De belijdenis die de remonstranten in 2006 onder woorden hebben gebracht, is hun poging om een antwoord te geven. In de lijn van een bijna vier eeuwen oude traditie van vrijheid en verdraagzaamheid spreken zij daarin allereerst het besef uit dat wij onze rust niet vinden in de zekerheid van wat wij belijden, maar in verwondering over wat ons toevalt en geschonken wordt.
Drs. Mijnke Bosman-Huizinga is algemeen secretaris van de Remonstrantse Broederschap, prof. dr. Johan Goud is predikant in Den Haag en universitair werkzaam in Kampen en Utrecht en prof. dr. Marius van Leeuwen is hoogleraar van het Remonstrants Seminarium te Leiden.
NUR 700
NUR 728 www.uitgeverijmeinema.nl www.uitgeverijmeinema.nl
De weg van vrijheid
Deze bundel cirkelt rond de tekst van de nieuwe belijdenis. Hij bevat achtergrondinformatie bij de tekst en spiritueel commentaar bij verschillende onderdelen ervan. Bovendien schreven vier niet-remonstranten een persoonlijke reactie: Angela Berlis (hoogleraar van het Oud-katholiek seminarium), Frans Maas (hoogleraar katholieke spiritualiteit), Bas Plaisier (secretaris van de Protestantse kerk in Nederland) en Marjoleine de Vos (redacteur van NRC-Handelsblad).
Bosman, Goud & Van Leeuwen (red.)
Vrijzinnige gelovigen zijn gehecht aan de gedachte dat de waarde van het zoeken niet onder doet voor die van het vinden. In hun ogen is de vraag minstens zo belangrijk als het antwoord. Maar er zijn situaties waarin een antwoord moet worden geformuleerd. Al is het maar om een relativisme te doorbreken dat principieel twijfelt aan de zin van alle keuzes en overtuigingen. Of om de mening te weerleggen dat geloof onvermijdelijk tot fanatisme en geweld leidt.
Onder redactie van Mijnke Bosman, Johan Goud en Marius van Leeuwen
Een weg van vrijheid
Reflecties bij de nieuwe remonstrantse geloofsbelijdenis
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 2
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 3
Onder redactie van Mijnke Bosman, Johan Goud, Marius van Leeuwen
Een weg van vrijheid Reflecties bij de nieuwe remonstrantse belijdenis
Tweede druk
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 4
www.uitgeverijmeinema.nl Ontwerp omslag: Oblong, Jet Frenken Illustratie omslag: © Alberto Giacometti, Piazza, 1947-1948 (cast 19481949). Bronze, 21 x 62,5 x 42,8 cm. Peggy Guggenheim Collection. 76.2553 PG 135. c/o Beeldrecht Amsterdam. ISBN 978 90 211 4118 3 NUR 700 © 2006 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Tweede druk 2007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 5
Inhoud Woord vooraf
7
De belijdenis van 2006 De tekst Marius van Leeuwen
Johan Goud
11 – Remonstranten en hun belijdenissen, een historische schets – Achtergronden van de nieuwe belijdenis
13 27
Spirituele reflecties Foeke Knoppers Christa Anbeek Reinhold Philipp Ries Kassens Sigrid Coenradie Tom Mikkers Greteke de Vries Severien Bouman Bert Dicou
– – – – – – – –
Verwondering Wat oneindig groter is Gods Geest Jezus Wij geloven in God Kerk in het teken van de hoop Goddelijk geduld Het koninkrijk dat is en komen zal – Aan God de lof en eer
41 46 51 57 62 68 74 80 86
Reacties Angela Berlis Frans Maas Bas Plaisier Marjoleine de Vos
– Een weefsel uit hedendaagse en traditionele woorden over God 93 – Bidden om ontvankelijkheid 97 – Belijden op het scherp van de snede? 101 – Geloven in poëzie 105
5
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 6
Bijlagen De belijdenis van 1940 De proeve van belijden van 2004 Personalia van de auteurs
6
111 114 117
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 7
Woord vooraf Vrijzinnige gelovigen zijn gehecht aan de gedachte dat de waarde van het zoeken niet onder doet voor die van het vinden. In hun ogen is de vraag minstens zo belangrijk als het antwoord. Maar er zijn situaties waarin een antwoord moet worden geformuleerd. Al is het maar om een relativisme te doorbreken dat principieel twijfelt aan de zin van alle keuzes en overtuigingen. Of om de mening te weerleggen dat geloof onvermijdelijk tot fanatisme en geweld leidt. De belijdenis die de remonstranten in 2006 onder woorden hebben gebracht, is hun poging om een antwoord te geven. In de lijn van een bijna vier eeuwen oude traditie van vrijheid en verdraagzaamheid spreken zij daarin allereerst het besef uit dat wij onze rust niet vinden in de zekerheid van wat wij belijden, maar in verwondering over wat ons toevalt en geschonken wordt. Nieuw aan deze belijdenis is in het bijzonder het proces dat tot vaststelling heeft geleid. Het begon in september 2001 met een vraag die gesteld werd in het Convent van remonstrantse predikanten. Leidt vrijzinnigheid in deze tijd onvermijdelijk tot een vaag en inhoudloos geloof? En als we menen dat het niet zo is, zouden we dan niet eens nagaan, in hoeverre de in 1940 aanvaarde remonstrantse belijdenis (zie bijlage 1) ons nog aanspreekt? De Theologische commissie boog zich over deze vraag en publiceerde in de herfst van 2004 het boek Wij geloven – wat geloven wij? Remonstrants belijden in 1940 en nu, dat in veel remonstrantse gemeenten uitvoerig is besproken. Een belangrijk element daarin was de nieuwe proeve van belijden waarmee allen, die betrokken waren bij het tot stand komen van het boek, hun instemming betuigden (zie bijlage 2). Deze proeve werd het uitgangspunt van een beraad dat de hele remonstrantse geloofsgemeenschap in beweging bracht. 7
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 8
In de laatste maanden van 2005 konden gemeenten en individuele leden commentaar leveren en wijzigingen voorstellen. Deze commentaren en wijzigingsvoorstellen leidden ten slotte tot de belijdenistekst die in januari 2006 door het Convent van remonstrantse predikanten aanvaard is. Waarschijnlijk is deze belijdenis de eerste in de geschiedenis van de christelijke kerken, die als het resultaat van een gemeenschapsbreed, interactief proces beschouwd kan worden. Deze bundel cirkelt rond de tekst van de nieuwe belijdenis. Hij bevat achtergrondinformatie bij de tekst en commentaren op de verschillende onderdelen ervan. Die commentaren zijn niet theoretisch, maar spiritueel van aard. Ze willen, met andere woorden, dienstbaar zijn aan de beleving van wat in de geloofsbelijdenis ter sprake komt. We hebben bij de keuze van auteurs naar een zo breed mogelijke vertegenwoordiging uit remonstrantse kring gestreefd. Negen theologen – de meesten van hen werkzaam als gemeentepredikant – namen ieder een gedeelte van de tekst voor hun rekening. Bovendien vroegen we vier niet-remonstranten om hun persoonlijke reactie.
Mijnke Bosman Johan Goud Marius van Leeuwen
8
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 9
de belijdenis van 2006
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 10
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 11
De tekst Wat remonstranten met elkaar verbindt, is hun instemming met de Beginselverklaring. Deze korte verklaring spreekt uit, dat de Remonstrantse Broederschap een geloofsgemeenschap is ‘die, geworteld in het evangelie van Jezus Christus en getrouw aan het beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid, God wil eren en dienen’. Daarnaast hebben de remonstranten op enkele momenten in hun geschiedenis hun geloofsverwantschap in een belijdenis tot uitdrukking gebracht (in 1621 en in 1940). Dat geen enkele belijdenis een onweersprekelijk gezag bezit, is naar remonstrants inzicht vanzelfsprekend. De bedoeling kan geen andere zijn dan ‘in voorzichtigheid en liefde de weg te wijzen en voor te lichten’ (aldus het voorwoord van de belijdenis van 1621, aangehaald in 1940). In deze geest en met deze bedoeling heeft het Convent van remonstrantse predikanten in 2006 de navolgende belijdenis opgesteld.
Belijdenis Wij beseffen en aanvaarden dat wij onze rust niet vinden in de zekerheid van wat wij belijden, maar in verwondering over wat ons toevalt en geschonken wordt; dat wij onze bestemming niet vinden in onverschilligheid en hebzucht, maar in wakkerheid en verbondenheid met al wat leeft; dat ons bestaan niet voltooid wordt door wie we zijn en wat we hebben, maar door wat oneindig groter is dan wij kunnen bevatten. Door dit besef geleid, geloven wij in Gods Geest die al wat mensen scheidt te boven gaat 11
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 12
en hen bezielt tot wat heilig is en goed, opdat zij, zingend en zwijgend, biddend en handelend, God eren en dienen. Wij geloven in Jezus, een van Geest vervulde mens, het gelaat van God dat ons aanziet en verontrust. Hij had de mensen lief en werd gekruisigd maar leeft, zijn eigen dood en die van ons voorbij. Hij is ons heilig voorbeeld van wijsheid en van moed en brengt ons Gods eeuwige liefde nabij. Wij geloven in God, de Eeuwige, die ondoorgronde liefde is, de grond van het bestaan, die ons de weg van vrijheid en gerechtigheid wijst en ons wenkt naar een toekomst van vrede. Wij geloven dat wij zelf, zo zwak en feilbaar als wij zijn, geroepen worden om met Christus en allen die geloven verbonden, kerk te zijn in het teken van de hoop. Want wij geloven in de toekomst van God en wereld, in een goddelijk geduld dat tijd schenkt om te leven en te sterven en om op te staan, in het koninkrijk dat is en komen zal, waar God voor eeuwig zijn zal: alles in allen. Aan God zij de lof en de eer in tijd en eeuwigheid Amen
12
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 13
Marius van Leeuwen
Remonstranten en hun belijdenissen, een historische schets Bij samen kerk zijn hoort dat je samen een – of liever het – geloof belijdt. Dat betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat de inhoud van dat geloof precies omschreven moet zijn in een door de betreffende kerk vastgestelde en door alle gelovigen te aanvaarden belijdenis. Er zijn kerken die het zonder doen. Zulke kerken, die geen binding aan een belijdenis kennen (‘non-credal churches’, niet-confessionele kerken), zijn, aldus een rapport van de Wereldraad van Kerken, altijd ‘bijzonder gevoelig geweest voor de gevaren van belijdenisformulieren’. Het gebruik van zulke formulieren kan immers, zo lezen we, ‘gemakkelijk verworden tot formalisme, ten koste van het persoonlijke belijden en de persoonlijke betrokkenheid die tot het wezen van het geloof behoren. Ook kunnen ze worden misbruikt, doordat het aanvaarden ervan aan mensen wordt opgedrongen, waarbij hun gewetens geweld wordt aangedaan’1. Tot de kerken zonder voorgeschreven belijdenis hoort ook de Remonstrantse Broederschap. Remonstranten zijn vanouds beducht voor de genoemde gevaren, ze hebben die bij het conflict waaruit hun kerk in 1619 ontstond aan den lijve ervaren. Toch kennen ook zij enkele meer of minder officiële belijdenissen. De oudste werd al in 1621 aanvaard, de jongste in 2006. Een kerk zonder binding aan belijdenissen, die niettemin belijdenissen kent: over die schijnbare paradox moet in de bundel die de nieuwe belijdenis presenteert, eerst iets worden gezegd. Blijkbaar zien remonstranten in belijdenissen, naast een gevaar, ook een zekere noodzaak. Hoe gaan ze om met dat dubbelzinnige verschijnsel? Strijd om ‘revisie’ van de belijdenis Het conflict dat leidde tot de stichting van de Remonstrantse Broederschap draaide in belangrijke mate om vragen rond het gezag van belijdenissen en de mogelijkheid ze te herzien. In de nog jonge gereformeerde kerk in de Nederlanden hadden tegen het eind van de zestiende eeuw de Nederlandse Geloofsbelij13
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 14
denis (1561) en de Heidelbergse Catechismus (1563) groot aanzien. Ze vormden de grondslag van die kerk, waarmee alle ambtsdragers door ondertekening instemming moesten betuigen. Natuurlijk wist men als goede protestanten dat belijdenissen of catechismussen niet zo heilig zijn als de bijbel. Dat díe Gods eigen, onbetwijfelbare Woord is, stond destijds voor iedere christen nog vast – hoe zou je menselijke geschriften daarmee op één lijn kunnen stellen2? Calvijn, die op de Reformatie hier te lande zijn stempel drukte, had geleerd dat men belijdenissen, confessies, steeds aan de bijbel moet blijven toetsen: díe is de hoogste norm. Niettemin, de twee genoemde documenten hadden in gereformeerde kringen rond 1600 groot gezag. Zo groot, dat het door velen kennelijk als een aantasting van de geloofswaarheid zelf werd gezien, wanneer er vragen bij die twee werden gesteld – alsof ook zij intussen heilig en onaantastbaar waren geworden. Dat ervoeren de Leidse theoloog Jacobus Arminius (1560-1609) en zijn navolgers, die, naar een door hen ingediend verzoekschrift: de Remonstrantie, remonstranten zijn gaan heten. Er waren bij Arminius vragen gerezen over wat de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt over de voorbeschikking: God zou al voordat de mensen zijn geboren, hebben beschikt wie tot zaligheid komen en wie verdoemd zijn. Laat die visie wel ruimte voor de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid, vroeg Arminius. Hij meende dat uit de bijbel een ander beeld oprijst dan het in die geloofsbelijdenis geschetste, en pleitte ervoor een samenspraak van theologen te organiseren om te bezien of de belijdenis op dit punt spoorde met de bijbel. De weerstand bleek hevig. In plaats van de belijdenis aan de bijbel te willen toetsen, neigden Arminius’ tegenstanders er veeleer toe diens opvattingen te toetsen aan bijbel én belijdenis. Arminius wilde – in de lijn van Calvijn – uiteindelijk de bijbel als enige norm nemen. Zijn tegenstanders hadden weliswaar de bijbel ook hoog, maar leken de belijdenis te willen nemen als de norm voor hoe men die moet lezen – alsof zij de belijdenis toch vóór de bijbel plaatsten. De strijd is hoog opgelopen. Na Arminius’ ontijdige dood drongen medestanders in een verzoekschrift aan de Staten van Holland en West-Friesland (de Remonstrantie, 1610) aan op een synode, die op het onderhavige punt tot ‘Revisie vande Confessie ende Catechismus’ zou kunnen besluiten. Maar het is nooit gekomen tot een broe14
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 15
derlijk beraad, zoals Arminius dat voor ogen had. Om het lange verhaal van de, door politieke tegenstellingen verscherpte, twist tussen remonstranten en contraremonstranten kort te maken: uiteindelijk zijn de eerstgenoemden in 1618- 1619 in Dordrecht voor een grote Nationale Synode gedaagd. Hun standpunten over goddelijke verkiezing en menselijke vrijheid zijn er veroordeeld. Het was hen mede te doen geweest om het principe dat elke confessie ‘revisibel’ moet zijn, maar zij werden nu op grond van de confessie veroordeeld en uit de kerk gezet. Sommigen werden tot gevangenschap veroordeeld, velen uit het land verbannen. En wat de belijdenissen betreft: in plaats van te worden bijgesteld, werd de Nederlandse Geloofsbelijdenis juist definitief vastgesteld; de ‘Heidelberger’ kreeg in Dordt officieel de status van een belijdenisgeschrift; en als klap op de vuurpijl: de ‘Dordtse Leerregels’, met hun veroordeling van de remonstranten, werden tot het derde officiële belijdenisgeschrift van de Gereformeerde Kerk3. Men kan moeilijk anders concluderen dan dat de inzet van de vroegste remonstranten voor een ‘revisibele belijdenis’ averechts had uitgewerkt. Het enige wat er werkelijk aan de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerk veranderde was dat er voortaan een expliciete veroordeling van de remonstrantse ideeën over de voorbeschikking aan was toegevoegd. De belijdenis, over de betekenis waarvan de remonstranten het gesprek hadden willen aangaan, was gebruikt als een meetlat waarmee hun de maat was genomen, een stok om hen te slaan. Althans, zo hebben zij dat ervaren: ze voelden zich slachtoffer van het misbruik van de belijdenis. (Dat zij zelf zich in de verhitte strijd van die dagen niet altijd zo respectvol betoonden, zij hier eerlijkheidshalve ook vermeld.) Een ‘belijdenis’ over wat een belijdenis is (1621) Belijdenissen kunnen verharden tot onveranderlijke formulieren waarmee men anderen klem zet: dat hadden de remonstranten ondervonden. Maar toen zij, na de dramatische breuk van 1619, als zelfstandige groepering verder moesten, werd het zaak te verwoorden waar zij nu zélf stonden. Al in oktober van dat jaar is in Antwerpen, tijdens de oprichtingsvergadering van de Remonstrantse Broederschap (aanvankelijk als een broederschap van uit het ambt ontheven, uit het land verdreven predikanten), gesproken over het opstellen van een eigen belijdenis. Daarin zou niet alleen het ene 15
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 16
punt, waarom het in de Remonstrantie was gegaan: de voorbeschikking, aan de orde moeten komen, maar het geloof in al zijn facetten. Intern, voor de versterking van de eigen geloofsgemeenschap, werd zo’n belijdenis van belang geacht. ‘Welk geloof delen wij?’ Voor de predikanten in ballingschap en voor al degenen in het vaderland, die de remonstrantse zaak ondanks tegenwerking en vervolging trouw bleven, zou verwoording daarvan tot steun zijn. Maar ook naar buiten toe was het opstellen van een belijdenis belangrijk, zo meenden de remonstrantse leidslieden. In Dordrecht waren zij als vreselijke ketters veroordeeld: het vuur waarmee ze het hadden opgenomen voor de menselijke vrijheid had hen, aldus de Dordtse Leerregels, tot ‘schenders van Gods eer’ gemaakt4. Ook andere beschuldigingen klonken, bijvoorbeeld dat zij zich afgaven met ‘de goddeloze Socinus’5. Het was zaak zich in een heldere verklaring tegen die aantijgingen teweer te stellen en duidelijk te maken dat men wel degelijk goede christenen was. Reden genoeg dus om een belijdenis op te stellen. Maar de recente ervaringen stemden tot nadenken. Voor enkelen waren ze zelfs aanleiding om het project principieel af te wijzen. Wie confessies opstellen proberen altijd te heersen over andermans geloof en geweten, waarschuwde de predikant en dichter Camphuysen. Ook hij was in 1619 als remonstrants gezinde uit het ambt gezet, maar toen het tot plannen voor een belijdenis kwam, deed hij niet meer mee6. Dat soort signalen maakte degenen die wél voor het schrijven van een belijdenis voelden nog voorzichtiger. Simon Episcopius (1583- 1643), de leidende theoloog in remonstrantse kring, heeft die taak op zich genomen. Eind 1621 verscheen de door hem geschreven Belijdenisse of Verklaringhe7, waarmee intussen een flink aantal remonstrantse predikanten instemming had betuigd. Het was geen liturgisch bruikbare tekst, maar eerder een dogmatisch leerboekje, in 25 hoofdstukken. Daaraan vooraf ging een uitvoerige ‘Voorrede aan de christelijke lezer’. Die is wel een ‘belijdenis over de Belijdenis’ genoemd8: hij verwoordt wat naar remonstrants inzicht een belijdenis wel en niet is en waar gebruik omslaat in misbruik. Ik haal er drie punten uit naar voren9. Ten eerste, belijdenissen zijn beperkt, ze dragen een persoonlijk stempel. Immers, wanneer je erkent dat alleen Gods Woord, de bij16
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 17
bel, eeuwige waarheid bevat (zoals gezegd, begin zeventiende eeuw ging vrijwel elke christen daar zonder te twijfelen van uit), dan volgt daar uit dat belijdenissen nooit voor eens en voor altijd de volle waarheid kunnen vatten. Ze zijn mensenwerk, dus feilbaar, beperkt. Ze dragen het stempel van hun ontstaanstijd. Scherper gezegd, het zijn ‘stukken die slechts bekend maken en betuigen wat zij, wier persoonlijke formuleringen en verklaringen het zijn, voor waar en onwaar houden, wat zij geloven en niet geloven’ (45). Ze bepalen of definiëren niet wat door ánderen ‘voor waar of onwaar moet worden gehouden, wat geloofd of niet geloofd moet worden’ (45). Ten tweede, ze zijn niet noodzakelijk, maar hebben toch, als wegwijzers, hun nut. Wat door iedere christen geloofd moet worden, wat voor het geloof noodzakelijk is, staat helder in de bijbel (Episcopius en zijn medestanders volgen trouw Calvijn). Het is niet strikt noodzakelijk om daarnaast belijdenissen te hebben. Toch kunnen die soms de mensen helpen om koers te houden in het geloof, hoofden bijzaken te onderscheiden, valse voorstellingen te mijden. Ze zijn dan nuttig als vuurbakens, die waarschuwen voor ‘de ondiepten van dwalingen en de zandplaten, schadelijk voor vroomheid en heil’ (45). Soms ook kunnen ze dienen als afweer tegen wie beweren dat de opstellers zélf heilloos dwalen. Ten derde, belijdenissen zijn geen wetboeken, op grond waarvan men anderen mag oordelen of veroordelen. In een dispuut moet men ze niet gebruiken om het eigen standpunt buiten discussie te stellen en dat van de ander zomaar af te wijzen. Eigenlijk zou in alle belijdenissen uitdrukkelijk moeten worden vermeld, dat ze ‘niet voor ontwijfelbare registers, laat staan voor rechters inzake de ware opvattingen moeten worden gehouden, maar slechts voor aangevers van die opvattingen die hun opstellers voor waar hebben gehouden’ (46). Nee, controversen over het geloof mogen niet ‘op het aambeeld van die formulieren worden gelegd’ (47). In geloofszaken moet men steeds het gesprek zoeken, altijd bereid de eigen standpunten – en ook die van de belijdenis die men aanhangt – te relativeren (‘relativeren’ betekent dan ook: in relatie brengen met Gods Woord, want dat is de enige absolute norm). En altijd moet men proberen de ander, ook als die op allerlei punten een afwijkend spoor gaat, in liefde te verdragen. Later hebben de remonstranten de kwintessens van wat in dat 17
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 18
voorwoord nogal breedsprakig is uiteengezet, vaak verwoord met behulp van een spreuk die zo geliefd werd, dat ze hem boven de ingang van sommige van hun kerkgebouwen beitelden: ‘Eenheid in het nodige. Vrijheid in het niet-nodige. In beide de liefde’. In de termen van die vermoedelijk uit de Armeens-orthodoxe traditie stammende spreuk10, laat zich de remonstrantse visie inderdaad goed samenvatten. Voorop staat het zoeken naar wat essentieel is in het geloof, ‘het nodige’ – dát moet de gelovigen verenigen. Belijdenissen proberen het te verwoorden. Maar meer dan wegwijzers zijn die teksten niet, ze kunnen ‘het nodige’ niet voor eens en altijd vatten. Het zijn immers menselijke geschriften, gekleurd door de eigen kijk van de opstellers. Het ‘nodige’ is in alles wat wij erover zeggen onvermijdelijk vermengd met het tijdbepaalde, persoonlijke, ‘niet-nodige’. Daarom kun je anderen niet aan de formuleringen van belijdenissen binden als aan een eeuwige wet. Er moet vrijheid blijven om de dingen anders te zeggen of te zien. En of men nu over de meest essentiële zaken praat – ieder zoals het hem of haar gegeven is – of over bijkomstige, men dient dat altijd in respect en liefde te doen. De afkeer van autoriteit en de durf om te belijden In inleidende woorden bij hun latere belijdenissen (1940, 2006) is door de remonstranten telkens naar de Voorrede van 1621 verwezen. Wat daarin staat over het tijdgebonden, voorlopige karakter van een belijdenis, achten ze kennelijk van blijvend belang. In elk geval bleek die tijdgebondenheid voor de belijdenis van 1621 zélf zeker te gelden: in de zeventiende en achttiende eeuw is deze nog herdrukt, gelezen en in het onderricht gebruikt11, maar in de negentiende eeuw werd zij meer en meer tot een historisch relikwie. In de tweede helft van die eeuw maakten de remonstranten een wending naar het Modernisme, de stroming in kerk en theologie die de verbinding zocht tussen het geloof en het eigentijdse denken, de moderne wetenschap. Voorstellingen die voor de opstellers van de oude belijdenis vanzelfsprekend waren, kwamen onder kritiek te staan – voorop die van de bijbel als één samenhangende, onbetwistbare bron van goddelijke waarheid. De ‘moderne mens’12 neigde ertoe om, ook in geloofszaken, het eigen verstand als rechter te laten fungeren en was niet bereid om wat hem ongerijmd of on18
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 19
mogelijk voorkwam toch, op het vreemde gezag van bijvoorbeeld ‘de goddelijke Openbaring’, ‘de Schrift’, te aanvaarden. In dit klimaat van ‘vrijheid van alle geloofsgezag’13 was er geen ruimte voor belijdenissen, althans niet voor belijdenissen die het gezamenlijke geloof verwoordden. Zulke teksten deden, zo vreesde men, onvermijdelijk afbreuk aan de autonomie van de gelovige, die het zelf moest zoeken, zelf moest vinden. Er valt over de moderne richting veel goeds te zeggen. Zij heeft velen geholpen om het kritische, wetenschappelijke denken voluit serieus te nemen en tóch te blijven geloven. De breuk met alle autoriteitsgeloof betekende voor talloze mensen een bevrijding: hier werd er nu eens voluit ernst mee gemaakt, dat (met de al geciteerde woorden uit het rapport van de Wereldraad) ‘het persoonlijke belijden en de persoonlijke betrokkenheid tot het wezen van het geloof behoren’. Er was ook een andere kant. Wanneer geloven enkel iets particuliers is, lijkt de geloofsgemeenschap van weinig belang te worden. Maar kan men die echt missen? Is het, wil men het christelijk geloof bewaren, niet juist nodig het met anderen te delen? En dan: bleef er bij alle, vaak gerechtvaardigde, kritiek nog iets over van de onopgeefbare inhoud van het overgeleverde geloof? Of werd heel het idee opgegeven, dat er zoiets is als ‘het nodige’, dat geloofd moet worden? Soms leek het wel of in het modernisme kritiek en twijfel tot de nieuwe norm werden verheven. Geloven op gezag had afgedaan, maar het werd nogal eens verruild voor ‘niet-geloven op gezag’ – ‘is ’t beter?’, vroeg dichter-dominee De Génestet in een van zijn ‘lekedichtjes’14. Weinigen hebben het gevaar van vervaging van het geloof, dat in het modernisme de kop opstak, zo scherp gezien als de remonstrantse theoloog K.H. Roessingh (1886-1925). Een serie voordrachten, die hij in 1918 voor leden van de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond hield, liep uit op een pleidooi voor ‘het geloof als daad en belijdenis’15. ‘Er heerst’, aldus Roessingh, ‘een absoluut foutieve minachting voor de factor “belijdenis” in ons leven. “’t Komt er niet op aan wat je gelooft”: het schijnt het toppunt van vrijzinnigheid te zijn dat met een breed gebaar te kunnen zeggen.’ Roessingh moet van dat soort vrijzinnigheid weinig hebben. Hij vindt het een dekmantel voor geestelijke luiheid en desinteresse (die termen staan 19
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 20
overigens niet in zijn tekst). Alsof het van geen belang is om dieper door te denken over wat jou nu eigenlijk beweegt en onnodig dat voor jezelf te verantwoorden; en alsof het onbelangrijk is om te vernemen wat anderen geloven en onnodig daar eens samen op in te gaan. Wij doen, zegt Roessingh, verkeerd door over die dingen te zwijgen, ‘wij verzwakken ons eigen geloof en wij verzwakken de geloofsgemeenschap onder elkander’. Niet dat alle gelovigen nu theoloogjes moeten worden, die de dingen keurig op een rij hebben – in feite is het, zo stelt Roessingh zijn toehoorders gerust, ‘voor niemand ter wereld nodig, dat hij er een logisch afgeronde dogmatiek op na houdt’. Maar broodnodig is wél te proberen uit te spreken hoe je vanuit het geloof, ‘onder het gezichtpunt van de eeuwigheid’, de dingen ziet. Wij moeten durven zeggen wat we belijden. Natuurlijk, ‘die geloofswoorden zullen gebrekkig zijn, onnauwkeurig, ze geven nooit de werkelijkheid Gods zelve weer, ze zijn veranderlijk, tijdelijk, historisch bepaald, dat is alles volkomen waar’. En toch, hoe broos de woorden van onze belijdenissen ook zijn, het is van grote betekenis dat we op een dag durven zeggen: ‘Ik geloof in God, ik geloof, ondanks alles, ondanks al mijn twijfel, dat God liefde is…’ Roessingh doelt hier duidelijk in eerste instantie op de belijdenis als een daad van belijden, van zeggen: ‘credo! Ik geloof!’ Maar direct daarop krijgt de term ‘belijdenis’ ook de betekenis van: een tekst waarin men de inhoud van zijn geloof uiteen zet. Een belijdenis, in een moment van rust en zekerheid geschreven, kan straks in de moeilijke tijden van het leven een steun zijn, meent Roessingh. Immers, ‘het is eenvoudig een psychologisch feit, dat hetgeen tot vaste afgeronde vormen is gegroeid in onze geest, hetgeen in woorden en beelden is gekristalliseerd, veel zwaarder weegt in ons bestaan dan wat als verlangen, als komende en verdwijnende emotie, als vage aspiratie rondzweeft in onze ziel’. De belijdenis als een persoonlijke oefening om te verwoorden wat je staande houdt, opdat wat je je tot nú verworven hebt, later een houvast kan zijn: is dat een wijze of een te simpele voorstelling van zaken? Hoe het ook zij, het werd, mede onder inspiratie van Roessingh, in remonstrantse kring traditie dat wie als lid tot de geloofsgemeenschap toetreden, zo’n persoonlijke geloofsbelijdenis schrijven. 20
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 21
Maar in de voordracht van Roessingh was ‘het geloof als belijdenis’ niet enkel een zaak van het individu. Hij sprak ook van het verzwakken en versterken van ‘de geloofsgemeenschap onder elkaar’. Zou ook de geloofsgemeenschap als geheel niet de durf moeten hebben om wat er aan geloof wordt gedeeld, te verwoorden in een belijdenis? Een nieuwe belijdenis In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw zijn in de vrijzinnige wereld verschillende pogingen gedaan om, hoe stamelend ook (‘alle belijden is maar stamelen van God’, zei Roessingh16), te verwoorden wat men aan geloof deelde17. Bij de remonstranten bleef het echter aanvankelijk bij een nieuwe Beginselverklaring (1928), kerkser van toon dan de modernistische van 1879. De nieuwe tekst luidde: ‘De Broederschap der Remonstranten is een geloofsgemeenschap die, geworteld in het Evangelie van Jezus Christus en getrouw aan haar beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid, God wil vereren en Hem dienen’. Op maatschappelijk terrein traden de remonstranten met enkele verklaringen naar buiten, zoals die tegen de totalitaire staat (1935). Er verschenen ook formulieren of verantwoordingen, te gebruiken bij verschillende liturgische gelegenheden, zoals doop en avondmaal (1938). Dat alles had duidelijk een meer belijdend karakter dan men lange tijd van remonstranten gewend was geweest, maar van een belijdenis in strikte zin kwam het voorlopig niet. Opvallend was dat G.J. Heering (1879-1956) in het eerste deel van zijn grote werk Geloof en Openbaring, dat in 1935 verscheen, stelde: ‘Zeer zeker moet elke kerk, die dezen naam verdient, haar geloof weten te belijden. Elke christelijke kerk is een belijdende kerk’ – maar dat hij daaraan voor zijn eigen geloofsgemeenschap niet direct de consequentie verbond dat er een nieuwe belijdenis moest komen. Hij liet het bij de wat fletse constatering: ‘In 1621 hebben ook de Remonstranten getoond, dit te kunnen’18 (‘dit’: een belijdenis opstellen). Niettemin, al deze zaken – het vrijzinnige zoeken naar meer omlijning van het geloof en de wending in wat kerkser richting, de invloeden van Roessingh en Heering – hebben de remonstranten ertoe voorbereid om in 1940-’41 te tonen dat zij het nog altijd konden: 21
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 22
een belijdende kerk zijn, één die in het heden en, zoals het naar remonstrants inzicht betaamt, in alle voorlopigheid een belijdenis formuleert. Twee dingen kwamen samen: een ontwikkeling die al twintig jaar gaande was19 en de urgentie van het moment. L.J. van Holk (1893-1982) gaf er kort na het begin van de oorlog in een toespraak voor de Algemene Vergadering van de broederschap (juli ’40) de aanzet toe: dat waar al zo lang sprake van was, moest er nu komen, een nieuwe belijdenis die in de kerkdiensten gelezen kon worden als uitdrukking van wat de gelovigen verbond. Het Convent van predikanten heeft nog in datzelfde jaar een tekst opgesteld en in mei ’41 is deze aan de Algemene Vergadering aangeboden: ‘Wij geloven in de heilige, almachtige God, onze Schepper en Heer, wiens wijsheid ondoorgrondelijk is, wiens oordeel gaat over alles…’ G.J. Heering sprak bij de aanbieding over het belang van de belijdenis. De opstellers hadden verwoord wat zij, tot hun vreugde, aan geloofsinzicht mochten ontvangen, opdat anderen, individueel of als gemeente, daardoor gesteund zouden worden en geholpen het geloof beter te verstaan. Daarbij ging het mede om ‘handhaving van de geloofswaarheid in een tijd, waarin die waarheid wordt bedreigd’ (stelde men zich in die eerste regel, met het verkondigen van Gods Almacht, niet teweer tegen het geloof in aardse leiders, die zich in die dagen almachtig waanden?). Tevens werd ‘verrijking en versterking van de eredienst’ beoogd: de belijdenis had liturgische betekenis, zij het dat Heering moest toegeven dat de tekst voor wekelijks liturgisch gebruik eigenlijk te lang was20. Zo hadden de remonstranten na lange tijd weer een min of meer officiële belijdenis, de tweede in hun historie. Het was een totaal ander soort tekst dan die van 1621. Deze was qua omvang vergelijkbaar met bijvoorbeeld de klassieke belijdenis van Nicea-Constantinopel (381) en volgde wat zijn paragrafen betreft ook het ritme daarvan. De belijdenis was ‘min of meer officieel’, schreef ik. Waarom? De remonstrantse kerkorde die in 1940 van kracht was voorzag helemaal 22
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 23
niet in het verschijnsel ‘belijdenis’. In de negentiende eeuw, tijd van het modernisme, was elke verwijzing naar de Belijdenisse van 1621 uit de kerkorde verdwenen. Men ging er van uit dat de Remonstrantse Broederschap intussen het soort kerk was geworden dat geen belijdenis kent, maar slechts een beginselverklaring, een minimale beschrijving van uitgangspunten, waarin alle remonstranten zich kunnen vinden. Dat er nu, omdat het moment om het geloof hardop uit te zeggen zich met zoveel kracht had aangediend, naast de Beginselverklaring weer een belijdenis kwam, was dus onvoorzien. Er was geen vaststaande procedure voor de aanvaarding van zo’n stuk. Maar dat had iets aantrekkelijks: in de Algemene Vergadering van 1941 kon nu worden volstaan met het plechtig aanbieden en dankbaar aanvaarden van de belijdenis als een ‘geestelijk geschenk van het predikantencorps’. Er stond kerkordelijk ook niets vast over de status van zo’n belijdenis. Maar die kon men er, teruggrijpend op bijvoorbeeld de Voorrede van 1621, gemakkelijk bij bedenken: de belijdenis was er niet om mensen het geloof voor te schrijven, zij gaf slechts uiting aan wat de opstellers, de predikanten, voor wezenlijk hielden. Heering legde het graag zo uit: met deze belijdenis toonde de remonstrantse geloofsgemeenschap zich eens te meer een belijdende kerk, die wat haar ten diepste bewoog wist te verwoorden in een tekst waarin vele leden zich, zij het soms gedeeltelijk, konden vinden. Maar daarmee was ze nog geen belijdeniskerk geworden, die gebaseerd is op een belijdenis die ieder lid helemaal moet onderschrijven. Wellicht heeft Heering in ’41 ook nog gedacht aan wat hij in Geloof en Openbaring in herinnering had geroepen: begin negentiende eeuw spraken de remonstranten uit dat, mocht het ooit tot een nieuwe belijdenis komen, die slechts zou mogen gelden voor ‘het thans levende geslacht’, daarna moest men hem herzien of een andere schrijven21. In naoorlogse kerkordes (1950, 1989) zijn weer artikelen over ‘de geloofsbelijdenis’ opgenomen. Er is van alles geregeld: wie hem opstelt (het convent) en wie hem vaststelt (de Algemene Vergadering), dat zij in liturgieboeken moet worden opgenomen; en natuurlijk ook: dat zij kan worden herzien en dat zij er is als een ‘baken en wegwijzer voor het kerkelijk leven’ en niet om over mensen te heersen (Kerkorde 1989). Maar gelukkig staat nergens geregeld dat belijdenissen zó voorlopig zijn dat ze na iedere generatie weer uit de vaart genomen of herzien moeten worden. 23
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 24
Met zo’n regel zou het principe van de veranderlijkheid en tijdelijkheid van belijdenissen ook te ver zijn doorgevoerd. Het belijden van de kerk gebeurt in een spanning tussen het vasthouden aan wat er aan waardevols uit de traditie tot ons komt (‘het nodige’, in de oecumene zegt men: ‘the One Faith’) en de poging essenties daarvan in het heden opnieuw te verwoorden. Remonstranten neigen naar het benadrukken van dat laatste: het geloof staat niet voor eeuwig vast, maar moet telkens opnieuw worden gearticuleerd. Dat betekent niet dat elke generatie weer van voren af aan moet beginnen. Maar na 65 jaar, anno 2006, drong zich de vraag op: hoe zeggen we het nú? Noten 1. 2.
3. 4. 5.
6.
7.
24
Confessing the One Faith. Faith and Order Paper no. 153. Geneva 1991, 4. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zelf waarschuwt daartegen: ‘Men mag ook geen geschriften van mensen, hoe heilig de schrijvers ook geweest zijn, op één lijn stellen met de goddelijke Schriften’ (Nederlandse Geloofsbelijdenis, Art. 7. In: Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland. Ingeleid door dr. K. Zwanepol. Zoetermeer/ Heerenveen 2004, 170). Zie Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland, o.a. 74, 167, 192 vv. Dordtse leerregels. In: Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland, 221. Idem, 206. De Italiaan Sozzini (Socinus, 1539-1604) gold, onder meer omdat hij de godheid van Christus loochende, als een van de grote ketters van die dagen. Een deel van de Waerschouwinghe voor de verdruckte Ghemeente over ’t stellen van een Confessie, die is opgenomen in de Theologische Wercken van Dirk Rafaelsz. Camphuysen, is te lezen in: Als een vuurbaken. Teksten over de functie van belijdenissen naar remonstrants inzicht (gekozen en toegelicht door E.J. Kuiper en Th.M. van Leeuwen. Zoetermeer 1994, 23-25). Dat Camphuysen onoverkomelijke bezwaren had tegen een remonstrantse belijdenis staat vast, maar dat hij de auteur van die Waerschouwinghe was, is omstreden (sinds L.A. Rademaker, Didericus Camphuysen. Zijn leven en werken. Gouda 1898, 96). Wij dichten de tekst toch maar aan Camphuysen toe. Volledige titel: Belijdenisse ofte Verklaringhe van ’t ghevoelen der Leeraren die in de Gheunieerde Nederlanden Remonstranten worden ghenaemt, over de voornaemste Articulen der Christelijcke Religie. De tekst was door Episcopius in het Latijn gesteld. Johannes Wtenbogaert maakte er de Ne-
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 25
8.
9.
10.
11.
12.
13. 14. 15.
16. 17.
derlandse vertaling van, die in 1621, eerder dan de Latijnse tekst, verscheen. H.IJ. Groenewegen, ‘De Remonstrantie in haren oorspronkelijken vorm beschouwd en toegelicht’, in: De Remonstrantie op haren driehonderdsten gedenkdag, 1610- 1910. Leiden 1910, 44. De Voorrede is, opnieuw vertaald, opgenomen in Kuiper/ Van Leeuwen, Als een vuurbaken…, 31- 69 (de in het volgende opgenomen paginanummers verwijzen naar deze uitgave). De spreuk is zeker niet, zoals ooit wel eens gedacht is, van remonstrantse oorsprong. Lange tijd heeft men hem teruggevoerd op een boek uit 1626 van de Duitse lutherse theoloog Meldenius of Meiderlinus. Dat deed G.J. Heering in ‘Het godsdienstig beginsel der remonstranten tegenover dat der calvinisten’ (in: De Remonstranten. Gedenkboek bij het 300-jarig bestaan der Remonstrantse Broederschap. Leiden 1919, 36). Een in 1931 verschenen studie van A. Eekhof over de zinspreuk was goeddeels aan het auteurschap van Meiderlinus gewijd. In 1999 meldde de Grotius-kenner H.J.M. Nellen echter dat hij de zegswijze had aangetroffen in een werk van de Rooms-katholieke, maar dissidente aartsbisschop van Split, De Dominis (in 1624 – dus voor 1626 – overleden): ‘de uitspraak kan… veilig aan hem toegeschreven worden’ (Ned. Archief Kerkgesch. 1999, 104). Het lijkt er op dat de geleerden zich bij hun zoektocht naar de oorsprong van de spreuk te veel tot de kerken in het Westen hebben bepaald. In de orthodoxe wereld wordt hij teruggevoerd op een befaamde Armeense kerkvorst en dichter, de Heilige Nerses Shnorhali (de ‘bevallige’, ‘genadige’, 1102- 1173). Als ‘katholikos’ van de Armeense orthodoxen streefde Nerses naar hereniging met de Griekse kerk en naar een goede relatie met Rome. De spreuk zou stammen uit een van zijn zendbrieven. Er lijkt goede reden deze afleiding voor de juiste te houden. Voor de liturgie was de tekst nooit bedoeld geweest. De remonstranten gebruikten in die eeuwen in de eredienst wel de grote klassieke belijdenissen, zoals de Apostolische Geloofsbelijdenis. K.H. Roessingh heeft hem/ haar meesterlijk getypeerd in hoofdstuk I van Het Modernisme in Nederland. In Verzamelde werken. Vierde deel, Arnhem 1927, 232-251. K.H. Roessingh, Het Modernisme in Nederland, 317. P.A. de Génestet, ‘Autoriteits-ongeloof’. In: Leekedichtjes (oorspr. 1860). K.H. Roessingh, ‘Bekeering en wedergeboorte’, V: ‘Het geloof als daad en belijdenis’. In Verzamelde werken. Derde deel, Arnhem 1927, 98-112 (de citaten in het volgende staan op pp. 108 en 109). K.H. Roessingh, ‘Bekeering en wedergeboorte’, 111 (voor de goede orde: ‘van’ betekent hier ‘over’). Bijvoorbeeld de Beginselverklaring (1931) van de Centrale Commissie van het Vrijzinnig Protestantisme en de Geloofsbelijdenis (1937) van het Werkverband Roessingh, een kring van leerlingen van K.H. Roessingh.
25
60372_Weg vrijheid 2e 12-12-2006 12:36 Pagina 26
18. G.J. Heering, Geloof en Openbaring I. Kritische beschouwing over dogmatiek en moderne theologie. Arnhem 1935, 34. (3e druk, 1953, 33. Het is opvallend dat Heering, die in de 3e druk in deel 1 veel wijzigde, in deze passage niets toevoegde, hoewel er intussen – 1940 – een nieuwe remonstrantse belijdenis was aanvaard). 19. Zie T.R. Barnard, Van ‘verstoten kind’ tot belijdende kerk. De Remonstrantse Broederschap tussen 1850 en 1940 (proefschrift Leiden, 2006), m.n. deel 3. 20. G.J. Heering, ‘De beteekenis eener belijdenis’. In: Handelingen Algemene Vergadering 1941, 52-61 (zie ook Als een vuurbaken…, 81-86). 21. G.J. Heering, Geloof en Openbaring I, 1ste druk, 34.
26