Johannes Damascenus & Theodorus Abu Qurra

Page 1

johannes damascenus & theodorus abu- qurra


A D F O N T ES Bronnen uit het vroege christendom ad fontes staat onder redactie van: prof. dr. P. van Geest, dr. V. Hunink en prof. dr. R. Roukema

Reeds verschenen: Eeuwig geluk. De passie van de vroeg-christelijke martelaressen Perpetua en Felicitas & drie preken van Augustinus Het evangelie van Thomas Paula in Palestina. Hieronymus’ biografie van een rijke Romeinse christin Handelingen van Andreas Marcella van Rome. Een gedenkschrift van Hieronymus


Johannes Damascenus & Theodorus Abu- Qurra De eerste christelijke polemiek met de islam Vertaald en toegelicht door Michiel en Marcel

Op de Coul

Poorthuis


De publicatie van dit boek is mede mogelijk gemaakt door bijdragen van de A.A. Brediusstichting (Hernen) en de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg. www.uitgeverijmeinema.nl Boekverzorging: Mulder van Meurs, Amsterdam Illustratie omslag: Manolis Grigoreas, Sint-Johannes Damascenus (2004). Privécollectie / Malva Gallery / The Bridgeman Art Library. isbn 978 90 211 4282 1 nur 704; 717 © 2011 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


inhoud • inleiding 9 a. johannes van damascus: theoloog en polemist 19 b. theodorus abu- qurra en de

disputatio saraceni et christiani 47 c. theodorus abu- qurra en de

opuscula islamica 77 literatuur 171 noten 175



ad fontes • In de lage landen heeft het christendom eeuwenlang het denken bepaald. In de eenentwintigste eeuw is de samenleving hier pluriformer geworden. De weg naar de kostbaarheden van de christelijke traditie en spiritualiteit is inmiddels minder toegankelijk geraakt. Vooral christelijke teksten buiten de Schrift blijven nu veelal het terrein van specialisten. Dat is jammer, want ook de schatkamers van de christelijke literatuur zijn rijkelijk gevuld. De reeks Ad Fontes wil de lezer terugbrengen ‘naar de bronnen’ van het christendom uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. In de reeks worden vroeg-christelijke teksten gepresenteerd die literair interessant zijn of inhoudelijk relevant zijn voor lezers van vandaag. Ad Fontes bevat alleen nieuwe vertalingen, verzorgd door ervaren, deskundige onderzoekers. Steeds zijn de teksten voorzien van toelichtingen en van de Griekse en Latijnse (of Koptische) grondteksten. De lezer krijgt zo alle middelen in handen om daadwerkelijk een weg te vinden naar de schatkamers van de christelijke literatuur. Ad Fontes staat onder redactie van prof. dr. Paul van Geest (Universiteit van Tilburg en Vrije Universiteit Amsterdam), prof. dr. Riemer Roukema (Protestantse Theologische Universiteit Kampen) en dr. Vincent Hunink (Radboud Universiteit Nijmegen).

{7}



inleiding •

1. Algemeen Uit het oosten is het licht. – Jodendom, christendom en islam, de drie godsdiensten van het boek, drie wereldreligies die hun oorsprong terugvoeren op de aartsvader Abraham, zijn ontstaan in het Midden-Oosten. Ze gaven vorm aan beschavingen, aan de identiteit van volkeren, en doen dat nog steeds. Enerzijds kennen hun aanhangers goddelijk gezag toe aan hun eigen profeten, leraren en hun geschriften, anderzijds zijn deze godsdiensten ook gewoon historische fenomenen. Al kunnen we het ons moeilijk voorstellen, er is een tijd geweest dat ze er niet waren. Teruggaand in het verleden kunnen we in elk geval de momenten aanwijzen waarop de laatste twee loten aan de abramitische stam zijn gekomen. De plotselinge opkomst en snelle verspreiding van de islam vanaf omstreeks 610, het jaar waarin de profeet Mohammed zijn optreden begint, in streken waar het christendom reeds lang is gevestigd, is zo’n moment. De spectaculaire Arabische veroveringen – in minder dan tien jaar tijd werden Syrië, Palestina en Egypte voorgoed losgemaakt van het christelijke Byzantijnse rijk en onder moslimbestuur gebracht – zorgden aan beide kanten voor een sterke reactie en hebben op tijdgenoten een diepe indruk gemaakt. Voor de oostelijke provincies, waar het monofysitisme (de leer volgens welke er in de persoon van Christus niet twee afzonderlijke naturen zijn maar één unieke natuur) vele aanhangers had die zich moeilijk konden voegen naar het orthodoxe geloof zoals geproclameerd op het Concilie van Chalkedon, is de overgang naar de islam

{9}


misschien niet heel groot geweest, maar vast staat dat geleerden en eenvoudige gelovigen aangezet werden zichzelf te bezinnen op de eigen traditie en hierin ook de gelegenheid vonden om een nieuw zelfbewustzijn op te bouwen. Een van die geleerden was de monnik, theoloog en productieve schrijver Johannes van Damascus, die leefde in de tweede helft van de zevende en eerste helft van de achtste eeuw, en in de oosterse kerk door de eeuwen heen (de korte periode na zijn dood waarin hij in de ban gedaan werd buiten beschouwing gelaten) een grote autoriteit vertegenwoordigt. Hij wordt wel de laatste van de Griekse kerkvaders genoemd. Zijn grootste bekendheid dankt hij waarschijnlijk aan zijn stellingname in de strijd om de verering van iconen, die in de achtste eeuw ontbrandde. Aan deze kwestie wijdde hij, ter verdediging van de iconenverering, drie verhandelingen die voor de theologie van de iconen van beslissende invloed zijn geweest. Het christelijk dogma had toen zijn uitgekristalliseerde vorm inmiddels gekregen en was vastgelegd in solide formuleringen. De tijd van de grote concilies lag geruime tijd achter hem en in wat uiteindelijk zijn meest ambitieuze werk is geworden, geschreven omstreeks 742/43, tegen het einde van zijn leven, wilde hij een overzicht van de christelijke leer presenteren. Deze summa, getiteld de Bron van Kennis, geldt als het eerste systematisch-theologische werk van het christendom. Het is een omvangrijk drieluik (i. Dialectica – ii. De Haeresibus – iii. De Fide Orthodoxa), waarvan het middelste gedeelte (Over de ketterijen) in honderd hoofdstukken een overzicht geeft van bewegingen die afwijken van de orthodoxie, of ook helemaal buiten het christendom staan. In de openingszin van De haeresibus lezen we dat alle ketterijen ontstaan zijn vanuit vier hoofdcategorieën: bar-

{ 10 }


baren, Perzen, (heidense) Grieken, Joden. Het laatste en honderdste hoofdstuk is gewijd aan de islam, of in de woorden van de auteur, aan ‘de godsdienst van de Ismaëlieten’ en, anders dan alle vrij beknopte voorafgaande hoofdstukjes, is het niet alleen polemiserend maar ook historiserend van aard, informatief, en beslaat meerdere bladzijden. Plaats en omvang rechtvaardigen de conclusie dat het in het werk over de ketterijen een uitzonderingspositie inneemt, bedoeld om contemporaine christelijke lezers objectief voor te lichten over een niet meer weg te denken nieuwe religie. De schrijver wist waarover hij het had, opgegroeid als hij was in Damascus, het religieuze en politieke centrum van het nieuwe islamitische rijk, niet onbekend met het Arabisch en door bevoorrechte antecedenten in zeer goed contact staande met de hoogste kringen aan het hof. Hij behoorde tot de persoonlijke adviseurs van de kalief. We weten dat het onder het bewind van de eerste kaliefen (‘opvolgers’ van Mohammed) in de zevende eeuw betrekkelijk verdraagzaam toeging; in de nieuw veroverde gebieden konden christenen, joden en andere bevolkingsgroepen, in ruil voor het respecteren van sociale codes en belastingafdracht, in de wettelijke status van dhimmī (beschermelingen), rekenen op maatschappelijke én lijfelijke protectie en vrijheid van godsdienst. Kerken en synagogen behielden hun functie, en christenen en joden bleven, dankzij hun kennis en ervaring, hoge openbare ambten bekleden onder de nieuwe heersers. Het Grieks bleef lange tijd nog de officiële taal. In de eerste decennia van de achtste eeuw komt aan deze situatie tijdelijk een einde, wanneer onder invloed van rigoristische stromingen niet-moslims meer en meer worden geweerd uit het openbaar bestuur. Omstreeks 720

{ 11 }


besluit Johannes van Damascus zijn hoge positie op te geven, verlaat zijn vaderstad en trekt zich terug in het beroemde klooster van de H. Sabas (Mar Saba), niet ver van Jeruzalem, waar hij ook tot priester wordt gewijd. Het is op deze plaats dat hij zijn gehele imposante oeuvre tot een eenheid smeedt, proza en poëzie – ook als hymnendichter neemt hij in de oosterse kerk een voorname plaats in –, in studieuze afzondering levend en werkend tot aan zijn dood, omstreeks het midden van de achtste eeuw. Het klooster zou een centrum van Griekse cultuur en geleerdheid blijven, en de ideeën van de ‘laatste kerkvader’ bleven er zo sterk voortbestaan, dat Theodorus Abū Qurra (± 750-825), die een volle generatie later als jonge monnik in hetzelfde klooster een tijdlang verbleef en hem niet kan hebben gekend, zich ‘een leerling van Johannes van Damascus’ noemde: hij zag zijn werk als een voortzetting van dat van Johannes van Damascus. Ook hij heeft zich, maar dan in een actief leven als bisschop, beijverd voor de rechte leer en het ware geloof en in een serie korte polemische geschriften de christelijke leer verdedigd en afgezet tegen, onder meer, de islamitische godsdienst. Deze opuscula (‘kleine werken’) schreef hij afwisselend in het Syrisch, het Arabisch en het Grieks. De teksten die betrekking hebben op de islam zijn allemaal geschreven in het Grieks; ze zijn in deze uitgave opgenomen, met uitzondering van vier traktaatjes die de stof vormden voor en haast letterlijk terugkomen in de Disputatio Saraceni et christiani, een dialoog die is overgeleverd op naam van Johannes van Damascus maar waarvan men thans moet aannemen dat de oorspronkelijke auteur Theodorus Abū Qurra is. Intussen hebben Reinhold Glei en Adel-Th. Khoury laten zien dat de eindredactie van de opuscula het werk is geweest van een zekere Johannes Dia-

{ 12 }


konos, een leerling en bewonderaar van Abū Qurra. Het voorwoord van deze Byzantijnse redacteur vonden ze terug in het oudste handschrift van de opuscula, uit de elfde eeuw, en het is in de editie Glei / Khoury ook opgenomen. De auteurs betogen, met enige reserve, dat de genoemde redacteur ook verantwoordelijk is voor de Disputatio in zijn huidige vorm. Daarmee is helderheid gekomen in de gecompliceerde en veelbesproken vraag naar de authenticiteit van de in dit boek bijeengebrachte teksten, die in de overlevering al in een vroeg stadium allemaal op naam van Johannes van Damascus kwamen te staan. Thans geldt deze echter alleen met zekerheid als de auteur van het slothoofdstuk over de islam, De haeresibus 100. Het genre van theologische twistgesprekken of strijdgeschriften (vermeldenswaard is dat de oudste teksten in dit genre van christelijke auteurs afkomstig zijn), heeft nadien een lange en rijke geschiedenis gekend. Een zeer laat specimen kennen we van de hand van de Byzantijnse keizer Manuel ii Palaeologus (1391-1425), die een serie van zesentwintig Gesprekken met een moslim heeft nagelaten. Paus Benedictus xvi citeerde uit één ervan in zijn opzienbarende rede in Regensburg op 12 september 2006, waarin hij (eigenlijk niet anders dan Abū Qurra) wilde onderstrepen dat de rede en het geloof elkaar niet uitsluiten, integendeel, elkaar nodig hebben. Met de teksten die in dit boek voorliggen staan we helemaal aan het begin van die traditie, die van de intellectuele en vrijmoedige dialoog tussen christenen en moslims. Deze ideeënuitwisseling heeft altijd plaatsgehad op verschillende niveau’s en in verschillende gradaties van verdraagzaamheid. Tot de eerste grote christelijke woordvoerders in het beschaafde debat behoren ontegenzeglijk Johannes van Damascus en de in zijn voetsporen tredende Theodorus Abū Qurra.

{ 13 }


Beide auteurs hebben als christelijke theologen meerdere genres beoefend en over uiteenlopende onderwerpen geschreven. Zij voelden zich uitgedaagd door heterodoxe stromingen en waren geboeid door de nieuwe religie, maar stonden vooral trots en soeverein in hun eigen traditie. Hun strijdgeschriften over de islam plaatsen de twee grote godsdiensten tegenover elkaar. De teksten staan in het teken van de controverse en hebben een polemische en apologetische toon. Ze zijn echter ontstaan in een tijd waarin de betrekkingen tussen christenen en moslims eigenlijk niet onder grote spanning stonden: de controverse is een woordenstrijd en men zou verder gaand kunnen zeggen dat we hier ook te maken hebben met een controverse-theologie. De gesprekspartners zijn er niet op uit om elkaar optimaal te begrijpen en recht te doen. Dikwijls is er zelfs sprake van een bepaalde vertekening van het standpunt van de ander. Soms citeert de christen de Koran om dingen te bewijzen die de moslim er zeker niet in leest. Ook het omgekeerde komt voor. De aangevoerde argumenten dienen hier voornamelijk een polemisch belang. Dat is het grote verschil met de dialoog tussen de godsdiensten in onze tijd, waarin de vragen niet louter een tegenstander representeren, maar minstens gedeeltelijk ook eigen vragen zijn. Aan de andere kant lijdt onze tijd aan een vrijblijvendheid die in deze polemiek verfrissend achterwege blijft. De inzet is hoog: ‘tolerantie’ waarin alles bij voorbaat goed gevonden wordt is niet het gebezigde kader. Dat werkelijke tolerantie zowel het serieus nemen van de ander als het serieus nemen van de eigen geloofstraditie veronderstelt, is iets wat deze gesprekken in elk geval kunnen leren. Ze brengen de moderne lezer terug bij de bron, terug bij het punt waar het debat dat de huidige tijd beheerst is begonnen. Een enkele keer kunnen de dogmatische discussies ons

{ 14 }


inhoudelijk als minder urgent voorkomen. Wie de spitsvondige, sofistische theologische en filosofische redeneringen van AbĹŤ Qurra leest, kan zich voorstellen dat de eenvoud van de islamitische godsidee in die tijd een grote aantrekkingskracht heeft gehad. En de verfijning is ook weer niet overal aanwezig, om een ander aspect te noemen: opusculum 22 bijvoorbeeld is misschien niet de meest subtiele manier om de betekenis van het eucharistisch offer uit te leggen. Overtuigt zulke christelijke theologie eigenlijk wel, of stoot zij eerder af? Het is aan de lezer om daarover te oordelen. Maar ook als polemieken als deze vandaag de dag eerder interessant kunnen worden genoemd dan wervend, kan het kennisnemen van deze fascinerende, levendige en bijwijlen briljante gesprekken uit het verleden het historisch bewustzijn scherpen. En een grotere sensitiviteit voor die historische dimensie zal het in waarheid stellen van de vraag naar onze eigen identiteit alleen maar ten goede komen, misschien zelfs ons dichter kunnen brengen bij de memorabele woorden van patriarch Nikolaos i Mystikos (912-925), in zijn eerste brief aan Al-Muqtadir, de kalief in Bagdad: ‘Twee machten kent deze wereld, die van de Saracenen en die van de Romeinen, zij steken uit boven alle andere en schitteren als twee lichtende bakens aan het firmament. Om deze reden alleen moeten wij als broeders met elkaar omgaan en, ook al verschillen onze levens, gewoonten en godsdienst, geen vreemden blijven voor elkaar.’

2. Edities en vertalingen Voor de vertaling en presentatie van de Griekse teksten is gebruikt gemaakt van verschillende studies en edities. Een belangrijk overzichtswerk met uitvoerige discussie

{ 15 }


van het werk van onder meer Johannes van Damascus en Theodorus Abū Qurra werd in 1969 gepubliceerd door A.-Th. Khoury, Les Théologiens byzantins et l’Islam. Textes et auteurs (viiie-xiiie s.). Voor wat betreft De haeresibus en de Disputatio is de klassieke studie van Daniel Sahas (1972) nog altijd een van de beste inleidingen in het onderwerp. Dit boek bevat in aanhangsel de tekst uit de Patrologia Graeca van Migne, voorzien van een Engelse vertaling. De Griekse tekst voor deze uitgave in de reeks Ad Fontes is overgenomen uit de monumentale standaardeditie van Johannes van Damascus, bezorgd door P. Bonifatius Kotter O.S.B. (1981). Deze editie ligt ook aan de basis van de voortreffelijke, uitvoerig ingeleide (tweetalige) uitgave die Raymond Le Coz in 1992 van deze twee werken heeft verzorgd voor de reeks Sources chrétiennes (nr. 383). Voor de opuscula van Abū Qurra is Glei / Khoury gevolgd (1995), de enige moderne kritische editie, waarbij in navolging van deze tekstbezorgers de nummering aangehouden is van Migne, waar men nagenoeg alle Griekse opuscula – 43 in totaal – van Abū Qurra bijeen vindt in pg 97, col. 1461-1602 (opusculum 18 is opgenomen in pg 94, col. 1596-1598, eerste van de drie volumes die het werk van Johannes van Damascus bevatten). De volgorde van de teksten is die van Glei / Khoury, met uitzondering van het langere opusculum 3, dat in deze uitgave aan het eind is geplaatst. In het Nederlandse taalgebied heeft Johannes van Damascus een grotere bekendheid dan Theodorus Abū Qurra. Vrij recent verscheen een uitstekende vertaling van De haeresibus 100, ingeleid en geannoteerd, van de hand van P.W. van der Horst. Alle andere teksten in dit boek werden niet eerder in het Nederlands vertaald. Deze uitgave is opgezet als een drieluik, de drie delen tekst en vertaling worden afzonderlijk ingeleid en gepresenteerd: De haeresi-

{ 16 }


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.