis en houdt bovendien de wegen vrij. We hebben al een goed uitgebouwd pijpleidingennetwerk, maar alles kan beter. De nood is vandaag groter dan ooit en het is nog goed voor het klimaat ook.
— 140
Tegen 2011 zal er in het Midden-Oosten een productieoverschot zijn van 3,5 miljoen ton POLYPROPYLEEN. Men zal dat ongetwijfeld op de internationale markt gooien. We kunnen alleen maar hopen dat die markten dat overschot zullen absorberen. Ik vermoed echter van niet. Het logische gevolg: de oudere installaties in Europa die gebruikt worden voor de aanmaak van deze commodities zullen verdwijnen.
Essenscia is de federatie van de ondernemingen actief in chemie, life sciences en in de verwerkende sector. Essenscia vertegenwoordigt een van de belangrijkste industriële sectoren in België. De cijfers liegen niet: bijna 700 leden zorgen voor een gezamenlijke omzet van 54 miljard euro en voor een rechtstreekse tewerkstelling van bijna 95.000 personen. De indirecte tewerkstelling (bv. bij contractoren) is nog eens goed voor 150.000 extra arbeidsplaatsen.
foto: Chaïm Wijnberg
Het is aan ons om op onze belangrijkste troef te blijven hameren: de vakkennis van onze mensen.
CAROLA SPINNOX AFGEVAARDIGDE ABVV/BBTK EN LID EUROPAFORUM EVONIK DEGUSSA GMBH
Carola Spinnox werkt sinds 1970 bij Evonik Degussa Antwerpen. In 1975 engageerde ze zich bij het ABVV. Het was niet voor niets ‘Het Jaar van de Vrouw’. Voor Carola is het vakbondswerk steeds voortgevloeid vanuit een diep sociaal engagement. “Ik wilde iets doen voor mijn collega’s: bij de werkgever thema’s aanhalen die voor de collega’s moeilijk lagen en waarover ze zich niet konden of durfden uitspreken.” Maar hoe ziet Carola de toekomst?
Het outsourcen van de bewakingsdienst en het wijzigen van de taakinhoud van de brandweer zijn voor ons heikele punten. Temeer omdat wij – net als andere buurbedrijven op de Scheldelaan – een Sevesobedrijf zijn. Hoewel het aantal zware ongevallen binnen onze sector eerder beperkt is gebleven zou het afbouwen van de eigen interventiediensten de balans in negatieve zin kunnen doen overhellen. Dat kunnen we natuurlijk niet aanvaarden!”
“Vanuit de vakbond hebben we steeds de verbetering van de loon- en arbeidsvoorwaarden van onze collega’s en het behoud van onze tewerkstelling nagestreefd. Ook het waken over de veiligheid binnen en rond de fabriek staan permanent bovenaan onze agenda. Door de jaren heen is mijn rol als vakbondsafgevaardigde sterk gewijzigd. Vroeger was die rol eenvoudiger dan nu. Destijds bestond onze hoofdopdracht er in om – via cao’s – de koopkracht van de medewerkers te verbeteren. Door de jaren heen kwamen ook de arbeidsduurvermindering, de brugpensioenen, het tijdskrediet en de verbetering van het statuut van de ploegenmedewerkers aan bod.”
Jobcreatie “Naast het behoud van jobs zijn we in de eerste plaats vragende partij voor de creatie van bijkomende tewerkstelling. Volgens de sector is het momenteel moeilijk om gekwalificeerd personeel te vinden. De vraag is natuurlijk wat men van de mensen verwacht. Hebben mensen met een lager diploma nog een kans op tewerkstelling? De lat wordt tegenwoordig zeer hoog gelegd. Men moet bij voorkeur een hoger of universitair diploma op zak hebben, om nog aan de slag te kunnen.”
“Vandaag is Evonik Degussa veel meer internationaal georiënteerd en moeten we al onze krachten bundelen voor het behoud van diezelfde koopkracht, de index en onze sociale zekerheid. Bij de onderhandelingen houden we nu meer dan ooit rekening met de internationale spelers. Dat vraagt een totaal andere strategie. Herstructureringen nopen ons eveneens tot de nodige waakzaamheid, temeer omdat dit vaak resulteert in personeelsafbouw of outsourcing.”
“Opleiding is voor ons dan ook een belangrijk punt. Daarom staan we volledig achter het ‘SIRA-project’ dat destijds onderhandeld werd tussen de werkgevers van de Scheldelaan en de vakbonden. In dat project kunnen ‘kansarmen’ het beroep van chemievakman aanleren. Het opdoen van praktijkervaring in de fabriek wordt gecombineerd met lessen theorie in de deelnemende scholen. Het is vooral positief dat heel wat SIRAleerlingen na het afronden van dit studieproject in de sector aan de slag konden. Evonik Degussa Antwerpen heeft van in het begin dit project mee ondersteund.”
“Als vakbond worden we ertoe gedwongen om onze activiteiten te verruimen. Veiligheid is voor ons een topprioriteit.
143 —
De vrouw als thema Als vrouw in een ‘mannensector’ bekijkt Carola Spinnox de zaken nuchter. “Wie zich engageert en bekwaam is, heeft recht op kansen. Ongeacht of men nu vrouw of man is. Sinds enige tijd is het wettelijk toegelaten dat ook vrouwen binnen onze sector nachtarbeid verrichten. Een nadeel voor vrouwen is dan weer dat ze, volgens de wet, in geval van zwangerschap niet meer in de labo’s en productieruimten mogen komen. Dit mag echter geen reden zijn om zwangere vrouwen uit het bedrijf te weren. Wij bespreken dan ook met de werkgever om hen tijdens de zwangerschap een alternatieve job aan te bieden in een andere afdeling.” “Ook de ‘gelijke kansen problematiek’ volg ik op de voet op. Het gaat er bij mij niet in waarom vrouwen – in dezelfde functie en zelfs met een hogere anciënniteit – vaak nog altijd minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Ook de doorgroeimogelijkheden van vrouwen naar leidinggevende functies vormen nog altijd een moeilijk thema. Zelfs de vakbond was jarenlang een mannenbastion. Het was voor vrouwen zeer moeilijk om een plaats binnen de bestuursorganen te veroveren. Laat staan binnen de leiding van de vakbond. Daar is gelukkig verandering in gekomen. Persoonlijk zal ik me blijven inzetten voor ‘de gelijke behandeling van mannen en vrouwen’. Daar is nog een hele weg te gaan.” Over de toekomst En hoe zit het met de toekomst van de vakbond in de chemie? Carola Spinnox: “Dit jaar waren er sociale verkiezingen. Onze ploeg behaalde een schitterend resultaat. Zelf heb ik na al die jaren nooit aan stemmen ingeboet, ondanks de oprichting van een apart kiescollege voor kaderleden en het feit dat vele pioniers en oud-collega’s al van een welverdiende rust genieten. Ik ben de collega’s dan ook zeer dankbaar voor het vertrouwen. Toch merken we dat het steeds moeilijker wordt om kandidaten te vinden.” “Hoe de vakbond zal overleven, zal afhangen van de steun van de leden en van het vinden van geëngageerde collega’s die ervoor blijven gaan. Toch mogen we niet klagen: het ledenaantal is de
— 144
Mensen hebben vaak te weinig tijd om zich te engageren. Het sociaal engagement in zijn totaliteit is trouwens verminderd. De maatschappij is individualistischer geworden. Hoewel er onderhuids toch een vorm van solidariteit blijft leven. laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Dus dat is goed nieuws.” En met de toekomst van de chemie zelf? Carola: “We worden steeds meer geconfronteerd met activiteiten die naar Oost-Europa of naar Azië verhuizen. Het is dus aan ons om onze belangrijkste troef te blijven uitspelen: de vakkennis van onze mensen. Als we dat combineren met de schitterende logistieke ligging van onze Antwerpse vestiging en het engagement van onze mensen, dan moeten we in staat zijn om onze plaats op de wereldkaart te blijven invullen.” De belangrijkste punten op de agenda van Carola Spinnox:
• de werkzekerheid • verbetering van de loon- en arbeidsvoorwaarden • gelijke kansenbeleid • meer vrouwen in leidinggevende functies • een veilige, stressarme werkplek voor iedereen • solidariteit, de hoeksteen van ons sociaal zekerheidsstelstel • het behoud van de kwaliteit van het leven
foto: Marlies Verschraegen
Sociaal Engagement
De kunstcommissie beschikt over een budget om van elke tentoonstelling een werk voor het bedrijf aan te kopen. Zo kwamen er al 27 kunstwerken in het bezit van Evonik Degussa Antwerpen.
HUGO CORNELISSENS ex-Degussaan en kunstenaar
Hugo Cornelissens startte op 16 april 1977 bij Degussa als chef van de mechanische werkplaatsen. Op 13 juli 2007 ging hij met pensioen. In de loop der jaren heeft mechaniek voor hem een heel andere betekenis gekregen... “Ik ben met kunst begonnen rond mijn dertigste. Ik heb altijd vrij goed kunnen tekenen, maar het maken van voorstudies voor beeldhouwwerken ging me moeilijker af. Daarom ben ik naar de gemeentelijke academie van Schoten gegaan. Ik heb er zowat alle richtingen doorlopen. Daarna ben ik in de academie van Merksem een lessenreeks beeldhouwen gaan volgen. Mijn eerste kunstwerkje was een houten schaal in de vorm van een eikenblad. Het was het eerste van een lange reeks.” Onder Degussa-vleugels “Toen Degussa 25 jaar bestond ben ik bij Valentin Leen, de vroegere pr-man van het bedrijf, gaan aankloppen. Of hij ter gelegenheid van die verjaardag mee een tentoonstelling wilde organiseren. De directie vond het meteen een goed idee. De eerste tentoonstelling, die we onder auspiciën van Degussa organiseerden, liep van 5 tot 14 november 1993. Vijftien medewerkers van Degussa, zowel actieven als gepensioneerden, hebben toen tentoongesteld in Kasteel Ravenhof te Stabroek. In ons vroegere personeelsmagazine ‘Weekberichten’ hadden we een oproep gedaan. En daar hebben kunstenaars van allerlei slag op gereageerd. Het aanbod van de tentoonstelling was dan ook zeer divers. Er waren zowel fotografen, schilders als beeldhouwers op het appel. Werken verkopen was een optie, maar zeker geen eerste prioriteit.”
“Een tweede soortgelijke tentoonstelling volgde ter ere van het 30-jarig bestaan van Degussa Antwerpen. Toen waren er een twaalftal deelnemers, waaronder een aantal directe familieleden van medewerkers. Deze tentoonstelling liep van 6 tot 15 november 1998. Eveneens in de galerij van Kasteel Ravenhof. En ook met het 35-jarig jubileum kwam er een tentoonstelling. Die liep van 8 tot 16 november 2003. Het spreekt voor zich dat we in dit jubileumjaar opnieuw een tentoonstelling willen houden. We merken dat er nog steeds heel wat interesse voor bestaat. Vooral Degussanen, hun familieleden en heel wat gepensioneerden komen er op af.” Continue bedrijfstentoonstellingen “In 2000 brachten we de beeldende kunst weer een stapje dichter bij het bedrijf. We startten een continue reeks tentoonstellingen in het bedrijfsrestaurant. Op 3 april 2000 beet Victor Kloeck van de transportafdeling de spits af. Zowel personeelsleden, gepensioneerden, als directe familieleden van Degussanen mochten in ons bedrijfsrestaurant tentoonstellen. En sinds kort ook mensen uit hun kennissenkring. Je kan immers niet steeds in hetzelfde kunstenaarsvijvertje blijven vissen. Tegelijkertijd met de opstart van deze bedrijfstentoonstellingen werd er binnen Degussa een kunstcommissie opgericht. Die verzorgt de organisatie van deze tentoonstellingen. De kunstcommissie, die vroeger vijf en nu vier leden telt, beschikt over een budget om van elke tentoonstelling een werk voor het bedrijf aan te kopen. Zo kwamen er al 27 kunstwerken in het bezit van Evonik Degussa Antwerpen.”
149 —
“Met al deze aangekochte kunstwerken hebben we vorig jaar nog een overzichtstentoonstelling gebracht in samenwerking met de Kunstkamer van het Voka. Dat evenement ging door in ‘t Brantijser aan de Sint-Jacobsmarkt (campus Universiteit Antwerpen). De collectie aangekochte kunstwerken werd aangevuld met extra werken van deelnemende kunstenaars. Waaronder onze voormalige directeur Operations, Rudolf Vanheertum, die zelf een getalenteerd fotograaf is.”
Heeft kunst een toekomst? Hugo Cornelissens: “Ik hoop het. Evonik Degussa Antwerpen heeft er toch altijd aandacht voor gehad. Ook op het vlak van kunstsponsoring, met het MuHKA en de Bourlaschouwburg als dankbare partners. Maar de trekkers worden stilaan een jaartje ouder. En wat als zij van het toneel verdwijnen?“
Kunstwedstrijd “De verbondenheid van het bedrijf met de beeldende kunsten leidde op een bepaald ogenblik zelfs tot een heuse kunstwedstrijd binnen Evonik Degussa Antwerpen. Aan de medewerkers werd gevraagd om één of meerdere ontwerpen anoniem binnen te brengen. Een comité selecteerde daaruit drie ontwerpen. Aan die betrokken kunstenaars werd dan gevraagd om een maquette van het werk te maken. En uiteindelijk werd een gekozen maquette op ware grootte uitgevoerd. De uitverkoren kunstenaar was Louis Pieters. Die is reeds langer met pensioen, maar werkte toen nog in de blauwzuureenheid. Zijn kunstwerk, de ‘kern’, staat vandaag aan de ingang van ons bedrijf en is dikwijls te zien op Evonik Degussa-publicaties.”
Voor zover ik weet is Evonik Degussa Antwerpen de enige site binnen het concern die met kunstsponsoring bezig is. Ook hier zijn we uniek. En ik hoop dat we die traditie nog minstens veertig jaar mogen VOORTzetten.
151 —
Evonik Degussa Antwerpen is voor mij een schoolvoorbeeld van hoe een bedrijf de cultuur kan ondersteunen.
— 152
ERNEST VAN BUYNDER voorzitter van het MuHKA 1992-2008
Ernest Van Buynder, voorzitter van het MuHKA en vast secretaris van de Universiteit Antwerpen, draagt de Antwerpse haven en haar industrie een warm hart toe. Misschien niet iets wat je zou verwachten van iemand die in eerste instantie met kunst en cultuur bezig is. Maar er is wel degelijk ‘chemie’ tussen Evonik Degussa Antwerpen en het MuHKA. “Iedereen heeft de verantwoordelijkheid om de maatschappij te helpen verbeteren”, stelt Ernest Van Buynder. “Dat is misschien een groot woord, maar als iedereen zijn steentje bijdraagt, dan komt het goed. Dat geldt zowel voor musea als voor de industrie. De uitbouw van een kunstverzameling, of het nu in een museum is of op een universiteitscampus, helpt studenten, professoren en bezoekers nadenken over de maatschappij. Ook in bedrijven legt men die band met cultuur. Michelangelo Pistoletto, een Italiaanse kunstenaar, stelt die relatie zelfs centraal. Op basis van zijn denken heeft het Voka een Kunstkamer opgericht. Dat gebeurde in het kader van Routeplan 2012. Die Kunstkamer wil bedrijven aanzetten om zich te engageren in cultuur.”
Schoolvoorbeeld “Evonik Degussa Antwerpen is voor mij een schoolvoorbeeld van hoe een bedrijf de cultuur kan ondersteunen. Met hun mecenaat subsidiëren ze projecten die anders niet of niet in die mate gerealiseerd zouden worden. Een van de vorige Afgevaardigd Bestuurders, Dr. Klaus Petritsch, heeft de basis gelegd voor de relatie tussen het MuHKA en het bedrijf in het kader van Antwerpen Culturele Hoofdstad (1993). Hij wilde voor Antwerpen iets doen dat een structurele bijdrage kon leveren aan de stad. Dat werd de schenking van een bibliotheek aan het MuHKA. Ook zijn opvolgers bij Evonik hebben diezelfde filosofie gevolgd. En ze hebben zich ook allemaal persoonlijk geïnteresseerd voor dit project. Zo hebben ze voor het MuHKA een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbouw van de bibliotheek. Die behoort vandaag tot de beste bibliotheken over hedendaagse kunst en film. Die inbreng van Evonik Degussa Antwerpen bewijst vandaag nog elke dag haar meerwaarde.”
“Kunst in een bedrijf heeft een meervoudig doel”, gaat Van Buynder enthousiast verder. “Het eerste doel is natuurlijk de verfraaiing van de beschikbare ruimte. Maar daarnaast wil het ook mensen kennis laten maken met hedendaagse kunst. In sommige gevallen zullen bedrijven er ook wel een investering in zien. En ook dat is geen verloren gedachte. Door kunst te kopen, stimuleert men immers jonge kunstenaars. Je participeert dan in het kunstbeleid, wat natuurlijk ook mooi is.”
153 —
Een project voor de toekomst? “De samenwerking met Evonik blijft ondertussen verder lopen. We kiezen daarbij steeds voor projecten met een langetermijnvisie waar het bedrijf zich kan achter scharen. Ook met het veertigjarig bestaan van Evonik Degussa Antwerpen gaan we op zoek naar zo’n project.” Voor welke bedrijfsprojecten is de cultuursector vandaag te vinden? Ernest Van Buynder: “De mogelijkheden zijn legio. Denk maar aan de ‘arte povera’ van Pistoletto. Die heeft in Biela, een oude textielstreek van Italië, een verlaten fabriek omgetoverd tot een ‘cittadellarte’. Deze kunstenaar beschouwt kunst als ‘the centre of responsable transformation of society’. Er is in die context ook een atelierbeleid ontwikkeld, waar bedrijven hun steentje aan kunnen bijdragen. Fabriekspanden, die bijvoorbeeld voor een bepaalde tijd leegstaan, zijn uitstekend geschikt om kunstenaars onderdak te verschaffen. Een ander idee in dezelfde geest, zie je bijvoorbeeld in Bergen op Zoom, waar er in een aantal leegstaande panden tentoonstellingen werden georganiseerd. Kunst voor het venster helpt het verval van panden door leegstand tegen te gaan. Die kunst wordt bovendien gezien door tal van voorbijgangers. En natuurlijk weten we allemaal dat kunstenaars vaak problemen hebben met het vinden van opslagruimte voor hun werk. Ook hier kunnen bedrijven een handje toesteken, want zij beschikken nu eenmaal vaak over grote magazijnen...”
“Daarnaast hielp Evonik Degussa Antwerpen ook de website van het MuHKA mee ontwikkelen en heeft het bedrijf bijdragen geleverd voor de ontwikkeling van audiovisueel materiaal. Dat zijn investeringen ‘in de diepte’ die op lange termijn resultaat hebben. Evonik heeft van in het begin voor deze strategie gekozen, zonder daar al te veel ruchtbaarheid aan te geven. Het bedrijf doet daarmee echt aan mecenaat, niet aan sponsoring. Ik vind het mooi dat een bedrijfsdirectie in de eerste plaats denkt aan de ‘return’ voor de maatschappij, en niet aan het korte gewin van een eigen logo op de cover van een brochure of op een affiche.” “Die zienswijze onderscheidt Evonik Degussa Antwerpen van heel wat andere bedrijven. Evonik is niet onmiddellijk geïnteresseerd in het subsidiëren van een eenmalige manifestatie. Men wil vooral investeren in dingen die voor de maatschappij betekenisvol zijn. Dat is een zeer mooie en vooral originele invalshoek van een bedrijf naar cultuur toe. Daarnaast heeft Evonik op de universiteit ook een tentoonstelling gedaan met kunstwerken van haar eigen personeel. En ik moet zeggen, daar zat toch heel wat kwaliteit tussen. Ik vind het bovendien een mooie gedachte dat Evonik ook kunstwerken van haar eigen medewerkers aankoopt. Dat getuigt van een zeer eigenzinnige visie op kunst. Ook de tentoonstellingen die in het bedrijfsrestaurant lopen, getuigen daarvan. En uiteindelijk... mensen ertoe aanzetten om creatief bezig te zijn, is toch prachtig.”
foto: Marlies Verschraegen
Net zoals we kunst dichter bij de mensen moeten brengen, verdient ook de haven het om dichter bij de mensen gebracht te worden. Ik doe al eens graag een wandeling in de oude haven. Het Bonapartedok en de terrasjes zijn er zeer mooi. Een stad met een haven heeft sowieso iets meer. Alleen beseft die stad dat vaak onvoldoende. Het is daarom belangrijk dat mensen de haven en haar industrie in al haar facetten leren kennen. De I-Days geven daartoe de mogelijkheid.
155 —
Campus Vluchtheuvel wil zoveel mogelijk regionaal blijven werken, maar dient tevens open te staan voor nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen.
BART VERHOEVEN medestichter De Vluchtheuvel
De Vluchtheuvel is een plek waar volwassenen met een mentale en meervoudige handicap terechtkunnen voor dagopvang of leefondersteuning. En om de missie van De Vluchtheuvel nog concreter te maken, spraken we met een van de stichters, Bart Verhoeven. Gestage uitbreiding “We zijn met De Vluchtheuvel gestart in december 1978. De eerste jaren stonden grotendeels in het teken van fondsenwerving. Maar stilaan kon De Vluchtheuvel haar gezinsondersteunende functie waarmaken. Volwassen andersvalide mensen werden een paar dagen per week door vrijwilligers opgevangen. Onze werking heeft steeds veel steun gekregen van het gemeentebestuur van Stabroek. Zo hebben we gedurende heel wat jaren het bijgebouw van Kasteel Ravenhof voor een symbolische frank mogen huren om er onze dagactiviteiten te organiseren. En in 1985 werd De Vluchtheuvel officieel erkend als dagverblijf voor 15 andersvaliden.” “In 1988 begon voor De Vluchtheuvel een nieuw hoofdstuk: toen hebben we deze boerderij met 3,5 ha grond kunnen aankopen. Hier zouden we drie tehuizen bouwen voor telkens tien andersvalide mensen, met dag- én nachtopvang. De schuur verbouwden we tot een dagcentrum, waar ernstig en matig mentaal gehandicapten worden opgevangen. In de periode 2000-2001 kwam daar nog een aangrenzend gebouw met twee appartementen en een gelijkvloerse garage bij. Daar wonen nu zes mensen in een systeem van beschermd wonen. In de boerderij brachten we een dagcentrum en een bezigheidstehuis (home) onder. Ernstig en matig mentaal gehandicapten vinden er een opvang.
We hebben steeds getracht om te werken voor alle andersvaliden van onze regio. Gelukkig hebben we op 30 jaar werking nog maar één iemand moeten weigeren omdat we niet voor de juiste opvang konden zorgen.” Zinvolle en aangename activiteiten “Vandaag leven er veertien mensen in ons home, bezoeken een twintigtal andersvaliden ons dagcentrum en begeleiden we zes mensen in beschermd wonen. We zijn nu twee extra huizen op het erf aan het bouwen om opvang te kunnen voorzien voor zestien bijkomende gasten. Het laatste huis wordt gebouwd voor andersvaliden met autisme-spectrumstoornissen. We hopen die gastenverblijven in gebruik te kunnen nemen in november of december 2008.” “Wat onze gasten betreft, die nemen we pas aan als ze het secundair buitengewoon onderwijs verlaten hebben. Ze zijn dan 21 jaar. In het secundair buitengewoon onderwijs tracht men de verschillende mogelijkheden en functies van de kinderen en jongvolwassenen zo goed mogelijk te ontwikkelen, zodat ze reeds het maximum uit hun capaciteiten kunnen halen als ze hier komen. In het dagcentrum werken we normaal gezien niet rond leerprocessen. Alleen wanneer blijkt dat iemand een bijzondere interesse heeft in bepaalde kennis of vaardigheden wordt daar rekening mee gehouden.” “We hebben wel verschillende bezigheidsateliers: een houtatelier, een computeratelier, een huishoudatelier en een boerderijatelier. We trachten daarmee in te spelen op alle mogelijkheden en interesses van de gasten. Daarnaast hebben we een kinesist in huis die zich toelegt op hun fysieke ontwikkeling.
157 —
En we hebben ook een ergotherapeut die via knutselactiviteiten de motoriek en fijne motoriek in stand houdt en zelfs tracht te verbeteren. Maar uiteindelijk willen we alle gasten van De Vluchtheuvel vooral zinvolle en aangename activiteiten laten beleven.” Fusie met Sterrenhuis “Campus Vluchtheuvel wil zoveel mogelijk regionaal blijven werken, maar dient tevens open te staan voor nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen. Ook om onze subsidiëringen rond te blijven krijgen. Het subsidiëringssysteem verandert immers voortdurend. Men denkt nu aan de introductie van ‘persoonlijke assistentiebudgetten’. Een andersvalide krijgt daarbij jaarlijks een bepaald budget toegewezen. Hij kan daarmee de zorgen kopen die hij zelf wenst en nodig heeft. Men heeft hiervoor van overheidswege een 25-tal zorgpakketten voorzien. De Vluchtheuvel was te klein om al die modules aan te kunnen bieden. Daarom fusioneerden we in januari 2006 met het Sterrenhuis in Brasschaat en hebben we ons gegroepeerd onder de koepel van vzw De Rotonde. Het Sterrenhuis richt zich tot eenzelfde doelpubliek, maar vangt wel 165 mensen op. Samen met de opvang van de 60 gasten in De Vluchtheuvel hebben we nu voldoende ‘kritieke massa’ om verder toekomstgericht te kunnen werken.” “De maatschappij doet zeer veel voor onze sector. En dan heb ik het zowel over de subsidiërende overheid als over de bedrijven uit de omgeving, waaronder Evonik Degussa Antwerpen. Meneer Goeyers, onze hoofdweldoener mag ik hier zeker niet vergeten. Ook heel wat gewone mensen staken ons in de loop der jaren een financieel hart onder de riem. Jarenlang heeft onze werking ook op de inzet van vrijwilligers kunnen steunen. Vooral dan op logistiek vlak. Het is mee dankzij hen dat we doorheen de jaren heel wat hebben kunnen verwezenlijken. Vaak met zeer weinig middelen.”
foto: Dries Segers
Voor de toekomst zullen we met de nodige omzichtigheid en zuinigheid te werk moeten gaan. We willen daarmee zoeken naar een tegengewicht voor de vanzelfsprekendheid waarmee de werkingsmiddelen vandaag tot ons komen. Dat we onze twee laatste huizen gebouwd hebben volgens het principe van het ‘passief huis’ volgt uit die gedachtegang. Op deze manier hopen we het energieverbruik met 80 à 85 procent te verminderen. In dit kader vragen we ook aan iedereen die op de campus werkt de nodige motivatie en alertheid aan de dag te leggen.
159 —
Een pennentrek kan het einde betekenen... Heel mijn leven heb ik voor het bestaan van de polder gevochten. En we hebben de strijd voorlopig gewonnen. Ik hoop dat we die inspanning kunnen voortzetten, maar ik zie voorlopig geen opvolgers. Het gevecht voor het behoud van deze streek mag niet uitdoven. Want met ĂŠĂŠn pennentrek kan het hier onmiddellijk gedaan zijn en kan de hele polder worden omgezet in havengebied.
GRAAF DANIEL LE GRELLE Voorzitter burenraad
OP HET TERREIN
Tim Lenaerts 29, productiearbeider, ACA Zeven jaar geleden heb ik bij alle bedrijven van de Antwerpse chemiecluster gesolliciteerd. Ik ben op Degussa kunnen beginnen. De eisen, zowel naar competenties als naar inspanningen voor de shift, liggen hier wel vrij hoog. Maar daar laat ik me niet door afschrikken. Ik heb ondertussen de sluiting van de SL-1installatie meegemaakt en ben daarna bij ACA kunnen beginnen. Ondanks die ervaring heb ik toch het gevoel dat onze sector er nog steeds staat. We moeten ons vooral niet laten vangen door het verhaal dat de productie zich meer naar China zal verplaatsen. Daar geloof ik niet in.
Marc Ramioulle 54, ploegleider, ACA Ik heb al zeer boeiende tijden mogen beleven bij Evonik Degussa Antwerpen. Eerst bij Perboraat, dan een overstap naar ACA, waar ik ploegleider-vervanger ben geworden. Dat was voor mij toch een belangrijke erkenning. Ik heb ACA van ‘scratch’ weten opbouwen. Nog voor de installatie in productie was, kregen we al les. Eerst een uurtje theorie, dan naar buiten om de installatie beter te leren kennen en op vrijdagnamiddag werd er getoetst wat we die week geleerd hadden. Uiteindelijk ben ik ploegleider geworden. We hebben hier een toffe ploeg met heel wat jong talent. Ik hoop in ieder geval dat we de productie, die we op deze site hebben, kunnen behouden!
Yves Hollanders 26, bordman, AO Ik vind het mooi dat ik hier op korte tijd ben kunnen doorgroeien tot bordman. Maar daar is wel anderhalf jaar opleiding aan voorafgegaan. Op onze eenheid heerst een toffe sfeer. Ik voel me omringd door sociaalvoelende collega’s die de job goed kennen. De laatste jaren is AO ook meer continu gaan draaien. We hebben met Perboraat wel een grote klant verloren, maar dat verlies hebben we goed kunnen opvangen. We produceren nu veel meer voor de Scandinavische landen. Hoe ik mijn toekomst zie? Verder blijven groeien binnen AO. Zeker nu we die nieuwe controlekamer hebben...
Boudewijn De Wilde 55, medewerker, Bio Ik werk sinds 1995 op Biologie. Mijn vorige eenheid (FCP-A) heb ik moeten verlaten wegens medische redenen. Maar ik heb het bij Bio ook naar mijn zin. We werken hier zeer zelfstandig. Een mooie tendens van de voorbije jaren is dat de productie-eenheden ons steeds sneller contacteren om bepaalde milieumaatregelen te nemen. Ze zijn daar veel proactiever in geworden. Wel vind ik dat het sluiten van eenheden moet stoppen. Er zijn er nu drie dichtgegaan – gelukkig zonder naakte ontslagen – , maar ik vind dat toch beangstigend.
Via de personeelskring heb ik mijn vrouw leren kennen, waar ik na 32 jaar nog altijd zeer gelukkig mee ben. Zij is het mooiste cadeau dat Degussa me heeft gegeven. HERMAN VAN DUYTEKOM
— 166
Peter Huygen 58, Chef Centraal Labo Het Centraal Labo heeft moeilijke tijden achter de rug. Op een bepaald ogenblik werkten hier 35 mensen. Daar schieten er nog 11 van over. Gelukkig werden de afvloeiingen in het Centraal Labo elders in het bedrijf opgevangen. Ook het echte onderzoekswerk is verdwenen. Er is nog wel een collega die aan ontwikkeling doet voor de FCP-A-eenheid. Mijn hoop voor de toekomst? Dat er verder geïnvesteerd wordt in het Centraal Labo zodat we de ideale combinatie van ervaring en toepassing van nieuwe technologie kunnen bereiken.
Lucien Poppe 52, preventieadviseur, leiding brandweer en bewaking Ik ben 32 jaar bij Evonik Degussa en ben echt kunnen meegroeien met het bedrijf. Eerst als arbeider, dan als ploegleider, productiechef, kwaliteitscoördinator en preventieadviseur. Nu heb ik de leiding over de brandweer en de bewaking. Het spreekt voor zich dat ik me hier nog geen ogenblik verveeld heb. Evonik Degussa is een beetje een dorp: iedereen kent iedereen en iedereen is ook aanspreekbaar. We trachten de zaken steeds op een menselijke manier aan te pakken en medewerkers kansen te geven. Hoewel de financiële en strategische maalstroom vandaag iedereen onder tijdsdruk zet. Maar ik heb wel vertrouwen in mijn bedrijf. We hebben steeds een politiek gevoerd van voorzichtige investeringen en ‘nog even de kat uit de boom kijken’. Die voorzichtige aanpak is vaak de verstandigste gebleken.
Frans Bekaert 61, elektricien met brugpensioen Ik ben op 1 september 1969 bij Degussa gekomen bij de groep Elektro. We waren toen met twee mensen. Onze afdeling is op anderhalf jaar tijd enorm gegroeid tot meer dan twintig man. Ik heb altijd in een volcontinu shiftsysteem gewerkt. In de beginjaren gaven we vooral ondersteuning aan de bouwfirma’s. Later deden we in hoofdzaak herstellingen voor productie. We waren een echt ‘rescue team’. Het was de bluts met de buil. Soms wisten we niet waar eerst lopen. Tijdens andere shifts was het dan weer zeer rustig. En bij de bouw van elke nieuwe installatie kwam er ook meer werk op ons af. Ik heb het werk op Degussa altijd plezant gevonden en heb altijd goede contacten gehad met alle collega’s, vooral dan van productie. We sprongen ook regelmatig voor elkaar in de bres. Op het gebied van elektriciteit is er veel geëvolueerd. Zeker de overschakeling van analoge naar digitale schakelingen was ingrijpend. We kregen daarover bijscholing in ACTA. Dat was voor ons zeker een positieve ervaring, want zo leerden we voortdurend bij. Anderzijds heb ik als elektricien altijd het motto gebruikt: beter bange piet, dan dode piet. We werkten toch in een gevaarlijke omgeving, vaak letterlijk onder hoogspanning. En veiligheid primeerde bij mij voor alles.
Christien Grauwels 48, ingenieur kwaliteit Ik doe vooral de voorbereiding en de begeleiding van interne audits en audits voor klanten. Bij die audits doet Evonik Degussa Antwerpen het zeer goed. Onze operationele afdelingen zijn gecertificeerd en ook onze ‘Services’ werken volledig conform de milieu- en kwaliteitsnormen. Ik hoop in elk geval dat we ook in Antwerpen continu kunnen blijven verbeteren en dat we zeker niet op onze lauweren gaan rusten.
Kevin Moens 27, bordman, AC/MC Vroeger werkte ik bij Perboraat. Daar had je vooral vaste stoffen en bijna geen gevaarlijke producten. Bij AC/MC werken we bijna uitsluitend met vloeistoffen en gassen en zijn de producten wel gevaarlijk. Dat was wel een aanpassing, maar voor mij betekende AC/MC ook een uitdaging. Ik heb immers de eenheid mee mogen opstarten. Dat betekende vooral heel wat opleiding en dienstreizen naar Duitsland. Tien keer nadenken voor je iets doet, is op AC/MC de boodschap. Omdat we hier eigenlijk twee deelinstallaties hebben, kan je al eens van installatie veranderen. Je blijft dus bijleren en nieuwe dingen ontdekken. Dat vind ik het mooie aan mijn job.
Mario Balemans 37, vervangend teamleider, AC/MC Ik werkte eerst op FCP-A. Maar daar was de toekomst niet altijd even zeker. Dus koos ik er voor om AC/MC mee op te starten. Zo volledig van nul beginnen met een nieuwe productie-eenheid en een nieuwe, jonge ploeg is super. Bij de opstart hebben we heel wat steun gekregen van onze AC/MC-collega’s uit Wesseling (Duitsland). Zowel bij AC als bij MC is de opstart vlekkeloos verlopen. De veiligheidsnormen worden hier zeer strikt nageleefd. Waar er in het bedrijf één ‘veiligheid’ moet worden voorzien, hebben wij er twee ingebouwd. Mocht het kunnen, ik zou onmiddellijk terug meewerken aan de opstart van een nieuwe installatie. Dus nu maar hopen dat Evonik Degussa Antwerpen blijft groeien!
Benny Billen 49, medewerker, Centrale Verzending Het werk op Centrale Verzending is zeer afwisselend. Dan rij je eens met de trekker, dan eens met de loc of met de vorkheftruck of ga je op het spoor rangeren. Ik vind het fijn dat ik hier elke dag andere dingen kan doen. Daar komt wel wat stress bij kijken. De grondstoffen voor de verschillende eenheden moeten immers op tijd geleverd worden. Maar je leert je prioriteiten vrij snel inschatten. Voor mij is een veilig wegverkeer op de site trouwens een van de belangrijkste prioriteiten. Andere weggebruikers beseffen vaak niet hoe lang de remafstand van een loc wel is. Zeker als je vierhonderd ton goederen bij je hebt. Evonik Degussa Antwerpen doet weliswaar haar best om de verkeersveiligheid te promoten. Maar het zijn uiteindelijk de weggebruikers op het terrein die verantwoordelijk zijn voor hun eigen weggedrag. Dat besef mag gerust nog groeien.
Ludo Van Eynde 54, EMR-werkvoorbereider, Werkplaats Elektro, MEET EN REGEL Evonik is een firma met een hart. Wanneer er jobs verloren gaan, wordt er altijd naar oplossingen gezocht. Op voorwaarde natuurlijk dat de mensen zich een beetje flexibel opstellen. Ik heb het zelf mogen ondervinden. Op een bepaald ogenblik werden, om kostenbesparende redenen, de werkplaatsen ‘Meet en Regel’ en ‘Elektro’ samengevoegd. Nu moet elke medewerker van deze afdeling zowel het functioneren van een motor (Elektro), als het functioneren van een temperatuurtransmitter (M&R) kunnen beoordelen. Ondanks de zware investeringen in bijkomende opleidingen heeft het een tijd geduurd voor de medewerkers van beide afdelingen op elkaars niveau stonden. Zelf heb ik ook een serieuze inhaalbeweging moeten doen. Maar vandaag kunnen we stellen dat alle EMR-medewerkers zowel de ‘elektro’ als de ‘meet en regel’-taken aankunnen. En dat we bovendien een hecht team vormen.
Evonik Degussa geeft kansen aan mensen. Op grond van je communicatievaardigheden, je technische kennis en je kennis van de scheikunde zoekt de firma de job die het beste bij je past. Ikzelf heb verschillende jaren in de productie gewerkt vooraleer ik bij de dienst Kwaliteit, Milieu en Centraal Labo terechtgekomen ben. Peter Van Stappen
171 —
In 1969 ben ik bij Degussa in Wesseling begonnen. Ik kreeg er een opleiding ploegleider voor Cyol, een van de eerste installaties die hier is opgestart. Ik ben ongeveer tien jaar ploegleider van de C-ploeg geweest op Cyol. Om medische redenen wilde ik uit het shiftsysteem stappen. er werd een oplossing voor gezocht en gevonden. Ik kreeg een functie in het magazijn, waar ik tot mijn pensioen ben gebleven. Ik heb destijds de basketbalclub van Degussa gesticht en ook de website van de Degussa gepensioneerden houd ik nog steeds up-to-date (www.daco.be). Vooral de eerste tien jaar bij Degussa vond ik prettig. Er heerste een goede groepssfeer in de ploegen. Het bedrijf en de mensen zijn over de jaren wel enorm veranderd. En ook elke nieuwe chef bracht zijn manier van werken mee. Dat was telkens weer aanpassen. Maar ÉÉn ding is tijdens mijn dienstperiode constant gebleven: we hebben nooit angst moeten hebben voor onze job. Dat is altijd een geweldige luxe geweest. Fred Van den Bergh 67, gepensioneerd magazijnreceptionist
173 —
Els Geens 28, laborante, Centraal Labo Ik heb drie jaar geleden gereageerd op de vacature van milieulaborante. Dat is een vakgebied dat je op school niet krijgt. En ik vind het fijn om me daar nu in te kunnen verdiepen. Er is op dit bedrijf heel wat milieuknowhow aanwezig, want we doen al metingen sinds 1985. Voor de toekomst? In eerste instantie een gezonde baby en dan zien we wel!
Andrew Brands 21, daglaborant productie, AC/MC Toen er op het Centraal Labo geen plaats meer vrij was, heb ik er voor gekozen om deel uit te maken van het AC/MC-project. Het leek mij ook interessanter om in een productielabo te staan omwille van de samenwerking met de shiftoperatoren, het zelf nemen van stalen en om de werking van het bedrijf te kennen. Op AC/MC hebben we twee labo’s. Het eerste is een online labo. Hier gebeuren de analyses 24 uur op 24 en komen de stalen vanuit de installatie direct in de ‘analyser’. In het analyselabo worden elke dag een hele reeks stalen genomen en geanalyseerd door mij en mijn collega’s. Het is een erg gevarieerde job en dat vind ik zeer belangrijk. Mijn vader, Jean Brands, heeft trouwens ook bijna 28 jaar voor Degussa gewerkt en werkt nu voor Vertellus Specialties Belgium, het vroegere NSA. We wisselen dus regelmatig verhalen uit. Het verschil met vroeger is duidelijk. De veranderingen en moderniseringen zijn enorm. Maar voor mij is het belangrijkste dat de werkzekerheid voor iedereen behouden blijft.
Evonik is een firma met een hart. Wanneer er jobs verloren gaan, wordt er altijd naar oplossingen gezocht. Op voorwaarde natuurlijk dat de mensen zich een beetje flexibel opstellen. Ik heb het zelf mogen ondervinden. Ludo Van Eynde
175 —
Lode Van Rompay 52, systeem- en netwerkbeheerder, ICT Ik ben bij Degussa Antwerpen gestart op de boekhouding, maar verhuisde al gauw naar de ICT-afdeling... in Frankfurt (Duitsland). Ik had een appartementje over het gebouw waar ik werkte. Vanuit mijn keukenraam kon ik het Degussa-logo zien. Ik weet nog dat ik dacht: de dag dat dat logo niet verlicht is, ga ik niet werken. Op een dag was het logo niet verlicht, maar ik ben toch gegaan. De roep van het bedrijf bleek te groot (lacht). Ik heb nog de eerste computers in het concern helpen introduceren. Via mijn job bij ICT heb ik bijna alle sites van het concern leren kennen. In 1985 ben ik als lokale programmeur teruggekeerd naar Antwerpen. Dat was wel even wennen. In het hoofdkantoor te Frankfurt verwachtte men van mij dat ik de beslissingen nam. In Antwerpen moesten we wachten tot de beslissingen in het hoofdkantoor genomen waren. Anderzijds heb ik nog dagelijks contacten met mijn collega’s uit Duitsland. En dat is toch ook fijn.
Jan De Smet 39, procesoperator, blauwzuur Na mijn legerdienst heb ik me dankzij Degussa kunnen inschrijven bij het SIRA-project. Ik kreeg er een opleiding van tien maanden in het Technicum aan de Londenstraat. Dat was een alternerende studie met leercontract waarin je werd opgeleid tot chemievakman. Daarna ben ik op blauwzuur begonnen en hier ook gebleven. We hebben onze eenheid tijdens de voorbije jaren enorm zien vooruitgaan. De productie is sterk gestegen. En de invoering van de PLS-sturing en de grote uitbreiding van onze installatie waren voor mij belangrijke mijlpalen. Voor de toekomst zitten we gebeiteld, omdat we een van de basisgrondstoffen voor de methionineproductie leveren. En methionine zit in de lift, dus...
Noël Haselaars 38, procesoperator, blauwzuur Mocht ik geen gezin hebben, dan zou ik me onmiddellijk kandidaat stellen om in het buitenland installaties mee te helpen opstarten. Ik heb in Antwerpen al kunnen meewerken aan de opstart van CS en aan de uitbreiding van B1. Wat je allemaal tijdens zo’n opstart leert over het vak en over de installaties is enorm boeiend. Omdat je alles ziet opbouwen, weet je veel beter waar alles voor dient en hoe de installatie werkt. De kennis en ervaring die je daarbij opdoet waren voor mij zeer verrijkend. Tijdens dat soort operaties merk je ook hoe belangrijk veiligheid is. Ik kan met de hand op het hart stellen dat we hier zeer veilig werken en dat ons management er alles aan doet om van veiligheid op het werk een topprioriteit te maken. En het spreekt voor zich dat we daar met zijn allen voor 100% achter staan.
Jef Vets 53, medewerker cost accounting, Financial Services Ik werk hier al 31 jaar en het spreekt voor zich dat ik me verknocht voel aan Evonik Degussa Antwerpen. Ik heb hier altijd graag gewerkt. Maar met het ouder worden, wordt een mens wel wat nostalgischer. Vroeger vormden we meer een grote familie. Dat is toch een beetje veranderd. De tijdsgeest brengt dat mee. Ik heb op de boekhouding nog met de rekenmachine en rekenrolletjes gewerkt. In mei 1978 kregen we onze eerste computers. Ik weet nog hoe we naar die computerschermen stonden te kijken. Dat was magisch. In 1994 deed SAP zijn intrede. Sindsdien hebben we heel wat papierstapels en klasseerwerk zien verdwijnen. De werksfeer bij Evonik Degussa Antwerpen in het algemeen, en bij FS in het bijzonder, is zeer aangenaam. Alleen ter plekke geraken is niet evident. Ik moet elke dag vijftig kilometer overbruggen vanuit de Kempen. Dat is een dagelijkse strijd. Maar ik doe aan carpoolen. Dan zitten we met zijn vieren in een auto. Dat is prettiger en je voelt het ook in je portemonnee. Voor mij is carpoolen in ieder geval dé eerste stap om het fileprobleem mee te helpen oplossen!
Eric Helsen 55, Afdelingshoofd Veiligheid, Kwaliteit en Milieu Er is de voorbije jaren heel wat veranderd op het vlak van veiligheid, kwaliteit en milieu. Het aantal thema’s dat we behandelen is enorm toegenomen. Ons actiedomein is ook veel ruimer geworden. We spreken niet voor niets over het ‘welzijn’ op het werk. Ook de aandacht voor de installatieveiligheid wordt steeds groter. We hebben hierover al meerdere keren meerdaagse, diepgaande audits van de overheid gehad. Die zijn zeker constructief en bovendien voor een bedrijf zeer waardevol, ook omdat je verschillende stakeholders weten dat je zeer goed gecontroleerd en begeleid wordt door specialisten van de overheid.
Kristof Heyselberghs 30, medewerker HR Strategie Ik hou me vooral bezig met de rekrutering van nieuwe medewerkers voor zowat alle niveaus binnen de organisatie. Ik merk duidelijk dat we bepaalde technische vacatures steeds moeilijker ingevuld krijgen. Dat heeft enerzijds met de schaarste op de arbeidsmarkt te maken. Maar ik denk ook dat we onze nieuwe naam en de reputatie van ons bedrijf beter op de kaart moeten zetten. Dat wordt een van mijn kortetermijndoelstellingen. Daarnaast hoop ik verder te kunnen evolueren op het vlak van het gebruik van competentiemanagement, het inschakelen van assessment centers en eventueel online rekrutering. Op langere termijn heb ik als doelstelling dit vakdomein binnen HR verder te professionaliseren.
Evonik is een werkgever die je veel mogelijkheden aanreikt en je voldoende zelfstandigheid geeft. Nu nog hopen dat het grote publiek onze nieuwe naam Evonik snel leert kennen en dat onze naam op termijn ook buiten de sector een belletje zal doen rinkelen. Katrien Van den Eeckhout
179 —
Ronny Buyens 50, technieker/chauffeur, Garage In de garagewerkplaats doen we het onderhoud en de herstellingen van het rollend materieel. Dankzij de leasingcontracten heeft Evonik Degussa Antwerpen vandaag een veel jonger voertuigenpark dan voorheen. Vroeger hadden we vorkliften die wel 20 jaar oud waren. Na 12 jaar werden sommige volledig gedemonteerd, gezandstraald en terug in elkaar gezet. Maar dat is gelukkig verleden tijd. Het strafste wat we hier ooit gepresteerd hebben? Een spoorvoertuig waarvan het chassis, na een ontsporing, 7 centimeter was opgeplooid terug rijklaar gemaakt. Met twee man hebben we daar een week aan gewerkt. Kostprijs in die tijd: 100.000 BEF. Hadden we dat werkje uitbesteed, dan zou het ons 7 keer meer gekost hebben.
José Vanrobaeys 61, Projectverantwoordelijke Methionine met pensioen Als technisch ingenieur scheikunde ben ik in 1968 bij Degussa gestart. Eerst in Wesseling als bedrijfsingenieur, daarna kwam ik als productiechef naar Antwerpen voor de opstart van de blauwzuureenheid. Later werd ik hoofd van het productiebureau en eerste milieuverantwoordelijke binnen het bedrijf. Toen kwam de vraag om naar Mobile te vertrekken als assistent van de productiedirecteur. Twee jaar later kwam ik in Antwerpen eerst op Cyol terecht, om even later afdelingshoofd van Methionine te worden. Daar heb ik de mooiste tijd van mijn loopbaan meegemaakt, met een zeer toffe ploeg kunnen samenwerken en ME kunnen uitbouwen tot de beste ME productie-installatie binnen het concern. De laatste twaalf jaar van mijn loopbaan heb ik allerlei projecten gedaan, waaronder mijn ‘chef d’oeuvre’: de bouw van de ME-2-installatie. Dankzij mijn job heb ik heel wat landen gezien, tot China toe. Dat was niet alleen professioneel, maar ook vanuit menselijk standpunt enorm boeiend. Conclusie? Ik heb veel kansen gekregen bij Degussa. En ik zou zo opnieuw tekenen voor de mooie jaren die ik hier heb mogen beleven.
Vera Steins 50, bediende zeeboekingen, Expeditie Toen ik 18 was ben ik op de transportafdeling begonnen als enige vrouw tussen heel wat mannen. De gespreksonderwerpen bij uitstek waren voetbal en, jawel, vrouwen. Ik vond het wel goed dat er uiteindelijk een vrouwelijke collega bijkwam. Dat was Carine Theuns. Vandaag is er een mooi evenwicht tussen vrouwen en mannen op de afdeling. De sfeer is ook heel wat minder formeel geworden. Het bedrijf is over de jaren heen sterk veranderd. De opkomst van de computers deed ons de typemachines en de telexen vergeten. En door de opkomst van de Business Units zien we ook een meer centrale sturing vanuit Duitsland. Maar dat neemt niet weg dat ik hier heel graag werk en nergens anders zou willen zitten!
Frank Schaaf 44, hoofdverpleegkundige, Medische Dienst Voor wat onze dienst betreft, merk ik dat er in de loop der jaren toch heel wat taken zijn bijgekomen. Dat geeft een serieuze werkdrukverhoging. Maar we proberen daar professioneel mee om te gaan. Wat me opvalt is dat de populatie bij Evonik Degussa Antwerpen steeds ouder wordt, waardoor we geconfronteerd worden met een ander type gezondheidsklachten. Ik denk bijvoorbeeld aan diabetes, prostaataandoeningen en hartklachten. Het spreekt voor zich dat we daar in onze preventiecampagnes rekening mee houden. In de toekomst zou ik graag nog een verdere informatisering van onze dienst zien. In de vorm van digitale dossiers en computergestuurde diagnosetoestellen bijvoorbeeld. En natuurlijk veel nieuwe investeringen voor Evonik Degussa Antwerpen.
In 1994 fusioneerde FK met HK. Twee volledig aparte eenheden, met een aparte structuur en leiding, kwamen toen samen. Maar qua workload bleef de impact beperkt. Sinds een jaar of vijf zijn we echter in een stroomversnelling geraakt. Er werd bij FK een installatie bijgebouwd voor de productie van trichloorsilaan, een grondstof voor de productie van zonnecellen. Die business zit in de lift en we groeien voortdurend. Ik denk dat we binnen tien jaar een eenheid hebben die twee maal zo groot is als vandaag. FK is dan ook een schitterende omgeving voor jonge mensen die het vak willen leren. We vinden echter nog maar weinig jongeren die het shiftwerk zien zitten. Ondanks het feit dat we de laatste jaren echt werk hebben gemaakt van structurele opleidingen voor jongeren. Die opleidingen zijn nodig, want het vak wordt steeds complexer. En voor je een installatie echt onder de knie hebt, moet je toch minstens vijf jaar rekenen. Geen eenvoudige opgave. DaniĂŤl Meyers 47, ploegleider, FK
— 182
Herman Van Duytekom 67, Productiearbeider Methionine met pensioen Als jonge gast was ik een echte vrije vogel. Ik heb lange tijd gevaren en was eigenlijk niet in te tomen. Ik ben nooit getrouwd geweest met mijn schip, maar uiteindelijk wel met Degussa. Hier ben ik in 1969 begonnen. Eerst kreeg ik een opleiding in Wesseling. Dan kon ik mee in Antwerpen de blauwzuurinstallatie opstarten. Later verhuisde ik naar ME waar we ons met vereende krachten achter de opstart hebben gezet. Het is uiteindelijk een goede opstart en een echt succesverhaal geworden. Wat me nog altijd treft, is de collegialiteit en de vriendschap op de fabriek. Degussa is al die jaren mijn tweede thuis geweest. Er zijn ook wel eens spanningen geweest én stakingen. Maar ik mag me zeker gelukkig prijzen dat ik voor Degussa gekozen heb. Via de personeelskring heb ik trouwens mijn vrouw leren kennen, waar ik na 32 jaar nog altijd zeer gelukkig mee ben. Zij is het mooiste cadeau dat Degussa me heeft gegeven.
Jozef De Bodt 56, ploegleider, FCP-A De sfeer op FCP-A is altijd speciaal geweest. Vooral omdat er zoveel boeiende mensen de revue zijn gepasseerd. Ik denk bijvoorbeeld aan onze vroegere productiechef, Jan Verschueren, aan wie deze eenheid veel te danken heeft. Hij zorgde hier voor een echte pioniersmentaliteit. En we waren ook een kweekvijver voor toekomstige directieleden. Onze vroegere leidinggevenden, Jan Van den Bergh, Rudolf Vanheertum, Frank Daman en Philippe Otten, hebben allemaal internationale carrières uitgebouwd. FCP-A is dan ook een goede leerschool, want om de drie à vier maanden kan de productie hier totaal anders zijn. We werken zowat permanent in een opstartscenario. Anderzijds hebben we hier ook al heel wat stormen meegemaakt. Daarom hoop ik vooral dat we de zaak draaiend kunnen houden. Omdat we niet echt grote productcampagnes kunnen draaien, verdwijnen onze winstmarges redelijk snel. En het moet gezegd, er zijn al heel wat soortgelijke plants verdwenen...
Frank Kouwijzer 49, ploegleider, Utilities De afdeling Energie vormt het hart van Evonik Degussa Antwerpen. We leveren stoom en stroom aan alle productie-eenheden op de site. Ook de koelsystemen, airco’s en verwarminginstallaties houden we hier in de gaten. Het mooie aan deze afdeling is dat we de volledige fabriek bestrijken. Wij komen overal, zodat we heel wat mensen kennen. En we groeien mee met het bedrijf. Een tijd terug telde een ploeg bij ‘Utilities’ vier medewerkers, nu al zes. Ik ben dan ook benieuwd hoe onze afdeling verder zal evolueren. Zeker nu de nieuwe WKK2-centrale er aan komt in 2010. Mijn hoop voor Evonik Degussa Antwerpen? Dat er nog nieuwe investeringen komen en we niet te snel meer van naam zullen veranderen. De laatste jaren moest de bedrijfsvoetbalploeg steeds met een andere naam op haar truitjes spelen. De ploeg bestaat intussen niet meer, maar het is wel een mooie tijd geweest.
Martine Overheyden 42, medewerkster Goederenontvangst, Expeditie De transportafdeling is volgens mij de beste afdeling van Evonik Degussa Antwerpen. We zitten wat verder van het ‘vuur’ vandaan en kunnen ook wat autonomer werken. Dat merk je ook aan de sfeer op de afdeling: die is redelijk los, familiaal zelfs. En er zitten nogal wat feestneuzen op de afdeling. Dat zal er ook wel iets mee te maken hebben. Wat niet wegneemt dat hier hard gewerkt wordt met zeer gekwalificeerde mensen. Vroeger kon iedereen op transport beginnen, maar vandaag is een diploma vereist. De afdelingsactiviteiten zijn ook veel ruimer geworden. Dat maakt het voor mij elke dag opnieuw boeiend. Ik hoop alvast dat ik hier binnen tien jaar nog mag zitten. Op dezelfde stoel, en liefst met dezelfde collega’s.
Michel Coppens 50, productiechef, FCP-A Op FCP-A wisselen we regelmatig van product. Het gebeurt dat we een product slechts een maand in productie nemen om dan met een ander op te starten. Wat betekent dat we onze installatie zeer regelmatig ombouwen. We hebben in het verleden ook nieuwe producten ontwikkeld, waaruit later volledig nieuwe plants zijn ontstaan. Ik denk bijvoorbeeld aan ACA. Ook de productie van PACM is hier destijds opgestart. De mensen die van FCP-A naar andere installaties vertrekken, worden daar meestal met open armen ontvangen. Onze technische bagage is, dankzij die voortdurende ombouwingen, immers zeer groot. Wat de toekomst brengt, weet ik niet. Er was een tijd dat een ploeg hier 22 mensen telde. Vandaag zijn dat er nog zes. We zien wel. Ik heb hier in ieder geval heel wat boeiende jaren beleefd. En ik hoop dat er nog veel mogen volgen.
Peter Van Stappen 49, Afdelingshoofd Kwaliteit, Milieu en Centraal Labo / milieucoördinator voor Evonik Degussa Antwerpen en Evonik Oxeno Antwerpen / extern milieucoördinator voor Vertellus Specialties Evonik Degussa geeft kansen aan mensen. Op grond van je communicatievaardigheden, je technische kennis en je kennis van de scheikunde zoekt de firma de job die het beste bij je past. Ikzelf heb verschillende jaren in de productie gewerkt vooraleer ik bij de dienst Kwaliteit, Milieu en Centraal Labo terechtgekomen ben. De regelgeving in ons vakdomein wordt steeds strenger en complexer. Anderzijds beschikken we over de modernste milieutechnologie. In deze nieuwe technologieën hebben we van 2004 tot 2007 zo’n dertig miljoen euro geïnvesteerd. En de investeringen gaan verder. Een tweede WKK-centrale (warmtekrachtkoppeling) zal klaar zijn tegen 2010. Dan hebben we voldoende stoom en stroom voor het binnenhalen van extra productiecapaciteit en nieuwe productie-eenheden. Dat wordt de volgende maanden en jaren dan ook één van de belangrijkste prioriteiten van Evonik Degussa Antwerpen.
Evonik Degussa is een beetje een dorp: iedereen kent iedereen en iedereen is ook aanspreekbaar. We trachten de zaken steeds op een menselijke manier aan te pakken en medewerkers kansen te geven. LUCIEN POPPE
187 —
Bart Vaes 26, bordman, Oxeno Na het vroegtijdig stopzetten van mijn opleiding graduaat in de chemie ben ik op Oxeno begonnen. Wat je op school leert, is een basis. Maar het vak leer je van je collega’s, in de installatie. Mijn studie helpt me wel om over bepaalde zaken grondiger na te denken. In de ploeg beraden we ons vooral over kleine productieaanpassingen. En we hebben toch al een aantal verbeteringsvoorstellen ingediend. Ik moet zeggen, deze job beantwoordt zeker aan mijn verwachtingen. Ik vind de sfeer hier goed en het is prettig werken. Men heeft me wel moeten overtuigen om in het shiftsysteem te komen. Ik vond uitgaan tijdens het weekend belangrijk. Maar uiteindelijk zijn de extra centen op het einde van de maand dat ook.
Katrien Van den Eeckhout 28, assistent HR Legal Ik heb recent de overstap gemaakt van de advocatuur naar de chemie en ben onmiddellijk op een goede wei terechtgekomen. De thema’s die me hier bezighouden zijn bijzonder boeiend: tijdskrediet, functiewaarderingen, privacywetgeving en werkelijk alles wat met het sociaal recht te maken heeft of wat juridisch getint is. Mijn indruk van Evonik Degussa Antwerpen? Dat het een zeer gestructureerde organisatie is met heel wat interne richtlijnen en procedures. Ik heb echter meteen ondervonden dat deze doorgedreven structuur binnen een grote internationale onderneming als Evonik ook nodig is voor een optimale werking. Evonik is een werkgever die je veel mogelijkheden aanreikt en je voldoende zelfstandigheid geeft. Nu nog hopen dat het grote publiek onze nieuwe naam Evonik snel leert kennen en dat onze naam op termijn ook buiten de sector een belletje zal doen rinkelen.
Tonny Schroyens 61, verpleegkundige met brugpensioen Ik ben op Degussa gekomen in 1971. Ik heb destijds moeten kiezen tussen het OK Middelheim en Degussa, maar zag jaren onder de lampen van het OK niet zitten. En dan ben ik op Degussa begonnen in een volcontinu shiftsysteem. Toch ook niet te onderschatten. Ik heb hier altijd in een echte vriendenkring gewerkt. Ik was half verpleger, half pastoor. Mensen kwamen hier hun hart uitstorten. Op de medische dienst zat ik echt in een bevoorrechte positie. Iedereen, van arbeider tot directeur, kwam bij ons over de vloer. We wisten alles van iedereen, maar de confidentialiteit primeerde wel altijd. De nieuwe management- en communicatietechnieken vond ik dan weer niet echt een verbetering. We waren meer met mails, computers en statistieken bezig, dan met de job van verpleger. Het mooiste van Degussa is dat het een zeer sociaal bedrijf is. Voor werknemers met problemen op sociaal vlak werden steeds goede oplossingen gevonden. Degussa is zeer bekommerd om het welzijn van de medewerkers en de aandacht voor de veiligheid is pico bello in orde, soms zelfs tot in het extreme toe. Alleen spijtig dat de buitenwereld dat niet altijd zo ziet en begrijpt.
Vicky De Meester 33, administratief bediende Inkoop De commerciële band die ik in een vorige werkervaring had met Degussa, was de ideale springplank om hier bij de inkoopafdeling terecht te komen. Het was wel even wennen aan het reilen en zeilen in een groot chemisch bedrijf. De verhuis van enge bureelruimtes naar een fleurige landscape-omgeving had een positieve impact op de collegialiteit, de samenwerking en de communicatie binnen inkoop. Door strategischer en nauwer samen te werken met onze Duitse collega’s kunnen we meer gewicht in de schaal werpen tegenover de aanhoudende prijsstijgingen van materialen, langere leveringstermijnen, schaarse grondstoffen, … Het invoeren van geautomatiseerde contracten voor talrijke verbruiksmaterialen leverde een aanzienlijke tijdsbesparing op. Anderzijds krijgt onze functie wel meer en meer het karakter van ‘trouble-shooting’ en moeten we vaak korter op de bal spelen om probleempjes te kunnen oplossen.
Ik werk al 25 jaar bij Evonik Degussa Antwerpen en ik ben zo om de zeven à acht jaar van functie veranderd. Ik vind het wel mooi dat je hier heel wat mogelijkheden krijgt om te evolueren. Dat motiveert ook enorm. Alles verandert trouwens zeer snel. De laatste ingrijpende verandering was de SAMENSMELTING met RAG. Opvallend is dat er de laatste tijd veel meer ‘gestuurd’ wordt vanuit Duitsland en dat de laatste jaren veel meer aandacht aan communicatie wordt besteed. Ook leidinggevenden zijn zich veel meer bewust geworden van hun communicatiefunctie; een positieve trend én een belangrijke voorwaarde om verder te kunnen werken aan de tevredenheid en de motivatie van alle medewerkers. Martine Feyen 47, adjunct HR
191 —
Steven Van Loon 35, vervangend ploegleider, PACM Toen ik als jonge snaak bij Degussa binnenkwam, voelde ik me ‘klein’. Ik kwam van Kalmthout – het platteland – en dat was toch even wennen aan de stadse mentaliteit en de zelfverzekerdheid van de mannen in de ploeg. Het voordeel is: wie zich bewijst, wordt aanvaard. En met het ouder worden, vind je je eigen stek in de ploeg en in het bedrijf. Ondertussen evolueert alles zeer snel. Ik heb de verschillende fusies meegemaakt, de introductie van het snelroterend shiftsysteem en de opkomst van de Aziatische markten. Vooral door dat laatste sluipt er wel eens onzekerheid binnen de rangen. Daarom hopen we dat Antwerpen binnenkort nieuwe investeringen kan aantrekken. Dat zou een mooi signaal zijn. Net zoals PACM erin geslaagd is om tien jaar zonder arbeidsongevallen met werkverlet te kunnen werken. Daar zijn we toch wel fier op.
Dirk Vereecken 43, medewerker opzakking, FK Op onze afdeling worden heel wat zakken en big bags gevuld. De laatste jaren gebeurt de afvulling aan een stevig tempo. We volgen immers de stijgende productie. Ikzelf ben vrij snel doorgegroeid tot vervangend ploegleider van een toffe ploeg. We gaan zelfs elk jaar op fietsuitstap, samen met collega’s uit de andere ploegen. En mocht ik hier ooit ploegleider worden, dan zal ik niet al te veel zorgen hebben. Iedereen binnen het team weet wat hij moet doen en dat loopt vlot. Ik voel me hier goed, zoveel is zeker.
Hilde Roofthooft 40, adjunct HR / opleidingen De laatste vijf jaar heb ik een serieuze ‘boom’ gezien op het vlak van opleidingen. Terwijl er vroeger meer gewikt en gewogen werd of men iemand al dan niet een opleiding zou laten volgen, is dat nu bijna een vanzelfsprekendheid geworden. Het volgen van opleidingen wordt ook ondersteund door onze directie. Zelf bekleed ik graag een servicegerichte functie, waarbij je met veel collega’s in contact komt. Dat alles vind ik perfect terug in mijn huidige job. De sfeer is hier bovendien uitstekend. Alleen merk ik dat het piepjonge HR-team van weleer stilaan een vlotdraaiende groep veertigers is geworden, met gelukkig nog enkele jonge dertigers in het kielzog.
Stefaan Vervoort 65, productie-ingenieur met pensioen Als jonge, onervaren ingenieur kwam ik destijds (1969) onmiddellijk in Rheinfelden (Duitsland) terecht. Ik werd er productiechef op de Aerosil-installatie. Ik heb gelukkig altijd kunnen rekenen op ervaren mensen en zeer goede collega’s om mee samen te werken. Ook in de VS waar ik een aantal projecten heb ondersteund. Ik denk aan de opstart van de SL-eenheid in Mobile (USA) en die van de Aerosil-installatie in Waterford (USA). Ik was zeer flexibel en werd om die reden regelmatig gevraagd om aan dat soort projecten mee te werken. Wat me vooral opviel, was de toewijding van de Amerikaanse collega’s. Opdrachten werden er steeds in ‘no time’ uitgevoerd. Het kwaliteitsdenken stond daar zeer hoog aangeschreven. Zelf heb ik mijn job altijd naar eigen goeddunken mogen invullen. Dat bracht afwisseling en motiveerde ook. Ik heb me altijd een onderdeel van het grotere geheel gevoeld. Die identificatie met het bedrijf leefde sterk bij de oudere generaties. En ik hoop van harte dat ook de jongeren dit nog zo mogen ervaren.
Erna Ceulemans 56, ADMINISTRATIEF bediende, Magazijn/Garage Ik zou mezelf beschrijven als een flexibele secretaresse met fiets en gsm. Ik werk hier al meer dan 38 jaar en ben een van de anciens met mijn personeelsnummer ‘258’. Ik heb het bedrijf sterk zien evolueren. In het begin vormden we één grote familie. Vandaag vormen we één groot bedrijf. Ik heb 28 jaar op inkoop gewerkt, maar in het magazijn ben ik pas echt opengebloeid. En zelfs een beetje brutaal geworden. Een voorbeeld? Ik ben onlangs meer dan tien kilo afgevallen met de Weight Watchers en heb onze bedrijfsarts op de man af gevraagd of dat ook niets voor hem was. Dat zou ik vroeger nooit gedurfd hebben. Onze bedrijfscultuur is inderdaad een beetje losser geworden. Ondanks het feit dat we tot zo’n groot concern behoren. En dat zijn allemaal aspecten van Evonik Degussa Antwerpen waar ik zeer fier op ben.
Louis Scheltjens 64, PLOEGVERANTWOORDELIJKE BIO Ik heb een groot stuk van de Degussa-geschiedenis van dichtbij meegemaakt. Wat ik daarvan heb opgestoken? Dat je steeds initiatieven moet durven nemen. Ongeacht of je daarbij fouten kunt maken. Het is de enige manier om vooruit te gaan. In 1974 zijn we actief met de centrale zuivering van onze afvalwaters begonnen. Ik heb gezien hoe snel die ganse reglementering is geëvolueerd. In de toekomst zie ik de milieuwetgeving nog strenger worden. De milieuwetgeving betekent voor mij echter geen competitief nadeel. De opkomende markten zullen op termijn toch moeten volgen. Dat brengt zichzelf wel terug in balans.
Kenny Verhoeven 31, BORDMAN in opleiding, ME Voor mij is de overgang van Cyol naar ME vlot verlopen. Hier zijn budgetten, dat is een goede zaak. Zowel voor de medewerkers, als voor de infrastructuur. Alles is hier nieuw of staat in de steigers. Ikzelf vond vooral de opleiding boeiend. De inloopperiode was vrij zwaar, maar we werden zeer goed ondersteund. Ik hoop in ieder geval dat ik na die inspanning nog heel wat jaren op ME zal kunnen blijven.
Benny Waegeman 49, brigadier productie, Oxeno Bij Oxeno heb ik mijn tweede opstart mogen meemaken (na ACA). Dat is steeds een spannende periode. Bij Oxeno draaien we een productie van 80 ton per uur. Als hier iets misloopt, zijn we onze dagproductie zo kwijt. Wat maakt dat onze mensen hier zeer alert zijn. Wat me opvalt, is dat de betrokkenheid van de mensen in de ploegen de laatste jaren sterk is geĂŤvolueerd: de afstand tussen chefs en medewerkers is veel kleiner dan vroeger. Zelfs jonge mensen worden nu zeer snel betrokken bij de werking en de toekomst van het bedrijf. Ook veiligheid is als thema steeds belangrijker geworden. Dat was het vroeger ook al, maar toen was het minder omschreven en gekaderd. Al die evoluties zijn alvast zeer positief.
De technologie evolueert hier zeer snel. Bij ‘meet en regel’ gebeurde vroeger alLEs pneumatisch (aandrijving via perslucht), vandaag is alles computergestuurd via plc. We doen nu aan finetuning via onze computerschermen. En het maken van fouten- en storinganalyses verloopt veel vlotter. Boeiend zijn ook de veelvuldige contacten met onze collega’s in Marl (Duitsland), waar de enige andere Oxeno-plant van het concern staat. Wij hebben van hen heel veel kunnen leren. Maar ondertussen hebben we ook al verbeteringsvoorstellen gedaan die ze in Duitsland nog niet kenden. Die voortdurende uitwisseling van kennis biedt garanties voor de toekomst. Frank Rossen 45, brigadier EMR werkplaats, Oxeno
197 —
Guido Roos 51, shiftlaborant, ME Ik zie de toekomst rooskleurig. ME heeft een enorme uitbreiding gekend en draait nu quasi continu. Ook de automatisering is frappant. Vroeger deden we nog heel wat staalnames en laboproeven manueel. Vandaag gebeuren die meestal automatisch. Het aantal laboranten per shift stijgt stelselmatig. Nu tellen we nog twee laboranten per shift, maar binnenkort worden dat er drie. Zo kunnen we de verlofperiodes gemakkelijker overbruggen. En ten slotte is er de collegialiteit tussen de medewerkers van het labo en de mensen van de productie. Een zeer aangename ervaring!
Robert Wilms 54, lasser/pijpfitter en magazijnier voor het Gereedschapsmagazijn Ik werk al 28 jaar bij Evonik. In het begin dacht ik dat het maar voor eventjes was, maar ik ben toch blijven hangen. Vooral omdat ik als lasser altijd zeer afwisselend werk heb gehad. Op een bepaald ogenblik werkte mijn hele familie (vader, moeder, broer en zus) hier op het bedrijf. Maar sinds mijn broer twee jaar geleden met pensioen is gegaan, ben ik de laatste die bij Evonik Degussa Antwerpen de familie-eer verdedigt. Ik vind vooral de werksfeer zeer aangenaam en ook het loon is goed. Bovendien kan ik hier doen wat ik graag doe. Wel zou ik graag terug een beetje versterking zien opduiken. Door besparingen zijn er een tiental collega’s naar andere afdelingen moeten verhuizen. En dat weegt nu toch op de rest van het team. Maar hopelijk komt dat terug in orde.
Jelle Van Geel 22, bordman, PACM Bij PACM zijn we al vier jaar aan het werken rond het thema ‘verandering’. Er is in die tijdsspanne dan ook al heel wat veranderd. Dat is allemaal zeer positief geweest, maar ik hoop dat we nu toch een beetje tijd krijgen om te consolideren. Zoals de zaken nu lopen, vind ik het prima. Ik wil nu graag zelf verder evolueren en mijn loopbaan bij Evonik Degussa uitbouwen. Wat de toekomst brengt, zullen we moeten afwachten. Maar ik hoop in ieder geval hier nog veertig jaar te kunnen blijven!
Ward Wolfs 22, brandweerman Ik heb chemie gestudeerd en ben ook bij de vrijwillige brandweer in mijn gemeente. Evident dat ik bedrijfsbrandweerman in de chemie wilde worden. Toen ik bij Evonik Degussa Antwerpen kwam, heb ik eerst een tijdje bij AC/MC gewerkt. Maar toen er bij de bedrijfsbrandweer een plaats vrijkwam heb ik onmiddellijk mijn kandidatuur gesteld. Het leuke aan de bedrijfsbrandweer is dat je in een vast ritme met een vaste ploeg collega’s kunt werken. Ik houd me vooral bezig met keuringen, controles en het onderhoud van ademluchttoestellen, persluchttoestellen, het hydrantennetwerk en de blusvoorzieningen in de verschillende bedrijven. Ook het onderhoud van het wagenpark en het materieel van de brandweer behoren tot mijn taken. En ook qua persoonlijke groei heb ik hier heel wat mogelijkheden. Mijn rijbewijs C heb ik ondertussen behaald.
Frank Verschelden 40, vervangend ploegleider, SL Vanaf 1996 hebben we op SL een grote expansie meegemaakt. De SL2-eenheid werd opgestart en enkele jaren later werd de SL3/TNV-installatie gebouwd. Op korte tijd kwamen er veel nieuwe medewerkers bij. Er werd veel tijd geïnvesteerd om onze collega’s de kennis van de installaties bij te brengen. Een tweetal jaren terug hebben we bij SL een structurele terugval gekend. Verschillende maatregelen werden genomen. SL is ondertussen weer in een rustiger vaarwater terechtgekomen en we kunnen de toekomst terug met vertrouwen tegemoet zien.
Ludo Verschueren 54, bordman, SL Voor ik bij Evonik Degussa kwam, heb ik 17 jaar als scheepshersteller gewerkt. Maar ik wilde zekerheid en vast werk en dat heb ik hier gevonden. Toen ik op SL begon, was het nog een kleine plant met een gemiddelde productie van 200 ton op jaarbasis. Ondertussen zijn er verschillende installaties bijgekomen en vandaag draaien we 1000 ton per maand. Voor de anciens was dit een mooie evolutie, omdat we stapsgewijs de nieuwe installaties hebben kunnen ontdekken. Wie er vandaag nieuw bijkomt, krijgt op slag drie installaties op zijn bord. Daar komt dus flink wat studiewerk en opleiding bij kijken.
Guy De Cuyper 50, shiftverpleegkundige, Medische Dienst De voorbije veertig jaar is de informatisering voor de Medische Dienst zeer belangrijk geweest. Vooral dan voor het opzetten van werkmethodes en communicatie. We kunnen hier een zeer knap totaalpakket aan gezondheidszorgen aanbieden. De medewerkers van Evonik Degussa Antwerpen beschikken zelfs over een ‘rookstopdeskundige’ om hen te helpen bij het stoppen met roken. We zien duidelijk dat medewerkers steeds meer interesse vertonen in gezondheidsthema’s die niet rechtstreeks tot de arbeidsgeneeskunde behoren. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de cholesterolproblematiek. En dat is zeker geen slechte evolutie. Naar de toekomst zie ik onze preventieve activiteiten nog belangrijker worden. Alleen hoop ik dat onze werkdruk niet verder toeneemt. Het moet ook voor de verpleegkundigen gezond blijven!
Conny Cant 32, Assistent Inkoop Na mijn opleiding als ingenieur kon ik meteen aan de slag bij Degussa. Enkele jaren later kreeg ik de kans om op Engelse bodem voor Degussa Seal Sands te werken. Zo’n buitenlandse ervaring geeft je een rijkdom aan informatie, ervaring en sociale contacten. Deze ervaring komt mij, samen met mijn technische opleiding, goed van pas in mijn huidige functie als assistent inkoop. We hechten veel belang aan een goede band met onze interne klanten. Zo hebben we al tal van vergaderingen met Business Units georganiseerd om zoveel mogelijk aan de wederzijdse verwachtingen en verplichtingen te kunnen voldoen en zo een optimale dienstverlening te leveren. Ook met onze leveranciers trachten we goede relaties te onderhouden. Producten aankopen lijkt immers eenvoudiger dan het is. Vertrouwen, stipte levering, correctheid en prijs/kwaliteit zijn doorslaggevende elementen. Op de inkoopdienst zitten, geeft je in elk geval voeling met het bedrijf. Je krijgt een beter zicht op de hele organisatie door de ruime waaier aan producten en diensten die we voor elke Business Unit bestellen.
Sinds de laatste investeringen gestart zijn, zijn er zeer veel jonge mensen bijgekomen op het bedrijf. En er zijn ook heel wat oudere collega’s op pensioen gegaan. Met mijn 33 jaar dienst, begin ik me zo stilaan één der laatste Mohikanen te voelen. Laten we zeggen dat ik in stilte uitkijk naar mijn pensioen. Niet dat ik mag klagen hoor. Degussa is een goede werkgever en dankzij het shiftsysteem heb je veel vrije tijd. Die vrijheid zou ik niet meer kunnen missen. Wat ik wel een beetje mis, is de gemoedelijkheid van vroeger. Toen spraken de mensen van de verschillende eenheden meer met elkaar. Sinds de invoering van de Business Units voert iedere eenheid zijn ‘struggle for life’. En dat merken we ook op de werkvloer. Guido Vande Steene 53, operator, PACM
203 —
Clement Soetewey 57, ploegleider, SL Ik heb in mijn loopbaan bij Evonik Degussa Antwerpen vier keer een nieuwe plant helpen opstarten. Dat blijft telkens weer een uitdaging. Maar de grootste verandering voor mij was toch de omschakeling van het manuele naar het computertijdperk. Gelukkig zijn alle evoluties geleidelijk gebeurd en werden we daarin goed begeleid. Vandaag ziet de toekomst van Evonik Degussa Antwerpen er heel wat beter uit dan pakweg een tweetal jaren geleden. En ik heb ook het gevoel dat de jeugd ons niet in de steek laat. Die jonge gasten hebben best nog wel karakter. Je merkt meteen of iemand ‘het’ in zich heeft. Als je aan een graduaat A1 vraagt om een wagon aan te sluiten en hij doet dat zonder enig protest, dan weet je dat je het juiste vlees in de kuip hebt. Mijn wens voor de toekomst? Dat de milieuwetgeving die voor ons geldt ook voor de rest van de wereld zou gelden. Het zou iedereen ten goede komen.
Rudi Brulmans 51, dagspringer, Medische Dienst Als Medische Dienst proberen we meer te doen dan wat strikt binnen ons takenpakket beschreven is. Elke verpleegkundige op deze dienst is bijvoorbeeld gespecialiseerd in bijkomende vakgebieden. Ikzelf ben monitor voor de preventie van rugklachten en houd me ook bezig met ergonomie en arbeidshygiëne. De preventieve onderzoeken van onze medewerkers gebeuren eveneens op een zeer hoog niveau. Ook daar gaan we een pak verder dan wat wettelijk voorgeschreven is. En ondertussen proberen we onze rol van ‘pastoor’ zo goed mogelijk in te vullen. Het spreekt voor zich dat we als geneeskundige dienst een sociale rol vervullen en mensen al eens hun hart bij ons luchten. Het gebeurt dan ook regelmatig dat we medewerkers doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp buiten het bedrijf.
Mark Van Esbeen 38, tankparkoperator, ME Op het tankpark vorm ik samen met twee andere collega’s een kleine, hechte ploeg. We zitten een beetje in een uithoek van het bedrijf, maar desondanks is het werk op het tankpark een vrij sociaal en vrolijk gegeven. We krijgen hier immers heel wat volk over de vloer: vrachtwagenchauffeurs, medewerkers van de logistiek, shiftmannen en laboranten. Ik zie hier een permanente verbetering en er worden voor de medewerkers ook meer mogelijkheden gecreëerd. Ik denk aan de opleidingen, aan voldoende materiaal en uitrusting en ook de nieuwe generatie chefs doet een nieuwe wind door onze eenheid waaien. Ze geven ons meer vrijheid in onze job en we worden veel meer bij allerhande beslissingen en projecten betrokken. Het niveauverschil wordt kleiner en dat is zeer motiverend.
Walter Van Geel 41, magazijnier, Magazijn Ik heb bij Degussa al zware tijden meegemaakt, waaronder de sluiting van Cyol. Maar ik zie dat al mijn vroegere collega’s toch goed terecht zijn gekomen. Ikzelf heb het de laatste tijd zeer naar mijn zin bij Evonik Degussa Antwerpen. Het werk in het magazijn bevalt me uitstekend. Ik zeg graag mijn gedacht en mijn baas kan daar mee leven. Mijn eerste uitdaging is nu de processen binnen het magazijn verder op punt te stellen. Ik hoor vaak dat we in Antwerpen veel punctueler zijn op het vlak van onze verpakkingsmaterialen dan elders. En dat willen we natuurlijk zo houden. Mijn boodschap aan alle lezers van dit boek: wat er ook gebeurt, kijk vooruit en laat vooral je kop niet hangen!
Dankwoord — 206
Evonik Degussa Antwerpen wenst iedereen die heeft meegewerkt aan de realisatie van dit boek te bedanken voor zijn enthousiaste inbreng. In het bijzonder Interviews en redactie Frank Vandenheede/Wordlab Fotografie Koen Fasseur Studenten en leerkrachten van ‘Dé Kunsthumaniora’ Antwerpen, richting audiovisuele vorming Grafische vormgeving Flink Druk New Goff
207 —
Colofon Projectmanagement Anja Hellemans Verantwoordelijke uitgever Erna Versmissen Gedrukt door Drukkerij New Goff, Gent Š 2008, Evonik Degussa Antwerpen NV, Tijsmanstunnel West, 2040 Antwerpen, www.evonik.com/antwerpen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
— 208