een illustratie is van wat pesten teweeg kan brengen.’ – Friesch Dagblad
De succesvolle advocaat Paul Keijser wordt na een zakenreis op Schiphol opgewacht door een onbekende, die hem begeleidt naar Arnhem en uiteindelijk naar zijn oude lagere school.
Weerloos
‘Een spannend, surrealistisch verhaal dat
Overspoeld door jeugdherinneringen begint hij zich te zijn. Zijn verweer is vergeefs. Paul gaat de school binnen waar hij wordt geconfronteerd met zijn oud-klasgenoot Nico Davids, die hem aanklaagt wegens pesten. De zaak dient bij een tribunaal in de zesde klas. In de zes dagen die volgen worden Paul en zijn aanklager diepgaand verhoord door verschillende instanties. Zij maken een heftig proces door. De onderste steen moet bovenkomen. Berust de aanklacht rond pesten op fantasie of op werkelijkheid? Zijn er strafbare feiten gepleegd? Heeft een kind een geweten? Wat zijn de gevolgen van pesten? De confrontatie loopt uit op een waar gevecht met alle gevolgen van dien. Deze roman verscheen eerder onder de titel De binding.
ISBN 978 90 239 9347 6
NUR 301
uitgeverijmozaiek.nl
BC- Weerloos COMPLEET DEF.indd 1
9
789023 993476
DANIËLVAN DEN BOS
verzetten tegen wat een reis naar het verleden lijkt te
Weerloos DANIË L VAN DEN BOS MOZAÏEK | ROMAN
23-03-2010 10:02:50
Weerloos
Daniël van den Bos
Weerloos Deze roman speelt in 2000
Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer
Tweede druk 2010 Weerloos verscheen eerder onder de titel De binding Ontwerp omslag Studio Vrolijk, Margreet Kattouw ISBN 978 90 239 9347 6 NUR 301 © 2000 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. www.uitgeverijmozaiek.nl
INHOUD
Dag een; de zesde klas ‘HET TRIBUNAAL’ 1. De hemel 2. De stad 3. De school 4. De eed 5. De brief 6. De eis
7 9 25 29 40 45 50
Tweede dag; de vijfde klas ‘HET HISTORISCH-KRITISCH ONDERZOEK’ 7. De winnaar 8. De geschiedenis 9. De ontkenning 10. De zoon 11. De constructie 12. De verliezer
59 61 66 70 79 83 90
Derde dag; de vierde klas ‘HET MOREEL BERAAD’ 13. De droom 14. De opening 15. De pikorde 16. De deal 17. De gelijkenis 18. De slag
97 99 103 106 118 123 129
Vierde dag; de derde klas ‘HET INTAKEGESPREK’ 19. De lach 20. De meester 21. De helper
133 135 137 139
22. De binding 23. De zegen 24. De vader
147 154 158
Vijfde dag; de tweede klas ‘HET CONSULT’ 25. De moeder 26. De schaamte 27. De schade 28. De schuld 29. De zelfhaat 30. De rust
163 165 169 173 178 181 184
Zesde dag; de eerste klas ‘HET KINDERVERHOOR’ 31. De begrafenis 32. De munt 33. De sneeuw 34. De dood 35. De uitspraak 36. De rechtvaardige
187 189 193 199 202 207 210
Dag een; de zesde klas ‘HET TRIBUNAAL’
1. DE HEMEL
In het begin vlieg ik. Daarna word ik gevlogen. En aan het einde is er de afgang: de landing. Het opstijgen is het echte vliegen. Ik geniet van het even inhouden na het taxiën, de siddering die door het toestel vaart, de sprong naar voren, de agressieve, donderende snelheid, het overwinnen van de zwaartekracht. Ik beklim de hemel en laat de aarde onder me wegvallen. Wat niet mee kan komen, blijft achter. Stijgen is winnen en ik speel alleen maar om te winnen. Mijn leven lang in iedere situatie ben ik op weg naar de top. Volgens de informatie voor de reiziger is ‘omhoog’ de betekenis van de naam van de Israëlische luchtvaartmaatschappij EL AL. Als ik naar buiten kijk, zie ik de letters op de straalmotor onder de vleugel. Opwaarts naar hogere regionen, waar de jetset verblijft. Stijgen is leven. Dalen is verliezen. Knarsetandend toegeven, dat je er niet in slaagt boven te blijven. Wat mij van de Bijlmerramp het meest is bijgebleven is de mededeling van de piloot van de EL AL-Boeing: ‘… going down, going down ...’. Bij het opstijgen zit ik gekluisterd aan het venster, maar de daling negeer ik zoveel mogelijk door te werken of te lezen. De landing heeft iets oneindig treurigs. Ik zet het onmiddellijk van me af, maar de weerzin is iedere keer weer groot. Dalen is doodgaan. De kick van het vliegen is voorbij als de geplande vlieghoogte bereikt is. De veiligheidsgordels mogen los en er komt overbodige informatie van de gezagvoerder. Stewardessen haasten zich rond met drankjes of treffen voorbereidingen voor de maaltijd. Ik stel mij voor dat de bemanning in de cockpit koffie gaat drinken. Hangend tussen hemel en aarde zitten de meeste passagiers hun tijd uit. Ze laten zich vermaken met de een of andere slappe film. Ze vliegen niet. Zelfs als ze opstijgen, dalen ze. De planeet wordt bevolkt door mensen die niet leven. 9
Dat is ook het risico van de top. Niets lijkt mij een grotere afgang in het leven dan na het beklimmen van de Mount Everest op de top een kop koffie te drinken uit een thermoskannetje. Daarboven moet gewerkt worden. Ten eerste om daar te kunnen blijven en ten tweede – en dit is het belangrijkste – om die plek te benutten als springplank naar het volgende nog hogere niveau. Reden waarom ik de Mount Everest pas als hoogbejaarde zou willen beklimmen: hoger is er niet. Dus is het leven daarna zinloos. De dood is voor mij een neerstortend vliegtuig, een val van grote hoogte. Het liefst zou ik zelf vliegen. Net zoals ik graag zelf autorijd. Het gaat om het gevoel van macht, controle, grip hebben op wat er gebeurt. Terwijl de Boeing als een strijkijzer over de wolken glijdt, valt het zonlicht verblindend over me heen. Ik mompel in mezelf: ‘Er zij duisternis’ en ik trek de verduistering dicht. Er valt trouwens ook niets te zien. De aarde is toegedekt. Het raam is een leeg scherm. Te horen is slechts het sonore geluid van de straalmotoren, het zachte suizen van de luchtverversing en het gehuil van een kind een paar rijen verderop. Ik doe verwoede pogingen om door te werken. Tot de tussenlanding in Rome ging het prima: het grootste deel van de afspraken had ik toen al globaal uitgewerkt. In Athene heb ik vier dagen lang non-stop doorgewerkt, slapen niet meegerekend. Ook de maaltijden waren in het werkschema opgenomen. De onderhandelingen verliepen stroef, maar ik heb vrijwel ons hele eisenpakket erdoor gekregen. Er was geen tijd voor excursies deze keer. Dat vond ik prima: ik heb daar alles wat enigszins de moeite waard is toch al gezien. En vervolgens liep de thuisvlucht dood in Rome. Het vliegtuig had te lijden onder enige technische problemen en bleef uren aan de grond staan. Eerst mochten we er niet uit. Later werd ons meegedeeld dat de verkeersleiders op dat moment aan een staking begonnen en dat wij het toestel moesten verlaten en ons naar de aankomsthal begeven. De chaos daar was groot. Gesleep met bagage. Woedende en vloekende mensen. Zelfs af en toe een vechtpartij. Het duurde lang voor er informatie kwam. 10
Het laatste vliegtuig dat nog uit Rome mocht vertrekken was een EL AL-toestel dat via Israël naar Amsterdam zou vliegen. Ik heb dat maar genomen, omdat de eerste trein naar Amsterdam pas de volgende morgen zou vertrekken. Dat heb ik geweten! Je wordt door die Israëlische veiligheidsmensen als een crimineel verhoord. Verschillende keren had ik de neiging om te zeggen dat ik een vraag niet zou beantwoorden zonder overleg met mijn advocaat. Ik werd gemaand om voor een soort muziekstandaard te gaan staan, waarachter mijn ondervrager plaatsnam. Overal om mij heen gebeurde hetzelfde. De man was klein, maar wel stevig gebouwd, droeg een donker pak en had een wit overhemd aan waarvan de bovenste knoopjes openstonden. Onafgebroken keek hij mij aan. Zijn ogen boorden dwars door me heen op zoek naar verborgen gedachten en plannen. Hij zag eruit als een vleesgeworden leugendetector. ‘I am asking you a few things for security reasons. May I have your passport?’ Ik gaf het hem en hij controleerde de stempels. Er is een mooi visum van Syrië bij. ‘What were you doing in Syria in 1996?’ ‘Business.’ ‘What kind of business?’ ‘Law business.’ ‘Which people do you know there?’ ‘That’s confidential; I am not allowed to tell you.’ Hij pakte z’n walkietalkie en overlegde in rap Hebreeuws. Een collega dook op, die het paspoort meenam. De ondervrager zette de sessie voort. ‘What have you done in Athens?’ ‘I have worked there.’ ‘Are you a lawyer?’ ‘Yes.’ De collega keerde terug. Ze wisselden enige zinnen uit en mijn man hield mijn paspoort weer in zijn hand. Er stak een stuk papier uit dat hij pakte en las. 11
Met een lichtelijk triomfantelijke blik richtte hij zich weer tot mij, terwijl hij de lessenaar omvatte als een ervaren kanselredenaar. ‘Do you know Mr. Shehadeh Biladi?’ Dat is mijn Syrische partner als wij zaken hebben waarbij Syrische bedrijven of personen betrokken zijn. ‘Yes.’ Hij had verder genoeg aan het nagenieten van zijn ‘overwinning’: je hoeft ons eigenlijk niets te vertellen, want wij weten toch alles al. De volgende vraag. ‘Do you have contacts in Israël?’ ‘Yes.’ ‘Who?’ ‘Yasser Arafat.’ Dat kon hij niet waarderen. ‘You are not funny.’ Ik glimlachte en hij liet het verder zitten, omdat hij natuurlijk al wist dat ik in Israël geen contacten had. ‘Why are you going to Israël?’ ‘I don’t want to go to Israël at all.’ Hij glimlachte hautain. ‘Why don’t you wanna go to Israël?’ Ik wilde dit hele domme gesprek niet, maar zeker geen intimidatie. ‘I don’t like the country and I don’t like the people.’ ‘O no? What do you mean?’ ‘That’s none of your business. I have no choice. This is my last chance to escape from Rome. I am not visiting Israël. I will stay in the plane and fly to Amsterdam.’ ‘Is this your suitcase?’ ‘Yes.’ Hij tilde hem op en zette hem op een tafel. ‘Did you pack your suitcase yourself?’ ‘Yes, of course!’ ‘Is it possible that anyone can have put something in your suitcase without you knowing it?’ Geheel naar waarheid gaf ik antwoord, terwijl ik hem pesterig toelachte. 12
‘Yes.’ Hij nam onmiddellijk z’n walkietalkie weer ter hand en spoot er een paar volzinnen in. Snel kwam een andere medewerker naar ons toe, die de koffer meenam. Het verhoor ging verder. ‘Did anybody in Athens or here in Rome give you anything, a package or something like that?’ ‘Yes, a director of a lawfirm in Athens did.’ ‘What is his name?’ ‘Kostas Stephanopoulos.’ ‘What is his adress?’ ‘His firm is located at the Panepistemioustreet number 22.’ Zonder blikken of blozen keek hij mij doordringend aan en zei toen dat dat klopte. ‘Where is the package?’ ‘It is not a package.’ ‘What is it?’ Hij keek mij doordringend aan. Ik opende mijn Samsonite en nam er een fles Retsina uit en schoot in de lach. Mijn gevoel voor humor spoorde wederom niet met het zijne. ‘I do this in your best interest.’ Hij pakte ten derde male z’n walkietalkie en wisselde enige woorden met een collega. Daarna kwam de man met mijn koffer weer terug, die hij in zijn armen droeg. Hij had ’m niet dicht gekregen en er puilden aan alle kanten kleren uit. Nu werd ik kwaad: ik zag een mouw van een jasje er verkreukt uithangen. ‘I don’t accept this!’ Een brede glimlach trok over zijn gezicht van oor tot oor. ‘Okay sir, thank you for your cooperation. I wish you a pleasant flight.’ En hij beende weg naar een volgende prooi. Ik was een half uur bezig om de koffer opnieuw in te pakken. Na het inchecken zaten we nog geruime tijd voor de slurf te wachten. Het instappen verliep vrij vlot en reeds tijdens het opstijgen viel ik in slaap. 13
Ik droomde dat ik op de rug van een enorme ooievaar zat. Hij vloog door de deuropening mijn oude Talmaschool binnen. We suisden door de hal en via de trappen omhoog en de gang door tot in de vierde klas. De kinderen en de meester hadden op mij gewacht. ‘Ga maar gauw zitten.’ Ik stapte van de ooievaar af en nam mijn plaats bij het raam in. De meester greep zijn aanwijsstok en liet ons de elf provincies zien met hun hoofdsteden op de kaart van Nederland. Ik verveelde me kapot, want ik wist alles al. Nico stak zijn vinger op en vroeg of er niet twaalf provincies waren. Wij lachten hem schaterend uit: daar heb je hém weer! Toen ging de deur open en meester Poortrecht kwam binnen. Hij zei tegen de meester: ‘Uw vader is dood. Ga maar naar huis.’ De meester pakte z’n spullen en vloog weg op mijn ooievaar. Ik dacht nog: ‘Hé, hoe moet ik straks nou naar huis?’ Meester Poortrecht zei toen tegen ons: ‘Jullie gaan nu even stil iets voor jezelf doen. Ik kom zo terug.’ Toen hij weg was, pakte ik mijn gummetje en gooide het naar Arie, die het meteen doorgooide naar Leo. Leo naar Eddy. Eddy naar Nico. Daar had ik op gewacht. Ik stond op en riep naar hem: ‘Hierheen met dat gummetje!’ En toen gebeurde het: hij gooide het keihard naar mij en ik ging zitten. Boven mijn hoofd klonk glasgerinkel en het werd even doodstil. Nico stond met ontzette blik en open mond naar mij te staren. Midden in het gejoel kwam de hoofdmeester binnen. ‘Wat is dat hier? Wie heeft dat gedaan?’ Hij wees naar het kapotte raam. Wij keken allemaal naar Nico die daar maar stond. De meester keek hem strak aan en vroeg nog een keer: ‘Wie heeft dat gedaan?’ ‘Ik, meester.’ Nico begon hard te huilen. En toen moest ik zo lachen dat ik van mijn stoeltje viel. En ik bleef vallen. Steeds maar door. Ik voelde het vallen diep in mijn buik en ik wist het: nu val ik voor altijd door, de rest van mijn leven zal ik blijven vallen en Nico zal altijd blijven huilen. 14