Het kerklied

Page 1

omslag het kerklied:omslag het kerklied

23-10-2008

11:46

Pagina 1

Aan dit boek werden bijdragen geleverd door prof.dr. J.P. Boendermaker, P.H. Endedijk, drs. M.J.M. Hoondert, H. Jansen, dr. J.R. Luth, H. Mudde, J. Pasveer, dr. K. Ouwens, dr. J. Smelik, mgr.drs. J.W.N. Valkestijn en dr. A.M.J. Zijlstra. NUR 662 www.uitgeverijmozaiek.nl ISBN 978 90 239 9021 5

9 789023 990215

Het kerklied Jan Luth, Jan Pasveer en Jan Smelik (red.)

Aan de bijbelse opdracht ‘houdt dan de lofzang gaande’ is in de geschiedenis door de kerk op zeer gevarieerde wijze vormgegeven. Onder invloed van onder andere de muzikale cultuur en de theologie kreeg het kerklied steeds een andere vorm en plaats binnen de eredienst. Zo gaven de verschillende kerkelijke tradities binnen het christendom ieder hun eigen kleur aan het kerklied en op tal van momenten in de kerkgeschiedenis was het kerklied aanleiding tot felle conflicten. In Het kerklied wordt een boeiend overzicht geboden van de geschiedenis en de verschillende vormen van het kerklied binnen de christelijke kerk van het Westen. Beginnend bij de Vroege Kerk beschrijven de auteurs de ontwikkeling van het kerklied in de (oud)katholieke, de anglicaanse, de lutherse en de calvinistische traditie tot op dit moment. Ook de kleinere stromingen en recente ontwikkelingen komen aan de orde. De auteurs plaatsten het beschreven kerklied steeds in de culturele en theologische context van de betreffende tijd. Het kerklied is een toegankelijk naslagwerk voor eenieder die zich wil verdiepen in de kerkmuziek.

HET KERKLIED Een geschiedenis Onder redactie van Jan Luth, Jan Pasveer en Jan Smelik



Het kerklied Een geschiedenis

Onder redactie van Jan Luth, Jan Pasveer en Jan Smelik

Moza誰ek, Zoetermeer



Inhoudsopgave PRELUDIUM

5

I

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN, Marcel Zijlstra Inleiding 1 De eerste eeuwen 2 Responsoriale zang 3 Antifonale psalmodie 4 De hymne 4.1 Processiehymnen 4.2 Middeleeuwse hymnen 5 Het alleluia 6 De liturgie 6.1 Mis 6.2 Het officie 7 De stille Middeleeuwen 7.1 Oudromeinse en gregoriaanse gezangen 8 De ontwikkeling van de melodieĂŤn 8.1 Latere ontwikkelingen 8.2 De sequens 8.3 Andere toevoegingen 9 Het geestelijk volkslied in de Nederlanden 10 Het begin van de meerstemmigheid Literatuur

13 13 13 14 15 15 18 18 19 19 20 22 24 24 32 34 36 37 39 40 40

II

DE ROOMS-KATHOLIEKE TRADITIE, CIRCA 1550-2001, Martin Hoondert Inleiding 1 Liturgie en kerkmuziek ten tijde van het Concilie van Trente (1545-1563) 1.1 Culturele en maatschappelijke schets 1.2 Liturgie en kerkmuziek in de zestiende eeuw 1.3 Concilie van Trente (1545-1563) 1.4 Het kerklied in de zestiende eeuw 2 De zeventiende eeuw: contrareformatie en barok 2.1 Emotio en ratio in de muziek 2.2 Liturgie 2.3 Het gregoriaans en de meerstemmige Latijnse kerkmuziek 2.4 Het kerklied 3 De achttiende eeuw: Verlichting 3.1 De mens centraal 3.2 Liturgie: stichting door eenvoud en helderheid

43 43 44 44 45 46 49 51 51 51 52 54 59 59 59


8

INHOUDSOPGAVE

3.3 Gregoriaans en meerstemmige Latijnse kerkmuziek 3.4 Het kerklied van de Verlichting 4 De negentiende eeuw: romantiek 4.1 Culturele en maatschappelijke schets 4.2 Liturgie 4.3 Gregoriaans en meerstemmige Latijnse kerkmuziek 4.4 Het kerklied, broederschapslied en devotielied 5 1930-1960: van kerklied naar liturgisch lied 5.1 De Liturgische Beweging 5.2 Gregoriaans en meerstemmige Latijnse kerkmuziek 5.3 Volkszang: gregoriaans of kerklied? 6 Het liturgisch lied na het Tweede Vaticaans Concilie 6.1 Het Tweede Vaticaans Concilie en de vernieuwing van de liturgie 6.2 Een nieuwe versie op liturgische muziek 6.3 Het gregoriaans na het Tweede Vaticaans Concilie 6.4 Het liturgisch lied 6.5 Huub Oosterhuis 6.6 Gezangen voor Liturgie Literatuur

59 61 64 64 66 67 68 74 74 75 78 81

III DE NEDERLANDSE OUD-KATHOLIEKE TRADITIE, Koenraad Ouwens Inleiding 1 Gregoriaans en Nederlands 1.1 Andreas van der Schuur 1.2 Willibrordus Kemp 1.3 HiĂŤronymus Zegers 2 Het kerklied: van Missen en Gezangen naar de twintigste eeuw 2.1 Cornelis Kuiper van der Stam 2.2 Roelof Bennink Janssonius 2.3 Johannes Heyligers 2.4 De R.E.Z.- bundel 2.5 Twee stromingen in kerklied en spiritualiteit 2.6 Liturgie in het Nederlands 2.7 Het Katholiek Gezangboek van 1912 2.8 Het Oud-Katholiek Gezangboek van 1942 3 Recente ontwikkelingen Literatuur Bronnen en muziekuitgaven

99 99 100 100 102 103 105 105 106 108 109 110 112 113 115 117 120 121

IV DE ANGLICAANSE TRADITIE, Jan Valkestijn Inleiding 1 Historisch overzicht van de Anglicaanse Kerk 2 Het Book of Common Prayer 2.1 Liturgische veranderingen volgens het Book of Common Prayer 2.2 Kerkmuzikale veranderingen volgens het prayerbook

123 123 125 128 128 129

81 81 82 83 84 92 94


INHOUDSOPGAVE

3 Koorzang 3.1 De koren 3.2 De koormuziek van de drie hoofddiensten 4 ‘ Let the Peoples Sing’ – het strofelied 4.1 De metrische psalm 4.2 De hymn 4.3 De carol 4.4 The Church of Scotland 4.5 Engeland – Amerika 4.6 Nabeschouwing 5. Epiloog: van ‘volk en koor’ naar ‘volk met koor’ Literatuur V

DE LUTHERSE TRADITIE, Joop Boendermaker, Hans Jansen en Hans Mudde Inleiding 1 Luthers kerkliederen 1.1 Het begin 1.2 De liederen van Luther 1.3 De bewoording van de liederen 1.4 Nadere analyse van een van zijn kerstliederen 1.5 De melodieën van Luthers liederen 2 Andere dichters in dit spoor 2.1 Nikolaus Herman 2.2 Philipp Nicolai 2.3 Paul Gerhardt 2.4 In de schaduw van de groten 3 Van Gesangbuch Babtsch tot Praxis Pietatis Melica 3.1 Het gezangboek van J.A. Freylinghausen 3.2 Zinzendorf 4 De tijd van de Verlichting 5 Restauratie en renaissance van liturgie en kerkmuziek 6 Het lied uit de lutherse traditie in Nederland 7 De zestiende en zeventiende eeuw 8 De achttiende en negentiende eeuw 8.1 ‘Zwanenbundel’ 9 Het Evangelisch – Luthers Gezangboek van 1955 10 Epiloog Literatuur

VI DE CALVINISTISCHE TRADITIE, Jan Luth en Jan Smelik Periode tot ± 1800 1 Humanisme en Reformatie 2 Het Geneefs psalter 2.1 De melodieën

9 131 131 132 140 141 145 154 156 157 161 162 163

165 165 169 170 173 175 176 181 184 184 184 186 189 190 200 201 202 203 209 209 211 212 213 214 214 217 217 218 222


10

INHOUDSOPGAVE

3 Meerstemmige muziek 4 De Nederlanden 4.1 De liturgische context 4.2 De vroegste psalmberijmingen 4.3 Petrus Datheen 4.4 Gezangen 4.5 Marnix van St. Aldegonde 4.6 Kritiek op Datheen 4.7 De berijming van 1773 4.8 De ontvangst van de nieuwe berijming 4.9 Gezangen 4.10 De niet-liturgische liedcultuur in de zeventiende en achttiende eeuw 4.11 Evangelische Gezangen 5 De notatie van de Geneefse psalmmelodieën 5.1 De Franstalige edities 5.2 De Nederlandstalige edities 6 De verbreiding van het Geneefs psalter 7 Zingen 7.1 Pauzen 7.2 De melodieën en hun ontvangst 7.3 Korte zingtrant 8 Het orgelgebruik 8.1 Orgelbegeleiding Periode 1800-1940 9 Kerkelijke, maatschappelijke en culturele situatie 9.1 Ontwikkelingen in kerk en maatschappij 9.2 Het protestantse (kerk)muziekleven 10 De psalmen 11 Vervolgbundel 1866 12 Hervormde Bundel 1938 13 De Gereformeerde Kerken Periode 1940 tot heden 14 Kerkelijke, maatschappelijke en culturele situatie 14.1 Ontwikkelingen in kerk en maatschappij 14.2 (Kerk)muzikale context 14.3 Orgelcultuur 15 Psalmberijmingen 16 Liedboek voor de Kerken 1973 17 Na de verschijning van het Liedboek 18 ‘Liedboek 2000’ Literatuur

224 225 225 226 227 229 230 232 233 235 236 236 238 239 239 241 242 244 245 246 247 248 249 249 249 251 253 256 260 267 271 271 273 275 276 280 286 288 288


INHOUDSOPGAVE

11

VII DE DOOPSGEZINDE TRADITIE, Pieter Endedijk Inleiding 1 De zestiende eeuw 1.1 Zürich, Münster en Witmarsum 1.2 Samenkomsten 1.3 Souterliedekens 1.4 Schriftuurlijke liederen 1.5 Martelaarsliederen 1.6 Verdeeldheid 2 De zeventiende eeuw 2.1 Opnieuw psalmen 2.2 Carel van Mander 2.3 Plaatselijke bundels 3 De achttiende en negentiende eeuw 3.1 De Verlichting 3.2 Bloei 4 De twintigste eeuw 4.1 Streven naar eenheid 4.2 Gemeentedagbeweging 4.3 Toch één bundel 4.4 Het Liedboek voor de Kerken 4.5 Muus Jacobse 4.6 Liturgie in ontwikkeling 5 Tenslotte Literatuur

291 291 291 291 294 296 296 302 305 305 305 307 307 309 309 310 313 313 315 315 317 320 322 324 324

POSTLUDIUM, Jan Pasveer Inleiding 1 Kenmerken van een kerklied 2 Kwaliteitseisen 3 Toekomstperspectief

327 327 328 331 334

PERSONALIA

337

REGISTER

339



I

De vroege kerk en de Middeleeuwen Marcel Zijlstra

INLEIDING De eerste volgelingen van Jezus Christus kwamen in elkaars huizen bijeen en bezochten daarnaast de tempel en de synagoge (zie het bijbelboek Handelingen). In deze joodse gebedsplaatsen zullen zij zich ongetwijfeld hebben aangepast aan de heersende cultuur. In de tempel te Jeruzalem werden tijdens de eredienst psalmen gezongen. Het Boek der Psalmen zoals dat in het Oude Testament is te vinden, is eigenlijk een liedboek. Dat is nog duidelijk te zien aan de opschriften van een aantal van die psalmen, zoals: ‘Voor de koorleider. Met begeleiding van snaarinstrumenten. Op de achtste wijze. Een psalm van David’ (Ps. 6). Hoe die achtste wijze heeft geklonken, weten we niet, zoals we evenmin de melodieën van ‘Leliën’ (Ps. 45, 69 en 80), ‘Vernietig niet’ (Ps. 57, 58 en 59) of ‘de Griekse wijze van “Verre eilanden”’ (Ps. 56). In een mondelinge muziektraditie waren dit echter belangrijke aanwijzingen, waarmee men in staat was de geschreven teksten te zingen. Voor ons is niet meer te achterhalen hoe deze liederen hebben geklonken. Sporen van de joodse wijze van zingen van de psalmen zijn misschien nog te vinden in de manier waarop in hedendaagse synagogen wordt gezongen. Daar moet dan wel bij worden opgemerkt dat de eerste optekening van de synagogale melodieën pas zeer laat tot stand is gekomen, in de dertiende eeuw van de christelijke jaartelling. Van het christelijke zingen weten we meer, deels doordat er veel vroeger een vorm van notatie werd gebruikt, maar ook dankzij beschrijvingen in literaire bronnen uit de eerste eeuwen van het christendom.

1. DE EERSTE EEUWEN Muziek speelde vanaf de vroegste tijd een rol in de christelijke eredienst. Reeds de apostel Paulus wekt de gelovigen op ‘psalmen, hymnen en geestelijke liederen’ te zingen (Kol. 3:16). Of Paulus hiermee doelde op de genres zoals die uit latere overlevering bekend zijn, is echter de vraag. Waarschijnlijk had Paulus met ‘hymne’ niet een strofisch lied op het oog en dacht hij bij ‘psalm’ niet aan de 150 psalmen uit het Oude Testament. De termen ‘psalm’ en ‘hymne’ duiden slechts ‘geestelijk loflied’ aan, zonder dat er aan een bepaalde vorm, inhoud of herkomst gedacht wordt. Het lijkt er zelfs op dat met name het zingen van de oudtestamentische psalmen bij de vroegchristelijke misvieringen van de eerste eeuwen niet plaatsvond. Pas uit de vierde eeuw stammen de berichten waarin men schrijft over het christelijk psalmzingen tijdens de eucharistie. Tot die tijd ontbreekt ook elk spoor van psalmzingen tijdens de samenkomsten rond brood en beker. Het christelijk psalmzingen, zo lijkt het,


14

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN

ontstaat pas in de derde eeuw, onder invloed van het in die tijd opkomend Egyptisch en Palestijns monnikendom. In de vierde eeuw zien we dat in de misvieringen het psalmzingen in zwang raakt en, getuige Augustinus en andere kerkvaders, grote populariteit krijgt. Pas van rond 432 dateert het document dat melding maakt van de introductie van psalmzingen in de voormis, door paus Celestinus I. In datzelfde document wordt ook nog eens nadrukkelijk gezegd dat het zingen van psalmen voor die tijd niet in de mis had plaatsgevonden.

2. RESPONSORIALE ZANG De wijze waarop werd gezongen in de tijd van Aurelius Augustinus (354-430), kunnen we met behulp van zijn preken schematisch reconstrueren. Een psalm werd door een voorzanger in zijn geheel gezongen, telkens onderbroken door het volk, dat één van de verzen steeds weer herhaalde, als een soort beurtzang. Een dergelijke uitvoeringswijze, waarbij een solist in afwisseling met koor dan wel gemeente zingt, noemen we responsoriaal. Over de precieze vorm van de psalmmelodieën worden we niet ingelicht, maar wanneer het over de klank van psalm 132:1 gaat, zegt Augustinus dat deze zo lieflijk is, dat zelfs zij die het psalter niet kennen, dit vers citeren. Daarbij is het niet duidelijk of de melodie van de voorzanger dan wel het refrein van het volk wordt bedoeld. Het is heel goed mogelijk dat het volk een lieflijk wijsje zong, terwijl de voorzang niet meer was dan de strenge recitatie van de verzen. Mogelijk moeten we ons bij deze zangwijze iets voorstellen als in het onderstaand muziekvoorbeeld:

De Psalm ‘In convertendo’ (125). Na elk vers van de voorzanger antwoordt het koor (of de gemeente) ‘facti sumus sicut concolati’.


De hymne

15

3. ANTIFONALE PSALMODIE De gewoonte om een koor of gemeente in twee helften te splitsen en elk van deze helften afwisselend een psalmvers te laten reciteren, wordt antifonale zang genoemd. Deze wijze van zingen zou in de oudste kloosters in Syrië zijn ontstaan en door Ambrosius (ca. 340-397), die vertrouwd was met het Oosten, naar Milaan gehaald. Augustinus raakte heftig ontroerd toen hij, nog niet gedoopt, getuige was van deze zang. Ook hier ontbreekt weer elk spoor van muzikaal bewijs; we hebben slechts de geschreven getuigenissen. Pas veel later, in de negende eeuw, zal de antifonale manier van psalmodiëren worden beschreven en opgeschreven (zie hieronder, § 9).

4. DE HYMNE De hymne is al vroeg verbonden met de naam van Ambrosius en er ook altijd nauw mee verbonden gebleven. Reeds de monnikenvader Benedictus noemde dit gezang het ‘ambrosianum’. Van oorsprong is de hymne afkomstig uit het Oosten. Ephraïm de Syriër (±370) wordt beschouwd als de vader van het genre. Zijn hymnen worden nog altijd in de Syrische liturgie gezongen. Hoe de hymne naar het Westen kwam, beschrijft Augustinus in zijn Belijdenissen. De volgelingen van Arius loochenden de goddelijke natuur van Christus en waren onder leiding van Justina in een bittere strijd met de rechtgelovige christenen verwikkeld: in Ambrosius’ tijd werd menig concilie gehouden om tot overeenstemming te komen, zij het zonder resultaat. Eén van de middelen in de strijd waren de hymnen: de arianen maakten deze populaire liederen om het ketterse gedachtegoed eenvoudig ingang te doen vinden bij het gewone volk. Om die reden werden de hymnen in het Westen verboden. Toen de volgelingen van Arius onder leiding van de moeder van keizer Valentinianus de kerk van Milaan belegerden, omdat zij deze kerk voor hun eigen eredienst wilden gebruiken, had Ambrosius zich met zijn gelovige gemeenschap verschanst in de kerk. ‘Om te voorkomen dat het volk neerslachtig zou worden en de moed zou verliezen,’ zo schrijft Augustinus, ‘is er toen een begin gemaakt met het zingen van hymnen en psalmen naar het gebruik van oosterse streken’ (Belijdenissen IX, vi, 15). Het middel dat de arianen zelf gebruikten werd dus tot tegengif omgevormd. Dankzij Augustinus weten we dat een aantal hymnen, die nog altijd in de liturgie functioneren, van de hand van Ambrosius zijn. Hymnen zijn strofische gezangen die in een grote verscheidenheid aan metrische versvoeten zijn geschreven. Vier hymnen die aan Ambrosius worden toegeschreven, zijn in jambische dimeters geschreven. (Een jambe is een versvoet waarin korte en lange lettergrepen elkaar afwisselen: − v)


16

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN

– v – v– v –v Aeterne rerum conditor, Noctem diemque qui regis Et temporum das tempora, Ut alleves fastidium. Eeuwige schepper van ’t heelal, die nacht en dag op regel houdt, en in den tijd getijden geeft en zo verlicht eentonigheid. (vert. F. van der Meer, Lofzangen, p. 21) Een ander veelvuldig voorkomend metrum is het sapphische. In deze in de Middeleeuwen zeer populaire versvoet heeft elke strofe drie regels en een halve slotregel, volgens het volgende schema: − v − − − / v v − v − v (3 maal) −vv−− Ecce iam noctis tenuatur umbra, lucis aurora rutilans coruscat; nisibus totis rogitemus omnes cunctipotentem IJler al, zie, wordt het nachtlijke duister, rozerood schittert het licht van de dageraad: vragen wij allen met uiterste aandrang Hem die almachtig. (vert. F. van der Meer, Lofzangen, p. 133) De overlevering van de melodieën van de hymnen is laat, later nog dan die van veel andere gregoriaanse gezangen. Het oudste hymnarium met genoteerde melodieën dateert van rond het jaar 1000. Hoewel de condities voor een stabiele overlevering gunstig lijken (de hymnen zijn grotendeels syllabische gezangen, dat wil zeggen dat elke lettergreep één toon heeft) valt er toch maar weinig met zekerheid te zeggen over de oorspronkelijke melodieën uit de tijd van Ambrosius en Augustinus. Wel kunnen we uit het muziektraktaat van Augustinus, De Musica, concluderen dat de hymnen in een proportioneel ritme werden gezongen. Dat betekent dat de lange lettergrepen tweemaal zo lang waren als de korte. Nog in de Karolingische tijd werden hymnen volgens het klassieke procédé van lange en korte lettergrepen gezet, zoals de hymne ‘Vexilla regis prodeunt’ van Venantius Fortunatus (535-609), die als ‘Des konings vaandels gaan vooraan’ in het Liedboek voor de Kerken (1973, gez.185) is terechtgekomen. Het volk echter begreep, zoals Augustinus al opmerkte, allang niet meer wat nu precies lange en korte lettergrepen waren. Vandaar dat hier dan ook de lange lettergrepen steeds samenvallen met de lettergrepen die het woordaccent hebben.


De hymne

17

Vexilla regis prodeunt Fulget crucis mysterium quo carne carnis conditor suspensus est patibulo. De vaan des konings treedt vooruit daar glanst de kruisgeheimenis waarin de schepper van het vlees zelf in het vlees aan ’t dwarshout hing. (vert. F. van der Meer, Lofzangen, p. 213) In de vroegchristelijke hymnen zien we dat beelden uit de natuur en bovennatuur als het ware in elkaar overvloeien. In de completenhymne ‘Christe, qui lux es et dies’ (in het LvK terechtgekomen als Gezang 383) wordt Christus bezongen als het licht en de dag. Het beeld in deze hymne is dat van de verlichter, de beschermer, de hoeder, die niet alleen het duister van de nacht, maar ook dat van de zonde verre houdt: Christe qui lux est et dies, noctis tenebras detegis lucifer, lucem praeferens, lumen beatum praedicans. Christus, die ’t licht zijt en de dag, die ’t duister nachtfloers openschuift, morgenster, brenger van het licht, verkondigend het zalig licht. (Lofzangen, p. 110-111) Eenzelfde verbondenheid van religie en natuur vinden we in de zes vesperhymnen die elk een dag uit het Hexaëmeron, het zesdaagse scheppingswerk, bezingen. De cyclus begint op zondag, de eerste dag, en beschrijft de schepping van het licht. De hymnen op de volgende dagen geven respectievelijk de vijf volgende scheppingsdagen weer. Elke zang wordt gezongen op het tijdstip dat de dag ten einde loopt, toen God zag dat het goed was. De volgende strofe is van de woensdag, de vierde dag: Caeli Deus sanctissime, Qui lucidum centrum poli Candore pingis igneo Augens decori lumina. Alheilige, des hemels God, die ’t lichtend midden van de lucht bemaalt met schittering van vuur en lichten toevoegt aan zijn pracht. (Lofzangen, p. 152-153)


18

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN

De processiehymne ‘Gloria, laus’ van Theodulf van Orléans. Na elk vers door de voorzangers antwoordt het koor met ‘Gloria laus’ (Graduale Triplex, p. 141).

4.1 Processiehymnen Een ander type hymne is de processiehymne. Weliswaar zijn er hier niet heel veel van overgeleverd, maar tot dit repertoire horen wel enkele zeer populaire gezangen. De processiehymne is eigenlijk een refreinzang: na elk nieuw vers door een (of enkele) voorzanger(s) antwoordt het koor met een keervers. Deze vorm is bij uitstek geschikt voor de functie: het begeleiden van een processie, bijvoorbeeld die op Palmzondag. Wanneer immers de hele stoet voortdurend aan het zingen zou zijn, zou de zang al gauw ongelijk worden. Een zeer beroemd voorbeeld is ‘Gloria, laus et honor’, een hymne van de benedictijner abt en raadsheer van Karel de Grote, Theodulf van Orléans (ca. 750-821). Deze feesthymne voor de processie op Palmzondag bezingt de intocht in Jeruzalem. 4.2 Middeleeuwse hymnen In de latere Middeleeuwen wordt de poëtische afwisseling van lange en korte lettergrepen definitief vervangen door de afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Ook de taal van de hymnen verandert: terwijl tot in de Karolingische periode men vooral klassiek of klassicerend Latijn bezigde, veroorloofde men zich in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw veel meer vrijheden, waardoor echt middeleeuws Latijnse poëzie ontstond. Het rijm doet zijn intrede. Als hoogtepunt van deze ontwikkelingen wordt de poëzie van Adam van St. Victor (ca. 1112-ca. 1192) beschouwd. Uiteraard weerspiegelen de teksten uit deze tijd


Het alleluia

19

ook de theologische preoccupaties, zoals in de hymne voor het uitgestalde heilig sacrament (de hostie), die wel aan Thomas van Aquino (1225-1274), de theoloog van de transsubstantiatieleer, wordt toegeschreven: Adoro te devote, latens deitas Quae sub his figuris vere latitas; Tibi se cor meum totum subicit Quia te contemplans totum deficit. U bid ik aan in overgave, godheid ongezien, die waarachtig onder deze teek’nen schuilt; U geeft zich heel mijn harte over heel en al, immers U aanschouwend schiet het al te kort. (vert. F. van der Meer, Lofzangen, p. 263-265)

5. HET ALLELUIA Een andere melodie over wier oudste vorm we slechts kunnen speculeren, is die van het vroeg-christelijk ‘alleluia’. Met blijdschap kondigt Augustinus in een van zijn preken aan dat de tijd van het alleluia weer is aangebroken, de paastijd, waarin elke dag het alleluia werd gezongen. Blijkens weer andere teksten kende hij ook de gewoonte om langgerekte reeksen tonen over een lettergreep te zingen, de zogenaamde melismen. Of het alleluia uit de oude kerk op zijn in middeleeuwse handschriften overgeleverde opvolgers leek, en of Augustinus überhaupt aan een zelfstandig gezang dacht, is echter niet duidelijk.

6. DE LITURGIE Alvorens in te gaan op de geschiedenis en de muzikale aspecten van het middeleeuwse gregoriaanse repertoire en de muzikale aspecten van de christelijke psalmodie, wil ik eerst een beeld van de liturgie geven. In deze bedding werden immers de psalmen, hymnen en gezangen dagelijks tot klinken gebracht. Problematisch bij dit overzicht is de ontwikkeling die de liturgie in de loop der eeuwen heeft doorgemaakt: sommige onderdelen werden toegevoegd, andere weggelaten. Met name de mis heeft vanaf de vroegste tijd tot in de twintigste eeuw vele veranderingen ondergaan. Ik heb bij het onderstaand overzicht gekozen voor de stand van zaken rond het jaar 1000. Het kerkelijk jaar Het kerkelijk jaar wordt ingedeeld naar de drie hoogfeesten, waarop de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Jezus worden gevierd. Het eerste hoogfeest is Kerstmis (25 december), de viering van de geboorte. Het feest wordt voorafgegaan door een voorbereidingsperiode van ongeveer vier weken, de


20

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN

Advent. Deze begint op de vierde zondag voor Kerstmis. Na Kerstmis volgt Epifanie (6 januari), ook wel Driekoningen genaamd, waarop de openbaring van de Heer aan de hele wereld wordt gevierd. De kersttijd wordt vanouds afgesloten met het feest van de reiniging van Maria in de tempel, Maria Lichtmis, op 2 februari. Het tweede hoogfeest is dat van Pasen, het feest van de verrijzenis van de Heer. Pasen heeft een voorbereidingstijd van veertig dagen. Gedurende deze periode wordt gevast, zodat deze periode ‘Vasten’ is gaan heten. Aangezien er op zondagen niet wordt gevast en de veertig dagen toch vol moesten worden gemaakt, begint de Vasten zeseneenhalve week voor Pasen, op Aswoensdag. Voorafgaande aan de Vastentijd is in de vroege Middeleeuwen de zogenaamde Voorvasten ontstaan, een voorbereidingstijd op de Vasten, die begon op zondag Septuagesima, dus tien weken voor paaszondag. Het kon dan ook voorkomen dat, wanneer Pasen vroeg viel, de Voorvasten al begon voor de afsluiting van de kersttijd op 2 februari. In de laatste week voor Pasen, die Goede of Stille Week wordt genoemd, worden de laatste dagen van Jezus’ aardse leven herdacht. Op Witte Donderdag staan het Laatste Avondmaal en de doodstrijd in de hof van olijven centraal. Op Goede Vrijdag wordt het lijden en sterven aan het kruis herdacht. Na Pasen begint de vreugdevolle paastijd. Na veertig dagen, op een donderdag, wordt de hemelvaart van de Heer gevierd, en na vijftig dagen de uitstorting van de Heilige Geest over de apostelen, het pinksterfeest. In de middeleeuwse liturgie werd dit pinksterfeest naar analogie van de andere grote feestdagen nog een week nagevierd met een zogenaamd octaaf. Dit octaaf is na het Tweede Vaticaans Concilie afgeschaft. De zondag na Pinksteren wordt het Drie-eenheidsfeest gevierd, gevolgd door een reeks van zondagen na Pinksteren. Deze ‘gewone’ zondagen staan niet in het kader van een bijzondere gebeurtenis in het leven van Jezus, maar hadden wel elk een jaarlijks herhaalde liturgische ordening. Alle gezangen en lezingen van bijvoorbeeld de derde zondag na Pinksteren waren ieder jaar precies hetzelfde. 6.1 Mis De kern van elke mis, die in de loop van de eeuwen tot een dagelijkse viering is uitgegroeid, is de gedachtenis van het Laatste Avondmaal. In elke mis staan dan ook centraal de zogenaamde instellingswoorden: ‘Neemt en eet hiervan, want dit is mijn lichaam. Neemt en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe altijddurende verbond, dit is mijn bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonde.’ Rond dit steeds herhaalde ritueel ontstond in de loop der eeuwen een opeenvolging van handelingen, lezingen en gezangen. In de kern waren de onderdelen van de mis al in de tweede eeuw aanwezig: men las voor uit de Schrift, men bad, sprak de instellingswoorden en deelde het brood en de wijn. In de mis onderscheiden we steeds twee typen gebeden en gezangen, het zogenaamde proprium en het zogenaamde ordinarium. De ordinariumgedeeltes zijn de onderdelen die naar tekstuele inhoud in iedere mis hetzelfde zijn. De ordinariumde-


21

De liturgie

len zijn in elke mis verschillend. In het kader staat een overzicht van de propriumen de ordinariumgedeeltes. ORDINARIUM

PROPRIUM

Voetgebeden Confiteor Introïtus Kyrie Gloria Collecta (gebeden) Epistel Graduale + Alleluia of Alleluia + Alleluia (Paastijd) of Graduale + Tractus (Vasten, rouw) Evangelie Credo Offertorium Offerandegebeden Bewieroking Handwassing Praefatie Sanctus-Benedictus Canon met instellingswoorden Pater Noster Agnus Dei Communiegebeden Communio Postcommunio(nes) Ite missa est Slotgebeden Laatste Evangelie Cursief gedrukte onderdelen zijn gebonden gezangen, dat wil zeggen: gezangen die een of meer speciaal gecomponeerde melodieën hebben. De meeste andere onderdelen van de mis werden ook gezongen, maar op reciteerformules die aan elke tekst kunnen worden aangepast. Hoewel het proprium niet altijd geheel en al zich lijkt te richten naar bijvoorbeeld het evangelie van de zondag, zijn de termen ‘proprium’ en ‘ordinarium’ toch heel goed te illustreren aan de hand van de drie hoogfeesten van het kerkelijk jaar. Op Kerstmis begint de introïtus met de woorden ‘Puer natus est’, Een Kind is ons geboren. Op Pasen begint de introïtus met ‘Resurrexi’, Ik ben opgestaan. Op Pinksteren begint de introïtus met de woorden ‘Spiritus Domini’, De Geest des Heren. Deze gezangen behandelen dus de thematiek van de betreffende feesten.


22

DE VROEGE KERK EN DE MIDDELEEUWEN

Op al die feesten worden echter ook Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus-Benedictus en Agnus Dei gezongen: het zijn onveranderlijke teksten met een vaste plaats in de liturgie. 6.2 Het officie Reeds de eerste christenen voelden de behoefte de dag, hun leven en de wereld te heiligen door gebed. ‘Bidt zonder ophouden,’(1 Tess. 5:17) gebiedt de apostel Paulus, wat geen eenvoudige opgave is wanneer men bedenkt dat een mens ook moet werken en eten. Deze aansporing ‘vertaalde’ men dan ook door in de loop van de dag verschillende gebedsuren in te stellen, op markante punten, zoals bij het opstaan, bij het vallen van de avond en bij het slapengaan. Paulus roept de gelovigen ook op nachtwaken te houden, die biddend worden doorgebracht. Door de navolging van deze bijbelse aansporingen en uit de eigen behoefte van de eerste christenen, ontstond het gebruik op vaste tijden gebedsuren te houden, verdeeld over een etmaal. In de zesde eeuw was deze gewoonte reeds volledig uitgekristalliseerd tot het zogenaamd Romeins officie, een ordening van de dagelijkse gebedsdiensten, die ons niet rechtstreeks bekend is. Dat we van het bestaan weten, en ook in grote lijnen een reconstructie kunnen maken van het Romeins officie in de zesde eeuw, is onder meer te danken aan Benedictus van Nursia (ca. 480-ca. 547), die een leefregel voor monniken schreef. In deze Regel paste Benedictus het officie van de Romeinse kerk op verschillende punten aan en wel zodanig dat in een week tijd alle 150 psalmen werden gezongen, verdeeld over de dagelijkse gebedsdiensten en zonder dat men al te vaak in herhalingen verviel. Het resultaat van deze aanpassingen heet het benedictijns officie, nog altijd gezongen in kloosters over de gehele wereld. Het benedictijns en het Romeins officie bestaan allebei uit zeven diensten die verspreid over de dag worden gehouden, plus één dienst gedurende de nacht. De globale inhoud van deze gebedsuren is steeds gelijk: er worden psalmen en hymnen gezongen, er wordt voorgelezen en gebeden. De indeling en het globale tijdstip waarop deze diensten werden gezongen staat in onderstaand schema. KLOOSTERLIJK OFFICIE, VIGILIE, METTEN

volgens de Regel van Benedictus, op zondagen.

(nachtelijke koorgebeden, voor het licht wordt) Openingsvers ‘Domine labia mea aperies’ Psalm 3 Invitatorium (Psalm 94/95 met antifoon, gezongen na elk vers) } eerste nocturne Hymne (‘Ambrosianum’) Zes psalmen met antifonen Vier lezingen, elk gevolgd door een responsorie


23

De liturgie

Zes psalmen met antifonen Vier lezingen, elk gevolgd door een responsorie

} tweede nocturne

Drie kantieken uit de profeten, met Alleluia Vers Vier lezingen uit het Nieuwe Testament, elk gevolgd door responsorie Lofzang ‘Te deum laudamus’ (U God loven wij) Evangelie, gelezen door de abt Lofzang ‘Te decet laus’ (U komt de lof toe) Zegen (ochtendlijke gebeden, bij de dageraad) Openingsvers ‘Deus in adjutorium’ Psalm 66 Psalm 50, met Alleluia Psalm 117 Psalm 62 Benedictiones (kantiek van de drie jongelingen Dan. 3) Laudes (Psalm 148, 149, 150) Lezing uit de Apocalyps Responsorie Hymne Vers Kantiek uit het evangelie (Canticum Zachariae, Luc. 1:67-79) Litanie (voorbeden, besloten met het Onze Vader)

LAUDEN

(gebeden op het eerste uur, ca. 7.00 uur) Openingsvers ‘Deus in adjutorium’ Hymne Drie psalmen met antifoon Lezing Vers Kyrie eleison Slotgebed PRIMEN

TERTS (ca. 10.00 uur) Als de Primen SEXT (ca. 12.00 uur) Als de Primen

(ca. 15.00uur) Als de Primen

NOON

(avondlijke gebeden, ca. 17.00 uur) Openingsvers Deus in ‘adjutorium’ Vier psalmen met antifoon

VESPERS


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.