www.uitgeverijmeinema.nl
VAN JEZUS NAAR CHRISTENDOM
NUR 703
C.J. DEN HEYER
Dr. C.J. den Heyer was tot 1 januari 2002 hoogleraar Nieuwe Testament en Bijbelse Theologie aan de Theologische Universiteit te Kampen. Nu is hij werkzaam als docent Bijbelse Theologie aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam. Hij publiceerde bij Meinema boeken over Jezus en Paulus en een theologisch zelfportret onder de titel Ruim geloven.
In deze tijd is er veel aandacht voor het mens-zijn van Jezus. Dankzij studies van joodse auteurs heeft een herontdekking van het joodzijn van Jesjoea van Nazaret plaatsgevonden. De ervaring leert dat wie door deze ontwikkelingen wordt geïnspireerd, met verwondering opnieuw kennisneemt van de inhoud van de klassieke christologische dogma’s: Jezus als de Zoon van God; de maagdelijke geboorte; de twee-naturenleer. Velen hebben moeite met deze dogma’s. Waarom zijn ze totstandgekomen? Wat heeft de kerk er mee willen zeggen? Maar als we constateren dat ze ons vreemd zijn geworden dan rest ons weinig anders dan de weg terug te bewandelen en in de bijbel op zoek te gaan naar nieuwe bronnen van inspiratie – terug naar de uitleg van de teksten.
C.J. DEN HEYER
VAN
JEZUS NAAR
CHRISTENDOM DE ONTWIKKELING VAN TEKST TOT DOGMA
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 2
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 3
C.J. den Heyer
Van Jezus naar christendom De ontwikkeling van tekst tot dogma
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 4
Meer informatie over dit boek en over andere uitgaven van uitgeverij Meinema vindt u op www.uitgeverijmeinema.nl. Ontwerp omslag: Studio Anton Sinke, Nieuwerkerk a/d IJssel Illustratie omslag: Fra Angelico, transfiguration, Florence (cel 6) en Jacob de Wit, ‘Portret’ van Jezus, olieverf op paneel circa 1735, Gemeentemuseum Weert, bruikleen Minderbroeders Franciscanen Nederland. ISBN 90 211 3939 1 NUR 703 © 2003 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974 St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 5
Inhoud
Woord vooraf
7
1. Wie was Jezus van Nazaret?
15
2. Jezus in de ogen van zijn joodse tijdgenoten
30
3. De gekruisigde
57
4. De bijbel met andere ogen (leren) lezen
68
5. De gekruisigde leeft
78
6. De wereld waarin het Nieuwe Testament ontstond
91
7. De apostel Paulus
105
8. De synoptische traditie
128
9. Het evangelie van Marcus
139
10. Het evangelie van Matteüs
154
11. Het evangelie van Lucas – voor een ‘heer van stand’
172
12. Het evangelie van Johannes – het evangelie van de waarheid
189
13. De situatie aan het einde van de eerste eeuw
204
14. Christologisch debat zonder canon
219
15. Bijbel en dogma
231
5
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 6
16. Jezus en de Geest
244
17. ‘Van hetzelfde wezen met de Vader’
259
6
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 7
Woord vooraf
Onuitwisbaar staan de volgende woorden in mijn geheugen gegrift: ‘Ik geloof in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen; God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God; geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door wie alle dingen gemaakt zijn…’ Wanneer ik die woorden, even vreemd als raadselachtig en mysterieus, voor het eerst hoorde, weet ik niet meer. Uit mijn jeugd herinner ik mij dat ze een enkele keer werden uitgesproken in de tweede kerkdienst op de zondagmiddag. Ze functioneerden als een welkome afwisseling voor de Apostolische Geloofsbelijdenis die meestal werd voorgelezen en daardoor zo ‘gewoon’ was geworden dat van echte verrassingen geen sprake meer kon zijn. Overigens moet erkend worden dat het alternatief slechts van korte duur was, want na de boven geciteerde passage volgden zinnen die mij bekender in de oren klonken, omdat ze sterk verwant waren aan die Apostolische Geloofsbelijdenis. Lange tijd heb ik dit gebeuren gezien als het hoogtepunt van de tweede kerkdienst. Het was een plechtig ogenblik. De gemeente legde collectief belijdenis af van haar geloof. Zover ik mij kan herinneren deed ze dat aanvankelijk zittend, maar gaandeweg kwam het gebruik in zwang te staan bij het uitspreken van de geloofsbelijdenis. Vaak werd ter inleiding gezegd dat we ons geloof zouden belijden ‘in gemeenschap met de kerk van alle tijden’. Die formule fascineerde mij. Wij waren niet de eersten die geloofden. Een lange rij geslachten was ons reeds voorgegaan. Alleen de naam ‘de Apostolische Geloofsbelijdenis’ sprak wat dat betreft al boekdelen: we stonden in een eeuwenoude traditie die begonnen was met het belijden van de apostelen. Bladerend in mijn bijbeltje kwam ik in mijn jeugdjaren ooit eens tot ontdekking, misschien in de kerk tijdens een preek die ik niet begreep of die mij niet boeide, dat de geciteerde zinnen afkomstig waren uit een andere geloofsbelijdenis. Ik trof die tekst aan in het gedeelte dat volgde na de psalmen en gezangen. Eerlijk ge7
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 8
zegd stelde het opschrift mij in eerste instantie enigszins teleur. Er werd geen enkel verband gelegd met de apostelen. Blijkbaar was deze belijdenis minder oud en eerbiedwaardig dan de Apostolische, die toch niet voor niets zo werd genoemd. Tenminste, dat dacht ik toen nog. Tijdens mijn studie theologie nam mijn kennis van het verleden toe, maar kwam ook de ontnuchtering: de Apostolische Geloofsbelijdenis werd niet door de apostelen opgesteld, maar is het resultaat van een langdurig proces van formulering en herformulering dat naar alle waarschijnlijkheid niet eerder dan in de 6e eeuw en wellicht pas in de 8e eeuw ten tijde van Karel de Grote tot een afronding is gekomen.1 Op dit punt gekomen, veroorloof ik mij een opmerking die voor het gehele boek van toepassing is: theologie studeren is een boeiende bezigheid, maar ik raad het niemand aan die bevreesd is traditionele zekerheden te verliezen. Bij nader inzien blijken veel stelligheden toch minder stellig te zijn dan werd vermoed. Terug naar mijn jeugdjaren. Van wetenschappelijke ontnuchtering kon toen nog niet worden gesproken. Over de ouderdom van de Apostolische Geloofsbelijdenis maakte ik mij geen zorgen. Mijn conclusie was dat die andere belijdenis van jongere datum moest zijn, maar ik realiseerde mij ook dat hij oud genoeg was om indruk te maken. Het opschrift vertelde dat deze belijdenis was opgesteld ‘in de Kerkvergadering van Nicea, in het jaar 325 na de geboorte van Christus.’ In die tijd was mijn kennis van de vroege kerkgeschiedenis nog bescheiden, maar ik meende voldoende te weten om te beseffen dat dit een bijzonder jaartal was. Betrekkelijk kort na het einde van de laatste geloofsvervolging in het Romeinse rijk waren christelijke theologen in staat een belijdenis te formuleren die ‘eeuwigheidswaarde’ bleek te bezitten. ‘Met de kerk van alle tijden…’ – het waren mooie, indrukwekkende woorden, maar wat zei de gemeente eigenlijk wanneer ze in deze bewoordingen haar geloof beleed? Zoveel was mij inmiddels wel duidelijk geworden dat ik diende te geloven dat Jezus Christus de zoon van God is. Blijkbaar was het noodzakelijk dat dit christelijke geloof op een ingewikkelde wijze tot uitdrukking gebracht diende te worden. Waarom? Op die vraag bleef ik voorlopig het antwoord schuldig. 8
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 9
Tijdens mijn studie theologie in de jaren zestig van de vorige eeuw ontsloot zich voor mij een wereld die ik voordien niet of nauwelijks had gekend. Het was de wereld van de eerste eeuwen van het christendom. Vanzelfsprekend was mij bekend dat in die periode als gevolg van vervolgingen christenen als martelaren waren gestorven. Het waren huiveringwekkende tijden, maar ‘het bloed der martelaren bleek het zaad van de kerk te zijn.’ Ondanks alle tegenwerkingen was de groei van de kerk niet meer te stuiten. In de eerste helft van de 4e eeuw kwam er een einde aan die donkere periode. Tijdens het bewind van keizer Constantijn werden de christenen niet meer vervolgd en aan het einde van die 4e eeuw had de christelijke kerk zelfs de positie van staatskerk gekregen. Een religieuze triomf die zijn weerga niet kende in de geschiedenis? Zo werd het mij wel verteld. Pas later leerde ik inzien dat de zege duistere kanten had. De verbinding tussen staat en christendom die dankzij Constantijn tot stand werd gebracht, leidde tot een kerkelijke macht die negatieve effecten had en door sommigen zelfs als de zondeval van het christendom wordt beschouwd.2 Wat ik niet wist en wat ik dankzij handboeken over kerk- en dogmageschiedenis op het spoor kwam3, was dat in diezelfde periode scherp en diepgaand, maar ook vol hartstocht en emotie werd gediscussieerd over de christologie (de leer over Jezus Christus). De gemoederen liepen zelfs zo hoog op dat het niet ongebruikelijk is te spreken over de christologische strijd in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis. Toen ging ik ook begrijpen waarom men in 325, tijdens de kerkvergadering van Nicea, had gekozen voor de ingewikkelde zinnen die vele eeuwen later tijdens een tweede kerkdienst werden uitgesproken. De verheldering van het ene probleem deed echter al snel een ander ontstaan. In Nicea zocht men naar antwoorden op vragen die in die tijd actueel waren – in veel gevallen kan zelfs van brandende kwesties worden gesproken. Zij die de geloofsbelijdenis van Nicea opstelden en onderschreven, waren zonder enige twijfel de mening toegedaan dat zij dat deden in volledige overeenstemming met het nieuwtestamentische getuigenis over Jezus Christus. Natuurlijk, zij realiseerden zich terdege dat zij formuleringen gebruikten – zoals de zinsnede ‘van hetzelfde wezen 9
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 10
met de Vader’ – die in die vorm niet in de geschriften van het Nieuwe Testament te vinden zijn, maar zij waren ervan overtuigd dat zij een geloofsbelijdenis opstelden die geheel ‘in de geest’ van de heilige Schrift was. Maar juist op dit punt kwamen al tijdens mijn studie nieuwe vragen op. De theologische wetenschap bestaat uit verschillende onderdelen. Naast kerk- en dogmageschiedenis is er ook het vak dat zich bezighoudt met de bestudering van het Nieuwe Testament. De theologen in Nicea zullen hun woorden met zorg hebben gekozen. Zij streefden geen ander doel na dan in een beperkt aantal zinnen onder woorden te brengen wat zij beschouwden als de kern van het christelijk geloof. Maar waren hun uitlatingen werkelijk in continuïteit met de bijbel? Het werd mij gaandeweg steeds duidelijker dat het niet mogelijk is op die vraag een ondubbelzinnig bevestigend antwoord te geven, met als gevolg dat de zin die mij aanvankelijk zo fascineerde in een ander licht kwam te staan. De christelijke gemeente spreekt weliswaar uit dat ze haar geloof belijdt ‘in gemeenschap met de kerk van alle tijden’, maar welke auteurs van de nieuwtestamentische geschriften zouden vol overtuiging hun handtekening hebben kunnen zetten onder de gezaghebbende geloofsbelijdenis die in Nicea werd vastgesteld? Het was deze vraag die mij in toenemende mate ging boeien. Mede om die reden koos ik het Nieuwe Testament als hoofdvak. Een keuze die ik zelden of nooit heb betreurd. Zelfs niet toen in de loop der jaren de intensieve bestudering van de bijbel als geheel mij tot het inzicht bracht dat er spanningen bestaan tussen tal van bijbelteksten en de formuleringen van de belijdenisgeschriften. Soms blijken die spanningen zo groot dat zelfs van kloven gesproken zou kunnen worden. Over deze problematiek gaat dit boek. Ik schreef het als exegeet en niet als systematicus. Ik begin niet bij de belijdenisgeschriften om vervolgens het spoor terug te volgen en te bezien of ondanks de schijn van het tegendeel toch gesproken kan worden van overeenstemmingen tussen Schrift en belijden, tussen bijbeltekst en dogma. De ervaring heeft geleerd dat wie er voor kiest deze weg te bewandelen zonder veel moeite tot een geruststellend resultaat komt.4 Men concludeert dan dat er weliswaar verschillen zijn, maar overeenkomsten zijn er ook en die zijn zelfs zo groot 10
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 11
dat er geen reden is om over spanningen – en al helemaal niet over kloven – te spreken. Van een onbevooroordeelde uitleg van de teksten kan in dat geval geen sprake zijn. Het belijden gaat als het kader functioneren waarbinnen de bijbel betekenis krijgt. Het dogma treedt op als souffleur van de tekst. Ik bewandel de weg in omgekeerde richting. De bijbeltekst vormt mijn uitgangspunt. Wie het spoor volgt, zal echter al snel tot de ontdekking komen dat het beter is te spreken over teksten in het meervoud. De christologische strijd ontbrandde niet eerst nadat het Nieuwe Testament was voltooid, maar de discussie begon veel eerder. De gevolgen zijn in de geschriften die later een canonieke status kregen terug te vinden. De christelijke gemeente was ook in de eerste fase van haar bestaan allesbehalve een eenheid. Het is daarom feitelijk niet juist om te spreken over een spanning tussen dogma en tekst – de teksten zelf zijn al met elkaar in debat, en achter de teksten kan men soms de vragen van Jezus’ tijdgenoten vermoeden. Wie is hij toch, die vreemde, wonderlijke man uit Nazaret? Over welke bijzondere krachten beschikt hij? Is hij een profeet die voor het naderende einde waarschuwt? Is hij misschien de Messias? Maar wat betekent dat eigenlijk? Na zijn dood aan het kruis ontstond een gemeenschap van volgelingen. De vragen uit het verleden kwamen in een nieuw daglicht te staan. Jezus was het tragische slachtoffer geworden van cynische machthebbers. Of was hij toch meer geweest dan een mens die het onderspit had gedolven? Sommigen beweerden dat hij niet dood was, maar leefde bij God. Met als gevolg dat de gemeente met andere ogen naar het verleden ging kijken. Zo ontwikkelde zich een reeks ‘verhalen’ over Jezus. Verhalen die verder werden verteld en die zelfs de grenzen van de joodse traditie overschreden en in een andere context als vanzelfsprekend een andere ‘kleur’ en zelfs een andere inhoud kregen. Dat bleek bijvoorbeeld het geval te zijn bij de titel ‘zoon van God’. In een joodse context klonk hij vertrouwd in de oren: mens naar Gods hart – meer niet, maar ook niet minder. In een niet-joodse context werden geheel andere beelden en gevoelens opgeroepen: was die Jezus van Nazaret een godenzoon? Het valt niet te ontkennen: de discussie begint al bij het begin. Van eenstemmigheid en eensgezindheid is ook in het Nieuwe Testament geen sprake. Wie 11
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 12
desondanks toch meent naar eenheid te moeten streven, maakt willens en wetens keuzes en doet daarmee tekort aan de veelkleurigheid van niet alleen het Nieuwe Testament, maar van de gehele bijbel. Waarom besloot ik dit boek te schrijven? Tijdens een lezing over de verschillende beelden van Jezus in de vier canonieke evangeliën stelde iemand mij de volgende vraag – kort, maar krachtig: ‘Maar als er in de vier evangeliën al verschillende beelden van Jezus voorkomen, hoe komen we dan aan die dogma’s waarin gesuggereerd wordt dat maar op één bepaalde manier over Jezus kan worden gesproken?’ De directheid van de vraag overrompelde mij eerst en daagde mij vervolgens uit. Mijn betoog over de veelkleurigheid van het Nieuwe Testament had bij de vragensteller een proces van bezinning op gang gebracht dat hem ertoe bracht zijn vraag te stellen: hoe valt het te verklaren dat uit een veelkleurig Nieuwe Testament een systeem van dogma’s en belijdenissen is gegroeid dat lijkt te suggereren dat er slechts één waarheid zou kunnen bestaan? Ten slotte: ik schreef dit boek niet voor specialisten. Zij kennen de inhoud en aan sommigen van hen ben ik zelfs schatplichtig. Ik heb veel van hen geleerd. Met dit boek beoog ik de resultaten van wetenschappelijk onderzoek voor niet-ingewijden te verhelderen en samen te vatten. Op deze wijze hoop ik eraan bij te dragen dat er bruggen worden geslagen over de kloof die de wetenschappelijke wereld scheidt van geïnteresseerde ‘leken’. Ik ben daarom ook spaarzaam met het geven van literatuurverwijzingen. De lezer(es) zal mij wel willen geloven wanneer ik schrijf dat er over deze thematiek een onafzienbare oceaan van literatuur bestaat. Ik geef in dit boek mijn visie op het probleem. Natuurlijk ben ik – ik schreef het al – schatplichtig. In de wetenschap staat men als onderzoeker altijd op de schouders van voorafgaande generaties. Er zou een veel dikker boek noodzakelijk zijn om dat alles precies te verantwoorden. In de ‘noten’ beperk ik mij tot het noemen van die literatuur die voor de geïnteresseerde de mogelijkheid biedt zich verder te verdiepen in een bepaald detail of aspect van de problematiek.5 12
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 13
Noten 1. Voor een uitvoerige behandeling en bewijsvoering: J.N.D. Kelly, Early Christian Creeds, New York 1985 (voor het eerst verschenen in 1950, daarna vele malen herdrukt). In het eerste hoofdstuk spreekt hij over ‘The Ancient Legend’: de gedachte dat de Apostolische Geloofsbelijdenis van de apostelen afkomstig zou zijn. 2. Aldus de titel van het bekende boek van G.J. Heering, De zondeval van het christendom. Een studie over christendom, staat en oorlog, Utrecht 1953; vgl. J. Lehnen, ‘Zwischen Abkehr und Hinwendung. Äusserungen christlicher Autoren des 2. und 3. Jahrhunderts zu Staat und Herrscher’, in: R. von Haehling (Hrsg.), Rom und das himmlische Jerusalem. Die frühen Christen zwischen Anpassung und Ablehnung, Darmstadt 2000, 1-28. 3. Leerzaam was de lectuur van W. Pannenberg, Grundzüge der Christologie, Gütersloh 1969. 4. Zo bijv. A. van de Beek, Jezus Kurios. De Christologie als hart van de theologie, Kampen 1998. 5. Op deze plaats noem ik een aantal recente Nederlandstalige studies die een breed overzicht geven van de kerkgeschiedenis in de eerste eeuwen: R. Stark, De eerste eeuwen. Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom, Baarn 1998; E. Trocmé, De vroege jaren van het christendom, Zoetermeer 1999; P. Trouillez, Van Petrus tot Constantijn. De eerste christenen, Leuven 2002.
13
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 14
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 15
1. Wie was Jezus van Nazaret?
Zoon van God In de klassieke belijdenisgeschriften is op de vraag boven dit hoofdstuk een antwoord te vinden dat ogenschijnlijk helder en duidelijk is. De Apostolische Geloofsbelijdenis geeft het zonder nadere nuanceringen: ‘Ik geloof in Jezus Christus, zijn eniggeboren zoon’. In het Woord vooraf zagen we al dat de Geloofsbelijdenis van Nicea ingewikkelder zinnen nodig heeft om te verhelderen wat nu eigenlijk precies bedoeld wordt met de term ‘zoon van God’. In de 16e eeuw compliceren de opstellers van de Heidelbergse Catechismus1 het probleem door in hun vraag- en antwoordspel erbij te betrekken dat ook christenen ‘kinderen Gods’ genoemd worden. Wat is het verschil tussen Christus en zijn volgelingen? Het antwoord op die vraag laat aan duidelijkheid weinig te wensen over: alleen Christus is ‘de eeuwige natuurlijke zoon van God’. Datzelfde kan van gelovige mensen nooit en te nimmer gezegd worden. Zij zijn en blijven mensen, maar worden dankzij Christus uit genade tot kinderen Gods aangenomen.2 Nog een stap verder gaat de Heidelbergse Catechismus wanneer gereageerd wordt op de vraag naar de betekenis van de bekende woorden uit de Apostolische Geloofsbelijdenis geboren uit de maagd Maria: ‘Dat de eeuwige zoon van God, die waarachtig en eeuwig God is en blijft, ware menselijke natuur … heeft aangenomen’.3 In de Nederlandse Geloofsbelijdenis draagt het 10e artikel een opschrift dat veel overeenkomst vertoont met de zin in de Heidelbergse Catechismus: ‘Dat Jezus Christus waarachtig en eeuwig God is’. Ter illustratie citeer ik het begin van de nadere uitwerking van dit belijden: ‘Wij geloven dat Jezus Christus naar zijn goddelijke natuur de eniggeboren zoon van God is, van eeuwigheid geboren; niet gemaakt, noch geschapen (want alzo zou Hij een schepsel zijn); maar éénswezens met de Vader, mede-eeuwig…’. Bovenstaand overzicht moet tot de conclusie leiden dat in de (nog altijd!) gezaghebbende belijdenisgeschriften de term ‘zoon van 15
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 16
God’ wordt geïnterpreteerd in die zin dat Jezus ook werkelijk goddelijk was – ja, God zelf was en is. Maar daarmee kan niet worden volstaan. De belijdenis dat hij ‘uit de maagd Maria’ werd geboren, fundeert de uitspraak dat hij naast een goddelijke ook een menselijke natuur had. In het bijzonder één tekst uit het vierde evangelie heeft in de discussie een centrale rol gespeeld: ‘Ja, het Woord is vlees geworden!’ (Johannes 1:14). In 451 ontstond tijdens een kerkelijke vergadering die werd gehouden te Chalcedon (heden ten dage een buitenwijk van Istanbul) na lange discussies een formule die bekendheid geniet als de samenvatting van ‘de tweenaturenleer’: in Jezus Christus, in één persoon en wezen, komen twee naturen samen, een goddelijke en een menselijke natuur en die beide naturen zijn onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden.4
Een mens Wandelde in de persoon van Jezus inderdaad God zelf op aarde? In belijdenissen en dogma’s wordt op die vraag een bevestigend antwoord gegeven. Eeuwenlang was het raadzaam geen andere opinie in het openbaar te verdedigen. De kans was levensgroot dat men dan als ketter gebrandmerkt zou worden, met alle gevolgen van dien. De strijd tussen Rome en Reformatie in de 16e eeuw was fel en hevig, maar werd niet op het front van de christologie uitgevochten. Invloedrijke reformatoren als Luther en Calvijn verwierpen de tweenaturenleer niet. In de Heidelbergse Catechismus speelt Chalcedon zelfs een fundamentele rol in het gedeelte over ‘de verlossing’. Op de vraag wie in staat zou zijn als verlosser van mensen te kunnen optreden, wordt het volgende antwoord gegeven: ‘Iemand die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en tegelijkertijd ook sterker dan alle schepselen, dat is, die ook tevens waarachtig God is.’5 In de periode van de Reformatie klonken echter ook geluiden die meer afstand namen van de klassieke geloofsbelijdenissen en dogma’s. Dat gold in het bijzonder voor het socinianisme – de naam van deze beweging is afgeleid van de man die met zijn ideeën aan de wieg ervan heeft gestaan. Hij heette Faustus Soci16
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 17
nus (1539-1604), een Italiaan van geboorte die in 1579 vanuit Italië naar Polen trok.6 Daar had hij meer succes dan in zijn vaderland, met als gevolg dat het socinianisme in Polen veel aanhang kreeg. Tijdens de Contrareformatie kwam aan die situatie een einde en keerde de Katholieke Kerk zegevierend terug in Polen. Het zou te ver voeren het spoor verder te volgen, maar zeker is dat de invloed van het socinianisme niet beperkt bleef tot Polen. Ook in ons land bestonden kleine groepen vrijdenkers die zich tot zijn geestverwanten rekenden.7 Kern van de leer van Socinus was het antitrinitarisme. Met een beroep op zowel de bijbel als het verstand verwierp hij de gedachte dat er in één God drie personen zouden zijn: Vader, Zoon en Geest. Het goddelijke wezen bestaat slechts uit één persoon en hij alleen is de Heer van hemel en aarde. De consequentie hiervan was dat het socinianisme de tweenaturenleer niet kon onderschrijven. Jezus Christus kon geen God zijn. Hij was een mens. Overigens wel een mens met bijzondere eigenschappen – in dat kader werd zijn wonderbaarlijke geboorte genoemd, zijn zondeloosheid en zijn volmaaktheid. Deze mens Jezus openbaarde de wil van God en bezegelde die met zijn dood. Het socinianisme legde dientengevolge grote nadruk op de praktische godsvrucht en achtte de mens in staat Gods wil te volbrengen – al gaf het wel toe dat de mens kon struikelen. Socinus bekritiseerde daarom ook de leer van de erfzonde en keerde zich tegen de klassieke verzoeningsleer. Socinus staat te boek als een vertegenwoordiger van de radicale reformatie. Met die term worden groepen aangeduid die in de 16e eeuw eveneens de Rooms-Katholieke Kerk de rug toekeerden, maar in hun vernieuwingsdrang verdergingen dan de aanhangers van Luther en Calvijn. Tot die richting worden niet alleen de socinianen gerekend, maar ook de anabaptisten – een verzamelnaam van stromingen die met elkaar gemeen hadden dat zij de kinderdoop verwierpen ten gunste van de doop van volwassen. Een van die stromingen heeft in ons land de naam doopsgezinden gekregen, terwijl zij wereldwijd mennonieten worden genoemd, naar Menno Simonsz, de geestelijke vader van deze geloofsvisie. Dat de radicale reformatie geen eenheid vormde, moge blijken uit het feit dat Menno zelf beslist geen aanhan17
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 18
ger van het socinianisme is geweest. Hij heeft zich met kracht verzet tegen geestverwanten die dat wel waren.8 De aanhangers van de orthodoxie – dat geldt zowel voor katholieken als voor lutheranen en calvinisten – hadden voor Socinus en zijn volgelingen weinig respect. Het oordeel was al snel geveld: zij hadden gebroken met de oude belijdenisgeschriften en dienden derhalve als ketters te worden beschouwd. En inderdaad, het kan moeilijk worden ontkend dat zij, gezien vanuit conservatief perspectief, radicale opvattingen verdedigden. Toch zou al spoedig blijken dat de radicaliteit van Socinus nog overtroffen kon worden. Vooral ten aanzien van zijn ideeën over de bijzondere eigenschappen van Jezus zou geconcludeerd kunnen worden dat hij nog binnen aanvaardbare grenzen was gebleven. Men kan zich immers de vraag stellen of een dergelijk bijzonder mens nog wel een echt mens was. Volgende generaties theologen zullen ideeën verdedigen die aanzienlijk verdergingen dan wat de doorsnee socinianen voorstonden. Socinus beriep zich zowel op de bijbel als op het verstand, de rede. Met betrekking tot het laatstgenoemde aspect is de conclusie gerechtvaardigd dat hij behoorde tot die filosofen en theologen die beschouwd kunnen worden als voorlopers van de ‘Verlichting’ (Aufklärung). Deze veelzeggende term omschrijft een nieuwe, kritische wijze van denken die in de 17e/18e eeuw in WestEuropa totstandkwam. Dankzij de Duitse filosoof Immanuël Kant (1724-1804) bestaat er een fraaie definitie voor die nieuwe ontwikkeling op het brede terrein van de geesteswetenschappen: ‘Verlichting is het zegevieren van de mens over zijn zelfverkozen onmondigheid. Onmondigheid is het gebrek aan vermogen zijn eigen verstand te gebruiken zonder andermans leiding. Deze onmondigheid is zelfverkozen als de oorzaak niet een gebrek aan verstand is, maar gebrek aan moed om het verstand te gebruiken. Voor Verlichting is niets anders vereist dan vrijheid, die vrijheid welke inhoudt dat men in elk opzicht van zijn verstand gebruikmaakt. Want het is de roeping van ieder mens om zelf te denken’.9 Voor kerk en theologie heeft de intrede van dit nieuwe, onafhankelijke denken op de lange duur grote gevolgen gekregen.10 De mens die werd opgeroepen zelf te denken, kwam – gewild of 18
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 19
ongewild – in een gespannen relatie tot traditionele geloofsvoorstellingen zoals die in de aloude belijdenisgeschriften en dogma’s waren vastgelegd. Het gevolg was dat de vraag naar Jezus op een nieuwe en verrassende manier werd gesteld. De mens van de Verlichting waagde zich op een weg die voordien nog niet eerder zo bewust en consequent was bewandeld. Hij/zij nam geen genoegen meer met de traditionele antwoorden, maar ging achter de eeuwenoude, klassieke dogma’s en belijdenisgeschriften terug, op zoek naar de echte Jezus van Nazaret. Wie was hij werkelijk, de mens Jezus, die in de eerste decennia van de eerste eeuw in het land Israël leefde?
De historische Jezus Over het antwoord op die vraag ontspon zich een discussie die in de 19e eeuw begon en die tot op heden voortduurt. In de wetenschappelijke literatuur is het gebruikelijk om te spreken over het onderzoek naar de historische Jezus. In de twee eeuwen die inmiddels voorbij zijn gegaan is over deze thematiek veel gepubliceerd. Een overstelpende stroom van literatuur die in de laatste decennia zelfs nog verder aanzwelt. In het kader van het thema dat in dit boek centraal staat, is het niet noodzakelijk het debat uitvoerig te beschrijven.11 Volstaan kan worden met een overzicht van de hoofdzaken. Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat de discussie over de historische Jezus een van de vruchten van de Verlichting is die voor kerk en theologie verreikende consequenties heeft gekregen. De concentratie op het mens-zijn van Jezus van Nazaret plaatste vraagtekens achter eeuwenoude uitspraken over Jezus Christus, de zoon van God. Teneinde de standpunten zo scherp mogelijk te markeren, wordt meestal een beroep gedaan op de volgende tegenstelling: tegenover ‘een benadering van boven’ bestaat er ook ‘een benadering van beneden’.12 In de traditionele christologie wordt uitgegaan ‘van boven’: de zoon van God die in de hemel is en daar al bestaat voor de schepping (pre-existentie) – op een gegeven moment, een tijdstip dat door God de Vader is bepaald, wordt de zoon door de Vader, de goddelijke 19
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 20
zoon, naar de aarde gezonden, als mens geboren en leeft hij als mens (incarnatie/menswording), maar verliest zijn goddelijkheid niet. Wie ‘beneden’ inzet, begint niet in de hemel, maar op aarde. Terwijl ‘de benadering van boven’ vooral gebaseerd is op het evangelie van Johannes, is ‘de benadering van beneden’ in de allereerste plaats gefundeerd op het evangelie van Marcus. Dit kleine geschrift, dat naar een brede consensus in de nieuwtestamentische wetenschap beschouwd kan worden als het oudste van de vier canonieke evangeliën, vangt aan met het verhaal over de volwassen Jezus die Nazaret in Galilea verlaat om zich door Johannes in de Jordaan te laten dopen (Marcus 1:1-8). De evangelist Marcus tekent Jezus niet als een goddelijke figuur. Hij ziet hem als een mens van vlees en bloed – een bijzonder mens, dat wel, een mens met bijzondere gaven. Hij geneest zieken, bevrijdt mensen van hun kwalen en verlost bezetenen van hun kwelgeesten. Hij leeft in de stellige overtuiging dat God spoedig zal ingrijpen in de wereldgeschiedenis en daarom waarschuwt hij zijn tijdgenoten zich te bekeren, want het koninkrijk van God is nabij (Marcus 1:14-15). De Jezus van Marcus straalt geen zekerheid uit. Hij is geheel anders dan de Jezus in het evangelie van Johannes. Die Jezus wordt niet verrast door het gebeuren in zowel Galilea als Jeruzalem. Hij weet wat hem te wachten staat – een voorstelling van zaken die als een rode draad door het vierde evangelie loopt (Johannes 2:4,23; 13:1,3; 18:4; 19:28): Jezus twijfelt niet. Anders dan de drie synoptische evangeliën zwijgt Johannes over Jezus’ worsteling met de weg die hij meende te moeten gaan, in de hof van Getsemane (Marcus 14:32-42; Matteüs 26:36-46; Lucas 18:1-2). De laatste woorden die Jezus hangend aan het kruis zou hebben gesproken, accentueren de verschillende visies. Volgens Johannes heeft de alwetende Jezus, de zoon die door de Vader werd gezonden, in een vrijwel serene rust het volgende gezegd: ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30). Geheel anders is de sfeer in het evangelie van Marcus, en datzelfde geldt ook voor het evangelie van Matteüs. Het heeft er alle schijn van dat Jezus zijn twijfels heeft meegenomen tot op het kruis toe en zelfs in de laatste ogenblikken van zijn leven. Er klinkt een kreet als in doodsnood, 20
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 21
een kreet die zijn wortels heeft in de Psalmen van het Oude Testament: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten?’ (Marcus 15:34; Matteüs 27:46 – vgl. Psalm 22:2). Het bovenstaande maakt duidelijk dat er ten aanzien van de historische vraagstellingen keuzes gemaakt dienen te worden. Wie uitgaat van het vierde evangelie krijgt een ander beeld van Jezus dan wie zich baseert op het evangelie van Marcus. Beide voorstellingen kunnen niet met elkaar worden geharmoniseerd. In de traditionele christologie – gebaseerd op dogma’s en belijdenisgeschriften – wordt het probleem doorgaans onvoldoende onderkend of zelfs genegeerd, maar dat betekent natuurlijk niet dat het daarmee is opgelost. Al in de eerste helft van de 19e eeuw werd het dilemma – of Marcus of Johannes – ten gunste van Marcus beslist. Voor de voortgang van de discussie over de historische Jezus was deze beslissing van grote betekenis. Het was een radicale breuk met een eeuwenoude, eerbiedwaardige traditie. De auteur van het vierde evangelie werd vereenzelvigd met niemand minder dan ‘de geliefde leerling’, de anonieme en daardoor enigszins raadselachtige figuur in het evangelie die als kroongetuige optreedt bij enkele belangrijke gebeurtenissen: de laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen (Johannes 13:23), de kruisiging (Johannes 19:25-27,35) en de ontdekking van het lege graf (Johannes 20:2-8).13 Een gedachtegang die in het begin van de 19e eeuw aarzelend naar voren werd gebracht – een breuk met een eeuwenoude traditie is niet niets – geldt voor het hedendaagse onderzoek naar de historische Jezus als een vanzelfsprekendheid: het vierde evangelie speelt in die discussie geen rol van betekenis meer. Vele decennia onderzoek hebben er geen twijfel over laten bestaan dat de auteur in de allereerste plaats gezien moet worden als een theoloog, zelfs een theoloog van hoog niveau, en niet als een man die ernaar gestreefd heeft een zo nauwkeurig mogelijk historisch verhaal over Jezus te schrijven. Het bovenstaande roept vervolgens de vraag op of de drie synoptische evangeliën ons wel in staat stellen een betrouwbaar beeld van de historische Jezus te schetsen. De geschiedenis van het onderzoek heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat ook hier voorzichtigheid geboden is. Wie de evangeliën van Marcus, Mat21
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 22
teüs en Lucas met elkaar vergelijkt, zal al snel onder de indruk komen van niet alleen de overeenkomsten, maar ook en vooral van de verschillen. Er bestaat een zekere literaire afhankelijkheid – de oplossing die het meest in aanmerking komt, luidt: Matteüs en Lucas hebben het evangelie van Marcus als bron gebruikt, maar tegelijkertijd is evenzeer duidelijk dat ze zich onafhankelijk genoeg voelden om eigen wegen te bewandelen. Ze voegden verhalen toe, corrigeerden hun bronnen wanneer ze dat noodzakelijk achtten en interpreteerden het gebeuren vanuit de context, de omstandigheden waarin zij leefden.14 Het gevolg is dat de geïnteresseerde lezer(es) van de evangeliën op nieuwe problemen stuit. Een voorbeeld ter illustratie. In het evangelie van Matteüs is de befaamde Bergrede te vinden (Matteüs 5-7). Drie hoofdstukken lang is Jezus aan het woord en doet hij uitspraken die in de loop van de kerkgeschiedenis hun sporen hebben nagelaten.15 Het is niet ongebruikelijk juist die Bergrede te zien als typerend voor Jezus’ visie op hoe te leven in de verwachting van het naderende koninkrijk van God. Maar is in deze drie indrukwekkende hoofdstukken in het eerste evangelie werkelijk Jezus aan het woord? Een vergelijking met de andere synoptische evangeliën leert dat de Bergrede in deze vorm nergens anders is aan te treffen. Bij Marcus is helemaal niets van dien aard te vinden, terwijl in het evangelie van Lucas slechts een klein gedeelte voorkomt (Lucas 6:17-8:46). De verschillen tussen beide teksten zijn echter groot. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit de inleiding. Matteüs vertelt dat Jezus de berg opging – en het is zeker dat de evangelist de lezer(es) daarbij aan de berg Sinaï heeft willen herinneren. Als een nieuwe Mozes geeft Jezus op die berg zijn interpretatie van de geboden van de thora. In het evangelie van Lucas bewandelt Jezus een andere weg. Hij klimt niet omhoog, maar daalt af naar een vlak terrein (Lucas 6:17). Ter onderscheiding van de Bergrede in Matteüs is het gebruikelijk te spreken over de Veldrede in Lucas. Wat heeft Jezus precies gezegd? Uitgedaagd door die vraag zijn vele nieuwtestamentici op zoek gegaan naar een antwoord. Het resultaat van al die inspanningen is niet bemoedigend. De eerlijkheid gebiedt ons te erkennen dat we het niet weten. Soms lijkt de tekst van Lucas authentieker en soms verdienen de bewoor22
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 23
dingen in het evangelie van Matteüs het voordeel van de twijfel. Het nieuwtestamentisch onderzoek heeft – helaas!? – een einde gemaakt aan de ‘romantische’ voorstelling dat Jezus de Bergrede zou hebben uitgesproken zoals die in het evangelie van Matteüs voorgoed is vastgelegd. Natuurlijk, het is niet uitgesloten dat in die tekst – zoals ook in de Veldrede van Lucas – uitspraken te vinden zijn die op Jezus zelf teruggaan, maar ze zijn onderdeel geworden van een groter geheel, een compositie van de evangelist. In de Bergrede is heel goed de literaire meesterhand van Matteüs herkenbaar. Het is zijn creatie. Hij blijkt in staat te zijn geweest op grond van bronnen waarover hij beschikte een weldoordachte en knap gestructureerde redevoering samen te stellen. Daarbij viel er niet aan te ontkomen Jezus woorden in de mond te leggen die Jezus zelf vermoedelijk nooit heeft uitgesproken. De exegeet komt onvermijdelijk tot een gelijksoortige conclusie wanneer hij/zij geplaatst wordt voor de vraag naar de herkomst van de gelijkenissen in het evangelie van Lucas. De derde evangelist onderscheidt zich ondermeer van zijn collega’s die beide andere synoptische evangeliën schreven door een reeks bijzondere gelijkenissen.16 Het zijn geen korte spreuken, maar langere verhalen met een pointe die te denken geeft. Zonder uitzondering betreft het verhalen over rijke mannen en hun zorgen: een reiziger wordt beroofd en dankt zijn leven aan ‘een barmhartige Samaritaan’ (Lucas 10:30-37); een boer met een overvloedige oogst bouwt schuren, maar vergeet dat het leven meer is dan het verdienen van veel geld (Lucas 12:13-21); een rijke man nodigt zijn rijke vrienden uit voor een feestmaal, maar zij hebben geen tijd – hun agenda’s staan vol afspraken (Lucas 14:15-24); een rijke man met twee zonen: de een gaat op reis en de ander blijft thuis – wie is de verloren zoon? (Lucas 15:11-32); een rijke man met een onrechtvaardige, gewiekste rentmeester die vreemd genoeg nog verstandig blijkt te handelen ook (Lucas 16:1-8); een rijke man die geen aandacht heeft voor de arme Lazarus bij zijn deur (Lucas 16:19-31). In het derde evangelie verkeert Jezus in een hogere sociale klasse. Hij wordt gevolgd en financieel gesteund door vrouwen die met invloedrijke mannen zijn getrouwd (Lucas 8:1-3). Op een sabbat gebruikt hij de maaltijd in 23
30235_Jezus naar christen 20-10-2003 16:34 Pagina 24
het huis van een van de leiders van de Farizeeën (Lucas 14:1-6). Bovengenoemde perikopen zoekt men tevergeefs in de andere evangeliën. Opnieuw staan we voor de vraag: beschrijft Lucas het verleden – populair gezegd: het is echt zo gebeurd – of legt hij Jezus woorden in de mond die voor zijn eigen tijd van betekenis waren? Anders gezegd: Lucas actualiseerde de boodschap van Jezus. Ongetwijfeld zal hij gemeend hebben dat te doen ‘in de geest van Jezus’. Maar Lucas stond voor de uitdaging het evangelie zo onder woorden te brengen en uit te beelden dat het begrepen en aanvaard kon worden door de man voor wie hij zijn geschrift schreef: ‘de geachte Teofilus’ (Lucas 1:1-3) – naar alle waarschijnlijkheid een invloedrijk en vermogend man. De armen worden in het derde evangelie zonder meer zaliggesproken (Lucas 6:20-26), maar kan ook een rijke, zoals de geadresseerde Teofilus, ooit zalig worden? Uit bovenstaande voorbeelden valt af te leiden dat voorzichtigheid en bescheidenheid geboden zijn wanneer gezocht wordt naar een antwoord op de vraag ‘wie is Jezus’. Twee eeuwen nieuwtestamentisch onderzoek hebben tot dat resultaat geleid. We kunnen achter de dogma’s en belijdenisgeschriften terug en hopen het antwoord te vinden in de bijbel, maar dan blijkt dat in de geschriften van evangelisten en apostelen verschillende antwoorden te vinden zijn. Zo is het ook gegaan in het onderzoek naar de historische Jezus. Gaandeweg kwam men tot het inzicht dat in feite de weg terug verder bewandeld diende te worden. Achter de teksten van de evangeliën op zoek naar de echte Jezus. Maar stellen de bronnen ons werkelijk in staat een betrouwbaar beeld van hem te tekenen? Op die vraag kan slechts een aarzelend antwoord worden gegeven. Het valt nu eenmaal niet te ontkennen dat we naar die echte Jezus kijken via de ogen van de evangelisten. Een andere toegang bestaat er niet. Wie met het bovenstaande rekening houdt, kan het wagen een beeld van de historische Jezus te schetsen.
24