Met bijdragen van Nelleke Bakker, Jeroen J.H. Dekker, John Exalto, Willem Frijhoff, George Harinck, W.J. op ’t Hof, Bernard Kruithof, Fred van Lieburg, Marjoke Rietveldvan Wingerden, Benjamin Roberts en Gerrit Schutte.
Steutel, De Ruyter en Miedema (red.) De gereformeerden en hun vormingsoffensief door de eeuwen heen
In de loop der eeuwen hebben de nodige predikanten, pedagogen, ziekentroosters, zendelingen en volksdichters zich ingezet om de gereformeerde leer te verspreiden en een gereformeerde levenswandel te bevorderen. En dat niet alleen onder jongeren en zogenaamde heidenen, maar ook onder de eigen geloofsgenoten. In dit boek staan de opvattingen en activiteiten van deze mensen centraal. De gereformeerden en hun vormingso¤ensief door de eeuwen heen gaat onder meer in op de denkbeelden van gereformeerde voormannen over seksuele opvoeding, en op de spirituele kinderbiografie, waarin een model van godzalig leven werd gerepresenteerd dat navolging verdiende. Andere onderwerpen zijn de pedagogische geschriften en onderwijsmiddelen die werden ingezet om de gereformeerde levensoriëntatie over te dragen, hier en in de overzeese gebieden en, breder, de ideeën van Abraham Kuyper over de gewenste omgang van het moederland met de koloniën.
De gereformeerden en hun vormingsoffensief door de eeuwen heen Onder redactie van Jan W. Steutel, Doret J. de Ruyter en Siebren Miedema
isbn 978 90 211 4247 0 | nur 849
www.uitgeverijmeinema.nl
De gereformeerden.indd 1
9 789021 142470
meinema
28-07-09 13:51
De gereformeerden en hun vormingsoffensief door de eeuwen heen Liber Amicorum voor Leendert F. Groenendijk
Redactie: Jan W. Steutel, Doret J. de Ruyter en Siebren Miedema
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
www.uitgeverijmeinema.nl Ontwerp omslag: Geert de Koning Illustratie omslag: Eerste pagina van het handschrift van Arnoudina van Slingelandt-van Beaumont over het leven en sterven van haar zoon Herbert. Bron: Hoge Raad van Adel, ’s-Gravenhage. ISBN 978 90 211 4247 0 NUR 849 © 2009 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
Redactionele inleiding
7
Gereformeerde pedagogen en dominees over de seksualiteit van vrouwen in de vroege 17de eeuw Benjamin Roberts
9
Een miskende calvinist: de religieuze opties van Bastiaen Jansz Krol, eerste kerkdienaar in Nieuw Nederland Willem Frijhoff
26
Woord en beeld: Jacob Cats’ succesvolle pedagogische cultuuroverdracht 47 Jeroen J.H. Dekker Voor edeler staat geschapen. Herbert van Slingelandt (1662-1674) Fred van Lieburg
66
De rechte saeyplaetsen der religie. Het onderwijs in de Molukken onder de VOC Gerrit Schutte
86
Het kind als missionaire akker Marjoke Rietveld-van Wingerden De meest onkerkelijke christen van Nederland: dominee Jan de Liefde en zijn evangelisch offensief Bernard Kruithof
106
124
5
Moeilijk opvoedbaar? Enkele opmerkingen over Abraham Kuyper en het ‘zwarte ras’ George Harinck Uw zoon zal leven, al ware hij ook gestorven. De lotgevallen van de gereformeerde kindheilige na 1800 John Exalto Eerlijk, open en nuchter: Jan Waterink en de seksuele opvoeding Nelleke Bakker
140
157
175
Geboeid door de van huis uit vertrouwde oude schrijvers. De betekenis van prof. dr. L.F. Groenendijk voor het gereformeerd piëtisme-onderzoek. Een serieus verhaal met een speels tintje 194 W.J. op ’t Hof Over de auteurs
6
221
Gereformeerde pedagogen en dominees over de seksualiteit van vrouwen in de vroege 17de eeuw Benjamin Roberts
Geloof het of niet, maar Grietje Reiniers – bekend als de eerste hoer van New York (Nieuw-Amsterdam) – was een pedagogisch voorbeeld voor meisjes en jonge vrouwen in de vroegmoderne tijd. Grietje wist waar de kindertjes vandaan kwamen. In de jaren dertig van de zeventiende eeuw deed in Nieuw-Amsterdam het verhaal de ronde dat Grietje was verwikkeld in een heftige woordenwisseling met matrozen aan boord van een vertrekkend schip. De matrozen riepen: ‘Hoer, Hoer! Twee pond bottershoer!’ En Grietje antwoordde door haar rok op te tillen, naar haar gat te wijzen en op haar billen te slaan. Zij schreeuwde: ‘Blaes my daer achterin’. Volgens een ander verhaal werd zij betrapt op een kamer van een herberg terwijl zij de penissen van drie soldaten op een bezemstok aan het afmeten was.1 De gerechtelijke archieven bewijzen dat in de vroege zeventiende eeuw vrouwen zoals Grietje geen onzichtbaar fenomeen waren in de Republiek en haar koloniën.2 Schemergebied In de recent verschenen studie Desire. A history of European sexuality argumenteert de Amerikaanse historica Anna Clark 1
A.J.F. van Laer, New York Historical Manuscripts (Baltimore, 1974), Deel I., 66-71, 102, 105-107, 120-121; Deel II., 26-29; M. Pye, The Drowning Room. The story of the first whore of New York (Londen, 1995). 2 L. van de Pol. Het Amsterdamse hoerendom. Prostitutie in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam, 1996).
9
dat vrouwen die hun seksualiteit niet onder stoelen of banken staken, zoals Grietje Reiniers, weliswaar een alledaags verschijnsel waren in de vroegmoderne tijd, maar toch vooral in tijden van economische en sociale onrust in het volle daglicht kwamen te staan. Volgens Clark speelt de seksuele lust van dit soort vrouwen in ‘normale tijden’ zich af in de twilight – een soort schemergebied waar hun lustgevoelens door de maatschappij worden getolereerd maar waar niet over gesproken en zeker niet over geschreven wordt.3 De seksuele opvoeding van jonge vrouwen daarentegen, vond plaats in het donker. Pedagogen en moralisten schreven wel over de seksuele opvoeding van jongens, maar waar het meisjes betrof viel er een doodse stilte. Dit hoofdstuk poogt aan de hand van het bekende opvoedkundige boekje Geestelycke Queeckerije (1621) van de Nadere Reformatie voorman Johannes de Swaef een antwoord te geven op de vraag waarom de seksuele opvoeding van jonge vrouwen in het duister gehuld bleef. Puberende jeugd Tijdens de economische groei in de eerste decennia van de zeventiende eeuw bleven de lustgevoelens van jonge mannen én vrouwen sowieso in veel opzichten in het schemerduister. Pas in de jaren 50 en 60 van die eeuw, toen economisch verval zijn intrede deed, ontstond er een golf van morele verontwaardiging over de losbandigheid van de jeugd in de Republiek. De slechte opvoeding van de jeugd werd gezien als weerspiegeling van de door haar rijkdom immoreel geworden samenleving van de Republiek. Deze beschuldigingen waren in wezen een verkapt verwijt aan het adres van de regenten en bestuurders van het land, omdat zij na de vrede van Munster in 1648 faalden om de Republiek in een tweede Israël om te toveren. Tachtig jaar vechten tegen de 3
10
A. Clark, Desire. A history of European sexuality (Londen/New York, 2008), 7-10.
katholieken had geen (officiële) protestantse staatskerk opgeleverd.4 Het verwijt van losbandigheid aan het adres van de jeugd was zeker niet onterecht, maar dezelfde buitensporigheid en promiscuïteit van de ongetrouwde jeugd bestond al in de eerste decennia van de zeventiende eeuw, zeker in grote havensteden, zoals Amsterdam met haar eb en vloed van VOC- en WIC-matrozen, maar evenzeer in andere steden van de Republiek waar veel immigranten woonden en sprake was van weinig sociale controle. Groeisteden zoals Leiden, Haarlem en Middelburg waren geen uitzondering waar het de losbandigheid onder de jeugd betrof en waar vrouwen uit nood soms de prostitutie ingingen. De jonge vrouwen die toestroomden uit de Duitse gebieden, de Scandinavische landen en de Zuidelijke Nederlanden tijdens de economische groeiperiode in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw, konden niet altijd rondkomen van hun magere loon als naaister of dienstmeid.5 Het bijverdienen in de nachtelijke uren was voor vele jonge dames een noodzakelijk kwaad en in universiteitssteden zoals Leiden en Groningen, met hun grote concentraties van mannen, was er altijd wel vraag naar.6 In de opvoedingsliteratuur uit deze periode is er een leemte waar het de seksuele opvoeding van meisjes aangaat. 4
L. Groenendijk, ‘De “vaderlijke kastijding” in het theocratisch-pedagogisch vertoog van de gereformeerden uit de tweede helft van de zeventiende eeuw’, Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs 1 (2000), 138-158; B. Roberts & L. Groenendijk, ‘Moral panic and Holland’s libertine youth of the 1650s and 1660s’, Journal of Family History 30 (2005), 327-346. 5 E. Kuijpers, Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17 eeeuws Amsterdam (Hilversum, 2005), 252-256. Dit werk betreft alleen immigranten in Amsterdam maar het is zeer aannemelijk dat dezelfde omstandigheden van toepassing waren voor immigrantenvrouwen in andere steden van de Republiek. 6 M. Wingens, ‘Jeugdige lichtzinnigheid en losbandigheid: Seksueel gedrag en seksuele beleving van studenten ten tijde van de Nederlandse Republiek’, in: G. Hekma, D. Kraakman & W. Melching (red.), Balans en perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Grensgeschillen in de seks. Bijdragen tot een culturele geschiedenis van de seksualiteit (Amsterdam/Atlanta, 1990), 8-23.
11
Wat betreft jonge mannen is het echter een heel ander verhaal. Dominees en pedagogen adviseerden jonge, ongetrouwde mannen hoe zij de periode vanaf de seksuele rijpheid (tegen het einde van de tienertijd) tot aan de leeftijd waarop men trouwde (rond 28 jaar) konden overbruggen. Onthouding werd als het beste antwoord beschouwd. Over andere mogelijkheden werd niet veel geschreven in pedagogische traktaten, uit angst dat dit jonge mannen op ideeën zou brengen.7 De periode van seksuele rijping en beginnende seksuele verlangens kan beschouwd worden als een van de meest cruciale opvoedingsmomenten voor zowel ouders als kinderen. Toch zweeg men hierover. Hoogstwaarschijnlijk zag De Swaef, die werkzaam was als schoolmeester in Middelburg, in en rond zijn klaslokaal de gevolgen van de economische groei. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw groeide die Zeeuwse stad van 20.000 naar 30.000 inwoners rond 1650, waarvan er veel uit de Zuidelijke Nederlanden kwamen.8 De nieuwkomers werden niet altijd met open armen ontvangen. De snelle groei van inwoners had grote gevolgen voor de sociale orde van de stad en dat was waarschijnlijk voor De Swaef de reden om in de Geestelycke Queeckerije jongens te waarschuwen voor ‘dronkenschap, gulzigheid, diefstal, dobbelen, kaarten, toneelspel, verkeerde omgang met meisjes, overspel’ – al deze dingen zouden de toch al aanzienlijke problematiek alleen maar groter maken. Maar hij repte met geen woord over hoe jongens met meisjes horen om te gaan, laat staan hoe de meisjes met de jongens moeten omgaan.9 7
B. Roberts, ‘Seksuele voorlichting – een gevaar voor jonge mannen in de Noordelijke Nederlanden in de eerste helft van de zeventiende eeuw?’, in: Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs (2007), 9-24. 8 J. de Vries & A.M. van der Woude, Nederland 1500-1815: De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam, 1995), 88; J. de Vries, European urbanization, 1500-1800 (Londen, 1984), appendix 1. 9 J. de Swaef, De Geestelycke Queeckerije (oorspr. 1621), 46.
12
De naar seks hunkerende vrouw Het is niet zo dat seksualiteit van vrouwen in de zeventiende eeuw een onbespreekbaar onderwerp was. Integendeel. Dat een jonge vrouw aan haar seksuele trekken moest komen was al in de zestiende eeuw een bekend thema in de literatuur. In Shakespeare’s Romeo en Juliet (ca. 1596) leed de 13-jarige Juliet Capulet aan ‘greensickness’ of morbus virgineus – de ziekte van jonge maagden die vaak voorkwam bij dochters van bemiddelde families. Meisjes met ‘greensickness’ of, zoals deze aandoening in het Nederlands genoemd werd, ‘bleekzuchtigheid’, voelden zich vaak zwakjes, leden aan hoofdpijn en hartkloppingen, en hadden eetstoornissen en amenorroe. Ze werden getroffen door melancholische buien en zagen er vaak bleek uit. De ziekte was een bekend fenomeen bij meisjes die in de beginfase van de puberteit zaten. Zij kregen schaamhaar, menstrueerden en, wat het meest gevaarlijk was, zij verlangden naar een man. Eén remedie was om het meisje te laten trouwen met een wellustige jongen (zodat zij aan haar trekken kon komen) en het andere uiterste middel was om de jonge dames volledig uit de buurt van mannen te houden.10 Trouwen was de enige echte oplossing, en zolang vrouwen niet getrouwd waren, konden zij een gevaar vormen voor de mannelijke jeugd. In Den spieghel der zedigheyt (1620) wees de gereformeerde Middelburgse dominee en groot voorman van de Nadere Reformatie Willem Teellinck (1579-1629) zijn gemeente op de gevaren van ongetrouwde vrouwen. Teellinck signaleerde een vorm van bleekzuchtigheid onder de jonge vrouwen in zijn Middelburgse gemeente en berispte hen voor hun onzedelijke kleding en pronk- en praalzucht. Volgens Teellinck droegen deze jonge dames de laatste mode uit Frankrijk die veel geld kostte en met veel frivoliteiten werd versierd. Teellinck vermaande de jonge dames soberder kleding te 10
U. Potter, ‘Greensickness in Romeo and Juliet: Considerations on a sixteenth-century disease of virgins’, in: K. Eisenbichler (red.), The premodern teenager. Youth in society 1150-1650 (Toronto, 2002), 271291.
13
dragen zonder uitgesneden decolletés. Hun ‘opene lobben’ wekten de vleselijke lusten van jonge mannen op en maakten de beheersing van hun behoeften nagenoeg onmogelijk. Op die manier werd een vrouw slechts beschouwd als een ‘Venus dier’.11 In de populaire Engelse literatuur in de vroege zeventiende eeuw was de frivool geklede jonge gezellin een bekend cliché. Zij droeg de meest modieuze kleding als zij naar de kerk ging – alwaar zij haar prooi zocht.12 De Swaef, die goed bevriend was met Teellinck, kende zijn ideeën over de onzedelijkheid van jonge dames en hun pronkzuchtige kleding. Teellinck, op zijn beurt, was bekend met De Swaefs vertaling van een traktaat van Lambertus Danaeus (1530-1595), die in 1617 onder de titel Tractaet van den eerlicken staet der christenen in hare cleedinghe was uitgegeven.13 In hetzelfde jaar dat De Swaef Geestelycke Queeckerije publiceerde, signaleerde de Engelse geleerde Robert Burton in The Anatomy of Melancholy (1621) de symptomen van de ziekte van maagden. Volgens Burton leden zij aan ‘perverse conceits and opinions, dejection of mind, much discontent, preposterous judgement. They are apt to loath, dislike, disdain, to be weary of every object, &c. each thing almost is tedious to them, they pine away, void of counsel, apt to weep and tremble, timorous, fearful, sad, and out of all hope of better fortunes’.14 In de Republiek werd het beeld van de naar seks hunkerende vrouw vaak teruggevonden in grappen en grollen.15 Deze ‘medische’ toestand komt ook voor als thema in de schilderkunst. In het satirische tafereel van Jan Steens Bezoek van de arts (1667-1670) wordt een zieke 11
W. Teellinck, Den spieghel der zedigheyt, Aen de gemeynte Christi binnen Middelburgh (Dordrecht, 1651 [oorspr. 1620]), 30-34. 12 A. Fletcher, Gender, sex & subordination in England 1500-1800 (New Haven/Londen, 1995), 50. 13 W.J. op ’t Hof, Willem Teellinck. Leven, geschriften en invloed (Kampen, 2008), 200-201. 14 R. Burton, The anatomy of melancholy (New York, 1927 [oorspr. 1621]), 354. 15 R. Dekker, Lachen in de gouden eeuw. Een geschiedenis van de Nederlandse humor (Amsterdam, 1997), 118-119.
14
jonge vrouw verbeeld. De arts die haar behandelt kan geen enkele kwaal vinden. Een man die achter de arts staat laat echter zien wat het probleem is. Hij houdt in de ene hand een langgerekte haring omhoog en heeft in de andere hand twee uien. Daarmee maakt Jan Steen duidelijk wat de jonge dame echt nodig heeft. Het enige dat de vrouw mankeert is dat zij niet aan de bevrediging van haar vleselijke behoeften toekomt.16 Het was echter niet de bedoeling dat vrouwen zich direct aan hun lustgevoelens zouden overgeven. De onderliggende boodschap was dat voor dit soort vrouwen een geschikte echtgenoot gevonden moest worden. In de publieke sfeer was de onbevredigde seksualiteit van jonge vrouwen niet alleen een reden tot zorg voor de meisjes zelf, maar evenzeer voor jonge mannen. Met andere woorden, de begeerte van ongetrouwde vrouwen bracht de beheersing van mannelijke seksualiteit in gevaar. Teellincks waarschuwing voor de seksualiteit van vrouwen paste in de zeventiende-eeuwse tweedeling tussen de private en publieke vrouw. In de privésfeer was de vrouw moeder en opvoedster, iemand die haar kinderen de eigen borst gaf en ervoor zorgde dat haar kinderen een morele en deugdzame opvoeding kregen. De moeder en echtgenote was ook de vrouw die haar seksualiteit binnen het domein van het huis hield. De publieke vrouw daarentegen was degene die haar seksualiteit in het openbaar toonde. Dat was de vrouw die zich te frivool kleedde, die met de mannen in de kroeg te veel dronk, losbandig was en van lichte zeden. En zij was de vrouw die jonge mannen verleidde en die men in het openbaar een hoer noemde.17 De vrouwen in Teellincks 16
M. Westermann, ‘How was Jan Steen funny? Strategies and functions of comic painting in the seventeenth century’, in: J. Bremmer & H. Roodenburg (red.), A cultural history of humour. From antiquity to the present day (Cambridge, 1997), 134-178. 17 S. Schama, The embarrassment of riches. An interpretation of Dutch culture in the golden age (Londen, 1988), Schama besteedt een heel hoofdstuk aan de dichotomie tussen de privé vrouw (thuis) en de publieke vrouw (wereld) zie hoofdstuk 6: ‘Housewives and hussies: Homeliness and Worldliness’, 375-480.
15
gemeente met hun ‘opene lobben’ grensden aan het terrein van de publieke vrouw en werden dan ook opgevoerd als slechte voorbeelden voor de jonge dames in zijn gemeente. De slechte vrouw uit het openbare leven speelde een belangrijke pedagogische rol in de seksuele opvoeding van meisjes. Volgens De Swaef moet de jeugd zich ‘voor ogen houden de voorbeelden van anderen, die zichzelf in grote narigheid en ellende hebben gestort, doordat ze ongebonden zich aan wellusten hebben overgegeven. Ook anderen moeten ten voorbeeld worden gesteld, die hun lusten hebben ingetoomd.’ Naar de mening van De Swaef zijn ‘de hoop op beloning en de vrees voor straf’ de twee belangrijkste elementen in de zedelijke opvoeding.18 De publieke schande die een goede familie te wachten stond bij een wulpse dochter kon in de vroegmoderne samenleving, waar eer en reputatie hoog in het vaandel stonden, veel sociale en economische schade aan familie en gezin aanrichten.19 Dezelfde losbandigheid, maar dan door een zoon ten toon gespreid, werd minder erg gevonden, als hij maar discreet handelde. Een periode van losbandigheid voor de mannelijke jeugd werd zelfs getolereerd, zolang het maar niet te bont werd. Dat was de dubbele moraal van de vroegmoderne tijd.20 Een mogelijke reden waarom De Swaef over de seksualiteit van jonge vrouwen zweeg kan ook gezocht worden in een andere richting, namelijk in de biologische kennis over voortplanting in de vroegmoderne tijd. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw wist men niet precies hoe kindertjes worden gemaakt, althans niet wat de biologische details 18
J. de Swaef, De Geestelycke Queeckerije (Utrecht, 1983 [oorspr. 1621]), 47. 19 L. van de Pol, ‘Prostitutie en de Amsterdamse burgerij: Eerbegrippen in een vroegmoderne stedelijke samenleving’, in: P. te Boekhorst e.a. (red.), Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1800. Een historisch perspectief (Meppel/Amsterdam/Heerlen, 1992), 179-218; L. Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam, 1997), 326-329. 20 B. Roberts, ‘Jacob Cats (1577-1660) en de adviesboeken voor de Nederlandse jeugd in de Gouden Eeuw’, in: Nehalennia 134 (2001), 1924.
16
betreft. Tot de tweede helft van de zeventiende eeuw waren alle denkbeelden over de natuurlijke wereld gebaseerd op de ideeën van de oude Grieken. Er vigeerden twee tegenstrijdige opvattingen over voortplanting. De eerste was gebaseerd op Hippocrates, die in de vijfde eeuw vóór Christus poneerde dat voortplanting een gevolg is van het samenkomen van twee soorten sperma, één van de man via ejaculatie en één van de vrouw via het bloed van haar menstruatie. Twee feiten stonden vast. Als een man bij het vrijen ejaculeert, zal een vrouw kort daarna ophouden met menstrueren. Een eeuw na Hippocrates kwam Aristoteles met de theorie dat bij alle zoogdieren voortplanting plaatsvindt wanneer het sperma van het mannetje met het menstruatiebloed van het vrouwtje wordt samengevoegd. Dat is het begin van het nieuwe leven. Het hart wordt als eerste gevormd in de baarmoeder, onmiddellijk na het copuleren. In tegenstelling tot Hippocrates geloofde Aristoteles dat het aandeel van de man en dat van de vrouw niet gelijkwaardig zijn. Alleen de man doneert sperma. Het stoffelijke deel van de foetus is de bijdrage van de vrouw terwijl het sperma van de man het embryo zijn lichamelijke vorm en gedaante geeft. In de tweede eeuw na Christus borduurde de Griekse medicus Galenus op de gedachten van Aristoteles voort. Maar in tegenstelling tot Aristoteles, en in overeenstemming met Hippocrates, verdedigde Galenus dat de vrouw een soort vrouwelijk sperma levert. Galenus geloofde niet dat het menstruatiebloed het vrouwelijk sperma is maar dat de vloeistoffen van de vrouw die tijdens haar orgasme vrijkomen verantwoordelijk zijn voor de bevruchting. Met andere woorden, de conceptie vindt plaats tijdens het vrijen als beide partners van een seksueel orgasme genieten. De gedachten van Galenus en Aristoteles domineerden de medische opvattingen gedurende bijna twee millennia tot aan de tweede helft van de zeventiende eeuw. Toen ontdekten Reinier de Graaf (1641-1673) en Jan Swammerdam (1637-1680) dat vrouwen geen sperma maar eitjes produceren. En Anthonie van Leeuwenhoek (1632-1723), die na het vrijen met zijn vrouw het sperma opschepte en onder de 17
lens van een microscoop deponeerde, kwam tot de ontdekking dat er talrijke levende dierlijke wezens in de vorm van palingen met een staartje in zwommen. Deze spermatozoa waren uiteindelijk in een race gewikkeld om het vrouwelijk eitje te bevruchten.21 Toen De Swaef Geestelycke Queeckerije schreef, werden de opvattingen over voortplanting van Galenus nog altijd aangehangen. De Swaef vertaalde de vrouwelijke seksualiteit naar de publieke sfeer, waarin de jonge vrouw verschijnt als een wellustig en bijzonder vruchtbaar wezen. Seksualiteit buiten het huwelijk kon gevaarlijke gevolgen hebben voor maagden. Jonge vrouwen zijn immers erg vruchtbaar en kunnen gemakkelijk zwanger worden als zij zich aan hun begeerten overgeven. Het is geen wonder dat dominees en pedagogen maagden waarschuwden. Via zedelijke middelen werd de seksualiteit van vrouwen in goede banen geleid. In een periode zonder betrouwbare anticonceptiemiddelen, met syfilis en andere geslachtsziektes, was dat bepaald geen slechte strategie. Het huwelijk was de meest gezonde haven voor de seksualiteit van de vrouw. Losbandige vrouwen (en mannen) hadden een grote kans om syfilis op te lopen – een geslachtsziekte die net zo bedreigend was voor de volksgezondheid in de zeventiende eeuw als aids dat werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw.22 Ook economisch en sociaal gezien werd het huwelijk in de vroegmoderne tijd gezien als de meest veilige haven voor de seksualiteit van vrouwen. Buitenechtelijke kinderen werden beschouwd als een financiële last voor de moeder. En als een moeder niet zelf voor haar kinderen kon zorgen, werden zij in een weeshuis geplaatst en daarmee een zorg voor de stad of de kerk. 23 21
M. Cobb, Generation: The seventeenth-century scientists who unraveled the secrets of sex, life, and growth (New York, 2006), 14-17, 202-206. 22 J. Henderson & R. French, The great pox. The French disease in Renaissance Europe (New Haven/Londen, 1997), 204-212. 23 S. Groenveld, ‘De Republiek der Verenigde Nederlanden en haar wezen, ca. 1572-1795’, in: J. Dane (red.), Wezen & boefjes. Zes eeuwen zorg in wees- en kinderhuizen (Hilversum, 1997), 58-69.
18
Gender-kwestie De meest waarschijnlijke reden waarom De Swaef niet over de seksuele opvoeding van meisjes schreef is dat het hier ging om een gender-kwestie. In de taakverdeling tussen de seksen was de seksuele opvoeding een verantwoordelijkheid van moeders (vrouwen) en niet van mannen. Net zoals de vrouwelijke seksualiteit werd ook de seksuele opvoeding van meisjes tot het privĂŠdomein van vrouwen gerekend. In de vertrouwde omgeving van het gezin werd een meisje seksueel opgevoed door haar moeder of, wanneer zij geen moeder had, door een naast vrouwelijk familielid. In het zeventiende-eeuwse gezin werd de opvoeding van dochters de verantwoordelijkheid van de moeder. Terwijl de vroegmoderne vader zich wel met de cognitieve opvoeding van zijn dochter bemoeide, zorgde de moeder voor de rest van haar opvoeding. Sowieso zorgde zij voor de lichamelijke opvoeding van haar dochters, maar ook zag zij het als haar taak om haar dochters een degelijke morele en zedelijke opvoeding te geven.24 Dat verklaart waarom pedagogen als De Swaef niets schrijven over de zedelijke opvoeding van meisjes. Indien De Swaef dat wel had gedaan, dan had hij de onzichtbare maar wel voelbare grenzen tussen het domein van mannen en dat van vrouwen overtreden. Anders dan de pedagogische adviezen van De Swaef, die deel uitmaakten van de schriftelijke cultuur, was de seksuele opvoeding van meisjes onderdeel van de orale cultuur van vrouwen. Het was een mondelinge cultuur waarin generaties van moeders hun dochters informeerden over het functioneren van het vrouwelijke lichaam, van de menstruatie tot en met het krijgen van kinderen. In deze soms geheimzinnige vrouwelijke sfeer passen geen pedagogische traktaten, geschriften of andere voorlichtingsboeken. De seksuele opvoeding van meisjes door hun moeder begon vanaf de 24
B.B. Roberts, Through the keyhole. Dutch child-rearing practices in the 17th and 18th century. Three urban elite families (Hilversum, 1998), 117122.
19
menarche, de eerste menstruatie. De menarche was de drempel die voor jonge vrouwen de overgang vormde van kind-zijn naar volwassenheid. Vanaf dat moment werden jonge vrouwen onderwezen in de praktische kanten van het omgaan met hun maandelijkse menstruatiecyclus. Daarbij is het aannemelijk dat moeders hun dochters informeerden over allerlei trucjes om zwangerschap te voorkomen, over abortus, over geslachtsziektes, enzovoort. In de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd werd de kennis en macht van vrouwen over vruchtbaarheid en de opvoeding van dochters zowel erkend als gevreesd.25 Dat de seksuele opvoeding van meisjes tot het domein van vrouwen en moeders hoorde, wordt duidelijk gemaakt door Jacob Cats (1577-1660). Cats was goed bevriend met de Nadere Reformatie voorman Willem Teellinck, van wie hij een persoonlijke exemplaar van Den spieghel der zedicheyt kreeg, en ook met Johannes de Swaef, die huisonderwijs aan zijn kinderen gaf.26 Cats kende het werk van De Swaef en had waarschijnlijk zijn kinderen letterlijk volgens De Swaefs boekje opgevoed. In tegenstelling tot De Swaefs Geestelycke Queeckerlijcke, behandelde Cats in zijn Spiegel van de Oude en Nieuwe Tijd (1632) de publieke kant van de seksualiteit van jonge dames. In het hoofdstuk met de titel Bedenckelijcke gevallen voor de Jonckheyt staat een reeks voorbeelden waarmee jonge mannen en vrouwen moreel getest kunnen worden. In een van deze voorbeelden maakt Cats duidelijk dat de seksuele opvoeding van meisjes dé verantwoordelijkheid van moeders is. In het embleem zien we een moeder en dochter die naast elkaar staan voor een open haard met een flink vuur. De 25
T. Brandenbarg, ‘De moeder- en maagschapcultus in de Nederlanden omstreeks 1500. De Anna-devotie als symptoom van veranderende opvattingen over huwelijk en gezin’, in: H. Peeters e.a. (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. Liefde, huwelijk en opvoeding in Nederland (Nijmegen, 1988), 99-139. 26 W.J. op ’t Hof, Willem Teellinck. Leven, geschriften en invloed (Kampen, 2008), 199-201.
20
jongedame vraagt haar moeder of zij naar een boerenfeest mag waar ook een paar jonge mannen zullen zijn. De moeder geeft ‘nee’ als antwoord, en licht toe waarom dat geen goed idee is voor een jonge maagd zoals haar dochter: ‘Neen kint, dit spel en dient u niet, Want malle vreugd baert verdriet, Ick heb dit eertijts meer gesien, Ick weet al watter kan geschien, Ick weet wat vryheit datmen nam, Wanneer het heck was van den dam’. De moeder legt uit dat zij al te goed boerenfeestjes kent waar de jeugd de hele nacht doorfeest en zich te buiten gaat: ‘Men maeckter licht een mengel-bedt, Dat is geseyt, een maegden-net, Daer licht een duyve sonder gal, Haer beste veeren laten sal’. De boodschap is duidelijk: jonge dames zullen worden verleid en belanden in een ‘mengel-bed’ (ook bekend als een ‘kermisbed’) waar zij hun ‘beste veren’ of maagdelijkheid zullen verliezen.27 Er kan echter nog een andere reden zijn waarom De Swaef de seksualiteit van vrouwen – althans de publieke variant daarvan – niet aansneed. De Swaef publiceerde het werk in 1621 toen hij 27 jaar oud was. Hij was werkzaam als schoolmeester en wilde kinderen niet alleen ‘goede konsten’ maar ook ‘goede zeden’ leren. Hij werd in 1611 of 1613 lid van het schoolmeestersgilde. Zijn broer Samuel was ook schoolmeester, evenals zijn zusters Abigail en Susanna de Swaef. Onderwijzen zat zijn familie in het bloed evenals preken. Zijn grootvader van moederskant was de predikant Michiel Panneel, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.28 Voordat De Swaef Geestelycke Queeckerije schreef was hij op 22-jarige leeftijd in 1616 met Geertruid Cornels getrouwd. Zij stierf kort daarna. In 1619 trouwde hij voor de tweede keer met Anna Jans de Hondt, vermoedelijk de zus van Petrus Hondius.29 Het is niet zeker maar tegen de tijd dat 27
J. Cats, Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt (Den Haag, 1632), 115116. 28 L. Groenendijk, ‘Johannes de Swaef (1594-1653)’, in: T. Brienen e.a. (red.), Figuren en thema’s van de Nadere Reformatie (Kampen, 1990), 11-19. 29 De Swaef trouwde voor een derde keer in 1640 met Anna Hildernis. P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en in de eerste helft der zeventiende eeuw (Amsterdam, 1943), 341, 406, 408, 424-426, 431.
21
Geestelycke Queeckerije verscheen, had De Swaef een dochtertje van vermoedelijk niet ouder dan vier of vijf jaar oud. In 1621 had De Swaef dus waarschijnlijk weinig of geen ervaring als opvoeder van adolescente meisjes. Voor Cats was dat een ander verhaal. Toen Cats in 1632 Spiegel schreef, had de 55-jarige vader redelijk wat ervaring met het opvoeden van jonge vrouwen. Van de zeven kinderen geboren in het gezin Cats overleefden slechts twee dochters de kindertijd, Anna, geboren in 1609, en Elisabeth, geboren in 1618. Tegen de tijd dat de eerste druk van Spiegel werd uitgegeven, was de oudste dochter Anna in 1630 in het huwelijk getreden met Cornelis van Aerssen. Zijn jongste dochter, Elisabeth, zou vier jaar later, in 1636, op 18-jarige leeftijd met de 44 jaar oude Cornelis Musch trouwen.30 Bewaking van de seksualiteit Met uitzondering van deze verwijzing naar de rol van de moeder als seksuele opvoeder binnen de huiselijke kring, is de kern van het advies dat Cats in Spiegel geeft gericht op de publieke seksualiteit van vrouwen. Jonge maagden worden gewaarschuwd om hun maagdelijkheid te bewaken. In het hoofdstuk Eerlijcke Vryagie, waarin hij jonge mannen en vrouwen over het vrijen adviseert, wordt de maagdelijkheid van een vrouw met peren vergeleken: ‘Wat peer, of ander vrucht, is nut te zijn gegeten; Die neme dit gemerck: Het freuyt dat niet en kraeckt. Dat houdt men int gemeen dat alle monden smaeckt’. Vanzelfsprekend was het niet Cats’ bedoeling dat deze vrucht wordt genuttigd voordat de juiste tegenpartij wordt gevonden. Hij raadde jonge dames aan hun maagdelijkheid te bewaken: ‘Wel let dan, echte vrou, en alle jonge dieren, Hoe teer u wesen zy, en hoe het is te vieren, Denckt hoe ghy trachten moet om niet te zijn bevleckt, Nadien u deugden selfs zijn nut te zijn bedeckt’.31 30
D. ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats (Den Haag, 1979), 28-29. 31 Cats, Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt, 68-69.
22
Het emblema met de titel ‘Een open pot, of een open kuyl, Daer in steeckt licht een hont sijn muyl’ is bijna freudiaans. De waarschuwing voor jonge dames kan niet explicieter zijn. Ze worden gemaand om hun maagdelijkheid te bewaken. Een dienstmeid wordt uitgescholden door de vrouw des huizes omdat ze niet oplet op een pot boven het vuur. Inmiddels heeft een hond de pot omgekieperd en heeft tot zijn genoegen zijn muil diep in de pot gestoken. Voor de jonge lezeres is de boodschap duidelijk. Het is eigenlijk een raadsel voor een gesprek tussen moeder en dochter: ‘Een open pot, een open beurs, Een open deur, een open keurs, Een open mont, een open kist, Daer wort gemeenlick yet gemist’.32 In de daarop volgende emblemata is het kwaad al geschied. Ter illustratie van zijn boodschap gebruikt Cats een Franse vrijster die roept: ‘Och! hoe ben ick nu bekladt, Van te drillen door de stadt; Och! hoe ben ick nu begaet, Van te loopen achter straet; Och! hoe ben ick nu gestelt, Van te spelen in het velt’. Het gebruik van een Franse vrijster als voorbeeld is geen toeval. Onder grand tour reizigers waren Franse vrouwen bekend om hun lichte zeden. In dit emblema is de jonge dame haar maagdelijkheid kwijtgeraakt en weet zij zich geen raad hoe zij haar goede, morele reputatie kan herstellen.33 In het hoofdstuk Dertele ende om haer dertelheyts wille onteerde vrijsters behandelt Cats voorbeelden van vrouwen die hun eer al zijn kwijtgeraakt. De jonge vrouw in het embleem ‘De kanne gaet soo lange te water, totse eens breeckt’ is geen maagd meer nadat zij lang zorgvuldig is geweest: ‘Hier water in geput, hier water in gedragen, Hier water in gepompt, en weder uyt gedaen. En tot op heden toe, soo isset wel gegaen’. In andere woorden, dit meisje weet hoe zij met jongens om moet gaan. Misschien is zij zelfs seksueel actief geweest en wist zij zwangerschap te voorkomen. Maar op een dag gaat het mis. Er waren ruwe gasten uit een ander dorp en daarmee was het meisje minder oplettend. Een ‘on32 33
Ibid., 104-105. Ibid., 108-109.
23
besusyde’ jongen kwam op haar af en is op haar gesprongen. ‘Die stoot te bijster hart, soo dat mijn kruycke leeckte, Die stoot noch andermael so dat mijn kruycke breeckt’. Hier wordt haar maagdelijkheid vergeleken met de breekbaarheid van een kruik. De jonge dame is zwanger geworden. Zij weet dat dit een grote schande is en kan nergens en naar niemand heen. Zij schaamt zich om het haar moeder te moeten vertellen en moet vluchten zodat haar familie zich hier niet voor hoeft te schamen.34 In de volgende hoofdstukken in Spiegel behandelt Cats voornamelijk hoeren en hun eigenschappen. In een embleem neemt Cats het op voor een jonge hoer die tot het inzicht komt het verkeerde pad te hebben bewandeld. ‘Ick was een lieve maeght, van yeder een gepresen, Hoewel had ick en vrou en moeder konnen wesen! Hoewel had ick gedient omtrent het echte bedt! Nu ben ick maer een sloor, een slons, een rechte slet, Een grouwel in de stadt, Ick hebbe slimme gasten, De borsten mijner jeught oneerlijck laten tasten’. Dan volgt een duidelijke pedagogische boodschap voor jonge vrouwen. Ineens richt de hoer haar woorden tot de lezers die nog maagd zijn: ‘Nu Maegden hoort een woort, ick moet de jeugdt vermanen Met druck, met herten-leet, met uyt-gestorte tranen, Ter eeren van de trou, Och weest my noyt soo geck. Het gout van uwe jeught te leggen inden dreck.’35 Conclusie In de vroegmoderne tijd was het publieke domein voornamelijk drek en daar hoorde de seksualiteit van vrouwen niet thuis. Het feit dat De Swaef niets over de seksuele opvoeding van meisjes schreef in zijn bekende Geestelycke Queeckerije, kwam omdat dit onderwerp een gender-kwestie is. De seksuele opvoeding van meisjes werd gesitueerd in het privé34 35
24
Ibid., 120-121. Ibid., 143-145.
domein van het gezin binnen de orale cultuur van moeders en vrouwen. Volgens mannelijke pedagogen en moralisten waren vrouwen van lichte zeden, zoals Grietje Reiniers uit Nieuw-Amsterdam, een pedagogisch voorbeeld voor jonge vrouwen. Voorbeelden van vrouwen die hun seksualiteit in het openbaar toonden waren bedoeld om jonge vrouwen duidelijk te maken hoe het niet moest en hoe zij hun reputatie konden verkwanselen. In feite had de Reformatie van de zestiende eeuw de vrouwen die in kloosters zaten bevrijd van hun seksloos en celibatair leven. Maar het waren de mannen van de Nadere Reformatie, De Swaef en Teellinck, en ook hun vrienden zoals Cats, die hun seksualiteit een veilige lichamelijke, economische, sociale en morele plek wilden geven.
25