omslag Ruler v8:Ruler deel III 09-07-09 08:18 Pagina 1
Arnold Albert van Ruler (1908-1970) behoort tot de meest invloedrijke protestantse Nederlandse theologen van de vorige eeuw. Vaak wordt zijn naam in ĂŠĂŠn adem genoemd met die van K.H. Miskotte en O. Noordmans. In tegenstelling tot die van de laatste twee is de schriftelijke nalatenschap van Van Ruler echter nog niet grondig ontsloten. In het voorjaar van 2005 is de beslissing genomen dit omvangrijke project ter hand te nemen. Niet alles wat Van Ruler ooit geschreven heeft kan in deze nieuwe editie meegenomen worden, maar de bedoeling is wel dat al met al ettelijke duizenden bladzijden tekst verspreid over een aantal forse banden zullen gaan verschijnen. De teksten worden per thema chronologisch geordend, zodat duidelijk kan worden op welke manier Van Rulers denken over allerlei onderwerpen zich door de jaren heen ontwikkeld heeft. De ontsluiting van de schriftelijke nalatenschap van Van Ruler is een initiatief van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) en wordt verzorgd door dr. D. van Keulen, wetenschappelijk medewerker. Hij wordt begeleid door een commissie onder voorzitterschap van prof.dr. G. van den Brink.
Deel III ontsluit een aantal bijdragen van Van Ruler over God, schepping, mens en zonde.
NUR 700 ISBN 978 90 239 2168 4
www.uitgeverijboekencentrum.nl
9 7 8 9 0 2 3 9 21 6 8 4
dr. A.A. van Ruler
verzameld werk deel iii
dr. A.A. van Ruler verzameld werk deel iii
God, schepping, mens, zonde
BEGELEIDINGSCOMMISSIE Prof. dr. W.J. van Asselt Prof. dr. G. van den Brink (voorzitter) Dr. P. van den Heuvel Drs. Ir. T. Jacobs Prof. dr. G.G. de Kruijf Dr. A.J. Plaisier Drs. J. Stelwagen
Dr. A.A. van Ruler
Verzameld Werk Deel 3 God, schepping, mens, zonde
bezorgd door Dr. D. van Keulen
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer
De uitgave van het Verzameld Werk van dr. A.A. van Ruler is mede mogelijk door: Maatschappij van Welstand Stichting Aanpakken Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds Stichting Van Eijkfonds Stichting Pro Religione et Libertate Stichting Zonneweelde Studiefonds Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland Vereeniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften
www.uitgeverijboekencentrum.nl www.pthu.nl www.aavanruler.nl Vormgeving omslag: Studio Anton Sinke, Nieuwerkerk a/d IJssel Vormgeving binnenwerk: Dirk van Keulen ISBN 978 90 239 2168 4 NUR 700 © 2009 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD Inleiding
9
1. GOD De aard van onze kennis van God
44
Bewijzen voor het bestaan van God
56
De God van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament
60
Het spreken van God
65
De leer van de drie-eenheid
69
De triniteit
73
Kunnen we zonder God?
78
De verborgenheid van God
82
2. SCHEPPING Vijf bepalingen over de hemel
90
De engelen
94
De verhouding van schepping en verlossing
97
De wonderlijkheid van het bestaan
102
Het woord existentie in tegengestelde zin
111
Hoe waardeert men de stof?
115
3. DE VOORZIENIGHEID GODS Gods voorzienigheid
130
Wij staan als christenen in een wereld in Gods hand
133
6 Orde en chaos
146
God heeft een plan met de wereld
148
De bedoeling van God met deze wereld
151
De ramp van 1953
155
God en de chaos
159
Het leed
173
Leiding
182
4. MENS De vraag naar de gemeenschap in deze tijd
186
’s Mensen verantwoordelijkheid en Gods leiding
203
Het geweten in verband met de geestelijke leiding van volwassenen
206
De ontmoeting van de mens met God
210
Het gezag
216
De mens in de spiegel van het Nederlandse geestesleven
222
Waarom ik geen personalist ben
229
De reformatorische visie op de mens
234
Het inhumane in het evangelie
257
Mondigheid – als vorm van de verenkeling
260
Hart en ding
268
Wat is er met de mens gebeurd? Het blijvende voor de kerk
271
God en de geschiedenis
283
De mens in de geschiedenis in bijbels en christelijk licht
293
De verandering
304
7 De mens, de zin van de geschiedenis
307
Ben ik er eigenlijk wel?
328
Is de mens de kroon van de schepping?
330
5. ZONDE Vlees en Geest volgens het Nieuwe Testament
340
De zonde in het besluit
344
Zonnigheden in de zonde
361
De mens als zondaar
364
6. HET AARDSE LEVEN Geloof en werkelijkheid
372
De zin van ons leven
377
De openheid voor de wereld van het christelijke geloof
393
De waardering van het aardse leven
406
Waarvoor leven wij?
425
De vreugde, in bijbels perspectief
430
De vreugde als wezenlijk christelijk levensgevoel
439
Zin vinden en zin krijgen
444
Het mysterie van het bestaan: onzin of schuld?
447
Is de vraag naar de zin van het leven zinvol?
451
Verticaal en horizontaal
454
7. THEMA’S UIT DE ACTUALITEIT De betekenis van het christelijk geloof in deze tijd
460
8 De dwaasheid gekroond
463
Het moederschap
472
Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt
477
Het huwelijk
480
Het gezin
486
Kerk en dierenbescherming
491
Ter begeleiding [bij Bijbel en dierenwereld]
492
Protestantisme en dierenbescherming
495
Zedelijke en godsdienstige vragen rondom de harttransplantatie
500
[De nieuwe Adam]
508
[De eerste maanlanding]
510
Afkortingen
514
Register van namen
519
INLEIDING Deze derde band van het Verzameld Werk van Van Ruler bevat teksten die zich thematisch bevinden tussen de coördinatiepunten: God, schepping, mens en zonde. De opbouw van het Verzameld Werk in zijn totaliteit volgt zo min of meer de traditionele orde van de klassieke dogmatiek. De eerste twee banden waren gewijd aan respectievelijk ‘De aard van de theologie’ en ‘Openbaring en Heilige Schrift’. Later zullen nog delen volgen over ‘Christus, de Geest en het heil’ (band 4), ‘De kerk, de sacramenten en de laatste dingen’ (band 5), ‘Cultuur, samenleving, onderwijs, politiek’ (band 6) en ‘Reformatie, oecumene en gesprek met anderen’ (band 7).1 Deze derde band is onderverdeeld in zeven clusters: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
God Schepping De voorzienigheid Gods Mens Zonde Het aardse leven Thema’s uit de actualiteit
In elk cluster zijn die teksten samengebracht die zich thematisch onder de titel van het cluster laten rangschikken. Met uitzondering van het eerste cluster zijn ze chronologisch gerangschikt. Dit maakt het mogelijk de ontwikkelingsgang van Van Rulers denken over bepaalde thema’s te volgen. 1. GOD Het eerste cluster opent met de tekst: ‘De aard van onze kennis van God’. Deze bestaat uit aantekeningen voor een lezing, gehouden op 22 oktober 1958 in het kader van het Studium Generale van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De door Van Ruler in het manuscript sterk puntsgewijs genoteerde aantekeningen zijn eerder gepubliceerd in deel zes van het Theologisch Werk.2 Op grond van de inhoud had de tekst ook in 1.
2.
De predestinatie wordt in de gereformeerde theologie dikwijls nauw verbonden met de godsleer. Omdat Van Ruler de predestinatieleer beschouwt als ‘een nadere bepaling van het heil in Christus’ (A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,134, pag. 139) en als ‘een hulpleer bij de leer van de genade’ (A.A. van Ruler, ‘De leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,161, pag. I,5) zullen zijn teksten over de predestinatie worden opgenomen in deel 4 van het Verzameld Werk. TW6, 61-66. Om twee redenen is in deze band teruggegrepen op het oorspronkelijke manuscript. De eerste reden is gelegen in de wijze waarop Van Ruler zijn aantekeningen heeft genoteerd. Ten behoeve van de uitgave in het Theologisch Werk heeft mevrouw Van Ruler de tekst op verschillende plaatsen ‘voorzichtig met enkele woorden of zinnen aangevuld’ (Notitie van mevrouw J.A. van RulerHamelink in een noot bij de tekst, TW6, 61). Als gevolg daarvan is de sterk puntsgewijze vorm van notitie van de aantekeningen niet langer zichtbaar. In deze band is getracht deze puntsgewijze vorm van notitie te behouden en typografisch zichtbaar te maken. Tevens heeft mevrouw Van Ruler hier en daar aantekeningen weggelaten. Deze zijn nu wel opgenomen.
10 deel 2 van het Verzameld Werk kunnen worden opgenomen bij de andere teksten over de epistemologie. Vanwege de nauwe samenhang – die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in de kruisverwijzingen in de annotatie – met vele andere teksten in deze band, is hij echter in deel 3 geplaatst. Van Ruler duidt in zijn aantekeningen vijf aspecten van de aard van de menselijke kennis van God aan. Deze is in de eerste plaats ‘fundamenteel en vanzelfsprekend’. Hij bedoelt daarmee dat de vraag naar God en het kennen van God het hele menselijke bestaan doordringt en alles bepaalt. De menselijke kennis van God is in de tweede plaats ‘ontoereikend’, dat wil zeggen: ‘gericht op mysterie’. Daarmee doelt hij op het hele complex aan vragen rond wat in de dogmatiek wordt aangeduid als de incomprehensibilitas Dei, de onbegrijpelijkheid van God. Kennis van God is in de derde plaats ‘praktisch’ van aard. Daarmee tracht hij iedere vorm van intellectualisme de pas af te snijden. God kennen doen we niet alleen met ons verstand, maar ‘met onze gehele persoon en met ons gehele leven’. We staan in een verhouding tot Hem. Het menselijk kennen van God is in de vierde plaats ‘kosmisch’ van aard. Dat wil zeggen dat we alleen over God kunnen denken en spreken, en ons tot Hem verhouden, binnen de vormen en de grenzen van de geschapen werkelijkheid. Ten slotte is ons menselijk kennen van God ‘traditioneel’ bepaald: ‘zij komt uit de gemeenschap en de geschiedenis tot de enkele mens’. Alle vijf aspecten worden kort uitgewerkt, waarbij Van Ruler nadrukkelijk teruggrijpt op wat de theologische traditie hem hierbij te bieden heeft. Deze aantekeningen over ‘De aard van onze kennis van God’ zijn fundamenteel voor Van Rulers theologie. Ze vormen de vooronderstellingen voor zijn denken en spreken over God in het algemeen en over de verhouding tussen enerzijds God en anderzijds de schepping en de mens in het bijzonder. Om die reden is de tekst van groot belang voor het verstaan van vele andere teksten in deze band van het Verzameld Werk. Hij biedt in feite het hermeneutisch kader waarbinnen die andere teksten zijn geschreven. Om die reden is ervoor gekozen deze tekst – hoewel hij chronologisch niet de oudste van het cluster is – aan alle andere teksten van deze band vooraf te laten gaan. Twee andere opstellen uit het eerste cluster, ‘Bewijzen voor het bestaan van God’ (1956) en het niet eerder gepubliceerde ‘Het spreken van God’ (1959) hangen nauw samen met ‘De aard van onze menselijke kennis van God’. Ze zijn te lezen als nadere uitwerkingen van gedachten daaruit. De eveneens niet eerder gepubliceerde tekst ‘De God van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament’ (1957) is meer op bijbels-theologische terrein gelegen. Van Ruler verzet zich tegen het tegen elkaar uitspelen van ‘trekken’ van het oudtestamentische en het nieuwtestamentische Godsbeeld. Ook liggen er verbindingen met grondgedachten uit zijn in deel 2 van het Verzameld Werk gepubliceerde teksten over het Oude Testament. Een goed voorbeeld daarvan is de stelling dat ‘In het Oude Testament alles aards is’. Van Ruler benadrukt dat ‘men deze trek van het Oude Testament niet hoog genoeg kan waarderen’.3 Hier liggen verbindingen met zijn nadruk op de schepping en het aardse leven.4 3. 4.
In deze band pag. 62. Vgl. VW2, 343, 388, 414v., 428-432, 435, 466, 473. Vgl. P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, in: Wapenveld 24/6 (december 1974), 180181.
11 Daarna volgen twee korte teksten over de triniteit. Ook dat is een voor Van Rulers theologie belangrijk thema. Zo zegt hij – zich verzettend tegen de christologische concentratie in de theologie van Karl Barth5 – in een interview, afgenomen door George Puchinger (1921-1999) op 7 juni 1969: ‘Wanneer ik nadenk over de ware structuur van de theologie, kom ik tot drie disparate gezichtspunten: de triniteit, het Rijk en de predestinatie’.6 De triniteit neemt dus een centrale rol in zijn denken in. Dit blijkt ook uit zijn eerder in deel 1 van het Verzameld Werk opgenomen opstel: ‘De noodzakelijkheid van een trinitarische theologie’.7 Hoewel hij daarin erkent nauwelijks te weten hoe een ten volle ontwikkelde trinitarische theologie eruit zou kunnen zien,8 pleit hij voor een voluit trinitarische opzet van de theologie. Meer dan eens heeft hij daadwerkelijk geprobeerd aanzetten tot zo’n trinitarische theologie te geven. Zo poneert hij bijvoorbeeld, dat het zijn een trinitarische grond ‘en dan ook een trinitarische structuur’ heeft.9 Daarom tracht hij in verschillende teksten naast een christologisch ook een pneumatologisch perspectief te ontwikkelen. Een goed voorbeeld daarvan zijn twee hoofdstukken uit zijn dissertatie: na eerst het thema ‘vervulling’ vanuit christologisch perspectief te hebben geanalyseerd, vervolgt hij met een veel uitvoeriger hoofdstuk waarin hij hetzelfde doet vanuit pneumatologisch gezichtspunt.10 Een tweede bekend voorbeeld is zijn opstel ‘Structuurverschillen tussen het christologische en het pneumatologische gezichtspunt’.11 Een derde voorbeeld is in deze band te vinden, in het opstel ‘De zonde in het besluit’ (1961). In dit opstel zet hij onder meer uiteen dat God ‘constitutief’ is voor de zonde. Dat wil zeggen, dat ‘God alléén de zonde, de schuld weet en ziet en uitspreekt’.12 Volgens Van Ruler kan het daar echter niet bij blijven. Evenzeer belangrijk is, dat wij mensen ook deel krijgen aan deze kennis. Daarvoor kan men volgens Van Ruler niet bij het christologisch gezichtspunt blijven staan, want ‘dan is de zonde weg voordat we haar hebben leren kennen; we leren haar alleen als verzoende (in de dramatische zin van: weggedane) zonden kennen’.13 Willen we deel krijgen aan de kennis van de zonde, dan is het pneumatologisch gezichtspunt onmisbaar: ‘Reeds om het kruis, het offer, de verzoening te zien, is het hele werk van de Heilige Geest nodig. Het heil, in Christus geschonken, is een zó grote zaak, dat om het te zien (en te willen!) deze nieuwe inzet van God zelf daarvoor 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Zie over Van Rulers verhouding tot Karl Barth: Dirk van Keulen, ‘Van “His master’s voice” naar respectvolle kritiek. A.A. van Rulers verhouding tot de theologie van Karl Barth’, in: De reuzenzwaai, 94-111; E.P. Meijering, Een eeuw denken over christelijk geloven. Van Roessingh via Schilder tot Kuitert, Kampen 1999, 118-133; P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 179-180. G. Puchinger, Hervormd-gereformeerd, één of gescheiden?, Delft 1969, 356. Vgl. VW1, 378: ‘De triniteit, het rijk en de predestinatie zijn de wijdste en daarom de eigenlijke gezichtspunten van de systematische theologie’. Te vinden in: VW1, 262-280. VW1, 262. IG, 32. Respectievelijk VvdW, 72-117 en 118-262. Te vinden in: TW1, 175-190 (en op te nemen in VW, deel 4) In deze band pag. 350. In deze band pag. 350v.
12 nodig is. Maar de Geest leert ons ook die andere grote zaak kennen: het zondaar-zijn, de schuld (waarvan het heil de verlossing is). Daar gebruikt de Geest niet alleen het kruis van Christus voor’.14 Terecht benadrukt P.F.Th. Aalders daarom dat het Van Ruler erom te doen was ‘de trinitarische spreiding tot haar recht te brengen’.15 Vanwege deze nadruk op de trinitarische spreiding is het opmerkelijk dat Van Ruler weinig over de triniteit an sich heeft geschreven. Vergeleken met het thema van het Koninkrijk van God, dat veel aandacht krijgt in zijn dissertatie,16 komt de triniteit er bekaaid van af. Tot het verschijnen van deze band van het Verzameld Werk moesten we het naast enkele verspreide opmerkingen17 doen met slechts één opstel: ‘De leer van de drie-eenheid’, dat in 1956 voor het eerst werd gepubliceerd in Elseviers Weekblad en later ook werd opgenomen in de verzamelbundel Blij zijn als kinderen. Daar komt in deze band een tweede tekst bij. Deze bestaat uit aantekeningen voor een voordracht op de zogeheten ‘professorencatechisatie’. Wat deze professorencatechisatie precies was, is niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk gaat het om bijeenkomsten van hoogleraren van de Utrechtse universiteit waarop gesproken werd over christelijke geloofsvragen.18 Van Ruler heeft in mei 1964 op zo’n bijeenkomst een uiteenzetting over de triniteit gegeven. De puntsgewijs genoteerde aantekeningen vormen een aanvulling op zijn opstel over de drie-eenheid uit 1956. Waarom Van Ruler zo weinig separaat over de triniteit heeft geschreven, terwijl het thema voor hem toch van zo groot belang was, is niet duidelijk. Was het thema voor hem, terwijl hij toch niet wars was van speculatie,19 misschien toch te speculatief?20 Elders in zijn werk benoemt hij de triniteit, evenals de incarnatie en de predestinatie, immers als een van de ‘mysteriën van het christendom’21 en stelt hij dat dit leerstuk ‘ons midden in de meest volkomen aporieën [brengt]’.22 Het cluster sluit af met twee teksten waarin de tijdgeest doorklinkt. Beide zijn al driemaal eerder gepubliceerd (in het Utrechtsch Nieuwsblad of de Leeuwarder Courant, in Blij zijn als kinderen en in Van schepping tot Koninkrijk). In ‘Kunnen we zonder God?’ (1966) keert Van Ruler zich tegen de zogeheten God-is-dood-theologie. Deze kwam op in de jaren zestig van de vorige eeuw en keerde zich – teruggrijpend op gedachtegoed van Nietzsche en geïnspireerd door Dietrich Bonhoeffer – tegen het theïsme en stelde dat het evangelie op een niet-religieuze manier moest worden verwoord, ontdaan van mythologische taal. Vragender14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
In deze band pag. 351. P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 179. A.A. van Ruler, VvdW, 29vv. Zie bijvoorbeeld IG, 25v. Navraag bij de kinderen van Van Ruler leverde geen nadere informatie op. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 310; voorts: VW1, 89, 142, 220, 313, 347; VW2, 184v.; TW1, 157. Vgl. zijn opmerking dat ‘in de oude kerk, naar het Oosten georiënteerd, bezig als ze was met de objectieve dogma’s, het dogma van de triniteit het allergemakkelijkst aanleiding kon geven tot wijsgerige speculatie, terwijl het juist bedóeld was als laatste afweer van alle speculatie’ (A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,134, pag. 196 [te publiceren in VW, deel 4]). 21. VW1, 211, vgl. 245. 22. A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, 182.
13 wijs brengt Van Ruler de gevolgen onder woorden van de stelling dat we moeten leven ‘alsof er geen God was’. Die gevolgen zijn volgens hem niet gering: ‘Alles eindigt dan in de nacht van het tragische. Maximaal kunnen wij in deze nacht heroïsch onze wanhoop uitschreeuwen’.23 De laatste tekst van het cluster, ‘De verborgenheid van God’ (1969), toont aan hoezeer Van Ruler de vraag naar het bestaan van God en de menselijke ervaring serieus neemt. Hij onderscheidt vijf verschillende manieren waarop over Gods verborgenheid kan worden gesproken. Men kan zeggen dat deze verborgenheid de enige ‘eigenschap’ van God is waaraan Van Ruler een afzonderlijke tekst heeft gewijd. Met de acht teksten van dit cluster – opvallend binnen het totale oeuvre van Van Ruler is dat vijf van de acht dateren uit de tweede helft van de jaren vijftig en drie omstreeks het midden van de jaren zestig zijn geschreven – is geenszins alles wat Van Ruler over God heeft geschreven, samengevat. In talloze teksten van zijn hand komen het wezen, de eigenschappen en het handelen van God in verband met andere thema’s aan de orde. Veel, zo niet alle teksten van deze band leggen daar getuigenis van af. Zo vinden we bijvoorbeeld elders in deze band tweemaal de gedachte dat het wezen van God vreugde is; vreugde over wat Hij gedaan heeft.24 Illustratief is ook dat Van den Brom op het in december 2008 gehouden congres ter gelegenheid van Van Rulers honderdste geboortedag een bijdrage kon leveren over Van Rulers Godsbegrip zonder ook maar een keer te refereren aan de in het cluster ‘God’ in deze band samengebrachte teksten.25 2. SCHEPPING In het tweede cluster van deze band zijn zes teksten samengebracht onder de titel ‘Schepping’. De eerste, die al tweemaal eerder werd gepubliceerd, is getiteld ‘Vijf bepalingen over de hemel’ (1956). Van Ruler benadrukt daarin onder meer, dat de hemel net als de aarde geschapen werkelijkheid is. De hemel is ook de plaats waar de opgestane Christus is en de woonplaats van de engelen. De tweede, niet eerder gepubliceerde tekst: ‘De engelen’ (1956) biedt een korte uitwerking van wat hij in de eerstgenoemde tekst over engelen schrijft. Ook de derde tekst is niet eerder in druk verschenen. Het betreft aantekeningen voor een lezing, gehouden op 5 november 1958 in het kader van het Studium Generale van de Utrechtse Universiteit. De aantekeningen, die sterk puntsgewijs van karakter zijn, zijn gewijd aan ‘De verhouding van schepping en verlossing’. Dat is een thema dat Van Ruler na aan het hart lag. Na een omschrijving van de vraagstelling onderscheidt hij vijf standpunten:
23. In deze band pag. 79; vgl. ook 328. 24. In deze band pag. 382 en 432. 25. Luco J. van den Brom, ‘Koninkrijk Gods in actie: Van Rulers actuele Godsbegrip’, in: De reuzenzwaai, 37-46.
14 1. De schepping is van een andere God dan de God van het evangelie. 2. De schepping is het enige werk van God en er is geen verlossing. 3. De verlossing komt in de plaats van de schepping (Van Rulers typering van de doperse positie). 4. De verlossing wordt aan de schepping toegevoegd (Van Rulers typering van de rooms-katholieke visie). 5. De verlossing is er opdat de schepping er zou kunnen blijven. Van Ruler verdedigt het laatstgenoemde standpunt. Daaruit wordt duidelijk dat de schepping een centrale plaats in zijn theologie inneemt. In een van de andere teksten in deze band duidt hij het artikel over de schepping zelfs aan als het (geloofs)artikel waarmee de kerk staat of valt (articulus stantis aut cadentis ecclesiae).26 ‘De schepping heeft een eigen zin, naast de verlossing’, schrijft hij elders in deze band.27 Van Rulers theologie is daarom door sommigen ook wel getypeerd als een ‘scheppingstheologie’.28 De verlossing is gericht op de schepping. Weliswaar draait alles, zoals hij dikwijls in zijn werk zegt, om de verzoening van de schuld van de zonde.29 Maar ten diepste gaat het om de verlossing van de schepping.30 Deze verlossing is, zoals hij in verschillende opstellen in deze band schrijft, niet te verstaan als een tweede schepping of als een voltooiing van de schepping, maar als herschepping, recreatio.31 In het eschaton wordt déze wereld vernieuwd. Er is daarom ‘een volstrekte identiteit tussen deze wereld en de toekomende wereld’.32 Het eschaton heeft echter wel een plus vergeleken met de schepping.33 26. Zie in deze band pag. 122. 27. In deze band pag. 314. 28. Velema typeert Van Rulers theologie bijvoorbeeld als ‘een in de eschatologie getransponeerde scheppingstheologie’ (W.H. Velema, Confrontatie, 105). Volgens Haitjema wil Van Ruler ‘principieel “van de schepping uit” […] denken’, (Theocratie en eschatologie. Een briefwisseling tussen Th.L. Haitjema en G.C. van Niftrik, Wageningen 1956, 10). Van Hoof schrijft: ‘De schepping heeft de prioriteit in zijn [Van Rulers] theologie’ (P. van Hoof, Intermezzo. Kontinuïteit en diskontinuïteit in de theologie van A.A. van Ruler. Eschatologie en kultuur, Amsterdam 1974, 5). Van den Brom typeert Van Ruler als ‘theoloog van de aardse werkelijkheid’ (L.J. van den Brom, ‘A.A. van Ruler, theoloog van de aardse werkelijkheid’, in: Aart de Groot en Otto J. de Jong (red.), Vier eeuwen theologie in Utrecht. Bijdragen tot de geschiedenis van de theologische faculteit aan de Universiteit Utrecht, Zoetermeer 2001, 277vv.). Anderen hebben bezwaar tegen de typering van Van Ruler als ‘scheppingstheoloog. Rebel geeft bijvoorbeeld de voorkeur aan ‘eschatologisch-trinitarische rijkstheologie’ (Jac.J. Rebel, Pastoraat, 37vv.). 29. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 117, 118, 384. 30. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 118; vgl. VW2, 458. Zie ook: E.P. Meijering, Een eeuw denken over christelijk geloven, 127v.; Jac.J. Rebel, Pastoraat, 52. 31. Zie in deze band pag. 118, 152, 315, 396; vgl. ook VvdW, 56; VW2, 242; TW1, 151, 168; 179; TW2, 222v.; TW6, 36; GCW, 33; A.A. van Ruler, ‘De wedergeboorte’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,593, pag. 2 (te publiceren in: VW, deel 4). Vgl. Chr. Lombard, Adama, Thora en dogma. Die samehang van aardse lewe, skrif en dogma in die teologie van A.A. van Ruler, s.l. 1996 (dissertatie Universiteit van Wes-Kaapland), 174-178; Allan J. Janssen, Kingdom, Office and Church. A Study of A.A. van Ruler’s Doctrine of Ecclesiastical Office, Grand Rapids/Cambridge 2006, 65-67. 32. In deze band pag. 317; vgl. ook 414, 460; VvdW, 54vv.; GCW, 39v.; Verw&Volt, 33; VW1, 114. Vgl. ‘Juist de eschatologische concentratie leidt bij hem [Van Ruler; DvK] tot het poneren van de schepping. Juist de verwachting van het rijk leert de aarde niet verachten maar trouw vasthouden’ (P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 180). 33. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 99, 317.
15 De volgende twee teksten dragen een wijsgerig stempel en weerspiegelen de geest van de tijd waarin zij zijn geschreven. In ‘De wonderlijkheid van het bestaan’ (1959) – oorspronkelijk een (onvoltooide)34 lezing voor de rooms-katholieke studentenvereniging ‘Veritas’ – zet Van Ruler in met de vraag naar het zijn om daar vervolgens enkele fundamentele gedachten aan te verbinden. Hij stelt bijvoorbeeld dat de Godsvraag analytisch volgt uit de zijnsvraag.35 Omdat de zijnsvraag zo centraal staat, moet de lezing, hoewel Van Ruler er nergens expliciet aan refereert, gelezen worden tegen de achtergrond van de toenmalige existentiefilosofie. Datzelfde geldt ook van het korte opstel ‘Het woord existentie in tegengestelde zin’ (1964). Van Ruler onderscheidt daarin twee betekenissen van het woord ‘existentie’. De – wat hij noemt – moderne betekenis luidt: ‘uit het bestaande, uit het gegevene uitschrijden de toekomst in’. Dat heeft een dynamische, revolutionaire klank. Van Ruler stelt echter vast: ‘Langzamerhand dringt het tot ons door, dat het ietwat bekrompen is, bij dit dynamische en revolutionaire te blijven staan. Als men uit het bestaande uitschrijdt, waar schrijdt men dan in? Werkelijk in de toekomst? In een nieuw bestaande? Wekt dat niet dezelfde verveling en walging?’ Zo zinspeelt hij impliciet op de existentiefilosofie. Hij stelt daar een christelijk gebruik van de term existentie tegenover, namelijk dat ‘het echte en volle existeren een uitschrijden, een uitgeschreden zijn uit het niets is, in het bestaande, dat het gegevene is, in’. Zo komt hij uit bij de schepping: ‘uit niets zijn we in het aanzijn geroepen, het bestaan is alleen maar goed, het bestaande wezen ook’. In ‘De wonderlijkheid van het bestaan’ schrijft Van Ruler ook: ‘De werkelijkheid die wij zijn en beleven, is niet God en niet goddelijk’.36 Deze gedachte, die op meer plaatsen in deze band te vinden is,37 is fundamenteel voor Van Rulers scheppingsleer. De schepping is, zoals hij ook in verscheidene teksten benadrukt, voor hem geen emanatie uit God.38 Scheppen is uit niets in het aanzijn roepen: creatio ex nihilo.39 Ook was er voor God geen enkele noodzakelijkheid om de wereld te scheppen. God had – zo legt Van Ruler een trinitarisch fundament onder de schepping – de wereld niet nodig:40 ‘We hadden er ook niet kunnen zijn’.41 De schepping is door Hem gewild: zij rust in Gods vrijmacht. Wij danken ons bestaan dus aan Gods goedheid. Kenmerkend voor Van Rulers scheppingsleer is daarom de gedachte dat God ook ons het plezier gunde van er te zijn.42 We zijn, zoals hij ook meermaals schrijft, ‘een grap van God’.43 34. De tekst bestaat uit negen stellingen, waarvan de eerste zeven kort worden uitgewerkt. De laatste twee stellingen, die in de uitgave in TW5 ontbreken, zijn niet meer uitgewerkt. 35. In deze band pag. 103; vgl. 44, 217; VW1, 258, 509; VW2, 197; A.A. van Ruler, ‘Religieus besef en christelijk geloof’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,453, pag. 4v.; id., ‘Vragen rondom art. 36’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,525, pag. 1. 36. In deze band pag. 104. 37. Zie in deze band pag. 56, 134, 152, 257, 320, 393, 410. 38. Zie in deze band pag. 65, 104, 380, 393, 411; R&P, 382. 39. Zie in deze band pag. 65, 112, 116, 230, 235, 257, 379, 380, 411. 40. Zie in deze band pag., 74, 104, 380, 411, 451. 41. Zie in deze band pag. 235, 380, 439; R&P, 382. 42. Zie in deze band pag. 99, 104, 316, 328, 380, 393, 410, 439, 440, 445; VW2, 133; BZAK, 122, IG, 33, 40. 43. Zie in deze band pag. 104, 163, 332, 410, 426, 440, 496.
16 Dit heeft belangrijke consequenties voor Van Rulers kijk op de materiële werkelijkheid.44 Dit werkt hij onder meer uit in zijn opstel ‘Hoe waardeert men de stof?’ (1968). Onze stoffelijke, zichtbare werkelijkheid, schrijft hij, is ‘de eigenlijke tegenpool van God’.45 Over haar heeft God de Schepper gezegd dat zij ‘zeer goed’ is (Genesis 1:31). Zij is daarom niet het kwade of de oorsprong van het kwade,46 niet van duivelse oorsprong,47 geen lagere of laagste trede van het zijn,48 geen ‘afzichtelijke cocon, waaruit de stralende vlinder van de geest zich moet ontpoppen’,49 geen schijn of sluier over de afgrond van het niets,50 maar zij is ‘de volle, eigenlijke en goede werkelijkheid’.51 Dit impliceert voor Van Ruler onder meer een verwerping van iedere geringschatting van het stoffelijke, bijvoorbeeld in de gedachte dat het in het menselijk leven uitsluitend om het hiernamaals zou gaan of, omgekeerd, in die opvatting van secularisatie waarin ‘men zich beperken wil tot de gegeven wereld – zonder alle poespas van ideologie, geloof, metafysica, God en kerk’ (want dan is men volgens hem ‘in wezen de stof kwijt’). Omdat het stoffelijke de tegenpool van God is, poneert Van Ruler: ‘de stof is heilig!’ Daarom is onze bestemming de vreugde en behoren we te genieten van al wat is.52 Omdat de herschepping van onze aarde zich in het eschaton ook uitstrekt over het stoffelijke, legt Van Ruler veel nadruk op het geloofsartikel over de opstanding van het vlees. Hij stelt zelfs ‘dat alle vragen en antwoorden van het christendom convergeren, zich samentrekken in dit ene artikel’.53
44. Zie in deze band pag. 115, 121, 123. Vgl. Jac.J. Rebel, Pastoraat, 52vv.; S.M. Roozenboom, Naar een bestaan volkomen. Dogmatische motieven in de fundering en verdediging van de dienst der genezing door theologen van de charismatische vernieuwing in Nederland en de omgang met deze motieven in de Nederlandse hervormde en gereformeerde theologie van de laatste honderdvijftig jaar, Nijkerk 2007, 266v. 45. Zie in deze band pag. 115, 121, 123. 46. In deze band pag. 116. 47. In deze band pag. 134. 48. Zie in deze band pag. 91, 99, 116, 245, 394. 49. In deze band pag. 384. 50. Zie in deze band pag. 116, 394, 409, 411, 444. 51. In deze band pag. 116. Vgl. Gerrit Immink, ‘Openbaring én existentie – De betekenis van A.A. van Ruler voor de theologiebeoefening in Utrecht’, in: Jurjen Beumer (red.), Zo de ouden zongen… Leraar en leerling zijn in de theologie-beoefening (tussen 1945 en 2000), Baarn 1996, 174-176. 52. Vgl. A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid, Baarn 1996, 201. Van Rulers opstel werd zonder enig commentaar samengevat door de kerkredactie van De Rotterdammer in het nummer van 24 februari 1968 (te vinden in: Archief Van Ruler, inventarisnummer VII, doos 3, plakboek 1, pag. 18). In een andere – in het plakboek in het Van Ruler archief (plakboek 1, pag. 24) helaas niet nader aangeduide – krant verscheen eveneens een samenvatting onder de titel: ‘Christelijk leven moet ook zijn: GENIETEN van deze wereld. Prof. dr. A.A. van Ruler schreef imponerend artikel’. De onbekende auteur concludeert aan het slot: ‘We geloven (en hopen) dat dit artikel van prof. Van Ruler opzien zal baren, misschien zelfs opschudding zal verwekken. Want in zijn stellingen is veel dat aanspreekt, dat enthousiasme geeft, dat vreugde brengt. Theologisch zal het een heel moeilijke kluif zijn, ook al omdat de kans op spraakverwarring zo bijzonder groot is. Een woord als “de wereld” bij voorbeeld kan men op zoveel manieren uitleggen. Maar het zijn stellingen die in ieder geval aandacht verdienen. Ze kunnen ons uittillen boven de sombere geest van deze tijd. Een tijdgeest die aan de kerk niet onopgemerkt voorbijgegaan is’. 53. In deze band pag. 505; vgl. 319v.; VW1, 502; VW2, 115, 338; TW1, 169; BZAK, 147; IG, 151v.
17 3. DE VOORZIENIGHEID GODS Onder de titel ‘De voorzienigheid Gods’ zijn in het derde cluster negen opstellen gebundeld die thematisch op een of andere manier raken aan de verhouding tussen God en zijn schepping. Slechts twee van de tien zijn eerder gepubliceerd, namelijk: ‘Wij staan als christenen in een wereld in Gods hand’ (1941) en ‘God en de chaos’ (1958). De andere acht zijn niet eerder in druk verschenen. De eerste twee teksten, ‘Gods voorzienigheid’ (1941) en ‘Wij staan als christenen in een wereld in Gods hand’, hangen nauw samen. In beide verzet Van Ruler zich tegen de stelling dat God de dingen toelaat.54 Dat is zijns inziens een onbijbelse gedachte. Gods voorzienigheid is ‘waarheid uit de bijbel’. En bijbels is volgens hem: ‘God staat er niet boven en Hij laat niet toe – Hij staat erin en Hij doet het’.55 In beide teksten verbindt Van Ruler dit, onder invloed van de dialectische theologie, nauw met het kruis en met het messiaanse perspectief. Zo schrijft hij: ‘De voorzienigheid Gods, de regering van God van alle dingen is niet anders dan een uitstraling van dit dragen van het kruis door alle natuurlijke, historische en kosmische werkelijkheden heen. Christus rijdt op het witte paard door de wereld, en hij is vergezeld van het rode, het zwarte en het vale paard, hij gaat door de wereld omstuwd van de oorlog, de honger en de dood. De voorzienigheid Gods is niet een neutraal, een algemeen handelen van God, maar het is het zeer specifieke, hoogst bijzondere handelen Gods in Christus. De regering van God van alle dingen is de universaliteit van het kruislijden van Christus. De voorzienigheid Gods is een messiaans begrip: God is bezig de wereld te redden, en dat gaat door ontzaglijk veel bloed en ontzaglijk veel tranen heen’.56 Hoe het zit met het kwaad laat Van Ruler in het midden. Enerzijds houdt hij vast aan de gedachte van een nauw verband tussen God en alles wat gebeurt: ‘er is geen handbreed, zelfs geen adem tussen te krijgen’. Anderzijds zegt hij, zinspelend op artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Ik zal mij ook niet eindeloos aftobben door deze dingen curieuselijk te onderzoeken, bóven mijn begrip’. Ook in de derde tekst staat het nauwe verband tussen God en al wat gebeurt centraal. Het manuscript ‘Orde en chaos’ bestaat uit aantekeningen voor een voordracht, gehouden op 27 september 1943 in de Spieghelkerk te Bussum. Van Ruler zet in met de vaststelling dat de mens wordt gekenmerkt door twee tegenstrijdige principes: een ‘ordeprincipe’ (de behoefte aan helderheid, doorzichtigheid en strakke lijnen) en een ‘chaotisch element’ (‘het bloed, de driften, het leven’).57 Beide strij54. 55. 56. 57.
Zie in deze band pag. 130, 134; vgl. ook 159. In deze band pag. 130. In deze band pag. 135; vgl. 131. Dit tegenover elkaar stellen van twee tegenstrijdige principes doet denken aan een passage uit het werk van Schleiermacher: ‘Ihr wißt, daß die Gottheit durch ein unabänderliches Gesetz sich selbst genötigt hat, ihr großes Werk bis ins Unendliche hin zu entzweien, jedes bestimmte Dasein nur aus zwei entgegengesetzten Kräften zusammenzuschmelzen, und jeden ihrer ewigen Gedanken in zwei einander feindseligen und doch nur durch einander bestehenden und unzertrennlichen Zwillingsge-
18 den om voorrang, maar uiteindelijk willen we geen van beide: ‘De chaos benauwt ons; maakt ons moe; verwart ons; we voelen ons erin verstrikt; we komen er niet uit; we worden erdoor geschramd en verscheurd; we gaan eraan te gronde’ – een zin waarin de oorlogsomstandigheden van 1943 doorklinken.58 Maar ‘de orde benauwt ons ook’. We willen niet altijd in het gareel lopen en als het hele leven precies is afgebakend en geordend, verstikt ons dat en willen we eruit breken. De mens wordt dus heen en weer geslingerd tussen orde en chaos. Daarna legt Van Ruler een verband met God: Hij schiep hemel en aarde. De aarde was woest en ledig. God gaat echter ordenen in de chaos en dat is scheiden, schiften, oordelen – een gedachte die Van Ruler mogelijk aan Noordmans ontleent.59 Zo bedwingt God de chaos. Aan de hand van het verhaal over de torenbouw van Babel (Genesis 11) legt Van Ruler uit dat mensen er vervolgens ‘een kosmos’ van willen maken. Dan komt God echter weer scheidend en schiftend tussenbeide: Hij verwart de taal van de mensen. Voor Van Ruler wordt hieruit duidelijk dat Gods handelen iets chaotiserends in zich heeft. Deze lijn trekt hij door naar de omstandigheden waarin hij en zijn luisteraars zich op dat moment bevinden: ‘in het wiel van de volkenbond steekt God de spaak van de oorlog’.60 In het kruis komen orde en chaos samen. Enerzijds is het ‘de ergste chaos: de volkomen destructie van de inwoning Gods op aarde’. Anderzijds ‘schept het orde, de orde van de verzoening’. Van Ruler concludeert: ‘Zo is het handelen Gods op aarde. Zo is God bezig in de chaos. Zo schept Hij orde. Tot op de uiteindelijke verlossing hebben we rekening te houden met de blijvende chaotische schijn der werkelijkheid. In de chaotische werkelijkheid van ons hart en van de wereld zet God zijn eigen orde door. Verborgen, onweerstaanbaar, heilzaam’.61 Vijftien jaar later (1958)62 komt hij terug op het thema in een van zijn bekendste en meest omstreden opstellen: ‘God en de chaos’. Men kan dit opstel beschouwen als een nadere ontvouwing van gedachten die hij eerder had geuit in ‘Orde en chaos’. Mogelijk kan men zeggen, dat de thematiek voor hem (mede) is ontsprongen aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.
58. 59. 60. 61. 62.
stalten zur Wirklichkeit zu bringen. [...] Jedes Leben ist nur Resultat eines beständigen Aneignens und Abstoßens, jedes Ding hat nur dadurch sein bestimmtes Dasein, daß es die beiden Urkräfte der Natur, das durstige Ansichziehen und das rege und lebendige Selbstverbreiten, auf eine eigentümliche Art vereinigt und festhält. [...] Jede menschliche Seele [...] ist nur ein Produkt zweier entgegengesetzter Triebe. Das eine ist das Bestreben, alles, was sie umgibt, an sich zu ziehen, in ihr eigenes Leben zu verstricken, und wo möglich in ihr innerstes Wesen ganz einzusaugen. Der andere ist die Sehnsucht, ihr eigenes inneres Selbst von innen heraus immer weiter auszudehnen, alles damit zu durchdringen, allen davon mitzuteilen, und selbst nie erschöpft zu werden’ (Friedrich Schleiermacher, Über die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern, in ihrer ursprünglichen Gestalt mit fortlaufender Übersicht des Gedankenganges neu herausgegeben von Rudolf Otto, Göttingen 19676, 21v.). In deze band pag. 146. De zin heeft voor Van Ruler echter ook een meer universele betekenis, getuige het feit dat hij hem vijftien jaar later opnieuw neerschrijft in zijn opstel ‘God en de chaos’ (in deze band pag. 164)! Vgl. S.M. Roozenboom, Naar een bestaan volkomen, 273. In deze band pag. 146. Tegen deze achtergrond moet men ook Van Rulers driemaal in deze band (pag. 134, 461, 468) voorkomende opmerking verstaan, dat ‘God in de oorlog [is]’. In deze band pag. 146. Enkele jaren eerder (1955) deed hij dat ook al in een meditatie over Psalm 104:25-26 (VG, 86-91).
19 Evenals in de oudere teksten ‘Gods voorzienigheid’ en ‘Wij staan als christenen in een wereld in Gods hand’, verwerpt Van Ruler in ‘God en de chaos’ de gedachte dat God ‘de chaotisering van het leven en het geschapen zijn toelaat’. Dat is naar zijn inzicht niet bijbels. Bijbels is wel, te zeggen dat ‘het juist God zelf is, die nu en dan de dingen chaotiseert’ en dat God het chaotische schept. Vergeleken met ‘Orde en chaos’ gaat Van Ruler in ‘God en de chaos’ een stap verder als hij stelt dat God ook met het chaotische – gepersonifieerd in de aan Psalm 104 ontleende Leviatan, ‘de mythische samenvatting van alle chaotische elementen’ – speelt.63 De chaos behoort daarom, zo benadrukt Van Ruler, veel wezenlijker tot de wereld dan wij mensen intuïtief vaak denken. Kiemen van de chaos signaleert Van Ruler in de veelheid van schepselen, in de situatie van de mens die gekenmerkt wordt door vrijheid, in het wezen van de mens (evenals in ‘Orde en chaos’ onderscheidt Van Ruler een kosmisch principe: verstand, rede en geest; en een chaotisch principe: het bloed, de driften, het leven) en in de menselijke zonde. Toch kunnen we volgens Van Ruler de chaos nooit volledig aan de mens toeschrijven: ‘Wel is de zonde een enorm belangrijke factor. Maar deze factor is op de een of andere manier ingeschakeld in het hoge en geduchte handelen van God’.64 De oplossing van het probleem zoekt Van Ruler in de liefde: deze is opgewassen tegen de chaos, zoals hij met een dialectisch klinkende verwijzing – die ook in ‘Orde en chaos’ te vinden is – naar het kruis duidelijk maakt: ‘Het typische daarbij is, dat het kruis van Jezus Christus enerzijds de ergste chaos is: het is namelijk de volkomen destructie van de genadige en heerlijke inwoning van God op de aarde in Israël. Anderzijds schept juist datzelfde kruis, in dit uiterste van alle chaos, orde, de enige orde, de orde van de verzoening. Het kruis van Golgota is de oprichting van het recht van God in de chaos van de zonde en daarin de werkelijkheid van de liefde’.65 In zijn kruisdood aanvaardt, verdraagt en verwerkt Jezus de chaos en komt deze te boven. Wij mensen zijn volgens Van Ruler geroepen op dezelfde wijze in de chaos te staan, zoals God in Jezus in de chaos stond. De wijze waarop we dat doen, is een vorm van heiliging. Aan het slot typeert Van Ruler de verhouding tussen God en de chaos met de woorden twist (God heeft een twistzaak met de volkeren en daarom chaotiseert Hij), baring (we moeten de chaos ook verstaan als wording van het rijk van God) en – nogmaals – spel. Er zit dus een monistische tendens in Van Rulers theologie. Deze komt ook tot uitdrukking in zijn verzet tegen een ‘metafysisch oerdualisme’.66 ‘God en de chaos’ heeft zeer uiteenlopende reacties opgeroepen.67 De eerste die reageert, is de hervormde emeritus predikant W.A. Hoek.68 In het door de ‘Kring van 63. Vgl. Bram van de Beek, ‘De theologie van Van Ruler’, in: De reuzenzwaai, 20. 64. In deze band pag. 165; vgl. 156. Zie ook A.H. Drost, Is God veranderd? Een onderzoek naar de relatie God–Israël in de theologie van K.H. Miskotte, A.A. van Ruler en H. Berkhof, Zoetermeer 2007, 116. 65. In deze band pag. 167; vgl. 146; VvdW, 102, 116, 236, 270. 66. Zie in deze band bijvoorbeeld pag. 97, 156, 410. 67. Een korte samenvatting verscheen onder de titel ‘Prof. Ruler [sic!] over: “God en de chaos’” op donderdag 9 oktober 1958 in een mij onbekende krant (het knipsel is te vinden in het Van Ruler Archief,
20 Vrienden van Kohlbrugge’ uitgegeven Kerkblaadje breekt hij de staf over de wijze waarop Van Ruler in ‘God en de chaos’ over de liefde schrijft: ‘Wij worden geroepen, het [hele zijn] met Hem mee lief te hebben. Deze liefde drijft de vrees uit. Daarom is de liefde nog veel meer de bevrijding van de angst en de verlamming dan het geloof. Als we willen beginnen met te gelóven, tóch te geloven, óndanks alles te geloven – dan ligt daarin nog steeds een zekere krampachtigheid. We moeten beginnen met lief te hebben, álles zoals het is. Als we dat doen, gaan we ons ook verheugen. De vreugde wordt dan het element van ons bestaan. Dan gaan we vanzelf ook verwachten: deze wereld is Gods wereld en God is goed en heilig, daarom kán deze wereld niet zo blijven als ze is. Deze liefde, vreugde en verwachting worden dan wel weer bijeengehouden door het geloof’.69 Hoek is het volstrekt oneens met deze woorden van Van Ruler: ‘Als het zó was, gelijk de schrijver het hier voorstelt, dan sloeg de poort van de hemel met een daverende slag voor ons dicht, en daalde reeds in dit leven een eeuwige duisternis om ons neer’.70 Vooral de gedachte dat wij moeten beginnen met liefhebben, stuit Hoek tegen de borst. Hij erkent, dat er liefde gevonden wordt in de wereld. De ‘volmaakte liefde’ is ons door de zonde echter onmogelijk gemaakt. Tegelijkertijd geldt: ‘Het “doe dat en gij zult leven” blijft. Maar wie is bekwaam? Uit de Wet slaat ons de gloed van het oordeel tegen. Wie zou daar rustig kunnen “beginnen”, alsof het om een vredige “startplaats” ging? Wij houden het op dit uitgangspunt niet uit. Wij worden daar niet “bevrijd van angst en verlamming”. Integendeel, wij worden er door bevangen en bezwijken er onder’.71 Van Ruler had volgens Hoek alle nadruk moeten leggen op het geloof, want ‘[r]echtvaardigen leven uit het geloof alleen, en niet uit de liefde’.72 Het geloof schijnt, aldus de hervormde emeritus predikant, voor Van Ruler ‘alleen goed te zijn als band – niet bron! – van liefde, vreugde en verwachting!’73 Van Ruler is volgens Hoek uit op ‘een nieuw type van christenen, dat het z.i. toch altijd min of meer krampachtig geloof achter zich gelaten heeft en nu in de volle, blijde liefde staat’.74 Hoek eindigt met een psychologisering: ‘Waarom dit alles? Ik geloof, dat de oorzaak in een genadegave ligt, die Van Ruler met een Kaj Munk (“leve het leven!”) en met zelfs een melancholicus als Guido Gezelle (“mij spreekt het al een tale”) gemeen heeft, nl. een heerlijke liefde tot het leven, hoeveel ellendigs er mag ingebroken zijn. Ook zijn vlag wappert als bij Munk in de bries van een frisse, zonnige, verrukkelijke lentedag. Daarom die liefde voor het liefhebben. Daarom dat onstuimig beinventarisnummer VII/1, plakboek 5, nummer 553). 68. Willem Andreas Hoek (1885-1975), was hervormd predikant te Anloo (1911-1913), Laren (G.; 19131922) en Amsterdam (1922-1951). 69. In deze band pag. 168. 70. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, in: Kerkblaadje (voortzetting van Kerkblaadje van wijlen Dr. J.C.S. Locher) 51/8 (16 april 1960), 61. 71. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, 61. 72. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, 62. 73. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, 63. 74. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, 62.
21 gin. Doch… die geloven haasten niet. Zij draven niet van Gods beginpunt weg, om op een hoger, heerlijker vlak te gaan staan. Zij zijn wie ze zijn, en zij blijven op hun plaats. Zij beginnen op de hun aangewezen plaats, diminuendo krampachtig, en crescendo zich vasthoudende, als ziende de Onzienlijke. In het geloof weten zij ook, dat het, wanneer hun geloof maar geloof blijft, met de hoop en de liefde wel goed zal komen, en reeds goed gekomen is’.75 Ook Berkouwer is kritisch. Twee jaar na het verschijnen van het artikel in Wending gaat hij in het tweede deel van zijn studie over De zonde in een noot op Van Rulers ‘God en de chaos’ in. Hij signaleert dat in Van Rulers gebruik van de term ‘spel’ betekenisnuances schuilgaan en concludeert, dat de pointe van het betoog van zijn hervormde collega gelegen is in de these dat – al is de zonde een belangrijke factor – uit de zonde van de mens niet alle chaos te verklaren zou zijn. Hij is het eens met de gedachten van zijn hervormde collega over het kruis dat orde schept in de chaos.76 Maar, vervolgt hij: ‘Ik kan hiermee echter niet verenigen, dat het evangelie van het kruis ons leert “dat we geen ogenblik wegvluchten uit of ons innerlijk distantiëren van de chaos”, omdat Jezus (Gethsemane, Golgotha) ja zegt tegen de gerichten Gods en dus tegen de chaos […]. Ik meen, dat we daarom juist niet steeds meer bereid worden “om steeds dieper in het chaotische te komen” […]. Dat Van Ruler direct zwenkt naar “een groei in de kennis der ellende, een permanente boete” wijst er m.i. op, dat zijn visie op “God en de chaos” niet in alle opzichten doorzichtig is’.77 Ruim tien jaar later komt Berkouwer nog een keer terug op ‘God en de chaos’ in een artikelenserie over Van Rulers theologie. Opnieuw concentreert hij zich op het spelelement in Van Rulers betoog. Op een voor zijn stijl van theologiseren kenmerkende wijze78 probeert Berkouwer te peilen wat Van Ruler bedoelt. Hij begint met op te merken dat het niet gemakkelijk is Van Ruler hier te verstaan. Zijn spreken over spel ‘is allerminst bedoeld als excuus voor ons veelvuldige chaotiseren van wereld en leven’. Maar, vraagt Berkouwer, ‘wat betekent het spel dan wèl en wáárom kan men de chaos niet alleen in het beeld van de twist en van de strijd uitdrukken?’ Toch zou het volgens Berkouwer een vergissing zijn in Van Rulers opstel ‘een éren van chaos en destructie te lezen’. Het gaat Van Ruler, schrijft hij, ‘om de ordening van het 75. W.A. Hoek, ‘Geloof of liefde’, 63. 76. ‘In dit spel-begrip spelen allerlei factoren een rol: spel als gracieuze dwang, bedwinging van het chaotische […], bedwinging in de figuur van het spel […], niet bang zijn voor de chaos […]. Toch wil Van Ruler méér: we mogen de chaos niet puur afleiden uit de zonde van de mens […] al is deze een “enorm belangrijke factor”. Ik zou graag het “spelende” artikel willen lezen vanuit het onaanvechtbare woord: “Anderzijds schept juist datzelfde kruis, in dit uiterste van alle chaos, orde, de enige orde, de orde van de verzoening. Het kruis van Golgotha is de oprichting van het recht van God in de chaos van de zonde en daarin de werkelijkheid van de liefde”’ (G.C. Berkouwer, De Zonde, deel 2. Wezen en verbreiding der zonde, Kampen 1960, 201-202, noot 351). 77. G.C. Berkouwer, De Zonde, deel 2, 202 (noot 351). 78. Zie voor die stijl van theologiseren: Dirk van Keulen, Bijbel en dogmatiek. Schriftbeschouwing en schriftgebruik in het dogmatisch werk van A. Kuyper, H. Bavinck en G.C. Berkouwer, Kampen 2003, 462-464.
22 chaotische zijn, om heiliging “in de bekering van ons innerlijk bestaan, in de stempeling van onze medemenselijkheid, in de herkerstening van de maatschappij en de cultuur, in de ontdaemonisering van de staat. Het is één groot proces van excorcisme, uitbanning van de duivel” […]. Men ziet hieruit, hoe gevaarlijk het is met bepáálde aspecten van Van Rulers denken op de loop te gaan’.79 Berkouwer pleit er dus voor Van Rulers opstel ‘God en de chaos’ te lezen binnen het verband van zijn hele theologie. Geheel anders is de reactie van Kuitert. In een door George Puchinger afgenomen interview zegt hij: ‘Zo herinner ik mij dat hij [Van Ruler] […] zijn artikel God en de chaos schreef, en dat ik na lezing tot hem zei: “Sinds ik dat artikel van U gelezen heb, kan ik weer rustig slapen, professor”, waarop hij antwoordde: “Miskotte lag er anders juist nachten van wakker!”80 Overigens geloof ik dat Miskotte en Van Ruler beiden hetzelfde bedoelen, maar dat ze er ieder op eigen wijze expressie aan geven. Barth, Miskotte, Van Ruler – ze gaan alle drie werkelijk in op het moderne levensgevoel, of liever: op de moderne bestaansangst. Maar Miskotte beroept zich natuurlijk in navolging van Barth op het Jesus ist Sieger! (je hoeft niet zo bang te zijn) en Van Ruler zegt in zijn artikel God en de chaos ’t zelfde, maar hij accentueert meer: God is te vertrouwen, en zeg dus nooit nee tegen Hem!’.81 Ook in andere publicaties zinspeelt Kuitert instemmend op Van Rulers opstel. Zo schrijft hij in zijn boek Het algemeen betwijfeld christelijk geloof: ‘Waar komt het kwaad vandaan? Het klassieke antwoord van de christelijke traditie schiet tekort. Niet alleen van de zonde, er is meer aan de hand. Er is een raadsel in de omgang tussen God en Zijn schepping. De uitspraak van Van Ruler dat God ruiger met Zijn schepsel omgaat dan ons lief is, valt mij hier opnieuw te binnen. Er is ook kwaad dat niet op ons conto staat, maar op dat van de Schepper. Een kwaad hoeven we niet goed te vinden, omdat het van God komt. Van God hoeft dat in elk geval niet. Het zou bovendien oneerlijk zijn tegenover onszelf en een verachting voor de mensen die het treft. Het hoort bij het leven en wij moeten er doorheen. Dat is het enige wat ervan te zeggen valt’.82 Velema reageert daarentegen weer uitgesproken kritisch. Hij vat Van Rulers artikel samen en concludeert: ‘Wanneer men uit deze dronkenschap der gedachten – en der speculatie! – tot de nuchterheid der bezinning komt, kan men in dit hele artikel slechts een bevestiging vinden van ons vermoeden, dat de relatie tussen schepping en ijdelheid, verderf of verlorenheid niet enkel aan de schuld van de mens te wijten is, doch mede aan God zelf’.83 79. 80. 81. 82.
G.C. Berkouwer, ‘Over de theologie van A.A. van Ruler IV’, in: GW 26/45 (14 mei 1971), 313. Miskotte is, voor zover ik weet, niet in publicaties op Van Rulers ‘God en de chaos’ ingegaan. G. Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd?, Delft 1966, 352-353. H.M. Kuitert, Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Een herziening, Baarn 1992, 108, vgl. 112. Zie ook: Martien E. Brinkman, ‘De gereformeerden en Van Ruler’, in: De reuzenzwaai, 190. 83. W.H. Velema, Confrontatie, 69.
23 Rothuizen schenkt aandacht aan Van Rulers opstel binnen het verband van een betoog over ‘het bittere raadsel van de goede schepping’.84 Het door Van Ruler beschreven ‘innig verband’ tussen God en de chaos noemt hij ‘een intrigerende en niet ongevaarlijke “combinatie”’, die echter niet geheel gelijk is te stellen aan het vraagstuk van dat bittere raadsel.85 Impliciet bekritiseert hij Van Ruler door sterk de nadruk te leggen op de zonde: ‘Het bittere raadsel van de goede schepping is tenslotte het bittere raadsel van de zonde. Stellen we het anders, dan wordt de schepping tragiek en van theocratie gesproken: daarover valt niet langer te regeren. Over de schuld nog wel – zij het ook maar net –, over de tragiek nooit’.86 Wat opvalt, is dat de reacties op ‘God en de chaos’ vrijwel uitsluitend uit gereformeerde hoek komen. Aan hervormde zijde blijft het stil. Een goed voorbeeld van deze stilte is een themanummer van het blad Wending over ‘Het bittere raadsel van de goede schepping’, uitgekomen in de zomer van 196287 – twee jaar na de publicatie van ‘God en de chaos’ in datzelfde tijdschrift. Aan het slot van zijn inleidende beschouwing op het themanummer geeft J. Segaar Van Rulers gedachten over ‘God en de chaos’ weer.88 Dat lijkt een uitnodiging voor de andere auteurs van het themanummer om daarop eens te reageren. Die andere auteurs – J.P. Bakker, N.H. Swellengrebel, A. de Froe, J.W. Schulte Nordholt, J. Sperna Weiland, H.J. Heering, C.A. van Peursen, K.H. Miskotte en A.J. Nijk – gaan echter volledig aan Van Rulers gedachten voorbij. Van Ruler heeft zich er wel over beklaagd dat hij genegeerd of ‘doodgezwegen’ werd. De enige schriftelijke bron daarvan89 is een brief van Miskotte aan Karl Barth, die de zin bevat: ‘[Van Ruler] beklagt sich immer, daß er totgeschwiegen wird’.90 Het themanummer van Wending is er een concreet voorbeeld van en maakt duidelijk dat Van Rulers gevoel genegeerd te worden niet ongegrond was. In latere jaren is sporadisch op Van Rulers artikel over ‘God en de chaos’ gereageerd. P.F.Th. Aalders geeft als interpretatie dat de chaos volgens Van Ruler ‘een om zo te zeggen ingebouwde plaats heeft in de schepping’. Hij beperkt zijn evaluatie tot een kritisch klinkende zin: ‘God en de chaos […] onthult een weids panorama, waarin alle momenten op een rij zijn gezet in een theologische bezinning, die men ook gnosis noemen mag’.91 Berkhof geeft een samenvatting in één zin als hij schrijft dat Van Ruler daarin ‘de schaduwzijde [van de schepping] (inclusief de schuld) geheel als positieve en definitieve wil van God lijkt op te vatten’.92 Van de Beek erkent dat chaotisering niet alleen negatief hoeft te zijn: ‘De chaotiserende God is de levende God, dynamisch, die steeds weer iets anders overhoop 84. Rothuizen zinspeelt daarmee op het in noot 87 genoemde themanummer van het blad Wending over ‘Het bittere raadsel van de goede schepping’. 85. G.Th. Rothuizen, ‘Azen op de vreugde’, in: WW, 67. 86. G.Th. Rothuizen, ‘Azen op de vreugde, 68. Zie ook id., Tertius usus legis. Studie over het burgerlijk gebruik van de wet, Kampen 1962, 240, noot 233. 87. Wending 17 (1962-1963), 265-392. 88. J. Segaar, ‘Al wat de natuur biedt is volmaakt?’, in: Wending 17 (1962-1963), 280-281. 89. Vgl. Gijsbert van den Brink, ‘Van Ruler in de Nederlandse Hervormde Kerk’, in: De reuzenzwaai, 138. 90. Brief van K.H. Miskotte aan Karl Barth, d.d. 7 mei 1965, in: K.H. Miskotte, Verzamelde Werken, band 2. Karl Barth, verzorgd door A. Geense en H. Stoevesandt, Kampen 1987, 530. 91. P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 185. 92. H. Berkhof, Christelijk geloof. Een inleiding tot de geloofsleer, Nijkerk 19855, 173.
24 haalt’. Daar kan een uitdaging in schuilgaan en het kan mogelijkheden geven tot creativiteit. Toch wijst Van de Beek Van Rulers visie als ‘te positief’ af: ‘Er is ook de chaotisering die totaal ontreddert, die niet creatief is, maar alleen wanhopig maakt, waardoor we alle moed verliezen. Er is chaotisering die de mogelijkheden afbreekt. De knop die breekt vóór de bloem openging, is op geen enkele wijze creatief. Het kind dat stierf in een brandende auto kan en mag geen bron van inspiratie zijn’.93 S.M. Roozenboom ten slotte struikelt net als Berkouwer over Gods spelen met de chaos, getuige zijn opmerking: ‘Merkwaardig is wel dat Van Ruler met geen woord rept over het grimmige en antigoddelijke karakter van de chaos, gesymboliseerd in Leviatan’.94 Ten slotte bevat het cluster ‘De voorzienigheid Gods’ vijf korte, niet eerder gepubliceerde teksten: ‘God heeft een plan met de wereld’ (1945), ‘De bedoeling van God met deze wereld’ (ca. 1949), ‘De ramp van 1953’ (1956), ‘Het leed’ (1959) en ‘Leiding’ (1959). De laatste drie teksten hebben gefunctioneerd op de eerdergenoemde professorencatechisatie. 4. MENS In het omvangrijkste cluster van deze band is een reeks teksten samengebracht, die alle op een of andere manier verbonden zijn met (aspecten van) het mens-zijn. Met één uitzondering dateren alle uit de tweede helft van de jaren vijftig en de jaren zestig van de vorige eeuw. Dat is geen toeval. Het was juist in die tijd dat mens- en maatschappijwetenschappen als de psychologie, de sociologie, de pedagogiek, de psychiatrie, de politicologie en de sociale en de culturele antropologie tot bloei kwamen. De opkomst van deze wetenschappen heeft Van Ruler sterk geboeid en heeft hem bepaald bij het existentiële karakter van de theologie, zoals duidelijk wordt in een passage uit de oorspronkelijk in 1962 geschreven en in 1968 in uitgebreide vorm uitgegeven lezing ‘De verhouding van de mens en de wetenschap in het licht van de theologie’: ‘Elke geleerde is verliefd op zijn wetenschap. Hij is ermee getrouwd. Toch kan men moeilijk beweren, dat er één wetenschap is, waarin de mens in die mate zelf met zijn totale bestaan betrokken is bij de vragen, die hij stelt en bij de antwoorden, die hij vindt, als dat het geval is in de theologische wetenschap. Zij heeft in dit opzicht bepaald iets verterends – en dat niet alleen in de verrukkelijke, maar ook in de afgrijselijke zin van het woord. Misschien kan men – op enige afstand – iets soortgelijks zeggen van de psychologie, de psychiatrie, de sociologie en in het algemeen de specifiek antropologische wetenschappen. Welke onderzoeker op een van deze terreinen beseft niet eni-
93. A. van de Beek, De adem van God. De Heilige Geest in kerk en kosmos, Nijkerk 1987, 211. 94. S.M. Roozenboom, Naar een bestaan volkomen, 273.
25 germate, dat hij in wezen met zichzelf bezig is en dat bepaaldelijk met de toch altijd ook griezelige vraag naar zijn eigen wezen?’95 De achttien opstellen van het cluster, waarvan er zes niet eerder zijn uitgegeven, vormen een bont conglomeraat, waarin Van Ruler vele aspecten van het mens-zijn meer of minder uitvoerig belicht. Enkele keren doet hij dat in de vorm van een fenomenologisch overzicht. Het meest uitvoerig is dat het geval in de niet eerder uitgegeven tekst ‘De reformatorische visie op de mens’ (1960). Hij zet daarin uiteen dat de mens (1) een schepsel is; (2) een uniek schepsel te midden van andere schepselen. De mens (3) vindt zijn wezen in de verhouding tot God. Hij is (4) persoon; een (5) eenheid van lichaam en ziel; en (6) verkeert met de dingen in de wereld. Hij is (7) daad en bewustzijn; (8) een lichamelijk en geslachtelijk wezen; (9) een tijdelijk wezen; (10) een relationeel wezen; en (11) een gemeenschappelijk, historisch, traditioneel wezen. Dat alles schept ten slotte (12) de normativiteit. Alle punten worden kort uitgewerkt. In de eveneens niet eerder uitgegeven aantekeningen voor een lezing over ‘De ontmoeting van de mens met God’ (1957) zet Van Ruler in bij de these dat de mens zijn wezen vindt in zijn verhouding tot God. Van daaruit zet hij uiteen dat de mens een (1) transcenderend, (2) bewust en redelijk, (3) normbeseffend, (4) er zijnd, (5) persoonlijk, (6) kosmisch, (7) gemeenschappelijk, en (8) historisch wezen is. Ook nu werkt hij alle punten kort uit. Van hoge originaliteit getuigt de ook al niet eerder gepubliceerde tekst ‘De mens in de spiegel van het Nederlandse geestesleven’ (1958). Het betreft aantekeningen voor een lezing, gehouden tijdens een cursus antropologie voor oud-catechisanten van – toen nog dominee96 – E.J. Beker op 23 december 1958. Van Ruler onderscheidt in deze sterk puntsgewijs genoteerde lezing tien menstypen: de spiegelende, de devote, de beschaafde, de ongeduldige, de stoere en complete, de bekommerde, de verstandelijke en bedaarde, de bewogen, de innerlijke, en de strevende mens. Hij verbindt deze menstypen aan gestalten en stromingen uit de Nederlandse geschiedenis, zoals Jan van Ruusbroec, Geert Grote, Erasmus, Jan van Leyden, Petrus Dathenus, Bernhart Smytegelt, Hieronymus van Alphen, het Réveil, de ethische theologie en het modernisme. Sommige aspecten van het mens-zijn worden door Van Ruler afzonderlijk belicht. Een goed voorbeeld daarvan is het persoon-zijn van de mens. Enerzijds is dat persoon-zijn volgens hem een belangrijk goed. Dat een mens als persoon in vrijheid kan beslissen en ontvankelijk is voor waarden, hoort volgens hem onlosmakelijk bij het mens-zijn. Tussen mensen onderling en tussen God en mens gaat het er ‘dialogisch’ 95. VW1, 119. 96. Ernst Johannes Beker (1921-2006) was hervormd predikant te Voorhout, Indonesië en Voorhout (1946-1951), Workum (1951-1955), studentenpredikant te Utrecht (1955-1963) en hervormd predikant te Amsterdam (1963-1965); (con)rector van het hervormd seminarie te Hydepark (1965-1972); docent dogmatiek te Utrecht (1972-1974); en hoogleraar dogmatiek te Amsterdam (1974-1984). Hij zou onder meer bekend worden als auteur van het samen met J.M. Hasselaar geschreven vijfdelige Wegen en kruispunten in de dogmatiek, Kampen 1978-1990. Zie over Beker: Jan Sonderen, ‘Ernst J. Beker. Een theologisch portret’, in: KTh 52 (2001), 98-117. Sonderen noemt Van Ruler een ‘vriend’ van Beker, aan wie de laatste ‘persoonlijk en zakelijk – vooral in zijn Utrechtse jaren als studentenpredikant – zoveel te danken had’ (107).
26 aan toe.97 Anderzijds verzet Van Ruler zich op verschillende plaatsen in deze band tegen de opvatting dat het persoon-zijn van de mens het belangrijkste aan de mens is of dat het mens-zijn zou opgaan in het persoon-zijn. Datgene wat ‘personalisten’ voorstaan, is naar Van Rulers oordeel eenzijdig en ‘slechts een moment in de waarheid’.98 In de lezing ‘De vraag naar de gemeenschap in deze tijd’, oorspronkelijk een in 1949 gehouden lezing voor de NCSV – Banning heeft zich er scherp tegen gekeerd99 – onderscheidt en bekritiseert Van Ruler zes wegen waarop anno 1949 de gemeenschap wordt gezocht. En passant zet hij daarbij ook zijn bezwaren tegen personalisme uiteen. De vraag naar de gemeenschap kan niet alleen worden doorlicht vanuit de enkele mens.100 Hij ziet ‘de tirannie van de idee’ op de loer liggen en vreest dat de humaniteit in het gedrang komt.101 Enkele jaren later, in de in januari 1955 op een gemeenteavond in Amstelveen en in december 1956 op de professorencatechisatie gehouden voordracht ‘’s Mensen verantwoordelijkheid en Gods leiding’, spreekt Van Ruler over de mens als verantwoordelijk wezen. Hij verzet zich daarbij tegen de gedachte dat de mens voor alles verantwoordelijk zou zijn, in het bijzonder voor de realisering van idealen. In dat verband komt ook het personalisme ter sprake: ‘Dan wordt de verantwoordelijkheid van de mens op een zodanige wijze verstaan, dat de mens in een ontzettende eenzaamheid verkeert. Hij is niet verantwoordelijk tegenóver iemand, maar vóór iets (alles): de werkelijkheid, de idealen, een het, abstráct. Dat is de mens als géést. Zó kan men het ook bedoelen als men van de mens als persoon spreekt. Het personalisme van tegenwoordig bedoelt het dikwijls zo. Daarin ligt een vereenzaming, abstrahering en verabsolutering van de mens (dat wil zeggen: de mens wordt uit zijn relátie gehaald). De mens kan in deze eenzame verantwoordelijkheid ook alleen maar tragisch worden: als hij tekortschiet; de eeuwige idealen zijn onverbiddelijk. Er is geen vergeving, in wezen geen berouw, in ieder geval geen bekering mogelijk: de wet van het karma, de strakke, rechte lijnen. Deze opvatting van de verantwoordelijkheid van de mens is een vergoddelijking van de mens en daarin juist de opheffing van de humaniteit’.102 Nog weer enkele jaren later (1959) verschijnt het eerste nummer van Branding. Personalistisch tijdschrift. Van Ruler wordt uitgenodigd in dit eerste nummer – het blad is slechts twee jaar verschenen – zijn bezwaren tegen het personalisme uiteen te zetten. Hij somt er zes op. Hij vreest in het personalisme:103 1. diskwalificatie van of een al te nonchalant omgaan met de rede; 2. onvoldoende waardering voor de buitenwereld (dieren, planten, dingen);104 97. Zie in deze band bijvoorbeeld pag. 65, 67, 182, 210, 230, 236, 271vv., 341. 98. In deze band pag. 229; vgl. VW1, 486. 99. De reactie van Banning is afgedrukt in noot 2 bij de tekst (in deze band pag. 196vv.). 100. Vgl. ook A.A. van Ruler, GCW, 21, 23; id., AHS, 27. 101. In deze band pag. 191v. 102. In deze band pag. 203. 103. In deze band pag. 229-231. 104. Vgl. in deze band pag. 397v., 268, 492.
27 3. onvoldoende waardering voor de menselijke lichamelijkheid; 4. een onjuiste visie op de verhouding tussen God en mens (het gaat volgens Van Ruler niet alleen dialogisch toe tussen God en mens; God drukt in zijn vrijmacht soms dingen – bijvoorbeeld de schepping, de geboorte, de dood, de verzoening, de wedergeboorte – ook door);105 5. het in het gedrang komen van het persoon-zijn van God; 6. politieke consequenties.106 Een tweede belangrijk thema dat ik hier naar voren wil halen, betreft de mens als een historisch wezen. Ook dat is een aspect aan het mens-zijn dat in veel teksten van Van Ruler is te vinden. In een paar teksten werkt hij het meer expliciet uit. Zo houdt hij op 7 november 1961 een lezing onder de titel ‘De mens in de geschiedenis in bijbels en christelijk licht’ voor een geschiedenisconferentie van het Christelijk Pedagogisch Centrum te Woudschoten. De aantekeningen voor de lezing, die hij enkele maanden later nogmaals gebruikt voor een voordracht voor een biologendispuut van de Vrije Universiteit, worden in deze band voor het eerst gepubliceerd. Zoals veel niet eerder gepubliceerde teksten zijn ook deze aantekeningen sterk puntsgewijs genoteerd. Hij zet in met de vaststelling dat (het onderwijs in) de geschiedenis een aangevochten zaak is. Daar zijn verschillende oorzaken voor aan te wijzen, zoals een algemene gerichtheid op heden en toekomst, de ervaring van de schimmigheid van het verleden, de ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de techniek, en het besef dat de wereld groter is dan Europa alleen. Volgens Van Ruler kan men echter niet om de geschiedenis heen: ‘men wordt eenvoudig door de feiten van het heden teruggeworpen op de geschiedenis’.107 Anders gezegd: ‘Wij zijn onze geschiedenis’.108 Hij werkt dit vervolgens nader uit vanuit het perspectief van de enkele mens: ook van hem geldt, dat zijn eigenlijke wezen alleen tot ontvouwing komt in het historisch proces. Binnen dat kader berijdt Van Ruler een door hem geliefd stokpaardje: verzet tegen de – door Hoekendijk verdedigde – tegenstelling tussen traditioneel en experimenteel.109 Hij sluit af met een reeks fundamentele opmerkingen over wat geschiedenis is. Deze blijkt voor hem door en door religieus van aard: ‘Het wezenlijke van de geschiedenis ligt daarin, dat zij daad van God is, reeks van daden van God’.110 Van Ruler kijkt dus vanuit het binnenperspectief van het christelijk geloof tegen de geschiedenis aan. Dat wordt ook duidelijk in een andere niet eerder gepubliceerde tekst: ‘God en de geschiedenis’. Het gaat hier om aantekeningen voor twee voordrachten tijdens een cursus van – opnieuw – E.J. Beker, gegeven op 23 februari en 2 maart 1959. In het eerste deel schetst Van Ruler een beweging van de heilsfeiten in 105. Dit is een gedachte die vaker in zijn werk te vinden is. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 62, 106, 208, 216, 230, 262, 333; voorts: VW2, 166; TW1, 199; BZAK, 123, 129. 106. Vgl. in deze band pag. 191, 231; TW4, 76. 107. In deze band pag. 294. 108. In deze band pag. 295. 109. In deze band pag. 296; vgl. ook 49, 273, 287, 304; voorts: VW1, 290, 478; VW2, 154; TW5, 70. 110. In deze band pag. 298. Ook dat is een gedachte, die vele malen in zijn werk te vinden is (waarbij hij meestal de term ‘reidans der daden Gods’ gebruikt). Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 107, 204, 284, 379; zie voorts bijvoorbeeld: R&P, 157, 159, 195, 202v., 286, 319, 391; VvdW, 42, 48, 53, 74, 130, 168v., 193, 199, 223; VV, 73; TW1, 196; TW4, 115.
28 de geschiedenis – ‘de christelijke kerk ligt op beslissende wijze voor anker in de geschiedenis’111 – naar de aanvaarding van de wereld in haar historiciteit. In het tweede deel wijst hij puntsgewijs op het belang daarvan voor het mens-zijn en de mensheid. Voorts noem ik in dit verband het opstel ‘De mens, de zin van de geschiedenis’ (1963). Oorspronkelijk was deze – evenals ‘De wonderlijkheid van het bestaan’ onvoltooid gebleven112 – tekst een lezing voor een nascholingscursus voor predikanten op Hydepark. In deze tekst gaat het om de vraag wat de zin van de geschiedenis is. Volgens Van Ruler is deze vraag om verschillende redenen actueel en van fundamenteel belang. Zij raakt bijvoorbeeld aan de ten tijde van het schrijven hoogst belangrijke verhouding tot het communisme. Van Ruler staat ambivalent tegenover het communisme. Enerzijds signaleert hij daarin waarheidselementen: het heeft een visie op ‘het ene, universele, uitwendige, wereldhistorische proces’, het gelooft dat het eschaton in de tijd realiseerbaar is en denkt ‘hard realistisch’.113 Dat sluit aan bij Van Rulers nadruk op de materiële werkelijkheid. Anderzijds tracht het communisme dit ‘puur horizontaal’,114 zonder God te realiseren. Daarom is het volgens Van Ruler een ‘christelijke ketterij’115 – hij ontleent deze typering aan zijn collega J. de Graaf116 – en kan het niet scherp genoeg worden bestreden.117 Behalve aan de verhouding tot het communisme raakt de vraag naar de zin van de geschiedenis ook onmiddellijk aan de kern van het christelijk geloof, want ‘alle belijden van de christelijke kerk van de heilsdaden van God heeft […] altijd de strekking gehad van uit te lopen in een wijsbegeerte van de geschiedenis’.118 Van Ruler verzet zich in dit opstel tegen de – eerder ook door hemzelf verdedigde119 – gedachte dat Christus de zin of het doel van de geschiedenis is. Hij polemiseert met deze stelling tegen onder andere H. Berkhof, die enkele jaren eerder zijn boek Christus de zin der geschiedenis publiceerde.120 Christus is volgens Van Ruler echter niet het enige waarom het gaat in de geschiedenis. De wereld is niet geschapen opdat Christus zou kunnen komen. Het primaire of essentiële is de schepping zelf: ‘de wereld, het feit dát wij er zijn en datgene, wat wij zijn’.121 God heeft aan de schepping een bestemming meegegeven. Deze wordt in het eschaton gerealiseerd in het aanbreken van het koninkrijk van God. Dan wordt de schepping vernieuwd (recreatio): Van schepping tot Konink111. In deze band pag. 283. Ook dit is een uitdrukking die vaker bij Van Ruler te vinden is. Zie bijvoorbeeld: VW1, 282; VW2, 192; BZAK, 154, 196; WZKG, 24, 119; A.A. van Ruler, ‘Als ik zou preken op de eerste Kerstdag’, in: Jong gereformeerd 12 (1968-1969), 458; id., ‘Voor anker in de geschiedenis’, in: Hervormd Utrecht, kerstnummer 1967, 5 (te vinden in Archief Van Ruler, inventarisnummer I,718); id., ‘Vragen rondom de leertucht’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,549, pag. 1 (VW, deel 5). 112. De tekst bestaat uit negen stellingen die nader worden uitgewerkt. De tekst is echter onvoltooid: de uitwerking van stelling 9 ontbreekt vrijwel in haar geheel. Vermoedelijk om die reden is in de uitgave in TW6 de laatste stelling weggelaten. Deze omissie wordt in de uitgave in deze band hersteld. 113. Zie in deze band pag. 298, 308, 317, 318v., 412; vgl. VW1, 68, 270; TW1, 166, 174, 226. 114. In deze band pag. 456. 115. In deze band pag. 240, 412. 116. VW1, 346. 117. Zie in deze band pag. 240, 288, 412. 118. In deze band pag. 309; vgl. 240, 312, 316, 346, 412; VW1, 288, 341v., 383, 474; VW2, 187. 119. Zie: VvdW, 113. 120. H. Berkhof, Christus de zin der geschiedenis, Nijkerk 1958. 121. In deze band pag. 314.
29 rijk.122 Het koninkrijk moet volgens Van Ruler scherp van God zelf worden onderscheiden. Het koninkrijk is ‘de wereld, in haar geconsummeerde staat, voor Gods aangezicht’. Van Ruler geeft dat een scherp antropologische toespitsing: ‘Wij zijn het rijk van God. De mens!’ Om die reden is volgens hem de mens de zin van de geschiedenis. Het eschaton geeft dus de geschiedenis een richtpunt en doet haar ergens naartoe gaan. Het eschaton is daarom ‘het trekpunt van de geschiedenis’. Zonder eschaton is er geen geschiedenis! Deze gedachte, die vaker in Van Rulers theologie voorkomt,123 is ook de kern van zijn opstel ‘De verandering’, dat hij één jaar voor ‘De mens, de zin van de geschiedenis’ schreef. Enkele opstellen weerspiegelen nadrukkelijk de tijd van hun ontstaan. De jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw lieten een toenemende nadruk op de menselijke mondigheid zien. In zijn opstel ‘Mondigheid – als vorm van de verenkeling’ (1960) biedt Van Ruler daarvan een analyse vanuit religieus perspectief. In het opstel ‘Wat is er met de mens gebeurd? Het blijvende voor de kerk’ (1961) staat de mens als reflexief en dialogisch wezen centraal. Van Ruler benadrukt dat reflectie en dialoog wezenlijke aspecten aan het mens-zijn zijn. Hij relativeert echter de contemporaine nadruk daarop door te stellen dat het geen moderne uitvindingen zijn. Tevens poneert hij dat het mens-zijn daarin niet geheel opgaat. Uit de tweede helft van de jaren vijftig dateert een opstel ‘Het geweten in verband met de geestelijke leiding van volwassenen’. Het is geschreven als lezing voor een commissie van het Nederlands Gesprek Centrum (NGC). Dit Centrum, dat in 1949 werd opgericht op initiatief van de pedagoog, filosoof en natuurkundige Ph.A. Kohnstamm (1875-1951), stelde zich ten doel ‘bij de voornaamste in het Nederlandse volksleven aanwezige richtingen en groepen een beter inzicht in en een vollediger begrip voor de wederzijdse standpunten en opvattingen te bevorderen, opdat daardoor de eenheid en verscheidenheid, welke in het Nederlandse volksleven worden aangetroffen, beter beseft en juister gewaardeerd worden’. Het organiseert daartoe gesprekken. Deze vinden plaats in (1) landelijke en regionale gesprekscentra, (2) landelijke conferenties en (3) landelijke deskundigencommissies.124 Van Ruler heeft aan deze gesprekken bijdragen geleverd. In het voor het NGC geschreven opstel komt ook de gezagsvraag aan de orde. Van Ruler pakt dit vraagstuk twee jaar later op in een openingscollege: ‘Het gezag’ (1958). Hij belicht het thema vanuit dogmatisch perspectief. Het cluster sluit af met een in 1966 gepubliceerd interview in Elseviers Weekblad onder de titel ‘Is de mens de kroon van de schepping?’ Hoewel dit interview ook in Band 7 van het Verzameld Werk opgenomen zou kunnen worden bij enkele andere 122. Aan dit grondmotief van Van Rulers theologie is de titel ontleend van het boek Van schepping tot Koninkrijk. Teksten (1947-1970) uit het theologische oeuvre van A.A. van Ruler, ingeleid en bezorgd door Gijsbert van den Brink en Dirk van Keulen, Barneveld 2008. 123. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 297, 305, 316, 317, 352; VW1, 299; TW1, 169, 219; TW2, 225v., 230; TW4, 105; BZAK, 126. 124. ‘Wat wil het Nederlands Gespreks Centrum?’ en ‘Werkwijze van het Centrum’, in: J.P. van Praag, A.A. van Ruler, E.C.F.A. Schillebeeckx (red.), Het gesprek, Kampen/Utrecht-Antwerpen/Den Haag 1960, Nederlands Gesprek Centrum, publicatie No. 1 [nieuw], 17-18.
30 gesprekken en interviews, is vanwege de thematiek die erin aan de orde komt, besloten het in deze band op te nemen. 5. ZONDE In zijn lezing ‘De reformatorische visie op de mens’ betoogt Van Ruler, dat men de antropologie niet kan behandelen zonder ook aandacht te schenken aan de leer aangaande de zonde, want ‘het kwaad is een te integrerend bestandsdeel van de mens, zoals wij hem nu kennen’.125 Om die reden is het gehele tweede deel van ‘De reformatorische visie op de mens’ gewijd aan ‘zonde en genade’. Daarnaast kunnen ook enkele andere opstellen uit Van Rulers oeuvre worden genoemd die grotendeels of geheel aan de hamartiologie, de leer aangaande de zonde, en het zondaar-zijn van de mens zijn gewijd. Zij zijn in deze band in het cluster ‘Zonde’ bijeengebracht: – ‘Vlees en geest volgens het Nieuwe Testament’ (1957). – ‘De zonde in het besluit’ (1961). – ‘Zonnigheden in de zonde’ (1965). – ‘De mens als zondaar’ (1970). Van Ruler heeft een geheel eigen kijk op de zonde. Terwijl gewoonlijk de zonde in de dogmatiek in de donkerste kleuren wordt getekend, spreekt Van Ruler over ‘het optimisme in de gedachte van de zonde’126 en over ‘Zonnigheden in de zonde’ en stelt hij: ‘De mens als zondaar verstaan is op geen wijze een sombere, maar op tal van wijzen een zonnige zaak’.127 Hij bedoelt daarmee geenszins de zonde te relativeren. De zonde is een kwaad, ‘de mensen doen verkeerd. Daarom is het zo’n janboel in de wereld’.128 Kenmerkend voor Van Rulers visie is ook, dat de zonde geen lot of tragiek is, maar schuld.129 Men kan het kwaad niet uit iets anders – bijvoorbeeld de materie – afleiden. Het is de mens die het kwaad in het aanzijn heeft geroepen. ‘Het kwaad is in de kern de schuld van de mens’.130 Dat is voor Van Ruler overigens wel een van de ‘zonnigheden’ in de zonde, want het feit dat de mens daartoe in staat was, ‘is een hele eer voor de mens! De mens kan heel wat. Hij kan zondigen. Dat is: hij kan het kwaad in het aanzijn roepen. Dat is bijna net zoveel als scheppen. Zoals God de wereld, het goede in het aanzijn heeft geroepen, uit niets, zomaar, nergens om, ook nergens vandaan, zo heeft de mens het kwade in het aanzijn geroepen’.131 125. 126. 127. 128. 129.
In deze band pag. 241. In deze band pag. 243. In deze band pag. 365. In deze band pag. 242. Deze gedachte is op talloze plaatsen in zijn oeuvre te vinden. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 98, 242, 347, 362, 365vv., 440; voorts: VvdW, 213, 387, 406, 472, 493; VW1, 181, 263v., 275; TW1, 150, 164; TW3, 85; TW6, 184; BZAK, 51, 67, 119, 134, 136, 140, 144, 218. 130. In deze band pag. 242. 131. In deze band pag. 362; vgl. 243, 366; A.A. van Ruler, ‘Hoe goed is de mens eigenlijk?’, in: Archief
31 Een andere ‘zonnigheid’, die evenzeer van groot belang is, is dat de zonde ‘secundair’ is.132 Het primaire is voor Van Ruler de schepping. Deze is goed, zonder kwaad. De zonde is er later bijgekomen en behoort dus niet intrinsiek tot de schepping. Het zijn is daarom ‘dieper dan de zonde’. Toegepast op het mens-zijn betekent dat: ‘Dat ik er ben, is fundamenteler, dan dat ik zondaar ben’.133 Tevens impliceert het secundaire karakter van de zonde, dat we ervan verlost kunnen worden. Daarom spreekt Van Ruler als het over de zonde gaat, ook enkele keren direct aansluitend over de genade.134 Eenmaal gaat hij zelfs zover te stellen dat zonder de zonde van de mens de genade van God er niet geweest zou zijn.135 Vergeleken met de andere teksten van het cluster ‘Zonde’, bewandelt Van Ruler in zijn opstel ‘De zonde in het besluit’ geheel andere wegen. Oorspronkelijk was het een lezing, gehouden op 6 september 1961 voor het dogmatisch-godsdienstwijsgerig werkgezelschap.136 Van Ruler is vermoedelijk lid geweest van dit gezelschap getuige het feit dat hij in die kring ten minste drie keer een lezing hield. Behalve over ‘De zonde in het besluit’ sprak hij in januari 1955 over ‘De categorie “realisering” in theologische zin’ (anderhalf jaar eerder functioneerde deze tekst ook als zogeheten openingscollege) en in januari 1962 over ‘Structuurverschillen tussen het christologische en het pneumatologische gezichtspunt’ (ook deze tekst sprak Van Ruler tweemaal eerder reeds als lezing uit in andere kring). ‘De zonde in het besluit’ is de enige tekst die Van Ruler speciaal voor een bijeenkomst van het dogmatisch-godsdienstwijsgerig werkgezelschap heeft geschreven. Hij is eerder gepubliceerd in deel 6 van het Theologisch Werk.137 In deze lezing biedt Van Ruler, zoals hij zelf zegt, een reeks overwegingen over de vraag wat men zegt in de uitspraak ‘dat ook de zonde in het besluit van God is besloten’.138 Deze uitspraak draait hij als een glinsterende steen rond in zijn theologische handen en bekijkt hem aandachtig. Zo komen nuances aan het licht ten aanzien van de betekenis van het woord ‘besloten’ in de uitspraak dat ‘ook de zonde in Gods besluit is besloten’ en ten aanzien van de betekenis van de term ‘Gods besluit’. Daarna laat hij er van verschillende zijden licht op vallen. Wat maakt een belichting vanuit een bepaalde hoek nog meer zichtbaar? In de gedachte dat God constitutief is voor de zonde – wat men overigens niet mag opvatten als ‘verklaring’ van de zonde, maar moet verstaan als beschrijving van de
132. 133. 134. 135. 136. 137. 138.
Van Ruler, inventarisnummer I,636: ‘Zoals God de wereld uit niets schiep, zo schiep de mens het kwaad uit niets. Het kwaad is geen tragisch lot, het is de eer van de mens! De mens kán zondigen. Dan schept hij ook iets… - Dan moeten we dit als mensen uit Zuid-Holland, en, ik, van de Veluwe, tegen elkaar zeggen: dat we over de zondigheid van de mens niet zuchtend en jammerend moeten spreken. Dan heb je het eigenlijke van de Bijbel net gemist. Want de zondaar is niet machteloos… Hij is hoogst actief. Hij kan zelfs tegen God opstaan en Hem vervloeken. Daarover moet niet zwartgallig geklaagd worden, maar we moeten het als schuld erkennen, als daad van onszelf’. Deze gedachte is op vele plaatsen in Van Rulers oeuvre te vinden. Zie in deze band bijvoorbeeld pag. 211, 243, 314, 351, 361, 366, 440, 413; vgl. ook: VW2, 139, 341, 471; TW4, 43; In gesprek met VR, 60. In deze band pag. 361. Zie in deze band pag. 245vv., 362. In deze band pag. 362. Ik heb geen nadere informatie over dit werkgezelschap kunnen vinden. Ook bij deze tekst wordt voor de heruitgave in deze band teruggegrepen op het handgeschreven manuscript uit het Archief Van Ruler, omdat dit opmerkingen bevat die in de uitgave in TW6 zijn weggelaten. In deze band pag. 344.
32 zonde ‘in haar volledige diepte en ernst’139 – komt verwantschap met Van Rulers omstreden opstel ‘God en de chaos’ aan het licht. Men kan daarom veronderstellen, dat ‘De zonde in het besluit’ ten minste evenveel weerstand oproept; zeker als men ook leest: ‘Hij [God] wil ons zondaar-zijn’.140 Wordt de zonde dan niet verbonden met het wezen van God? Het gaat Van Ruler er dan echter om de vrijheid van de mens zo serieus mogelijk te nemen. Kan men – zoals ik onlangs hoorde – zeggen dat Van Ruler in dit opstel een scholastiek getinte decretenleer ad absurdum uitwerkt?141 En zou dat een reden kunnen zijn voor het feit dat er niet of nauwelijks op de tekst is gereageerd?142 6. HET AARDSE LEVEN Uit vele teksten in deze band spreekt Van Rulers nadruk op de schepping. Met dit grondmotief van zijn theologie hangt zijn kijk op de aardse werkelijkheid nauw samen. In het zesde cluster van deze band zijn negen teksten samengevoegd die kenmerkend zijn voor Van Rulers visie op het aardse leven. De teksten bestrijken een lange periode: 1932-1970. De oudste tekst dateert uit 1932. Van Ruler is op dat moment nog student te Groningen. Op 25 januari van dat jaar houdt hij, zoals hij al vaker had gedaan,143 een inleiding voor de Christelijke Jongemannenvereniging ‘Daniël’ te Apeldoorn. Omdat hij in Apeldoorn is opgegroeid, zal Van Ruler met deze vereniging bekend zijn geweest.144 Het thema van Van Rulers lezing luidt ‘Geloof en werkelijkheid’. Opvallend in deze lezing is de sterk christologische invalshoek. Omdat Christus ‘in het vlees is gekomen’, verzet Van Ruler zich tegen het (onder)scheiden van een geestelijk-innerlijke en een aards-lichamelijke werkelijkheid.145 Dat verzet is een blijvende lijn in zijn theologie.146 De christologische invalshoek hangt samen met zijn toenmalige barthiaanse oriëntatie.147
139. In deze band pag. 348. 140. In deze band pag. 351. 141. Vgl. Willem J. van Asselt, ‘A.A. van Rulers waardering van en omgang met de gereformeerde scholastiek’, in: De reuzenzwaai, 80-93, m.n. 85-86. 142. A.W. van Wilgenburg wijst enkele kerngedachten uit Van Rulers betoog aan in zijn dissertatie God en de geschiedenis: een christologisch dilemma. De herijking van het Godsbeeld en de christologie in het werk van zeven Nederlandse theologen in de twintigste eeuw, Bennekom 2008, 269v.; zo ook A.H. Drost, Is God veranderd?, 116. 143. Op 15 augustus 1930 sprak hij voor CJMV ‘Daniël’ over ‘Kerk en kerkorganisatie’; op 9 januari 1932 hield hij een lezing over ‘De volkskerkidee’. Het manuscript van beide teksten wordt bewaard in het Archief Van Ruler, inventarisnummers I,35 en I,57. 144. Of hijzelf lid is geweest van CMJV ‘Daniël’ is mij niet bekend. Ik heb geen archief van deze vereniging kunnen vinden. 145. In deze band pag. 374. 146. Vgl. bijvoorbeeld zijn opstel ‘De waardering van het aardse leven’, in deze band pag. 413. 147. Zie over Van Rulers barthiaanse oriëntatie tijdens zijn studententijd: Dirk van Keulen, ‘Van “His master’s voice” naar respectvolle kritiek. A.A. van Rulers verhouding tot de theologie van Karl Barth’, 96-101.
33
A.A. van Ruler als student (1929) Bron: Archief familie Van Ruler
Een aspect van het aardse leven is de vraag naar de zin daarvan. Dit thema wordt in vijf teksten expliciet belicht. In de zomer van 1945 wordt Van Ruler, blijkens een brief van J. Snoep, door het Nederlandsch Godsdienstig Genootschap ‘De Lichtdrager’148 gevraagd een traktaat te schrijven. Als titel stelt Snoep – ‘opmerkzaam gemaakt op een door U te Hilversum behandeld onderwerp’ – voor: ‘De zin van ons leven’. Mocht Van Ruler liever over een ander thema willen schrijven, dan is dat ook mogelijk: ‘ik [laat] dit geheel aan U over’. Als honorarium zegt Snoep een bedrag van vijfentwintig gulden toe plus ‘een aantal vrij exemplaren’.149 Uit een aantekening op de brief van Snoep valt af te leiden dat Van Ruler heeft toegezegd dit traktaat te schrijven.150 Het manuscript van het traktaat bevindt zich in het Archief Van Ruler. Het heeft als titel ‘De zin van ons leven’, is op de eerste pagina gedateerd in het jaar 1945 en telt tweeëndertig 148. Het Nederlandsch Godsdienstig Genootschap ‘De Lichtdrager’ was sinds 1934 de naam van het in 1821 opgerichte Nederlandsche Godsdienstige Tractaat-Genootschap. Op 1 januari 1968 fuseerde het met de Bijbel Kiosk Vereniging. 149. Zie de brief van J. Snoep (tweede secretaris van het genootschap) aan A.A. van Ruler, d.d. 20 juni 1945, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer VI,B, map Lichtdrager). 150. Van Ruler noteert behalve ideeën voor de inhoud van het traktaat: ‘antw. 14/7 i.d. naaste toekomst 32 blz. over de zin v.o. leven’. Daaronder noteert hij: ‘moederschap, huw., gezin?’. Wellicht heeft hij voorgesteld na een traktaat over de zin van het leven een traktaat te schrijven over het moederschap, het huwelijk en het gezin. Zonder enige twijfel zou dat traktaat dan zijn gebaseerd op de drie teksten over deze thema’s, die in het laatste cluster van deze band een plaats hebben gekregen (zie pag. 472vv.).
34 handgeschreven pagina’s. Ik heb van dit manuscript echter noch in het Archief Van Ruler, noch in het archief van het ‘Nederlandsch Godsdienstig Genootschap “De Lichtdrager”’,151 noch in enige bibliotheek een gedrukte versie kunnen vinden. Van Rulers Handgeschreven bibliografie, waarin hij gewoonlijk nauwkeurig noteert voor welke gelegenheid een tekst is geschreven en waar deze is uitgegeven, biedt geen nadere informatie. Sterker: de tekst wordt daarin zelfs niet genoemd!152 Ook bevat het Archief Van Ruler geen verdere correspondentie met (vertegenwoordigers van) ‘De Lichtdrager’. Daarom kan men hier slechts gissen. Is het manuscript wel uitgegeven, maar zijn alle exemplaren verloren gegaan? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Van Ruler zou het zonder twijfel in zijn bibliografie hebben opgenomen. Of is het nooit gepubliceerd? Maar waarom dan niet? Heeft Van Ruler zelf de tekst wellicht nooit aan ‘De Lichtdrager’ ter publicatie aangeboden? Inhoudelijk lijkt daarvoor echter geen reden. De tekst bevat een reeks denkbeelden die kenmerkend zijn voor Van Rulers theologie en die ook in later werk zijn terug te vinden. Of is het manuscript door het bestuur van ‘De Lichtdrager’ afgewezen? Maar wat zou daarvan de reden kunnen zijn? Was men het inhoudelijk niet eens met de tekst? Was de tekst te omvangrijk?153 Vooralsnog houd ik het erop dat het manuscript voor het eerst in deze band in druk verschijnt. Van Ruler voorziet in het eerste gedeelte van het manuscript de vraagstelling van de nodige kanttekeningen. Vervolgens wijst hij enkele antwoorden op de vraag naar de zin van het leven af: deze is noch gelegen in de menselijke arbeid, noch in een of andere vorm van loutering, noch kan men zeggen dat ‘het leed de zin van het leven is’. Het enig mogelijke bijbels-christelijke antwoord op de vraag naar de zin van het leven is volgens hem dat deze bestaat in de lofprijzing. En dan niet zo dat we naast alles wat we in ons leven doen en meemaken af en toe een loflied zingen, maar dat het leven in zijn totaliteit een loflied ís.154 Ook dat is een kerngedachte van Van Rulers theologie. In verscheidene latere teksten van zijn hand stelt hij immers dat het leven ‘lofzeggende dienst van God’ is.155 De vraag naar de zin van het bestaan wordt door Van Ruler vanuit een iets ander perspectief belicht in de eveneens niet eerder uitgegeven korte tekst ‘Waarvoor leven wij?’ Het betreft (opnieuw puntsgewijs genoteerde) aantekeningen voor een lezing, gehouden op 1 maart 1959 in het Luxor-theater te Leiden. De bijeenkomst stond onder leiding van dr. P.L. Schoonheim (1913-2003), die op dat moment predi151. Dit Archief berust bij het aan de Vrije Universiteit te Amsterdam gevestigde Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden). 152. Handgeschreven bibliografie, s.v. [I],198-200. 153. Op de brief van Snoep heeft Van Ruler sommetjes gemaakt met aantallen regels in manuscript en druk. Zijn sommetjes komen uit op: ’30 bladzijden manuscript’. Daaronder noteert hij: ’24 á 25 blz. manuscript!!’ 154. In deze band pag. 386; vgl. R&P, 158. 155. Zie in deze band bijvoorbeeld pag. 122, 278, 396, 413, 441; voorts: TW3, 107, 142; BZAK, 128, 181, 219; Verw&Volt, 48, 88; GCW, 12, 40, 44; WZKG, 47, 148, 150; HMW, 149; A.A. van Ruler, ‘De betekenis van het lijden van Jezus’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,380, pag. 9 (VW, deel 4); id., ‘De wedergeboorte’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,593, pag. 4 (VW, deel 4); id., ‘Locus de iustificatione’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer III,13, pag. 12 (VW, deel 4); id., ‘Vragen van leven en dood’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,350, pag. 6 (VW, deel 5); id., ‘Behouden worden of verloren gaan’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,442, pag. 6 (VW, deel 5); id., ‘De taak van de kerk in een bedreigde wereld’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,630, pag. 8 (VW, deel 5).
35 kant te Leiden was.156 Na zijn lezing heeft Van Ruler ook vragen beantwoord. De vragen en de gegeven antwoorden, die in deze band zijn opgenomen in de annotatie bij de tekst, maken deel uit van een schriftelijk verslag van de bijeenkomst. Uit het antwoord op de laatste vraag – hoe weten wij hoe God wil dat we op een bepaald moment handelen? – valt af te leiden dat de bijeenkomst op de bewuste avond lang heeft geduurd. Van Ruler antwoordt namelijk: ‘Dat is een onderwerp apart, waarover ik nu (één minuut over twaalf) helaas niet meer kan spreken’. Van Ruler bespreekt in zijn voordracht drie mogelijke antwoorden op de vraag waarvoor wij leven: voor onszelf, voor anderen en voor God. In het laatste antwoord ziet hij de kern van de zaak. Evenals in ‘De zin van ons leven’ omschrijft hij het doel van ons leven als het prijzen van God: ‘de heilige arbeid van de lofprijzing’.157 Hij verbindt dit hier met de niet-noodzakelijkheid van ons bestaan: God schiep ons ‘Zomaar! Omdat het Hem behaagde’. Het uiteindelijke antwoord op de vraag waarvoor we leven luidt daarom: ‘Zomaar – het is niet noodzakelijk – maar het is goed!’158 In een column gepubliceerd in het Utrechtsch Nieuwsblad onder de titel ‘Zin vinden en zin krijgen’ (1967) trekt Van Ruler deze lijn verder door. God schiep er behagen in ons in het aanzijn te roepen. Hij had er zin in, dat wij er zouden zijn. Daarom komt het er voor ons mensen niet zozeer op aan met onze rede een zin te vinden in ons bestaan, maar gaat het erom er zin in te krijgen: ‘Zin krijgen in het leven is oneindig belangrijker dan er zin in te vinden’.159 Deze gedachte van de aanvaarding van zichzelf op basis van het feit dat God ons bestaan heeft gewild, is opnieuw een grondlijn in Van Rulers theologie, die op diverse plaatsen in deze band opduikt.160 Vergelijkbare gedachten vindt men ook in een andere in het Utrechtsch Nieuwsblad gepubliceerde column: ‘Is de vraag naar de zin van leven zinvol?’ (1969). De zinvraag komt ten slotte aan de orde tegen de achtergrond van het existentialisme in het opstel ‘Het mysterie van het bestaan: onzin of schuld’ (1967). De existentiefilosofie kan geen zin vinden in het menselijk bestaan: wij zijn in het bestaan geworpen – dat is ons lot – daarom is het leven zinloos. Van Ruler verzet zich tegen ‘moderne predikers’ van het evangelie die tegenover het existentialisme poneren dat Christus de zin is van ons bestaan. Enerzijds erkent Van Ruler dat deze stelling, die mystiek of zedelijk kan worden opgevat, steun vindt in de bijbel. Anderzijds kan men daarin volgens hem geen genoegzaam antwoord vinden op het existentialisme. De stelling dat Christus de zin is van ons bestaan, geeft volgens hem van dat bestaan een ‘valse interpretatie’. Zelf zoekt Van Ruler het antwoord in een combinatie van twee karakteristieken van het mens-zijn: (1) de mens als schepsel: ‘een mens moet 156. Pieter Leendert Schoonheim (1913-2003) was hervormd predikant te Gelselaar (1939-1945), Aalten (1945-1952), Leiden (1952-1971) en Gulpen (1971-1978) en werkte na zijn emeritaat nog twee jaar op een gymnasium te Aken. Hij behoorde aanvankelijk tot de groep van achttien predikanten die in 1961 ijverden voor het samengaan van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland (De Achttien, Van kerken tot kerk. Hervormd-Gereformeerd gesprek, Amsterdam 19622, 10). Later trok hij zich terug uit ‘De Achttien’ (zie: Elma Drayer, ‘Zelf vond ik die Achttien een beetje krampachtig’, in: Trouw, 14 november 2003, 14). 157. In deze band pag. 426; vgl. 91, 95, 415. 158. In deze band pag. 426; vgl. 235. 159. In deze band pag. 445. 160. Zie in deze band pag. 45, 162, 248, 216, 328, 413, 445; vgl. BZAK, 45; GCW, 44.
36 gaan willen wat God wil, namelijk dat hij er is. Hij moet het léven meer beminnen dan de zin van het leven’;161 en (2) de mens als zondaar: omdat de zonde voortkomt uit de menselijke wil, kunnen we niet langer als een slachtoffer ‘jammeren’ – elders in deze band noemt hij het zelfs ‘puberachtig’ jammeren162 – over de zinloosheid van het bestaan. ‘Niet de onzin, maar de schuld is de kern van het mysterie van het menselijk bestaan’. Door Christus worden we weer op onze benen geplaatst.163 Het thema van de waardering van ons bestaan en ons aardse leven wordt door Van Ruler in het bijzonder in twee opstellen nader uitgewerkt. Het eerste heeft als titel ‘De openheid voor de wereld van het christelijk geloof’. Oorspronkelijk was dit een lezing die Van Ruler tweemaal in de zomer van 1956 in Duitsland hield onder de titel ‘Die Weltoffenheit des christlichen Glaubens’. Het was de bedoeling dat de tekst in een Duits tijdschrift zou worden gepubliceerd. Dit is echter niet gebeurd.164 Behalve het Duitstalige origineel wordt in het Archief Van Ruler ook een Nederlandse vertaling bewaard.165 Deze wordt nu in deze band van het Verzameld Werk voor het eerst gepubliceerd. Van Ruler zet in met wat hij noemt drie ‘algemene gezichtspunten’ van het christelijk geloof: de schepping, de heerschappij van Christus en de eschatologie. Hij werkt uit dat het in alle drie om onze huidige wereld gaat: ‘vanuit het begin, het midden en het einde [worden wij] radicaal en totaal binnen deze wereld gesteld’. Het christelijk geloof heeft daarom een principiële openheid voor de wereld. ‘Wij hebben niet naar het wezen van God toe te leven’, maar ‘wij hebben naar de wil van God voor Zijn aangezicht te leven’.166 Dat is ook een kerngedachte uit het opstel ‘Verticaal en horizontaal’ (1970) dat het cluster ‘Het aardse leven’ besluit. In ‘De openheid voor de wereld van het christelijk geloof’ werkt Van Ruler de principiële openheid voor de wereld uit met het oog op zes ‘realiteiten’ van die wereld, namelijk (1) ons dagelijkse, aardse leven, (2) de natuur, (3) de gemeenschap, (4) de medemensen, (5) andere volkeren, en (6) de geschiedenis. Het tweede opstel is het al driemaal eerder gepubliceerde ‘De waardering van het aardse leven’. Oorspronkelijk is het een verscheidene keren door Van Ruler gehouden lezing in de jaren 1957-1958. In 1960 werd de tekst voor het eerst in uitgewerkte vorm gepubliceerd in het blad Wending. De denkbeweging is in vergelijking met het vorige opstel omgekeerd. Van Ruler zet nu in bij de aardse werkelijkheid door daarin zeven ‘componenten’ te onderscheiden: stoffelijkheid, lichamelijkheid, enkelheid, geslachtelijkheid, tijdelijkheid, gemeenschappelijkheid en historiciteit. Deze componenten sporen met de fenomenologische overzichten uit de antropologie. Daarop volgt een overzicht van wijzen waarop het aardse leven wordt gewaardeerd: niet-zijn, schijn, sluier, schaduw, straf, loutering, oefening, of het eigenlijke en enige. Daar zet hij een reeks ‘grondgedachten uit het christelijk geloof’ tegenover. Dat zijn, net als in de vorige tekst, tevens grondmotieven uit zijn eigen theologie, waar161. 162. 163. 164. 165. 166.
In deze band pag. 448. In deze band pag. 411. In deze band pag. 449; vgl. 261. Handgeschreven bibliografie, s.v. [I],395. Het is onbekend wie deze vertaling heeft gemaakt. In deze band pag. 396.
37 van er vele ook in andere teksten in deze band voorkomen: het aardse leven is niet noodzakelijk, maar wel goed – het aardse leven is niet goddelijk – het aardse leven is ten volle werkelijk167 – het historische moet ten volle aanvaard en beaamd worden – de incarnatie als intermezzo – de christelijke toekomstverwachting is gericht op déze wereld. De uitkomst van de denkbeweging is echter gelijk aan die in het opstel over ‘De openheid voor de wereld van het christelijk geloof’: alle nadruk valt op dit leven als het eigenlijke leven168 en ‘het christendom leert ons, met een oneindige positiviteit te leven: alleen maar Weltbejahung en – daar ligt des Pudels Kern! – alleen maar zelfbeaming, zonder rest en zonder voorbehoud’.169 Op dit punt breekt Van Ruler – hier en in andere teksten van zijn hand – met de eeuwenoude, aan Augustinus ontleende,170 traditie dat de wereld en de geschapen werkelijkheid alleen mogen worden gebruikt (uti) en alleen God mag worden genoten (frui).171 Het thema van de aanvaarding van ons bestaan drukt Van Ruler ook uit met het woord ‘vreugde’.172 De vreugde is voor Van Ruler ‘het hoogste en het meest wezenlijke in het christelijke levensgevoel’.173 Het is ‘de bestemming van alles en allen’.174 Daarom duidt hij de vreugde ook aan als ‘de kern van de zaak’175, als de ‘grondtoon van het leven’,176 als ‘het wezen van alles’177 en als ‘de essentie van alles’.178 Dergelijke typeringen maken duidelijk dat we ons met de vreugde in het hart van Van Rulers theologie bevinden. Dit komt op vele bladzijden in zijn werk aan het licht.179
167. Van de Beek benadrukt dat ‘vooral Van Ruler […] deze gedachte sterk heeft geaccentueerd’ (A. van de Beek, Schepping, 274). Die accentuering blijkt nadrukkelijk in deze band. Zie bijvoorbeeld pag. 70, 102, 104, 112, 116, 230, 261, 273, 328, 340, 342, 366, 411, 463. 168. Van Ruler schrijft: ‘Het aardse leven is het eigenlijke en enige. Het is datgene, waar het God om te doen is. Het is ook datgene, wat ons gegeven en opgegeven is. Telkens dringt dat tot ons door. Dan zeggen we: dat is het nou! Wij leven maar éénmaal! Het leven kan tegenvallen. We kunnen het ook verspelen. Het kan ook zeer verrassend zijn. Ondoorgrondelijk blijft het in ieder geval. Maar hoe dan ook, dit aardse leven – dát is het; daar kan ik niet meer doorheen denken. Ik kan er ook niet doorheen leven. Ik kan het alleen maar leven’ (in deze band pag. 409). Aalders signaleert in deze woorden een ‘oer-’ of ‘grondervaring’ (P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 181182). Zie voor Van Rulers nadruk op dít leven als het eigenlijke leven in deze band bijvoorbeeld ook pag. 389, 396, 412, 456. 169. In deze band pag. 413; vgl. Jac.J. Rebel, Pastoraat, 52vv. 170. Augustinus, De doctrina christiana, I,XXII,20: ‘Welnu dan: onder al deze realiteit moeten we alleen genieten van die welke ik als eeuwig en onveranderlijk heb aangemerkt. Om het volkomen genot hiervan te bereiken, moeten we de overige gebruiken’ (geciteerd naar: Aurelius Augustinus, Wat betekent de bijbel? Christelijke scholing in tekstbegrip en presentatie. De doctrina christiana, ingeleid en vertaald door Jan den Boeft en Ineke Sluiter, Amsterdam 1999, 56). 171. In deze band pag. 416; vgl. 121v., 341, 435; VW1, 130, 200. Zie ook: Jac.J. Rebel, Pastoraat, 57vv. 172. Zie over de vreugde in Van Rulers theologie: Dirk van Keulen, ‘“We zijn een grap van God”. Van Ruler over de vreugde’, in: De reuzenzwaai, 64-79. 173. In deze band pag. 439. 174. TW5, 16; vgl. in deze band pag. 121; OPG, 67v. 175. BZAK, 131. 176. In deze band pag. 430 en 433. 177. In deze band pag. 439; vgl. VW2, 339. In nauwe samenhang hiermee duidt Van Ruler ook de lofprijzing en het lied wel aan als ‘het wezen van alles’ (zie bijvoorbeeld in deze band pag. 91, 95). 178. BZAK, 132. 179. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 70, 99, 106, 121, 148, 162, 168, 187, 194, 247, 315, 382, 394, 413, 415, 426, 463.
38 Twee opstellen in deze band zijn speciaal aan het thema van de vreugde gewijd: ‘Vreugde in bijbels perspectief’ (1953; niet eerder gepubliceerd) en ‘De vreugde als wezenlijk christelijk levensgevoel’ (1966; eerder verschenen in Elseviers Weekblad en in Blij zijn als kinderen). In de laatstgenoemde tekst komen verschillende grondlijnen die ik eerder in deze inleiding aanwees bij elkaar in het woord ‘vreugde’. ‘Vreugde in bijbels perspectief’ bestaat uit – wederom puntsgewijs genoteerde – aantekeningen voor een lezing voor de afdeling Utrecht van de NCSV, gehouden op 25 april 1953 te Woudschoten. Omdat de vreugde zo’n centrale rol speelt in zijn theologie, zijn de aantekeningen van groot belang voor het verstaan van Van Rulers theologie. Ook vindt men in de aantekeningen opmerkingen van fundamentele aard. Zo stelt hij bijvoorbeeld dat het wezen van God vreugde is. Deze vreugde gaat zijns inziens de liefde te boven.180 7. THEMA’S UIT DE ACTUALITEIT Het laatste cluster van deze band bevat een reeks gelegenheidspublicaties. De eerste is een niet eerder gepubliceerde lezing over ‘De betekenis van het christelijk geloof in deze tijd’, gehouden te Hilversum op 26 mei 1940 – ruim twee weken na de Duitse inval.181 Midden in de verwarring van het moment omschrijft Van Ruler die betekenis met de woorden: uitzicht, orde en rust. Ook de tweede tekst, ‘De dwaasheid gekroond’, is niet eerder gepubliceerd en heeft eveneens de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog als achtergrond. Hij is door Van Ruler voorgedragen op oudejaarsavond 1944 in de villa Kruisheide, de woning van de familie Doodeheefver te Hilversum, voor een gezelschap vrienden. In de, wat hij noemt, ‘half-theologische, half-wijsgerige meditatie’ belicht hij de situatie van het moment en verbindt hij deze met God. De volgende vier teksten zijn enkele maanden later, in juni 1945, geschreven. De historische achtergrond is die van de bevrijding. Kort voor de bevrijding, op 23 april 1945, vergadert de kerkenraad van de Hervormde gemeente. In de notulen van die vergadering valt te lezen: ‘De Praeses [Ds. A.C. Diederiks; DvK] deelt mede, dat het Moderamen in overleg met andere kerken besloten heeft direct na de Bevrijding, waarschijnlijk den volgenden dag Dankdiensten te houden in alle kerken, en dat wat de Kerken onzer gemeente betreft in de Groote Kerk zal optreden Ds. Diederiks, in de Nieuwe Kerk Ds. de Looze, in de Diependaalsche Kerk Ds. van Ruler en in de Hervormde Kapel Ds. Willemse. Voorts wordt ter kennis van den Kerkeraad gebracht de inhoud van een vlugschrift, dat onder den titel: “Gij, Vrouwen van straks….” vanwege den Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente in onze gemeente huis aan huis zal worden verspreid, zoodra de Geall. troepen Hilversum zullen bezet hebben, en in welk vlugschrift een ernstige waarschuwing wordt gericht aan meisjes en vrouwen en deze gewezen worden op 180. In deze band pag. 432; vgl. 382; VW2, 502; OPG, 68, 140. 181. Vgl. over de oorlogsjaren: Dirk van Keulen, ‘Inleiding’, in: VW1, 26-30.
39 de gevaren van verkeerden omgang met de geall. soldaten’.182 De verspreiding van het bedoelde vlugschrift verloopt waarschijnlijk niet helemaal naar wens. De notulen van de kerkenraadsvergadering van 15 mei 1945 bevat namelijk de opmerking: ‘Gevraagd wordt ook nog, hoe de folder “Gij, vrouwen van straks” is verspreid, omdat verschillende leden van de kerkeraad deze niet hebben ontvangen’. Ook heeft de verspreiding van de folder niet het beoogde effect. Vanwege de losse zeden van Canadese militairen en de Hilversumse meisjes wordt daarom besloten – wie het besluit hebben genomen, is niet duidelijk; de kerkenraadsnotulen bevatten geen enkele nadere informatie183 – op 10, 17 en 24 juni 1945 een serie van drie kerkdiensten te organiseren rondom de thema’s ‘Het moederschap’, ‘Het huwelijk’ en ‘Het gezin’. Van Ruler schrijft met het oog op deze diensten drie notities, die de Hilversumse predikanten kunnen gebruiken bij het maken van hun preek. De bevolking wordt voor de kerkdiensten uitgenodigd door middel van foldertjes die huis-aan-huis worden verspreid.
Uitnodigingsfolder (Van Ruler Archief, inventarisnummer I,178) 182. Archief ‘Nederlands Hervormde Gemeente Hilversum (kerkenraad, kerkvoogdij, diaconie), (1746) 1766-1951’, in beheer bij het Streekarchief voor het Gooi en de Vechtstreek, bestanddeelnummer 31, kerkeraadsnotulen 1943-1948, verslag 23 april 1945. 183. Hoogstwaarschijnlijk heeft de kerkenraad het besluit genomen. Ik leid dat af uit wat Van Ruler in zijn Handgeschreven bibliografie schrijft over de tekst over het moederschap: ‘Een verzameling losse opmerkingen ten dienste van de voorbereiding van de prediking van de Hilversumse predikanten in een speciaal belegde kerkdienst. De verhouding van de Canadese soldaten en de Hollandse meisjes deed de kerkeraad een serie bijzondere diensten op Zondag beleggen’ (Handgeschreven bibliografie, s.v. [I],178).
40
De drie notities worden in deze band voor het eerst gepubliceerd. Tevens is opgenomen de preek die Van Ruler onder de titel ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt’ op 10 juni 1945 over het moederschap hield in de Diependaalsche kerk te Hilversum.184 De tekst van deze preek loopt grotendeels parallel met zijn notitie over het moederschap. Opvallend is wel dat het slot van de notitie in de preek ontbreekt: ‘Men vergete ook niet de geweldige, allesbeheersende betekenis welke deze dingen speciaal voor de vrouw hebben. De vrouw heeft niets anders dan dit. De man heeft seksualiteit (en daarnaast nog vele andere dingen), de vrouw is seksualiteit. Wanneer zij speelt met deze dingen, dan zet zij alles op het spel. Daarom is het zo roekeloos’.185 Gingen deze woorden Van Ruler bij nader inzien te ver om ze vanaf de preekstoel uit te spreken? In het midden van de jaren vijftig wordt Van Ruler benaderd door de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren. Op verzoek van deze vereniging schrijft hij de korte tekst ‘Kerk en dierenbescherming’, die in verscheidene publicaties over Kerk en dierenbescherming wordt gepubliceerd. Voor een van die publicaties schrijft hij ook een ‘Ter begeleiding’. De Vereniging tot Bescherming van Dieren nodigt hem in 1957 ook uit een referaat te houden op haar jaarlijkse algemene vergadering. Van Ruler voldoet aan het verzoek en schrijft hiervoor de lezing ‘Protestantisme en dierenbescherming’. Deze wordt door de Vereniging als brochure uitgegeven. Deze brochure is in geen enkele Nederlandse bibliotheek te vinden. Het voor zover mij bekend enige exemplaar is te vinden in het Archief Van Ruler.186 Op de laatstgenoemde tekst is eenmaal gereageerd in een nummer van het Orgaan van de Bond van Nederlandse Predikanten: ‘Mej. coll. v. A. te G. heeft, naar zij schrijft, “hele mooie dingen gelezen van Prof. Van Ruler over mens en dier. Maar in haar werk komt zij niet altijd in “reine” gezinnen. Zij vraagt nu: hoe denkt ZHgel. over vlooien etc.”. Wij hebben deze vraag aan Prof. v. R. voorgelegd en hij antwoordt ons, dat hij nog nooit aan vlooien heeft gedacht, maar dat hij zich kan voorstellen, dat Mej. v. A. ze ontmoet. In dat geval, aldus Prof. v. R. zal ook een vloo een teken zijn van de vreugde, wanneer Mej. v. A. eens wil opletten hoe vrolijkonbewust zulk een diertje springt!’187 In 1968 begeeft Van Ruler zich tweemaal op verzoek van de redactie van Elseviers Weekblad op het gebied van de medische ethiek. 184. Beide andere preken zijn waarschijnlijk niet door Van Ruler opnieuw uitgeschreven, maar gehouden overeenkomstig de in deze band uitgegeven notities (vgl. Archiefinventaris, 188, s.v. IV,560-562). 185. In deze band pag. 474. 186. Inventarisnummer I,437. 187. Het Orgaan van de Bond van Nederlandse Predikanten, 34/10 (oktober 1957). Van Ruler heeft de tekst uit het blad geknipt en bewaard. Het knipsel is te vinden in: Archief Van Ruler, inventarisnummer VII, Plakboek 5, nummer 475.
41 De eerste keer is de concrete aanleiding de eerste harttransplantatie op 3 december 1967 door de Zuid-Afrikaanse chirurg Christiaan Barnard. Van Ruler schrijft een opstel onder de titel ‘Zedelijke en godsdienstige vragen rondom de harttransplantatie’. Het wordt gedeeltelijk opgenomen in een artikel in Elseviers Weekblad, waarin verschillende specialisten op verschillende terreinen hun mening over het transplanteren van harten geven. De volledige tekst van Van Rulers betoog wordt in het Van Ruler archief bewaard. Deze verschijnt nu voor het eerst integraal in deze band. Van Ruler onderscheidt twee complexe vraagstukken. Het ene is vooral ethisch van aard: mag men de ene mens opofferen ter wille van een ander mens? Het andere is religieus getint: wordt de patiënt die het hart ontvangt door de transplantatie niet op den duur een ander mens? Het valt op dat Van Ruler vooral vragenderwijs het terrein verkent. Aan het slot concludeert hij: ‘Laten we ons in het midden, in het heden opstellen, en daar doen, wat onze hand vindt om te doen. Laten we harten transplanteren’.188 De tweede keer is de aanleiding voor een bijdrage op het terrein van de medische ethiek gelegen in de ontwikkelingen in de medische wetenschappen, in het bijzonder reageerbuisbevruchting en genetica. Op verzoek schrijft hij een korte tekst die wordt opgenomen in een coverartikel van Elseviers Weekblad onder de titel ‘Het mysterie van de nieuwe Adam’. Het laatste opstel in deze band is evenals de vorige twee opgenomen in een groter artikel in Elseviers Weekblad. Het thema is de voorgenomen eerste maanlanding op 20 juli 1969. Van Ruler toont zich gefascineerd door het technische en wetenschappelijke vernuft dat daarvoor nodig is, maar kan het niet laten het hele project ook te relativeren: ‘We moeten de prestatie natuurlijk niet overdrijven. Is een reis naar de maan eigenlijk al een reis in het heelal? We weten beter. Er zijn de talloze melkwegstelsels en de miljarden lichtjaren. Met zo’n maanreis komen we nauwelijks over de stoep voor onze voordeur’.189 De vraag of het project zich financieel laat rechtvaardigen tegenover de noden in de wereld doet hij af als ‘kortzichtig moralisme’. WOORD VAN DANK Tot besluit van deze inleiding bedank ik graag al diegenen die op een of andere wijze een bijdrage hebben geleverd bij de totstandkoming van deze band. Evenals in de vorige twee delen begin ik met de leden van mijn begeleidingscommissie. Hun namen staan naast de titelpagina van dit boek genoemd. Zij hebben opnieuw met veel toewijding met mij meegelezen en meegedacht. Zonder hun hulp had ook dit deel er anders uitgezien. Veel dank ben ik ook verschuldigd aan mijn student-assistenten: Christiaan Cevaal en Madelon Vroonland. Zij hebben mij veel werk uit handen genomen en meegeholpen bij de zoektocht naar bronnen.
188. In deze band pag. 506. 189. In deze band pag. 510.
42 Graag bedank ik ook al diegenen die tips gaven met betrekking tot de inleiding en de annotatie van teksten: ir. N. Admiraal, dr. A. van de Beek, dr. J.P. Boendermaker, drs. G.A. van den Brink, drs. G. Brinkman, drs. W.J. Dijk, mw. T.L. DijkGilhuis, dr. U.G.M. Doedens, dr. W. de Greef, drs. J.J. ten Ham, dr. G.C. den Hertog, dr. S. Hiebsch, dr. J. Hoek, dr. W.J. op ’t Hof, drs. K.D. Houniet, dr. K.W. de Jong, dr. A. van der Kooi, dr. J. Kronenburg, dr. A. de Lange, dr. Th.M. van Leeuwen, dr. AnneMarie Luijendijk, dr. G.W. Marchal, dr. E.P. Meijering, drs. T.M. Mekking, dr. Th. Mertens, dr. L. Mietus, dr. A.L. Molendijk, drs. I. van Neer-Bruggink, dr. H.J. Paul, dr. R.H. Reeling Brouwer, dr. R. Roukema, dr. M. Sarot, drs. H.A. Schreuder, dr. W.M. Speelman, dr. Katja Tolstaja, drs. J.H. Uytenboogaardt, dr. W. Verboom, dr. J. Vree, dr. K. Waaijman, dr. H.J.C.C.J Wilschut, dr. Annemarieke van der Woude, dr. R. van Woudenberg en dr. O.K. Zijlstra. Een woord van dank ook voor de medewerkers van de bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen, in het bijzonder voor hun hulp bij het zoeken naar de bronnen van Van Ruler en hun ruimhartige interpretatie van het uitleenreglement. Onmisbaar is ook het werk van diegenen die de teksten van Van Ruler hebben gedigitaliseerd: Linda Huisman, Marja van der Horst-Schouten. In het bijzonder noem ik hier de naam van mevrouw C.W. Blijleven, die dit werk ondanks haar hoge leeftijd met veel zorg, toewijding en doorzettingsvermogen doet. Hartelijk dank! Tini van Selm ten slotte bedank ik voor de correctie van het manuscript. Leiden/Kampen/Zwolle, 1 juli 2009 Dirk van Keulen