Aart Mak is als predikant verbonden aan de stichting Kerk Zonder Grenzen te Bloemendaal. Anne van der Meiden is theoloog, communicatiewetenschapper en publicist.
www.uitgeverijmeinema.nl
9
789021 142340
Eigenhandig Bewaren wat je beweegt
AART MAK EN ANNE VAN DER MEIDEN
MEINEMA
NUR978-9021142340 708;728 ISBN
AART MAK EN
Een inspirerend boek over kleine en grote documenten waarin een mens zijn dierbaarste persoonlijke gedachten bewaart en zijn bijeengeraapte ingevingen, boodschappen en verwachtingen noteert.
Eigenhandig
In alle tijden hebben mensen eigenhandig notities gemaakt van wat hen raakte. Middeleeuwse kloosterlingen noteerden datgene wat ze ‘opraapten’ uit de mond van leermeesters bijvoorbeeld in een rapiarium. Maar ook buiten de kloosters verzamelden en verzamelen mensen ingevingen: spirituele kapstokken, kreten om hulp, protesten, klachten en lofzangen. In dit boek zoeken Aart Mak en Anne van der Meiden in de vorm van een verzameling columns een antwoord op de vraag waarom het zo belangrijk is om eigenhandig vast te leggen wat je dierbaar is, wat je vormt en troost. Hoe werkt dat dan en bovendien: hoe doe je dat?
ANNE VAN DER MEIDEN
Bewaren wat je beweegt
MEINEMA
Aart Mak en Anne van der Meiden
Eigenhandig Bewaren wat je beweegt
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
www.uitgeverijmeinema.nl Ontwerp omslag: Marion Rosendahl ISBN 978 90 211 4234 0 NUR 708; 728 Š 2009 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieÍn, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
Inleiding
7
HET VERSCHIJNSEL Het rapiarium De navolging Een samenraapsel De wonderen in de communicatiegeschiedenis Bene scripsi Pastorale rapiaria Het bedrog van Haarlem Rapiaria-communicatie God als ‘boekhouder’ Mijn rapiarium van God Hemels schrift Belijdenissen (over Augustinus) Het rapiarium van Pascal Rapiaria in oorlogstijd Rapiaria: getrouwe getuigen? Leeshonger Geheime boodschappen Krantenknipsels en kassabonnen De zwarte doos
5
11 13 18 23 29 34 38 44 48 52 57 60 64 68 74 78 81 85 89 93
NOTITIES Op de vleugels van de wind De kerk als postkantoor en nieuwsverstrekker De brieven van de Parakleet De kladbriefjes van Den Uyl Geschreven gebeden De Bijbel als rapiarium in een concentratiekamp Aanrakingen op een paal en een steen Een rapiarium als kwitantie Van muurkast tot woordenboek: het rapiarium van Dijkhuis Nota bene Wit op zwart of andersom Dicht op de huid De droom als spiegel van jezelf Wie ben ik? De plattegrond van je leven Ziekte als noodzakelijk oponthoud Motto’s en lijfspreuken Versteend schrift Het briefje in de kribbe Ten slotte: maak uw eigen rapiarium
6
97 99 102 106 108 110 113 115 118 123 126 130 133 137 141 145 149 153 157 161 163
HET VERSCHIJNSEL
Het rapiarium
Toen de 14e eeuw voor driekwart was gevorderd en in de laars van Europa (het huidige ItaliĂŤ) de met elkaar bevriende Francesco Petrarca en Giovanni Boccaccio kort na elkaar stierven, was er in het noordwestelijk gelegen IJsselgebied Geert Grote. Grote, geboren in 1340, zoon van de burgemeester van Deventer maar vooral overtuigd zoon van de wereldwijde katholieke moederkerk, wilde terug naar de oorsprong en daarover preekte hij. Het ideaal dat hem bezielde, was de gemeenschap der eerste christenen zoals die in het bijbelboek Handelingen wordt beschreven. Daar gaat het over mensen die alles gemeenschappelijk hadden en dagelijks bijeenkwamen voor hun religieuze en sociale plichten. Degene die grote invloed op Grote uitoefende, was de mysticus Jan van Ruusbroec. Van Ruusbroec (geboren in 1293) was iemand die op zijn tijdgenoten een onuitwisbare indruk maakte. Hij ervaarde de aanwezigheid van God en kon wat hem geĂŻnspireerd werd meegedeeld ook nog uitleggen aan anderen. Geert Grote zelf was geen mysticus. Zijn gaven waren eerder de ernst en de discipline waarmee hij zijn roeping aanvaardde. Na een leven van enige rijkdom en eerzucht besloot hij na een ernstige ziekte een ascetisch leven te gaan leiden bij de Kartuizers van Monnikhuizen bij Arnhem. Na een aantal jaren daar te hebben verbleven, werd hij in Utrecht tot 13
diaken gewijd en begon hij rond te reizen door de noordelijke Nederlanden met zijn boetepreken. Er waren overigens genoeg mensen om vermanend toe te spreken: getrouwde priesters, corrupte prelaten en zelfs monniken met enig wereldlijk bezit. Grote was een gevoelig mens. Hij voelde de onrust over de roerige tijden en het kerkelijke verval in zijn dagen goed aan. Er was bovendien het schisma, waardoor er één paus in Avignon en één in Rome zetelde. Het dreef Grote tot de overtuiging dat er een innerlijke hervorming moest plaatsvinden. Hij ontwikkelde een programma waarin mensen weer net als de eerste discipelen navolgers van Christus konden worden. Daartoe hervormde hij het onderwijs, samen met zijn vriend Johan Cele, en stichtte hij zelfs een beweging: die van de Moderne Devotie. De term devotie is veelzeggend. Het gaat om de toewijding die van binnenuit komt. Het ging Grote om de mens die naar binnen wil kijken en daar zichzelf en de knellende banden van de wereld wil verliezen om opnieuw gehecht te worden aan Christus. En omdat mensen, zoals de eerste christenen in het boek Handelingen, samen moeten komen en elkaar dienen te vormen en te steunen, stichtte Geert Grote her en der nieuwe leefgemeenschappen. Zijn gedachte was dat het zieke lichaam van de kerk alleen genezen kon worden door gezonde cellen te implanteren. In 1374 stelde Grote zijn ouderlijk huis in Deventer ter beschikking aan een groep vrouwen die een religieus leven ging leiden. In de veertig daaropvolgende jaren ontstonden er twintig vergelijkbare leefgemeenschappen in Deventer, Zwolle en andere Nederlandse en Duitse steden. Het interessante van deze vernieuwende beweging is haar aandacht voor het geschreven woord. Geert Grote, dankzij Van Ruusbroec en anderen wars geworden van allerlei geleerd vertoon, besefte dat het eenvoudige lezen en 14
herlezen voor elk toegewijd levend mens dagelijks voedsel moest worden. Het boek was in deze tijd nog handgeschreven en vaak uiterst fraai met de hand gekopieerd – het was zelfs nog voor de periode van de incunabelen en de uitvinding van de boekdrukkunst met loden letters – en ging een grote rol spelen in de gemeenschappen van de Moderne Devoten. Dat gebeurde op twee manieren. Allereerst door wat de collatie werd genoemd. Dat was de ‘samenbrenging’, het opbouwende gesprek, het gesprek waarvan je geestelijk wijzer werd. In de kringen van ‘het gemeene leven’ werd dit gesprek doorgaans gevoerd rond een bijbeltekst en hoe deze tekst tot opbouw van de enkeling en van de gemeenschap kon dienen. Daarnaast was er het rapiarium. Het woord, ‘samenraapsel’, duidt op de gewoonte om wat gelezen werd en wat er bij gedacht werd, vast te leggen. Ook gesprekken die men had met anderen, bijvoorbeeld de hierboven genoemde collatie, leverden soms een enkele zin of redenering op die men wilde bewaren. Ook bij het voorgeschreven dagelijkse lezen van de heilige Schrift stuitte de lezer soms op een passage die een nieuw licht wierp op een situatie of als een steen het stille water van de vijver van de ziel beroerde. Ook dat werd dan vastgelegd in zo’n rapiarium. Grote was zowel origineel als een kind van zijn tijd. Hij meende dat schrijven de beste manier van lezen was – een gewoonte die nog steeds door talloze mensen wordt beoefend die iets in zich moeten opnemen. Tegelijk veronderstelde hij dat een gedisciplineerde omgang met teksten, waarbij sommige teksten uitentreuren werden gekopieerd, de meest probate manier was om de duivel op een afstand te houden. Een rapiarium was strikt persoonlijk. In de loop der jaren verzamelden mensen allerlei aantekeningen, schriftwoor15
den, belangrijke inzichten en bondige samenvattingen van gehoorde preken, maar ook teksten van kerkvaders en soms van filosofen uit de klassieke oudheid. Dit alles om te lezen en te herlezen. Het ging overigens in deze laatmiddeleeuwse beweging niet om het vergaren van zo veel mogelijk kennis. Het was uitdrukkelijk de bedoeling om op deze wijze Christus na te volgen. Ook het meest beroemde werk uit die tijd, De navolging van Christus (waarover later meer), ontstond door een grondige redactie van allerlei bijeengeraapte teksten en gedachten. Het ging dan vooral om het zich bewust worden van wat deugdzaam is en van wat als ondeugdzaam afgewezen moet worden. Uiteindelijk ging het ook weer niet om de geschreven woorden maar om het handelen, de daden van de gelovige mens. Tijdens het werk in de kloostertuin of gedurende de verzorging van zieken hadden de devoten altijd hun rapiarium bij zich, om teksten te herlezen, een soort van herkauwen. Het boek ging voortdurend mee op reis en de reis zorgde tegelijk weer voor een zich aanvullend boek. Deze bijna sacramentele waarde van het boek is achteraf indrukwekkend te noemen. Het heeft er zeker toe bijgedragen dat het latere Nederlandse protestantisme (16e eeuw), waarin het boek zo’n grote rol speelde, al in bouwrijpe grond viel. Geert Grote zelf zorgde overigens voor een Getijdenboek. Het was een soort gebedenboek voor gewone mensen, overgenomen en afgeleid van de officieel kerkelijke, in alle kloosters acht keer per etmaal gebeden getijden. Het Getijdenboek is veruit het meest populaire religieuze boek van de late middeleeuwen geweest. Vermeld zij ten slotte nog dat een rapiarium een enkele keer meeging met het dode lichaam van de eigenaar in het graf. Het rapiarium was immers een uiterst intieme, persoonlijke weergave geworden van de levens- en leerweg 16
van een enkel mens die met vallen en opstaan getracht had Christus na te volgen. Dat een rapiarium lang niet altijd mee het graf in ging, vertelt het volgende hoofdstuk.
17
De navolging
De meest bekende vertegenwoordiger van de hervormingsbeweging waarin het rapiarium ontstond, was Thomas Hemekerken, geboren in Kempen, in het jaar 1379 of 1380. Thomas had een oudere broer, Johannes. Deze Johannes maakte deel uit van het fraterhuis in Zwolle. Hij had gehoor gegeven aan de oproep van Geert Grote om kloosters te stichten. Rond 1385 vertrok hij met een aantal broeders uit Zwolle naar Nemelerberg en kreeg uiteindelijk van de bisschop toestemming om daar een klooster te stichten (1398). Al eerder had Florenz Radewijn, één van de broeders van het gemene leven, toestemming gekregen tot inwijding van het ook bij Zwolle gelegen klooster Windesheim (1387). Van het klooster op de Nemelerberg, later de Agnietenberg geheten, was Johannes van 1399 tot 1408 prior. Thomas, de jongere broer, ging op aanraden van zijn oudere broer op 13-jarige leeftijd naar de kapittelschool in Deventer (Lebuïnuskerk). Hier profiteerde hij als één van de eersten van de door Geert Grote en Johannes Cele doorgevoerde verandering in het onderwijs. Thomas ontwikkelde al snel een grote liefde voor boeken. In de vernieuwde (‘moderne’) devotie, waar de eerbied voor boeken zo centraal stond, voelde hij zich als een vis in het water. In 1399 vertrok Thomas naar Zwolle. Hij wilde intreden in hetzelfde klooster als waar zijn broer sinds kort prior was. Het duurde 18
echter nog enige tijd voordat hij tot priester werd gewijd. Het blijft giswerk als het erom gaat waarom hij zo laat (1413 of 1414) pas gewijd werd. Volgens sommigen had Thomas een sterke hang naar perfectionisme en werd dit door zijn oversten onderkend. In elk geval kreeg hij geen taken toebedeeld die de verantwoordelijkheid van de gemeenschap betroffen. Hij moest kopiĂŤren en deed dat overigens meer dan voortreffelijk. Het is hier tijd zich voor te stellen hoe een kloosterling als Thomas in die dagen voortdurend omgeven werd door gebeden, psalmen, andere woorden uit de heilige Schrift en geestelijke lectuur. Thomas was evenals Geert Grote gek op teksten die stof tot nadenken gaven en tot inkeer wilden leiden. Het was de ideale omgeving voor iemand die altijd op zoek was naar de geestelijke waarheid, ten diepste de stem van God in het menselijke bestaan. Behalve wat hij hoorde en las in de liturgie, in de refter en door eigen lezing, las Thomas de boeken die hij kopieerde en kreeg hij de rapiaria in handen van overleden broeders van het gemene leven. Hij heeft jaren de tijd gehad om gegevens te verzamelen, te archiveren en, vooral, te doorgronden. In 1420 vervaardigde Thomas een klein traktaat waarin allerlei spreuken en leidraden naar thema waren geordend. Drie jaar later voegde hij daar nog drie traktaten aan toe. Pas in 1441 vond hij alles wat hij verzameld, herschreven en zelf geschreven had, rijp genoeg om naar de binder te brengen. Maar inmiddels waren er in de tussenliggende jaren al heel wat kopieĂŤn in omloop geraakt. Oudere en vooral jongere medebroeders hadden allang ontdekt dat Thomas wat te vertellen had. In 1424 was Thomas, tien jaar na zijn wijding, tot novicemeester en subprior gekozen. Hij had blijkbaar grote didactische gaven en men zegt dat hij met zijn gevoeligheid beter dan 19
anderen begreep wat het lijden van Christus voor diens volgelingen betekende. Wat uiteindelijk De navolging van Christus (De Imitatione Christi) ging heten, is in feite een bundeling van vier boekjes (libelli) die al zo lang los van elkaar in omloop waren dat er altijd discussie bleef over de juiste volgorde van die boekjes. Die boekjes op zich zijn in feite rapiaria, verzamelingen van spreuken, gebeden, bijbelwoorden en citaten. Maar ze zijn door Thomas van Kempen wel zo doordacht geordend dat ze, in de juiste volgorde, als een handleiding dienen voor de geestelijke weg. Die geestelijke weg was het waar alles om draaide. Een van de eerste hoofdstukken heet ‘Over zichzelf deemoedig voelen’. Een ander ‘Over bedachtzaamheid in doen en laten’. En, het kan niet anders, het gaat even later ook ‘Over het mijden van ijdele hoop en hooghartigheid’. Nederigheid beschouwde Thomas als de hoogste deugd van de navolging: ‘Een deemoedige boer die God dient, is werkelijk beter dan een verwaande wijsgeer die de loop van de sterrenhemel observeert, maar zichzelf verwaarloost.’ Het is te begrijpen dat dit boek na de Bijbel eeuwenlang het meest gelezen boek was in alle landen ter wereld waar het christendom invloed kreeg. Een van de vier boeken is overigens geheel gewijd aan de heilige communie, want het gaat de volgeling er uiteindelijk om zich Christus eigen te maken en de blindheid die zijn ziel verduistert kwijt te raken. Communie dus, de gemeenschap met Christus zoeken. Voor Thomas vormde de eucharistie de centrale uitbeelding van de Christus. Maar niet alleen. Want zelfs de communie mag niet los worden gezien van schriftlezing, naastenliefde, gebedspraktijk, kopieerarbeid en onderwijs. En ten diepste gaat het er dan toch om dat een mens ‘door de waarheid wordt onderwezen, niet door 20
tussenkomst van voorbijgaande beelden en klanken, maar zoals zij is’. Achteraf moet geconcludeerd worden dat Thomas van Kempen (overleden 1471) de meest breed georiënteerde en diepzinnige vertegenwoordiger was van een beweging was die de rol van de gewone man en vrouw in het religieuze leven weer waardeerde. Daarbij hielp de kunst van het schrijven en van het stil en aandachtig lezen. Zoals men sindsdien wel zei: met een boekje in een hoekje (cum libello in angelo; de spreuk wordt aan Thomas toegeschreven). De gemeenschappen van de ‘broeders en zusters van het gemene leven’ waren zowel een signaal aan de tijdgenoten om het innerlijk leven niet te verwaarlozen als een voorbode van wat later het humanisme en de reformatie zouden verwoorden. Deze beide bewegingen hadden de toenmaals moderne uitvinding van de boekdrukkunst als sterke bondgenoot, waardoor hun gedachtegoed zich in razende vaart over Europa kon verspreiden. Zowel Erasmus als Luther en Calvijn ademen een strijdvaardiger en meer aan de openbare ruimte gewende manier van spreken dan de ingetogen vertegenwoordigers van de moderne devotie. De laatsten lazen en schreven meer en niet ontkend kan worden dat het schrijven en overschrijven een eigen, haast religieuze magie heeft, in tegenstelling tot de mechanische vervaardiging van boeken. Maar in één ding stemden deze elkaar in de tijd min of meer opvolgende bewegingen in elk geval overeen: ze geloofden in de mogelijkheid van de mens om via zelfkennis tot zelfverbetering te komen. Vandaar de voortdurende verlegging van de aandacht van de grote middeleeuwse kerk met al haar structuren naar de enkeling en zijn innerlijk leven. De navolging van Christus begint bij de enkele mens. En dat is, hoezeer ook beschreven in De Navolging, geen boekenwijsheid. Ster21
ker nog: de sfeer van denken en leven van de moderne devotie en de aandacht voor de gewone mens zijn in feite nooit meer geweken uit de landstreken waar devoten als Grote en Van Kempen weerklank vonden.
Literatuur: Thomas van Kempen, De navolging van Christus, ingeleid door Rudolf van Dijk en Kees Waaijman en vertaald naar het oorspronkelijke handschrift door Rudolf van Dijk, Ten Have 2008. Paul van Geest, Thomas a Kempis, Kok Kampen 2008. Geloof in Nederland, deel 3, aflevering: 2000 jaar Nederlanders en hun heilige boeken, Waanders Uitgevers Museum Catharijneconvent 2008. 22